KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Gemengd - Landgoed
Artikel 4 Maatschappelijk
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 5 Anti-dubbeltelregel
Artikel 6 Algemene Bouwregels
Artikel 7 Algemene Gebruiksregels
Artikel 8 Algemene Ontheffingsregels
Artikel 9 Algemene Wijzigingsregels
Artikel 10 Algemene Procedureregels Bij Ontheffing En Nadere Eisen
Artikel 11 Verwijzing Naar Andere Wettelijke Regelingen
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 12 Overgangsrecht Bouwwerken
Artikel 13 Overgangsrecht Gebruik
Artikel 14 Slotregel
1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Ligging En Begrenzing
1.3 Geldend Bestemmingsplan
1.4 Werkwijze En Opzet Van De Toelichting
2 Beleidskader
2.1 Rijksbeleid
2.2 Provinciaal Beleid
2.3 Regionaal Beleid
2.4 Gemeentelijk Beleid
2.5 Natuurbeschermingswetgeving
3 Bestaande Situatie
3.1 Historie
3.2 Toelichting Organisatie Parc Spelderholt
3.3 Landschap En Omgeving Plangebied
3.4 Infrastructuur
3.5 Verkeersontsluiting En Parkeren
4 Voorgenomen Ontwikkeling
4.1 Toelichting Totale Ontwikkeling
4.2 Functionele Toelichting Nieuwbouw
4.3 Stedenbouwkundige Toelichting Nieuwbouw
5 Uitvoerbaarheid
5.1 Milieuaspecten
5.2 Waterhuishouding
5.3 Natuurwaarden
5.4 Cultuurhistorie
5.5 Duurzaamheid
5.6 Schenking Teixeira De Mattos
5.7 Financieel-economische Uitvoerbaarheid
6 Juridische Planopzet
6.1 Inleiding
6.2 De Regels
6.3 De Geometrie
7 Inspraak En Overleg
7.1 Vooroverleg
7.2 Overleg Ex Artikel 3.1.1 Besluit Ruimtelijke Ordening
7.3 Totstandkoming Plan
Bijlage 1 Lijst Van Toegelaten Bedrijfsactiviteiten Aan Huis
Bijlage 2 Lijst Van Toegelaten Maatschappelijke Voorzieningen
Bijlage 1 Uittreksel Geldend Bestemmingsplan
Bijlage 2 Bodemonderzoek
Bijlage 3 Akoestisch Onderzoek
Bijlage 4 Natuurwaardenonderzoek
Bijlage 5 Procedureschema

Parc Spelderholt

Bestemmingsplan - gemeente Apeldoorn

Onherroepelijk op 23-07-2010 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

definitieve voorschriften nalopen op noodzaak aanvullende definities

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 plan

Het bestemmingsplanParc Spelderholt van de gemeente Apeldoorn.

1.2 bestemmingsplan

De geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0200.bp1062-onh1 met de bijbehorende regels en bijlagen.

1.3 aanduiding

Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 aanduidingsgrens

De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 aanduidingsvlak

Een vlak, door aanduidingsgrenzen van andere vlakken gescheiden.

1.6 ander werk

Een werk, geen bouwwerk zijnde.

1.7 antennedrager

Een antennemast of andere constructie bedoeld voor de bevestiging van een antenne.

1.8 antenne-installatie

Een installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de al dan niet in een techniekkast opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie.

1.9 bebouwing

Eén of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

1.10 bedrijfsmatige exploitatie

Het via een bedrijf, stichting of andere rechtspersoon voeren van een zodanig beheer dan wel exploitatie, dat in de logiesverblijven daadwerkelijk recreatieve (nacht)verblijfsmogelijkheden worden geboden.

1.11 bedrijfswoning

Een woning die een functionele binding heeft met het bedrijf, de instelling of de inrichting, ten behoeve van beheer van en/of toezicht op het bedrijf, de instelling of de inrichting.

1.12 begeleid wonen

Vormen van wonen waarbij de begeleiding door externen plaatsvindt, zodat zelfstandig wonen mogelijk wordt of blijft, met dien verstande dat de externen niet voortdurend of nagenoeg voortdurend aanwezig zijn en in de woning geen afzonderlijke ruimte voor de begeleiding aanwezig is.

1.13 beroepsuitoefening aan huis

Een dienstverlenend beroep op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig of technisch gebied of daarmee gelijk te stellen activiteiten, niet zijnde detailhandel, dat in een woning of bedrijfswoning (inclusief bijgebouwen) wordt uitgeoefend, waarbij de (bedrijfs)woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitstraling of uitwerking heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is.

1.14 bestaand

  • bij bouwwerken: een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het planaanwezig of in uitvoering is dan wel gebouwd kan worden krachtens een bouwvergunning;
  • bij gebruik: het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan.

1.15 bestemmingsgrens

De grens van een bestemmingsvlak.

1.16 bestemmingsvlak

Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.17 bouwen

Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

1.18 bouwgrens

De grens van een bouwvlak.

1.19 bouwlaag

Een doorlopend gedeelte van een gebouw, begrensd door op gelijke of bij benadering gelijke bouwhoogte liggende vloeren of balklagen.

1.20 bouwvlak

Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid waar ingevolge de regels gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.

1.21 bouwwerk

Elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.22 bruto vloeroppervlakte (b.v.o.)

De gezamenlijke vloeroppervlakte ten dienste van kantoren, winkels, horeca of andere bedrijven, met inbegrip van de daarbij behorende magazijnruimte en overige dienstruimten.

1.23 bijgebouw

Een niet voor bewoning bestemd gebouw, dat ten dienste staat van en in bouwmassa ondergeschikt is aan de woning, waaronder in ieder geval begrepen een huishoudelijke bergruimte, garage of hobbyruimte.

1.24 dependance

Een voor de huisvesting van een zelfstandig huishouden geschikt gebouw, dat ruimtelijk één geheel vormt met het hoofdgebouw en blijvend onderdeel uitmaakt van de kavel van het hoofdgebouw.

1.25 detailhandel

Het bedrijfsmatig te koop of te huur aanbieden, hieronder begrepen de uitstalling ten verkoop of verhuur, het verkopen, verhuren en/of leveren van goederen en diensten aan degenen die deze goederen en diensten kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

1.26 dienstverlening

Het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen.

1.27 evenementen

Periodieke en/of incidentele manifestaties zoals sportmanifestaties, concerten, bijeenkomsten, voorstellingen, tentoonstellingen, shows, thematische beurzen en thematische markten. Onder evenementen worden in ieder geval niet begrepen activiteiten die zijn gericht op verkoop uit grote partijen met een beperkt assortiment door één of enkele aanbieders.

1.28 folly

Een bouwwerk bedoeld ter verfraaiing, als blikvanger of oriëntatiepunt, niet noodzakelijkerwijs functioneel van aard.

1.29 gebouw

Elk bouwwerk dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.30 hoofdgebouw

Een gebouw dat op een kavel door zijn ligging, constructie, afmetingen of functie als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.

1.31 hoofdverblijf

  1. a. het adres waar betrokkene woont of, indien betrokkene op meer dan één adres woont, het adres waar hij naar verwachting gedurende een half jaar de meeste malen zal overnachten;
  2. b. het adres waar, bij ontbreken van een adres als bedoeld onder a, betrokkene naar redelijke verwachting gedurende drie maanden tenminste twee derde van de tijd zal overnachten.

1.32 kamerverhuurbedrijf

Het exploiteren van onroerende zaken door bedrijfsmatige verhuur van in hoofdzaak afzonderlijke kamers ten behoeve van bewoning.

1.33 kampeermiddel

Een tent, tentwagen, kampeerauto of caravan dan wel enig ander onderkomen of enig ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelte daarvan, voorzover geen bouwwerk zijnde waarvoor een bouwvergunning vereist is als bedoeld in de Woningwet; een en ander voor zover deze onderkomens of voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor verblijfsrecreatie.

1.34 kantoor

Een (deel van een) gebouw dat door aard, indeling en inrichting kennelijk is bedoeld voor het verrichten van werkzaamheden van hoofdzakelijk administratieve aard.

1.35 kas

Een gebouw, bestaande uit glas of ander lichtdoorlatend materiaal, dienend tot het kweken van gewassen.

1.36 kavel

De bij een bestaand of te realiseren gebouw behorende gronden, samenvallend met de eigendomsgrens of met de grens van het gehuurde.

1.37 lawaaisporten

De autosport, de motorsport, de (model-)vliegsport, karting en soortgelijk geluidproducerende sporten.

1.38 manege

Een bedrijf dat in hoofdzaak is gericht op het op eigen terrein binnen of buiten een gebouwgelegenheid geven tot het beoefenen van de paardensport en als ondergeschikte activiteit al dan niet mogelijkheden biedt voor het verblijf en de verzorging van paarden al dan niet gecombineerd met het fokken, africhten en verkopen van paarden.

1.39 nevenactiviteit

Een activiteit die uitsluitend uitgeoefend kan worden naast een feitelijk aanwezige hoofdfunctie en wat betreft vloeroppervlakte ondergeschikt is aan die hoofdfunctie.

1.40 nutsvoorziening

Een voorziening ten behoeve van de telecommunicatie en de gas-, water- en electriciteitsdistributie alsmede soortgelijke voorzieningen van openbaar nut, waaronder in ieder geval worden begrepen transformatorhuisjes, pompstations, gemalen, telefooncellen en zendmasten.

1.41 overkapping

Een bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat een overdekte ruimte vormt zonder dan wel met ten hoogste één wand.

1.42 peil

Het peil gemeten vanaf het aan het bouwwerk aansluitende afgewerkte bouwterrein, met dien verstande dat in geaccidenteerd terrein wordt gemeten vanaf de aansluitende, afgewerkte gemiddelde maaiveldhoogte.

1.43 permanente bewoning

Gebruik als hoofdverblijf als bedoeld in de Wet GBA, waaronder wordt verstaan:

  1. a. het gebruik als woning door een zelfde persoon, (deel van) een gezin of samenwoning op een wijze die ingevolge het in de Wet GBA bepaalde noopt tot inschrijving in het persoonsregister van de gemeente, en/of
  2. b. het in de periode van 1 november tot 15 maart meer dan 70 maal ter plaatse nachtverblijf houden, terwijl betrokkene niet elders daadwerkelijk over een hoofdverblijfbeschikt.

1.44 prostitutie

Het tegen betaling hebben van seksuele omgang met anderen.

1.45 publieksgerichte dienstverlening

Een bedrijfsmatige activiteit uitsluitend of overwegend gericht op het verlenen van diensten aan particulieren met een rechtstreeks contact met het publiek, niet zijnde detailhandel, horeca of seksinrichting.

1.46 recreatief medegebruik

Extensieve vormen van dagrecreatie, inclusief naar de aard en omvang daartoe behorende voorzieningen, waarbij de recreatievorm geen specifiek beslag legt op de ruimte.

1.47 recreatieverblijf

Een gebouw dat bestemd is voor recreatief woonverblijf, niet zijnde permanente bewoning en dat gedurende het hele jaar gebruikt wordt voor recreatieve doeleinden door wisselende personen.

1.48 recreatiewoning

Een gebouw, geen woonkeet en geen stacaravan of een ander bouwwerk op wielen zijnde, dat uitsluitend één woning bevat, niet voor permanente bewoning bestemd is en dat gedurende het hele jaar gebruikt wordt voor verblijfsrecreatieve doeleinden.

1.49 risicovolle inrichting

Een inrichting waarvoor ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde, een richtwaarde voor het risico dan wel een risico-afstand moet worden aangehouden bij het in het bestemmingsplan toelaten van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten als bedoeld in genoemd Besluit.

1.50 seksinrichting

Een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte, bestemd voor het bedrijfsmatig doen plaatsvinden van voorstellingen en/of vertoningen van erotische aard en/of pornografische aard dan wel een gelegenheid waar seksuele handelingen worden verricht; onder seksinrichting wordt mede begrepen:

  1. a. seksbioscoop
    Een inrichting, bestemd voor het door middel van audiovisuele middelen doen plaatsvinden van voorstellingen van erotische en/of pornografische aard.
  2. b. seksclub
    Een inrichting, bestemd voor het doen plaatsvinden van vertoningen van erotische en/of pornografische aard dan wel een gelegenheid waar seksuele handelingen worden verricht.
  3. c. seksautomaat
    Een inrichting, bestemd voor het door middel van automaten doen plaatsvinden van audiovisuele voorstellingen van erotische en/of pornografische aard.
  4. d. sekswinkel
    Een ruimte, bestemd voor het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen uitstalling ten verkoop, verkopen en/of leveren van seksartikelen, waaronder begrepen pornografische lectuur en gegevensdragers, aan de uiteindelijke verbruiker of gebruiker.
  5. e. prostitutiebedrijf
    Een ruimte, bestemd dan wel in gebruik voor het daarin uitoefenen van prostitutie.

1.51 teeltondersteunende voorzieningen

Voorzieningen die toegepast worden om de teelt van groente, fruit, bomen of potplanten te bevorderen en te beschermen, zoals tunnel- en boogkassen, containerteelt, schaduwhallen, hagelnetten, stellingen en regenkappen.

1.52 toeristisch kamperen

Kamperen in kampeermiddelen, niet zijnde stacaravans.

1.53 tunnelkas

Een kas dan wel platglasconstructie van geringe hoogte, bestaande uit lichtdoorlatend materiaal, dienend tot het kweken van gewassen.

1.54 verblijfsgebied

Gebied bedoeld voor verblijf, waartoe in ieder geval (ontsluitings)wegen, fiets- en voetpaden, water, parkeer-, groen- en speelvoorzieningen en hondenuitlaatplaatsen worden gerekend.

1.55 verblijfsrecreatie

Recreatief verblijf, waarbij overnacht wordt in kampeermiddelen, recreatiewoningen en/of recreatieverblijven.

1.56 verkoopvloeroppervlakte (v.v.o.)

Het voor publiek toegankelijke deel van de winkelvloeroppervlakte, inclusief etalageruimte en de ruimte achter de toonbank dan wel kassaruimte.

1.57 waarde

De aan een bouwwerk, gebied of specifiek element in een gebied toegekende kenmerkende waarde op het gebied van cultuur-historie, archeologie, geografie, aardkunde, natuur, landschap en/of ecologie.

1.58 windturbine

Een bouwwerk, geen gebouw zijnde, ten behoeve van de opwekking van energie door benutting van windkracht.

1.59 winkel

Een (deel van een) gebouw dat blijkens aard, indeling en inrichting kennelijk is bedoeld voor de uitoefening van detailhandel en/of het verlenen van diensten, waaronder mede worden begrepen videotheken, kapsalons en buffetverkoop. Tot de winkel worden de voor publiek toegankelijke ruimte alsmede de bijbehorende magazijnruimte, kantoren en overige dienstruimten begrepen.

1.60 woning

Een gebouw of een zelfstandig gedeelte van een gebouw dat bedoeld is voor de huisvesting van personen.

1.61 wooneenheid

Een zelfstandig gedeelte van een gebouw dat bedoeld is voor de huisvesting van personen.

1.62 woonwagen

Een voor huisvesting van personen bestemd gebouw dat is geplaatst op een woonwagenstandplaats en dat in zijn geheel of in delen kan worden verplaatst.

1.63 woonwagenstandplaats

Terrein bestemd voor woonwagens en bijbehorende voorzieningen.

1.64 zakelijke dienstverlening

Kantoor met baliefunctie ten behoeve van publieksgerichte commerciële en/of maatschappelijke dienstverlening.

1.65 zonnecollector

Een bouwwerk ten behoeve van de opvang van zonne-energie.

1.66 zorgwoning

Een gebouw of zelfstandig gedeelte van een gebouw dat bedoeld is voor de huisvesting van personen die niet zelfstandig kunnen wonen en die geestelijke en/of lichamelijke verzorging behoeven; verzorging kan voortdurend of nagenoeg voortdurend plaatsvinden en in het gebouw kan afzonderlijke ruimte ten behoeve van de verzorging aanwezig zijn.

1.67 zorgboerderij

Een voorziening in hoofdzaak gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren door personen die niet zelfstandig kunnen werken en die geestelijke en/of lichamelijke verzorging behoeven.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de bouwhoogte van een bouwwerk

Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.2 de goothoogte van een bouwwerk

Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.3 de oppervlakte van een bouwwerk

Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.4 het bebouwingspercentage

  1. a. De in procenten uitgedrukte verhouding van de oppervlakte van de bebouwing in een bouwvlak dan wel aanduidingsvlak tot de oppervlakte van dat bouwvlak dan wel aanduidingsvlak, per kavel gemeten.
  2. b. Ingeval geen bouwvlak dan wel aanduidingsvlak is aangegeven wordt onder bebouwingspercentage verstaan de in procenten uitgedrukte verhouding van de oppervlakte van de bebouwing in een bestemmingsvlak tot de oppervlakte van het bestemmingsvlak, per kavel gemeten.

2.5 de vloeroppervlakte

Tussen de (denkbeeldige) buitenwerkse gevelvlakken en/of harten van scheidsmuren, met dien verstande dat vloeroppervlakte waarboven minder dan 1,50 meter bouwhoogte aanwezig is hierbij buiten beschouwing wordt gelaten.

2.6 de inhoud van een bouwwerk

Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.7 de dakhelling

Langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.8 de hoogte van een windturbine

Vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Gemengd - Landgoed

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Gemengd - Landgoed aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. woningen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'wonen';
  2. b. beroepsuitoefening aan huis;
  3. c. niet-publieksgerichte bedrijfsmatige activiteiten aan huis;
  4. d. evenementen;
  5. e. wegen, ter plaatse van de aanduiding 'weg', met dien verstande dat wegen, voorzover bestaand, tevens zijn toegestaan op gronden niet aangeduid als 'weg';
  6. f. medegebruik ten behoeve van de bedrijfsvoering van een maatschappelijke instantie gelegen binnen de bestemming 'Maatschappelijk', waaronder in ieder geval begrepen paarkeervoorzieningen;
  7. g. recreatief medegebruik (wandelen, fietsen, sporten en paardrijden);
  8. h. behoud en ontwikkeling van de ter plaatse aanwezige kwetsbare landschapselementen;
  9. i. behoud, ontwikkeling en herstel van de cultuurhistorische waarden van het ter plaatse aanwezige landgoed;
  10. j. nutsvoorzieningen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'nutsvoorziening';
  11. k. tuin en/of erf;
  12. l. parkeervoorzieningen, fiets- en voetpaden;

met de daarbij behorende bouwwerken en voorzieningen.

3.2 Bouwregels

Naast de algemene bouwregels van artikel 6 gelden de specifieke regels van het navolgende bebouwingsschema, waarbij geldt dat de in het schema voorkomende verwijzingen verwijzen naar de in lid 3.3 genoemde ontheffingen.

Bebouwing Maximale oppervlakte / inhoud Maximale goothoogte Maximale bouwhoogte Bijzondere regels
Woning 600 m3 6 m ter plaatse van de aanduiding 'wonen' is per bouwvlak ten hoogste 1 woning toegestaan.
Bijgebouwen en overkappingen bij de woning 60 m² bijgebouw: 3 m bijgebouw: 6 m
overkapping: 3 m
- situering van vrijstaande bijgebouwen en overkappingen minimaal 3 m achter de lijn, waarin de voorgevel van de woning is gebouwd (3.3)
- voor het bepalen van de oppervlakte worden bijgebouwen en aan- of uitbouwen die worden gebruikt voor beroepsuitoefening aan huis dan wel voor niet-publieksgerichte bedrijfsactiviteiten aan huis meegeteld
- in bijgebouwen is het aanbrengen van voorzieningen die noodzakelijk zijn voor de beroepsuitoefening aan huis dan wel voor de niet-publiekgerichte bedrijfsactiviteiten aan huis toegestaan
Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met uitzondering van overkappingen







- zwembaden











75 m2
tuinmeubilair: 3 m
paardenbakken: 1 m
stapmolen: 6 m
erf- en terreinafscheidingen: 2 m
overig: 6 m


0,5 m
- het is niet toegestaan ten behoeve van sportvoorzieningen verlichting te realiseren

3.3 Ontheffing van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het in lid 3.2 bepaalde dat vrijstaande bijgebouwen en overkappingen minimaal 3 meter achter de lijn waarin de voorgevel is gebouwd moeten worden gesitueerd, eventueel met overschrijding van de bouwgrens indien dit past in het stedenbouwkundig beeld dat in het plan is beoogd.

Op het verlenen van ontheffingen zijn de in artikel 10 opgenomen procedureregels van toepassing.

3.4 Specifieke gebruiksregels

Het gebruik van woningen en bijgebouwen voor beroepsuitoefening aan huis en voor niet-publiekgerichte bedrijfsmatige activiteiten aan huis is toegestaan onder de volgende voorwaarden:

  1. a. dit gebruik beslaat niet meer dan 40% van de vloeroppervlakte van de woning en 100% van de vloeroppervlakte van de bijgebouwen, met een gezamenlijk maximum van 50 m2per kavel;
  2. b. het gebruik heeft geen nadelige gevolgen voor het woon- en leefmilieu;
  3. c. het gebruik heeft geen nadelige invloed op de normale afwikkeling van het verkeer en veroorzaakt geen nadelige toename van de parkeerbehoefte;
  4. d. er wordt geen detailhandel uitgeoefend;
  5. e. de activiteiten veroorzaken geen duurzame ontwrichting van de bestaande distributieve voorzieningen en hebben geen ernstige verstoring van de verzorgingsstructuur tot gevolg;
  6. f. het beroep respectievelijk de bedrijfsmatige activiteiten wordt respectievelijk worden in ieder geval door de bewoner uitgeoefend;
  7. g. bedrijfsmatige activiteiten zijn alleen toegestaan voor zover deze zijn genoemd in de bij deze regels behorende Lijst van toegelaten bedrijfsactiviteiten aan huis dan wel naar hun aard en invloed vergelijkbaar zijn met de in deze Lijst genoemde activiteiten.

Artikel 4 Maatschappelijk

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. maatschappelijke voorzieningen, waarbij geldt dat:
    1. 1. maatschappelijke voorzieningen zijn toegestaan in de categorieën 1 en 2 van de bij deze regels behorende Lijst van toegelaten maatschappelijke voorzieningen;
    2. 2. ter plaatse van de aanduiding 'verblijfsrecreatie' tevens de genoemde voorzieningen zijn toegestaan mits deze een niet-commercieël en een maatschappelijk gerelateerd karakter hebben:
Aanduiding
Maatschappelijk gerelateerde voorziening SBI-code (2008) Straatnaam Huisnummer
vr Hotels en pensions met keuken, conferentie-oorden en congrescentra 5510 Spelderholt 9
  1. b. zorgwoningen met bijbehorende voorzieningen ten behoeve van zorg en verpleging;
  2. c. tuin en/of erf;
  3. d. evenementen;
  4. e. speelplaatsen;
  5. f. ontsluitingswegen;
  6. g. groenvoorzieningen;
  7. h. nutsvoorzieningen;
  8. i. aan de hoofdfunctie gerelateerde sportvoorzieningen, zelfstandig gebruik van de sportvoorzieningen is niet toegestaan;
  9. j. recreatief medegebruik (wandelen, fietsen en paardrijden);
  10. k. behoud en ontwikkeling van de ter plaatse aanwezige kwetsbare landschapselementen;
  11. l. behoud, ontwikkeling en herstel van de cultuurhistorische waarden van het ter plaatse aanwezige landgoed;
  12. m. wegen, ter plaatse van de aanduiding 'weg', met dien verstande dat wegen voorzover bestaand tevens zijn toegestaan op gronden die niet zijn aangeduid als 'weg';

met de daarbij behorende bouwwerken en voorzieningen.

4.2 Bouwregels

Naast de algemene bouwregels van artikel 6 gelden de specifieke regels van het navolgende bebouwingsschema, waarbij geldt dat de in het schema voorkomende verwijzingen verwijzen naar de in lid 4.3 genoemde ontheffingen.

