KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Maatschappelijk
Artikel 4 Wonen
Artikel 5 Waarde - Archeologie Middelhoog
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 6 Anti-dubbeltelregel
Artikel 7 Algemene Bouwregels
Artikel 8 Algemene Gebruiksregels
Artikel 9 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 10 Algemene Wijzigingsregels
Artikel 11 Verwijzing Naar Andere Wettelijke Regelingen
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 12 Overgangsrecht Bouwwerken
Artikel 13 Overgangsrecht Gebruik
Artikel 14 Slotregel
1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Ligging En Begrenzing
1.3 Geldend Bestemmingsplan
1.4 Werkwijze En Opzet Van De Toelichting
2 Beleidskader
2.1 Streekplan Gelderland 2005
2.2 Structuurplan Stedelijk Gebied
2.3 De Groene Mal
2.4 Woonvisie
2.5 Programma Complete Wijken
2.6 Verkeersbeleid
2.7 Waterbeleid
2.8 Duurzaamheidsbeleid
2.9 I-cultuur
2.10 Welstandsbeleid
3 Bestaande Situatie Plangebied En Omgeving
3.1 Ruimtelijke En Functionele Structuur
3.2 Groenstructuur
3.3 Verkeer En Vervoer
3.4 Archeologie
3.5 Cultuurhistorie
4 Ruimtelijke En Functionele Opzet
4.1 Bebouwing
4.2 Verkeersontsluiting En Parkeren
5 Uitvoerbaarheid
5.1 Milieuaspecten
5.2 Waterhuishouding
5.3 Cultuurhistorie
5.4 Financieel-economische Uitvoerbaarheid
6 Juridische Planopzet
6.1 Inleiding
6.2 Karakter Bestemmingsplan
6.3 Bestemmingen
6.4 Algemene Regels En Overgangs- En Slotregels
7 Inspraak En Overleg
7.1 Vooroverleg
7.2 Inspraak
7.3 Overleg Ex Artikel 3.1.1 Besluit Ruimtelijke Ordening
Onbekend 1 Lijst Van Toegelaten Maatschappelijke Voorzieningen
Onbekend 2 Lijst Van Toegelaten Bedrijfsactiviteiten Aan Huis
Onbekend 1 Uittreksel Geldend Bestemmingsplan
Onbekend 2 Verkennend Bodem- En Asbestonderzoek
Onbekend 3 Nader Asbestonderzoek
Onbekend 4 Akoestisch Onderzoek
Onbekend 5 Archeologisch Onderzoek
Onbekend 6 Procedureschema

Deventerstraat 214 en 218

Bestemmingsplan - gemeente Apeldoorn

Onherroepelijk op 31-08-2012 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 plan

Het bestemmingsplan Deventerstraat 214 en 218 van de gemeente Apeldoorn.

1.2 bestemmingsplan

De geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0200.bp1113-onh1 met de bijbehorende regels en bijlagen.

1.3 aan- of uitbouw

Een aan een woning toegevoegd visueel ondergeschikt bouwdeel, waarin woonfuncties zijn toegestaan, gelegen:

  • ter plaatse van de aanduiding 'erf';
  • binnen het bouwvlak, op het gedeelte waar volgens deze regels de bouw van een woning niet is toegestaan.

1.4 aanduiding

Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.5 aanduidingsgrens

De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.6 aanduidingsvlak

Een vlak, door aanduidingsgrenzen van andere vlakken gescheiden.

1.7 aaneengebouwde woning

Een woning in een rij van 3 of meer niet-gestapelde woningen waarvan de hoofdgebouwen aan elkaar zijn gebouwd.

1.8 ander werk

Een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden.

1.9 antennedrager

Een antennemast of andere constructie bedoeld voor de bevestiging van een antenne.

1.10 antenne-installatie

Een installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de al dan niet in een of meer techniekkasten opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie.

1.11 bebouwing

Eén of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

1.12 bedrijfswoning

Een woning die een functionele binding heeft met het bedrijf, de instelling of de inrichting, ten behoeve van beheer van en/of toezicht op het bedrijf, de instelling of de inrichting.

1.13 begeleid wonen

Vormen van wonen waarbij de begeleiding door externen plaatsvindt, zodat zelfstandig wonen mogelijk wordt of blijft, met dien verstande dat de externen niet voortdurend of nagenoeg voortdurend aanwezig zijn en in de woning geen afzonderlijke ruimte voor de begeleiding aanwezig is.

1.14 beroepsuitoefening aan huis

Een dienstverlenend beroep op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig of technisch gebied of daarmee gelijk te stellen activiteiten, niet zijnde detailhandel, dat in een woning of bedrijfswoning (inclusief bijgebouwen) wordt uitgeoefend, waarbij de (bedrijfs)woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitstraling of uitwerking heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is.

1.15 beschermd stadsgezicht

Gebied dat burgemeester en wethouders hebben aangewezen als beschermd stadsgezicht als bedoeld in de Monumentenverordening.

1.16 bestaand

  • bij bouwwerken: een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan aanwezig of in uitvoering is dan wel gebouwd kan worden krachtens een vergunning;
  • bij gebruik: het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan.

1.17 bestemmingsgrens

De grens van een bestemmingsvlak.

1.18 bestemmingsvlak

Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.19 bouwen

Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

1.20 bouwgrens

De grens van een bouwvlak.

1.21 bouwlaag

Een doorlopend gedeelte van een gebouw, begrensd door op gelijke of bij benadering gelijke bouwhoogte liggende vloeren of balklagen.

1.22 bouwvlak

Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid waar ingevolge de regels gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.

1.23 bouwwerk

Elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.24 bijgebouw

Een niet voor bewoning bestemd gebouw, dat ten dienste staat van en in bouwmassa ondergeschikt is aan de woning, waaronder in ieder geval begrepen een huishoudelijke bergruimte, garage of hobbyruimte.

1.25 bijzondere boom

Een als zodanig aangeduide boom, die is vermeld op de krachtens de Algemene Plaatselijke Verordening vastgestelde lijst van bijzondere bomen.

1.26 dependance

Een voor de huisvesting van een zelfstandig huishouden geschikt gebouw, dat ruimtelijk één geheel vormt met de woning en blijvend onderdeel uitmaakt van het bestemmingsvlak van de woning.

1.27 detailhandel

Het bedrijfsmatig te koop of te huur aanbieden, hieronder begrepen de uitstalling ten verkoop of verhuur, het verkopen, verhuren en/of leveren van goederen en diensten aan degenen die deze goederen en diensten kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

1.28 dienstverlening

Het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen.

1.29 erkend archeoloog

Een door burgemeester en wethouders als zodanig aangewezen archeoloog die voldoet aan de door en krachtens de Monumentenwet gestelde kwalificaties en eisen.

1.30 folly

Een bouwwerk bedoeld ter verfraaiing, als blikvanger of oriëntatiepunt, niet noodzakelijkerwijs functioneel van aard.

1.31 gebouw

Elk bouwwerk dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.32 hoofdgebouw

Een gebouw dat op een kavel door zijn ligging, constructie, afmetingen of functie als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.

1.33 hoofdverblijf

  1. a. Het adres waar betrokkene woont of, indien betrokkene op meer dan één adres woont, het adres waar hij naar verwachting gedurende een half jaar de meeste malen zal overnachten;
  2. b. het adres waar, bij ontbreken van een adres als bedoeld onder a, betrokkene naar redelijke verwachting gedurende drie maanden tenminste twee derde van de tijd zal overnachten.

1.34 kamerverhuurbedrijf

Het exploiteren van onroerende zaken door bedrijfsmatige verhuur van in hoofdzaak afzonderlijke kamers ten behoeve van bewoning.

