Ravenweg Zuid
Bestemmingsplan - gemeente Apeldoorn
Onherroepelijk op 26-08-2011 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
1.1 plan
Het bestemmingsplan Ravenweg Zuid van de gemeente Apeldoorn.
1.2 bestemmingsplan
De geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0200.bp1097-onh1 met de bijbehorende regels en bijlagen.
1.3 aan- of uitbouw
Een aan een woning toegevoegd visueel ondergeschikt bouwdeel, waarin woonfuncties zijn toegestaan, gelegen:
- ter plaatse van de aanduiding 'erf';
- binnen het bouwvlak, op het gedeelte waar volgens deze regels de bouw van een woning niet is toegestaan.
1.4 aanduiding
Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.5 aanduidingsgrens
De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.6 aanduidingsvlak
Een vlak, door aanduidingsgrenzen van andere vlakken gescheiden.
1.7 aaneengebouwde woning
Een woning in een rij van 3 of meer niet-gestapelde woningen waarvan de hoofdgebouwen aan elkaar zijn gebouwd.
1.8 antennedrager
Een antennemast of andere constructie bedoeld voor de bevestiging van een antenne.
1.9 antenne-installatie
Een installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de al dan niet in een of meer techniekkasten opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie.
1.10 bebouwing
Eén of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
1.11 begeleid wonen
Vormen van wonen waarbij de begeleiding door externen plaatsvindt, zodat zelfstandig wonen mogelijk wordt of blijft, met dien verstande dat de externen niet voortdurend of nagenoeg voortdurend aanwezig zijn en in de woning geen afzonderlijke ruimte voor de begeleiding aanwezig is.
1.12 beroepsuitoefening aan huis
Een dienstverlenend beroep op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig of technisch gebied of daarmee gelijk te stellen activiteiten, niet zijnde detailhandel, dat in een woning (inclusief bijgebouwen) wordt uitgeoefend, waarbij de (bedrijfs)woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitstraling of uitwerking heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is.
1.13 bestaand
- bij bouwwerken: een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan aanwezig of in uitvoering is dan wel gebouwd kan worden krachtens een vergunning;
- bij gebruik: het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan.
1.14 bestemmingsgrens
De grens van een bestemmingsvlak.
1.15 bestemmingsvlak
Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.16 bouwen
Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.
1.17 bouwgrens
De grens van een bouwvlak.
1.18 bouwlaag
Een doorlopend gedeelte van een gebouw, begrensd door op gelijke of bij benadering gelijke bouwhoogte liggende vloeren of balklagen.
1.19 bouwvlak
Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid waar ingevolge de regels gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.
1.20 bouwwerk
Elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
1.21 bijgebouw
Een niet voor bewoning bestemd gebouw, dat ten dienste staat van en in bouwmassa ondergeschikt is aan de woning, waaronder in ieder geval begrepen een huishoudelijke bergruimte, garage of hobbyruimte.
1.22 detailhandel
Het bedrijfsmatig te koop of te huur aanbieden, hieronder begrepen de uitstalling ten verkoop of verhuur, het verkopen, verhuren en/of leveren van goederen en diensten aan degenen die deze goederen en diensten kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.
1.23 dienstverlening
Het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen.
1.24 evenementen
Periodieke en/of incidentele manifestaties zoals sportmanifestaties, concerten, bijeenkomsten, voorstellingen, tentoonstellingen, shows, thematische beurzen en thematische markten. Onder evenementen worden in ieder geval niet begrepen activiteiten die zijn gericht op verkoop uit grote partijen met een beperkt assortiment door één of enkele aanbieders.
1.25 folly
Een bouwwerk bedoeld ter verfraaiing, als blikvanger of oriëntatiepunt, niet noodzakelijkerwijs functioneel van aard.
1.26 gebouw
Elk bouwwerk dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.27 gestapelde woning
Een woning in een woongebouw waarin 2 of meer zelfstandige woningen boven elkaar en eventueel ook naast elkaar zijn gebouwd.
1.28 hoofdgebouw
Een gebouw dat op een kavel door zijn ligging, constructie, afmetingen of functie als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.
1.29 hoofdverblijf
- a. Het adres waar betrokkene woont of, indien betrokkene op meer dan één adres woont, het adres waar hij naar verwachting gedurende een half jaar de meeste malen zal overnachten;
- b. het adres waar, bij ontbreken van een adres als bedoeld onder a, betrokkene naar redelijke verwachting gedurende drie maanden tenminste twee derde van de tijd zal overnachten.
1.30 kampeermiddel
Een tent, tentwagen, kampeerauto of caravan dan wel enig ander onderkomen of enig ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelte daarvan, voorzover geen bouwwerk zijnde waarvoor een omgevingsvergunning voor het bouwen vereist is als bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht; een en ander voor zover deze onderkomens of voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor verblijfsrecreatie.
1.31 kantoor
Een (deel van een) gebouw dat door aard, indeling en inrichting kennelijk is bedoeld voor het verrichten van werkzaamheden van hoofdzakelijk administratieve aard.
1.32 kavel
De bij een bestaand of te realiseren gebouw behorende gronden, samenvallend met de eigendomsgrens of met de grens van het gehuurde.
1.33 nutsvoorziening
Een voorziening ten behoeve van de telecommunicatie en de gas-, water- en electriciteitsdistributie alsmede soortgelijke voorzieningen van openbaar nut, waaronder in ieder geval worden begrepen ondergrondse leidingen, transformatorhuisjes, pompstations, gemalen, telefooncellen en zendmasten.
1.34 overkapping
Een bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat een overdekte ruimte vormt zonder dan wel met ten hoogste één wand.
1.35 peil
Het gemiddelde afgewerkte bouwterrein dat aansluit aan de naar de weg dan wel openbare ruimte gekeerde gevel.
1.36 permanente bewoning
Gebruik als hoofdverblijf als bedoeld in de Wet GBA, waaronder wordt verstaan:
- a. het gebruik als woning door een zelfde persoon, (deel van) een gezin of samenwoning op een wijze die ingevolge het in de Wet GBA bepaalde noopt tot inschrijving in het persoonsregister van de gemeente en/of
- b. het in de periode van 1 november tot 15 maart meer dan 70 maal ter plaatse nachtverblijf houden, terwijl betrokkene niet elders daadwerkelijk over een hoofdverblijfbeschikt.
1.37 prostitutie
Het tegen betaling hebben van seksuele omgang met anderen.
1.38 publieksgerichte dienstverlening
Een bedrijfsmatige activiteit uitsluitend of overwegend gericht op het verlenen van diensten aan particulieren met een rechtstreeks contact met het publiek, niet zijnde detailhandel, horeca of seksinrichting.
1.39 recreatiewoning
Een gebouw, geen woonkeet en geen stacaravan of een ander bouwwerk op wielen zijnde, dat uitsluitend één woning bevat, niet voor permanente bewoning bestemd is en gedurende het hele jaar gebruikt wordt voor recreatieve doeleinden.
1.40 seksinrichting
Een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte, bestemd voor het bedrijfsmatig doen plaatsvinden van voorstellingen en/of vertoningen van erotische aard en/of pornografische aard dan wel een gelegenheid waar seksuele handelingen worden verricht; onder seksinrichting wordt mede begrepen:
- a. seksbioscoop
Een inrichting, bestemd voor het door middel van audiovisuele middelen doen plaatsvinden van voorstellingen van erotische en/of pornografische aard. - b. seksclub
Een inrichting, bestemd voor het doen plaatsvinden van vertoningen van erotische en/of pornografische aard dan wel een gelegenheid waar seksuele handelingen worden verricht. - c. seksautomaat
Een inrichting, bestemd voor het door middel van automaten doen plaatsvinden van audiovisuele voorstellingen van erotische en/of pornografische aard. - d. sekswinkel
Een ruimte, bestemd voor het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen uitstalling ten verkoop, verkopen en/of leveren van seksartikelen, waaronder begrepen pornografische lectuur en gegevensdragers, aan de uiteindelijke verbruiker of gebruiker. - e. prostitutiebedrijf
Een ruimte, bestemd dan wel in gebruik voor het daarin uitoefenen van prostitutie.
1.41 twee-onder-een-kapwoningen
Twee woningen waarvan de hoofdgebouwen aan elkaar zijn gebouwd.
1.42 verblijfsgebied
Gebied bedoeld voor verblijf, waartoe in ieder geval (ontsluitings)wegen, fiets- en voetpaden, water, parkeer-, groen- en speelvoorzieningen en hondenuitlaatplaatsen worden gerekend.
1.43 verblijfsrecreatie
Recreatief verblijf, waarbij overnacht wordt in kampeermiddelen en/of recreatiewoningen.
1.44 winkel
Een (deel van een) gebouw dat blijkens aard, indeling en inrichting kennelijk is bedoeld voor de uitoefening van detailhandel en/of het verlenen van diensten, waaronder mede worden begrepen videotheken, kapsalons en buffetverkoop. Tot de winkel worden de voor publiek toegankelijke ruimte alsmede de bijbehorende magazijnruimte, kantoren en overige dienstruimten begrepen.
1.45 woning
Een gebouw of een zelfstandig gedeelte van een gebouw dat bedoeld is voor de huisvesting van personen.
1.46 zakelijke dienstverlening
Kantoor met baliefunctie ten behoeve van publieksgerichte commerciële en/of maatschappelijke dienstverlening.
1.47 zonnecollector
Een bouwwerk ten behoeve van de opvang van zonne-energie.
1.48 zorgwoning
Een gebouw of zelfstandig gedeelte van een gebouw dat bedoeld is voor de huisvesting van personen die niet zelfstandig kunnen wonen en die geestelijke en/of lichamelijke verzorging behoeven; verzorging kan voortdurend of nagenoeg voortdurend plaatsvinden en in het gebouw kan afzonderlijke ruimte ten behoeve van de verzorging aanwezig zijn.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 de bouwhoogte van een bouwwerk
Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.2 de goothoogte van een bouwwerk
Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.3 de oppervlakte van een bouwwerk
Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.4 het bebouwingspercentage
De in procenten uitgedrukte verhouding van de oppervlakte van de bebouwing in een bouwvlak dan wel aanduidingsvlak tot de oppervlakte van dat bouwvlak dan wel aanduidingsvlak, per kavel gemeten.
2.5 de vloeroppervlakte
Tussen de (denkbeeldige) buitenwerkse gevelvlakken en/of harten van scheidsmuren, met dien verstande dat vloeroppervlakte waarboven minder dan 1,50 meter bouwhoogte aanwezig is hierbij buiten beschouwing wordt gelaten.
2.6 de inhoud van een bouwwerk
Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Verkeer - Verblijfsgebied
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer - Verblijfsgebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. verblijfsgebied;
- b. evenementen;
- c. markten en standplaatsen voor ambulante handel;
- d. watergangen;
- e. nutsvoorzieningen;
- f. tuin;
met de daarbij behorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
3.2 Bouwregels
Naast de algemene bouwregels van artikel 6 en de regels voor gebiedsaanduidingen van hoofdstuk 3 gelden de specifieke regels van het navolgende bebouwingsschema, waarbij geldt dat de in het schema voorkomende verwijzingen verwijzen naar de in lid 3.3 genoemde afwijkingen.
Bebouwing | Maximale oppervlakte | Maximale goothoogte | Maximale bouwhoogte | Bijzondere regels |
Bouwwerken, geen gebouwen zijnde | antenne-installaties: 15 m speel- en klimtoestellen: 4 m (3.3) overig: 2,50 m |
3.3 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het in lid 3.2bepaalde ten behoeve van het bouwen van speel- en klimtoestellen tot een bouwhoogte van 6 meter, mits hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het in het plan beoogde stedenbouwkundig beeld en dit voor de omringende woningen geen onevenredige hinder oplevert.
Artikel 4 Wonen
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. woningen, waaronder begrepen begeleid wonen tot maximaal 2 woningen per bouwvlak;
- b. woonwagens, woonwagenstandplaatsen en vrijstaande woningen, ter plaatse van de aanduiding 'woonwagenstandplaats';
- c. beroepsuitoefening aan huis;
- d. niet-publieksgerichte bedrijfsmatige activiteiten aan huis;
- e. nutsvoorzieningen;
- f. tuin en/of erf;
met de daarbij behorende bouwwerken.
4.2 Bouwregels
4.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de situering van bijgebouwen en de oppervlakte per bijgebouw, voor zover dit noodzakelijk is voor:
- a. het waarborgen van de in het plan beoogde stedenbouwkundige kwaliteit;
- b. het voorkomen van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken;
- c. het bewerkstelligen van een onderlinge afstemming van de bebouwing.
Op het stellen van nadere eisen zijn de in artikel 10 opgenomen procedureregels van toepassing.
4.4 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het in lid 4.2bepaalde:
- a. voor het overschrijden van de maximale bouwhoogte van een woning ter plaatse van de aanduiding 'gestapeld' met niet meer dan 3,50 meter tot een maximum van 1/3 van het grondoppervlak van het gebouw ten behoeve van ondergeschikte bouwdelen, waaronder in ieder geval begrepen liftkokers en installatieruimten;
- b. dat bijgebouwen, aan- of uitbouwen en overkappingen minimaal 3 meter achter de lijn waarin de voorgevel is gebouwd moeten worden gesitueerd, eventueel met overschrijding van de bouwgrens, indien dit past in het stedenbouwkundig beeld dat in het plan is beoogd;
- c. voor het ten behoeve van de privacy bouwen van een erf- of terreinafscheiding op hoekpercelen tot een bouwhoogte van 2 meter, indien dit met het oog op het stedenbouwkundig beeld dat in het plan is beoogd en de verkeers- en sociale veiligheid niet onaanvaardbaar is.
4.5 Specifieke gebruiksregels
4.6 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen door aan ieder bouwvlak met de bestemming 'Wonen' de aanduiding 'zorgwoning' toe te voegen teneinde zorgwoningentoe te staan indien:
- a. geen onevenredige hinder voor de omgeving ontstaat;
- b. geen nadelige invloed ontstaat op de normale afwikkeling van het verkeer en in de parkeerbehoefte wordt voorzien;
- c. de bebouwing per bouwvlak maximaal 2.500 m3 bedraagt;
- d. de bebouwing voldoet aan de voor de betreffende locatie geldende maatvoerings- en bouwaanduidingen en aan de regels in het bebouwingsschema.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 5 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 6 Algemene Bouwregels
6.1 Algemene regels
- a. De bebouwing dient te voldoen aan de maatvoerings- en overige aanduidingen en aan het bepaalde in het bij de desbetreffende bestemming behorende bebouwingsschema.
- b. Gebouwen mogen uitsluitend worden opgericht binnen bouwvlakken, tenzij in deze regels anders is bepaald.
- c. Uitsluitend mogen worden opgericht bouwwerken die ten dienste staan van de bestemming.
- d. Daar waar volgens deze regels bebouwing is toegestaan, mag tevens ondergronds worden gebouwd, met dien verstande dat uitsluitend zijn toegestaan ruimten die een functionele eenheid vormen met de ter plaatse toegestane functies, zoals (huishoudelijke) bergruimten, parkeerruimten en fietsenstallingen, alsmede fiets- en voetgangerstunnels.
of: - e. In afwijking van het in dit lid onder b bepaalde is ondergronds bouwen in het gehele plangebied, zowel binnen als buiten het bouwvlak, toegestaan voor het tot stand brengen van ruimten die een functionele eenheid vormen met en dienstbaar zijn aan de woon-, kantoor- en werkfuncties zoals (huishoudelijke) bergruimten, parkeerruimten en fietsenstallingen, alsmede fiets- en voetgangerstunnels.
- f. In afwijking van het in dit lid onder b bepaalde is, ter plaatse van de op de weg c.q. de openbare ruimte georiënteerde gevel, overschrijding van de bouwgrens door ondergeschikte bouwdelen toegestaan, waaronder in ieder geval begrepen een erker, luifel, balkon of bouwwerk ten behoeve van de hoofdingang, waarvan de diepte niet meer dan 1,20 m en de bouwhoogte niet meer dan 3,50 m bedraagt.
- g. Daar waar in dit plan is bepaald dat de gronden tevens mogen worden gebruikt voor nutsvoorzieningen mogen bouwwerken ten behoeve van nutsvoorzieningen, zowel binnen als buiten het bouwvlak, worden opgericht, met dien verstande dat -indien het gebouwenbetreft- de inhoud niet meer dan 60 m3 en de goothoogte niet meer dan 4 meter bedraagt, en -indien het bouwwerken, geen gebouwen zijnde betreft- de oppervlakte niet meer dan 10 m2 en de bouwhoogte niet meer dan 4 meter bedraagt.
- h. Voor zover legaal gebouwde (delen van) bouwwerken op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan niet voldoen aan de in het plan genoemde maten gelden de dan aanwezige maten, uitsluitend ter plaatse van de afwijking, als vervangende regel.
6.2 Afdekking van gebouwen
Artikel 7 Algemene Gebruiksregels
7.1 Gebruik in strijd met de bestemming
Als gebruik in strijd met de bestemming geldt in ieder geval:
- a. het gebruik van bouwwerken voor een seksinrichting;
- b. de permanente bewoning van recreatiewoningen, kampeermiddelen en andere onderkomens en gebouwen die niet voor permanente bewoning bestemd zijn;
- c. het gebruik van niet-bebouwde grond als permanente staan- of ligplaats van demonteerbare of verplaatsbare inrichtingen voor de verkoop van etenswaren en/of dranken;
- d. het gebruik van niet-bebouwde grond als staan- of ligplaats voor kampeermiddelen buiten de daarvoor aangewezen gronden;
- e. het gebruik van niet-bebouwde grond als staan- of ligplaats voor voor (menselijk of dierlijk) verblijf geschikte, al dan niet aan hun bestemming onttrokken, vaar- of voertuigen, arken of andere objecten, voor zover die niet als bouwwerk zijn aan te merken;
- f. het gebruik van niet-bebouwde grond voor het opslaan, storten of bergen van al dan niet afgedankte stoffen, voorwerpen en producten, tenzij dit gebruik noodzakelijk is voor of verband houdt met het op de bestemming gerichte gebruik van de gronden.