Bebouwing Maximale oppervlakte/
inhoud
Maximale goothoogte Maximale bouwhoogte Bijzondere regels
Gebouwen en overkappingen de ter plaatse van de aanduiding 'maximaal bebouwd oppervlak (m2)' aangegeven waarde de ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte (m)' aangegeven waarde de ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte (m)' aangegeven waarde - de afstand van gebouwen en overkappingen tot de zijdelingse perceelsgrens bedraagt ten minste 2,50 m
- indien in het bouwvlak geen aanduiding 'maximaal bebouwd oppervlak (m2)' is opgenomen, geldt een maximale bebouwingspercentage van 100%
Bedrijfswoningen 600 m3 4 m - voor het bepalen van de inhoud worden inpandige garages en bergingen meegeteld
- per voorziening is één bedrijfswoning toegestaan, tenzij anders is aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal bedrijfswoningen'
- voor het splitsen van de bedrijfswoning in twee wooneenheden geldt het in artikel 6 lid 6.3 bepaalde
- de afstand van een op te richten bedrijfswoning tot bestaande kassen bedraagt ten minste 30 m
- het in artikel 7 lid 7.2 onder f bepaalde is van overeenkomstige toepassing
Bijgebouwen en overkappingen bij bedrijfswoningen 75 m2 3 m 5 m - bijgebouwen en overkappingen mogen niet voor de voorgevel van de bedrijfswoning of het verlengde daarvan worden opgericht (4.3.1)
- voor het bepalen van de oppervlakte worden bijgebouwen die worden gebruikt voor beroepsuitoefening aan huis dan wel voor niet-publieksgerichte bedrijfsactiviteiten aan huis meegeteld
- in bijgebouwen is het aanbrengen van voorzieningen die noodzakelijk zijn voor de beroepsuitoefening aan huis dan wel voor de niet-publieksgerichte bedrijfsactiviteiten aan huis toegestaan
Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met uitzondering van overkappingen


- erf- en terrein-afscheidingen 2 m - de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen voor de voorgevel van de bedrijfswoning of het verlengde daarvan bedraagt ten hoogste 1 m
- antenne-installaties 15 m
- overig
6 m - het is niet toegestaan ten behoeve van sportvoorzieningen verlichting te realiseren

4.3 Ontheffing van de bouwregels

4.4 Ontheffing van de gebruiksregels

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 5 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 6 Algemene Bouwregels

6.1 Algemene regels

6.2 Afdekking van gebouwen

6.3 Woningsplitsing

Een woning respectievelijk een bedrijfswoning mag gesplitst worden in ten hoogste 2 zelfstandige (bedrijfs-)wooneenheden, mits:

  1. a. de wooneenheden tezamen de ten hoogste toegestane inhoud of oppervlakte van één (bedrijfs-)woning niet overschrijden;
  2. b. de oppervlakte aan bijgebouwen tezamen de ten hoogste toegestane oppervlakte aan bijgebouwen en overkappingen behorend bij één (bedrijfs-)woning niet overschrijden; er dient in ieder geval 20 m² aan bijgebouwen per wooneenheid aanwezig te zijn;
  3. c. het karakter van het gebouw als één (bedrijfs-)woning en de samenhangende bouwmassa van het gebouw behouden blijft;
  4. d. de cultuurhistorische dan wel karakteristieke waarde niet onevenredig wordt aangetast;
  5. e. de splitsing geen belemmering vormt voor omliggende (niet-)agrarische bedrijven.

Artikel 7 Algemene Gebruiksregels

7.1 Strijdig gebruik onbebouwde grond

Als gebruik in strijd met de bestemming als bedoeld in artikel 7.10 van de Wet ruimtelijke ordening geldt in ieder geval:

  1. a. het gebruik van gronden voor het opslaan, storten of bergen van materialen, producten en mest, tenzij dit gebruik noodzakelijk is voor of verband houdt met het op de bestemming gerichte gebruik van de gronden;
  2. b. het gebruik van gronden voor het opgeslagen hebben van gerede of onklare machines en vaar- en/of voertuigen, tenzij dit gebruik noodzakelijk is voor of verband houdt met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  3. c. het gebruik van gronden voor het beoefenen van lawaaisporten;
  4. d. het gebruik van gronden voor volkstuinen, uitgezonderd ter plaatse van de aanduiding'volkstuin';
  5. e. gebruik van kampeermiddelen voor permanente bewoning;
  6. f. het verwijderen van ter plaatse van de aanduiding'weg' aangegeven wegen;

7.2 Strijdig gebruik bebouwde grond

Als gebruik in strijd met de bestemming als bedoeld in artikel 7.10 van de Wet ruimtelijke ordening geldt in ieder geval:

  1. a. het gebruik van bouwwerken voor het bedrijfsmatig vervaardigen, opslaan, verwerken, of herstellen van goederen en het opslaan en be- of verwerken van producten, tenzij:
    1. 1. dit gebruik plaatsvindt ten behoeve van de (agrarische) productie binnen het bedrijf;
    2. 2. dit gebruik uitsluitend betrekking heeft op (agrarische) producten van het eigen bedrijf;
    3. 3. het betreft inpandige berging van caravans en kampeerauto's in voormalige (agrarische) bedrijfsopstallen;
    4. 4. het betreft inpandige opslag van goederen, zonder dat sprake is van be- of verwerking daarvan (statische opslag);
  2. b. het gebruik van bouwwerken voor detailhandel, behoudens detailhandel als ondergeschikte nevenactiviteit in ter plaatse geteelde of geproduceerde producten;
  3. c. het gebruik van bouwwerken voor het beoefenen van lawaaisporten;
  4. d. het gebruik van bouwwerken voor wonen, met uitzondering van de aangegeven woningen, dependances en de ingevolge de bestemmingsregeling toegestane bedrijfswoningen;
  5. e. het gebruik van gebouwen voor een seksinrichting;
  6. f. het gebruik van bestaande gebouwen ten behoeve van geluidgevoelige objecten als bedoeld in de Wet geluidhinder, met uitzondering van bestaand gebruik als geluidgevoelig object.

Artikel 8 Algemene Ontheffingsregels

8.1 Ontheffingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van de regels van het plan:

  1. a. ten behoeve van het bouwen van zonnecollectoren, beeldende kunstwerken (waaronder begrepen follies), riool-overstortkelders, rioolgemalen, boven- en ondergrondse containerruimten, informatie- en reclameborden, niet voor bewoning bestemde gebouwenof bouwwerken geen gebouwen zijnde van openbaar nut, indien deze redelijkerwijs niet kunnen worden ondergebracht in nabij gelegen bebouwing, een en ander voorzover -indien het gebouwen betreft- de inhoud niet meer dan 60 m3 en de goothoogte niet meer dan 3 meter bedraagt, en -indien het bouwwerken geen gebouwen zijnde betreft- de oppervlakte niet meer dan 10 m2 en de bouwhoogte niet meer dan 4 meter bedraagt; van de bouwhoogtebepaling zijn uitgezonderd beeldende kunstwerken en ontluchtingspijpen; van de inhoudsbepaling zijn uitgezonderd riool-overstortkelders en rioolgemalen en van de oppervlaktebepaling zijn uitgezonderd beeldende kunstwerken;
  2. b. ten aanzien van de voorgeschreven bouwhoogte voor antenne-installaties, voor zover deze de bouwhoogte daarvan niet meer dan 40 meter bedraagt en deze bouwhoogte noodzakelijk is in verband met het beoogde gebruik;
  3. c. indien en voor zover het in geringe mate afwijken ten aanzien van bestemmingsgrenzen, bouwgrenzen, aanduidingsgrenzen en overige aanduidingen in het horizontale vlak noodzakelijk is ter aanpassing aan de bij uitmeting blijkende werkelijke toestand van het terrein;
  4. d. indien en voor zover het afwijken ten aanzien van bouwgrenzen, aanduidingsgrenzen en overige aanduidingen in het horizontale vlak noodzakelijk is, indien dit uit het oogpunt van doelmatig gebruik van de grond en bebouwing gewenst is, mits die afwijking ten opzichte van hetgeen is aangegeven niet meer dan 10 meter bedraagt;
  5. e. ten aanzien van de voorgeschreven goothoogte en bouwhoogte van gebouwen, aanduidingsgrenzen, bouwhoogte van bouwwerken, oppervlakte van bebouwing, onderlinge afstand tussen gebouwen, dieptes, afstand tot perceelsgrenzen en overige aanwijzingen, maten en afstanden, eventueel met overschrijding van de bouwgrens, mits deze afwijkingen niet meer bedragen dan 10% van de in het plan voorgeschreven maten, afstanden, oppervlakten en percentages;
  6. f. ten aanzien van de voorgeschreven hoogte van bouwwerken geen gebouwen zijnde ten behoeve van het bouwen van windturbines, waarvan de hoogte inclusief rotor niet meer mag bedragen dan 20 meter, mits de afstand tot woningen ten minste 100 meter bedraagt;
  7. g. ten aanzien van de voorgeschreven hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van het bouwen van zonnecollectoren, waarvan de hoogte niet meer mag bedragen dan 10 meter.

8.2 Voorwaarden voor ontheffing

Ontheffingen als bedoeld in dit artikel kunnen alleen worden verleend:

  1. a. voor zover het in het plan beoogde stedenbouwkundig en landschappelijke beeld niet onevenredig wordt aangetast;
  2. b. voor zover zich geen dringende redenen daartegen verzetten.

8.3 Verwijzing procedureregels ontheffing

Op het verlenen van ontheffingen als bedoeld in lid 8.1 zijn de in artikel 10 opgenomen procedureregels van toepassing.

8.4 Aangrenzende percelen

Een in lid 8.1 bedoelde ontheffing kan niet worden verleend indien enig aangrenzend terrein of gebouw in een toestand wordt gebracht, die strijdig is met de regels van het plan en/of de verwezenlijking van de bestemming volgens het plan of de handhaving van de verwerkelijkte bestemming overeenkomstig het plan onmogelijk maakt en dit niet door het stellen van voorschriften aan de ontheffing kan worden voorkomen.

8.5 Bouwwerken onder het overgangsrecht

Het in lid 8.1 onder e bepaalde is niet van toepassing op bouwwerken als bedoeld in artikel 12 van deze regels (Overgangsrecht bouwwerken).

Artikel 9 Algemene Wijzigingsregels

9.1 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen:

  1. a. indien en voor zover het noodzakelijk is af te wijken van bestemmingsgrenzen, bouwgrenzen, aanduidingsgrenzen en overige aanduidingen in het horizontale vlak, ofwel ter aanpassing aan de bij uitmeting blijkende werkelijke toestand van het terrein, dan wel indien dit uit het oogpunt van doelmatig gebruik van de grond en bebouwing gewenst is en er geen dringende redenen zijn die zich hiertegen verzetten en mits die afwijking ten opzichte van hetgeen op de kaart is aangegeven, niet meer dan 15 meter bedraagt;
  2. b. indien en voor zover uit het oogpunt van doelmatig gebruik het noodzakelijk is af te wijken van de voorgeschreven goothoogte en bouwhoogte van gebouwen, aanduidingsgrenzen, bouwhoogte van bouwwerken, oppervlakte van bebouwing, onderlinge afstand tussen gebouwen, afstand tot perceelsgrenzen en overige aanwijzingen, maten en afstanden, eventueel met overschrijding van de bouwgrens, mits deze afwijkingen meer bedragen dan 10%, doch minder dan 15% van de in het planvoorgeschreven maten, afstanden, oppervlakten en percentages;
  3. c. teneinde voor antenne-installaties een grotere bouwhoogte dan 40 meter toe te staan indien dat noodzakelijk is voor het beoogde gebruik, met dien verstande dat de bouwhoogte niet meer dan 60 meter mag bedragen.

9.2 Voorwaarden voor wijziging

Toepassing van wijzigingsbevoegdheden mag alleen plaatsvinden voor zover:

  1. a. het in het plan beoogde stedenbouwkundig en landschappelijke beeld niet onevenredig worden aangetast;
  2. b. de in het gebied voorkomende waarden niet onevenredig worden aangetast;
  3. c. wordt voorzien in een kwalitatief zorgvuldige inpassing in het landschap, indien nodig geacht met behulp van het aanbrengen van beplanting;
  4. d. er geen oneveredige hinder voor de omgeving ontstaat;
  5. e. er geen onevenredige nadelige invloed ontstaat op de op de normale afwikkeling van het verkeer en in de parkeerbehoefte wordt voorzien;
  6. f. er, indien de wijziging nieuwvestiging van een geluidgevoelig object betreft, geen voorkeursgrenswaarde krachtens de Wet geluidhinder of maximaal toelaatbare geluidsbelasting krachtens het Besluit geluidsbelasting kleine luchtvaart wordt overschreden;
  7. g. is vastgesteld dat de bodemkwaliteit geen belemmering vormt.

Artikel 10 Algemene Procedureregels Bij Ontheffing En Nadere Eisen

Een beslissing omtrent het verlenen van een ontheffing dan wel het stellen van nadere eisen wordt niet genomen dan nadat belanghebbenden gedurende twee weken, na publicatie van het voornemen tot het verlenen van ontheffing dan wel het stellen van nadere eisen in een van overheidswege uitgegeven blad of een dag-, nieuws- of huis-aan-huisblad, in de gelegenheid zijn gesteld schriftelijk zienswijzen tegen die voorgenomen ontheffing respectievelijk nadere eisen bij burgemeester en wethouders in te dienen.

Artikel 11 Verwijzing Naar Andere Wettelijke Regelingen

Bij een verwijzing naar andere wettelijke regelingen is bedoeld de desbetreffende wet zoals die luidt op het tijdstip van terinzageleggen van het ontwerp van dit plan.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 12 Overgangsrecht Bouwwerken

12.1 Overgangsrecht

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een bouwvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:

  1. a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  2. b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.

12.2 Ontheffing

Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig ontheffing verlenen van het eerste lid voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met ten hoogste 10%.

Op het verlenen van ontheffing als bedoeld in dit lid is de in artikel 10 opgenomen procedureregels van toepassing.

12.3 Overgangsrecht niet van toepassing

Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

Artikel 13 Overgangsrecht Gebruik

13.1 Overgangsrecht

Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

13.2 Ander strijdig gebruik

Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

13.3 Onderbreken gebruik onder overgangsrecht

Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het planvoor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

13.4 Overgangsrecht niet van toepassing

Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 14 Slotregel

Deze regels kunnen worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplanParc Spelderholt.

Vastgesteld bij besluit van de raad der gemeente Apeldoorn

d.d. 27 mei 2010 nr. 71-2010

Mij bekend,

de griffier,

namens hem:

het hoofd afdeling Ruimtelijk Juridische Zaken

van de dienst Ruimtelijke Ontwikkeling,

J.M. van der Zwan

1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Inleiding

Deze herziening ziet toe op de uitbreiding van studentenhuisvesting ten behoeve van Parc Spelderholt op het Landgoed Spelderholt. Parc Spelderholt combineert op haar terrein hotel- en congresfaciliteiten met een dagopleiding voor kinderen met een verstandelijke of lichamelijke beperking.

De afgelopen jaren heeft Parc Spelderholt een aanzienlijke groei doorgemaakt als gevolg van een optimalisatie van werkzaamheden en activiteiten. Daarmee kon het aantal studenten, met behulp van tijdelijke huisvesting, groeien van 29 naar 48 studenten (koetshuis: 20 + vogelhuis: 9 + tijdelijke huisvesting: 19). In de toekomstige situatie biedt Parc Spelderholt plaats aan 75 studenten die een opleiding volgen in de zorg, horeca, techniek of in het groenonderhoud (koetshuis: 20 + nieuwbouw: 55). Met voorliggende planherziening wordt deze optimalisatie mogelijk gemaakt. Het plan voorziet in de realisatie van een gebouw met 55 studentlocaties en enkele algemene ruimten, verder is de bouw van een sportvoorziening ten behoeve van studenten op de huidige locatie van het te slopen "vogelhuis" gepland. Uiteraard verdwijnt na realisatie tevens de tijdelijke huisvesting.

Voorheen was het terrein van Parc Spelderholt in gebruik als onderzoeksinsituut voor pluimvee. Vanuit het verleden zijn dan ook nog enkele loodsen op het terrein aanwezig, die thans geen actieve functie meer vervullen. Met Parc Spelderholt zijn rechtens afdwingbare afspraken gemaakt ten aanzien de sloop van de resterende loodsen op het perceel en de groene invulling van de vrijkomende locaties. Daarbij zal één van de loodsen (O3) tijdelijk worden gebruikt als sportvoorziening. Hiervoor is separaat een vrijstelling aangevraagd.

In de eindsituatie kent het perceel een heldere stedenbouwkundige opbouw met het kasteel/landhuis als blikvanger en ten noorden van de ontsluitingsweg een functionele strip.

1.2 Ligging En Begrenzing

Het plangebied ligt aan de westzijde van de kern Beekbergen, in het buurtschap Engeland en grenst direct aan het natuurgebied Veluwe. Op onderstaande afbeelding 1.1 is de ligging ten opzicht van zowel het dorp als de voorlopige begrenzing van Natura 2000 aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1062-onh1_0001.jpg"

Afbeelding 1.1 Ligging Parc Spelderholt in groter verband

1.3 Geldend Bestemmingsplan

Het plangebied is opgenomen in het bestemmingsplan Stuwwalrand Parkzone Zuid, dat in 2001 is vastgesteld. Het plangebied kent in het vigerende plan een drietal bestemmingen. Op onderstaande afbeelding 1.2 is een uitsnede van de plankaart weergegeven:

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1062-onh1_0002.jpg"

Afbeelding 1.2 Uitsnede plankaart Stuwwalrand Parkzone Zuid

Het plangebied kent drie verschillende bestemmingen:

  • De hoofdbestemming van Parc Spelderholt is "maatschappelijke doeleinden". Door middel van een verbindingslijn zijn de verschillende delen planologisch met elkaar verbonden.
  • Het voormalige onderzoeksinstituut voor pluimveehouderij is daartoe ook bestemd. De pelsdierfokkerij maakte deel uit van dit instituut en is dan ook in de bestemming betrokken. Eventuele dienstwoningen mogen ook als burgerwoning worden gebruikt (specifieke gebruiksbepaling).
  • Tenslotte kent het parkachtige deel van het terrein de bestemming "bos of parkstrook".


Per 1 juli 2008 is de Wet ruimtelijke ordening (Wro) in de plaats getreden van de Wet op de Ruimtelijke Ordening. De Wro stelt regels aangaande de vormgeving en procedures rond bestemmingsplannen. Dit houdt onder andere in dat het niet langer mogelijk is een herziening te maken van het bestemmingsplan "Stuwwalrand Parkzone Zuid". Voorliggend plan is daarom een zelfstandig bestemmingsplan voorzien van een eigen set regels met een bijpassende digitale geografische verbeelding (voorheen: plankaart).

1.4 Werkwijze En Opzet Van De Toelichting

In het volgende hoofdstuk 2 wordt het beleid beschreven dat relevant is voor deze ontwikkeling. De bestaande situatie wordt vervolgens in hoofdstuk 3 beschreven. In hoofdstuk 4 wordt de nieuwe situatie weergegeven. In hoofdstuk 5 wordt de uitvoerbaarheid beschreven, waarbij aandacht wordt gegeven aan de financiële haalbaarheid, de milieutechnische randvoorwaarden en de planologische randvoorwaarden. In hoofdstuk 6 wordt tenslotte een toelichting gegeven op de voorschriften.

2 Beleidskader

2.1 Rijksbeleid

2.1.1 Nota Ruimte (2006)

Algemeen

De Nota Ruimte, onderdeel van de planologische kernbeslissing Nationaal Ruimtelijk Beleid, bevat de visie van het kabinet op de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland. De nota bevat de ruimtelijke bijdrage aan een sterke economie, een veilige en leefbare samenleving en een aantrekkelijk land. Het gaat om de inrichtingsvraagstukken die spelen tussen nu en 2020, met een doorkijk naar 2030.


In de nota benadrukt het Rijk, net als in voorgaande nota's, opnieuw het belang van sterke steden in een vitaal platteland. Bundeling van wonen en werken in stedelijke gebieden en stedelijke vernieuwing en verdichting zijn de speerpunten van het Rijk. Met betrekking tot de groene ruimte en het water staan de gezamenlijke overheden voor een aantal ruimtelijke opgaven die voortvloeien uit de vier hoofddoelstellingen van het nationale ruimtelijke beleid: de versterking van de internationale concurrentiepositie van Nederland, de bevordering van krachtige steden en een vitaal platteland, de borging en ontwikkeling van belangrijke (inter)nationale ruimtelijke waarden en de borging van de veiligheid.


De doelstellingen voor het ruimtelijk beleid die hieruit voortkomen omvatten: borging van veiligheid tegen overstromingen, voorkoming van wateroverlast en watertekorten en verbetering van water- en bodemkwaliteit. Daarnaast hecht het Rijk bij de uitvoering van het ruimtelijk beleid grote betekenis aan de borging en ontwikkeling van natuurwaarden, de ontwikkeling van landschappelijke kwaliteit, en van bijzondere, ook internationaal erkende, landschappelijke en cultuurhistorische waarden. De vitaliteit van het platteland wordt versterkt door ruimte te geven aan hergebruik van bebouwing en nieuwbouw in het buitengebied, vergroting en aanpassing van de toeristisch-recreatieve mogelijkheden en door een duurzame en vitale landbouw.


Landbouwkundige ontwikkelingen, verstedelijking en de aanleg van infrastructuur hebben Nederland de afgelopen decennia ingrijpend veranderd. Deze ontwikkelingen hebben op verschillende plaatsen geleid tot 'verrommeling' en nivellering van het landschap. Het kabinet wil daarom dat de ruimtevraag zorgvuldig, en zoveel mogelijk overeenkomstig de bestaande patronen, wordt geaccommodeerd, zodat de ruimtelijke kwaliteit wordt ontwikkeld en verbeterd. Provincies hebben voor deze kwaliteitsslag een grote verantwoordelijkheid.


Het economisch draagvlak en de vitaliteit van de meer landelijke gebieden staan onder druk. Om deze te vergroten, wil het kabinet de mogelijkheden voor zowel hergebruik, als (vervangende) nieuwbouw in het buitengebied verruimen, gekoppeld aan ontwikkeling van de landschappelijke kwaliteit en realisatie van bijvoorbeeld nieuwe natuurgebieden of extra capaciteit voor waterberging.


Als uitwerking van de Nota Ruimte en de Nota Belvedere zijn door het Rijk een aantal nationale landschappen aangewezen. De Veluwe is daarvoor ook aangewezen. De verdere uitwerking vindt plaats via de provincie Gelderland. Deze werkt aan een streekplanuitwerking voor nationale landschappen. In het kader van de Wet ruimtelijke ordening zal deze uitwerking naar verwachting de status van structuurvisie krijgen.

Conclusies ten aanzien van de voorliggende ontwikkeling

Zoals in het bovenstaande is gesteld, wil het kabinet de mogelijkheden voor hergebruik en vervangende nieuwbouw verruimen om de vitaliteit van het landelijk gebied te vergroten. De voorliggende ontwikkeling voorziet in een dergelijke ontwikkeling en is daarmee in lijn met het rijksbeleid.

2.2 Provinciaal Beleid

2.2.1 Streekplan 2005

Algemeen

Het Streekplan Gelderland 2005 (vastgesteld op 29 juni 2005) is er op gericht de verschillende functies in regionaal verband een zodanige plek te geven dat de ruimtelijke kwaliteiten worden versterkt en er zuinig en zorgvuldig met de ruimte wordt omgegaan. Naast het generieke beleid, het beleid dat geldt voor de gehele provincie, wordt in het streekplan dan ook uitvoerig ingegaan op het regiospecifieke beleid.

In het streekplan is het gehele gebied aangewezen als waardevol landschap (Veluwe). De Veluwe maakt ook deel uit van de EHS. Het plangebied bevindt zich aan de rand van het extensiveringsgebied voor intensieve veehouderij, zoals dat ook in het reconstructieplan voor de Veluwe is vastgelegd. Delen van het plangebied liggen in het (in het reconstructieplan benoemde) verwevingsgebied. Het extensiveringsgebied valt nagenoeg samen met het Groei- en Krimpsalderingsgebied, zoals dat voor recreatiebedrijven is vastgelegd.