1.35 kampeermiddel

Een tent, tentwagen, kampeerauto of caravan dan wel enig ander onderkomen of enig ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelte daarvan, voorzover geen bouwwerk zijnde waarvoor een omgevingsvergunning voor het bouwen vereist is als bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht; een en ander voor zover deze onderkomens of voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor verblijfsrecreatie.

1.36 kantoor

Een (deel van een) gebouw dat door aard, indeling en inrichting kennelijk is bedoeld voor het verrichten van werkzaamheden van hoofdzakelijk administratieve aard.

1.37 kavel

De bij een bestaand of te realiseren gebouw behorende gronden, samenvallend met de eigendomsgrens of met de grens van het gehuurde.

1.38 middelhoge archeologische verwachtingswaarde

Een aan een gebied toegekende waarde die aangeeft dat ter plaatse de trefkans op archeologische vondsten middelhoog is dan wel dat het belang van de mogelijke archeologische waarden en/of vondsten middelhoog is.

1.39 overkapping

Een bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat een overdekte ruimte vormt zonder dan wel met ten hoogste één wand.

1.40 peil

Het gemiddelde afgewerkte bouwterrein dat aansluit aan de naar de weg dan wel openbare ruimte gekeerde gevel.

1.41 permanente bewoning

Gebruik als hoofdverblijf als bedoeld in de Wet GBA, waaronder wordt verstaan:

  1. a. het gebruik als woning door een zelfde persoon, (deel van) een gezin of samenwoning op een wijze die ingevolge het in de Wet GBA bepaalde noopt tot inschrijving in het persoonsregister van de gemeente en/of
  2. b. het in de periode van 1 november tot 15 maart meer dan 70 maal ter plaatse nachtverblijf houden, terwijl betrokkene niet elders daadwerkelijk over een hoofdverblijfbeschikt.

1.42 prostitutie

Het tegen betaling hebben van seksuele omgang met anderen.

1.43 publieksgerichte dienstverlening

Een bedrijfsmatige activiteit uitsluitend of overwegend gericht op het verlenen van diensten aan particulieren met een rechtstreeks contact met het publiek, niet zijnde detailhandel, horeca of seksinrichting.

1.44 rijksbeschermd stadsgezicht

Gebied dat door de minister(s) is aangewezen als beschermd stadsgezicht als bedoeld in de Monumentenwet 1988.

1.45 seksinrichting

Een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte, bestemd voor het bedrijfsmatig doen plaatsvinden van voorstellingen en/of vertoningen van erotische aard en/of pornografische aard dan wel een gelegenheid waar seksuele handelingen worden verricht; onder seksinrichting wordt mede begrepen:

  1. a. seksbioscoop
    Een inrichting, bestemd voor het door middel van audiovisuele middelen doen plaatsvinden van voorstellingen van erotische en/of pornografische aard.
  2. b. seksclub
    Een inrichting, bestemd voor het doen plaatsvinden van vertoningen van erotische en/of pornografische aard dan wel een gelegenheid waar seksuele handelingen worden verricht.
  3. c. seksautomaat
    Een inrichting, bestemd voor het door middel van automaten doen plaatsvinden van audiovisuele voorstellingen van erotische en/of pornografische aard.
  4. d. sekswinkel
    Een ruimte, bestemd voor het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen uitstalling ten verkoop, verkopen en/of leveren van seksartikelen, waaronder begrepen pornografische lectuur en gegevensdragers, aan de uiteindelijke verbruiker of gebruiker.
  5. e. prostitutiebedrijf
    Een ruimte, bestemd dan wel in gebruik voor het daarin uitoefenen van prostitutie.

1.46 twee-onder-een-kapwoningen

Twee woningen waarvan de hoofdgebouwen aan elkaar zijn gebouwd.

1.47 verblijfsgebied

Gebied bedoeld voor verblijf, waartoe in ieder geval (ontsluitings)wegen, fiets- en voetpaden, water, parkeer-, groen- en speelvoorzieningen en hondenuitlaatplaatsen worden gerekend.

1.48 verkoopvloeroppervlakte

Het voor publiek toegankelijke deel van de winkelvloeroppervlakte, inclusief etalageruimte en de ruimte achter de toonbank dan wel kassaruimte.

1.49 windturbine

Een bouwwerk, geen gebouw zijnde, ten behoeve van de opwekking van energie door benutting van windkracht.

1.50 woning

Een gebouw of een zelfstandig gedeelte van een gebouw dat bedoeld is voor de huisvesting van personen.

1.51 zakelijke dienstverlening

Kantoor met baliefunctie ten behoeve van publieksgerichte commerciële en/of maatschappelijke dienstverlening.

1.52 zonnecollector

Een bouwwerk ten behoeve van de opvang van zonne-energie.

1.53 zorgwoning

Een gebouw of zelfstandig gedeelte van een gebouw dat bedoeld is voor de huisvesting van personen die niet zelfstandig kunnen wonen en die geestelijke en/of lichamelijke verzorging behoeven; verzorging kan voortdurend of nagenoeg voortdurend plaatsvinden en in het gebouw kan afzonderlijke ruimte ten behoeve van de verzorging aanwezig zijn.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de bouwhoogte van een bouwwerk

Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.2 de goothoogte van een bouwwerk

Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.3 de oppervlakte van een bouwwerk

Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.4 het bebouwingspercentage

De in procenten uitgedrukte verhouding van de oppervlakte van de bebouwing in een bouwvlak dan wel aanduidingsvlak tot de oppervlakte van dat bouwvlak dan wel aanduidingsvlak, per kavel gemeten.

2.5 de vloeroppervlakte

Tussen de (denkbeeldige) buitenwerkse gevelvlakken en/of harten van scheidsmuren, met dien verstande dat vloeroppervlakte waarboven minder dan 1,50 meter bouwhoogte aanwezig is hierbij buiten beschouwing wordt gelaten.

2.6 de inhoud van een bouwwerk

Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.7 de dakhelling

Langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.8 de hoogte van een windturbine

Vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Maatschappelijk

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. maatschappelijke voorzieningen in de categorieën 1 en 2 van de bij deze regels behorende Lijst van toegelaten maatschappelijke voorzieningen;
  2. b. beroepsuitoefening aan huis;
  3. c. niet-publieksgerichte bedrijfsmatige activiteiten aan huis;
  4. d. speelplaatsen;
  5. e. tuin en/of erf;

met de daarbij behorende bouwwerken en parkeervoorzieningen, met dien verstande dat een bedrijfswoning uitsluitend is toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning'.

3.2 Bouwregels

Naast de algemene bouwregels van artikel 7 en de regels voor gebiedsaanduidingen van hoofdstuk 3 gelden de specifieke regels van het navolgende bebouwingsschema, waarbij geldt dat de in het schema voorkomende verwijzingen verwijzen naar de in lid 3.3 genoemde afwijkingen.