7.2 Strafbepaling
Overtreding van het in het eerste lid bepaalde is een strafbaar feit.
Artikel 8 Algemene Afwijkingsregels
8.1 Afwijkingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van de regels van het plan:
- a. voor het afwijken van deze regels ten behoeve van het bouwen van zonnecollectoren, beeldende kunstwerken (waaronder begrepen follies), riool-overstortkelders, rioolgemalen, boven- en ondergrondse containerruimten, informatie- en reclameborden, niet voor bewoning bestemde gebouwen of bouwwerken geen gebouwen zijnde van openbaar nut, indien deze redelijkerwijs niet kunnen worden ondergebracht in nabij gelegen bebouwing, een en ander voorzover deze -indien het gebouwen betreft- inhoud niet meer dan 60 m3 en de goothoogte niet meer dan 3 meter bedraagt, en -indien het bouwwerken geen gebouwen zijnde betreft- de oppervlakte niet meer dan 10 m2 en de bouwhoogte niet meer dan 4 meter bedraagt; van de bouwhoogtebepaling zijn uitgezonderd beeldende kunstwerken en ontluchtingspijpen; van de inhoudsbepaling zijn uitgezonderd riool-overstortkelders en rioolgemalen en van de oppervlaktebepaling zijn uitgezonderd beeldende kunstwerken;
- b. ten aanzien van de voorgeschreven bouwhoogte voor antenne-installaties, voor zover de bouwhoogte daarvan niet meer dan 40 meter bedraagt en deze bouwhoogte noodzakelijk is in verband met het beoogde gebruik;
- c. indien en voor zover het in geringe mate afwijken ten aanzien van bestemmingsgrenzen, bouwgrenzen, aanduidingsgrenzen en overige aanduidingen in het horizontale vlak noodzakelijk is ter aanpassing aan de bij uitmeting blijkende werkelijke toestand van het terrein;
- d. indien en voor zover het afwijken ten aanzien van bouwgrenzen, aanduidingsgrenzen en overige aanduidingen in het horizontale vlak noodzakelijk is, indien dit uit het oogpunt van doelmatig gebruik van de grond en bebouwing gewenst is, mits die afwijking ten opzichte van hetgeen is aangegeven niet meer dan 10 meter bedraagt;
- e. voor het afwijken ten aanzien van de voorgeschreven goothoogte en bouwhoogte van gebouwen, aanduidingsgrenzen, bouwhoogte van bouwwerken, oppervlakte van bebouwing, onderlinge afstand tussen gebouwen, dieptes, afstand tot perceelsgrenzen en overige aanwijzingen, maten en afstanden, eventueel met overschrijding van de bouwgrens, mits deze afwijkingen niet meer bedragen dan 10% van de in het planvoorgeschreven maten, afstanden, oppervlakten en percentages;
- f. voor het plaatsen van jeugd-ontmoetingsplaatsen, mits de oppervlakte niet meer dan 20 m2 en de bouwhoogte niet meer dan 4 meter bedraagt.
8.2 Voorwaarden voor afwijken
Afwijken als bedoeld in dit artikel is alleen mogelijk:
- a. voor zover het in het plan beoogde stedenbouwkundig beeld niet onevenredig wordt aangetast;
- b. voor zover zich geen dringende redenen daartegen verzetten.
8.3 Aangrenzende percelen
Afwijken als bedoeld in lid 8.1 is niet mogelijk indien enig aangrenzend terrein of gebouw in een toestand wordt gebracht, die strijdig is met de regels van het plan en/of de verwezenlijking van de bestemming volgens het plan of de handhaving van de verwerkelijkte bestemming overeenkomstig het plan onmogelijk maakt en dit niet door het stellen van voorschriften aan de omgevingsvergunning kan worden voorkomen.
8.4 Bouwwerken onder het overgangsrecht
Het in lid 8.1 onder e bepaalde is niet van toepassing op bouwwerken als bedoeld in artikel 12 van deze regels (Overgangsrecht bouwwerken).
Artikel 9 Algemene Wijzigingsregels
9.1 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen:
- a. indien en voor zover het noodzakelijk is af te wijken van bestemmingsgrenzen, bouwgrenzen, aanduidingsgrenzen en overige aanduidingen in het horizontale vlak, ofwel ter aanpassing aan de bij uitmeting blijkende werkelijke toestand van het terrein, dan wel indien dit uit het oogpunt van doelmatig gebruik van de grond en bebouwing gewenst is en er geen dringende redenen zijn die zich hiertegen verzetten en mits die afwijking ten opzichte van hetgeen op de kaart is aangegeven, niet meer dan 15 meter bedraagt;
- b. indien en voor zover uit het oogpunt van doelmatig gebruik het noodzakelijk is af te wijken van de voorgeschreven goothoogte en bouwhoogte van gebouwen, aanduidingsgrenzen, bouwhoogte van bouwwerken, oppervlakte van bebouwing, onderlinge afstand tussen gebouwen, afstand tot perceelsgrenzen en overige aanwijzingen, maten en afstanden, eventueel met overschrijding van de bouwgrens, mits deze afwijkingen meer bedragen dan 10%, doch minder dan 15% van de in het planvoorgeschreven maten, afstanden, oppervlakten en percentages;
- c. teneinde voor antenne-installaties een grotere bouwhoogte dan 40 meter toe te staan indien dat noodzakelijk is voor het beoogde gebruik, met dien verstande dat de bouwhoogte niet meer dan 60 meter mag bedragen.
9.2 Voorwaarden voor wijziging
Toepassing van de wijzigingsbevoegdheid als bedoeld in dit artikel mag alleen plaatsvinden voor zover de in het gebied voorkomende karakteristieke bebouwing en het in het planbeoogde stedenbouwkundig beeld niet onevenredig worden aangetast.
Artikel 10 Algemene Procedureregels
Een beslissing omtrent het het stellen van nadere eisen wordt niet genomen dan nadat belanghebbenden schriftelijk in kennis zijn gesteld van het voornemen tot het stellen van nadere eisen en in de gelegenheid zijn gesteld zienswijzen tegen die voorgenomen nadere eisen bij burgemeester en wethouders in te dienen.
Artikel 11 Verwijzing Naar Andere Wettelijke Regelingen
Bij een verwijzing naar andere wettelijke regelingen is bedoeld de desbetreffende wet zoals die luidt op het tijdstip van terinzageleggen van het ontwerp van dit plan.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 12 Overgangsrecht Bouwwerken
12.1 Overgangsrecht
Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
- a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
12.2 Afwijken
Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
12.3 Overgangsrecht niet van toepassing
Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
Artikel 13 Overgangsrecht Gebruik
13.1 Overgangsrecht
Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
13.2 Ander strijdig gebruik
Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
13.3 Onderbreken gebruik onder overgangsrecht
Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
13.4 Overgangsrecht niet van toepassing
Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 14 Slotregel
Deze regels kunnen worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan Ravenweg Zuid.
Vastgesteld bij besluit van de raad der gemeente Apeldoorn
d.d. 30 juni 2011 nr. 75-2011
Mij bekend,
de griffier,
namens hem:
het hoofd afdeling Ruimtelijk Juridische Zaken
van de dienst Ruimtelijke Ontwikkeling,
J.M. van der Zwan
1 Inleiding
1.1 Aanleiding
In 2007 heeft de gemeenteraad bestemmingsplan Ravenweg en omgeving vastgesteld. Dit bestemmingsplan heeft betrekking op de voorgenomen ontwikkelingen aan de noord- en zuidzijde van de Ravenweg, tussen Oude Beekbergerweg en Hofveld. Het deel ten noorden van de Ravenweg is nu in uitvoering. Bij de uitwerking van het bestemmingsplan in een bouwplan voor het zuidelijke deel bleek het plan, gegeven het ambitieniveau van ontwikkelaar en gemeente, financieel niet goed uitvoerbaar. Uiteindelijk is gekozen voor een bouwplan dat wel financieel uitvoerbaar is. Dit bouwplan voorziet in bebouwing die anders is gesitueerd dan bestemmingsplan Ravenweg en omgeving mogelijk maakt. Om dit bouwplan uit te kunnen voeren is het nodig een nieuw bestemmingsplan vast te stellen voor het zuidelijk deel. Dat bestemmingsplan ligt voor u.
1.2 Ligging En Begrenzing Plangebied
De Ravenweg ligt in de wijk Zuid. Afbeelding 1 toont de ligging van het plangebied in de stad.
afbeelding 1 ligging plangebied in de stad
Het plangebied wordt aan de noordzijde begrensd door de Ravenweg, aan de oostzijde door de Oude Beekbergerweg, aan de zuidzijde door de achterzijde van de woonpercelen aan de Fabianusstraat en aan de westzijde tenslotte door het Hofveld, zie afbeelding 2.
afbeelding 2 begrenzing plangebied
1.3 Geldend Recht
Voor het plangebied geldt nu zoals gezegd nog bestemmingsplan Ravenweg en omgeving. Op 11 oktober 2007 heeft de gemeenteraad dit bestemmingsplan vastgesteld. Op 20 februari 2008 hebben gedeputeerde staten van Gelderland het plan goedgekeurd. In afbeelding 3 is een uitsnede van de plankaart van bestemmingsplan Ravenweg en omgeving weergegeven. Ten zuiden van de Ravenweg voorziet dit bestemmingsplan in drie bebouwingswanden met daarin stadswoningen. Daarachter liggen twee hoven met daaromheen woningen.
afbeelding 3 uitsnede plankaart bestemmingsplan Ravenweg en omgeving
Rood omlijnd is aangegeven het deel van dat bestemmingsplan dat wordt vervangen door het onderhavige plan. Een uittreksel van dit bestemmingsplan is opgenomen in bijlagen 1 van de Bijlagen bij de toelichting.
1.4 Opzet Van De Toelichting
In hoofdstuk 2 wordt het voor het plangebied relevante beleidskader van rijk, provincie en gemeente besproken. Hoofdstuk 3 geeft een beschrijving van het plangebied en de omgeving daarvan: de historie, de cultuurhistorie en de ruimtelijke en functionele structuur van het plangebied, de noodzaak voor de herstructurering, de aanwezige voorzieningen en de bestaande verkeersstructuur.
Hoofdstuk 4 heeft als titel Ruimtelijke en functionele opzet. Hierin komen de toekomstige ruimtelijke structuur en de daarbijbehorende verkeersstructuur, parkeeroplossing en inrichting van de openbare ruimte aan de orde. In hoofdstuk 5 wordt aangetoond dat het plan uitvoerbaar is. Het bevat een bespreking van de milieuaspecten, de waterhuishouding (met daarin de watertoets), de aanwezige natuur- en archeologische waarden en de economische. Hoofdstuk 6 bevat een toelichting op het juridische deel van dit bestemmingsplan: welke bestemmingen zijn gekozen, waarom en hoe moeten de regels geïnterpreteerd worden.
2 Beleidskader
2.1 Nota Ruimte
De Nota Ruimte, onderdeel van de planologische kernbeslissing Nationaal Ruimtelijk Beleid, bevat de visie van het kabinet op de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland. De nota bevat de ruimtelijke bijdrage aan een sterke economie, een veilige en leefbare samenleving en een aantrekkelijk land. Het gaat om de inrichtingsvraagstukken die spelen tussen nu en 2020, met een doorkijk naar 2030.
In de nota benadrukt het Rijk, net als in voorgaande nota's, opnieuw het belang van sterke steden in een vitaal platteland. Bundeling van wonen en werken in stedelijke gebieden en stedelijke vernieuwing en verdichting zijn de speerpunten van het rijk. Daarbij dient in eerste instantie de ruimtelijke kwaliteit van het bestaande stedelijke gebied te worden verbeterd. Binnen de steden zal aandacht worden besteed aan meer centrumstedelijk wonen en minder aan eenzijdige woonmilieus. Er wordt daarnaast met name gewezen op het herstel van de balans tussen 'rood en groen/blauw' oftewel bebouwing en recreatieve ruimte in en om de stad. Voor stedelingen moeten voldoende dagrecreatieve mogelijkheden in de directe omgeving zijn, in stadsparken en op het water. Onder het motto 'decentraal wat kan, en centraal wat moet' legt het Rijk de regierol voor het beleid inzake wonen in de nota vooral bij het lokale niveau neer. Gemeenten hebben een eigen verantwoordelijkheid om de eigen bevolkingsgroei op te vangen en aan de woonwensen van de eigen bevolking tegemoet te komen. De provincies geven slechts op regionaal niveau de kaders aan. Een belangrijke doelstelling die vanuit het Rijk wordt genoemd is het streven dat 40% van de uitbreiding van de woningvoorraad (2005-2015) binnen het bestaande stadsgebied opgelost zal worden.
2.2 Streekplan Gelderland 2005
Het Streekplan Gelderland 2005 (vastgesteld op 29 juni 2005) is er op gericht de verschillende functies in regionaal verband een zodanige plek te geven dat de ruimtelijke kwaliteiten worden versterkt en er zuinig en zorgvuldig met de ruimte wordt omgegaan. Naast het generieke beleid, het beleid dat geldt voor de gehele provincie, wordt in het streekplan dan ook uitvoerig ingegaan op het regiospecifieke beleid.
Generiek beleid
Hoofddoel van het streekplanbeleid is het scheppen van ruimte voor de verschillende ruimtevragende functies op het beperkte oppervlak. Om krachtige steden en vitale regio's te bevorderen zijn de belangrijkste uitgangspunten 'bundeling van verstedelijking aan/nabij infrastructuur' en het 'organiseren in stedelijke netwerken'. Bundelingsbeleid is een centraal uitgangspunt voor de wijze waarop in het Gelders ruimtelijk beleid wordt omgegaan met verstedelijking. Bundeling in Gelderland heeft met name de volgende doelen:
- handhaving/versterking van de economische en culturele functie van de steden;
- behoud/versterking van het draagvlak voor stedelijke voorzieningen;
- optimale benutting van infrastructuur, kansen voor openbaar vervoer en fietsgebruik.
In het provinciaal beleid voor stedelijke ontwikkeling wordt onderscheid gemaakt tussen bestaand bebouwd gebied en stedelijke uitbreiding. Het accent van de provinciale beleidsambities ligt op de vernieuwing en het beheer en onderhoud van bestaand bebouwd gebied. Hiervoor zijn nodig:
- een verhoging van de kwaliteit van de leefomgeving en openbare ruimte door fysieke aanpassingen;
- het oplossen en voorkomen van milieuproblemen en -knelpunten door een duurzame planontwikkeling;
- door kwalitatief woonbeleid bevorderen dat woonmilieus en de kwaliteit van de woningen aansluiten op de vraag van de inwoners;
- intensivering van het stedelijk grondgebruik, maar wel met behoud van karakteristieke elementen en zorgvuldig omgaan met open ruimten daarbinnen.
Uitgangspunt van het Gelders kwalitatief woonbeleid is dat de gemeenten -samenwerkend in regio's- voorzien in een aanbod aan woningen dat past bij de geconstateerde regionale kwalitatieve woningbehoefte. Dit is vastgelegd in het Kwalitatief Woonprogramma. Het aanbod aan woningen en woonmilieus moet beter aansluiten bij de voorkeuren van bewoners. Om deze reden bevordert de provincie vooral de realisatie van woningen voor ouderen en starters en van de woonmilieus centrum-stedelijk en landelijk wonen. Voorts wil de provincie een versnelling bevorderen van herstructurering en transformatie van bestaand bebouwd gebied, het aanpakken van de stagnerende (nieuwbouw)productie, het vergroten van het aanbod aan levensloopbestendige woningen en wijken en het versterken van verscheidenheid en identiteit.
De sociaal-culturele infrastructuur is een bepalende factor voor de kwaliteit van de samenleving. Uitgangspunt is om bij ruimtelijke inrichtingsplannen ook voorzieningen te realiseren die nodig zijn om een goede sociaal-culturele infrastructuur in stand te houden of op te bouwen. Functies moeten zo worden gesitueerd ten opzichte van aanwezige voorzieningen dat deze bereikbaar zijn en er voldoende draagvlak voor blijft bestaan.
Zowel in nieuw als in bestaand bebouwd gebied streeft de provincie naar een duurzaam watersysteem. Het water in de stad wordt met het omringend watersysteem als één geheel beschouwd. Nadelige effecten op de waterhuishouding moeten in beginsel worden voorkomen.
Regiospecifiek beleid: de Stedendriehoek
Om de afstemming met regionale ontwikkelingen te optimaliseren is het streekplan mede gebaseerd op regionale structuurvisies die zijn aangeleverd door de Gelderse regio's. Voor de regio Stedendriehoek refereert het streekplan dan ook sterk aan de structuurvisie Ruimtelijk structuurbeeld 2030 stedelijk netwerk Stedendriehoek.
Voor het versterken van het regionaal stedelijk netwerk Stedendriehoek is bundeling het leidend principe. Dit houdt in dat het regionale programma voor wonen, werken en voorzieningen zoveel mogelijk gebundeld moet worden gerealiseerd binnen het stedelijk netwerk. Het overgrote deel van de woningbouwopgave ligt in de steden Apeldoorn, Zutphen en Deventer. Het regionale programma voor wonen en werken moet zoveel mogelijk gebundeld en gekoppeld aan knooppunten van infrastructuur worden gerealiseerd in het bundelingsgebied van de Stedendriehoek. De verstedelijkingsopgave is zowel gericht op inbreiden binnen de steden als uitbreiden buiten de steden.
De regio Stedendriehoek kiest voor verdere herstructurering en intensivering van bestaand stedelijk gebied: 45% van de nieuw te bouwen woningen wordt gerealiseerd door herontwikkeling van bestaand stedelijk gebied.
2.3 Ruimtelijke Verordening Gelderland
Op grond van artikel 4.1 Wro kunnen, indien provinciale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, bij of krachtens provinciale verordening regels worden gesteld omtrent de inhoud van bestemmingsplannen en omtrent de daarbij behorende toelichting.