Het streekplan heeft het plangebied aangewezen als gebied met internationale aardkundige kwaliteiten. Bijzonder is de overgang waarop het is gelegen: op de overgang tussen Veluwemassief en IJsselvallei.

Het plangebied maakt deel uit van de Groene wig. Rondom het Veluwemassief geldt als ruimtelijk doel dat de krans van dorpen, stadjes en steden niet aan elkaar groeit en volledig versteent. Het Veluwebeleid richt zich op het veilig stellen van de nog gave randen in de vorm van die groene wiggen. Daarmee worden de landschappelijke overgangen tussen Veluwemassief en randgebieden gewaarborgd. Groene wiggen liggen tussen kernen in. De breedte van de groene wig is afhankelijk van de maximale ruimte tussen de kernen. De groene wiggen kennen een karakteristieke verweving van functies. Binnen enkele groene wiggen zijn ecologische poorten voorzien.

In de groene wiggen geldt een 'ja, mits' beleid. Nieuwe bouwlocaties zijn niet uitgesloten, op voorwaarde dat deze passen in de 'zoekzones landschappelijke versterking' en kunnen bijdragen aan verbetering van de ruimtelijke kwaliteit, bijvoorbeeld afronding van kernen, hergebruik (agrarische) bebouwing, nieuwe landgoederen en amoveren van overtollige bebouwing. Gemeenten wordt gevraagd om ontwikkelingsvisies voor de groene wiggen op te stellen en deze planologisch te verankeren. De provincie werkt aan de invulling van de Groene wig tussen het IJsseldal en de Veluwe, de Beekbergse Poort.

Het streekplan is daarmee niet het enige provinciale beleidskader van betekenis. Ook het Reconstructieplan Veluwe en de beleidsnotitie Veluwe 2010 zijn relevante beleidsstukken. Primair van belang zijn echter het beleid voor functieverandering en de streekplanuitwerking zoekzones, die in het navolgende deel worden besproken.


Functieverandering van gebouwen in het buitengebied

Doelstellingen bij functieverandering

Vanwege ontwikkelingen in sectoren als land- en tuinbouw, zorg en defensie, verliezen in de komende periode veel (vooral agrarische) gebouwen en bouwpercelen in het buitengebied hun huidige functie, of hebben die functie al verloren. Ook zijn er agrariërs die hun agrarische gebouwen deels willen gebruiken voor niet-agrarische activiteiten. De provincie wil bevorderen dat deze gebouwen op een goede wijze kunnen worden (her)gebruikt.

Door functieverandering kan tegemoet worden gekomen aan de aanwezige behoefte aan wonen en werken in het buitengebied, zonder daarvoor extra bouwlocaties toe te voegen. De doelen van het provinciaal ruimtelijk beleid voor functieverandering van gebouwen in het buitengebied zijn de volgende:

  • land- en tuinbouwbedrijven de mogelijkheid geven niet-agrarische nevenfuncties te vervullen;
  • de behoefte aan landelijk wonen en in tweede instantie werken accommoderen in vrijgekomen gebouwen in het landelijk gebied. Hiermee kan een impuls worden gegeven aan de leefbaarheid en vitaliteit van het landelijk gebied;
  • niet-agrarische bedrijvigheid die gebonden is aan de kwaliteiten en de functies van dat buitengebied ruimte bieden;
  • verbetering van de ruimtelijke kwaliteit door vrijgekomen gebouwen te hergebruiken en door per bouwperceel waar functieverandering plaatsvindt de resterende vrijgekomen gebouwen te slopen.


Verevening

Functieverandering van gebouwen in het buitengebied moet bijdragen aan een impuls voor de leefbaarheid, vitaliteit en ruimtelijke kwaliteit van het buitengebied. De provincie acht het belang van een kwalitatief hoogwaardige ontwikkeling van het buitengebied zodanig hoog dat zij bij toepassing van functieverandering aandringt bij gemeenten op toepassing van een vorm van verevening. Met de verandering van de functie van gebouwen veranderen ook de 'eisen' die door bewoners en gebruikers aan de omgeving en publieke ruimte kunnen worden gesteld.

Uitgangspunt is dat er door de initiatiefnemer voor de functieverandering wordt bijgedragen aan de verbetering van de omgevingskwaliteit en publieke functies van het buitengebied, gerelateerd aan de locatie waar functieverandering aan de orde is.


Algemene voorwaarden
Voor functieveranderingen waarbij nieuwe wooneenheden worden gecreëerd of nieuwe bedrijfsactiviteiten worden opgezet gelden op grond van het Streekplan 2005 de volgende algemene voorwaarden:

  • functieverandering is alleen van toepassing op fysiek bestaande, legale vrijgekomen (en ook vrijkomende) gebouwen die gelegen zijn in het buitengebied;

Tot het buitengebied worden alle gebieden gerekend die geen onderdeel uitmaken van het bestaand bebouwd gebied. De planlocatie valt, ondanks de relatief hoge mate van bebouwing, niet onder het bestaand bebouwde gebied en maakt daarmee onderdeel uit van het buitengebied.

  • de functieverandering van gebouwen wordt geëffectueerd door bestemmingswijziging van het gehele voormalige perceel en verkleining van het bouwvlak.

Het bestemmingsvlak "onderzoeksinstituut voor pluimvee" op de planlocatie Spelderholt beslaat een aanzienlijk oppervlak. Ook de bebouwing ligt weinig geclusterd. Met de clustering van bebouwing ten noorden van de ontsluitingsweg Spelderholt en het wegnemen van de planologische bouwmogelijkheden van het voormalig pluimveeinstituut in voorliggend bestemmingsplan wordt aan voornoemde bepaling voldaan. Dat sprake is van een aanzienlijke afstand tussen de gebouwen is niet bezwaarlijk, omdat de bebouwing van het voormalige pluimveeinstituut een samenhangend geheel vormt. Door de nieuwbouw te situeren tussen de bestaande bebouwing ontstaat wederom een samenhangende situatie met de functionele bebouwing aan de noordzijde en de monumentale bebouwing ten zuiden van de ontsluitingsweg Spelderholt.

  • met functieverandering van vrijgekomen gebouwen in het buitengebied wordt de bedrijfsontwikkeling van agrarische bedrijven in de omgeving niet belemmerd.

In de directe omgeving van het plangebied bevinden zich geen agrarische bedrijven of andere agrarische functies die in hun bedrijfsontwikkeling worden belemmerd.

  • functieverandering van vrijgekomen gebouwen mag niet leiden tot knelpunten in de verkeersafwikkeling; mocht dit zich voordoen dan is het veroorzakersbeginsel van toepassing.

De ontsluitingsweg Spelderholt vormt de aansluiting van de planlocatie op de openbare Engelanderweg. Deze heeft een profielbreedte van circa 4 meter, hetgeen gebruikelijk is in het landelijk gebied. Daarbij blijkt uit telgegevens dat de huidige verkeersbelasting circa 450 motorvoertuigen per etmaal bedraagt. Een reële inschatting wijst uit dat dit aantal met niet meer dan 150 bewegingen ter etmaal toeneemt als gevolg van de realisatie van de studentenhuisvesting. Ook met de realisatie van het naastgelegen landgoed Riant blijft het totale aantal verkeersbewegingen gering in verhouding tot een ontsluitingsweg in een reguliere woonwijk.

  • met beeldkwaliteitsplannen wordt door de gemeenten de verschijningsvorm van de functieveranderingen afgestemd op de omgeving;

In voorliggend geval is niet gekozen voor een beeldkwaliteitsplan, maar voor een inrichtingsplan, dat in samenhang met de naastgelegen ontwikkeling van Riant is vormgegeven. De centrale gedachte in dit plan is dat enerzijds het oude landgoed Spelderholt in ere wordt hersteld, terwijl op het naastgelegen gedeelte een nieuw landgoed wordt ontwikkeld. Een centrale open ruimte verbindt de beide planlocaties met elkaar.

  • overtollige bebouwing wordt gesloopt met uitzondering van monumentale en karakteristieke gebouwen;

Aan het punt wordt voldaan, aangezien alle overtollige bebouwing in het kader van de ontwikkeling wordt afgebroken.


Op basis van het bovenstaande mag worden geconcludeerd dat de ontwikkeling passend is binnen het streekplanbeleid functieverandering. Daarnaast geldt de eis dat tenminste 50% van de reeds aanwezige, vergunde bebouwing wordt gesloopt. In het voorliggende geval gaat het om onderstaande oppervlaktes.


Tabel 2.1 Oppervlaktes bestaand en nieuw

Oppervlakte bestaand m2 Oppervlakte nieuw m2
Loods O1 792 Oranjeriehuis 1.065
Loods O2 1.198 Gymzaal 580
Loods O3 818
Gebouw E3 37
Vogelhuis 445
Totaal bestaand 3.290 Totaal nieuw 1.645 (= 50%)


Het bestemmingsplan is zodanig opgebouwd dat de toe te voegen oppervlaktes tot de in bovenstaande tabel genoemde maten zijn gelimiteerd.

2.2.2 Regionaal beleidskader functieverandering "Waar de stallen verdwijnen"

In Nederland, en ook in de Stedendriehoek, zet de ontwikkeling naar minder maar grotere landbouwbedrijven door. Daarbij komen erven en agrarische gebouwen vrij. De provincie biedt regio's de mogelijkheid om het beleid voor hergebruik van vrijgekomen en vrijkomende gebouwen in het buitengebied op regionaal niveau nader uit te werken, waarbij van het streekplan is af te wijken. Daartoe hebben de gemeenten in de Stedendriehoek, met uitzondering van de gemeente Epe, het plan opgesteld met bijbehorende regelgeving. In het plan zijn algemene voorwaarden opgenomen.


Het beleidskader biedt de mogelijkheid voor het bouwen van één of meer vrijstaande woningen naast de mogelijkheid van meerdere wooneenheden in één woongebouw. In alle gevallen van functieverandering moet de omgevingskwaliteit er per saldo op vooruit gaan. Het is mogelijk om nieuwbouw te plegen ten behoeve van functieverandering naar werken en de combinatie wonen/werken. Dit in gevallen waarin sloop en nieuwbouw noodzakelijk zijn om bedrijfstechnische en bedrijfseconomische redenen en in gevallen waarin nieuwbouw beter is voor de ruimtelijke kwaliteit door het slopen van bestaande verpauperde bebouwing;


Binnen de mogelijkheden van het streekplan (maximaal 50% hergebruik voor wonen) maken de gemeenten maatwerk mogelijk. In een groot deel van het gebied is minder dan 50% hergebruik mogelijk. In een beperkt deel van het gebied is hergebruik (voor wonen) tot 50% mogelijk. ook is in bepaalde gebieden meer hergebruik/nieuwbouw voor werken mogelijk dan 500 m2, namelijk tot 750 m2.


afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1062-onh1_0003.jpg"

Afbeelding 2.2 Zonering functieverandering wonen en werken


In het kader van wonen valt het plangebied onder de 'Oostelijke Veluweflank en de stadsranden van Apeldoorn'. Dit gebied staat onder een hoge verstedelijkings- en verrommelingdruk. Op geschikte locaties kan functieverandering naar wonen (in combinatie met groene verevening) bijdragen aan het versterken van het landschap, aan het verbeteren van dorpsranden en aan het accommoderen van de behoefte aan landelijk wonen in Apeldoorn.


In het kader van werken mag maximaal 500 m2 of 750 m2 (afhankelijk van de zone) van de vrijgekomen bebouwing worden gebruikt voor een nieuwe werkfunctie. Indien bedrijven willen groeien naar een grotere oppervlakte dan zullen ze moeten uitwijken naar een locatie waar wel een grotere oppervlakte beschikbaar is, bijvoorbeeld op een bedrijventerrein. Ten aanzien van deze bepaling geldt dat Gedeputeerde Staten de betreffende gevallen als maatwerk willen beoordelen.


Ontwikkelingen Parc Spelderholt

Het regionale beleidskader stelt enkele aanvullende uitgangspunten waar de reclamanten aan wordt gerefereerd. Deze worden in het navolgende tekstgedeelte per aandachtspunt behandeld:

  • Voor alle woningen geldt een maximum inhoudsmaat van 600 m3 voor het hoofdgebouw en 300 m3 of 75 m2 voor de bijgebouwen. Die maat komt overeen met de gangbare maten in de bestemmingsplannen buitengebied.

Het betreft hier het uitgangspunt dat wordt gehanteerd bij reguliere woonbebouwing, waarbij in beginsel wordt uitgegaan van grondgebonden bebouwing (vrijstaande, halfvrijstaande en rijenwoningen). Een ander uitgangspunt is echter dat gemeenten van geval tot geval op basis van maatwerk bepalen wat wel en niet mogelijk is. Dergelijk maatwerk is hier, gezien het specifieke gebruik van de gewenste bebouwing vereist. Er worden immers geen reguliere woningen gerealiseerd, maar woonfuncties ten behoeve van de studenten van Parc Spelderholt.

  • In alle gevallen dient functieverandering gepaard te gaan met -naast sloop- een vorm van verevening: een bijdrage aan de kwaliteit van de omgeving.

In dit kader geldt dat landschapsadviseur Eelerwoude een inrichtingsplan heeft gemaakt voor het totale plangebied. Hierin is verevening vormgegeven.

  • Parkeren, laden en lossen dienen plaats te vinden binnen het nieuwe bestemmingsvlak.

Parkeren ten behoeve van de nieuw te realiseren bebouwing wordt gesitueerd aan de noordzijde van het Parchuis en is daarmee wel degelijk gesitueerd binnen het bebouwingsvlak. Overigens is de betreffende bepaling primair bedoeld om te voorkomen dat op grote afstand van te realiseren functies de parkeervoorzieningen gerealiseerd worden.


Tenslotte kent de voorgenomen bebouwing enkele werkfuncties met een oppervlakte van circa 550 m2 BVO. Hier is zonder meer sprake van maatwerk, waardoor de bepalingen als richtinggevend moeten worden beschouwd. Daarbij geldt wel dat aan de hoofdlijn wordt voldaan. Zo wordt alle niet te hergebruiken bebouwing gesloopt en hebben de activiteiten betrekking op ten hoogste milieucategorie 2.

2.2.3 Reconstructieplan Veluwe

Algemeen

De reconstructie van de concentratiegebieden in Oost-Nederland wordt door de provincie Gelderland in drie gebieden opgepakt; de Gelderse Vallei, de Achterhoek en de Veluwe. Aanvankelijk was de aanleiding voor de Reconstructiewet vooral de gestapelde milieuproblematiek in de concentratiegebieden, maar de uitwerking van deze wet richt zich op een integrale kwaliteitsimpuls voor de Veluwe.


Het doel van dit Reconstructieplan is als volgt:

Het geven van kwaliteitsimpuls aan een duurzame verbetering van de ruimtelijke kwaliteit en de daarmee samenhangende leefbaarheid in het landelijk gebied. Dit gebeurt op een dusdanige manier dat de verscheidenheid en de eigen identiteit van de Veluwe behouden blijven De kwaliteitsimpulsen richten zich op landschap, natuur en water, bos, landbouw en tuinbouw, recreatie en toerisme en wonen en werken.


Plangebied

In het Reconstructieplan is het plangebied aangewezen als extensiveringsgebied landbouw. Het plangebied is geheel gelegen tegen het gebied dat als extensiveringsgebied bos- en natuur is gelegen. Het regime in die gebieden is overigens gelijk, alleen de aanleiding om het als extensiveringsgebied op te nemen, verschilt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1062-onh1_0004.jpg"Afbeelding 2.2 Uitsnede Reconstructieplan Veluwe


Ontwikkeling van de niet-grondgebonden landbouw in het extensiveringsgebied is niet mogelijk.


Vrijkomende agrarische bebouwing

De vrijkomende (agrarische) bedrijfsgebouwen (VAB's) kunnen in de meest waardevolle gebieden worden gesloopt tenzij deze panden van cultuurhistorische waarde zijn. Verder worden VAB's hergebruikt. Hierbij wordt rekening gehouden met de gebiedskwaliteiten. De opgave voor de Reconstructie is om aan te geven onder welke voorwaarden hergebruik en sloop van vrijkomende gebouwen plaatsvindt. Een van deze voorwaarden is dat sprake moet zijn van een verbetering van de ruimtelijke en milieukwaliteit. Daarvoor worden speciale instrumenten actief, flexibel en met maatwerk ingezet, zoals nieuwe landgoederen en buitens voor het financieren van groen, en mogelijkheden voor functieverandering gecombineerd met de sloop van overtollige gebouwen (met name intensieve veehouderij stallen). Bij het creëren van nieuwe landgoederen en buitens worden de hectares groen gedifferentieerd ingezet.

2.2.4 Beleidsnotitie Veluwe 2010

Het plan Veluwe 2010 is opgesteld om de volgende doelen te kunnen realiseren:

  1. 1. Een duurzame evenwichtige ontwikkeling van ecologie en economie.
  2. 2. Het Centraal Veluws Natuurgebied ontwikkelen tot een groot aaneengesloten natuur, cultuur en boslandschap met zo min mogelijk barrières voor mens en dier.
  3. 3. Beschermen en versterken van biodiversiteit, rust, ruimte en een hoge kwaliteit milieu en water.
  4. 4. Aanbieden van uitstekende, moderne recreatievoorzieningen.
  5. 5. Passeerbaar maken van hoofdwegen en verminderen van verkeer op binnenwegen.
  6. 6. Een versterkte samenhang realiseren tussen het Centraal Veluws Natuurmassief en de omgeving door de ontwikkeling van ecologische poorten naar de uiterwaarden, beekdalen en kwelgebieden.
  7. 7. Grote delen van de Veluwe zo beheren dat houtproductie, natuur en belevingswaarde samengaan. Elders op de Veluwe is er ruimte voor grote spontane natuurboslandschappen.
  8. 8. De landbouw vooral ontwikkelen op grondgebonden bedrijven, met kansen voor agrotoerisme, agrarisch natuurbeheer, biologische landbouw en Veluwse streekproducten.
  9. 9. Een stevige bescherming van natuur, landschap en cultuurwaarden, zodat de Veluwe ook voor komende generaties een gebied is voor rust, verwondering en inspiratie.
  10. 10. De kwaliteitsslag op de Veluwe realiseren vanuit een maximale samenwerking van alle partners op de Veluwe.

In het plan voor de Veluwe 2010 is een gradatie van de mate waarin een gebied al dan niet intensief gebruikt mag worden, weergegeven. Het plangebied is aangewezen als gebied binnen de stedelijke invloedssfeer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1062-onh1_0005.jpg"

Afbeelding 2.3 Uitsnede: gebiedsindeling Veluwe 2010

2.2.5 Nationaal landschap "Veluwe"

De provincie Gelderland kiest ervoor de vigerende beleidskaders, waaronder Reconstructieplan Veluwe en Veluwe 2010, in te zetten bij de implementatie van nationaal landschap de Veluwe. Als begrenzing voor de nationale landschappen in de provincie, waaronder het nationaal landschap de Veluwe, wordt de begrenzing van de waardevolle landschappen die reeds in het Streekplan Gelderland 2005 zijn aangewezen, aangehouden.

Nieuw beleid voor de nationale landschappen wordt niet voorgestaan.

2.2.6 Uitvoeringsprogramma Beekbergse Poort

De Veluwe vormt het grootste aaneengesloten natuurgebied in Nederland en is tevens één van de grootste in West Europa. Door ontwikkelingen als verstedelijking, aanleg van infrastructuur en economische ontwikkelingen neemt de kwaliteit van de overgangsgebieden van de Veluwe naar de rivieren en de randmeren sterk af. Daaronder heeft ook de kwaliteit van de natuur op de Veluwe te lijden. Om deze tendens te keren is het concept van ecologische poorten ontwikkeld. Een ecologische poort is een landschappelijk en ecologisch waardevol gebied, die een verbinding maakt tussen het natuurgebied op de Veluwe en een rivier of het randmeer eromheen. Rondom de Veluwe zijn zeven poorten als overgangsgebieden gepland. Beekbergse Poort vormt een van de verbindingen van de Veluwe naar de IJssel.

Het plan Beekbergse Poort is een uitwerking van het Reconstructieplan Veluwe en vormt een integrale uitwerking voor de verschillende, met elkaar samenhangende functies in het gebied. Naast de opgave voor natuur, biedt het plan ook kansen voor andere belangen zoals waterbeheer, landbouw, recreatie en landgoederen.

De meest directe in het gebied gelegen maatregel is het realiseren van een ecologische verbinding en uitwisseling van soorten door middel van versterking van de landschappelijke structuur. Het gebied waar deze maatregel speelt is aangegeven op onderstaande afbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1062-onh1_0006.jpg"

Afbeelding 2.4 uitsnede Uitvoeringsprogramma Beekbergse Poort


De gebieden die deel uitmaken van onderhavig plangebied zijn gelegen in die Beekbergse Poort. Als onderdeel van die Poort moet een aansluiting van het CVN naar de IJsselvallei worden gerealiseerd, via de beek. Deze ligt echter buiten het plangebied. De planning is het plan in 2015 af te ronden.

Ten aanzien van de voorliggende ontwikkeling geldt dat het plangebied is gelegen binnen de invloedssfeer van de beleidsnota Beekbergse Poort, maar dat concreet geen sprake is van ligging van het plangebied in het uitvoeringsgebied van Beekbergse Poort. In de directe omgeving kent het gebied de typeringen "zoekgebied 10 - 30% landschap en kleinschalige ontwikkelingen" (omgeving Konijnenkamp) en "zoekgebied realisatie nieuwe natuur via particuliere realisatie" (omgeving beek). Met de sloop van de loodsen van het voormalige pluimveeinstituut en landschappelijk herstel op Parc Spelderholt wordt per saldo een positieve bijdrage geleverd aan de doelstellingen van de Beekbergse Poort.

2.2.7 Beoordeling planlocatie

Op basis van het voorgaande provinciale beleid kunnen enkele conclusies getrokken worden:

  • De combinatie van sloop van de voormalige loodsen van het pluimveeinstituut en de herbouw van studentenhuisvesting en een sportvoorziening maakt dat 50% van het thans aanwezige oppervlak aan bebouwing verdwijnt. Daarmee wordt niet alleen voldaan aan de provinciale regeling voor functieverandering, ook de maatwerkregeling die in regionaal verband is uitgewerkt is passend.
  • Daarbij geldt dat het perceel geen onderdeel uitmaakt van de zoekzone stedelijke functies die door gemeente en provincie voor Beekbergen zijn vastgesteld.
  • Het Reconstructieplan Veluwe stelt onder andere als doelstelling dat ontwikkelingen een kwaliteitsimpuls moeten geven aan een duurzame verbetering van de ruimtelijke kwaliteit en de daarmee samenhangende leefbaarheid in het landelijk gebied. Ook aan dit criterium wordt voldaan door in ongebruik geraakte bebouwing op te ruimen, landschappelijke kwaliteiten te verbeteren en hoogwaardige bebouwing terug te realiseren.
  • De beleidsnota Veluwe 2010 markeert het gebied als intensief en gelegen binnen een stedelijke invloedssfeer. Daarbij is een gedeelte van het gebied aangemerkt als "uitstralingszone". De nota kent een sterke uitvoeringsparagraaf, waarin concrete projecten worden aangewezen. Een goed voorbeeld van de dergelijke projecten zijn de Veluwetransferia. Voor de locatie Spelderholt en haar omgeving zijn geen concrete projecten opgenomen. Wel beantwoordt het project aan de algemene beleidslijn van de nota.
  • Overige genoemde beleidsnotities zijn slechts zijdelings op het project van toepassing en noemen geen concrete uitgangspunten voor het project.
  • Op basis van het bovenstaande mag worden geconcludeerd dat wordt voldaan aan de doelstellingen en uitvoeringsnotities zoals genoemd in het provinciale Streekplan 2005.

2.3 Regionaal Beleid

2.3.1 Regionale Structuurvisie Stedendriehoek 2030 (bundelingsgebied)

Om de afstemming met regionale ontwikkelingen te optimaliseren is het streekplan mede gebaseerd op regionale structuurvisies die zijn aangeleverd door de Gelderse regio's. Voor de regio Stedendriehoek refereert het streekplan dan ook sterk aan de structuurvisie Ruimtelijk structuurbeeld 2030 stedelijk netwerk Stedendriehoek. Inmiddels is op basis van dat beeld een ontwerp regionale structuurvisie Stedendriehoek 2030 opgesteld.