Bebouwing Maximale oppervlakte Maximale goothoogte Maximale bouwhoogte Bijzondere regels
Gebouwen en overkappingen, met uitzondering van bijgebouwen en overkappingen bij de bedrijfswoning bouwvlak de ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot-, bouwhoogte (m)' aangegeven waarde de ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot-, bouwhoogte (m)' aangegeven waarde
Bijgebouwen en overkappingen bij de bedrijfswoning 50 m², mits niet meer dan 60% van de kavel (met inbegrip van alle op de kavel aanwezige bebouwing) bebouwd wordt; 20 m² is in ieder geval toegestaan bijgebouw: 3 m bijgebouw: 5 m
overkapping: 3 m
- situering minimaal 3 m achter de lijn, waarin de voorgevel van de bedrijfswoning is gebouwd (3.3a)
- bij een aan de bedrijfswoning aangebouwd bijgebouw of overkapping waarvan het dakvlak in het verlengde van het dakvlak van de bedrijfswoning ligt mag op de bouwhoogte van het dakvlak van de bedrijfswoning worden aangesloten
- voor het bepalen van de oppervlakte worden bijgebouwen en aan- of uitbouwen die worden gebruikt voor beroepsuitoefening aan huis dan wel voor niet-publieksgerichte bedrijfsactiviteiten aan huis meegeteld
- in bijgebouwen is het aanbrengen van voorzieningen die noodzakelijk zijn voor de beroepsuitoefening aan huis dan wel voor de niet-publieksgerichte bedrijfsactiviteiten aan huis toegestaan
Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met uitzondering van overkappingen tuinmeubilair: 3 m
antenne-installaties: 15 m
speel- en klimtoestellen: 4 m (3.3b)
overig: 2 m
de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen vóór (het verlengde van) de naar de straat of openbaar verblijfsgebied georiënteerde gevel(s) bedraagt ten hoogste 1 m

3.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken:

  1. a. van het in lid 3.2 bepaalde dat bijgebouwen en overkappingen bij de bedrijfswoning minimaal 3 meter achter de lijn waarin de voorgevel is gebouwd moeten worden gesitueerd, eventueel met overschrijding van de bouwgrens, indien dit past in het stedenbouwkundig beeld dat in het plan is beoogd;
  2. b. van het in lid 3.2 bepaalde ten behoeve van het bouwen van speel- en klimtoestellen tot een bouwhoogte van 6 meter, mits hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het in het plan beoogde stedenbouwkundig beeld en dit voor de omringende woningen geen onevenredige hinder oplevert;
  3. c. van het in lid 3.1 en lid 3.2 bepaalde voor het oprichten van bebouwing ten behoeve van activiteiten waarvoor ingevolge lid 3.5 is afgeweken van de gebruiksregels.
  4. d. nader in te vullen

3.4 Specifieke gebruiksregels

Het gebruik van bedrijfswoningen en bijgebouwen voor beroepsuitoefening aan huis en voor niet-publiekgerichte bedrijfsmatige activiteiten aan huis is toegestaan onder de volgende voorwaarden:

  1. a. dit gebruik beslaat niet meer dan 40% van de vloeroppervlakte van de woning en 100% van de vloeroppervlakte van de bijgebouwen, met een gezamenlijk maximum van 50 m2per kavel;
  2. b. het gebruik heeft geen nadelige gevolgen voor het woon- en leefmilieu;
  3. c. het gebruik heeft geen nadelige invloed op de normale afwikkeling van het verkeer en veroorzaakt geen nadelige toename van de parkeerbehoefte;
  4. d. er wordt geen detailhandel uitgeoefend;
  5. e. de activiteiten veroorzaken geen duurzame ontwrichting van de bestaande distributieve voorzieningen en hebben geen ernstige verstoring van de verzorgingsstructuur tot gevolg;
  6. f. het beroep respectievelijk de bedrijfsmatige activiteiten wordt respectievelijk worden in ieder geval door de bewoner uitgeoefend;
  7. g. bedrijfsmatige activiteiten zijn alleen toegestaan voor zover deze zijn genoemd in de bij deze regels behorende Lijst van toegelaten bedrijfsactiviteiten aan huis dan wel naar hun aard en invloed vergelijkbaar zijn met de in deze Lijst genoemde activiteiten.

3.5 Afwijken van de gebruiksregels

Artikel 4 Wonen

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. woningen, waaronder begrepen begeleid wonen tot maximaal 2 woningen per bouwvlak;
  2. b. zorgwoningen en woningen, ter plaatse van de aanduiding 'zorgwoning';
  3. c. beroepsuitoefening aan huis;
  4. d. niet-publieksgerichte bedrijfsmatige activiteiten aan huis;
  5. e. tuin en/of erf;

met de daarbij behorende bouwwerken.

4.2 Bouwregels

4.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de situering van bijgebouwen en de oppervlakte per bijgebouw, voor zover dit noodzakelijk is voor:

  1. a. het waarborgen van de in het plan beoogde stedenbouwkundige kwaliteit;
  2. b. het voorkomen van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken;
  3. c. het bewerkstelligen van een onderlinge afstemming van de bebouwing.

4.4 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het in lid 4.2bepaalde:

  1. a. dat bijgebouwen, aan- of uitbouwen en overkappingen minimaal 3 meter achter de lijn waarin de voorgevel is gebouwd moeten worden gesitueerd, eventueel met overschrijding van de bouwgrens, indien dit past in het stedenbouwkundig beeld dat in het plan is beoogd;
  2. b. voor het ten behoeve van de privacy bouwen van een erf- of terreinafscheiding op hoekpercelen tot een bouwhoogte van 2 meter, indien dit met het oog op het stedenbouwkundig beeld dat in het plan is beoogd en de verkeers- en sociale veiligheid niet onaanvaardbaar is.

4.5 Specifieke gebruiksregels

4.6 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen door aan ieder bouwvlak met de bestemming 'Wonen' de aanduiding 'zorgwoning' toe te voegen teneinde zorgwoningentoe te staan indien:

  1. a. geen onevenredige hinder voor de omgeving ontstaat;
  2. b. geen nadelige invloed ontstaat op de normale afwikkeling van het verkeer en in de parkeerbehoefte wordt voorzien;
  3. c. de bebouwing per bouwvlak maximaal 2.500 m3 bedraagt;
  4. d. de bebouwing voldoet aan de voor de betreffende locatie geldende maatvoerings- en bouwaanduidingen en aan de regels in het bebouwingsschema.

Artikel 5 Waarde - Archeologie Middelhoog

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie middelhoog' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor gronden met een middelhogearcheologische verwachtingswaarde.

5.2 Bouwregels

Ten aanzien van het oprichten van bebouwing gelden de volgende regels:

  1. a. Behoudens het onder c bepaalde dient, bij een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het oprichten van een bouwwerk groter dan 100 m2, de aanvrager een rapport te overleggen, waarin de archeologische waarden van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate zijn vastgesteld.
  2. b. Indien uit het onder a genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het oprichten van het vergunde bouwwerk zullen worden verstoord, kunnen burgemeester en wethouders één of meerdere van de volgende voorschriften verbinden aan de vergunning:
    1. 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
    2. 2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
    3. 3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring te laten begeleiden door de erkend archeoloog;
    4. 4. de verplichting om na beëindiging van de werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden een verslag uit te brengen waaruit blijkt op welke wijze met de archeologische waarden is omgegaan.
  3. c. Het overleggen van een rapport is niet nodig indien naar het oordeel van burgemeester en wethouders de archeologische waarde van de gronden in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld. Het onder b bepaalde is van overeenkomstige toepassing.

5.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

5.4 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen in die zin dat deze bestemming komt te vervallen, indien als gevolg van nader archeologisch onderzoek is gebleken dat de archeologische waarden van de gronden niet behoudenswaardig zijn of niet langer aanwezig zijn.