Op 15 december 2010 hebben provinciale staten van Gelderland de Ruimtelijke Verordening Gelderland vastgesteld. In de toelichting hebben provinciale staten aangegeven wat de strekking van de verordening is. "In deze verordening zijn regelingen opgenomen waarvan Provinciale Staten van mening zijn dat de provincie verantwoordelijk is voor de doorwerking daarvan. De verordening vormt een beleidsneutrale vertaling van reeds vastgesteld ruimtelijk beleid. Dit betekent dat deze verordening geen beleidswijzigingen bevat. Onder de Wro heeft de provincie geen bemoeienis meer met lokale belangen. Gemeenten worden nu vrij gelaten de lokale aspecten naar eigen inzicht te regelen. Daarnaast zijn regelingen opgenomen die naar de mening van het Rijk door de provincies nader moeten, dan wel kunnen worden uitgewerkt in een provinciale verordening. Dit vloeit voort uit de concept-AMvB Ruimte."
In de regels van de Ruimtelijke Verordening Gelderland is, voor zover voor Apeldoorn en Bakershoeve van belang, het volgende bepaald.
- 1. In een bestemmingsplan is nieuwe bebouwing ten behoeve van wonen en werken slechts toegestaan binnen bestaand bebouwd gebied.
- 2. De in een bestemmingsplan op te nemen nieuwe woonlocaties en de daar te bouwen woningen dienen te passen in het vigerende, door GS vastgestelde Kwalitatief Woonprogramma voor de betreffende regio en het daarin opgenomen regiototaal aan woningen, zoals opgenomen in bijlage 9 bij de Verordening.
Bakershoeve ligt in het gebied dat op de bij de verordening behorende kaart Verstedelijking is aangewezen als bestaand bebouwd gebied.
Het Gelderse kwalitatieve woonbeleid gaat uit van regionale woningmarkten. Gedeputeerde staten stellen de kwantitatieve en kwalitatieve woningbehoefte voor de komende jaren per regio als indicatieve taakstelling vast in het Kwalitatief Woonprogramma (KWP). De verordening sluit uit dat er bovenop de afspraken in het KWP in een regio woningen worden gerealiseerd, die niet in dat KWP passen. Het bouwen van meer woningen dan waar in een regio behoefte aan is kan tot onbedoelde migratiestromen leiden en uiteindelijk zelfs tot leegstand in die regio of elders.
In het kwalitatieve woonbeleid is flexibiliteit gegarandeerd doordat iedere vijf jaar een nieuw Kwalitatief Woonprogramma wordt vastgesteld en doordat bovendien tussentijds wordt bezien of bijstelling wenselijk is aan de hand van eventuele nieuwe basisdocumenten. Voorts wordt flexibiliteit bevorderd door de mogelijkheid die gemeenten hebben om meer plancapaciteit voor woningbouw in ontwikkeling te hebben dan dat er woningen zouden moeten worden opgeleverd. Wanneer de ontwikkeling of uitvoering van een bepaald (bestemmings)plan vertraging oploopt, is het mogelijk om een ander plan daarvoor in de plaats eerder tot uitvoering te laten komen. Een overmaat aan plancapaciteit van 20-30% van de KWP-afspraak wordt door de provincie Gelderland aangemoedigd. Wat betreft de realisatie van de plannen blijft het KWP uitgangspunt.
Om gezamenlijk de KWP-afspraken te kunnen realiseren en de risico's van overcapaciteit te beperken is samenwerking tussen de gemeenten binnen de regio nodig. Door samen te werken voorkomen gemeenten onderlinge concurrentie en ontstaat inzicht in de omvang van de plannen in relatie tot het KWP voor de regio. In het KWP3 (2010-2019) is hierover afgesproken dat gemeenten per regio een binnenregionale verdeling (spreiding) en fasering maken.
Het gaat om alle nieuwe woningen die in een bestemmingsplan worden opgenomen, dus ook woningen die in het kader van functieverandering, nieuwe landgoederen, in zoekzones landschappelijke versterking, binnen nationale landschappen e.d. worden gerealiseerd.
2.4 Kwalitatief Woonprogramma 2010-2019
In januari 2010 hebben GS het Kwalitatief Woonprogramma 2010-2019 (verder: KWP3) vastgesteld. Het voorgaande KWP2 (2005-2014) was in formele zin een uitwerking ex artikel 4a, lid 10, Wet op de Ruimtelijke Ordening van het Streekplan Gelderland 2005. Sinds 1 juli 2008 is de WRO vervangen door de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Op grond van het overgangsrecht is het Streekplan Gelderland 2005 gelijkgesteld met de in de Wro bedoelde verplichte provinciale structuurvisie. Op deze zelfde grond maakt het KWP3 – als opvolging van het KWP2 - deel uit van deze structuurvisie.
Het KWP3 heeft als doel het woningaanbod op regionaal niveau, zowel kwantitatief als kwalitatief, zo goed mogelijk af te stemmen op de behoefte aan woningen. Het beschrijft per regio de programmatische opgave op basis van de geconstateerde regionale woningbehoefte en is daarmee het richtpunt voor woningbouwbeleid van gemeenten in de regio.
De woningbehoefte in Gelderland blijkt voor de periode 2010 tot en met 2019 lager uit te komen dan in de periode 2005 tot en met 2014. Voor het KWP3 staat als doelstelling om in 2020 een woningtekort van 0 % te hebben. Het afsprakenkader KWP3 wordt door de provincie overeengekomen met zowel de gemeenten als de woningcorporaties in de regio Stedendriehoek. Uit het referentiekader blijkt dat er in de Stedendriehoek vooral een grote behoefte is aan goedkope huurwoningen en middeldure koopwoningen. Tevens is er een grote vraag naar nultredenwoningen.
Het referentiekader geeft voor het Gelderse deel van de Stedendriehoek een bruto aantal toe te voegen woningen in de periode 2010 t/m 2019 van circa 10.000 woningen, op basis van een geschatte onttrekking van circa 1.800 woningen in dezelfde periode. Netto gaat het om een uitbreiding van de woningvoorraad van circa 8.500 woningen.
Met een woningbouwprogramma van bijna 21.000 nieuwbouwwoningen voor de hele regio voor de periode tot en met 2019 is er sprake van een overprogrammering aan nieuwbouw. De overprogrammering heeft niet zozeer betrekking op de eerstvolgende jaren, maar loopt op naarmate verder weg in de tijd gekeken wordt. De regio herkent zich in de cijfers in het referentiekader en in de berekende overmaat aan plancapaciteit. Voor de jaren tot 2015 is er sprake van een gezonde overmaat. In de Nederlandse ontwikkelpraktijk gaat men er op basis van ervaringscijfers vanuit dat 30 % overcapaciteit gezond is in verband met flexibiliteit en planuitval. De provincie draagt dit standpunt ook uit. Op langere termijn, de jaren 2015- 2030, is de overmaat groter.
Vooralsnog moet ook gezorgd worden voor voldoende productie aan nieuwe woningen. Er is nog steeds sprake van een woningtekort.
Voor het Gelderse deel van de regio Stedendriehoek betreft het afsprakenkader met name de volgende onderwerpen:
- a. aantal nieuw te bouwen woningen
Afsprakenkader tussen provincie, gemeenten en corporaties is dat in de periode 2010 t/m 2019 in de regio Stedendriehoek 8.500 woningen netto aan de woningvoorraad worden toegevoegd. Het betreft hier de gemeenten Apeldoorn, Brummen, Epe, Lochem, Voorst en Zutphen en de woningcorporaties die in deze gemeenten actief zijn. - b. verhouding huur-koop
Het referentiekader geeft aan dat er behoefte is aan uitbreiding van de voorraad huurwoningen met 12 % van 8.500, ofwel bijna 1.000 huurwoningen. Dit impliceert dat voor zover huurwoningen worden verkocht of gesloopt deze tevens worden vervangen. Lettend op de plannen voor sloop en verkoop zal dan van de circa 10.000 (bruto) nieuw te bouwen woningen ongeveer 44 % een huurwoning moeten zijn, ofwel ruim 4.400 woningen. - c. betaalbare segmenten
Gemeenten en woningcorporaties zullen er naar streven om een groter aandeel betaalbare woningen in de nieuwbouw te realiseren dan op 1 januari 2009 in de planning was opgenomen: ambitie-indicatie voor de regio, conform het bruto referentiekader, circa 42 % van de bruto opgave aan nieuw te bouwen woningen. - d. aandeel nultreden
Gemeenten en woningcorporaties geven in de regionale woningbouwprogrammering aan de hand van de definitie van 'nultredenwoning' aan welk aandeel in de voorgenomen nieuwbouw en de voorgenomen aanpassing van bestaande woningen daadwerkelijk aan de definitie van ouderenwoning/ nultredenwoning voldoet. - e. woningbouw korte termijn
De gemeenten en de in de regio werkzame woningcorporaties spannen zich gezamenlijk in met de provincie om een lijst van uit te voeren projecten op te stellen, die als basis zal dienen voor de minimaal te realiseren woningbouw voor de jaren 2010, 2011 en 2012. Deze lijst zal als bijlage aan het Kwalitatief Woonprogramma 2010-2019 worden toegevoegd.
Het KWP3 geeft alleen een referentie- en afsprakenkader aan op regionaal niveau. Als vervolg op het KWP3 is begin 2010 een traject gestart om het woonprogramma kwantitatief en kwalitatief binnenregionaal te verdelen over de gemeenten. Dit traject, dat moet leiden tot een regionaal woninbouwprogramma met het KWP3 als richtpunt, is nog niet afgerond.
2.5 Structuurplan Stedelijk Gebied
In februari 2002 heeft de gemeenteraad het structuurplan voor het stedelijk gebied vastgesteld. In het structuurplan zijn de ambities van de stad voor de langere termijn (tot 2020) geformuleerd.
Het is de ambitie van Apeldoorn in de komende periode verder uit te groeien tot centrumstad binnen de regio Stedendriehoek. Dat werkt naar twee kanten: enerzijds het leveren van een bijdrage aan de opvangfunctie van de stad voor de groei van de regionale bevolking en de regionale werkgelegenheid. Anderzijds meer uitstraling van de stad door meer en betere regionale voorzieningen en attracties.
Het structuurplan gaat uit van het concept van de complete stad. In de complete stad horen naast intensief gebruikte stedelijke ruimte ook openbare ruimte van hoge kwaliteit en speel- en recreatieruimte thuis. Compacte stedelijke toevoegingen zullen vooral in en om het centrum en de stadsdeelcentra een plek krijgen. Daardoor wordt niet alleen het draagvlak voor de voorzieningen aldaar vergroot, maar kan ook elders, bijvoorbeeld in ruimer opgezette woonwijken, ruimte gespaard blijven.
In het structuurplan is vastgelegd dat er in de periode 1998-2020 15.000 woningen aan de woningvoorraad moeten worden toegevoegd. Daarbij ligt het accent op het toevoegen van (centrum)stedelijke en landelijke woonmilieus.
afbeelding 4 structuurplankaart
In het structuurplan is per stadsdeel gekeken naar de mogelijkheden tot verdunning en/of verdichting. Voor het stadsdeel Zuid wordt geconcludeerd dat er vanuit stedenbouwkundig oogpunt geen grote noodzaak voor verandering aanwezig is: de woonbuurten laten een redelijk gevarieerd beeld zien. Herstructurering is vooral nodig om de fysieke kwaliteit van de woningen te verbeteren. Daarnaast leeft onder de bewoners de wens om binnen de wijk een wooncarrière door te kunnen maken. Hieraan kan tegemoet worden gekomen door vermindering van het aandeel sociale huurwoningen met 20%, waardoor een toename plaats zal vinden van het eigen woningbezit. Dit kan door onder andere sloop en/of nieuwbouw.
2.6 De Groene Mal
Het gemeentelijk groenbeleid is neergelegd in de Groene Mal (oktober 2002), dat het groene kader is waarbinnen andere ruimtelijke functies een plaats krijgen.
Door middel van de Groene Mal wil Apeldoorn zich profileren als groene stad waar het goed wonen en werken is: Meer vulling, differentiatie en contrast in de stad is best, maar dan wel met behoud van de groene identiteit die Apeldoorn tot een gewilde vestigingsstad maakt. Deze identiteit moet duurzaam worden gegarandeerd.
afbeelding 5 kaart Groene Mal
Behoud en versterking van het groen in Apeldoorn heeft dus een hoge prioriteit. Uit onderzoek is gebleken dat met name in verstedelijkte gebieden behoefte is aan meer groen en natuur in de direct woon- en leefomgeving. In de Groene Mal zijn doelstellingen geformuleerd die gericht zijn op drie niveaus.
Het eerste niveau is gericht op de verweving van de stad met het landschap. In de stad is wat betreft het groen de volgende duidelijke tweedeling aan te wijzen: de westkant gelegen in het Veluwebos en de oostkant gelegen in (voormalig) agrarisch gebied. In het westen verloopt de overgang van stad naar bos vrijwel zonder barrières. De oostkant daarentegen heeft de meeste versterking van het groen nodig, wat tot gevolg heeft dat de meeste projecten uit de Groene Mal op dit deel van de stad gericht zijn.
Het tweede niveau is de verbinding van de stad met het omringende landschap. Aan de oostzijde zijn het de groene wiggen, geconcentreerde groencomplexen die de stad vanuit het landelijke gebied binnenlopen.
Het derde niveau is de dooradering van de stad met blauwe en groene structuren, door middel van het sprengen- en bekensysteem alsmede het complex van bos- en bomenlanen met daaraan gelegen parken.
De Groene Mal richt zich bij de ontwikkeling van deze gebieden expliciet op zeven belangrijke groene structuren in de stad. Dit zijn de beken, de sprengen, de kanaalzone, de lanen, de parken, de grote groengebieden en de groene wiggen. De Ravenweg, onderdeel van de Ring, is een van de lanen die onderdeel uitmaken van de Groene Mal.
2.7 Woonvisie
In de woonvisie, Wonen in Apeldoorn 2010 (2002) schetst de gemeente haar visie op Apeldoorn als woonstad. Deze visie is doorvertaald in instrumenten die worden gehanteerd om het beleid in praktijk te brengen, te weten: de woonatlas, het woningbouwprogramma en het prestatiecontract met de corporaties. Tussentijds wordt de woonvisie bijgestuurd en aangevuld op basis van tussentijdse resultaten en mogelijk veranderende inzichten en ontwikkelingen.
In 2007 is de woonvisie uit 2002 geactualiseerd. Hierin worden zeven thema's genoemd. De nieuwe visie richt zich met name op de thema's kernvoorraad en wachttijden voor woningen. Voor de thema's doelgroe-pen, kwaliteit van de bestaande woningvoorraad, bouwproductie, kloof tussen huur en koop en consumentgericht bouwen is sprake van een hernieuwde focus. Deze thema's zijn op basis van de huidige woningmarkt geactualiseerd.
Alle thema's zijn op dezelfde wijze uitgewerkt: beknopte analyse, visie, doelstellingen en aanpak. Ter ondersteuning van de analyse en het scherp stellen van de problemen, is per thema tevens een overzicht gemaakt van de belangrijkste cijfers. Deze aanpak vormt de eerste aanzet voor het uitvoeringsprogramma. Dit uitvoeringsprogramma zal na vaststelling van deze Actualisatie nader worden uitgewerkt en regelmatig geactualiseerd.
In de woonvisie wordt het beleid ten aanzien van het wonen en de woonomgeving geformuleerd. Een hulpmiddel bij de realisatie van wijk-ernieuwingsplannen is de Woonatlas 2005, waarin de huidige situatie en de gewenste ontwikkeling van de woningvoorraad per stadsdeel zijn weergegeven. De woonatlas heeft tot doel de transformatie van de woningvoorraad op locatieniveau aan te sturen.
2.8 Herstructureringsbeleid Voor Zuid
Midden jaren 90 van de vorige eeuw is geconstateerd dat herstructurering van Zuid noodzakelijk is. In 1997 hebben de gemeente Apeldoorn en de woning-corporatie De Goede Woning daarover afspraken gemaakt, die zijn vastgelegd in het Masterplan herstructurering Apeldoorn-Zuid. In het Masterplan is een aantal uitwerkingsgebieden aangewezen, waaronder Zuiderpark, Ravenweg, Eendenweg/Ibisplein, Reigersweg/Adelaarslaan. Voor een groot deel van de uitwerkingsgebieden van het Masterplan zijn inmiddels plannen gemaakt. Veel projecten zijn in uitvoering of zijn zelfs al opgeleverd.
Om de integrale en wijkgerichte aanpak van het MPZ voort te zetten, hebben gemeente, woningcorporaties De Goede Woning, Ons Huis en De Woonmensen, stichting Wisselwerk, wijkraad Zuid en huurdersvereniging De Sleutel in 2008 de kadernotitie 'Zuid Vooruit' opgesteld. Daarin wordt geconstateerd dat het algemene beeld van Zuid sterk verbeterd is, maar dat er nog steeds sociale problemen zijn. Ook op fysiek terrein liggen er opgaven: een deel van de woningvoorraad is woontechnisch sterk verouderd en de openbare ruimte kan op vele plekken een kwaliteitsimpuls gebruiken. Het uitgangspunt van deze kadernotitie is hetzelfde als die van het Masterplan, namelijk om de 'kwaliteit van Apeldoorn-Zuid te verbeteren en de toekomstwaarde ervan te vergroten, oftewel er voor te zorgen dat Apeldoorn Zuid ook in de toekomst een wijk is waar mensen graag willen wonen en winkelen, waar ondernemers een gezond bedrijf kunnen voeren en waar particuliere eigenaren, woningcorporaties en anderen in willen investeren'. In deze notitie is deze visie nader uitgewerkt in zeven integrale doelstellingen.
De ruimtelijk relevante doelstellingen zijn:
In Zuid moet je willen en kunnen (blijven) wonen
Het probleem van de woningvoorraad die niet goed is afgestemd op de veranderende woningvraag kan worden opgelost door de doorstroming te bevorderen. Vooral van het toevoegen van woningen voor ouderen en het toevoegen van dure woningen wordt veel doorstroming verwacht.