De structuurvisie spreekt zich vooralsnog uit over het bundelingsgebied tussen de drie steden en niet over het totale grondgebied van de gemeentes. Op termijn wordt wel een visie voor het totale grondgebied opgesteld.

De Regionale Structuurvisie biedt een richtinggevend beleidskader voor het handelen van de betrokken gemeenten en provincies voor:

  • I. beleidsafstemming met provincie en Rijk en tussen gemeenten onderling.
  • II. afspraken over omvang, kwaliteit en fasering van het regionale programma.
  • III. integratiekader voor beleids- en uitvoeringsplannen van de Regio Stedendriehoek.
  • IV. gemeenschappelijke inzet van uitvoeringsinstrumenten.
  • V. een regionaal uitvoeringsprogramma en grondbeleid.


Het plangebied ligt net buiten het bundelingsgebied, waarvoor de structuurvisie is opgesteld. De volgende aspecten uit de visie zijn desalniettemin relevant:

  • I. Geconstateerd wordt dat de vraag naar landelijke woonmilieus toeneemt. Dit terwijl het aanbod, zoals dat nu in de visie is voorzien, beperkt blijft. Het aanbod neemt in de komende tijd minder toe dan de vraag.
  • II. Het plangebied wordt aangemerkt als gebied voor mogelijke verstedelijking, zij het onder voorwaarden in verband met de natuurwaarden en de waterhuishouding. Deels geldt er zelfs een zware restrictie ten aanzien van water.
  • III. Door het versterken van de samenhang tussen de stedelijke functies binnen het stedelijk netwerk ontstaat als tegenhanger ruimte voor een vitaal platteland en wordt verrommeling van het landelijk gebied tegengegaan. De variatie tussen stad en land en rood en groen wordt hierdoor in stand gehouden, waarbij de versterking van de kwaliteiten van de nationale landschappen Veluwe en de Graafschap belangrijk is.
  • IV. In delen van het plangebied wordt aandacht gevraagd voor waterbeheer en het bestrijden van de verdroging. In de noordelijke punt wordt de aanleg van natte natuur voorzien.

2.3.2 Ontwerp Regionale Structuurvisie De Voorlanden Stedendriehoek 2030

De regionale structuurvisie spreekt zich uit over het grondgebied van de gemeenten Apeldoorn, Brummen, Deventer, Epe, Lochem, Voorst en Zutphen. Het plangebied van De Voorlanden vormt als het ware een ring rondom het plangebied voor het Bundelingsgebied. Deze Regionale Structuurvisie De Voorlanden is afgestemd met die voor het Bundelingsgebied. Er zijn geen strijdigheden. Wel is een aantal beleidsvoornemens uit deze visie ook van toepassing op delen van het Bundelingsgebied.


De structuurvisie is vertaald in een beleidskaart. Hierin komen de onderdelen van de hiervoor beschreven visie samen. De legenda is in drie groepen ingedeeld: de groen-blauwe onderlegger, het netwerk van regionale verbindingen en het gevarieerde ruimtegebruik. Dit alles volgens de drie onderdelen van de “lagenbenadering”. De groene schatkamer van de Stedendriehoek vindt zijn grondslag in de onderlegger van gevarieerde, landschappelijke ensembles zoals de Veluweflanken, de landgoederenlandschappen en de broekontginningen.


De Stedendriehoek zet in op het voortzetten van het bestaande beleid voor bescherming en ontwikkeling van de natuurlandschaps- het bestaande beleid voor bescherming en ontwikkeling van de natuurlandschaps- en cultuurhistorische waarden en op het benutten van ruimtelijke dynamiek om die waarden verder uit te bouwen. Onder andere valt daarbij te denken aan (duurzame) economische activiteiten in vrijkomende agrarische bebouwing, zorgvuldige ontwikkeling van nieuwe, bij het profiel van de regio aansluitende toeristisch-recreatieve concepten. De Stedendriehoek streeft naar behoud van de ontwikkelingsruimte voor de landbouw en ondersteunt initiatieven die schaalvergroting en landschap hand in hand laten gaan. De Stedendriehoek zet voorts in op versterking van de vele overlappende netwerken tussen dorpen, steden, werkgebieden, toeristische trekpleisters en groene oases. Naast uitvoering van het in de visie op het Bundelingsgebied vastgestelde pakket infrastructuurmaatregelen gaat het in deze visie om de fijnmazige structuren die versterking van het toeristisch-recreatieve profiel ondersteunen: groene pleisterplaatsen (recreatieve transferia), een aantal lokale treinstations, een zwerfnetwerk, recreatieve vaarroutes over de kanalen, versterken van het regionale openbaar vervoer-netwerk tussen de dorpen en het verder ontwikkelen van het regionale fietsnetwerk.


Leefbaarheid van de dorpen en kernen van De Voorlanden wordt door de regio Stedendriehoek ondersteund door het hanteren van een kernendifferentiatie, waarbij met gerichte maatregelen de vitaliteit van de kernen ondersteund kan worden door aan te sluiten bij de gevarieerde dorpseconomie, de groene woonkwaliteiten en de bereikbaarheid van (zorg)voorzieningen. Daarnaast zet de Stedendriehoek in algemene zin in op het binden van de (jonge) bevolking aan de dorpen door te streven naar een compleet aanbod aan woningtypen en voldoende economische activiteit.


afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1062-onh1_0007.jpg"

Afbeelding 2.5 beleidskaart Regionale Structuurvisie De Voorlanden Stedendriehoek 2030

2.3.3 Beoordeling planlocatie

De regionale structuurvisies spreken zich in positieve zin uit over functieverandering van (voormalig agrarische) bebouwing naar andere vitale functies als wonen en maatschappelijke doeleinden. De ontwikkeling wordt dan ook ondersteund.

2.4 Gemeentelijk Beleid

2.4.1 Structuurplan Stedelijk Gebied

In februari 2002 heeft de gemeenteraad het structuurplan voor het stedelijk gebied vastgesteld. In het structuurplan zijn de ambities van de stad voor de langere termijn (tot 2020) geformuleerd.

Het is de ambitie van Apeldoorn in de komende periode verder uit te groeien tot centrumstad binnen de regio Stedendriehoek. Dat werkt naar twee kanten: enerzijds het leveren van een bijdrage aan de opvangfunctie van de stad voor de groei van de regionale bevolking en de regionale werkgelegenheid. Anderzijds meer uitstraling van de stad door meer en betere regionale voorzieningen en attracties.

Het structuurplan gaat uit van het concept van de complete stad. In de complete stad horen naast intensief gebruikte stedelijke ruimte ook openbare ruimte van hoge kwaliteit en speel- en recreatieruimte thuis. Compacte stedelijke toevoegingen zullen vooral in en om het centrum en de stadsdeelcentra een plek krijgen. Daardoor wordt niet alleen het draagvlak voor de voorzieningen aldaar vergroot, maar kan ook elders, bijvoorbeeld in ruimer opgezette woonwijken, ruimte gespaard blijven.

In het structuurplan is vastgelegd dat er in de periode 1998-2020 15.000 woningen aan de woningvoorraad moeten worden toegevoegd. Daarbij ligt het accent op het toevoegen van (centrum)stedelijke en landelijke woonmilieus.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1062-onh1_0008.jpg"Figuur 2.4 Structuurplankaart


Het landelijk gebied is te typeren als een landelijk woonmilieu, bestaande uit een verzameling dorpen en verspreid liggende boerderijen. Hoewel de bevolkingsopbouw als geheel niet afwijkt van Apeldoorn als totaal zijn er in het landelijk gebied relatief veel gezinnen en weinig alleenstaanden te vinden. De woningvoorraad wijkt sterk af; er zijn meer koopwoningen en de woningen zijn in het algemeen duurder. In Beekbergen en Uddel is minimaal de helft van de woningen van na 1970. Huurwoningen zijn vooral te vinden in Loenen, Beekbergen en Uddel. In het algemeen wordt de woonomgeving zeer gewaardeerd. Er is een sterke sociale structuur.

Doordat er maar beperkt woningen toegevoegd mogen worden, gecombineerd met de hoge huizenprijzen, is het voor starters moeilijk een woning te vinden. Ondanks dat er een beperkt aanbod is van voorzieningen en de bereikbaarheid per openbaar vervoer onder druk staat, is de toekomstwaarde van dit woonmilieu hoog. Voorkomen moet worden dat door verdichting het karakter teveel aangetast wordt.

2.4.2 Landschappelijk Casco Apeldoorn

In het landschappelijk casco is beschreven hoe de verschillende landschappen zich presenteren. Grote delen van het plangebied zijn aangewezen als hoofddrager van het landschappelijk netwerk. Een kleiner deel maakt deel uit van het "Veluws Kantwerk".

In het Casco is aangegeven dat een groene wig (zie ook onder Streekplan Gelderland 2005) behouden moet worden tussen Apeldoorn en Beekbergen/Loenen. Als uitwerking daarvan wordt nu door de provincie gewerkt aan de Beekbergse Poort. Daarnaast is het plangebied gelegen in een ecologische poort, die de Veluwe met de IJssel moet gaan verbinden.

De beken in de buurt van het plangebied zijn aangewezen als HEN-water. In het casco is tenslotte aangegeven dat het plangebied geheel moet gaan functioneren als beschermingsgebied voor natte natuur.

2.4.3 De Groene Mal

Het gemeentelijk groenbeleid is neergelegd in de Groene Mal (oktober 2002), dat het groene kader is waarbinnen andere ruimtelijke functies een plaats krijgen. Door middel van de Groene Mal wil Apeldoorn zich profileren als groene stad waar het goed wonen en werken is: Meer vulling, differentiatie en contrast in de stad is best, maar dan wel met behoud van de groene identiteit die Apeldoorn tot een gewilde vestigingsstad maakt. Deze identiteit moet duurzaam worden gegarandeerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1062-onh1_0009.jpg"Figuur 2.5 Kaart Groene Mal


Behoud en versterking van het groen in Apeldoorn heeft dus een hoge prioriteit. Uit onderzoek is gebleken dat met name in verstedelijkte gebieden behoefte is aan meer groen en natuur in de direct woon- en leefomgeving. In de Groene Mal zijn doelstellingen geformuleerd die gericht zijn op drie niveaus.

Het eerste niveau is gericht op de verweving van de stad met het landschap. In de stad is wat betreft het groen de volgende duidelijke tweedeling aan te wijzen: de westkant gelegen in het Veluwebos en de oostkant gelegen in (voormalig) agrarisch gebied. In het westen verloopt de overgang van stad naar bos vrijwel zonder barrières. De oostkant daarentegen heeft de meeste versterking van het groen nodig, wat tot gevolg heeft dat de meeste projecten uit de Groene Mal op dit deel van de stad gericht zijn.

Het tweede niveau is de verbinding van de stad met het omringende landschap. Aan de oostzijde zijn het de groene wiggen, geconcentreerde groencomplexen die de stad vanuit het landelijke gebied binnenlopen.

Het derde niveau is de dooradering van de stad met blauwe en groene structuren, door middel van het sprengen- en bekensysteem alsmede het complex van bos- en bomenlanen met daaraan gelegen parken.

De Groene Mal richt zich bij de ontwikkeling van deze gebieden expliciet op zeven belangrijke groene structuren in de stad. Dit zijn de beken, de sprengen, de kanaalzone, de lanen, de parken, de grote groengebieden en de groene wiggen. Voor het plangebied is in de Groene Mal aangegeven dat de open groene ruimten behouden moeten blijven.

2.4.4 Woonvisie

In vervolg op het structuurplan is de Woonvisie Apeldoorn 2010 uitgebracht. Hierin wordt het beleid ten aanzien van het wonen en van de woonomgeving geformuleerd, waarmee de nota als interne leidraad fungeert voor de ontwikkelingen in de stad waarbij het wonen centraal staat.

In de visie is een woonopgave gesteld die voorziet in een goede balans tussen het goedkope, het midden- en het dure segment, zowel in kwalitatief als in kwantitatief opzicht. Zo is het middensegment van voldoende omvang, maar wordt het wel gekenmerkt door eenvormigheid. Voor ouderen voorziet dit segment bijvoorbeeld onvoldoende in de behoefte. Qua woningtypen is er volgens de visie behoefte aan woningen in/aan het landschap, stadswoningen en centrumappartementen. Het streven is om in de totale woningvoorraad in 2010 een verdeling te hebben van 35% huur- en 65% koopwoningen.

Om deze doelen te bereiken, is en wordt de visie uitgewerkt in diverse programma's, zoals woningbouwprogramma's en wijkvernieuwingsplannen. De visie mondt uit in instrumenten die gehanteerd worden om het beleid daadwerkelijk in de praktijk te kunnen vertalen. Eén van de hulpmiddelen bij de gewenste uitwerking is de Woonatlas 2005, waarin de huidige en de gewenste situatie van de ontwikkeling van de woningvoorraad per stadsdeel is aangegeven. Hiervoor is een gewenste kwantitatieve en kwalitatieve taakstelling vastgelegd die vervolgens als richtlijn en toetsingskader voor de plannen van de gemeente, de corporaties en/of marktpartijen wordt gebruikt.

Voor de dorpen en het landelijk gebied gelden de volgende operationele doelstellingen:

  • I. Het aanbieden in de dorpen van comfortabele appartementen in de huursector in het sociale en dure segment.
  • II. Het vergroten van woonmilieudifferentiatie in de dorpen.
  • III. Het realiseren van woningen door middel van particulier opdrachtgeverschap.
  • IV. Wanneer er sprake zal zijn van verkoop van bestaande woningen respectievelijk nieuwbouw deze in MGE constructie aan te bieden.
  • V. Het stimuleren van woon-zorgzones in de dorpen.
  • VI. Het nader uitwerken en onderzoeken van het dilemma betreffende het woonbeleid in de dorpen en de wettelijke bezwaren die het onmogelijk maken om dit beleid uit te voeren.

2.4.5 Verkeersbeleid

Het gemeentelijk verkeersbeleid is vastgelegd in het gemeentelijk verkeersbeleidsplan Wat ons Beweegt (juli 1997). Als vervolg op dit plan is in 1999 een Verkeerskaart opgesteld die in 2004 is geactualiseerd onder de naam Actualisatie Verkeerskaart (augustus 2004). Hierin zijn de hoofdlijnen van het gemeentelijk mobiliteitsbeleid opgenomen. Doel ervan is de beperking van de groei van de automobiliteit ten gunste van de leefomgeving en de bereikbaarheid. Dit wordt bereikt door het autoverkeer op een beperkt aantal hoofdwegen te bundelen.

In de Parkeernota 1999, geactualiseerd in 2004, zijn parkeernormen voor woningen, bedrijven en diverse voorzieningen opgenomen. Voor planontwikkelingen geldt dat met de nieuwe normen rekening dient te worden gehouden.

2.4.6 Waterbeleid

Algemeen

In de 4e Nota Waterhuishouding (1998) worden als belangrijke elementen van duurzaam stedelijk waterbeheer genoemd: herwaardering van watersystemen bij de ruimtelijke inrichting van (nieuwe) stedelijke gebieden, het afkoppelen van verhard oppervlak van de riolering, het vasthouden van regenwater in vijvers en in de bodem en waterbesparende maatregelen in bedrijven en woningen.

Als doorvertaling van dit nationale beleid en als uitvloeisel van de huidige ideeën over het waterbeheer zijn enkele uitgangspunten geformuleerd die van belang zijn voor de toekomstige inrichting. Het gaat hier om de onderwerpen waterproblemen ter plaatse oplossen, duurzaam waterbeheer en toepassing van integrale oplossingen.

Om waterproblemen ter plaatse op te lossen wordt het afstromende water van verhard gebied zoveel mogelijk binnen de eigen gebiedsgrenzen opgevangen. Dit houdt in dat eventuele bufferlocaties bij voorkeur niet buiten het plangebied worden gezocht en dat het afstromende water zoveel mogelijk door de afwateringsmiddelen van het eigen stroomgebied wordt afgevoerd.

Om het water duurzaam te beheren wordt het afstromend hemelwater, indien mogelijk, in de bodem geïnfiltreerd zodat de grondwateraanvulling op peil blijft. Indien dit niet mogelijk is, wordt het hemelwater tijdelijk gebufferd in het oppervlaktewater zodat er geen wateroverlast benedenstrooms ontstaat door piekbelasting van de afvoer. De afvoer zelf gebeurt zoveel mogelijk onder vrij verval. De inzet van technische hulpmiddelen (stuwen, pompgemalen en dergelijke) wordt voorkomen.

Om een integrale oplossing te kunnen bieden moet het watersysteem een volwaardig onderdeel van het stedenbouwkundig ontwerp vormen. Integratie van functies staat hierbij voorop, bijvoorbeeld de combinatie van waterberging en natte natuur, water als stedenbouwkundig element of water als esthetisch waardevol object. Door naar dit soort dubbelfuncties te zoeken, komt een ontwerp tot stand met een duidelijke meerwaarde ten opzichte van een conventioneel ontwerp.

Het provinciale beleid is vastgelegd in het Waterhuishoudingsplan Gelderland 1996-2000 (1996) en het Milieu & Water Programma 2002. De provincie streeft naar het vasthouden van gebiedseigen water en het afkoppelen van regenwater. Daarnaast worden drinkwaterbesparing en reductie van waterverontreiniging aangemoedigd. De provincie stimuleert de structurele samenwerking tussen waterschappen, gemeenten, waterleidingbedrijven, bouwwereld en woningcorporaties.

Bij de toetsing van bestemmingsplannen wordt speciale aandacht geschonken aan de invloed van ontwikkelingen op het watersysteem en of het bestemmingsplan hiermee voldoende rekening houdt (watertoets).

Waterschap

Het Waterschap Veluwe is belast met het beheer en onderhoud van de watergangen in de gemeente Apeldoorn en heeft zijn beleid vastgelegd in het Waterbeheersplan Veluwe 2002 tot 2006. Wat de waterkwantiteit betreft, stelt het waterschap eisen aan de maximale belasting van het waterlopenstelsel met water uit het stedelijke gebied. Dit resulteert in voorwaarden voor de afvoer- en bergingscapaciteit van de stedelijke waterlopen. Daarnaast stelt het waterschap eisen aan het profiel van de watergangen in verband met onderhoud en doorstroming. Uitgangspunt is dat ontwikkelingen grondwaterneutraal zullen plaatsvinden.

Het Waterschap stelt ook randvoorwaarden aan de kwaliteit van het open water en daarmee aan het water dat op het oppervlaktewater wordt geloosd. Er worden bijvoorbeeld eisen gesteld aan riooloverstorten en afkoppeltechnieken. In het kader van onder meer dit voornemen hebben de gemeente en het waterschap direct overleg.

2.4.7 Duurzaamheidsbeleid

De uitgangspunten van duurzame ontwikkeling binnen de Gemeente Apeldoorn zijn vastgelegd in de nota's "Apeldoorn ontwikkelt Duurzaam, Aanpasbaar en Flexibel" (DAF-nota) en "Apeldoorn Duurzaam, zo doen we dat hier", in de Woonvisie 2010, in het MOP 2005-2009 en in diverse collegebesluiten, waaronder die over het BANS-klimaatprogramma. De ambities ten aanzien van duurzaamheid in Apeldoorn zijn hoog. Een belangrijk uitgangspunt bij deze duurzame ontwikkeling vormt het besluit van de gemeenteraad om als stad energieneutraal te zijn in 2020.

Bij de uitvoering van het duurzaamheidsbeleid wordt onder andere gestreefd naar een optimale energie-infrastructuur, waarbij duurzame bronnen als wind- en zonne-energie en bodemwarmte zoveel mogelijk worden benut. Daarnaast worden nieuwe energiebesparende technieken ingezet. Het herstellen van de natuurlijke waterhuishouding van stad en landschap, ondermeer door het vasthouden van (regen)water in het stedelijk gebied, is eveneens van belang.

Naast deze beleidsdoelstellingen die een kwaliteitverhoging op korte en lange termijn dienen te bevorderen, worden in de DAF-nota ook instrumenten aangegeven waarmee kan worden gewerkt. Ook wordt beschreven hoe het beleid intern en extern kan worden gerealiseerd.

De uitgangspunten voor duurzaam waterbeheer zijn vastgelegd in de in 2005 vastgestelde nota "Werken aan water; Apeldoorns waterplan 2005-2015". Dit waterplan zal ook als basis dienen voor de voor veel ruimtelijke projecten wettelijk verplichte watertoets.

In het Bouwbesluit zijn eisen geformuleerd met betrekking tot energie en binnenmilieu, zoals de energieprestatienormering. Andere wettelijke instrumenten zijn de Wet milieubeheer en de Bouwverordening. Maatregels die een duidelijke relatie hebben met ruimtelijke ordening, zoals dichtheden, zongerichte oriëntatie van kavels en de hoeveelheden groen, open water en verhard oppervlak, kunnen worden opgenomen in bestemmingsplannen. De ambities van de gemeente Apeldoorn reiken echter verder dan het wettelijke vangnet.

Op grond van doelstellingen uit het Gelders Milieubeleidsplan en het Gelderse Grote Steden Ontwikkelingsbeleid heeft de provincie met gemeenten, waaronder Apeldoorn, afspraken gemaakt over duurzaamheid.

Voor de realisatie van de gemeentelijke ambities en voor het nakomen van de afspraken met de provincie is aanvullend instrumentarium ontwikkeld. Van zowel gemeentelijke als externe partijen wordt verwacht dat zij volop medewerking verlenen aan het realiseren van deze ambities. In veel gevallen zijn door innovatieve oplossingen win-win situaties mogelijk.

2.4.8 "Werken aan water" Apeldoorns Waterplan 2005-2015

Algemeen

Het waterplan behandelt alleen het stedelijk gebied van Apeldoorn en de bijbehorende dorpen. De speerpunten van het waterplan zijn:

  • bij herontwikkeling, herinrichting en herstructurering zal het verhard oppervlak in het stedelijk zoveel mogelijk afgekoppeld worden om het watersysteem op orde te krijgen.
  • herstel van het beken- en sprengenstelsel in het stedelijk gebied van de stad en de dorpen, met aandacht voor de recreatieve functie voor fietsers en wandelaars, cultuurhistorische waarde, de natuurwaarde en waterberging.
  • het verontreinigde diepe grondwater wordt gesaneerd en beheerst. Het gesaneerde water en grondwater dat vrijkomt bij het bestrijden van wateroverlast wordt zo nuttig mogelijk gebruikt.


Om de watertoets bij ruimtelijke ontwikkelingsplannen gemakkelijker te maken zijn per wijk uitgangspunten voor een waterparagraaf opgenomen.

Voor de afzonderlijke beken in Apeldoorn is een visie opgesteld. Hierbij zijn de beken ingedeeld in vijf typen beekzones, variërend van hoogstedelijk tot een landelijke setting, waarbij elk type beek een eigen karakter heeft.

Voor de verdere uitwerking van de beken en sprengen is het waterplan leidend. In het waterplan worden de karakteristieken van het huidige bekenstelsel en aandachtspunten benoemd voor toekomstige inrichting. Langs het bekenstelsel zijn bijzondere plekken aangewezen.


Beekbergen/Lieren (deelgebied 9)

Zo mogelijk dient regenwater geïnfiltreerd te worden op de locatie door middel van een infiltratievoorziening (vasthouden), met een overloop naar eventueel oppervlaktewater. Daar waar de grondwaterstand te hoog is of infiltreren om andere redenen niet mogelijk is, dient het regenwater via een wadi naar een bestaande of herstelde beek gevoerd te worden. Daar waar de beek een parkachtige, landelijke of dorpse setting kent, wordt bij het beekherstel extra ruimte voor berging in het beekprofiel gecreëerd. Daar waar ruimte is, kan gedacht worden aan extra oppervlaktewater in de vorm van het herstel van wijerts. Het uitgangspunt is om een bui/gebeurtenis van eens per 10 jaar te kunnen verwerken.