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 6 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 7 Algemene Bouwregels

7.1 Algemene regels

  1. a. De bebouwing dient te voldoen aan de maatvoerings- en overige aanduidingen en aan het bepaalde in het bij de desbetreffende bestemming behorende bebouwingsschema.
  2. b. Gebouwen mogen uitsluitend worden opgericht binnen bouwvlakken, tenzij in deze regels anders is bepaald.
  3. c. Uitsluitend mogen worden opgericht bouwwerken die ten dienste staan van de bestemming.
  4. d. Daar waar volgens deze regels bebouwing is toegestaan, mag tevens ondergronds worden gebouwd, met dien verstande dat uitsluitend zijn toegestaan ruimten die een functionele eenheid vormen met de ter plaatse toegestane functies, zoals (huishoudelijke) bergruimten, parkeerruimten en fietsenstallingen, alsmede fiets- en voetgangerstunnels.
    of:
  5. e. In afwijking van het in dit lid onder b bepaalde is ondergronds bouwen in het gehele plangebied, zowel binnen als buiten het bouwvlak, toegestaan voor het tot stand brengen van ruimten die een functionele eenheid vormen met en dienstbaar zijn aan de woon-, kantoor- en werkfuncties zoals (huishoudelijke) bergruimten, parkeerruimten en fietsenstallingen, alsmede fiets- en voetgangerstunnels.
  6. f. In afwijking van het in dit lid onder b bepaalde is, ter plaatse van de op de weg c.q. de openbare ruimte georiënteerde gevel, overschrijding van de bouwgrens door ondergeschikte bouwdelen toegestaan, waaronder in ieder geval begrepen een erker, luifel, balkon of bouwwerk ten behoeve van de hoofdingang, waarvan de diepte niet meer dan 1,20 m en de bouwhoogte niet meer dan 3,50 m bedraagt.
  7. g. Daar waar in dit plan is bepaald dat de gronden tevens mogen worden gebruikt voor nutsvoorzieningen mogen bouwwerken ten behoeve van nutsvoorzieningen, zowel binnen als buiten het bouwvlak, worden opgericht, met dien verstande dat -indien het gebouwenbetreft- de inhoud niet meer dan 60 m3 en de goothoogte niet meer dan 4 meter bedraagt, en -indien het bouwwerken, geen gebouwen zijnde betreft- de oppervlakte niet meer dan 10 m2 en de bouwhoogte niet meer dan 4 meter bedraagt.
  8. h. Voor zover legaal gebouwde (delen van) bouwwerken op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan niet voldoen aan de in het plan genoemde maten gelden de dan aanwezige maten, uitsluitend ter plaatse van de afwijking, als vervangende regel.

7.2 Afdekking van gebouwen

Artikel 8 Algemene Gebruiksregels

8.1 Gebruik in strijd met de bestemming

Als gebruik in strijd met de bestemming geldt in ieder geval:

  1. a. het gebruik van bouwwerken voor een seksinrichting;
  2. b. de permanente bewoning van recreatiewoningen, kampeermiddelen en andere onderkomens en gebouwen die niet voor permanente bewoning bestemd zijn;
  3. c. het gebruik van niet-bebouwde grond als permanente staan- of ligplaats van demonteerbare of verplaatsbare inrichtingen voor de verkoop van etenswaren en/of dranken;
  4. d. het gebruik van niet-bebouwde grond als staan- of ligplaats voor kampeermiddelen buiten de daarvoor aangewezen gronden;
  5. e. het gebruik van niet-bebouwde grond als staan- of ligplaats voor voor (menselijk of dierlijk) verblijf geschikte, al dan niet aan hun bestemming onttrokken, vaar- of voertuigen, arken of andere objecten, voor zover die niet als bouwwerk zijn aan te merken;
  6. f. het gebruik van niet-bebouwde grond voor het opslaan, storten of bergen van al dan niet afgedankte stoffen, voorwerpen en producten, tenzij dit gebruik noodzakelijk is voor of verband houdt met het op de bestemming gerichte gebruik van de gronden;
  7. g. het verstoren van archeologische waarden buiten vlakken met de bestemming 'Waarde -Archeologie middelhoog' door het uitvoeren van grondwerkzaamheden in het kader van de natuurontwikkeling, het aanleggen van leidingen en het waterbeheer dieper dan 0,5 m onder het maaiveld over een oppervlakte van ten minste 1.000 m², tenzij blijkt dat de archeologische waarden niet onevenredig worden verstoord, hetgeen moet blijken uit een (voor)onderzoek ter plaatse begeleid door een erkend archeoloog aan de hand van een voor dit onderzoek namens burgemeester en wethouders op te stellen Programma van Eisen.
    Indien het (voor)onderzoek daartoe aanleiding geeft, kunnen burgemeester en wethouders op advies van de archeoloog besluiten zonodig een opgraving te laten plaatsvinden.
    Het (voor)onderzoek is niet nodig indien naar het oordeel van burgemeester en wethouders de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld.

8.2 Strafbepaling

Overtreding van het in het eerste lid bepaalde is een strafbaar feit.

Artikel 9 Algemene Afwijkingsregels

9.1 Afwijkingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van de regels van het plan:

  1. a. voor het afwijken van deze regels ten behoeve van het bouwen van zonnecollectoren, beeldende kunstwerken (waaronder begrepen follies), riool-overstortkelders, rioolgemalen, boven- en ondergrondse containerruimten, informatie- en reclameborden, niet voor bewoning bestemde gebouwen of bouwwerken geen gebouwen zijnde van openbaar nut, indien deze redelijkerwijs niet kunnen worden ondergebracht in nabij gelegen bebouwing, een en ander voorzover deze -indien het gebouwen betreft- inhoud niet meer dan 60 m3 en de goothoogte niet meer dan 3 meter bedraagt, en -indien het bouwwerken geen gebouwen zijnde betreft- de oppervlakte niet meer dan 10 m2 en de bouwhoogte niet meer dan 4 meter bedraagt; van de bouwhoogtebepaling zijn uitgezonderd beeldende kunstwerken en ontluchtingspijpen; van de inhoudsbepaling zijn uitgezonderd riool-overstortkelders en rioolgemalen en van de oppervlaktebepaling zijn uitgezonderd beeldende kunstwerken;
  2. b. ten aanzien van de voorgeschreven bouwhoogte voor antenne-installaties, voor zover de bouwhoogte daarvan niet meer dan 40 meter bedraagt en deze bouwhoogte noodzakelijk is in verband met het beoogde gebruik;
  3. c. indien en voor zover het in geringe mate afwijken ten aanzien van bestemmingsgrenzen, bouwgrenzen, aanduidingsgrenzen en overige aanduidingen in het horizontale vlak noodzakelijk is ter aanpassing aan de bij uitmeting blijkende werkelijke toestand van het terrein;
  4. d. indien en voor zover het afwijken ten aanzien van bouwgrenzen, aanduidingsgrenzen en overige aanduidingen in het horizontale vlak noodzakelijk is, indien dit uit het oogpunt van doelmatig gebruik van de grond en bebouwing gewenst is, mits die afwijking ten opzichte van hetgeen is aangegeven niet meer dan 10 meter bedraagt;
  5. e. voor het afwijken ten aanzien van de voorgeschreven goothoogte en bouwhoogte van gebouwen, aanduidingsgrenzen, bouwhoogte van bouwwerken, oppervlakte van bebouwing, onderlinge afstand tussen gebouwen, dieptes, afstand tot perceelsgrenzen en overige aanwijzingen, maten en afstanden, eventueel met overschrijding van de bouwgrens, mits deze afwijkingen niet meer bedragen dan 10% van de in het planvoorgeschreven maten, afstanden, oppervlakten en percentages;
  6. f. voor het plaatsen van jeugd-ontmoetingsplaatsen, mits de oppervlakte niet meer dan 20 m2 en de bouwhoogte niet meer dan 4 meter bedraagt.

9.2 Voorwaarden voor afwijken

Afwijken als bedoeld in dit artikel is alleen mogelijk :

  1. a. voor zover het in het plan beoogde stedenbouwkundig beeld niet onevenredig wordt aangetast;
  2. b. voor zover zich geen dringende redenen daartegen verzetten.