Versterking van de wijkeconomie
De aanwezige menging van woningen en economische functies maakt Zuid uniek, gevarieerd en aantrekkelijk. Toch is er decennia lang gebouwd en gereguleerd met het idee van functiescheiding. Er zijn nu veel redenen om de scheiding wonen-werken opnieuw kritisch tegen het licht te houden. Onderzocht zal worden op welke manier de wijkeconomie een bijdrage kan leveren aan de sociaaleconomische versterking van de buurten. De gemeente wil onderzoeken wat zij zelf kan bijdragen aan het opheffen van belemmeringen, bijvoorbeeld door het makkelijker te maken om bedrijfsruimten bij en in woningen te vestigen of door flexibelere bestemmingsplannen op te stellen.
Versterken van unieke ruimtelijke kwaliteiten
Zuid is ruimtelijk gezien een erg afwisselend gebied met verschillende buurten met een eigen karakter. Versterking van dit eigen karakter en respect voor de aanwezige kwaliteiten in de buurten vormt daarom het uitgangspunt bij ruimtelijke planontwikkeling. Extra aandacht gaat de komende jaren uit naar de inrichting en functionaliteit van de groengebieden in Zuid. Voor een aantal van deze gebieden is een kwaliteits-impuls gewenst.
Aandacht en ruimte voor de jeugd
De ruimte voor jeugd in Zuid houdt niet over. De afgelopen jaren is er het nodige aan gedaan, zoals het opknappen van een drietal speelterreinen en de aanleg van fietscrossbanen. Daarnaast zal straks in het nieuwe Zuiderpark voldoende ruimte voor de jeugd worden gereserveerd. Toch blijft inzet op realisatie van voldoende speelplekken in woonbuurten de komende jaren in nieuwbouw- en herstructureringsprojecten zeer gewenst.
De doelstellingen van de kadernotitie vormen de uitgangspunten voor de concrete projecten die tot 2015 in Zuid tot uitvoering zullen worden gebracht. Een aantal projecten onderscheidt zich vanwege het integrale karakter (sociaaleconomisch en fysiek), waardoor er mogelijkheden ontstaan om meerdere doelstellingen tegelijk mee te nemen in de planvorming. Deze projecten kunnen in potentie een substantiële bijdrage leveren aan de strategische doelen voor Zuid. Omdat ze daarmee een sleutelrol vervullen, hebben ze het predikaat 'integrale sleutelprojecten' meegekregen. Alle betrokken organisaties zetten zich in om (extra) middelen vrij te maken voor de uitvoering van deze sleutelprojecten. De sleutelprojecten zijn Vogelkwartier, Hart van Zuid, Eendenweg/Ibisplein, Sporthal Zuid, Cort van der Lindenstraat, Finse School/Eksterplein, Flats Lekstraat.
2.9 Verkeers- En Vervoersbeleid
Het gemeentelijk verkeersbeleid is vastgelegd in de Verkeersvisie 2010 – 2020 (vastgesteld juli 2009). Hierin heeft de gemeente als doelen vastgesteld het behouden en liefst nog vergroten van verkeersveiligheid, bereikbaarheid en leefbaarheid. In de Verkeersvisie zijn deze doelen enerzijds uitgedrukt in cijfers, anderzijds in de vorm van ervaringen van bewoners en gebruikers.
De gemeente faciliteert alle vervoerswijzen en probeert de kennis van de reiziger over de verschillende mogelijkheden te vergroten. Het autoverkeer wordt gebundeld op hoofdwegen. De hoofdwegen verbinden stadsdelen met elkaar, met de snelwegen en met de rest va de wereld. Woongebieden worden ingericht als verblijfsgebieden, met een maximum snelheid van 30 km per uur. Daar moet de overlast van autoverkeer zoveel mogelijk worden beperkt.
Op het gebied van verkeersveiligheid wordt ingezet op een reductie van 35% van het aantal ongevallen in 2020 ten opzichte van 2002. Om dit doel te bereiken wordt ingezet op het veiliger maken van de infrastructuur veilig en herkenbaar) en gedragsbeïnvloeding van de verkeersdeelnemers.
De gemeente streeft goede voetgangersvoorzieningen na. Bij het station en in de binnenstad worden speciale veilige voorzieningen voor voetgangers aangeboden. Op andere plaatsen wordt een basisniveau aan voorzieningen aangeboden. De gemeente blijft inzetten op goede fietsenstallingen en fietsdoorstroomassen: snelle aantrekkelijke fietsroutes, waar je als fietser snel, comfortabel en veilig kunt fietsen. Ten aanzien van het openbaar vervoer wordt gesteld dat alle inwoners van Apeldoorn gebruik moeten kunnen maken van het openbaar vervoer. De bus speelt hierin een belangrijke rol. De bussen sluiten aan op de treinen van de Nederlandse spoorwegen. De taxibus wordt ingezet als aanvulling op de behoeften van de gebruiker.
Er worden drie categorieën hoofdwegen onderscheiden: de Ring; de radialen en de centrumring; de overige hoofdwegen. De Ring is de belangrijkste verdeler van het verkeer in de stad. Het autoverkeer krijgt hier de hoogste prioriteit. De centrumring heeft als doel het bieden van een snelle route om het centrum heen, met name om de parkeergarages snel te kunnen bereiken en verlaten. In verblijfsgebieden wordt voornamelijk gewoond. Gemengde functies hebben hier een plek: verkeer, spelende kinderen, fietser en voetgangers. In het buitengebied wordt het verkeer ook gebundeld op een aantal hoofdwegen waar een maximum snelheid geldt van 80 km per uur. Daarnaast worden verblijfsgebieden in het buitengebied autoluw ingericht met een maximumsnelheid van 60 km per uur.
De parkeernormen zijn vastgesteld in de parkeernota (geactualiseerd oktober 2004). De gemeente stelt geen maximum aan het aantal parkeerplaatsen bij woningen, de parkeernorm geeft aan wat in ieder geval aangelegd moet worden. Op bedrijventerreinen wordt de parkeernorm gehanteerd als minimum norm, met een maximaal toegestane overschrijding van 10%.
2.10 Waterbeleid
2.10.1 Europees beleid
Op 22 december 2000 is de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) in werking getreden. De KRW geeft het kader voor de bescherming van landoppervlaktewater, overgangswater, kust-water en grondwater. Dat moet ertoe leiden dat:
- Aquatische ecosystemen en gebieden die rechtstreeks afhankelijk zijn van deze ecosystemen, voor verdere achteruitgang worden behoed.
- Verbetering van het aquatisch milieu wordt bereikt, onder andere door een forse vermindering van lozingen en emissies.
- Duurzaam gebruik van water wordt bevorderd op basis van bescherming van de beschikbare waterbronnen op lange termijn.
- Er wordt gezorgd voor een aanzienlijke vermindering van de verontreiniging van grondwater.
Voor de KRW zijn ecologische èn fysisch-chemische doelen geformuleerd die afhankelijk zijn van de functie van een watergang en/of het beschermingsniveau van het grondwater. De KRW heeft, waar het de gemeente betreft, consequenties voor bijvoorbeeld riolering, afkoppelen, toepassing van bouwmaterialen en het ruimtelijk beleid.
2.10.2 Nationaal beleid
2.10.3 Provinciaal beleid
2.10.4 Waterschapsbeleid
Waterschap Veluwe is in zijn beheersgebied verantwoordelijk voor de waterhuishouding en de waterkering. Het Waterbeheersplan Veluwe geeft de strategische visie van het waterschap op de waterschapstaken, uitgewerkt in concrete doelen en een uitvoeringsstrategie. De doelen vloeien voort uit Europese, nationale en provinciale wet- en regelgeving. Zeven stroomgebiedsuitwerkingsplannen (SUP's) vormen het vertrekpunt van het nieuwe waterbeheersplan. Ze vormen de basis voor het beleid tot en met 2010. Het jaar 2015 is een markant ijkpunt. In het Nationaal Bestuursakkoord Water-actueel en in de Kaderrichtlijn Water is bepaald dat in dat jaar het watersysteem op orde moet zijn.
Voor Apeldoorn gelden vijf stroomgebiedsuitwerkingsplannen:
- Apeldoorns Kanaal – Grift
- Noordelijke IJsselvallei
- Zuidelijke IJsselvallei
- Harderwijk - Nunspeet
- Ermelo - Putten.
Waterschap Veluwe maakt in de stroomgebiedsuitwerkingsplannen kenbaar waar werkzaamheden moeten worden uitgevoerd. In ieder stroomgebiedsuitwerkingsplan staan de doelen beschreven voor het betreffende deelstroomgebied, alsmede de bijbehorende soorten maatregelen. Kortom: wat gaat het waterschap waar doen, op welke manier en wanneer? Het opstellen van de stroomgebiedsuitwerkingsplannen heeft plaatsgevonden samen met inwoners, mede-overheden en belangenorganisaties. De doelen in de plannen vloeien voort uit Europese, Nationale en provinciale wet-, regelgeving en beleid.
De soorten maatregelen om deze doelen te bereiken zijn in de stroomgebiedsuitwerkingsplannen genoemd; ze zijn echter nog niet concreet. Ze geven een indicatie over hoe en wanneer Waterschap Veluwe de doelen wil bereiken. Hierbij is een mate van flexibiliteit gewenst. Over deze soorten maatregelen en de uitvoeringsperiode is inspraak geweest
2.10.5 Gemeentelijk beleid
2.11 Uitvoeringsnota Geluid 2005-2009
De gemeente Apeldoorn heeft de ambitie om ongewenste milieusituaties te saneren en voor de toekomst het milieubelang duidelijker te betrekken bij de planontwikkeling voor wonen, werken en verkeer. Voor het aspect geluid zijn ambities en handvatten weergegeven in de uitvoeringsnota.
Toekomstige geluidshinder dient te worden voorkomen. Daarom is door de gemeente Apeldoorn een handreiking Geluid in bestemmingsplannen en projecten opgesteld. De handreiking geeft aanwijzingen voor het maken van keuzes met betrekking tot geluid in ruimtelijke plannen of projecten. Ook geeft de handreiking mogelijke maatregelen en oplossingen om overschrijding van de geluidsnormen te voorkomen.
2.12 Beleidsvisie Externe Veiligheid
De gemeente Apeldoorn wil haar burgers en bedrijven een veilige leef- en werkomgeving bieden. In die zin draagt zij een belangrijke verantwoordelijkheid als het gaat om externe veiligheid. Om die verantwoordelijkheid in te vullen heeft de gemeente Apeldoorn het externe veiligheidsbeleid geformuleerd.
Bij externe veiligheid gaat het om de risico's op de omgeving die samenhangen met het produceren, verwerken, opslaan en vervoeren van gevaarlijke stoffen. Deze risico's doen zich zowel voor bij risicovolle inrichtingen als rondom transportassen en buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.
De normen voor externe veiligheid zijn vastgelegd in landelijke wet- en regelgeving en beleidsnota's, onder andere in het Besluit externe veiligheid inrichtingen. Invulling geven aan deze wettelijke verplichtingen vormt een belangrijk onderdeel van het gemeentelijke externe veiligheidsbeleid.
Doel van het externe veiligheidsbeleid is om duidelijk te maken welke externe veiligheidsrisico's in de gemeente Apeldoorn aanwezig zijn en hoe met deze en toekomstige risico's om dient te worden gegaan. Dit betekent dat onder meer invulling wordt gegeven aan de wettelijke verplichting om het groepsrisico en plaatsgebonden risico te overwegen, bij het nemen van besluiten.
Risicosituatie gemeente Apeldoorn
De gemeente Apeldoorn kent voor wat betreft het BEVI 37 risicobronnen. Enkele risicoveroorzakende inrichtingen bevinden zich op de bedrijventerreinen van de gemeente Apeldoorn, maar het merendeel bevindt zich verspreid over het grondgebied van de gemeente en zijn dus niet specifiek te herleiden tot één of meer industriegebieden. In de gemeente Apeldoorn is geen spoorwegemplacement aanwezig, er wordt niet gerangeerd met goederen.
Uitgangspunten en gebiedsgerichte ambities gemeente Apeldoorn
Voor het plaatsgebonden risico in bestaande situaties geldt, dat deze moet voldoen aan de wettelijke grenswaarden.
In de bestaande situatie zijn er geen overschrijdingen van de oriënterende waarde van het groepsrisico aanwezig. Toename van de personendichtheid groter dan 1 x oriënterende waarde wordt voorkomen; opvullen van de personendichtheid tot 1 x oriënterende waarde is toegestaan.
De uitgangspunten voor het basisniveau externe veiligheid voor nieuwe situaties in woon- en gemengde gebieden zijn dat de realisering van een risicobron met externe veiligheidsconsequenties niet mogelijk is. De realisatie van een beperkt kwetsbaar object is gemotiveerd mogelijk tot 1x de oriënterende waarde.
2.13 Nota Uitgiftebeleid Snippergroen
De stukken openbaar groen die niet van algemeen belang zijn, komen in aanmerking voor uitgifte aan burgers in de vorm van verkoop of verhuur. De uitgifte kan plaatsvinden binnen het stedelijk gebied van de gemeente Apeldoorn, met uitzondering van de bedrijventerreinen.
Op uitgiftekaarten is aangegeven welke stukken groen voor uitgifte in aanmerking komen. In de nota zijn de voorwaarden voor uitgifte vastgelegd. Alleen openbaar groen op buurtniveau binnen de bestemming Wonen en Verkeer-Verblijfsgebied komt, onder voorwaarden, voor uitgifte in aanmerking.
Het herzien van bestemmingsplannen kan een doorwerking hebben op de uitgiftekaarten. Als bestemmingen veranderen, veranderen daarmee ook de uitgiftemogelijkheden.
2.14 Beleidsnota Hoogbouw Ruimte Door Hoogte
In oktober 2008 is de beleidsnota hoogbouw vastgesteld. Deze nota geeft de koers aan voor hoogbouw in Apeldoorn. De nota heeft alleen betrekking op gebouwen hoger dan 25 meter in het stedelijk gebied van Apeldoorn. In het hoogbouwbeleid speelt de Grote Lijn een centrale rol. De Grote Lijn loopt langs het Apeldoorns Kanaal en vanaf het Apeldoorns Kanaal langs de spoorlijn naar het westen. In deze zone is hoogbouw vanuit stedenbouwkundig perspectief zonder meer verantwoord, mits landschappelijk juist geplaatst en passend bij de karakteristiek van de omgeving. Buiten de Grote Lijn is ook hoogbouw mogelijk, maar dat vraagt om maatwerk en inpassing in de bestaande structuur. Hier wordt hoogbouw alleen op basis van een concreet initiatief afgewogen. Een hoogte van 70 meter geldt buiten de Grote Lijn als maximaal.
Na een positieve stedenbouwkundige conclusie wordt ieder hoogbouw-initiatief getoetst aan een Hoogbouw Effect Rapportage. Deze toetsing is gericht op het minimaliseren van hinder door het gebouw zelf en het gebruik van gebouw en omgeving.
In het plangebied komen geen gebouwen hoger dan 25 meter voor. Een Hoogbouw Effect Rapportage is dan ook niet nodig.
2.15 Duurzaamheidsbeleid
De uitgangspunten van duurzame ontwikkeling binnen de Gemeente Apeldoorn zijn vastgelegd in de nota's 'Apeldoorn ontwikkelt Duurzaam, Aanpasbaar en Flexibel' (DAF-nota) en 'Apeldoorn Duurzaam, zo doen we dat hier', in de Woonvisie 2010, in het MOP 2005-2009 en in diverse collegebesluiten, waaronder die over het BANS-klimaatprogramma. De ambities ten aanzien van duurzaamheid in Apeldoorn zijn hoog. Een belangrijk uitgangspunt bij deze duurzame ontwikkeling vormt het besluit van de gemeenteraad om als stad energieneutraal te zijn in 2020.
Bij de uitvoering van het duurzaamheidsbeleid wordt onder andere gestreefd naar een optimale energieinfrastructuur, waarbij duurzame bronnen als wind- en zonne-energie en bodemwarmte zoveel mogelijk worden benut. Daarnaast worden nieuwe energiebesparende technieken ingezet. Het herstellen van de natuurlijke waterhuishouding van stad en landschap, ondermeer door het vasthouden van (regen)water in het stedelijk gebied, is eveneens van belang.
Naast deze beleidsdoelstellingen die een kwaliteitverhoging op korte en lange termijn dienen te bevorderen, worden in de DAF-nota ook instrumenten aangegeven waarmee kan worden gewerkt. Ook wordt beschreven hoe het beleid intern en extern kan worden gerealiseerd.
De uitgangspunten voor duurzaam waterbeheer zijn vastgelegd in de in 2005 vastgestelde nota 'Werken aan water; Apeldoorns waterplan 2005-2015'. Dit waterplan zal ook als basis dienen voor de voor veel ruimtelijke projecten wettelijk verplichte watertoets.
In het Bouwbesluit zijn eisen geformuleerd met betrekking tot energie en binnenmilieu, zoals de energieprestatienormering. Andere wettelijke instrumenten zijn de Wet milieubeheer en de Bouwverordening. Maatregels die een duidelijke relatie hebben met ruimtelijke ordening, zoals dichtheden, zongerichte oriëntatie van kavels en de hoeveelheden groen, open water en verhard oppervlak, kunnen worden opgenomen in bestemmingsplannen. De ambities van de gemeente Apeldoorn reiken echter verder dan het wettelijke vangnet.
Op grond van doelstellingen uit het Gelders Milieubeleidsplan en het Gelderse Grote Steden Ontwikkelingsbeleid heeft de provincie met gemeenten, waaronder Apeldoorn, afspraken gemaakt over duurzaamheid.
Voor de realisatie van de gemeentelijke ambities en voor het nakomen van de afspraken met de provincie is aanvullend instrumentarium ontwikkeld. Van zowel gemeentelijke als externe partijen wordt verwacht dat zij volop medewerking verlenen aan het realiseren van deze ambities. In veel gevallen zijn door innovatieve oplossingen win-win situaties mogelijk.
2.16 Geurbeleid
Het geurbeleid van de gemeente Apeldoorn komt tot uiting in de ‘Handreiking geurbeleid en milieuvergunningen’ (maart 2004) en de ‘Beleidsnotitie Industrieel Geurbeleid Apeldoorn’ (april 2004).