Grondwaterstandsverlaging ten behoeve van het plan dient te worden voorkomen (door bijvoorbeeld kruipruimteloos bouwen of ophogen). Ingrepen uit het plan mogen geen bodemlagen aantasten waardoor het grondwatersysteem verandert.

In situaties waar de grondwaterstand voor overlast zorgt, is onttrekking acceptabel. Nuttig gebruik van "overlastwater" volgens Laddei van Apeldoorn. Dit betekent nuttig (her-)gebruik voor klimatisering van gebouwen en het voeden van de beken en sprengen, wat weer leidt tot natuurontwikkeling, cultuurhistorie en recreatieve beleving. Onttrekkingen koppelen aan saneren grondwaterverontreiniging.

Plannen mogen geen nadelige effecten hebben op de waterkwaliteit. Geen lozing op het oppervlaktewater, tenzij er een vergunning voor is. Speciale aandacht voor beschermingszones rond de HEN-wateren (15 m aan weerszijden van HEN, en 10 m rondom toestromende A-watergangen). Deze HEN-wateren liggen wel in de nabijheid van, maar niet in het plangebied. Afgekoppeld regenwater mag in de sprengen worden gebracht, mits dit niet tot aantasting van het ecosysteem leidt.

Het plan mag geen gevolgen hebben voor de waterafhankelijke natuur en moet bij voorkeur bijdragen aan het vergroten van de natuurwaarden.

Naast deze beleidsdoelstellingen die een kwaliteitverhoging op korte en lange termijn dienen te bevorderen, worden in de DAF-nota ook instrumenten aangegeven waarmee kan worden gewerkt. Ook wordt beschreven hoe het beleid intern en extern kan worden gerealiseerd.

De uitgangspunten voor duurzaam waterbeheer zijn vastgelegd in de in 2005 vastgestelde nota "Werken aan water; Apeldoorns waterplan 2005-2015". Dit waterplan zal ook als basis dienen voor de voor veel ruimtelijke projecten wettelijk verplichte watertoets.

In het Bouwbesluit zijn eisen geformuleerd met betrekking tot energie en binnenmilieu, zoals de energieprestatienormering. Andere wettelijke instrumenten zijn de Wet milieubeheer en de Bouwverordening. Maatregelen die een duidelijke relatie hebben met ruimtelijke ordening, zoals dichtheden, zongerichte oriëntatie van kavels en de hoeveelheden groen, open water en verhard oppervlak, kunnen worden opgenomen in bestemmingsplannen. De ambities van de gemeente Apeldoorn reiken echter verder dan het wettelijke vangnet.

Op grond van doelstellingen uit het Gelders Milieubeleidsplan (GMP) en het Gelderse Grote Steden Ontwikkelingsbeleid (GSO) heeft de provincie met gemeenten, waaronder Apeldoorn, afspraken gemaakt over duurzaamheid.

Voor de realisatie van de gemeentelijke ambities en voor het nakomen van de afspraken met de provincie is aanvullend instrumentarium ontwikkeld. Van zowel gemeentelijke als externe partijen wordt verwacht dat zij volop medewerking verlenen aan het realiseren van deze ambities. In veel gevallen zijn door innovatieve oplossingen win-win situaties mogelijk.

2.4.9 I-cultuur

Algemeen

De nota I-cultuur is door de gemeenteraad vastgesteld op 16 februari 2006. Kern van de nota is dat cultuurhistorie van essentieel belang is voor de identiteit van Apeldoorn. De kwaliteiten van de woonwijken, de binnenstad, de dorpen en het afwisselende buitengebied gelden als leidraad voor nieuwe ontwikkelingen. Cultuurhistorie levert bouwstenen aan om ruimtelijke projecten mogelijk te maken met behoud van identiteit. Hiervoor wordt een cultuurhistorische analyse van een gebied gemaakt. Daarmee ontstaat inzicht in de aanwezige (boven- en ondergrondse) cultuurhistorische waarden. Naast het vastleggen van kennis over landschap, geomorfologie, stedenbouw, archeologie en architectuur geeft de analyse aanbevelingen over de inzet van deze waarden in nieuwe ontwikkelingen. Bij de nota horen een archeologische en een cultuurhistorische beleidskaart.


Archeologische beleidskaart

De archeologische beleidskaart doet op perceelsniveau een uitspraak over de trefkans van archeologische resten. De trefkans kent drie gradaties:

  • Hoge trefkans: bij ruimtelijke ontwikkelingen is archeologisch onderzoek verplicht. Gestreefd wordt naar behoud van archeologische waarden.
  • Gemiddelde trefkans: bij ruimtelijke ontwikkelingen is archeologisch bureauonderzoek verplicht, afhankelijk van de uitkomsten kan veldonderzoek verplicht worden. Gestreefd wordt naar behoud van archeologische waarden.
  • Lage trefkans: bij ruimtelijke ontwikkelingen is een archeologische quick-scan vereist, afhankelijk van de resultaten wordt vervolgonderzoek aanbevolen. Behoud van archeologische waarden wordt aanbevolen.

Deze kaart is betrokken bij het archeologisch onderzoek.


Cultuurhistorische beleidskaart

Op de cultuurhistorische beleidskaart staat de mate waarin de cultuurhistorische waarden een rol zullen spelen bij ruimtelijke plannen. De attentiewaarde kent drie gradaties:

  • Hoge attentiewaarde: bij ruimtelijke ontwikkelingen is cultuurhistorisch onderzoek verplicht. Gestreefd wordt naar behoud, herstel en versterking van de cultuurhistorische waarden (weergegeven in een rode kleur).
  • Gemiddelde attentiewaarde: bij ruimtelijke ontwikkelingen is cultuurhistorisch bureauonderzoek verplicht. Gestreefd wordt naar behoud, herstel en versterking van de cultuurhistorische waarden (weergegeven in een oranje kleur).
  • Lage attentiewaarde: bij ruimtelijke ontwikkelingen is een cultuurhistorische quick-scan naar objecten verplicht. Aanbevolen wordt om cultuurhistorische waarden te behouden, herstellen en te versterken (weergegeven in een gele kleur).


afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1062-onh1_0010.jpg"Figuur 2.7 Uitsnede: attentiekaart (donkere kleur = hogere waarde)


In de nota is aangegeven dat gebieden met een hoge en een gemiddelde attentiewaarde ten behoeve van een planontwikkeling nader onderzocht moeten worden, in de vorm van een CHA. Voor de locatie is door SB4 een studie uitgevoerd, waarvan de resultaten zijn meegenomen tijdens het ontwerpproces.

2.4.10 Welstandsbeleid

Artikel 12a van de Woningwet verplicht alle gemeenten om een welstandsnota vast te stellen. Die welstandsnota moet, in de vorm van beleidsregels, criteria bevatten voor de welstandstoetsing.

Om te voldoen aan deze verplichting heeft de gemeenteraad in juli 2004 de kadernota "Over welstand geschreven" vastgesteld. De nota geeft de kaders voor het welstandsbeleid. Hiermee worden bouwplannen getoetst aan redelijke eisen van welstand, om de fraaie leefomgeving in de stad te behouden en te versterken.

In deze nota wordt voor ieder perceel in Apeldoorn één welstandsthema en één welstandsniveau aangewezen. Het niveau geeft aan hoeveel welstandsaandacht de gemeente aan een gebied geeft, waarbij de niveaus variëren van zwaar tot welstandsvrij. Het thema wordt bepaald door de bouwstijl of bouwperiode van de bebouwing. In het bestemmingsplan wordt het specifieke karakter van het gebied geregeld voor zover dit gaat om bebouwingsbepalingen en gebruik. Het welstandsbeleid is hierop aanvullend en heeft betrekking op situering, massa en vorm, gevelkarakteristiek en detaillering, kleur en materiaalgebruik.

Voor het gebied Spelderholt en omgeving is het niet zonder meer noodzakelijk om gebiedsgericht welstandsbeleid op te stellen. Reden hiervoor is dat het thans geldende welstandskader "instituten en buitenplaatsen" voldoende waarborgen biedt voor de realisatie van de ontwikkeling.

Op de overgang van de bebouwde kom en het buitengebied en in het bos zijn verschillende instituten en buitenplaatsen gebouwd, die hun oorsprong vinden in de landschappelijke eigenschappen van de Veluwe. Grootgrondbezitters, gezondheidsorganisaties en militaire diensten werden aangetrokken door de grote hoeveelheid bos, heide, geaccidenteerd terrein en ruimte.

Instituten zijn voornamelijk naar binnen gekeerd vormgegeven, buitenplaatsen hebben vaak juist een sterke relatie met het omringende landschap. In het buitengebied komen ook mengvormen voor, doordat historische buitenplaatsen zijn omgevormd tot instituten. Bovendien zijn verschillende instituten in fasen gebouwd, waardoor de geslotenheid minder sterk is. De verder van de weg gelegen complexen manifesteren zich door poorten en entreegebouwen naar de stad.

De complexen zijn aangelegd in het groen. Door uitbreiding van de complexen kan dit groen onder druk komen te staan. Als de instituten te veel in de openheid komen te liggen wordt één van hun belangrijkste karakteristieken aangetast. Bij uitbreiding, verbouwing of renovatie dient het oorspronkelijke karakter van het complex als uitgangspunt. Daarbij dient aangesloten te worden bij de situering, massa, vorm en gevelkarakteristiek van de aanwezige bebouwing in de omgeving. Afhankelijk van het gebied en het welstandsniveau (normaal) kan de ontwerper zich bij de detaillering, kleur en materiaal meer vrijheden veroorloven.

2.5 Natuurbeschermingswetgeving

2.5.1 Algemeen

De (juridische) bescherming van natuur in Nederland verloopt langs twee sporen:

  • gebiedsbescherming: bescherming van specifieke natuurgebieden teneinde de daarin voorkomende soorten, habitats en ecosystemen in stand te houden.
  • soortbescherming: integrale bescherming van soorten.


De Nederlandse wetgeving is de laatste jaren sterk veranderd, mede onder invloed van internationale verdragen en Europese Vogel- en Habitatrichtlijn. Vanaf 2005 zijn deze internationale verplichtingen volledig verankerd in onze eigen wetgeving. Er zijn dan twee relevante juridische kaders voor afweging van het natuurbelang in ruimtelijke ordening, ontwikkeling en inrichting:

  • de Natuurbeschermingswet voor gebiedsbescherming, waarlangs de Natura 2000 -gebieden bescherming (gaan) genieten.
  • de Flora- en faunawet voor soortbescherming.


Naast de wettelijk bepaalde gebieds- en soortenbescherming is er ook beleid ontwikkeld voor de bescherming van natuur, zowel door het rijk, de provincies als veel gemeentes. Hierin zijn de hierboven genoemde twee sporen ook herkenbaar:

  • ontwikkeling van de Ecologische hoofdstructuur, een samenhangend netwerk van bestaande en nieuwe natuurgebieden, verbonden door verbindingszones. De provincie Gelderland wil in en rond het plangebied daaraan invulling geven door het ontwikkelen van de Beekbergse Poort.
  • bescherming van bedreigde soorten door middel van soortbeschermingsplannen.


In de ondergaande paragrafen wordt nader ingegaan op de wettelijke en beleidsmatige kaders voor natuurbescherming, die relevant zijn voor de maatregelen die gepland zijn bij het realiseren van de Verplaatsing van manege Riant naar de locatie Spelderholt.

Deze voortoets is opgesteld om te bekijken of de ontwikkeling in het plangebied in overeenstemming kan worden gebracht met de beschermingskaders, eventueel door toepassen van de saldobenadering. De ontwikkeling dient ook in lijn te zijn met de bepalingen in de Flora- en Faunawet.

2.5.2 Soortbescherming

Op grond van de Flora- en faunawet is iedere handeling verboden die schade kan toebrengen aan de op grond van de wet beschermde planten en dieren en/of hun leefgebied. Op grond van artikel 75 van de wet kan ontheffing van het verbod worden verleend en op grond van de ex artikel 75 vastgestelde AmvB gelden enkele vrijstellingen van het verbod. Het systeem werkt als volgt:

  • I. algemene soorten, niet zijnde vogels (soorten tabel 1)

Voor de (met name genoemde) algemene soorten geldt (onder andere) voor activiteiten die zijn te kwalificeren als ruimtelijke ontwikkelingen een vrijstelling van het verbod.

  • II. overige soorten (soorten tabel 2) en vogels

Voor minder algemene maar niet zeer zeldzame soorten (incl. vogels geldt (onder andere) voor activiteiten die zijn te kwalificeren als ruimtelijke ontwikkelingen een vrijstelling van het verbod, mits die activiteiten worden uitgevoerd op basis van een door de minister van LNV goedgekeurde gedragscode.

Wanneer er geen (goedgekeurde) gedragscode is, is voor die soorten een ontheffing met lichte toets nodig; de ontheffingsaanvraag wordt voor deze soorten getoetst aan het criterium "doet geen afbreuk aan gunstige staat van instandhouding van de soort".

Uitzondering vormen de vogels: ontheffing is wel mogelijk, maar alleen door middel van de uitgebreide toets.

  • III. Ontheffing met lichte toets (soorten tabel 3)

Voor deze minder algemene maar niet zeer zeldzame soorten geldt dat ofwel gewerkt kan worden met een gedragscode danwel een lichte ontheffingstoets. Daarbij wordt onderzocht of er geen afbreuk wordt gedaan aan de instandhouding van de soort (bijvoorbeeld door mitigerende en compenserende maatregelen).

  • IV. Ontheffing met uitgebreide toets

Deze is van toepassing op:

  1. a. Habitatrichttlijnsoorten.
  2. b. Zeldzame soorten/ernstig bedreigde soorten (waaronder een aantal soorten die op de Rode Lijst staan vermeld), hieronder vallen de inheemse vogelsoorten, indien geen sprake is van een gedragscode.

Ontheffing is alleen mogelijk:

  1. a. Een andere bevredigende oplossing niet voorhanden is.
  2. b. Er sprake is van dwingende redenen van openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard en voor het milieu gunstige effecten.
  3. c. Geen afbreuk wordt gedaan aan de een gunstige staat van instandhouding van de soort (mitigeren/compenseren).


Op moment dat het bestemmingsplan door de gemeenteraad wordt vastgesteld, dient er zicht te zijn op het verkrijgen van de benodigde ontheffing op grond van de Flora- en Faunawet. Immers, als die ontheffing niet wordt verkregen, is het plan niet uitvoerbaar.

Zoals verderop in het bestemmingsplan zal worden toegelicht, is voor het plan geen ontheffing nodig op grond van de Flora- en Faunawet.

2.5.3 Gebiedsbescherming

De herontwikkeling van de locaties Spelderholt en Riant wordt in de directe nabijheid van een Natura 2000-gebied gerealiseerd. Natura 2000-gebieden vallen onder het beschermingsregime dat is opgenomen in de Natuurbeschermingswet 1998. Tevens is het gebied deels gelegen in de EHS, gericht op het behoud en het versterken van de samenhang tussen natuurgebieden in Nederland.


Natura 2000

Onder Natura 2000 worden de natuurgebieden verstaan die op grond van de Vogel- en Habitatrichtlijn zijn aangewezen. De gebieden zijn van grote betekenis voor de bescherming van de Europese biodiversiteit en dienen gezamenlijk met alle andere aangewezen gebieden in Europa een ecologisch netwerk te vormen.

In de loop van 2006 en 2007 worden alle Natura 2000-gebieden in Nederland (opnieuw) aangewezen en worden voor deze gebieden instandhoudingsdoelen geformuleerd. In januari 2008 heeft LNV de concept begrenzing ter inzage gelegd. Momenteel wordt gewerkt aan de beantwoording van de inspraakreacties.

Om de instandhoudingsdoelen te realiseren geldt er o.a. een vergunningplicht voor alle plannen, projecten en activiteiten die (significante) gevolgen kunnen hebben voor het beschermde natuurgebied. Een vergunning voor een project kan alleen worden verleend indien vooraf zeker is dat de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zullen worden aangetast, wat inhoudt dat de instandhoudingsdoelen niet in gevaar worden gebracht. Hiervan mag alleen worden afgeweken wanneer alternatieve oplossingen voor het project ontbreken en wanneer sprake is van dwingende redenen van groot openbaar belang. Bovendien moet voorafgaande aan het toestaan van een afwijking zeker zijn dat alle schade gecompenseerd wordt (toepassing van deze criteria wordt de ADC-toets genoemd: Alternatieven, Dwingende redenen van groot openbaar belang en Compenserende maatregelen). Het ministerie van LNV heeft een schematisch model opgesteld van het afwegingskader voor de noodzakelijkheid van de aanvraag van een vergunning op basis van de Natuurbeschermingswet 1998.


EHS

In het Streekplan van de Provincie Gelderland is het beschermingsregime opgenomen voor de Ecologische hoofdstructuur (EHS). De EHS is nog in ontwikkeling en omvat een samenhangend netwerk van kwalitatief hoogwaardige natuurgebieden en natuurlijke cultuurlandschappen in Nederland. Onder de EHS vallen ook alle (Nederlandse) Natura 2000-gebieden, EHS-verwevingsgebieden en (robuuste) ecologische verbindingszones. Zowel het Natura 2000-gebied in de omgeving van het plangebied, als het oosten van het plangebied (EHA natuur en EHS verweven) vallen onder dit beschermingsregime.

Voor ruimtelijke ontwikkelingen binnen de EHS natuur en EHS verweving geldt het 'nee, tenzij beginsel': ruimtelijke ontwikkelingen zijn niet mogelijk als daarmee de wezenlijke kenmerken of waarde van het gebied significant worden aangetast, tenzij er geen reële alternatieven zijn en er sprake is van redenen van groot openbaar belang. Indien geen reële alternatieven aanwezig zijn en er wel redenen van groot openbaar belang zijn, kunnen bestemmingsplanwijzigingen die leiden tot aantasting van de wezenlijke kenmerken of waarden van de EHS-natuur alleen door de Gedeputeerde Staten worden goedgekeurd indien de schade zoveel mogelijk wordt beperkt door compenserende maatregelen. Per saldo zal op planniveau of op gebiedsniveau geen verlies mogen optreden van areaal, kwaliteit en samenhang.

2.5.4 Bos- en natuurcompensatie

De Richtlijn compensatie natuur en bos van de provincie Gelderland uit 1998 geeft uitwerking aan het uitgangspunt in het Streekplan dat de oppervlakte natuur en bos in de provincie niet mag verminderen. De provinciale regeling sluit nauw aan bij de rijkscompensatieregeling.

De Provinciale compensatieregeling heeft betrekking op de categorieën bos en natuur. Onder 'bos' worden gebieden verstaan die in het bestemmingsplan de bestemming bos hebben en die op grond van de Boswet een herplantplicht hebben (buiten de bebouwde kom) of bossen volgens dezelfde criteria binnen de bebouwde kom.

Onder 'natuur' wordt verstaan: gronden met in het bestemmingsplan natuur en waarbij dat blijkt uit de doeleindenbeschrijving. Onder natuur zijn tevens gebieden gerangschikt die niet als zodanig zijn bestemd, maar met feitelijk aanwezige natuurwetenschappelijke waarden, bijvoorbeeld met een hoge provinciale natuurbehoudswaarde (NBW). Uitgezonderd zijn gebieden waar de natuurwaarden zijn gekoppeld aan het agrarisch gebruik.

Volgens de regeling kunnen natuur en bos alleen plaatsmaken voor een ander ruimtegebruik als er voor de specifieke locatiegebonden ontwikkeling geen alternatieve locaties aanwezig zijn. De provincie eist hiervoor een duidelijke omschrijving van de redenen waarom hier sprake van is (motiveringsplicht). Onttrekking dient altijd aansluitend aan een natuur- of boskern te worden gecompenseerd, binnen dezelfde of aangrenzende gemeente(n). Natuur dient - uitzonderingen daargelaten - door natuur en bos dient door bos te worden gecompenseerd.

In de Richtlijn compensatie natuur en bos (Provincie Gelderland, 1998) is, gebaseerd op de vervangbaarheid van de natuurdoeltypen, een indeling gemaakt in drie categorieën:

  • Categorie 1: gemakkelijk vervangbaar, ontwikkelingstijd 25 jaar: toeslag 20%;
  • Categorie 2: matig vervangbaar, ontwikkelingstijd 25-100 jaar gecombineerd met een hoge ecologische en of landschappelijke kwaliteit geldt een van toeslag 30%;
  • Categorie 3: moeilijk of niet vervangbaar (ontwikkelingstijd 100 jaar): toeslag 40 %.

2.5.5 Conclusies ten aanzien van de voorliggende ontwikkeling

Voor dit moment wordt volstaan met de constatering dat de regelgeving rond de genoemde gebieds- en soortenbescherming van toepassing is op het project. In paragraaf 5.3Natuurwaarden wordt nader ingegaan op deze materie.

3 Bestaande Situatie

Dit hoofdstuk geeft de ruimtelijke opzet van het plangebied. (korte samenvatting hoofdstuk)

3.1 Historie

Jhr. L.F. Teixeira de Mattos koopt in 1905 circa 760 hectare grond van de voormalige Speldermark, ten dele ook wel bekend van 'Het groote zand'. Hierop wordt een nieuwe buitenplaats gesticht met een huis naar ontwerp van architect F.N.J. Haitsma Mulier omgeven door circa 10 hectare tuinen parkaanleg naar ontwerp van de bekende tuinarchitect L.A. Springer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1062-onh1_0011.jpg"Afbeelding 3.1 Landhuis Spelderholt kort na realisatie


In 1908 is buitenplaats Spelderholt gereed voor bewoning en wordt deze door Jhr. Teixeira de Mattos betrokken. Op Spelderholt bevindt zich een rosarium met honderden rozensoorten, moderne kweekkassen en een moes- en fruittuin, bestemd voor een uitgebreide verzameling bloemen en andere gewassen.

Vanaf 1905 neemt Jhr. L.F. Teixeira de Mattos de ontginning van de omliggende gronden ter hand en met behulp van de Nederlandsche Heide maatschappij worden de voormalige woeste gronden beplant met voornamelijk dennen, veelal aangevuld met een onderlaag van eiken. Onderdeel van de bosontginning is de aanleg van een bosbouwproefveld van circa 7 hectare. Landbouw behoort vanwege de slechte en droge grond niet tot de mogelijkheden. Over het gehele bezit werden lanen en wandelpaden aangelegd. De ontginningen van het Spelderholt mogen, voor zover het particulier bezit betreft, thans onder de meest belangrijke in Nederland worden gerekend.

Omstreeks 1910 wordt circa 3 hectare heidegrond aangekocht waarop weiland en kwekerij worden aangelegd.

In 1921 schenkt Jhr. L.F. Teixeira de Mattos de buitenplaats Spelderholt (ongeveer 14 hectare) aan de Nederlandse Staat. De Staat vestigt hier het Rijksinstituut voor Pluimveeteelt.

Om tegemoet te komen aan de nieuwe bestemming werden er op grote schaal nieuwe stallen en leghokken gebouwd. De bovenverdieping van het landhuis bleef in gebruik als woning; de benedenverdieping werd kantoor. De oranjerie kreeg een functie als opslag. In samenhang met het ontwikkelen van nieuwe proeven en voortschrijdende wetenschappelijke inzichten inzake de pluimveehouderij en -fokkerij werd het terrein in de daaropvolgende decennia diverse malen voorzien van nieuwe onderzoeksgebouwen, stallen en schuren.

3.2 Toelichting Organisatie Parc Spelderholt

Parc Spelderholt is een stichting en een zelfstandige, particuliere, maatschappelijke organisatie zonder winstoogmerk. De organisatie ontvangt geen (overheids)subsidie en ontvangt inkomsten uit de betaling voor haar diensten. Ze is gevestigd in Beekbergen (Gemeente Apeldoorn).

De Stichtingen Parc Spelderholt hebben een maatschappelijke functie: het verzorgen van een begeleidingstraject voor schoolverlaters (van ZMOK en Praktijkscholen, soms ook van Mytyl- en Tytylscholen) om hun zelfredzaamheid te verbeteren. Hiertoe krijgen zij bij Parc Spelderholt de gelegenheid om gedurende ca. twee jaar tijdelijk te wonen in een studentenhuis, waarbij middels een woonbegeleidingsplan wordt gewerkt aan een toekomst van meer zelfredzaamheid bij wonen en vrije tijd. Tegelijkertijd volgen deze jonge gehandicapte mensen een opleiding aan onze Academie tot assistent (ROC-1 niveau); er worden opleidingen verzorgd voor assistent in de zorg, in horeca, in techniek of in groenonderhoud.