9.3 Aangrenzende percelen

Afwijken als bedoeld in lid 9.1 is niet mogelijk indien enig aangrenzend terrein of gebouw in een toestand wordt gebracht, die strijdig is met de regels van het plan en/of de verwezenlijking van de bestemming volgens het plan of de handhaving van de verwerkelijkte bestemming overeenkomstig het plan onmogelijk maakt en dit niet door het stellen van voorschriften aan de omgevingsvergunning kan worden voorkomen.

9.4 Bouwwerken onder het overgangsrecht

Het in lid 9.1 onder e bepaalde is niet van toepassing op bouwwerken als bedoeld in artikel 12 van deze regels (Overgangsrecht bouwwerken).

Artikel 10 Algemene Wijzigingsregels

10.1 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen:

  1. a. indien en voor zover het noodzakelijk is af te wijken van bestemmingsgrenzen, bouwgrenzen, aanduidingsgrenzen en overige aanduidingen in het horizontale vlak, ofwel ter aanpassing aan de bij uitmeting blijkende werkelijke toestand van het terrein, dan wel indien dit uit het oogpunt van doelmatig gebruik van de grond en bebouwing gewenst is en er geen dringende redenen zijn die zich hiertegen verzetten en mits die afwijking ten opzichte van hetgeen op de kaart is aangegeven, niet meer dan 15 meter bedraagt;
  2. b. indien en voor zover uit het oogpunt van doelmatig gebruik het noodzakelijk is af te wijken van de voorgeschreven goothoogte en bouwhoogte van gebouwen, aanduidingsgrenzen, bouwhoogte van bouwwerken, oppervlakte van bebouwing, onderlinge afstand tussen gebouwen, afstand tot perceelsgrenzen en overige aanwijzingen, maten en afstanden, eventueel met overschrijding van de bouwgrens, mits deze afwijkingen meer bedragen dan 10%, doch minder dan 15% van de in het planvoorgeschreven maten, afstanden, oppervlakten en percentages;
  3. c. teneinde voor antenne-installaties een grotere bouwhoogte dan 40 meter toe te staan indien dat noodzakelijk is voor het beoogde gebruik, met dien verstande dat de bouwhoogte niet meer dan 60 meter mag bedragen.

10.2 Voorwaarden voor wijziging

  1. a. Toepassing van de wijzigingsbevoegdheid als bedoeld in dit artikel mag alleen plaatsvinden voor zover de in het gebied voorkomende karakteristieke bebouwing en het in het plan beoogde stedenbouwkundig beeld niet onevenredig worden aangetast.
  2. b. Toepassing van de wijzigingsbevoegdheid als bedoeld in lid 10.1 onder c voor een antenne-installatie met een bouwhoogte van meer dan 80 meter boven NAP mag alleen plaatsvinden indien de antenne-installatie niet leidt tot een onaanvaardbare vermindering van de werking van de radar, blijkend uit een advies ter zake van de beheerder van de radar.

Artikel 11 Verwijzing Naar Andere Wettelijke Regelingen

Bij een verwijzing naar andere wettelijke regelingen is bedoeld de desbetreffende wet zoals die luidt op het tijdstip van terinzageleggen van het ontwerp van dit plan.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 12 Overgangsrecht Bouwwerken

12.1 Overgangsrecht

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:

  1. a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  2. b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.

12.2 Afwijken

Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.

12.3 Overgangsrecht niet van toepassing

Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

Artikel 13 Overgangsrecht Gebruik

13.1 Overgangsrecht

Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

13.2 Ander strijdig gebruik

Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

13.3 Onderbreken gebruik onder overgangsrecht

Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

13.4 Overgangsrecht niet van toepassing

Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 14 Slotregel

Deze regels kunnen worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan Deventerstraat 214 en 218.

Vastgesteld bij besluit van de raad der gemeente Apeldoorn

d.d. 5 juli 2012 nr. 71-2012

Mij bekend,

de griffier,

namens hem:

het hoofd afdeling Ruimtelijk Juridische Zaken

van de dienst Ruimtelijke Ontwikkeling,

J.M. van der Zwan

1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Door de eigenaren van de percelen Deventerstraat 214 en 218 is verzocht om nieuwbouw van vier woningen in de vorm van twee twee-onder-één-kapwoningen. Daarbij wordt het kinderdagverblijf planologisch ingepast.

1.2 Ligging En Begrenzing

De planlocatie is gelegen aan de Deventerstraat nabij het kruispunt de Tol. Dit is tevens de begrenzing aan de noorzijde. Verder ligt de planlocatie aan de oost-, zuid- en westzijde ingeklemd door bebouwing in de vorm van woningen en een bedrijfspand.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1113-onh1_0001.jpg"

Afbeelding 1 - luchtfoto planlocatie Deventerstraat 214 en 218

1.3 Geldend Bestemmingsplan

De planlocatie Deventerstraat 214 en 218 is gelegen in het bestemmingsplan "Osseveld-Woudhuis" en heeft daarin de bestemmingen "Woondoeleinden" en "Maatschappelijke doeleinden".

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1113-onh1_0002.png"

Afbeelding 2 - uitsnede bestemmingsplankaart (planlocatie globaal rood omcirkeld)

Zoals zichtbaar is op de uitsnede van de bestemmingsplankaart is er in de huidige situatie 1 vrijstaande woning toegestaan en is de kinderdagopvang gelegen binnen de bestemming "Maatschappelijke doeleinden".

Binnen deze bestemming "Maatschappelijke doeleinden" is onder meer een kinderdagverlbijf toegestaan. Voor een verdere beschrijving van de bestemming wordt verwezen naar bijlage 1Uittreksel geldend bestemmingsplan.

1.4 Werkwijze En Opzet Van De Toelichting

De toelichting is verdeeld in 7 hoofdstukken. Na het inleidende hoofdstuk zal er achtereenvolgens worden ingegaan op de geldende en van toepassing zijnde beleidskaders, de bestaande situatie, de nieuwe situatie, de uitvoerbaarheid van de plannen, een inzicht in de juridische vertaling van de plannen en resultaten van de inspraak en andere overleggen met externe partijen zoals de Provincie.

2 Beleidskader

2.1 Streekplan Gelderland 2005

Het Streekplan Gelderland 2005 (vastgesteld op 29 juni 2005) is er op gericht de verschillende functies in regionaal verband een zodanige plek te geven dat de ruimtelijke kwaliteiten worden versterkt en er zuinig en zorgvuldig met de ruimte wordt omgegaan. Naast het generieke beleid, het beleid dat geldt voor de gehele provincie, wordt in het streekplan dan ook uitvoerig ingegaan op het regiospecifieke beleid.

Generiek beleid

Hoofddoel van het streekplanbeleid is het scheppen van ruimte voor de verschillende ruimtevragende functies op het beperkte oppervlak. Om krachtige steden en vitale regio's te bevorderen zijn de belangrijkste uitgangspunten 'bundeling van verstedelijking aan/nabij infrastructuur' en het 'organiseren in stedelijke netwerken'. Bundelingsbeleid is een centraal uitgangspunt voor de wijze waarop in het Gelders ruimtelijk beleid wordt omgegaan met verstedelijking. Bundeling in Gelderland heeft met name de volgende doelen:

  • handhaving/versterking van de economische en culturele functie van de steden;
  • behoud/versterking van het draagvlak voor stedelijke voorzieningen;
  • optimale benutting van infrastructuur, kansen voor openbaar vervoer en fietsgebruik.