Een nieuwe woonlocatie, of een anderszins geurgevoelige bestemming, kan op een zodanige afstand van stankbronnen (en andersom) worden gepland, dat geen of slechts acceptabele mate van hinder te verwachten is. Indicaties voor aan te houden afstanden met betrekking tot een bedrijventerrein zijn onder meer te ontlenen aan vergelijkbare activiteiten of bedrijven uit de VNGpublicatie ‘Bedrijven en Milieuzonering’. In bijzondere situaties kan maatwerk nodig zijn, waarbij diverse vormen van geuronderzoek kunnen worden uitgevoerd. Van de VNG-publicatie mag slechts worden afgeweken indien dit niet leidt tot een milieuhygiënisch onwenselijke situatie. Gezien het type bedrijven dat in Apeldoorn is gevestigd, alsmede het aantal ontvangen klachten omtrent stankoverlast, is een lokaal gemeentelijk geurbeleid slechts voor een handvol bedrijven van toepassing. Als voorbeeld kan worden gedacht aan enkele bedrijven in Apeldoorn die vallen in de branche kunststofverwerkende industrie.
In zijn algemeenheid kan worden gesteld dat in Apeldoorn geen echte geurproblematiek voorkomt.
2.17 I-cultuur
De nota I-cultuur is door de gemeenteraad vastgesteld op 16 februari 2006. Kern van de nota is dat cultuurhistorie van essentieel belang is voor de identiteit van Apeldoorn. De kwaliteiten van de woonwijken, de binnenstad, de dorpen en het afwisselende buitengebied gelden als leidraad voor nieuwe ontwikkelingen. Cultuurhistorie levert bouwstenen aan om ruimtelijke projecten mogelijk te maken met behoud van identiteit. Hiervoor wordt een cultuurhistorische analyse van een gebied gemaakt. Daarmee ontstaat inzicht in de aanwezige (boven- en ondergrondse) cultuurhistorische waarden. Naast het vastleggen van kennis over landschap, geomorfologie, stedenbouw, archeologie en architectuur geeft de analyse aanbevelingen over de inzet van deze waarden in nieuwe ontwikkelingen. Bij de nota horen een archeologische en een cultuurhistorische beleidskaart.
Archeologische beleidskaart
De archeologische beleidskaart doet op perceelsniveau een uitspraak over de trefkans van archeologische resten. De trefkans kent drie gradaties:
- Hoge trefkans: bij ruimtelijke ontwikkelingen is archeologisch onderzoek verplicht. Gestreefd wordt naar behoud van archeologische waarden.
- Gemiddelde trefkans: bij ruimtelijke ontwikkelingen is archeologisch bureauonderzoek verplicht, afhankelijk van de uitkomsten kan veldonderzoek verplicht worden. Gestreefd wordt naar behoud van archeologische waarden.
- Lage trefkans: bij ruimtelijke ontwikkelingen is een archeologische quick-scan vereist, afhankelijk van de resultaten wordt vervolgonderzoek aanbevolen. Behoud van archeologische waarden wordt aanbevolen.
Cultuurhistorische beleidskaart
Op de cultuurhistorische beleidskaart staat de mate waarin de cultuurhistorische waarden een rol zullen spelen bij ruimtelijke plannen. De attentiewaarde kent drie gradaties:
- Hoge attentiewaarde: bij ruimtelijke ontwikkelingen is cultuurhistorisch onderzoek verplicht. Gestreefd wordt naar behoud, herstel en versterking van de cultuurhistorische waarden.
- Gemiddelde attentiewaarde: bij ruimtelijke ontwikkelingen is cultuurhistorisch bureauonderzoek verplicht. Gestreefd wordt naar behoud, herstel en versterking van de cultuurhistorische waarden.
- Lage attentiewaarde: bij ruimtelijke ontwikkelingen is een cultuurhistorische quick-scan naar objecten verplicht. Aanbevolen wordt om cultuurhistorische waarden te behouden, herstellen en te versterken.
In de nota is vastgelegd dat gebieden met de hoogste cultuurhistorische waarden in het bestemmingsplan een beschermende regeling krijgen.
2.18 Welstandsbeleid
Artikel 12a van de Woningwet verplicht alle gemeenten om een welstandsnota vast te stellen. Die welstandsnota moet, in de vorm van beleidsregels, criteria bevatten voor de welstandstoetsing.
Om te voldoen aan deze verplichting heeft de gemeenteraad in juli 2004 de kadernota 'Over welstand geschreven' vastgesteld. De nota geeft de kaders voor het welstandsbeleid. Hiermee worden bouwplannen getoetst aan redelijke eisen van welstand, om de fraaie leefomgeving in de stad te behouden en te versterken.
In deze nota wordt voor ieder perceel in Apeldoorn één welstandsthema en één welstandsniveau aangewezen. Het niveau geeft aan hoeveel welstandsaandacht de gemeente aan een gebied geeft, waarbij de niveaus variëren van zwaar tot welstandsvrij. Het thema wordt bepaald door de bouwstijl of bouwperiode van de bebouwing. In het bestemmingsplan wordt het specifieke karakter van het gebied geregeld voor zover dit gaat om bebouwingsregels en gebruik. Het welstandsbeleid is hierop aanvullend en heeft betrekking op situering, massa en vorm, gevelkarakteristiek en detaillering, kleur en materiaalgebruik.
Voor de Ravenweg Zuid wordt opnieuw gebiedsgericht welstandsbeleid opgesteld. Dit vervangt het oude welstandsbeleid Ravenweg e.o. voor zover dat betrekking heeft op dit plangebied. Het nieuwe welstandsbeleid is gericht op de ontwikkelingen die in het gebied gaan plaatsvinden en heeft als uitgangspunt het faciliteren, stimuleren en prikkelen van kwaliteit door het scheppen van goede voorwaarden. In het welstandsbeleid zijn ook de beheercriteria opgenomen die van toepassing zullen zijn nadat de ontwikkelingsfase is afgerond.
3 Beschrijving Plangebied En Omgeving
3.1 Historie
Het grondgebied van Apeldoorn Zuid ligt geomorfologisch op de helling van de stuwwal. Op de overgang van droge naar natte gronden ontstonden in de middeleeuwen agrarische nederzettingen nabij beken en aangelegde sprengen.
In de negentiende eeuw werden de enken voor woningbouw benut. Kleine beleggers met eigen geld bouwden vrijstaande huizen aan bestaande landwegen. In de omgeving van de 1een 2e Wormenseweg en de verlengde Kayersbeek ontstond de buurtschap Wormen.
De verstedelijking van Apeldoorn Zuid kwam in de tweede helft van de negentiende eeuw voorzichtig op gang. Door de ingebruikname van het zuidelijke kanaaltracé Apeldoorn - Dieren (1869) en de opening van de spoorlijnen (1876) nam de industriële bedrijvigheid toe. Om logistieke redenen vestigden fabrikanten hun bedrijven aan de spoorlijnen en het kanaal. Door de lage grondprijzen werden de buurtschap Wormen en de Wormensche Enk in lage dichtheden bebouwd met overwegend vrijstaande woningen op ruime kavels aan de oude landwegen.
Aan het einde van de negentiende eeuw was aan de 1e en 2e Wormenseweg, Oude Beekbergerweg, Arnhemseweg en Reigersweg een lintvormig bebouwingspatroon ontstaan. Dit patroon van oude landwegen is in de huidige structuur nog duidelijk herkenbaar.
Door de groei van bevolking en werkgelegenheid ontstond er omstreeks 1900 steeds meer vraag naar (arbeiders)woningen. Bovendien verkeerden de bestaande woningen vaak in een slechte staat. Met het inwerkingtreden van de Woningwet 1901 werden in het begin van de 20e eeuw nieuwe eisen gesteld aan de leefomstandigheden van de laagste inkomensgroepen. Bovendien stelde de Woningwet het ontwerpen van uitbreidingsplannen verplicht voor gemeenten met meer dan tienduizend inwoners. Tot die tijd werd in Apeldoorn gebouwd zonder stedenbouwkundig plan vooraf, in de vorm van sterk verspreide lintbebouwing en stratenplannen. De Woningwet maakte ook het oprichten van woningbouwverenigingen mogelijk.
Het eerste Apeldoornse uitbreidingsplan werd in 1916 vastgesteld. Op basis van dit plan heeft de complexmatige bebouwing van Brummelhof en een deel van de Metaalbuurt plaatsgevonden. In 1938 stelde de gemeente opnieuw een uitbreidingsplan vast. Omdat de buurt Brummelhof gedurende het interbellum grotendeels was volgebouwd, werd het voor woningbouw bestemde grondgebied in zuidelijke richting fors uitgebreid. In het plan waren de open terreinen tussen de vooroorlogse bebouwing in de buurten Brummelhof, Vogelkwartier en Componistenkwartier ingevuld met woningbouw. De Tweede Wereldoorlog en de in juni 1942 afgekondigde bouwstop hielden de uitvoering van dit plan jarenlang op.
Na de Tweede Wereldoorlog werd eerst het Vogelkwartier gebouwd en enige jaren later het Componistenkwartier. Naast de traditionele laagbouw werd hier relatief veel etagebouw toegepast om tegemoet te komen aan de grote woningbehoefte. Vanwege de nabijheid van de industrie werd Wormen primair een arbeiderswijk.
afbeelding 6 luchtfoto plangebied
3.2 Cultuurhistorie
Het plangebied ligt aan de zuidkant van de Ravenweg, in het grensgebied van Vogelbuurt en Componistenkwartier. De Ravenweg is van belang op het niveau van de stad als onderdeel van het stelsel van wijkontsluitingswegen van de stad. Binnen de wijk is het een belangrijke hoofdstructuur. Dit wordt bevestigd door de representatieve middelhoogbouw, die de structuur voorheen markeerde, en laanbeplanting. Het Componistenkwartier kent zijn oorsprong in de late jaren vijftig van de vorige eeuw. De woningen hebben veelal een voortuin als overgang naar het openbaar gebied. De woningblokken aan de Ravenweg en Oude Beekbergerweg kenden een sterke ritmiek door herhaling van gelijkvormige bouwmassa's en identieke gevelindelingen. De schaal van deze blokken wordt verkleind door het toepassen van een architectonische verbijzondering die een schakel vormt tussen het gehele blok en de individuele woning. Veel woningen zijn afgedekt met een zadeldak met een klein dakoverstek en hebben een traditionele baksteenarchitectuur met houten kozijnen. Het beeld is eenvoudig en ingetogen met een sterke oriëntatie op de openbare ruimte. Zijgevels zijn altijd voorzien van raamopeningen en de spaarzame decoraties vinden we terug in de vorm van bijzonder metsewerk rondom ramen en deuren.
3.3 Ruimtelijke En Functionele Structuur
Kenmerkend voor de stedenbouwkundige opzet van de tuindorpen is de openbare groene ruimte centraal in de wijk. In het Componistenkwartier is dit het plantsoen bij de Cesar Francklaan. De buurt is zorgvuldig gecomponeerd in samenhang met de beplanting.
De Oude Beekbergerweg en het Hofveld zijn in de structuur herkenbaar als bebouwingslinten door de kleinschalige bebouwing van individuele woonhuizen van één en twee lagen met een kap, aan de Oude Beekbergerweg afgewisseld met na de oorlog gebouwde rijen eengezinswoningen. De architectonische eenheid is hier niet het individuele woonhuis maar het rijtje huizen.
De verkaveling met individuele woonhuizen langs de noordkant van de Fabianusstraat vormt een duidelijke begrenzing van het Componistenkwartier. Het kwartier heeft een heldere stedenbouwkundige structuur met het plantsoen bij de Cesar Francklaan als middelpunt. De Flamingoweg is een deelgebied dat in ruimtelijk opzicht noch bij de Vogelbuurt noch bij het Componistenkwartier hoort. Het is een passtuk in de ruimtelijke structuur dat later gerealiseerd lijkt te zijn.
3.4 Noodzaak Voor Herstructurering
Apeldoorn Zuid heeft een gewijzigde en sterk vergrijsde bevolkingssamenstelling en een verhoudingsgewijs eenzijdige en gedateerde woningvoorraad. Er staan relatief veel goed-kope en kleine huurwoningen, met in typologisch opzicht weinig variatie en een naar de huidige maatstaven matig uitrustingsniveau, die niet meer aan de hedendaagse wooneisen voldoen en daarmee een bedreiging vormen voor de vitaliteit van de wijk. De combinatie van een eenzijdige bevolkingsopbouw met een eenzijdige woningvoorraad leidt er toe dat bewoners die meer woonkwaliteit of een voor ouderen geschikte woning zoeken de buurt moeten verlaten. Specifiek voor de Ravenweg met omgeving gold nog dat een aantal woningen te dicht op de ventweg en de rijbaan van de stedelijke ontsluitingsweg Ravenweg stond en dat er een tekort aan parkeergelegenheid was.
Al in het Masterplan herstructurering Apeldoorn-Zuid (uit 1997) is de Ravenweg met omgeving aangewezen als herstructureringslocatie. In Zuid Vooruit is dit nog eens bevestigd. De in het Masterplan genoemde maatregel sloop van de bestaande portiekflats en een aantal daarbij gelegen goedkope eengezinswoningen is zowel aan de noord- als aan de zuidzijde van de Ravenweg al enige tijd geleden uitgevoerd. De bouw van vervangende woningen is aan de noordzijde in 2009 gestart. Nu is de zuidzijde aan de beurt.
3.5 Voorzieningen
In de omgeving is een heel scala aan voorzieningen aanwezig. Op een steenworp afstand ligt het Zuiderpark. Langs de oostrand van dit park bevindt zich voorzieningencluster dok Zuid waarin zich de volgende functies bevinden: een gezondheidscentrum, een zorg-steunpunt, diverse welzijnsvoorzieningen waaronder wijkcentrum en bibliotheek, een Vleugelschool, kinderopvang, peuterspeelzaal, buitenschoolse opvang en een Centrum voor Jeugd en Gezin. Winkels zijn te vinden in de winkelcentra Maasstraat, Kayershof, Schubertplein en Hart van Zuid.
3.6 Verkeer En Vervoer
Zoals in paragraaf 2.9 al is aangegeven is de Ravenweg onderdeel van de ring. De overige wegen in het plangebied zijn verblijfsgebied, waar een 30-km-per-uur-regime geldt. Door de ligging aan de ring is het plangebied per auto uiteraard goed bereikbaar. Per bus is de locatie via een halfuursdienst bereikbaar. De bushalte bevindt zich aan het Hofveld, op slechts enkele minuten lopen. In het nieuwe verkeersbeleid heeft de Arnhemseweg de functie van doorstroomas voor de fiets gekregen. Voor zover nog niet aanwezig wordt voor deze doorstroomas gezocht naar mogelijkheden voor een vrijliggende fietsvoorziening.
4 Ruimtelijke En Functionele Opzet
4.1 Ruimtelijke Structuur
Uitgangspunt voor het stedenbouwkundig plan is om de nieuwe bebouwing zo hecht en zorgvuldig mogelijk aan te laten sluiten op de structuur van de omliggende buurten en tegelijkertijd het plan een presentatie te geven langs de Ravenweg. Dit heeft geleid tot het stedenbouwkundig plan dat in afbeelding 7 is weergegeven.
afbeelding 7 stedenbouwkundig plan
Het plan heeft veel overeenkomsten met het oude plan. De eenvoud en het realiseren van autovrije woonhoven is uitgangspunt gebleven. Alleen zijn het er nu niet langer twee maar drie woonhoven. Deze hoven worden omzoomd door overwegend grondgebonden woningen die met hun voorzijde grenzen aan dit groen, zie afbeelding 8. Aan de zuidzijde van deze hoven komen bijzondere woningen met een hoekvorm die bijdragen aan het intieme karakter van de plek. Hier is het mogelijk een benedenbovenwoningen of een verbijzonderde seniorenwoning te realiseren.
afbeelding 8 de hoven
Parallel aan de Ravenweg komen in plaats van de drie uit het oude plan, nu vier woonblokken, zie afbeelding 9. Deze woonblokken bestaan uit rijwoningen met een kap en bij de entree naar de hoven kleinschalige appartementen in drie lagen met een platte afdekking. Hierdoor worden de hoven ruimtelijk aangezet, is er sprake van een gewenste ritmische geleding in de bebouwingswand parallel aan de Ravenweg en is er in de hoven minder sprake van verkeerslawaai.
afbeelding 9 woonblokken langs de Ravenweg
Op de hoeken van de Ravenweg met het Hofveld en van de Ravenweg met de Oude Beekbergerweg wijkt de bebouwing, waardoor er ruimte ontstaat voor openbaar groen. Dit geeft een subtiele overgang naar de bebouwing aan het Hofveld en de Oude Beekbergerweg. Aan deze ruimtes komen de entrees van de hoekwoningen waardoor een blinde gevel voorkomen wordt en aangesloten wordt op een veel voorkomende oplossing in het Componistenkwartier.
Aan de Oude Beekbergerweg komen een blokje met zes rijenwoningen met kap en twee twee-onder-een-kapwoningen. Deze nieuwe bebouwing voegt zich goed in de bestaande bebouwing langs deze weg. Aan de Fabianusstraat komen, in aansluiting op de daar aanwezige kleinschalige bebouwing, een vrijstaande woning met kap en twee twee-onder-een-kapwoningen. Hierdoor wordt dit oude woonlint subtiel afgerond en wordt de route voor het langzaam verkeer naar het Zuiderpark verder aangezet.
Het nieuwe plan gebruikt de bestaande karakteristieken van het Componistenkwartier als inspiratie voor de toe te passen architectuur. Zo wordt ingezet op ingetogen, bescheiden vakmanschap van metselwerkgevels en op incidentele plastiek in de gevel rondom ramen en deuren. Ook worden de in het Componistenkwartier veel voorkomende zadeldaken met bescheiden overstek toegepast. Daarbij is de architectuur aan de Ravenweg, aan de Oude Beekbergerweg en de Fabianusstraat afgestemd op de bestaande aansluitende woningen. In de hoven is een meer eigen karakter mogelijk. De eisen aan de architectuur en de inrichting van het openbaar gebied zijn vastgelegd in een nieuw gebiedsgericht welstandsbeleid dat tegelijk met dit bestemmingsplan in procedure gaat.