De opleidingen worden verzorgd door de praktijkleerkrachten (vaklieden) van de Academie en zijn vooral praktisch van aard. Om te zorgen voor voldoende nuttig werk waarin zij kunnen oefenen beheert de organisatie een hotel- en congrescentrum en een landgoed; veel taken worden hierbij door de studenten uitgevoerd in het kader van hun leeropdracht. Uiteraard is er een (kleine) professionele staf aanwezig om te zorgen voor een goede ontvangst van onze gasten.

De doelgroep voor de opleidingen zijn jonge gehandicapten, altijd met een verstandelijke beperking, dikwijls ook met (andere) beperkingen zoals autisme, spasmen, syndroom van down, e.a. Bij de opleidingen bij Parc Spelderholt wordt uitgegaan van de mogelijkheden van het individu: die positieve benadering én de combinatie van wonen en werken in één en dezelfde organisatie geeft buitengewone mogelijkheden om het zelfrespect, de eigen ego, de sociale contacten en daarmee de zelfredzaamheden sterk te verbeteren. Een aantal jongeren zullen na deze periode ook een functie in het bedrijfsleven kunnen vervullen.

De organisatie is ontstaan als (landelijk) experiment; de experimenteerfase is enige jaren geleden omgezet in een professionele fase. Dit heeft geleid tot sterke groei want de behoefte aan deze begeleidingsvorm is groot. Jaarlijks verlaten duizenden gehandicapten jongeren een ZMOK-, Praktijk-, Mytyl- of Tytylschool en de behoefte om de eigen redzaamheden te verbeteren is groot. Er bestaat inmiddels een heel netwerk van schoolcontacten waarbij deze scholen de mogelijkheden van Parc Spelderholt doorgeven aan de leerlingen (en hun ouders).

De groei van de organisatie is tweeledig:

  • Enerzijds komen er steeds meer studenten naar Parc Spelderholt. Hierdoor is in 2007/2008 een wachtlijst ontstaan. Om de nood te leningen is in 2008 een tijdelijke noodhuisvesting ( = 4e studentenhuis) gerealiseerd (het studentenhuis BOSHUIS) om 19 extra studenten te kunnen ontvangen. Dit is al snel geheel in gebruik genomen en nu is het wachten op de verdere uitbreiding: de definitieve nieuwbouw (voor 55 studenten).
  • Anderzijds wordt er steeds meer werk gegenereerd voor de praktische uitvoering van de opleidingen: de bezettingsgraad van het hotel is reeds fors gestegen; de bezettingsgraad van het congrescentrum heeft nu ook veel aandacht (en stijgt nu ook).


Ook de maatschappelijke functie van de hotelfunctie zelf komt hierbij sterk tot uiting; het hotel wordt vooral gebruikt als

  • vakantieverblijf (voor mensen met een functiebeperking),
  • herstelllingsoord (b.v. na een ziekenhuisopname)
  • logeeradres (voor jongeren die veel aandacht nodig hebben, in de weekends)
  • locatie voor schoolkampen (o.a. speciaal onderwijs / mytylscholen die een aangepaste accommodatie zoeken)
  • vergaderlocatie (ook meerdaagse trainingen voor de zakelijke markt)
  • feest- en partijlocatie voor particuliere of zakelijke gasten (bruiloften, verjaardagen)


De vermenging van al deze doelgroepen levert een sterke kruisbestuiving van onderlinge maatschappelijke ervaringen op met positieve gevolgen: vaak krijgen wij het voorstel dat de gasten willen gaan bijdragen aan onze missie (vrijwilligerswerk of anderszins).

De grote behoefte aan deze vorm van begeleiding en opleiding voor jonge mensen met een functiebeperking leidt tot de noodzaak van extra huisvesting voor studenten: nieuwbouw is noodzakelijk om hierin te voorzien.

3.3 Landschap En Omgeving Plangebied

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1062-onh1_0012.jpg"

Afbeelding 3.2 Luchtfoto van het plangebied en omgeving

Het plangebied is gelegen aan de oostrand van het Centraal Veluws natuurgebied. Het gebruik is in de omgeving van het Spelderholt overwegend landelijk wonen met enkele percelen die nog agrarisch gebruikt worden. Voorts is een aanzienlijk gedeelte van de gronden in eigendom bij het Geldersch Landschap, ter plaatse gaat een groot primaat uit naar natuur. Op de Veluwe is het gebruik overwegend bos en heide.

Kenmerkend is het parkachtige aanleg van het oude landgoed Spelderholt. De door Springer ontworpen structuur aan de zijde van Parc Spelderholt is nog maar deels herkenbaar. Beter herkenbaar is de oude lanenstructuur, tevens door Springer ontworpen. Hierbij wordt de hoofdontsluiting begeleid door enkele smallere lanen.


De groenstructuur zoals deze door Springer is ontworpen, kenmerkt zich door een mix van exoten en streekgebonden soorten. Deze combinatie geeft het bestaande Spelderholt- landgoed ten westen van de planlocatie een "aangelegd" karakter.


Voor de planlocatie ten oosten van de Springertuin wordt bewust gekozen voor een meer natuurlijke invulling met uitsluitend streekgebonden soorten. Op deze manier ontstaan ter plaatse twee landgoederen die weliswaar grote ruimtelijke samenhang met elkaar vertonen, maar voldoende van elkaar verschillen om twee verschillende ruimtelijke karakteristieken neer te zetten.

3.4 Infrastructuur

Parc Spelderholt wordt ontsloten via de oprijlaan Spelderholt. Deze laan onsluit tevens de voorgenomen ontwikkeling van manege Riant aan de oostzijde van het perceel en enkele woningen.

3.5 Verkeersontsluiting En Parkeren

De realisatie van de studentenhuisvesting voorziet in een toename van het aantal verkeersbewegingen ten opzichte van de huidige situatie. Hiertoe is door Parc Spelderholt op basis van bezettingscijfers, personele inzet en gemiddeld aantal bezoekers een inschatting gemaakt, mede gerelateerd aan het huidige aantal studenten.

Tabel 3.1 Verkeersbewegingen ten behoeve van Parc Spelderholt


Gemiddelde
aantallen per
dag
Zorghotel Conferentie
centrum
Studenten-huizen Academie + kantoor
Personeel Zorg-
Gasten
Overige
Gasten
Bezoek Per-
soneel
Bezoek Per-
soneel
Studen-ten Bezoek Per-
soneel
Bezoek
In 2009 31 10 19 10 3 30 34 48 3 35 5
Verkeer 62 1 12 20 6 60 58 20 6 70 10
In 2011 *) 31 20 20 15 6 60 46 73 6 40 15
Verkeer 62 2 13 30 12 120 78 31 12 80 30

*) na realisatie van nieuwbouw studentenhuis in 2010.


In 2009 totaal aantal auto-verkeersbewegingen/dag: 325

In 2011 totaal aantal auto-verkeersbewegingen/dag: 470 ( = + 45 %)

Bovenstaande cijfers zijn initieël gehanteerd als verkeersintensiteiten voor het akoestisch onderzoek. Na meningen met een tellus in september 2009 is gebleken dat het totaal aantal auto-verkeersbewegingen/dag gemiddeld 450 mvt/etmaal bedraagt. Inclusief een verwachte toename komen de verkeersgegevens daarmee op:

In 2009 totaal aantal auto-verkeersbewegingen/dag: 450

In 2011 totaal aantal auto-verkeersbewegingen/dag: 595 ( = + 33 %)

De feitelijke toevoeging van functies betreft uitsluitend de studentenhuisvesting en de sporthal. Ten aanzien van de studentenhuisvesting geldt een parkeernorm van 0,25 per wooneenheid. De sportvoorziening is uitsluitend bedoeld voor gasten en studenten van Parc Spelderholt en genereert daarmee geen extra parkeerbehoefte.

Per saldo dienen op grond van bovenstaande parkeernormen 12 parkeerplaatsen toegevoegd te worden. Het plan voorziet in de toevoeging van de benodigde parkeerplaatsen aan de achterzijde van de studentenhuisvesting en het terugbrengen van de parkeervoorziening die thans aanwezig is bij het vogelhuis. Daarmee wordt aan de gestelde parkeernormen voldaan.

4 Voorgenomen Ontwikkeling

4.1 Toelichting Totale Ontwikkeling

Zoals in paragraaf 3.1 reeds is aangegeven, zijn de gronden van Parc Spelderholt jarenlang in gebruik geweest als onderzoeksinstituut voor pluimvee. Als restant hiervan bevinden zich op het perceel nog diverse opstallen die inmiddels niet langer gebruikt worden. Met Parc Spelderholt zijn afspraken gemaakt die toezien op zowel de realisatie van nieuwbouw als de sloop van bestaande opstallen en het herstel van het landschap ter plaatse van deze sloop.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1062-onh1_0013.jpg"

Afbeelding 4.1 Locaties en benaming bebouwing

Het project ziet concreet toe op de volgende punten (benamingen en locaties van bebouwing zijn op bovenstaande afbeelding 4.1 opgenomen):

  1. 1. De sloop van alle loodsen van het onderzoeksinstituut voor pluimvee, die zich bevinden op de gronden die in erfpacht zijn bij de stichting Parc Spelderholt (per peildatum 1 januari 2008). Het betreft de loodsen bekend als O1, O2, O3, E5, F10, L1 en L2, de loodsen dienen uiterlijk één jaar na aanvang van de in bij punt 3 genoemde bouwwerkzaamheden te zijn gesloopt.
  2. 2. Een uitzondering op de sloopverplichting in het voorgaande punt wordt in acht genomen ten aanzien van loods O3, die wordt gebruikt als sporthal. Deze dient uiterlijk drie jaar na aanvang van de in bij punt 3 genoemde bouwwerkzaamheden te zijn gesloopt.
  3. 3. De realisatie van 6 studentenwoningen met een gezamenlijke huisvestingscapaciteit van 55 studenten en een maximale oppervlakte van 1.000 m2, met daarbij behorende ruimten (1 bijeenkomstruimte, 2 slaapkamers personeel, 6 kantoorruimten en 3 instructieruimten). De toekomstige realisatie van een sportfaciliteit. De locatie van deze huisvesting is bij Oranjeriehuis aangegeven op bovenstaande afbeelding. Voor de voornoemde huisvesting zal een bestemmingsomschrijving "zorgwoning" of een vergelijkbare bestemming gehanteerd worden.
  4. 4. De herbestemming van de locatie "Broederij" tot "maatschappelijke doeleinden". Op het moment van opstellen van bestemmingsplan "Stuwwalrand Parkzone Zuid" is het gebouw wegens een inventarisatiefout onder het overgangsrecht geplaatst.
  5. 5. Landschappelijk herstel van het voormalige landgoed Spelderholt ter plaatse van de te slopen loodsen op basis van een integrale visie voor het totale plangebied die door adviesbureau Eelerwoude is opgesteld.
  6. 6. De openstelling van het terrein voor bezoekers en recreanten.

Daarnaast is de plaatsing van tijdelijke woonruimte medio 2008 ten behoeve van de huisvesting van maximaal 30 studenten met de gemeente besproken. Ten aanzien van deze, reeds gerealiseerd, tijdelijke huisvesting geldt de afspraak dat deze uiterlijk kan blij-ven staan tot medio 2013 of, indien deze situatie eerder aan de orde is, de definitieve huisvesting gereed is.

In de eindsituatie ontstaat een heldere scheiding tussen de functionele bebouwing aan de noordzijde van de ontsluitingsweg Spelderholt en het landhuis/kasteel "Spelderholt" in een landgoedsetting aan de zuidzijde van deze ontsluitingsweg.

Totaalbeoordeling

Belangrijk bij de beoordeling van de voorgenomen ontwikkeling is de ruimtelijke samenhang tussen de ontwikkelingen op Parc Spelderholt en op het naastgelegen landgoed Riant. Niet alleen in het kader van natuuronderzoek, ook op het vlak van ruimtelijke inrichting zijn beide plannen op elkaar afgestemd.

Op onderstaande afbeelding 4.2 is een weergave van de inrichting van Parc Spelderholt, zoals deze door Eelerwoude is opgesteld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1062-onh1_0014.jpg"

Afbeelding 4.2 Landschappelijk inrichtingsplan Parc Spelderholt

4.2 Functionele Toelichting Nieuwbouw

Parc Spelderholt heeft voor het bepalen van een optimale samenstelling haar activiteiten in relatie tot de omgeving in kaart gebracht. Gelet op de grootte van het landgoed en de mogelijkheden om hier (praktijkgerichte) opleidingen te verzorgen, is het doel gesteld om het aantal studenten te laten groeïen tot maximaal 75. De capaciteit van de huidige studentenhuizen is 29 (de tijdelijke noodvoorziening niet meegerekend). Het voorstel is daarom een nieuw studentenhuis te bouwen voor 46 studenten onder de naam Oranjeriehuis. Na realisatie dient de tijdelijke voorziening weer worden afgebroken: die studenten verhuizen dan naar de nieuwbouw.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1062-onh1_0015.jpg"

Afbeelding 4.3 Bouwplan studentenhuisvesting Oranjeriehuis en sporthal

Fase 1

Om het Oranjeriehuis een uitstraling van ruimte en rust te geven, is het opgebouwd uit drie afzonderlijke gebouwen onder één gezamenlijk dak. Hierbij is de uitbreiding (fase 1) opgebouwd uit:

  • Gebouw 1: een langwerpig gebouw bestaande uit 4 woongroep-woningen met in elke woning 9 zelfstandige en afsluitbare zit-slaapkamers en een aantal gezamenlijke ruimtes, voor totaal 36 studenten. In elke woongroep is rekening gehouden met 2 minder-valide studenten (woon-slaapkamer met sanitairvoorziening op begane grond).
  • Gebouw 2: een korter, losstaand gebouw voor 10 studenten met elk eveneens een eigen afsluitbare zit-slaapkamer, waarvan ook hier 2 plaatsen voor een minder-valide student beschikbaar zijn.
  • Gebouw 3: dit herbergt diverse functies zoals:

- een sociale ontmoetingsruimte

- kantoor-en slaapkamers voor personeel

- activiteitruimtes voor academiewerkzaamheden van de studenten

In de huidige, bestaande studentenhuizen is slechts heel beperkt gelegenheid voor het huisvesten van minder-valide studenten: in het Oranjehuis zijn daarvoor 12 kamers aanwezig waardoor in totaal 16% van de toekomstige studenten uit minder-valide studenten kan bestaan. Uit de aanmeldingen blijkt dat hieraan grote behoefte is.

De woon/slaapkamers hebben een grootte van minimaal 18 m2. Deze kamers worden door de studenten gehuurd (in dit geval van de woningstichting, met een separate huurovereenkomst), net als in de overige studentenhuizen. In het ontwerp is rekening gehouden met de eisen voor huurtoeslag; er is overleg gaande met de Belastingdienst (Toeslagen) om de huurtoeslag-toewijzing voor de studenten mogelijk te maken.

Naast deze uitbreiding is er tevens een plan voor vervanging (fase 2);


Fase 2A (wooncluster 9 studenten)

Het betreft vervanging van het studentenhuis Vogelhuis (9 plaatsen). Dit studentenhuis staat pal naast het nieuw te bouwen Vogelhuis. Het is aan vervanging toe; er wonen 10 studenten. Als onderdeel van fase 2 kan gebouw 1 (uit fase 1) uitgebreid worden met één extra wooneenheid voor 9 studenten. Dit gedeelte wordt als logisch onderdeel toegevoegd aan het ontwerp voor het Oranjeriehuis. Inmiddels is besloten om fase 2A (wooncluster 9 studenten) mee te nemen in de realisatie van planfase 1. In de eindfase resteren 2 studentenhuizen met in totaal 75 plaatsen voor studenten.


Fase 2B (sporthal)

Op dit moment kent Parc Spelderholt een sportfaciliteit in de vorm van loods O3. Deze dient als onderdeel van de afspraken ter verdwijnen. Daarom is ter vervanging van deze sportfaciliteit een sporthal geprojecteerd naast het Oranjeriehuis. Op deze locatie staat thans het huidige Vogelhuis dat dan wordt afgebroken.

Planfase 2B wordt beschouwd als separaat project en zal vooralsnog niet meegenomen worden in de realisatie van planfase 1. Wel wordt de bouwmogelijkheid meegenomen in voorliggend bestemmingsplan.


Eindsituatie

De eindsituatie kan worden getypeerd als een landgoed met goede hotel-congresfaciliteiten met grote maatschappelijke meerwaarde: de bezoekers faciliteren door het werk dat zij genereren door hun aanwezigheid de opleiding van jonge gehandicapten. De jonge mensen wonen dan in vier studentenhuizen en werken met steun van vaklieden en orthopedagogen aan hun eigen toekomst: een bestaan gebaseerd op een zo groot mogelijke zelfredzaamheid in onze maatschappij.

4.3 Stedenbouwkundige Toelichting Nieuwbouw

Locatie

De locatie was bepaald, aan de rechterkant van de toegangsweg voor het hotel. De maximale hoogte was bepaald op twee lagen en een kap. In grondoppervlak is de nieuwe studenten huisvesting gelijkwaardig aan het bestaande hotel.

De belangrijkste functie van het gebouw is de huisvesting van de studenten, zij verblijven twee tot drie jaar op deze locatie en de huisvesting moet ook het gevoel van een thuis geven.

Anders als het hotel, waarin er een sterke scheiding is tussen binnen en buiten is de studentenhuisvesting/personeel- en ontmoetingsruimte gesplitst in drie losse gebouwen. Tussen de drie gebouwen is een straat en een pleintje opgenomen zodat het gaat functioneren als een klein dorp op het landgoed. Studenten kunnen buiten zitten in de geborgenheid van de eigen woonhuizen.


Stedenbouwkundige uitgangspunten

Het studentenhuis is in de lengte ontwikkeld met een zo groot mogelijke afstand van de centrale ontsluitingsweg. De afstand van de weg bedraagt ongeveer 25 meter, het huidige grasveld blijft gehandhaafd. De aanwezige bomen (eiken en beuken) blijven allemaal staan.

Aan de achterzijde blijft een ruimte van ruim 10 meter tussen de bestaande bomenrij en de nieuwbouw, ook hier is het uitgangspunt geweest dat de bestaande bomen geen hinder mogen ondervinden van de nieuwbouw.

Om doorzicht te behouden is tussen het bestaande hotel en de nieuwbouw (westzijde) een ruimte open gelaten van 32 meter, deze ruime geeft voldoende doorzicht naar het achter gelegen groen.

In het verlengde van de studentenhuisvesting is aan de oostzijde de sporthal opgenomen. Ook aan deze zijde is er een open ruimte opgenomen t.b.v. doorzicht naar het achtergelegen groen.


Bouwmassa

Om de landelijke setting van Parc Spelderholt te benadrukken zijn de gebouwen voorzien van een schuin dak. Nog een plat dak naast het hotel wordt als niet wenselijk beschouwd. Daarbij geldt dat alle gebouwen aan de noordzijde van de ontsluitingsweg een verschillende typologie kennen, waardoor een sprekende kapvorm juist passend is in het geheel.


Studentenhuis / personeel- en ontmoetingsgebouw

Het studentenhuis/personeel- en ontmoetingsgebouw bestaat uit drie gebouwdelen om zo een eigen plein te creëren en het geheel een kleinschaligheid karakter te geven. Omwille van de verbondenheid tussen de verschillende delen is het geheel onder een dak samengebracht. Het achterste gedeelte (woningen) is hoger dan de twee gebouwen die hiervoor staan.


Sporthal

De sporthal in de tweede fase is beduidend lager dan de eerste fase, wel is hier hetzelfde principe gehanteerd namelijk dat het gebouw aan de voorzijde lager is dan aan de achterzijde. Gelet op de geringe hoogte (zichtbaar) wordt onderzocht of het mogelijk is dit dakvlak te voorzien van een sedum dakafwerking.


Architectuur

Het studentenhuis / personeel- en ontmoetingsgebouw bestaat uit drie gebouwdelen. De rug wordt gevormd door 4,5 wooneenheid bestaande uit twee lagen met kap. Aan de voorzijde, in twee bouwlagen, het personeel- en ontmoetingsgebouw en een kleiner studentenhuis. Over alle drie de delen is een kap gemaakt met een flauwe helling. Het dak (niet zichtbaar) wordt afgedekt met een donkere EPDM folie. Doordat de rooilijn aan de zuidzijde niet evenwijdig loopt met de nok zal de goot schuin naar beneden lopen. Op een punt wordt het verzamelde water afgevoerd middels een wadi.

Drie zijden aan de buitenzijde worden gemetseld met een donkere steen, de voorzijde wordt volledig glas. De voorgevel van glas is vooral om het een levendige indruk te geven bij aankomst, er wordt gewerkt, gestudeerd en gewoond.

Overwogen wordt nog het aanbrengen van een frans balkon bij het personeel- en ontmoetingsgebouw op de begane grond. De binnenzijde wordt uitgevoerd in gecoat gekleurd glas, hierdoor krijgt de binnenzijde een totaal eigenzinnig karakter.

Onder het doorlopende dak wordt het hoogte verschil opgevangen, De trappen zullen op deze wijze ook worden gebruikt als ontmoetingsplek bij regenachtig weer.

Omdat er ook studenten zijn in een rolstoel is het plein horizontaal, het terrein loopt ongeveer een meter van west naar oost naar beneden, dit is zichtbaar in het plint van het gebouw. En bij de trap/hellingbaan in het midden van het gebouw.

Het materiaal van de sportzaal is ingetogen, het gebouw moet zoveel mogelijk wegvallen tegen de bomen en het groen. Wat hierbij enorm helpt is dat het terrein hier nog weer een meter lager ligt dan het terrein aan de oostzijde van het personeel- en ontmoetingsgebouw. Aan de voorzijde is de entree gesitueerd om dat deze een geringere hoogte nodig heeft. De sportzaal zelf ligt meer naar achteren. Het licht hellend dak zal mogelijk worden bedekt met sedum dakafwerking.

5 Uitvoerbaarheid

5.1 Milieuaspecten

5.1.1 Inleiding

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (verder: Bro) moet de gemeente in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving opnemen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening.

In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de thema's bodem, milieuzonering, geluid, luchtkwaliteit en externe veiligheid.

5.1.2 Bodem

Onderzocht moet worden of de bodem verontreinigd is en wat voor gevolgen een eventuele bodemverontreiniging heeft voor de uitvoerbaarheid van het plan. Een nieuwe bestemming mag pas worden opgenomen als is aangetoond dat de bodem geschikt (of geschikt te maken) is voor de nieuwe of aangepaste bestemming. Wanneer (een deel van) de bodem in het plangebied verontreinigd is moet worden aangetoond dat het bestemmingsplan, rekening houdend met de kosten van sanering, financieel uitvoerbaar is. Bodemonderzoeken mogen niet meer dan 5 jaar oud zijn.

Indien er sprake is van bouwactiviteiten is ook in het kader van de bouwvergunning onderzoek naar de kwaliteit van de bodem nodig. In de praktijk worden deze onderzoeken vaak gecombineerd.

Onderzoeksresultaten bodem

In de rapportage d.d. 5 mei 2008, opgesteld door Grondslag B.V. en opgenomen in bijlage 2van de Bijlagen bij de toelichting, zijn de resultaten van het bodemonderzoek weergegeven. Hieruit blijkt dat in de bovengrond enkele lichte verhogingen zijn aangetoond. In de ondergrond zijn geen verhogingen aangetoond. Omdat het grondwater zich op een grotere diepte dan 5 m-mv bevindt, is geen onderzoek naar grondwater uitgevoerd. De overschrijdingen zijn ten opzichte van de streefwaarde, de interventiewaardes worden niet overschreden, waardoor een nader onderzoek niet noodzakelijk is. De gronden zijn geschikt voor het voorgenomen gebruik.