In het provinciaal beleid voor stedelijke ontwikkeling wordt onderscheid gemaakt tussen bestaand bebouwd gebied en stedelijke uitbreiding. Het accent van de provinciale beleidsambities ligt op de vernieuwing en het beheer en onderhoud van bestaand bebouwd gebied. Hiervoor zijn nodig:

  • een verhoging van de kwaliteit van de leefomgeving en openbare ruimte door fysieke aanpassingen;
  • het oplossen en voorkomen van milieuproblemen en -knelpunten door een duurzame planontwikkeling;
  • door kwalitatief woonbeleid bevorderen dat woonmilieus en de kwaliteit van de woningen aansluiten op de vraag van de inwoners;
  • intensivering van het stedelijk grondgebruik, maar wel met behoud van karakteristieke elementen en zorgvuldig omgaan met open ruimten daarbinnen.

Uitgangspunt van het Gelders kwalitatief woonbeleid is dat de gemeenten -samenwerkend in regio's- voorzien in een aanbod aan woningen dat past bij de geconstateerde regionale kwalitatieve woningbehoefte. Dit is vastgelegd in het Kwalitatief Woonprogramma. Het aanbod aan woningen en woonmilieus moet beter aansluiten bij de voorkeuren van bewoners. Om deze reden bevordert de provincie vooral de realisatie van woningen voor ouderen en starters en van de woonmilieus centrum-stedelijk en landelijk wonen. Voorts wil de provincie een versnelling bevorderen van herstructurering en transformatie van bestaand bebouwd gebied, het aanpakken van de stagnerende (nieuwbouw)productie, het vergroten van het aanbod aan levensloopbestendige woningen en wijken en het versterken van verscheidenheid en identiteit.

De sociaal-culturele infrastructuur is een bepalende factor voor de kwaliteit van de samenleving. Uitgangspunt is om bij ruimtelijke inrichtingsplannen ook voorzieningen te realiseren die nodig zijn om een goede sociaal-culturele infrastructuur in stand te houden of op te bouwen. Functies moeten zo worden gesitueerd ten opzichte van aanwezige voorzieningen dat deze bereikbaar zijn en er voldoende draagvlak voor blijft bestaan.

Zowel in nieuw als in bestaand bebouwd gebied streeft de provincie naar een duurzaam watersysteem. Het water in de stad wordt met het omringend watersysteem als één geheel beschouwd. Nadelige effecten op de waterhuishouding moeten in beginsel worden voorkomen.

Regiospecifiek beleid: de Stedendriehoek

Om de afstemming met regionale ontwikkelingen te optimaliseren is het streekplan mede gebaseerd op regionale structuurvisies die zijn aangeleverd door de Gelderse regio's. Voor de regio Stedendriehoek refereert het streekplan dan ook sterk aan de structuurvisie Ruimtelijk structuurbeeld 2030 stedelijk netwerk Stedendriehoek.

Voor het versterken van het regionaal stedelijk netwerk Stedendriehoek is bundeling het leidend principe. Dit houdt in dat het regionale programma voor wonen, werken en voorzieningen zoveel mogelijk gebundeld moet worden gerealiseerd binnen het stedelijk netwerk. Het overgrote deel van de woningbouwopgave ligt in de steden Apeldoorn, Zutphen en Deventer. Het regionale programma voor wonen en werken moet zoveel mogelijk gebundeld en gekoppeld aan knooppunten van infrastructuur worden gerealiseerd in het bundelingsgebied van de Stedendriehoek. De verstedelijkingsopgave is zowel gericht op inbreiden binnen de steden als uitbreiden buiten de steden.

De regio Stedendriehoek kiest voor verdere herstructurering en intensivering van bestaand stedelijk gebied: 45% van de nieuw te bouwen woningen wordt gerealiseerd door herontwikkeling van bestaand stedelijk gebied.

2.2 Structuurplan Stedelijk Gebied

In februari 2002 heeft de gemeenteraad het structuurplan voor het stedelijk gebied vastgesteld. In het structuurplan zijn de ambities van de stad voor de langere termijn (tot 2020) geformuleerd.

Het is de ambitie van Apeldoorn in de komende periode verder uit te groeien tot centrumstad binnen de regio Stedendriehoek. Dat werkt naar twee kanten: enerzijds het leveren van een bijdrage aan de opvangfunctie van de stad voor de groei van de regionale bevolking en de regionale werkgelegenheid. Anderzijds meer uitstraling van de stad door meer en betere regionale voorzieningen en attracties.

Het structuurplan gaat uit van het concept van de complete stad. In de complete stad horen naast intensief gebruikte stedelijke ruimte ook openbare ruimte van hoge kwaliteit en speel- en recreatieruimte thuis. Compacte stedelijke toevoegingen zullen vooral in en om het centrum en de stadsdeelcentra een plek krijgen. Daardoor wordt niet alleen het draagvlak voor de voorzieningen aldaar vergroot, maar kan ook elders, bijvoorbeeld in ruimer opgezette woonwijken, ruimte gespaard blijven.

In het structuurplan is vastgelegd dat er in de periode 1998-2020 15.000 woningen aan de woningvoorraad moeten worden toegevoegd. Daarbij ligt het accent op het toevoegen van (centrum)stedelijke en landelijke woonmilieus.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1113-onh1_0003.png"

Afbeelding 3 - structuurplankaart

In het structuurplan is per stadsdeel gekeken naar de mogelijkheden tot verdunning en/of verdichting. Door de ligging net buiten het centrum maar wel binnen de invloedssfeer is verdichting mogelijk.

2.3 De Groene Mal

Het gemeentelijk groenbeleid is neergelegd in de Groene Mal (oktober 2002), dat het groene kader is waarbinnen andere ruimtelijke functies een plaats krijgen.

Door middel van de Groene Mal wil Apeldoorn zich profileren als groene stad waar het goed wonen en werken is: Meer vulling, differentiatie en contrast in de stad is best, maar dan wel met behoud van de groene identiteit die Apeldoorn tot een gewilde vestigingsstad maakt. Deze identiteit moet duurzaam worden gegarandeerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1113-onh1_0004.png"

Afbeelding 4 - kaart Groene Mal

Behoud en versterking van het groen in Apeldoorn heeft dus een hoge prioriteit. Uit onderzoek is gebleken dat met name in verstedelijkte gebieden behoefte is aan meer groen en natuur in de direct woon- en leefomgeving. In de Groene Mal zijn doelstellingen geformuleerd die gericht zijn op drie niveaus.

Het eerste niveau is gericht op de verweving van de stad met het landschap. In de stad is wat betreft het groen de volgende duidelijke tweedeling aan te wijzen: de westkant gelegen in het Veluwebos en de oostkant gelegen in (voormalig) agrarisch gebied. In het westen verloopt de overgang van stad naar bos vrijwel zonder barrières. De oostkant daarentegen heeft de meeste versterking van het groen nodig, wat tot gevolg heeft dat de meeste projecten uit de Groene Mal op dit deel van de stad gericht zijn.

Het tweede niveau is de verbinding van de stad met het omringende landschap. Aan de oostzijde zijn het de groene wiggen, geconcentreerde groencomplexen die de stad vanuit het landelijke gebied binnenlopen.

Het derde niveau is de dooradering van de stad met blauwe en groene structuren, door middel van het sprengen- en bekensysteem alsmede het complex van bos- en bomenlanen met daaraan gelegen parken.

De Groene Mal richt zich bij de ontwikkeling van deze gebieden expliciet op zeven belangrijke groene structuren in de stad. Dit zijn de beken, de sprengen, de kanaalzone, de lanen, de parken, de grote groengebieden en de groene wiggen.

De planlocatie Deventerstraat 214 en 218 is gelegen aan de als laan aangewezen Deventerstraat. De laanstructuur wordt niet aangetast door de realisatie van de 4 woningen.