In vogelvlucht zou het plangebied er zo kunnen gaan uitzien.
afbeelding 11 stedenbouwkundig plan in vogelvlucht
4.2 Verkeersstructuur En Parkeren
De Ravenweg is onderdeel van de ring. De Oude Beekbergerweg en het Hofveld zijn belangrijke verbindingen op het schaalniveau van Apeldoorn-Zuid. De Oude Beekbergerweg vormt de verbinding naar het centrum van Apeldoorn. Het Hofveld vormt de verbinding naar de voorzieningen in het Hart van Zuid en bij het Schubertplein. De Fabianusstraat is een verbinding op buurtniveau. Deze straat vormt een verbinding tussen de Arnhemseweg en het Zuiderpark.
De Ravenweg krijgt een profiel van hoofdrijbaan met aan weerszijden ventwegen. De bestaande kastanjebomen in de bermen blijven gehandhaafd. Het fietsverkeer langs de Ravenweg wordt over de ventwegen geleid. Langs de ventweg, aan de zijde van de woningen, komen parkeerplaatsen. Ook langs de Oude Beekbergerweg, aan de zijde van de nieuwe woningen, komen parkeerplaatsen.
Voor het project wordt een gemiddelde parkeernorm gehanteerd van 1,6 parkeerplaats per woning. Hiermee wordt voldaan aan de parkeernormen die in de Actualisatie Parkeernota zijn gesteld.
afbeelding 11 ontsluiting en parkeren
Voor het merendeel van de nieuwe woningen komen er parkeerplaatsen in de openbare ruimte binnen het plangebied. Achter de woonhoven komen parkeerplaatsen op het maaiveld in twee zogenoemde parkeerkoffers. Deze zijn bereikbaar vanaf de Oude Beekbergerweg en vanaf het Hofveld met een achterstraat die beide parkeerkoffers verbindt. Ook aan de achterstraat komen parkeerplaatsen. De parkeerplaatsen voor de twee-onder-een-kapwoningen en de vrijstaande woning komen op eigen terrein.
Bezoekers kunnen parkeren op de parkeerplaatsen in de openbare ruimte. Zoals gezegd komen deze parkeerplaatsen langs de Ravenweg en de Oude Beekbergerweg. Uiteraard kunnen ook de bewoners deze parkeerplaatsen gebruiken.
4.3 Inrichting Openbare Ruimte
De openbare buitenruimte vormt de belangrijkste verbinding van het project Ravenweg met het omringende stedelijke gebied. De ring is de verbindende structuur op het schaalniveau van de stad als geheel. Bij de geplande reconstructie zal de ring tussen de Kayersdijk en de Arnhemseweg een zo continu mogelijk profiel krijgen. Uitgangspunt voor het ruimtelijke profiel van de Ravenweg is een boombeplanting in brede grasbermen, ventwegen in gebakken klinkers en uitsluitend langsparkeren op de ventwegen.
Bij de kruisingen van de Ravenweg met de Oude Beekbergerweg en het Hofveld worden groene ruimtes gemaakt. Deze vormen een ruimtelijke overgang van de nieuwe bebouwing naar de oude bebouwingslinten. De kwaliteit van het wonen wordt voor een belangrijk deel bepaald door deze groene ruimtes, die ieder een ander karakter krijgen. Aan de drie hoven komen voordeuren van de woningen. De hoven zijn autovrij en openbaar toegankelijk. In de hoven is ruimte voor bomen en speelplekken voor kleine kinderen. Aan de toegangen tot de woonhoven liggen de voordeuren van de appartementen. Tussen de nieuwe woningen en de bestaande woningen aan de Fabianusstraat komt een achterstraat. Deze achterstraat ontsluit de daar gelegen parkeerplaatsen. Aan beide zijden van deze achterstraat komt een groenzone met enkele bomen. Deze groeninrichting draagt bij aan een prettige woonomgeving en een rustige overgang naar de bestaande woningen.
4.4 Programma
In het plangebied stonden 142 woningen. In de nieuwe situatie is ruimte voor maximaal 97 woningen. Het worden woningen in verschillende types: rijwoningen, beneden-bovenwoningen, twee-onder-een-kapwoningen en een enkele vrijstaande woning. Het zijn allemaal huurwoningen, voornamelijk in de sociale huur. Een aantal van de woningen is specifiek bestemd voor starters op de woningmarkt en een aantal specifiek voor senioren.
De realisatie van deze woningen betreft het vervangen van woningen in het kader van de herstructurering van Zuid en niet het toevoegen van nieuwe woningen aan de woningvoorraad. De woningen voorzien in de behoefte van verschillende doelgroepen en passen binnen de uitgangspunten van het woonbeleid. Deze woningen maken derhalve deel uit van de Apeldoornse woningvoorraad en zijn als zodanig onderdeel van de regionale woningbouwprogrammering en de afspraken die gemaakt worden, passend binnen de kaders van het Kwalitatief Woonprogramma 2010-2019.
5 Uitvoerbaarheid
5.1 Milieuaspecten
5.1.1 Inleiding
Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (verder: Bro) moet de gemeente in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving opnemen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening.
In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de thema's bodem, milieuzonering, geluid, luchtkwaliteit en externe veiligheid.
5.1.2 Bodem
Onderzocht moet worden of de bodem verontreinigd is en wat voor gevolgen een eventuele bodemverontreiniging heeft voor de uitvoerbaarheid van het plan. Een nieuwe bestemming mag pas worden opgenomen als is aangetoond dat de bodem geschikt (of geschikt te maken) is voor de nieuwe of aangepaste bestemming. Wanneer (een deel van) de bodem in het plangebied verontreinigd is, moet worden aangetoond dat het bestemmingsplan, rekening houdend met de kosten van sanering, financieel uitvoerbaar is. Bodemonderzoeken mogen in de regel niet ouder dan 5 jaar oud zijn. Uitzondering hierop zijn de plannen waar de bodem niet verdacht is op bodemverontreiniging en/of bodemonderzoeken de bodemkwaliteit voldoende weergeven en er geen onoverkomelijke problemen te verwachten zijn bij de bestemmingsplanwijziging.
Indien er sprake is van bouwactiviteiten, is ook in het kader van de bouwvergunning onderzoek naar de kwaliteit van de bodem nodig. Deze bodemonderzoeken mogen wettelijk niet ouder zijn dan 5 jaar.
Hiernaast geldt dat de gemeente Apeldoorn bevoegd gezag is in het kader van het Besluit bodemkwaliteit. In het Besluit bodemkwaliteit wordt hergebruik van licht verontreinigde grond mogelijk gemaakt. De gemeente Apeldoorn heeft hiervoor beleid opgesteld dat is vastgelegd in bodemkwaliteitskaarten en een bodembeheersplan.
Onderzoeksresultaten bodem
In het plangebied is door Wiertsema & Partners Raadgevend Ingenieurs verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. De rapportage van dit onderzoek, 'Verkennend bodemonderzoek locatie Ravenweg fase 2' d.d. 14 juli 2006, kenmerk VN-27190A, is opgenomen in bijlage 2van de Bijlagen bij de toelichting.
Uit het vooronderzoek en het veldwerk bleek dat de locatie verdacht is op het voorkomen van asbest in de bodem. Er zijn stukjes asbestverdacht plaatmateriaal aangetroffen. Aangezien er zeer weinig materiaal is aangetroffen en slechts zeer plaatselijk wordt nader asbestonderzoek niet zinvol geacht.
De resultaten van de bodemonderzoeken geven aan dat de bovengrond plaatselijk licht verontreinigd is met zink, PAK en EOX. De ondergrond is niet verontreinigd. Het grondwater is licht verontreinigd met zink. De gemeten gehaltes blijven echter onder de streefwaarden.
Uit deze resultaten blijkt dat de bodem in het plangebied geschikt is voor het voorgenomen gebruik.
5.1.3 Milieuzonering
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:
- het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
- het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden gebruikt de gemeente Apeldoorn de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de dichtst daarbij gelegen situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is.
Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype rustige woonwijk. Een rustige woonwijk is ingericht volgens het principe van de functiescheiding: afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies voor; langs de randen is weining verstoring door verkeer. Vergelijkbaar met de rustige woonwijk zijn rustig buitengebied, stiltegebied en natuurgebied. Daarvoor gelden dan ook dezelfde richtafstanden.
Een ander omgevingstype is het gemengd gebied. Een gemengd gebied is een gebied met een variatie aan functies; direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen behoren tot het omgevingstype gemengd gebied. Het gemengd gebied kent door de aanwezige variatie aan functies en situering al een hogere milieubelasting. Dit kan aanleiding zijn om gemotiveerd voor één of meer milieuaspecten een kleinere afstand aan te houden dan wordt geadviseerd voor een rustige woonwijk. Een geadviseerde afstand van 30 meter kan dan bijvoorbeeld worden gecorrigeerd tot 10 meter en een geadviseerde afstand van 100 meter tot 50 meter. Uitzondering op het verlagen van de richtafstanden vormt het aspect gevaar: de richtafstand voor dat milieuaspect wordt niet verlaagd.
De tabel geeft de relatie tussen milieucategorie, richtafstanden en omgevingstype weer.
milieucategorie | richtafstand tot omgevingstype rustige woonwijk | richtafstand tot omgevingstype gemengd gebied |
1 | 10 m | 0 m |
2 | 30 m | 10 m |
3.1 | 50 m | 30 m |
3.2 | 100 m | 50 m |
4.1 | 200 m | 100 m |
4.2 | 300 m | 200 m |
5.1 | 500 m | 300 m |
5.2 | 700 m | 500 m |
5.3 | 1.000 m | 700 m |
6 | 1.500 m | 1.000 m |
Het systeem van richtafstanden gaat uit van het principe van scheiding van functies: de richtafstandenlijst geeft richtafstanden tussen bedrijfslocatie en omgevingstype rustige woonwijk respectievelijk gemengd gebied. Binnen gebieden met functiemenging zijn er milieubelastende en milieugevoelige functies die op korte afstand van elkaar zijn of worden gesitueerd. Bij gebieden met functiemenging kan gedacht worden aan stads- en wijkcentra, horecaconcentratiegebieden en woongebieden met kleinschalige c.q. ambachtelijke bedrijvigheid. Het kan gaan om bestaande gebieden met functiemenging en om gebieden waar bewust functiemenging wordt nagestreefd, bijvoorbeeld om een grotere levendigheid tot stand te brengen. Voor gebieden met functiemenging wordt de richtafstandenlijst gecorrigeerd toegepast.
Naast de geadviseerde milieuzonering voor bedrijven op basis van de VNG uitgave 'Bedrijven en milieuzonering', kunnen er ook nog afstandscriteria uit specifieke milieuregelgeving gelden. Denk hierbij aan de Wet milieubeheer, de agrarische geurwetgeving en de veiligheidsregelgeving. Deze regelgeving geldt uiteindelijk als toetsingskader voor de toegestane milieueffecten. Ook deze afstandscriteria worden meegenomen bij de beoordeling van nieuwe ontwikkelingen.
Onderzocht worden zowel de feitelijke invloed van de ter plaatse gevestigde en te vestigen milieubelastende functies als de invloed die kan uitgaan van milieubelastende functies die op grond van de geldende bestemming gevestigd kunnen worden.
Onderzoeksresultaten milieuzonering
Het plangebied ligt ten zuiden van de Ravenweg. De Ravenweg maakt onderdeel uit van de Ring rond het centrum van Apeldoorn. In het oosten grenst het plangebied aan de Oude Beekbergerweg. De Oude Beekbergerweg is een drukke weg. Het deel van het plangebied dat is gesitueerd aan de Ravenweg, de Oude Beekbergerweg en de directe omgeving daarvan kan worden gekarakteriseerd als een gemengd gebied. De voor het aspect geluid geadviseerde afstanden tussen milieubelastende en milieugevoelige functies kunnen daarom met één afstandsstap worden verlaagd. Het deel van het plangebied dat grenst aan de Flamingoweg kan worden aangemerkt als rustige woonwijk.
Aan de Marchantstraat 2-4 is een groepspraktijk van huisartsen gevestigd. Een huisartsenpraktijk is in de VNG-uitgave Bedrijven en milieuzonering ingedeeld in milieucategorie 1. Geadviseerd wordt om tussen gevoelige functies en een huisartsenpraktijk een afstand van 10 meter aan te houden. De afstand tot het plangebied bedraagt 13 meter. De huisartsenpraktijk vormt derhalve geen belemmering voor de geplande woningbouw.
Aan de Oude Beekbergerweg 151 bevindt zich een gebouw waarin voorheen de Sebastiaanschool was gevestigd. Momenteel wordt het pand gebruikt voor de opslag van goederen die bestemd zijn voor de derde wereld. Op grond van het geldende Uitbreidingsplan in Hoofdzaak Wormen B heeft het de bestemming 'bijzondere bebouwing' met maatbestemming 'scholen'. Een school is in de VNG-uitgave Bedrijven en milieuzonering ingedeeld milieucategorie 2. Geadviseerd wordt om tussen gevoelige functies en een school een afstand van 30 meter aan te houden. Vanwege de ligging aan een gemengd gebied kan die afstand voor het aspect geluid met één stap verlaagd worden tot 10 meter. De afstand tot het plangebied bedraagt circa 20 meter. De basisschool vormt derhalve geen belemmering voor de geplande woningbouw.
Aan de Fabianusstraat 2 is een (praktijk)school gevestigd. Een school is in de VNG-uitgave Bedrijven en milieuzonering ingedeeld milieucategorie 2. Geadviseerd wordt om tussen gevoelige functies en een school een afstand van 30 meter aan te houden. De feitelijke afstand tot het plangebied bedraagt 87 meter. De praktijkschool vormt derhalve geen belemmering voor de geplande woningbouw.
Aan de Fabianusstraat 4 bevindt zich een dansschool. Een dansschool is in de VNG-uitgave Bedrijven en milieuzonering ingedeeld milieucategorie 2. Geadviseerd wordt om tussen gevoelige functies en een dansschool een afstand van 30 meter aan te houden. De afstand tot het plangebied bedraagt 82 meter. De dansschool vormt derhalve geen belemmering voor de geplandewoningbouw.
5.1.4 Geluidhinder
Op basis van de Wet geluidhinder (Wgh) zijn er drie geluidsbronnen waarmee bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening gehouden dient te worden: wegverkeers-, railverkeers- en industrielawaai. Het plangebied ligt alleen binnen de invloedssfeer van verkeerswegen. Derhalve word uitsluitend het wegverkeerslawaai beschouwd.
Artikel 76 Wgh verplicht ertoe om bij de vaststelling van een bestemmingsplan dat betrekking heeft op gronden binnen een geluidzone terzake van de geluidsbelasting van de gevel van geprojecteerde geluidsgevoelige bestemmingen (zoals woningen) de grenswaarden uit de Wgh in acht te nemen. Bij het voorbereiden van de vaststelling van zo'n bestemmingsplan moet akoestisch onderzoek worden gedaan naar die geluidsbelasting. In het kader van een goede ruimtelijke ordening moeten in een akoestisch onderzoek ook de wegen zonder geluidzone worden beschouwd. Hierbij wordt aansluiting gezocht bij de kaders van de Wgh.
Op grond van artikel 74 Wgh heeft iedere weg van rechtswege een geluidzone, met uitzondering van:
- wegen die liggen binnen een tot woonerf bestemd gebied;
- wegen waarop een wettelijke snelheid geldt van ten hoogste 30 kilometer per uur.
De breedte van de zone is afhankelijk van het aantal rijstroken en van de ligging van de weg in binnen- of buitenstedelijk gebied.
Wanneer woningen worden geprojecteerd binnen een geluidzone moet akoestisch onderzoek worden uitgevoerd naar de geluidsbelasting op de gevels van die woningen. De voorkeursgrenswaarde bedraagt 48 dB. Bij een hogere geluidbelasting moet worden gekeken of er maatregelen getroffen kunnen worden om de geluidbelasting te reduceren. Indien maatregelen onvoldoende effect geven en/of onmogelijk zijn en de geluidsbelasting niet hoger is dan de maximale grenswaarde van 63 dB (Lden, inclusief aftrek ex artikel 110g Wgh) kunnen burgemeester en wethouders een hogere waarde vaststellen. De voorwaarde die de gemeente Apeldoorn daaraan stelt is dat daarvoor een grond aanwezig is. Die gronden zijn vastgelegd in de gemeentelijke beleidsregel voor de voorkeurswaarden en de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting.
Onderzoeksresultaten wegverkeerslawaai
De meest relevante verkeersweg is hier de Ravenweg. Voor deze binnenstedelijke weg doet zich geen van de genoemde uitzonderingen voor zodat deze van rechtswege een geluidzone heeft van 200 meter. Voor de overige wegen in de nabijheid van het plangebied, te weten Hofveld, Oude Beekbergerweg, Fabianusstraat, Gaaiweg en Flamingoweg, geldt een wettelijke snelheid van ten hoogste 30 kilometer per uur; deze wegen hebben daarom geen geluidzone.
In de rapportage d.d. 6 december 2010, opgesteld door adviesbureau Cauberg-Huygen, met rapportnummer 20101628-02v2, die is opgenomen in bijlage 3 van de Bijlagen bij detoelichting, is de geluidsbelasting ten gevolge van de hiervoor genoemde wegen berekend.
De berekende geluidbelasting ten gevolge van de Ravenweg bedraagt ten hoogste 62 dB. Dit houdt in dat de voorkeursgrenswaarde van 48 dB voor wegverkeerslawaai wordt overschreden. De maximale grenswaarde van 63 dB wordt echter niet overschreden. Bronmaatregelen en/of overdrachtsmaatregelen om de geluidsbelasting te reduceren tot de voorkeursgrenswaarde zijn niet mogelijk of stuiten op stedenbouwkundige bezwaren. De bouw van de 64 woningen gelegen aan de Ravenweg waarvoor de voorkeursgrenswaarde wordt overschreden is derhalve alleen mogelijk na vaststelling van hogere waarden. Uit toetsing blijkt dat er wordt voldaan aan de beleidsregel Hogere waarden Wet geluidhinder gemeente Apeldoorn. De grond waarop het vaststellen van hogere waarden is gebaseerd, is vervanging van bestaande bebouwing. Op 1 maart 2011 hebben burgemeester en wethouders de hogere waarden vastgesteld.