Wel is in één van de boringen asbest aangetoond. Ten aanzien hiervan dient voor aanvang van de graafwerkzaamheden zekerheid te bestaan over de omvang van deze verontreiniging middels een onderzoek conform NEN 5707.

5.1.3 Milieuzonering

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden gebruikt de gemeente Apeldoorn de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2007. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is.

Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype rustige woonwijk. Een rustige woonwijk is ingericht volgens het principe van de functiescheiding: afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies voor; langs de randen is weining verstoring door verkeer. Vergelijkbaar met de rustige woonwijk zijn rustig buitengebied, stiltegebied en natuurgebied. Daarvoor gelden dan ook dezelfde richtafstanden. Wanneer sprake is van omgevingstype gemengd gebied kunnen de richtafstanden tussen milieubelastende functies en richtafstanden met één afstandsstap verlaagd worden, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat. Een gemengd gebied is een gebied met een variatie aan functies; direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen behoren ook tot het omgevingstype gemengd gebied. Gezien de aanwezige functiemenging of de ligging nabij drukke wegen kent het gemengd gebied al een hogere milieubelasting. Dat rechtvaardigt het verlagen van de richtafstanden met één stap. De richtafstand van 30 meter voor een bedrijf in milieucategorie 2 kan dan bijvoorbeeld worden verkleind tot 10 meter en de richtafstand van 100 meter voor een bedrijf in milieucategorie 3.2 kan verlaagd worden tot 50 meter. Uitzondering op het verlagen van de richtafstanden vormt het aspect gevaar: de richtafstand voor dat milieuaspect wordt niet verlaagd.

De tabel geeft de relatie tussen milieucategorie, richtafstanden en omgevingstype weer.

milieucategorie richtafstand tot omgevingstype rustige woonwijk richtafstand tot omgevingstype gemengd gebied
1 10 m 0 m
2 30 m 10 m
3.1 50 m 30 m
3.2 100 m 50 m
4.1 200 m 100 m
4.2 300 m 200 m
5.1 500 m 300 m
5.2 700 m 500 m
5.3 1.000 m 700 m
6 1.500 m 1.000 m

Het systeem van richtafstanden gaat uit van het principe van scheiding van functies: de richtafstandenlijst geeft richtafstanden tussen bedrijfslocatie en omgevingstype rustige woonwijk respectievelijk gemengd gebied. Binnen gebieden met functiemenging zijn er milieubelastende en milieugevoelige functies die op korte afstand van elkaar zijn of worden gesitueerd. Bij gebieden met functiemenging kan gedacht worden aan stads- en wijkcentra, horecaconcentratiegebieden en woongebieden met kleinschalige c.q. ambachtelijke bedrijvigheid. Het kan gaan om bestaande gebieden met functiemenging en om gebieden waar bewust functiemenging wordt nagestreefd, bijvoorbeeld om een grotere levendigheid tot stand te brengen.

De richtafstandenlijst is voor gebieden met functiemenging niet toepasbaar. Voor deze gebieden bevat de VNG-uitgave een 'Staat van Bedrijfsactiviteiten voor gebieden met functiemenging'. Daarin zijn alle milieubelastende activiteiten opgenomen die in principe in een gebied met functiemenging kunnen worden toegelaten. De milieubelastende activiteiten zijn ingedeeld in categorie A, B of C. Categorie A bestaat uit activiteiten die zodanig weinig milieubelastend voor hun omgeving zijn, dat deze in gebieden met functiemenging aanpandig aan woningen kunnen worden uitgevoerd. De eisen uit het Bouwbesluit voor scheiding van wonen en bedrijven zijn hiervoor voldoende. Het gaat hier om activiteiten die in de richtafstandenlijst in milieucategorie 1 zijn ingedeeld. Categorie B staat voor activiteiten die in gemengd gebied kunnen worden uitgeoefend, maar een zodanige milieubelasting voor hun omgeving hebben dat ze bouwkundig afgescheiden van woningen en andere gevoelige functies plaats dienen te vinden. Dit zijn activiteiten die in de richtafstandenlijst een richtafstand van maximaal 10 meter voor milieuaspect gevaar, maximaal 30 meter voor aspecten stof en geur en maximaal 50 meter voor aspect geluid hebben en een index voor verkeer van maximaal 1G en 2P. Categorie C bestaat uit de activiteiten uit categorie B die vanwege hun verkeersaantrekkende werking op een goede ontsluiting op de hoofdinfrastructuur zijn aangewezen. Hier gaat het om activiteiten met dezelfde richtafstanden als bij categorie B en een index voor verkeer van maximaal 2G en 3P.

Hiernaast gelden ten aanzien van bedrijven die onder de werkingssfeer van de Wet milieubeheer vallen, deze Wet en haar uitvoeringsbesluiten als toetsingskader voor de toegestane bedrijfshinder.

Onderzoeksresultaten milieuzonering

Er is onderzoek gedaan naar de feitelijke invloed van de concrete gevestigde en te vestigen milieubelastende functies alsmede naar de invloed die kan uitgaan van milieubelastende functies die op grond van de geldende bestemming gevestigd kunnen worden. Uit het onderzoek blijkt dat in de directe omgeving van het perceel uitsluitend een planologische mogelijkheid voor de vestiging van een manege aanwezig is. Deze vormt, gezien de ruime afstand tot de studentenhuisvesting, geen belemmering.

Tabel 5.1 Milieuzonering

Milieucategorie SBI-code omschrijving Geur Stof Geluid Veiligheid
3.1 9261.2 manege 50* 30 30 0

5.1.4 Geluidhinder

Op basis van de Wet geluidhinder (Wgh) zijn er drie geluidsbronnen waarmee bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening gehouden dient te worden: wegverkeers-, railverkeers- en industrielawaai. Het plangebied is formeel-juridisch niet gelegen binnen de invloedssfeer van verkeerswegen. Artikel 74, eerste lid onder b, van de Wet geluidhinder bepaalt dat wegen in het buitengebied van een of twee rijstroken een onderzoekszone hebben van 250 meter. De ontsluitingsweg Spelderholt is een eigen weg en geldt derhalve niet als een voor het openbaar rij- of ander verkeer openstaande weg. Derhalve is een onderzoek naar geluidhinder niet vereist. Echter, in het kader van een goede ruimtelijke ordening is toch besloten de geluidhinder ten gevolge van verkeer op de wegen Spelderholt en Engelanderweg te onderzoeken. Daarbij is uitgegaan van de situatie als ware het Spelderholt een reguliere, voor het openbaar verkeer toegankelijke weg.

Wegverkeerslawaai

Artikel 76 Wgh verplicht ertoe om bij de vaststelling van een bestemmingsplan dat betrekking heeft op gronden binnen een geluidzone terzake van de geluidsbelasting van de gevel van geprojecteerde geluidsgevoelige bestemmingen (zoals woningen) de grenswaarden uit de Wgh in acht te nemen. Bij het voorbereiden van de vaststelling van zo'n bestemmingsplan moet akoestisch onderzoek worden gedaan naar die geluidsbelasting.

Op grond van artikel 74 Wgh heeft iedere weg van rechtswege een geluidzone, met uitzondering van:

  • wegen die liggen binnen een tot woonerf bestemd gebied;
  • wegen waarop een wettelijke snelheid geldt van ten hoogste 30 kilometer per uur.

De omvang van de zone is afhankelijk van het aantal rijstroken en van de ligging van de weg in binnen- of buitenstedelijk gebied.

Wanneer woningen worden geprojecteerd binnen een geluidzone moet akoestisch onderzoek worden uitgevoerd naar de geluidsbelasting op de gevels van die woningen. De voorkeursgrenswaarde bedraagt 48 dB. Indien de geluidsbelasting niet hoger is dan de maximale grenswaarde van ,keuze: 63/53> dB (Lden, inclusief aftrek ex artikel 110g Wgh) kunnen burgemeester en wethouders een hogere waarde vaststellen. De voorwaarde die de gemeente Apeldoorn daaraan stelt is dat er een onheffingsgrond aanwezig is. De ontheffingsgronden zijn vastgelegd in de gemeentelijke beleidsregel voor de voorkeurswaarden en de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting.

Onderzoeksresultaten wegverkeerslawaai

De betreffende wegen zijn de Engelanderweg en de ontsluitingsweg Spelderholt. Zoals aangegeven ligt het plangebied buiten de van rechtswege vastgestelde geluidszone. Deze buitenstedelijke weg Engelanderholt heeft een geluidzone van 250 meter.

In de rapportage d.d. 25 september 2009, opgesteld door onderzoeksbureau DGMR en opgenomen in bijlage 3 van de Bijlagen bij de toelichting, is de geluidsbelasting ten gevolge van de Engelanderweg en het Spelderholt berekend. Hieruit blijkt dat de maximale geluidsbelasting ten behoeve van de toevoeging van de studentenhuisvesting met maximaal 2 dB toeneemt. De maximale geluidsbelasting ten behoeve van de Engelanderweg bedraagt in de nieuwe situatie 42 dBten opzichte van 40 dB in de bestaande situatie. Daarbij geldt dat de ontsluitingsweg Spelderholt een maximale geluidsbelasting heeft van 38 dB in de nieuwe situatie ten opzichte van 36 dB in de bestaande situatie.

5.1.5 Luchtkwaliteit

De eisen voor de kwaliteit van de buitenlucht zijn sinds november 2007 vastgelegd in de Wet milieubeheer (in titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen). De Wet milieubeheer kent grenswaarden en voor enkele stoffen ook plandrempels. Bij overschrijding van de plandrempel moet een plan worden opgesteld ter verbetering van de luchtkwaliteit. De plandrempel ligt boven het niveau van de grenswaarde en wordt jaarlijks aangescherpt tot de grenswaarde. In 2010 zijn de plandrempels gelijk aan de grenswaarden. De wet heeft tot doel het beschermen van mens en milieu tegen de negatieve effecten van luchtverontreiniging, onder andere als gevolg van het verkeer.

Indien het uitoefenen van bevoegdheden zoals het vaststellen van bestemmingsplannen en het verlenen van vrijstellingen op grond van artikel 19 WRO gevolgen kan hebben voor de luchtkwaliteit, kunnen bestuursorganen die bevoegdheden uitoefenen wanneer aannemelijk is gemaakt dat:

  • het bestemmingsplan c.q. de vrijstelling niet leidt tot het overschrijden van de in de wet genoemde grenswaarden;
  • de luchtkwaliteit als gevolg van het bestemmingsplan c.q. de vrijstelling per saldo verbetert of ten minste gelijk blijft;
  • het bestemmingsplan c.q. de vrijstelling niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie van een stof waarvoor in de wet grenswaarden zijn opgenomen.

Bij ministeriële regeling (de Regeling Niet in betekenende mate bijdragen) zijn categorieën van gevallen aangewezen, waarin (o.a.) het vaststellen van een bestemmingsplan c.q. het verlenen van een vrijstelling in ieder geval niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Wanneer een ontwikkeling valt onder de categorieën van gevallen is het niet nodig luchtkwaliteitsonderzoek uit te voeren. De categorieën van gevallen zijn:

  • woningbouwlocaties met niet meer dan 500 nieuwe woningen en één ontsluitingsweg;
  • woningbouwlocaties met niet meer dan dan 1000 woningen en twee ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling;
  • kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlakte van niet meer dan 33.333 m2 en één ontsluitingsweg;
  • kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlakte van niet meer dan 66.667 m2 en twee ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling.

Wanneer een voorgenomen ontwikkeling niet onder de categorieën van gevallen valt, kan het bestuursorgaan op andere wijze aannemelijk maken dat de ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie van stoffen waarvoor grenswaarden gelden.

Onderzoeksresultaten luchtkwaliteit

Het bestemmingsplan Parc Spelderholt heeft betrekking op de toevoeging van de huisvesting voor 55 studenten. Daarmee valt het project in de categorie woningbouwlocaties met niet meer dan 500 nieuwe woningen, waardoor geen onderzoek naar luchtkwaliteit is vereist.

5.1.6 Externe veiligheid

Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico van zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven. Ook kleinere bedrijven als LPG-tankstations, opslagen van bestrijdingsmiddelen, buisleidingen, transportactiviteiten en luchtverkeer zijn als potentiële gevarenbron aangemerkt.

Besluit externe veiligheid inrichtingen

Voor bepaalde risicovolle bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd. Het Bevi heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken verplicht het Bevi gemeenten en provincies bij besluitvorming in het kader van de Wet milieubeheer en de Wet op de ruimtelijke ordening afstand aan te houden tussen gevoelige objecten (zoals woningen) en risicovolle bedrijven. Het Bevi regelt hoe gemeenten moeten omgaan met risico's voor mensen buiten een bedrijf als gevolg van de aanwezigheid van gevaarlijke stoffen in een bedrijf. Daartoe legt het Bevi het plaatsgebonden risico vast en geeft het een verantwoordingsplicht voor het groepsrisico.

Het plaatsgebonden risico is de kans dat een persoon die zich gedurende een jaar onafgebroken onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico wordt per bedrijf vastgelegd in contouren. Er geldt een contour waarbinnen die kans 10-6 (één op 1.000.000) bedraagt.

Het groepsrisico is een berekening van de kans dat een groep personen binnen een bepaald gebied overlijdt tengevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van een aanvaardbaar groepsrisico. Indien een ontwikkeling is gepland in de nabijheid van een Bevi-bedrijf geldt een verantwoordingsplicht voor de gemeente voor het toelaten van gevoelige functies.

Onderzoeksresultaten Besluit externe veiligheid inrichtingen

In de nabijheid van Parc Spelderholt bevinden zich geen bedrijven die vallen onder de werkingssfeer van het Bevi. Het Bevi vormt geen belemmering voor de realisatie van studentenhuisvesting ten behoeve van Parc Spelderholt.

Buisleidingen

In de nabijheid van het plangebied bevinden zich geen buisleidingen voor het transport van gevaarlijke stoffen.

Elektromagnetische straling

In de nabijheid van de planlocatgie bevinden zich geen hoogspanningsleidingen.

Transport gevaarlijke stoffen

In Apeldoorn zijn geen speciale routes voor gevaarlijke stoffen aangewezen. In verband met de risico's vanwege het transport van gevaarlijke stoffen over spoorlijnen en wegen, is door Royal Haskoning onderzoek uitgevoerd naar het zogenoemde plaatsgebonden risico en het groepsrisico langs transportroutes in Apeldoorn. De resultaten van dit onderzoek zijn vastgelegd in het rapport Veilig langs transportassen d.d. 14 januari 2003. Daaruit blijkt dat het aspect externe veiligheid voor wat betreft het vervoer van gevaarlijke stoffen zowel over de spoorlijn als over de wegen nabij het plangebied geen belemmering vormt voor de voorgenomen ontwikkelingen.

5.2 Waterhuishouding

5.2.1 Algemeen

Parc Spelderholt ligt buiten bestaand stedelijk gebied. Het plangebied is circa 14,9 hectare groot, echter feitelijk wordt slechts circa 1.300 m2 aan bebouwing toegevoegd. Het plangebied bevindt zich niet binnen enige Keurzone en niet binnen de zoekgebieden voor waterberging die de provincie Gelderland in het streekplan heeft aangegeven.

5.2.2 Afvoer van hemelwater

In het plangebied en de omgeving daarvan ligt een gemengd rioolstelsel waarmee vuil- en hemelwater gezamenlijk worden afgevoerd. De capaciteit van dit riool is voldoende om bij de maatgevende regenbui die eens per 2 jaar optreedt geen water op straat te veroorzaken.

Het gemeentelijk beleid is er op gericht om bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen de afvoer van hemelwater niet op de riolering aan te sluiten. In de Bouwverordening is bepaald dat het hemelwater dat afkomstig is van daken en verhardingen in principe in de bodem moet worden geïnfiltreerd door middel van een infiltratievoorziening van voldoende capaciteit op eigen terrein.

Bij het bepalen van de manier waarop het hemelwater wordt afgevoerd, hanteert de gemeente de Beslisboom voor Hemelwater. Deze beslisboom geeft de volgende voorkeursvolgorde voor het afvoeren van hemelwater:

  1. 1. gebruik van hemelwater (in grijswatercircuit of door vegetatiedak);
  2. 2. infiltratie in de bodem;
  3. 3. afvoer naar oppervlaktewater;
  4. 4. afvoer via rioolstelsel.

De materialen die in aanraking komen met het hemelwater mogen niet uitlogen en dienen volgens Duurzaam Bouwen geselecteerd te zijn. Bij de infiltratie van hemelwater mag de bodem niet verontreinigd raken door met het hemelwater afgevoerde vervuilende stoffen.

In dit plangebied wordt het hemelwater afgekoppeld naar een wadi. Door het gebruik van niet-uitlogende materialen wordt voorkomen dat het te infiltreren hemelwater het grond- en/of oppervlaktewater verontreinigt.

5.2.3 Afvoer van afvalwater

De nieuwe gebouwen dienen te worden voorzien van gescheiden afvoeren voor vuil- en hemelwater, zoals op grond van het Bouwbesluit verplicht is. De vuilwaterafvoer van de bebouwing wordt aangesloten op het gemeentelijke gemengde rioolstelsel. Het bestaande rioolstelsel in en om het plangebied heeft voldoende capaciteit voor deze extra vuilwaterafvoer van de nieuwbouw.

5.2.4 Watertoets

Het plan omvat minder dan 10 woningen en/of 1.500 m² extra verhard oppervlakte. Het plangebied ligt niet in een Keurzone of in een zoekgebied voor waterberging. Het plan betreft geen HEN-water (inclusief beschermingszone), landgoed, weg, spoorlijn, damwand, scherm, ontgronding et cetera. Bovendien zal er niet meer dan de landelijke afvoernorm geloosd gaan worden op het oppervlaktewater. Daarom is dit plan in het kader van de watertoets een postzegelplan als omschreven door Waterschap Veluwe. Voor het plan geldt dan ook het standaard wateradvies. Afwijkingen van dit standaard wateradvies zijn gemotiveerd aangegeven. Bij negatieve gevolgen voor het watersysteem is aangegeven hoe deze gemitigeerd dan wel gecompenseerd worden.

Om deze redenen is het plegen van overleg met het waterschap als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening achterwege gelaten, dit in overeenstemming met de richtlijn 'Watertoetsprocedureregels voor postzegelplannen' van het Waterschap Veluwe.

5.3 Natuurwaarden

5.3.1 Algemeen

Bescherming van natuurwaarden vindt plaats via de Flora- en faunawet, de Habitat- en Vogelrichtlijn, de Natuurbeschermingswet, de Boswet en de provinciale richtlijn voor Bos- en natuurcompensatie.

Soortbescherming

Op grond van de Flora- en faunawet is iedere handeling verboden die schade kan toebrengen aan de op grond van de wet beschermde planten en dieren en/of hun leefgebied. Op grond van artikel 75 van de wet kan ontheffing van het verbod worden verleend en op grond van de ex artikel 75 vastgestelde AmvB gelden enkele ontheffingen van het verbod. Het systeem werkt als volgt:

  • algemene soorten
    Voor de (met name genoemde) algemene soorten geldt (onder andere) voor activiteiten die zijn te kwalificeren als ruimtelijke ontwikkelingen een ontheffing van het verbod.
  • overige soorten
    Voor de overige (met name genoemde) soorten geldt (onder andere) voor activiteiten die zijn te kwalificeren als ruimtelijke ontwikkelingen een ontheffing van het verbod, mits die activiteiten worden uitgevoerd op basis van een door de minister van LNV goedgekeurde gedragscode. Wanneer er geen (goedgekeurde) gedragscode is, is voor die soorten een ontheffing nodig; de ontheffingsaanvraag wordt voor deze soorten getoetst aan het criterium 'doet geen afbreuk aan gunstige staat van instandhouding van de soort'.
  • soorten bijlage IV Habitatrichtlijn/bijlage 1 AmvB
    Voor de soorten die zijn genoemd in bijlage IV van de Habitatrichtlijn en bijlage 1 van de AmvB artikel 75 is voor activiteiten in het kader van ruimtelijke ontwikkeling een ontheffing nodig. De ontheffingsaanvraag wordt getoetst aan drie criteria:
    1. 1. er is sprake van een in of bij de wet genoemd belang (daaronder valt de uitvoering van werkzaamheden in het kader van ruimtelijke inrichting of ontwikkeling); en
    2. 2. er is geen alternatief; en
    3. 3. doet geen afbreuk aan gunstige staat van instandhouding van de soort.

Voor vogelsoorten bestaat geen ontheffingsmogelijkheid.

Gebiedsbescherming

Naast de hiervoor beschreven soortbescherming kan ook een gebiedsbescherming gelden op grond van de Natuurbeschermingswet en de Vogel- en/of Habitatrichtlijn. Aangezien het plangebied niet ligt in een gebied waarvoor zo'n gebiedsbescherming geldt en ook niet in de invloedssfeer van zo'n gebied, wordt daarop niet verder ingegaan.

Bos- en natuurcompensatie

Flora wordt ook beschermd door de Boswet en de provinciale richtlijn Bos- en natuurcompensatie uit 1998, die is gericht op de instandhouding van het bos- en natuurareaal in de provincie Gelderland. Voor gronden met de hoofd- of medebestemming 'Bos' en 'Natuur' die in het kader van ruimtelijke planvorming wordt aangetast, gelden bepaalde compensatieregels. Deze compensatie is afhankelijk van de vervangbaarheid van de aan te tasten natuur of de leeftijd van het te kappen bos. Bij bos jonger dan 25 jaar geldt een compensatie van 120%; voor bos van 25 tot 100 jaar 130% en voor bos ouder dan 100 jaar, 140%. Voor gronden binnen de bebouwde kom die volgens de criteria van de Boswet herplantplichtig zijn (bosjes van minimaal 10 are of 20 bomen in rijbeplanting) geldt eveneens de compensatieverplichting vanuit de richtlijn.

Voor de locatiekeuze van gronden waar compensatie plaats zal vinden gelden de volgende regels:

  • compensatie binnen de gemeente of aangrenzende gemeente;
  • compensatie altijd aansluitend aan een natuur- of boskern van ten minste 5 hectare;
  • compensatie bij voorkeur ter versterking van de ecologische hoofdstructuur.

In de richtlijn is bepaald dat er in principe fysieke compensatie plaatsvindt: als natuur of bos moet plaatsmaken voor andere vormen van ruimtegebruik moet er op een andere plek natuur of bos voor terugkomen. Er moet dan gelijktijdig met het bestemmingsplan ten gevolge waarvan bos of natuur verdwijnt, een nieuw aan te leggen natuur- of bosgebied worden bestemd, hetzij in het eigen plangebied, hetzij in een ander plangebied. Slechts wanneer fysieke compensatie niet of maar gedeeltelijk mogelijk is dan wel onaanvaardbare vertraging voor het project oplevert, mag financieel gecompenseerd worden. In het geval van financiële compensatie dient die compensatie gelijktijdig met het vaststellen van het bestemmingsplan geregeld te zijn. Dat kan door het vastleggen van een privaatrechtelijke overeenkomst met een initiatiefnemer maar ook door het instellen van een gemeentelijk groenfonds dat is gericht op natuur- en boscompensatie.

In de gemeentelijke praktijk is gebleken dat het gelijktijdig beschikbaar zijn van kwalitatief toereikende compensatiearealen (alsook de daartoe benodigde bestemmingsplanafstemming) vrijwel nooit van toepassing is; in veel gevallen wordt dan ook een beroep gedaan op de mogelijkheden van financiële compensatie. Daarom heeft de gemeente, met instemming van de provincie, een groenfonds ingesteld, genaamd de Groene Kluis. In deze Groene Kluis worden de gelden voor financiële compensatie gereserveerd voor het treffen van compensatiemaatregels in de Groene Mal. Hiermee wordt op een structurele wijze gewerkt aan de realisatie van een duurzaam groen (lokaal) ecologisch netwerk dat aansluit op de nationale en regionale groenstructuren. Voor de Groene Kluis gelden de volgende regels:

  • De bouwbouwhoogte van financiële compensaties zal worden gebaseerd op de aankoop van gronden en inrichting daarvan ten behoeve van compensatie van gelijkwaardig groen op de voor dat moment geldende bekende gemiddelde prijzen waarop vervolgens de compensatiefactor (gebaseerd op de kwaliteitscategorieën van het bestaande groen) van toepassing is.
  • De in de Groene Kluis geregistreerde compensatiebudgetten zijn uitsluitend in te zetten voor realisatie van groene waarden ter compensatie van groene waarden die bij bestemmingswijziging verloren gaan.
  • De Groene Mal is te beschouwen als een voorkeurslocatie van in te zetten compensatiegroen indien ter plaatse van het plangebied geen locaties voor compensatie beschikbaar zijn die bijdragen aan de gewenste groenstructuur van Apeldoorn.
  • Bij het zoeken naar compenserend groen zal de volgende beslisladder van toepassing zijn: (1) realisatie van groencompensatie ter plekke van het plangebied; (2) realisatie van groencompensatie ten behoeve van groenstructuren Groene Mal in nabijheid; (3) realisatie van groencompensatie ten behoeve van groenstructuren Groene Mal elders.