2.4 Woonvisie

In de woonvisie, Wonen in Apeldoorn 2010 (2002) schetst de gemeente haar visie op Apeldoorn als woonstad. Deze visie is doorvertaald in instrumenten die worden gehanteerd om het beleid in praktijk te brengen, te weten: de woonatlas, het woningbouwprogramma en het prestatiecontract met de corporaties. Tussentijds wordt de woonvisie bijgestuurd en aangevuld op basis van tussentijdse resultaten en mogelijk veranderende inzichten en ontwikkelingen.

In 2007 is de woonvisie uit 2002 geactualiseerd. Hierin worden zeven thema's genoemd. De nieuwe visie richt zich met name op de thema's kernvoorraad en wachttijden voor woningen. Voor de thema's doelgroe-pen, kwaliteit van de bestaande woningvoorraad, bouwproductie, kloof tussen huur en koop en consumentgericht bouwen is sprake van een hernieuwde focus. Deze thema's zijn op basis van de huidige woningmarkt geactualiseerd.

Alle thema's zijn op dezelfde wijze uitgewerkt: beknopte analyse, visie, doelstellingen en aanpak. Ter ondersteuning van de analyse en het scherp stellen van de problemen, is per thema tevens een overzicht gemaakt van de belangrijkste cijfers. Deze aanpak vormt de eerste aanzet voor het uitvoeringsprogramma. Dit uitvoeringsprogramma zal na vaststelling van deze Actualisatie nader worden uitgewerkt en regelmatig geactualiseerd.

In de woonvisie wordt het beleid ten aanzien van het wonen en de woonomgeving geformuleerd. Een hulpmiddel bij de realisatie van wijkvernieuwingsplannen is de Woonatlas 2005, waarin de huidige situatie en de gewenste ontwikkeling van de woningvoorraad per stadsdeel zijn weergegeven. De woonatlas heeft tot doel de transformatie van de woningvoorraad op locatieniveau aan te sturen.

Het toevoegen van 4 woningen in het lint van de Deventerstraat is passend in het beleid.

2.5 Programma Complete Wijken

Apeldoorn streeft naar complete wijken. Het programma Complete Wijken, dat in maart 2005 door de gemeenteraad is vastgesteld, is de tegenhanger van –of beter complementair aan- de ambities van de stad om zijn regionale positie waar te maken en stedelijke projecten als Orpheus, Omnisport en de stationsomgeving te realiseren. De basisgedachte is dat de stedelijke ambities hand in hand moeten gaan met een kwalitatief goede leefomgeving in de wijken en dorpen. Het is een programma waarin de menselijke maat centraal staat, en nabijheid: van winkels, speelplaatsen, huisartsen, etc.

In de moderne vormgeving van de Complete Wijk neemt slim combineren een belangrijke plaats in. Het 'stenen stapelen' en het sociale wijkproces gaan hand in hand. Vaak gaat het om het bundelen van woonvormen, functies en voorzieningen teneinde voldoende draagvlak te verkrijgen. Ook wordt de fysieke vernieuwing en clustering van voorzieningen benut als katalysator voor de vernieuwing van het aanbod van zorg en dienstverlening door de instellingen. Gericht op uiteenlopende doelgroepen.

De bouwstenen van het programma Complete Wijken zijn: gevarieerd wonen, vermaatschappelijking van de zorg - woonzorgcirkels, netwerk van voorzieningen, ontmoeten en ontspannen en integraal wijkbeheer.

Door de ontwikkeling van de plannen kan er woningbouw plaatsvinden en kan het gevestigde kinderdagverblijf planologisch ingepast worden.

2.6 Verkeersbeleid

Het gemeentelijk verkeersbeleid is vastgelegd in de Verkeersvisie 2010 – 2020 (vastgesteld juli 2009). Hierin heeft de gemeente een aantal doelen vastgesteld. De gemeente wil de verkeersveiligheid, bereikbaarheid en leefbaarheid behouden en liefst nog vergroten. Enerzijds zijn dit doelen die zijn uitgedrukt in cijfers, anderzijds zijn dit doelen in de vorm van ervaringen van bewoners en gebruikers.

De gemeente faciliteert alle vervoerswijzen en probeert de kennis van de reiziger over de verschillende mogelijkheden te vergroten. Het doel voor verkeersveiligheid is een reductie van 35% van het aantal ongevallen in 2020 ten opzichte van 2002. Om dit doel te bereiken wordt ingezet op het veiliger en herkenbaarder maken van de infrastructuur en gedragsbeïnvloeding van de verkeersdeelnemers.

Het autoverkeer wordt gebundeld op hoofdwegen. De hoofdwegen verbinden stadsdelen met elkaar, met de snelwegen en met de rest van de wereld. Woongebieden worden ingericht als verblijfsgebieden, met een maximum snelheid van 30 km per uur. Daar moet de overlast van autoverkeer zo veel mogelijk worden beperkt.

De gemeente streeft goede voetgangersvoorzieningen na. Bij het station en in de binnenstad worden speciale veilige voorzieningen voor voetgangers aangeboden. Op andere plaatsen wordt een basisniveau aan voorzieningen aangeboden. De gemeente blijft inzetten op goede fietsenstallingen en fietsdoorstroomassen: snelle aantrekkelijke fietsroutes, waar je als fietser snel, comfortabel en veilig kunt fietsen. Alle inwoners van Apeldoorn moeten gebruik kunnen maken van het openbaar vervoer. De bus speelt hierin een belangrijke rol. De bussen sluiten aan op de treinen van de Nederlandse Spoorwegen. De taxibus wordt ingezet als aanvulling op de behoeften van de gebruiker.

Er worden drie categorieën hoofdwegen onderscheiden: de Ring; de radialen en de centrumring; de overige hoofdwegen. De Ring is de belangrijkste verdeler van het verkeer in de stad. Het autoverkeer krijgt hier de hoogste prioriteit. De radialen en de centrumring hebben als doel het bieden van een snelle route naar en om het centrum heen, met name om de parkeergarages snel te kunnen bereiken en verlaten. Naast de hoofdwegen zijn er de verblijfsgebieden. In verblijfsgebieden wordt voornamelijk gewoond. Gemengde functies hebben hier een plek: verkeer, spelende kinderen, fietser en voetgangers. In het buitengebied wordt het verkeer ook gebundeld op een aantal hoofdwegen waar een maximum snelheid geldt van 80 km per uur. De verblijfsgebieden in het buitengebied worden autoluw ingericht met een maximumsnelheid van 60 km per uur.

De parkeernormen zijn vastgesteld in de Parkeernota (geactualiseerd oktober 2004). De gemeente stelt geen maximum aan het aantal parkeerplaatsen bij woningen, de parkeernorm geeft aan wat in ieder geval aangelegd moet worden. Op bedrijventerreinen wordt de parkeernorm gehanteerd als minimumnorm, met een maximaal toegestane overschrijding van 10%.

De ontwikkeling van de planlocatie Deventerstraat 214 en 218 heeft geen gevolgen voor de wegenstructuur. De ontstane parkeerbehoefte wordt op eigen terrein opgelost.

2.7 Waterbeleid

2.7.1 Waterschapsbeleid

Waterschap Veluwe is in zijn beheersgebied verantwoordelijk voor de waterhuishouding en de waterkering. Het Waterbeheersplan Veluwe geeft de strategische visie van het waterschap op de waterschapstaken, uitgewerkt in concrete doelen en een uitvoeringsstrategie. De doelen vloeien voort uit Europese, nationale en provinciale wet- en regelgeving. Zeven stroomgebiedsuitwerkingsplannen (SUP's) vormen het vertrekpunt van het nieuwe waterbeheersplan. Ze vormen de basis voor het beleid tot en met 2010. Het jaar 2015 is een markant ijkpunt. In het Nationaal Bestuursakkoord Water-actueel en in de Kaderrichtlijn Water is bepaald dat in dat jaar het watersysteem op orde moet zijn.