De geluidsbelasting vanwege niet-zoneplichtige wegen overschrijdt op sommige waarnemingspunten op de nieuwbouw de voorkeursgrenswaarde maar nergens wordt de maximale grenswaarde van 63 dB overschreden. Voor een stedelijke omgeving worden deze geluidsniveaus aanvaardbaar geacht. Bij de bouwaanvraag dient steeds door middel van een gevelisolatietekening te worden aangetoond dat aan de normen voor het binnenniveau wordt voldaan.
5.1.5 Luchtkwaliteit
In de Wet milieubeheer zijn eisen opgenomen waaraan de luchtkwaliteit in de buitenlucht moet voldoen. Hierbij is onderscheid gemaakt in grenswaarden waaraan nu moet worden voldaan en grenswaarden waaraan in de toekomst moet worden voldaan. De meest kritische stoffen zijn stikstofdioxide en fijn stof. Aan de andere stoffen die in de Wet worden genoemd wordt in Nederland, behoudens bijzondere situaties, overal voldaan.
Op grond van artikel 5.16 Wm kan de gemeenteraad een bestemmingsplan met mogelijke gevolgen voor de luchtkwaliteit alleen vaststellen wanneer aannemelijk is gemaakt dat:
- het bestemmingsplan niet leidt tot het overschrijden van de in de wet genoemde grenswaarden, of
- de luchtkwaliteit als gevolg van het bestemmingsplan per saldo verbetert of ten minste gelijk blijft, of, bij een beperkte toename, door een met de ontwikkeling samenhangende maatregel of effect, per saldo verbetert, of
- het bestemmingsplan niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie van een stof waarvoor in de wet grenswaarden zijn opgenomen, of
- de ontwikkeling is opgenomen of past in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit.
Niet in betekenende mate bijdragen
In de Regeling "niet in betekenende mate bijdragen" zijn categorieën van gevallen aangewezen die in ieder geval niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Een bijdrage is "niet in betekende mate" als de toename maximaal drie procent van de jaargemiddelde grenswaarde van fijn stof of stikstofdioxide bedraagt. Wanneer een ontwikkeling valt onder één van die categorieën is het niet nodig een onderzoek naar de luchtkwaliteit uit te voeren. De categorieën van gevallen zijn:
- woningbouwlocaties met niet meer dan 1.500 nieuwe woningen en één ontsluitingsweg;
- woningbouwlocaties met niet meer dan dan 3.000 woningen en twee ontsluitingswegen;
- kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlakte van niet meer dan 100.000 m2 en één ontsluitingsweg;
- kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlakte van niet meer dan 200.000 m2 en twee ontsluitingswegen.
Verder is een bepaalde combinatie van woningen en kantoren zonder nader onderzoek mogelijk en is er voor sommige inrichtingen geen onderzoeksplicht.
Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit
In het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) staan enerzijds maatregelen die gemeenten, provincies en rijk nemen om de luchtkwaliteit te verbeteren en anderzijds grootschalige, "in betekenende mate" projecten die tot verslechtering kunnen leiden. Per saldo kan Nederland hiermee in 2011 overal aan de grenswaarden van fijn stof voldoen en in 2015 aan de grenswaarden voor stikstofdioxide. Nederland heeft op basis van het NSL van de Europese Commissie uitstel gekregen van de inwerkingtreding van de grenswaarden.
Toepasbaarheidsbeginsel
Op locaties die niet voor het publiek toegankelijk zijn, op het terrein van inrichtingen, op rijbanen van wegen en in de middenbermen van wegen hoeft de luchtkwaliteit niet te worden beoordeeld (het "toepasbaarheidsbeginsel").
Voor alle andere ontwikkelingen moet worden onderzocht wat het effect op de luchtkwaliteit is. Blijkt uit het onderzoek dat de ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging, dan vormt het onderdeel luchtkwaliteit geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling. Is de bijdrage wel in betekenende mate maar wordt er geen grenswaarde overschreden, dan is er evenmin een belemmering.
Onderzoeksresultaten luchtkwaliteit
Het bestemmingsplan beoogt de bouw van maximaal 97 woningen. Daarmee staat vast dat de ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging en is het niet nodig luchtkwaliteitsonderzoek uit te voeren.
5.1.6 Externe veiligheid
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (verder: Bevi) worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico van zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven, maar ook om kleinere bedrijven als LPG-tankstations en opslagen van bestrijdingsmiddelen. Daarnaast zijn (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen, zoals buisleidingen, spoor-, auto-, en waterwegen, ook als potentiële gevarenbron aangemerkt.
Het beleid voor externe veiligheid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet milieubeheer en de Wet ruimtelijke ordening de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe hanteren het Bevi en het externe veiligheidsbeleid ten aanzien van transportassen het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.
Het plaatsgebonden risico is de kans dat een persoon die zich gedurende een jaar onafgebroken onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico wordt per bedrijf vastgelegd in contouren. Er geldt een contour waarbinnen die kans 10-6 (één op 1.000.000) bedraagt.
Het groepsrisico is een berekening van de kans dat een groep personen binnen een bepaald gebied overlijdt tengevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van een aanvaardbaar groepsrisico. Indien een ontwikkeling is gepland in de nabijheid van een Bevi-bedrijf geldt een verantwoordingsplicht voor de gemeente voor het toelaten van gevoelige functies.
Besluit externe veiligheid inrichtingen
Voor bepaalde risicovolle bedrijven geldt het Bevi. Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.
Onderzoeksresultaten Besluit externe veiligheid inrichtingen
In de nabijheid van het gebied tussen Ravenweg en Fabianusstraat bevinden zich geen bedrijven die vallen onder de werkingssfeer van het Bevi. Het Bevi vormt geen belemmering voor de beoogde woningbouw.
Transport van gevaarlijke stoffen over water, spoor en weg
Voor de beoordeling van de risico's vanwege het transport van gevaarlijke stoffen dient op dit moment de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen te worden gehanteerd. Op dit moment wordt echter wel gewerkt aan nieuwe wet- en regelgeving, met als uitvloeisel het zogeheten Basisnet.
Onderzoeksresultaten Transport van gevaarlijke stoffen over water, spoor en weg
In de nabijheid van het plangebied bevinden zich geen wegen waarover significant transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt.
Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Voor de beoordeling van de risico's van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen gelden het Besluit externe veiligheid buisleidingen en de Regeling externe veiligheid buisleidingen. Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot buisleidingen voor zowel transport van brandbare vloeistoffen als hogedrukaardgasleidingen wettelijk vastgelegd.
Onderzoeksresultaten Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen
In de nabijheid van het plangebied bevinden zich geen buisleidingen voor het transport van gevaarlijke stoffen.
5.1.7 Elektromagnetische velden
De minister van VROM heeft bij brief van 3 oktober 2005 geadviseerd om bij de vaststelling van nieuwe plannen, zo veel als redelijkerwijs mogelijk is, te vermijden dat er nieuwe situaties ontstaan waarbij kinderen langdurig verblijven in het gebied rond bovengrondse hoogspanningslijnen waarbinnen het jaargemiddelde magneetveld hoger is dan 0,4 microTesla (µT).
De aanleiding voor dit advies is een Engels onderzoek waarbij een licht statistisch verband naar voren is gekomen tussen het langdurig aanwezig zijn van kinderen binnen de 0,4 microTesla (µT) magneetveldzone van bovengrondse hoogspanningslijnen en leukemie bij kinderen tussen 0 en 15 jaar. Het is nog niet duidelijk wat de achterliggende oorzaak hiervan is. Op basis van het voorzorgsprincipe wordt daarom geadviseerd om in nieuwe situaties rekening te houden met deze 0,4 µT–zone rondom hoogspanningslijnen. Gelet op de maatschappelijke kosten-baten afweging en ook gezien de huidige onzekerheden over de mogelijke gezondheidsrisico's adviseert VROM dat er geen directe aanleiding is om maatregelen te nemen in bestaande situaties.
Nieuwe situaties zijn nieuwe bestemmingsplannen en/of wijziging van bestaande bestemmingsplannen en/of plaatsing van nieuwe hoogspanningslijnen dan wel wijzigingen aan bestaande hoogspanningslijnen. Gevoelige bestemmingen zijn locaties waar kinderen langdurig verblijven, zoals woningen, scholen en crèches.
Gelet op het hiervoor genoemde VROM-advies heeft het gemeentebestuur op 6 november 2007 de intentie uitgesproken om op termijn alle bovengrondse hoogspanninglijnen in Apeldoorn ondergronds te brengen. Tot het zover is, zal voor nieuwe ontwikkelingen de lijn van het VROM-advies gevolgd worden.
Onderzoeksresultaten
In de nabije omgeving van het plangebied loopt de bovengrondse hoogspanningslijn Kattenberg - Apeldoorn. De indicatieve afstand bedraagt bij deze hoogspanningslijn 80 meter. De specifieke aan te houden afstand bedraagt bij maximale belasting 38.5 meter en voor de feitelijke belasting 22 meter. De feitelijke afstand van het plangebied tot deze hoogspanningslijn bedraagt circa 120 meter. Gezien deze afstand vormt de hoogspanningslijn geen belemmering voor de beoogde woningbouwontwikkeling.
5.1.8 Milieueffectrapportage
Per 1 april 2011 is het Besluit m.e.r gewijzigd. De belangrijkste aanleidingen hiervoor zijn de modernisering van de m.e.r wetgeving in 2010 en de uitspraak van het Europese Hof van 15 oktober 2009. Uit deze uitspraak volgt dat de omvang van een project niet het enige criterium mag zijn om wel of geen me.r.- (beoordeling) uit te voeren. Ook als een project onder de drempelwaarde uit lijst C en D zit, kan een project belangrijke nadelige gevolgen hebben, als het bijvoorbeeld in of nabij een kwetsbaar natuurgebied ligt.
Gemeenten en provincies moeten daarom per 1 april van 2011 ook bij kleine bouwprojecten beoordelen of een m.e.r.-beoordeling nodig is. Achterliggende gedachte hierbij is dat ook kleine projecten het milieu relatief zwaar kunnen belasten en ook bij kleine projecten van geval tot geval moet worden beoordeeld of een MER nodig is.
Een m.e.r.-beoordeling is een toets van het bevoegd gezag om te beoordelen of bij een project belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen optreden. Wanneer uit de toets blijkt dat er belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen optreden moet er een m.e.r.-procedure worden doorlopen. Met andere woorden dan is het opstellen van een milieueffectrapportage (MER) nodig.
Beoordeling noodzakelijkheid m.e.r.-beoordeling
Om te bepalen of een m.e.r.-beoordeling noodzakelijk is, dient bepaald te worden of de ontwikkeling de drempelwaarden uit lijst D van het Besluit m.e.r. overschrijdt, of de ontwikkeling in een kwetsbaar gebied ligt en of er belangrijke milieugevolgen zijn.
Drempelwaarden Lijst D
Het bestemmingsplan maakt de bouw van 97 woningen mogelijk. Deze ontwikkeling ligt ver beneden de drempelwaarde zoals opgenomen in het Besluit m.e.r..
Gevoelig gebied
In onderdeel A van de bijlage bij het Besluit m.e.r is bepaald wat verstaan wordt onder een gevoelig gebied. Als gevoelig gebied zijn gebieden aangewezen die beschermd worden op basis van de natuurwaarden, landschappelijke waarden, cultuurhistorische waarden en waterwingebieden.
Uit paragraaf 5.3 van de toelichting volgt dat het plangebied niet ligt in of nabij een gebied dat beschermd wordt vanuit de natuurwaarden. Het plan ligt daarnaast zodanig ver verwijderd van de Ecologische Hoofdstructuur, een Vogel- of Habitatrichtlijngebied en overig beschermd natuurgebied dat van externe werking geen sprake kan zijn.
Het plangebied behoort niet tot een waterwinlocatie, waterwingebied of grondwaterbeschermingsgebied. En is er geen sprake van een landschappelijk waardevol gebied. In het plangebied zijn geen cultuurhistorische waarden aanwezig.
Milieugevolgen
In de subparagrafen 5.1.2 t/m 5.1.7 zijn de verschillende milieueffecten beschouwd, zoals geluid en luchtkwaliteit. Hieruit blijkt dat er door de ontwikkeling inderdaad geen sprake zal zijn van nadelige milieugevolgen.
Conclusie
Zoals beschreven in de voorafgaande alinea's zijn er geen 'belangrijke nadelige milieugevolgen' te verwachten en kan daarom is het niet noodzakelijk een m.e.r.-beoordeling uit te voeren.
5.2 Waterhuishouding
5.2.1 Algemeen
Het plangebied ligt in bestaand stedelijk gebied en is circa 4 hectare groot. Het plangebied bevindt zich niet binnen enige Keurzone en ook niet in de (zoek)gebieden voor regionale waterberging die de provincie Gelderland in het streekplan heeft aangegeven.
5.2.2 Grondwater
Het gebied ligt in Apeldoorn-West en daarmee in de grondwaterfluctuatiezone die in het streekplan is vastgelegd.
Direct ten zuidoosten van het plangebied bevindt zich een peilbuis uit het gemeentelijk meetnet voor de meting van grondwaterstanden. Uit de gegevens van deze peilbuis blijkt dat de gemiddelde grondwaterstand zich op 3 meter onder het maaiveld bevindt. In natte perioden komen grondwaterstanden tot circa 2 meter onder maaiveld voor. Er is in en om het plangebied geen grondwateroverlast bekend. Er zijn geen maatregelen nodig om grondwateroverlast te voorkomen. Het grondwater zal niet structureel afgevoerd worden. Hierdoor zal het plan grondwaterneutraal ontwikkeld worden.
5.2.3 Oppervlaktewater en waterafhankelijke natuur
In de nabijheid van het plangebied is geen oppervlaktewater aanwezig. Door dit plan ontstaat geen extra oppervlaktewater. Ook komt er geen waterafhankelijke natuur voor. Het plan heeft derhalve geen nadelige gevolgen voor het oppervlaktewatersysteem en ook niet voor de waterafhankelijke natuur.
5.2.4 Afvoer van hemelwater
Traditioneel wordt in het bestaande stedelijk gebied het hemelwater afkomstig van verhard oppervlak afgevoerd naar het gemengd gemeentelijk rioolstelsel. Vervolgens wordt het gezamenlijk met het (huishoudelijk) afvalwater naar de rioolwaterzuiveringsinrichting getransporteerd. Sinds de introductie van het vernieuwde waterbeleid hanteert de gemeente Apeldoorn bij nieuwbouwplannen en herstructureringsprojecten het principe dat er geen hemelwater op de bestaande gemengde riolering mag worden aangesloten. Voor dit project worden de volgende uitgangspunten gehanteerd:
- Al het hemelwater afkomstig van daken en terreinverhardingen (zoals parkeerplaatsen en pleinen) en straten wordt geïnfiltreerd in de bodem of geborgen op het terrein, bijvoorbeeld door toepassing van infiltatiegreppels of wadi's, ondergrondse infiltatievoorzieningen, waterdoorlatende verhardingen of vijvers.
- Voor hemelwater afkomstig van afvoerende verharde oppervlakken dient een hemelwatervoorziening ter grootte van minimaal 20 mm per afvoerende m2 verharding aangelegd te worden.
Indien er grotere buien vallen kan de infiltratie- of bergingsvoorziening bovengronds overlopen en afstromen openbaar gebied. Hier zal met de hoogteligging van het ontwerp rekening gehouden worden.
Voor de nieuwbouw mag géén gebruik worden gemaakt van uitlogende materialen zoals zink en koper die het hemelwater kunnen verontreinigen.
5.2.5 Afvoer van afvalwater
In en om het plangebied ligt een gemengd rioolstelsel. De nieuwe woningen dienen te worden voorzien van gescheiden afvoeren voor afval- en hemelwater, zoals op grond van het Bouwbesluit verplicht is. De vuilwaterafvoer van de bebouwing wordt aangesloten op het gemeentelijk gemengde rioolstelsel. Het bestaande rioolstelsel heeft voldoende capaciteit om de extra vuilwaterafvoer van de nieuwbouw op te vangen.
5.2.6 Watertoets
Een melding van de terinzagelegging van het ontwerp van het bestemmingsplan is gezonden aan het Waterschap Veluwe. Het Waterschap heeft laten weten geen opmerkingen over het plan te hebben.
5.3 Natuurwaarden
5.3.1 Algemeen
Bescherming van natuurwaarden vindt plaats via de Flora- en faunawet, de Natuurbeschermingswet, de Boswet en de provinciale richtlijn voor Bos- en natuurcompensatie.
Soortbescherming
Op grond van de Flora- en faunawet is iedere handeling verboden die schade kan toebrengen aan de op grond van de wet beschermde planten en dieren en/of hun leefgebied. Op grond van artikel 75 van de wet kan ontheffing van het verbod worden verleend en op grond van de ex artikel 75 vastgestelde AmvB gelden enkele ontheffingen van het verbod. Het systeem werkt als volgt:
- algemene soorten
Voor de (met name genoemde) algemene soorten geldt (onder andere) voor activiteiten die zijn te kwalificeren als ruimtelijke ontwikkelingen een ontheffing van het verbod. - overige soorten
Voor de overige (met name genoemde) soorten geldt (onder andere) voor activiteiten die zijn te kwalificeren als ruimtelijke ontwikkelingen een ontheffing van het verbod, mits die activiteiten worden uitgevoerd op basis van een door de minister van LNV goedgekeurde gedragscode. Wanneer er geen (goedgekeurde) gedragscode is, is voor die soorten een ontheffing nodig; de ontheffingsaanvraag wordt voor deze soorten getoetst aan het criterium 'doet geen afbreuk aan gunstige staat van instandhouding van de soort'. - soorten bijlage IV Habitatrichtlijn/bijlage 1 AmvB
Voor de soorten die zijn genoemd in bijlage IV van de Habitatrichtlijn en bijlage 1 van de AmvB artikel 75 is voor activiteiten in het kader van ruimtelijke ontwikkeling een ontheffing nodig. De ontheffingsaanvraag wordt getoetst aan drie criteria:- 1. er is sprake van een in of bij de wet genoemd belang (daaronder valt de uitvoering van werkzaamheden in het kader van ruimtelijke inrichting of ontwikkeling); en
- 2. er is geen alternatief; en
- 3. doet geen afbreuk aan gunstige staat van instandhouding van de soort.