5.3.2 Onderzoeksresultaten

Adviesbureau Arcadis heeft een rapportage "Onderzoek Natuurwetgeving Studentenhuisvesting Spelderholt" opgesteld. Deze is als bijlage 4 bij dit bestemmingsplan gevoegd. De resultaten van dit onderzoek luiden als volgt:

Soortenbescherming

  • In het gebied komen soorten voor die door de Flora- en Faunawet worden beschermd.
  • Door naleving van het ecologisch protocol kan een deel van de negatieve gevolgen voor beschermde soorten voorkomen of beperkt worden. Belangrijk is dat er geen broedende vogels worden verstoord.
  • Niet alle schade is te vermijden, waardoor voor enkele zoogdieren, amfibieën, en broedvogels mogelijk verbodsbepalingen worden overtreden. Voor deze soorten (tabel 1) geldt een vrijstelling. Er hoeft dus geen ontheffing te worden aangevraagd.
  • Voor de vrijgestelde soorten en niet beschermde soorten blijft wel de zorgplicht gelden. Aan de zorgplicht kan worden voldaan door tijdens de uitvoering de maatregelen uit het ecologisch protocol te volgen.


Gebiedsbescherming

Negatieve effecten van de ingreep op het Natura 2000-gebied zijn uit te sluiten, behoudens een mogelijk tijdelijke verstoring door geluid tijdens de bouw. Wanneer de meest geluidproducerende werkzaamheden buiten het broedseizoen worden uitgevoerd, zal de tijdelijke verstoring tot een minimum beperkt worden. De provincie Gelderland heeft in dit kader een vergunning NB-wet gafgegeven.

Ook vindt er geen aantasting van kernkwaliteiten en omgevingscondities plaats van de PEHS ten gevolge van de ingreep. Ook hier is de geluidbelasting die optreedt tijdens de bouwwerkzaamheden een aandachtspunt. Wanneer dit een (tijdelijk) belasting van 40 decibel of hoger oplevert in het PEHS-gebied, zullen mitigerende maatregelen moeten worden genomen, zoals buiten het broedseizoen bouwen.


Aanbevelingen

Arcadis adviseert maatregelen te nemen ter voorkoming van de vestiging van soorten op het braakliggende terrein. Dit wordt bereikt door het gebied met regelmaat te betreden of op andere wijze vestiging te voorkomen.

Door onderstaande kleine aanpassingen kan de biodiversiteit in het gebied behouden blijven. De kosten van dergelijke maatregelen zijn veelal minimaal.

  • Bij de inrichting van het plangebied kan met ecologische waarden rekening worden gehouden door de bestaande begroeiing, zoals de grote eik en de bosstrook, zoveel als mogelijk te integreren in het plan.
  • De gebouwen kunnen vleermuisvriendelijk en vogelvriendelijk worden gebouwd. Vogels als huismus, waarvan de nestgelegenheid in Nederland afneemt, kunnen zo profiteren van nieuwe nesten. Speciale dakpannen kunnen worden aangebracht in de nieuwe gebouwen.
  • Voor sommige vleermuissoorten kunnen vleermuiskasten worden opgehangen. Stootvoegen aan de bovenzijde van gemetselde muren kunnen worden opengehouden. Ook kunnen kleine openingen achter windveren (circa 2 cm) worden behouden.
  • Wellicht kunnen er kruidenrijke bermen of stroken in het plangebied geïntegreerd worden. Dit levert een geschikt habitat op voor veel soorten als dagvlinders en zoogdieren.

Volledigheidshalve zij opgemerkt dat de provincie als bevoegd gezag in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 de vergunning ten behoeve van het initiatief reeds heeft afgegeven.

5.4 Cultuurhistorie

5.4.1 Cultuurhistorische waarden

Op het perceel is het monumentale landhuis/kasteel Spelderholt aanwezig alsmede de historisch waardevolle tuinen naar ontwerp van Leonard Springer. Met de realisatie van de nieuwbouw wordt geen afbreuk gedaan aan deze cultuurhistorische waarden. De sloop van loodsen en de aanplant van groen op de vrijkomende locaties is in lijn met het historische ontwerp en draagt daarmee zelfs bij aan de cultuurhistorische waarde van het ensemble.

5.4.2 Archeologische waarden

In de omgeving van de planlocatie heeft in het recente verleden archeologisch onderzoek plaatsgevonden. Dit onderzoek heeft, ondanks de relatief hoge verwachtingswaarde niet geresulteerd in vondsten. Derhalve is een archeologisch onderzoek op de planlocatie niet vereist. Daar komt bij dat het een locatie met geroerde grond betreft, aangezien hier in het verleden een Oranjerie heeft gestaan.

5.5 Duurzaamheid

Duurzame ontwikkeling moet gezien worden als een maatschappelijk zoek- en leerproces in de richting van een evenwichtige ontwikkeling van onze samenleving op sociaal, economisch en ecologisch gebied, oftewel naar een samenleving waarin de vitale bronnen beschikbaar zijn voor de huidige generatie en beschikbaar blijven voor de toekomstige generaties (dr. Herman Wijffels, voorzitter SER, 2003).

De uitgangspunten van duurzame ontwikkeling binnen de Gemeente Apeldoorn zijn vastgelegd in de nota's "Apeldoorn ontwikkelt Duurzaam, Aanpasbaar en Flexibel" (DAF-nota) en "Apeldoorn Duurzaam, zo doen we dat hier", in de Woonvisie 2010, in het MOP 2005-2009 en in diverse collegebesluiten, waaronder die over het BANS-klimaatprogramma. De ambities ten aanzien van duurzaamheid in Apeldoorn zijn hoog. Een belangrijk uitgangspunt bij deze duurzame ontwikkeling vormt het besluit van de gemeenteraad van Apeldoorn om als stad energieneutraal te zijn in 2020.

Bij de uitvoering van het duurzaamheidsbeleid wordt bijvoorbeeld gestreefd naar een optimale energie-infrastructuur, waarbij duurzame bronnen als wind- en zonne-energie en bodemwarmte zoveel mogelijk worden benut. Daarnaast worden nieuwe energiebesparende technieken ingezet. Het herstellen van de natuurlijke waterhuishouding van stad en landschap is eveneens van belang, ondermeer door het vasthouden van (regen)water in het stedelijk gebied.

Naast deze beleidsdoelstellingen die een kwaliteitverhoging op korte en lange termijn dienen te bevorderen, worden in de DAF-nota ook instrumenten aangegeven waarmee kan worden gewerkt. Ook wordt beschreven hoe het beleid intern en extern kan worden gerealiseerd. De uitgangspunten voor duurzaam waterbeheer zijn vastgelegd in de in 2005 vastgestelde nota 'Werken aan water; Apeldoorns waterplan 2005-2015'. Dit waterplan zal ook als basis dienen voor de voor veel ruimtelijke projecten wettelijk verplichte watertoets.

In het Bouwbesluit zijn eisen geformuleerd met betrekking tot energie en binnenmilieu, zoals de energieprestatienormering. Andere wettelijke instrumenten zijn de Wet milieubeheer en de Bouwverordening. Maatregelen die een duidelijke relatie hebben met ruimtelijke ordening, zoals dichtheden, zongerichte oriëntatie van kavels en de hoeveelheden groen, open water en verhard oppervlak, kunnen worden opgenomen in bestemmingsplannen. De mogelijkheden om milieukwaliteitseisen op te nemen in bestemmingsplannen worden vergroot met de herziene Wet op de ruimtelijke ordening.

De ambities van de gemeente Apeldoorn reiken echter verder dan het wettelijke 'vangnet'. Op grond van doelstellingen uit het Gelders Milieubeleidsplan (GMP) en het Gelderse Grote Steden Ontwikkelingsbeleid (GSO) heeft de provincie met gemeenten, waaronder Apeldoorn, afspraken gemaakt over duurzaamheid.

Voor de realisatie van onze eigen ambities en voor het nakomen van de afspraken met de provincie is aanvullend instrumentarium ontwikkeld. Deze instrumenten hebben betrekking op de inrichting van de buitenruimte en op de duurzaamheid van nieuwe en te renoveren woningen en utiliteitsgebouwen. Van zowel gemeentelijke als externe partijen wordt verwacht dat zij volop medewerking verlenen aan het realiseren van de gemeentelijke ambities. In veel gevallen zijn door innovatieve oplossingen win-win situaties mogelijk.

5.6 Schenking Teixeira De Mattos

Schenking

De schenking van Teixeira de Mattos aan de Staat is gedaan "teneinde daarin of daarop te vestigen een of meer openbare instellingen, in het belang van bosch-land-of/en tuinbouw". Het betreffende kettingbeding is in de navolgende koop- en overdrachtsaktes overgenomen. Volledigheidshalve zij opgemerkt dat aan overtreding van het beding geen sanctie of boeteclausule is gekoppeld.

Het totale Spelderholt, met uitzondering van de nertsenfarm, heeft een oppervlakte van circa 27 hectare. Gegeven de schenking van 14 hectare betekent dit dat grote delen van het Spelderholt zoals dat nu bekend staat, nooit in eigendom zijn geweest van de heer Teixeira de Mattos. Uit archiefonderzoek diende derhalve te blijken welke delen het betreft.

Zowel het Kadaster als het gemeentelijke kadastrale archief zijn geraadpleegd. Uit dit onderzoek is gebleken dat het eigendom van Teixeira de Mattos bestond uit 26 kadastrale nummers. Op de oude kadastrale kaarten van Beekbergen (circa 1959) kunnen slechts 11 van deze nummers worden teruggevonden (zie figuur 5.2), terwijl op de kadastrale kaart uit 1963 alle nummers zijn verdwenen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1062-onh1_0016.jpg"Afbeelding 5.1 Uitsnede kadastrale kaart 1959


Navraag bij het kadaster leert dat bij de ruilverkaveling M12 alle kadastrale percelen van het onderzoeksinstituut voor pluimvee zijn samengevoegd tot enkele nummers, waarvan ruim 13,6 hectare is opgenomen in nummer F4694.

Op basis van het bovenstaande kan vrijwel met zekerheid worden gesteld dat de plan locatie buiten het voormalige eigendom van de heer Teixeira de Mattos valt.

Op basis van het bovenstaande bestaat geen aanleiding om de plannen niet verder in procedure te nemen. Daarenboven geldt dat het hier primair een privaatrechtelijke aangelegenheid betreft.

5.7 Financieel-economische Uitvoerbaarheid

De realisatie van studentenhuisvesting bij Parc Spelderholt is een in initiatief van de stichtingen Parc Spelderholt en woningstichting Beter Wonen. Het projectmanagement is in handen van Esprit Projectontwikkeling en grondeigenaar en erfpachtverstrekker Domeinen heeft schriftelijk aangegeven in te kunnen stemmen met de ontwikkeling.

Het betreft het een ontwikkeling waarbij door de gemeente geen gronden en/of (financiële) middelen worden ingebracht. Ten aanzien van de door de gemeente te maken kosten is reeds in maart 2008 een anterieure overeenkomst gesloten. Derhalve wordt voor het voorliggende project geen exploitatieplan opgesteld.

6 Juridische Planopzet

6.1 Inleiding

In hoofdstuk 4 is de voorgestane invulling van het plangebied beschreven. Hoofdstuk 5 toont aan dat deze invulling uitvoerbaar is. De volgende stap is het treffen van een juridische regeling die de invulling mogelijk maakt. Dit hoofdstuk beschrijft deze regeling. In de inleiding wordt het karakter van dit bestemmingsplan beschreven. In paragraaf 6.2 wordt een toelichting gegeven op de regels, waarbij de hoofdstukindeling van de regels wordt gevolgd. In paragraaf 6.3 tenslotte wordt de plankaart beschreven.

Het bestemmingsplan Parc Spelderholt beoogt de ontwikkelingen rond realisatie van studentenhuisvesting en een sportvoorziening, de sloop van oude loodsen van het voormalige pluimveeinstituut en de daarbij behorende ontwikkeling van natuur en landschap op de vrijkomende locaties mogelijk te maken.

Voor de regels is gebruik gemaakt van de Apeldoornse standaard, die aansluit bij de systematiek van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2008. De geografische verbeelding (voorheen: plankaart) is opgesteld volgens IMRO 2008.

6.2 De Regels

6.2.1 Inleidende regels

Hoofdstuk 1 van de regels geeft de inleidende regels. Het betreft de begripsregels, waarin de in het plan voorkomende begrippen worden gedefinieerd (artikel 1) en de wijze van meten en berekenen (artikel 2).

6.2.2 Regels omtrent gebruik en bebouwing van de grond

Hoofdstuk 2 bevat de bestemmingsregels. Hierin worden per bestemming regels gegeven voor gebruik en bebouwing van de grond. Conform SVBP 2008 zijn de artikel geplaatst in alfabetische volgorde. Deze bestemmingsregelingen worden hierna besproken.


Gemengd - Landgoed

De bestemming "Gemengd - Landgoed" is opgenomen waar voorheen de bestemming "onderzoeksinstituut voor pluimvee" gold. Deze keuze is bepaald aan de hand van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2008 (SVBP 2008) die het aantal te gebruiken bestemmingen limiteert en geen separate bestemming "Landgoed" kent. Daarbij wordt met deze keuze aangesloten bij het naastgelegen bestemmingsplan voor de ontwikkelingen van Riant. De bestemming ziet uitsluitend toe op het gebruik van de gronden en de bescherming van de ter plaatse aanwezige waarden. Daarnaast is een regeling voor de reeds aanwezige monumentale woning opgenomen. Daarbij is tevens medegebruik ten behoeve van de manege toegestaan, namelijk in de vorm van recreatief medegebruik en evenementen.


Maatschappelijk

De bestemming "Maatschappelijk" regelt de bestemming van de maatschappelijk instelling stichting Parc Spelderholt. De doelstellingen en werkzaamheden van deze stichting zijn in voorgaande hoofdstukken uitputtend beschreven. Gegeven de dagopleiding in een congreshotel is door middel van een aanduiding "verblijfsrecreatie" tevens het gebruik van gronden en opstallen ten behoeve van hotels, pensions en congres-oorden toegevoegd. Hierbij is de toevoeging gedaan dat deze activiteiten uitsluitend betrekking mogen hebben op een maatschappelijk gerelateerde organisatie. Parc Spelderholt heeft in haar statuten opgenomen dat het zodanig commercieël exploiteren van de panden dat winst wordt gemaakt niet is toegstaan.

Met betrekking tot de nieuw te realiseren studentenhuisvesting is, onder andere, de bestemmingsomschrijving "zorgwoningen" opgenomen. Deze maakt dat bij bewoning altijd een component van zorg of begeleiding aanwezig dient te zijn. Zelfstandige bewoning van de eenheden in een regulier gezinsverband zonder zorg of begeleiding is niet toegestaan. Ook omvat de nieuw te realiseren huisvesting enkele algemene ruimten ten behoeve van onderwijs en opleiding. Ten aanzien van de voorgenomen realisatie van de sportvoorziening geldt dat deze uitsluitend mag worden gebruikt door studenten en bezoekers van Parc Spelderholt. Het separaat verhuren van de sporthal ten behoeve van sportverenigingen uit Beekbergen en omstreken is, vanwege de verkeersaantrekkende werking hiervan, dan ook niet toegestaan.

Qua bebouwingsregels is gekozen voor het per bouwvlak aangeven van goot- en nokhoogtes.

6.2.3 Algemene regels en overgangs- en slotregels

In hoofdstuk 3 (Algemene regels) zijn regels opgenomen die gelden voor alle bestemmingen. In artikel 6 zijn bouwregels opgenomen die voor alle bestemmingen gelden. In lid 6.1 van dit artikel staat onder andere de bepaling over ondergronds bouwen opgenomen. Hierin is bepaald dat ondergronds bouwen is toegestaan waar ook bovengronds gebouwd mag worden. Lid 6.2 bevat de afdekbepaling. Hier is bepaald dat, wanneer in het plan een maximale goothoogte is aangegeven, het gebouw vanaf die bouwhoogte dient te worden afgedekt met een kap. Deze bepaling impliceert dat een platte afdekking is toegestaan, mits dat platte dak niet hoger is dan de op dat punt geldende maximaal toegelaten goothoogte.

In artikel 7 staan de algemene gebruiksregels. Naast het verbod om grond en bouwwerken te gebruiken in strijd met de bestemming bevat dit artikel ook regelingen voor beroeps- en bedrijfsmatig gebruik van woningen. Bij recht is het gebruik van (een deel van) woning en bijgebouwen ten behoeve van beroepsuitoefening aan huis toegestaan. Daarbij worden enige beperkingen gesteld om ervoor te zorgen dat het woonkarakter van de woning het beroepsmatige gebruik blijft overheersen. Door middel van een ontheffing is ook het gebruik voor niet-publiekgerichte bedrijfsmatige activiteiten aan huis mogelijk. Ook hier gelden beperkingen om het woonkarakter te behouden. Alleen bedrijfsactiviteiten die voorkomen in de in bijlage 1 bij de regels (Lijst van toegelaten bedrijfsactiviteiten aan huis) zijn toegestaan. Voor deze lijst is aansluiting gezocht bij de bedrijven die in de VNG-uitgave "Bedrijven en milieuzonering" als categorie 1-bedrijven zijn aangemerkt. Omdat het gaat om activiteiten in een woning op een relatief klein oppervlak is het aantal bedrijfsactiviteiten dat is toegelaten zeer beperkt gehouden. In artikel 10 staan de procedureregels die bij ontheffing en wijziging in acht genomen moeten worden. Artikel 11 tenslotte geeft een regeling voor verwijzingen naar andere wettelijke regelingen en plannen. De overige artikelen bevatten zeer bekende regels die geen nadere bespreking behoeven.

Hoofdstuk 4 bevat tot slot de strafbepaling, het overgangsrecht voor bouwwerken en gebruik en de titel van het bestemmingsplan.

6.3 De Geometrie

Het plangebied is getekend op één gekleurde plankaart, schaal 1:3000. De plankaart is IMRO-gecodeerd getekend, conform IMRO2008.

7 Inspraak En Overleg

7.1 Vooroverleg

Het concept van dit bestemmingsplan is besproken met de Dorpsraad Beekbergen. De Dorpsraad geeft aan positief te staan ten opzichte van de totale ontwikkeling. Met name het opruimen van het voormalige pluimveeinstituut en de realisatie van nieuwe natuur worden als positief ervaren.

De Dorpsraad heeft voor het overige geen opmerkingen ingediend.

7.2 Overleg Ex Artikel 3.1.1 Besluit Ruimtelijke Ordening

Het concept van dit bestemmingsplan is in het kader van het overleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening niet besproken met de provincie Gelderland. Voorafgaand aan dit overlegmoment heeft ambshalve overleg met de provincie plaatsgevonden. In dat kader heeft de provincie aangegeven dat de ontwikkeling passend is in het streekplanbeleid.

7.3 Totstandkoming Plan

De initiatiefnemers van het plan, Parc Spelderholt en woningstichting Beter Wonen hebben vanaf het eerste moment overleg gevoerd over het plan. Via een drietal bewonersavonden zijn omwonenden en belangstellenden uitvoerig betrokken bij de totstandkoming van het plan.

Bijlage 1 Lijst Van Toegelaten Bedrijfsactiviteiten Aan Huis

SBI-CODE OMSCHRIJVING
CATEGORIE
221 Uitgeverijen (kantoren) 1
2223 Grafische afwerking 1
223 Reproduktiebedrijven opgenomen media 1
361 Meubelstoffeerderijen 1
511 Handelsbemiddeling (kantoren) 1
527 Reparatie t.b.v. particulieren (excl. auto's en motorfietsen) 1
61, 62 Vervoersbedrijven (uitsluitend kantoren) 1
6322, 6323 Overige dienstverlening t.b.v. vervoer (kantoren) 1
634 Expediteurs, cargadoors (kantoren) 1
633 Reisorganisaties 1
642 Telecommunicatiebedrijven 1
65, 66, 67 Banken, verzekeringsbedrijf/kantoor 1
70 Verhuur van en handel in onroerend goed 1
72 Computerservice- en informatietechnologiebureaus e.d. 1
732 Maatschappij- en geesteswetenschappelijk onderzoek 1
74 Overige zakelijke dienstverlening: kantoren 1
9302 Schoonheidsspecialist op afspraak 1
9302 Kapper op afspraak 1
9305 Persoonlijke dienstverlening niet elders genoemd 1

Bijlage 2 Lijst Van Toegelaten Maatschappelijke Voorzieningen

SBI Omschrijving Geur Stof Geluid Gevaar Grootste afstand Categorie
5231 Apotheken 0 0 0 10 10 1
75 Openbaar bestuur (kantoren e.d.) 0 0 10 0 10 1
8512 8513 Artsenpraktijken, klinieken en dagverblijven 0 0 10 0 10 1
8514 8515 Consultatiebureaus 0 0 10 0 10 1
9251 Bibliotheken 0 0 10 0 10 1
9303.1 Uitvaartcentra 0 0 10 0 10 1
801 802 Scholen voor basis- en algemeen voortgezet onderwijs 0 0 30 0 30 2
803 804 Scholen voor beroeps-, hoger en overig onderwijs 10 0 30 10 30 2
8511 Ziekenhuizen 10 0 30 10 30 2
853.1 Verpleeghuizen 10 0 30 0 30 2
853.2 Jeugd-, kinder- en naschoolse opvang 0 0 30 0 30 2
9131 Kerkgebouwen e.d. 0 0 30 0 30 2
9131.1 Buurt- en clubhuizen 0 0 30 0 30 2
7525 Brandweerkazernes 0 0 50 0 50 3.1
9305 Dierenasiels en -pensions 30 0 100 0 100 3.2
9303.3 Crematoria 100 10 30 10 100 3.2

Bijlage 1 Uittreksel Geldend Bestemmingsplan

Bijlage 1 Uittreksel geldend bestemmingsplan

Bijlage 2 Bodemonderzoek

Bijlage 2 Bodemonderzoek

Bijlage 3 Akoestisch Onderzoek

Bijlage 3 Akoestisch onderzoek

Bijlage 4 Natuurwaardenonderzoek

Bijlage 4 Natuurwaardenonderzoek

Bijlage 5 Procedureschema

Voorbereidingsbesluit datum van inwerkingtreding
-
Voorbereidingsbesluit geldig t/m
-
Voorontwerp ter inzage
-
Ontwerpplan ter inzage
29-10-2009 - 09-12-2009
Vaststelling door gemeenteraad
27-05-2010
Terinzagelegging vastgesteld plan
10-06-2010 - 21-07-2010
Aanwijzing GS/Minister van VROM
-
Beroep ingesteld bij Afdeling bestuursrechtspraak
Beroep is ingesteld maar vervolgens ingetrokken
Voorlopige voorziening gevraagd bij Voorzitter Afdeling bestuursrechtspraak Voorlopige voorziening is gevraagd maar verzoek is vervolgens ingetrokken
Essentie uitspraak Voorzitter Afdeling bestuursrechtspraak -
Datum inwerkingtreding b.p.
23-07-2010
Essentie uitspraak Afdeling bestuursrechtspraak
-
Datum onherroepelijk worden bestemmingsplan
23-07-2010
Opmerkingen