Vogels vormen een aparte groep: activiteiten die verstorend zijn gedurende de broedperiode van voorkomende broedvogels zijn niet toegestaan; een ontheffingsmogelijkheid ontbreekt dan ook. Daarnaast is voor aantasting van vaste verblijfplaatsen van vogels (nesten die jaarlijks terugkerend worden bezocht) buiten de broedperiode een ontheffingsprocedure van belang.
Gebiedsbescherming
Naast de hiervoor beschreven soortbescherming kan ook een gebiedsbescherming gelden op grond van de Natuurbeschermingswet en de Vogel- en/of Habitatrichtlijn. Aangezien het plangebied niet ligt in een gebied waarvoor zo'n gebiedsbescherming geldt en ook niet in de invloedssfeer van zo'n gebied, wordt daarop niet verder ingegaan.
Bos- en natuurcompensatie
Flora wordt ook beschermd door de Boswet en de provinciale richtlijn Bos- en natuurcompensatie uit 1998, die is gericht op de instandhouding van het bos- en natuurareaal in de provincie Gelderland. Voor gronden met de hoofd- of medebestemming 'Bos' en 'Natuur' die in het kader van ruimtelijke planvorming wordt aangetast, gelden bepaalde compensatieregels. Deze compensatie is afhankelijk van de vervangbaarheid van de aan te tasten natuur of de leeftijd van het te kappen bos. Bij bos jonger dan 25 jaar geldt een compensatie van 120%; voor bos van 25 tot 100 jaar 130% en voor bos ouder dan 100 jaar, 140%. Voor gronden binnen de bebouwde kom die volgens de criteria van de Boswet herplantplichtig zijn (bosjes van minimaal 10 are of 20 bomen in rijbeplanting) geldt eveneens de compensatieverplichting vanuit de richtlijn.
5.3.2 Onderzoeksresultaten
Onderzocht is of het project Ravenweg voldoet aan de natuurwetgeving. Nagegaan is of de voorgenomen plannen en activiteiten consequenties hebben voor enerzijds beschermde gebieden en anderzijds beschermde soorten, voortvloeiend uit respectievelijk de Natuurbeschermingswet en de Flora- en Faunawet.
Gebiedsbescherming
Het onderhavige project ligt niet in of nabij de gebieden die op grond van de Vogel- en Habitatrichtlijn beschermd zijn (voor Apeldoorn is dat de Veluwe) dan wel het Natura-2000-gebied. Bovendien liggen tussen het plangebied en de Veluwe verschillende stedelijke functies. De voorgenomen activiteiten in het plangebied zijn gezien aard en omvang niet van invloed op dit beschermde gebied en de daarvoor geldende instandhoudingsdoelen. Een vergunning met betrekking tot gebiedsbescherming (in het kader van de Natuurbeschermingswet) is daarom niet aan de orde.
Soortenbescherming
Het gebied ligt geheel binnen het stedelijke gebied. In het plangebied zullen naar verwachting diverse soorten voorkomen die vallen onder de algemene soorten als bedoeld in de op grond van artikel 75 van de Flora- en faunawet vastgestelde AMvB. Voor deze algemene soorten geldt een algemene vrijstelling, dat wil zeggen dat er geen ontheffing (in het kader van de Flora- en Faunawet) behoeft te worden aangevraagd. Op grond van voorkomende habitats is het niet te verwachten dat er buiten de algemene soorten ook strenger beschermder soorten voorkomen; uitzondering daarop zijn mogelijk vleermuizen. Onderzocht moet worden of er bij uitvoering van (sloop)werkzaamheden sprake is van verstoring van eventuele verblijfsplaatsen van vleermuizen. Is dat het geval dan kan het plan pas worden gerealiseerd nadat daarvoor een ontheffing is verkregen.
Door Adviesbureau Mertens is onderzoek gedaan naar het voorkomen van vleermuizen in (onder andere) het plangebied. De rapportage van dit onderzoek (Het voorkomen van vleermuizen op tien herstructureringslocaties in Apeldoorn van januari 2006) is opgenomen in bijlage 5 van de Bijlagen bij de toelichting.
Uit het onderzoek blijkt dat in het plangebied en de directe omgeving daarvan foerageerplaatsen van gewone dwergvleermuis en ruige dwergvleermuis voorkomen. Geconcludeerd wordt echter dat de realisatie van de plannen geen effect heeft voor deze vleermuizen. Het gebied blijft namelijk gewoon foerageergebied.
Voor vogelsoorten kan in het geheel geen ontheffing worden verleend in het geval sprake zou zijn van negatieve beïnvloeding van voorkomende vaste verblijfplaatsen. Daarom mogen in het broedseizoen (15 maart tot 15 juli) geen werkzaamheden worden uitgevoerd die een aantastend of verstorend effect hebben op broedende vogels.
5.4 Archeologie
Het plangebied ligt op de flank van de stuwwal op een hoogte van 18 meter boven NAP. Ter vergelijking: het hoogste punt op de Veluwe meet 112 meter boven NAP en het Kanaal ligt op circa 12 meter boven NAP. Na de vorming van de Veluwe is er nagenoeg 20 meter bodem geërodeerd, deels door de wind maar voornamelijk door het smeltende ijs. Dit laatste proces heeft diepe dalen uit gesleten waarin onder andere de Rijksweg A1 en de spoorlijn Amersfoort – Apeldoorn zijn aangelegd. De zwaartekracht zorgde ervoor dat het diepe IJsselbekken snel met grond werd opgevuld.
Het landschap van de daluitspoelingswaaiers bestaat in feite slechts uit één landschappelijke eenheid. Het gaat om de relatief brede zone van helling- en (sneeuw)smeltwaterafzettingen langs de voet van de stuwwal van de oostelijke Veluwe tussen Apeldoorn, Teuge en Klarenbeek, en in het gebied tussen Kootwijk en Uddel (tussen de stuwwal van Garderen en de stuwwal van de Oostelijke Veluwe). Het betreft hoofdzakelijk grof, grindrijk zand dat op enkele plaatsen is afgedekt door een laag dekzand. In bodemkundig opzicht zijn het meestal mineralogisch armere humuspodzolen en gooreerdgronden met grofzand en/of grind beginnend tussen 40 en 120 cm beneden maaiveld. Vrijwel geheel Apeldoorn is overigens gebouwd op daluitspoelingswaaierafzettingen.
Het plangebied is rond 1950 met flats bebouwd. Daarvoor was het bouwland en heide. De bouw van de flats, aanleg van riolering en leidingen en vervolgens de sloop hebben de bodem flink geroerd. Hoewel het gebied op de archeologische beleidskaart een gemiddelde trefkans op archeologische sporen krijgt toebedeeld, zal in dit geval de bodem zodanig geroerd zijn dat niet meer wordt verwacht dat er archeologische sporen aangetroffen zullen worden. Het uitvoeren van veldonderzoek is derhalve niet nodig.
5.5 Financieel-economische Uitvoerbaarheid
Met de ontwikkelende partij is overeengekomen dat alle kosten en risico's die direct met het project samenhangen, voor diens rekening komen. De gemeente levert een financiële bijdrage aan het opnieuw bestraten en herinrichten van de zuidelijke ventweg van de Ravenweg, ter plaatse van het project. De kosten hiervan worden gedekt uit de Bestedings Reserve Ontwikkeling Apeldoorn.
Hoewel er verhaalbare kosten van grondexploitatie als bedoeld in artikel 6.13 Wro zijn en er sprake is van een bouwplan als bedoeld in artikel 6.2.1 Bro waarvoor de kosten van grondexploitatie te verhalen zijn, is het niet noodzakelijk een exploitatieplan vast te stellen omdat:
- het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan begrepen gronden verzekerd is doordat met de betrokken partij voorafgaand aan de vaststelling van het bestemmingsplan een grondexploitatie-overeenkomst is gesloten; en
- het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13 lid 1 Wro niet noodzakelijk is; en
- het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13 lid 2 niet noodzakelijk is.
6 Juridische Planopzet
6.1 Inleiding
In hoofdstuk 4 is de voorgestane invulling van het plangebied beschreven. Hoofdstuk 5 toont aan dat deze invulling uitvoerbaar is. De volgende stap is het treffen van een juridische regeling die de invulling mogelijk maakt. Dit hoofdstuk beschrijft deze regeling. In paragraaf 6.2 wordt het karakter van dit bestemmingsplan beschreven. Paragraaf 6.3 beschrijft de gebruikte bestemmingen. Hier worden zowel de regels als de weergave van de bestemmingen op de plankaart beschreven. De beschrijving geeft aan hoe de regeling geïnterpreteerd moet worden. In paragraaf 6.4 tenslotte worden de algemene regels en de overgangs- en slotregels besproken.
6.2 Karakter Bestemmingsplan
Bestemmingsplan Ravenweg Zuid is een ontwikkelingsplan, waarin de toekomstige situatie uitgangspunt is voor de wijze van bestemmen.
6.3 Bestemmingen
De bestemmingen zijn vastgelegd in de regels en op de plankaart. Samen geeft dit de regels voor gebruik en bebouwing van de grond. De bestemmingen worden hierna besproken.
Verkeer - Verblijfsgebied
De bestemming Verkeer - Verblijfsgebied is gegeven aan de gebieden die een verblijfsfunctie hebben. Dit betreft de wegen, straten, voet- en fietspaden, bermen en parkeervoorzieningen in de woongebieden. Ook het niet-structurerende groen is in deze bestemming ondergebracht.
Wonen
De woningen in het plangebied hebben de bestemming Wonen. Voor de woningen is op de plankaart een bouwvlak gegeven. In de meeste gevallen heeft dit bouwvlak de vorm van een bouwstrook waarin meerdere woningen zijn opgenomen. Het bouwvlak voor gestapelde woningen is strak om de gebouwen getrokken.
Door middel van bouwaanduidingen is onderscheid gemaakt tussen de verschillende bouwwijzen van de woningen: vrijstaand, twee-onder-een-kap, aaneengebouwd en gestapeld. Het perceelsgedeelte voor de voorgevel van de woningen (en bij hoekpercelen naast de zijgevel) heeft de aanduiding 'tuin'; het perceelsgedeelte achter de achtergevel (en bij de vrijstaande en twee-onder-een-kapwoningen die niet op een hoek liggen het gedeelte naast de zijgevel) de aanduiding 'erf'. Deze aanduidingen zijn van belang voor de situering van bijgebouwen, aan- en uitbouwen en overkappingen. In de regels is namelijk bepaald dat deze bouwwerken niet alleen binnen het bouwvlak maar ook ter plaatse van de aanduiding erf mogen worden gebouwd. Daarbij is nog specifiek bepaald dat deze erfbebouwing ten minste 3 meter achter de voorgevel (of het verlengde daarvan) moet worden gesitueerd.
De maximaal toegelaten oppervlakte aan bijgebouwen, aan- of uitbouwen en overkappingen is gerelateerd aan de oppervlakte van de kavel. In principe is 50 m2 aan bijgebouwen, aan- of uitbouwen en overkappingen toegestaan, met dien verstande dat ten hoogste 60% van de kavel bebouwd mag zijn.
Bij recht is het gebruik van (een deel van) woning en bijgebouwen ten behoeve van beroepsuitoefening en niet-publieksgerichte bedrijfsmatige activiteiten aan huis toegestaan. Daarbij worden enige beperkingen gesteld om ervoor te zorgen dat het woonkarakter van de woning het beroeps- of bedrijfsmatige gebruik blijft overheersen. Voor de niet-publieksgerichte bedrijfsmatige activiteiten aan huis geldt dat alleen bedrijfsactiviteiten die voorkomen op de Lijst van toegelaten bedrijfsactiviteiten aan huis zijn toegestaan. Voor deze lijst is aansluiting gezocht bij de bedrijven die in de richtafstandenlijst van de VNG-uitgave "Bedrijven en milieuzonering" als bedrijven van categorie 1 zijn aangemerkt. Omdat het gaat om activiteiten in een woning op een relatief klein oppervlak is het aantal bedrijfsactiviteiten dat is toegelaten zeer beperkt gehouden.
Bouwregels
Voor de maatvoering van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde is per bestemming een bebouwingsschema opgenomen. In de bebouwingsschema's staan de maatvoeringsaspecten die voor die specifieke bestemming gelden.
6.4 Algemene Regels En Overgangs- En Slotregels
In hoofdstuk 3 (Algemene regels) zijn regels opgenomen die gelden voor alle bestemmingen. In artikel 6 zijn bouwregels opgenomen die voor alle bestemmingen gelden. In lid 6.1 is onder andere de bepaling over ondergronds bouwen opgenomen. Hierin is bepaald dat ondergronds bouwen in het hele pangebied is toegestaan. Het laatste onderdeel van dit lid geeft een regeling voor legaal gebouwde (delen van) bouwwerken die niet voldoen aan de in het plan voorgeschreven maatvoering. De aanwezige maten zijn dan toegelaten, ook bij eventuele herbouw van het bouwwerk. Dit geldt alleen daar waar de afwijking voorkomt.
Lid 6.2 bevat de afdekbepaling. Hier is bepaald dat, wanneer in het plan een maximale goothoogte is aangegeven, het gebouw vanaf die bouwhoogte dient te worden afgedekt met een kap. Deze bepaling impliceert dat een platte afdekking is toegestaan, mits dat platte dak niet hoger is dan de op dat punt geldende maximaal toegelaten bouwhoogte.
In artikel 7 staan de algemene gebruiksregels. Hierin is beschreven welke vormen van gebruik in ieder geval gelden als gebruik in strijd met de bestemming. In lid 7.2 is bepaald dat overtreding daarvan een strafbaar feit is.
Artikel 11 tenslotte geeft aan welke regeling geldt wanneer wordt verwezen naar andere wettelijke regelingen en plannen. De overige artikelen bevatten bekende regels die geen nadere bespreking behoeven.
Hoofdstuk 4 bevat tot slot het overgangsrecht voor bouwwerken en gebruik en de titel van het bestemmingsplan.
7 Overleg
7.1 Bespreking Wijkraad
Het bestemmingsplan is besproken met Wijkraad Apeldoorn Zuid. De wijkraad is content met het plan en heeft enige aandachtspunten meegegeven, met name voor de inrichting van de openbare ruimte.
7.2 Overleg Ex Artikel 3.1.1 Besluit Ruimtelijke Ordening
Wegens de beperkte omvang van het plan en het feit dat het binnenstedelijke herstructurering in de vorm van woningbouw is -en dus geheel in lijn met rijks- en provinciaal beleid- is het voeren van overleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening achterwege gelaten.
Bijlage 1 Lijst Van Toegelaten Bedrijfsactiviteiten Aan Huis
SBI-CODE | OMSCHRIJVING | CATEGORIE |
581 | Uitgeverijen (kantoren) | 1 |
1814A | Grafische afwerking | 1 |
182 | Reproduktiebedrijven opgenomen media | 1 |
9524 | Meubelstoffeerderijen | 1 |
461 | Handelsbemiddeling (kantoren) | 1 |
952 | Reparatie t.b.v. particulieren (excl. auto's en motorfietsen) | 1 |
50, 51 | Vervoersbedrijven (uitsluitend kantoren) | 1 |
5222 | Overige dienstverlening t.b.v. vervoer (kantoren) | 1 |
5229 | Expediteurs, cargadoors (kantoren) | 1 |
791 | Reisorganisaties | 1 |
61 | Telecommunicatiebedrijven | 1 |
64, 65 | Banken, verzekeringsbedrijf/kantoor | 1 |
41, 68 | Verhuur van en handel in onroerend goed | 1 |
62 | Computerservice- en informatietechnologie-bureaus e.d. | 1 |
722 | Maatschappij- en geesteswetenschappelijk onderzoek | 1 |
63, 69 t/m71, 73, 74, 77, 78, 80 t/m 82 | Overige zakelijke dienstverlening: kantoren | 1 |
9602 | Schoonheidsspecialist op afspraak | 1 |
9602 | Kapper op afspraak | 1 |
9609 | Persoonlijke dienstverlening niet elders genoemd | 1 |
Bijlage 1 Uittreksel Geldend Bestemmingsplan
Bijlage 1 Uittreksel geldend bestemmingsplan
Bijlage 2 Bodemonderzoek
Bijlage 3 Akoestisch Onderzoek Wegverkeerslawaai
Bijlage 3 Akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai
Bijlage 4 Onderzoek Luchtkwaliteit
Bijlage 4 Onderzoek luchtkwaliteit
Bijlage 5 Vleermuizenonderzoek
Bijlage 5 Vleermuizenonderzoek
Bijlage 6 Procedureschema
Voorbereidingsbesluit datum van inwerkingtreding | - |
Voorbereidingsbesluit geldig t/m | - |
Voorontwerp ter inzage | - |
Ontwerpplan ter inzage | 16-12-2010 - 26-01-2010 |
Vaststelling door gemeenteraad | 30-06-2011 |
Terinzagelegging vastgesteld plan | 14-07-2011 - 24-08-2011 |
Aanwijzing GS/Minister van VROM | - |
Beroep ingesteld bij Afdeling bestuursrechtspraak | - |
Voorlopige voorziening gevraagd bij Voorzitter Afdeling bestuursrechtspraak | - |
Essentie uitspraak Voorzitter Afdeling bestuursrechtspraak | - |
Datum inwerkingtreding b.p. | 26-08-2011 |
Essentie uitspraak Afdeling bestuursrechtspraak | - |
Datum onherroepelijk worden bestemmingsplan | 26-08-2011 |
Opmerkingen | - |