Voor Apeldoorn gelden vijf stroomgebiedsuitwerkingsplannen:

  • Apeldoorns Kanaal – Grift
  • Noordelijke IJsselvallei
  • Zuidelijke IJsselvallei
  • Harderwijk - Nunspeet
  • Ermelo - Putten.

Waterschap Veluwe maakt in de stroomgebiedsuitwerkingsplannen kenbaar waar werkzaamheden moeten worden uitgevoerd. In ieder stroomgebiedsuitwerkingsplan staan de doelen beschreven voor het betreffende deelstroomgebied, alsmede de bijbehorende soorten maatregelen. Kortom: wat gaat het waterschap waar doen, op welke manier en wanneer? Het opstellen van de stroomgebiedsuitwerkingsplannen heeft plaatsgevonden samen met inwoners, mede-overheden en belangenorganisaties. De doelen in de plannen vloeien voort uit Europese, Nationale en provinciale wet-, regelgeving en beleid.

De soorten maatregelen om deze doelen te bereiken zijn in de stroomgebiedsuitwerkingsplannen genoemd; ze zijn echter nog niet concreet. Ze geven een indicatie over hoe en wanneer Waterschap Veluwe de doelen wil bereiken. Hierbij is een mate van flexibiliteit gewenst. Over deze soorten maatregelen en de uitvoeringsperiode is inspraak geweest

2.7.2 Gemeentelijk beleid

2.8 Duurzaamheidsbeleid

De uitgangspunten van duurzame ontwikkeling binnen de Gemeente Apeldoorn zijn vastgelegd in de nota's 'Apeldoorn ontwikkelt Duurzaam, Aanpasbaar en Flexibel' (DAF-nota) en 'Apeldoorn Duurzaam, zo doen we dat hier', in de Woonvisie 2010, in het MOP 2005-2009 en in diverse collegebesluiten, waaronder die over het BANS-klimaatprogramma. De ambities ten aanzien van duurzaamheid in Apeldoorn zijn hoog. Een belangrijk uitgangspunt bij deze duurzame ontwikkeling vormt het besluit van de gemeenteraad om als stad energieneutraal te zijn in 2020.

Bij de uitvoering van het duurzaamheidsbeleid wordt onder andere gestreefd naar een optimale energieinfrastructuur, waarbij duurzame bronnen als wind- en zonne-energie en bodemwarmte zoveel mogelijk worden benut. Daarnaast worden nieuwe energiebesparende technieken ingezet. Het herstellen van de natuurlijke waterhuishouding van stad en landschap, ondermeer door het vasthouden van (regen)water in het stedelijk gebied, is eveneens van belang.

Naast deze beleidsdoelstellingen die een kwaliteitverhoging op korte en lange termijn dienen te bevorderen, worden in de DAF-nota ook instrumenten aangegeven waarmee kan worden gewerkt. Ook wordt beschreven hoe het beleid intern en extern kan worden gerealiseerd.

De uitgangspunten voor duurzaam waterbeheer zijn vastgelegd in de in 2005 vastgestelde nota 'Werken aan water; Apeldoorns waterplan 2005-2015'. Dit waterplan zal ook als basis dienen voor de voor veel ruimtelijke projecten wettelijk verplichte watertoets.

In het Bouwbesluit zijn eisen geformuleerd met betrekking tot energie en binnenmilieu, zoals de energieprestatienormering. Andere wettelijke instrumenten zijn de Wet milieubeheer en de Bouwverordening. Maatregels die een duidelijke relatie hebben met ruimtelijke ordening, zoals dichtheden, zongerichte oriëntatie van kavels en de hoeveelheden groen, open water en verhard oppervlak, kunnen worden opgenomen in bestemmingsplannen. De ambities van de gemeente Apeldoorn reiken echter verder dan het wettelijke vangnet.

Op grond van doelstellingen uit het Gelders Milieubeleidsplan en het Gelderse Grote Steden Ontwikkelingsbeleid heeft de provincie met gemeenten, waaronder Apeldoorn, afspraken gemaakt over duurzaamheid.

Voor de realisatie van de gemeentelijke ambities en voor het nakomen van de afspraken met de provincie is aanvullend instrumentarium ontwikkeld. Van zowel gemeentelijke als externe partijen wordt verwacht dat zij volop medewerking verlenen aan het realiseren van deze ambities. In veel gevallen zijn door innovatieve oplossingen win-win situaties mogelijk.

2.9 I-cultuur

De nota I-cultuur is door de gemeenteraad vastgesteld op 16 februari 2006. Kern van de nota is dat cultuurhistorie van essentieel belang is voor de identiteit van Apeldoorn. De kwaliteiten van de woonwijken, de binnenstad, de dorpen en het afwisselende buitengebied gelden als leidraad voor nieuwe ontwikkelingen. Cultuurhistorie levert bouwstenen aan om ruimtelijke projecten mogelijk te maken met behoud van identiteit. Hiervoor wordt een cultuurhistorische analyse van een gebied gemaakt. Daarmee ontstaat inzicht in de aanwezige (boven- en ondergrondse) cultuurhistorische waarden. Naast het vastleggen van kennis over landschap, geomorfologie, stedenbouw, archeologie en architectuur geeft de analyse aanbevelingen over de inzet van deze waarden in nieuwe ontwikkelingen. Bij de nota horen een archeologische en een cultuurhistorische beleidskaart.

Archeologische beleidskaart

De archeologische beleidskaart doet op perceelsniveau een uitspraak over de trefkans van archeologische resten. De trefkans kent drie gradaties:

  • Hoge trefkans: bij ruimtelijke ontwikkelingen is archeologisch onderzoek verplicht. Gestreefd wordt naar behoud van archeologische waarden.
  • Gemiddelde trefkans: bij ruimtelijke ontwikkelingen is archeologisch bureauonderzoek verplicht, afhankelijk van de uitkomsten kan veldonderzoek verplicht worden. Gestreefd wordt naar behoud van archeologische waarden.
  • Lage trefkans: bij ruimtelijke ontwikkelingen is een archeologische quick-scan vereist, afhankelijk van de resultaten wordt vervolgonderzoek aanbevolen. Behoud van archeologische waarden wordt aanbevolen.

De planlocatie is gelegen in een gebied met een gemiddelde trefkans.

Cultuurhistorische beleidskaart

Op de cultuurhistorische beleidskaart staat de mate waarin de cultuurhistorische waarden een rol zullen spelen bij ruimtelijke plannen. De attentiewaarde kent drie gradaties:

  • Hoge attentiewaarde: bij ruimtelijke ontwikkelingen is cultuurhistorisch onderzoek verplicht. Gestreefd wordt naar behoud, herstel en versterking van de cultuurhistorische waarden.
  • Gemiddelde attentiewaarde: bij ruimtelijke ontwikkelingen is cultuurhistorisch bureauonderzoek verplicht. Gestreefd wordt naar behoud, herstel en versterking van de cultuurhistorische waarden.
  • Lage attentiewaarde: bij ruimtelijke ontwikkelingen is een cultuurhistorische quick-scan naar objecten verplicht. Aanbevolen wordt om cultuurhistorische waarden te behouden, herstellen en te versterken.

In de nota is vastgelegd dat gebieden met de hoogste cultuurhistorische waarden in het bestemmingsplan een beschermende regeling krijgen.

De planlocatie is gelegen in een gebied met een lage attentiewaarde.

2.10 Welstandsbeleid

Artikel 12a van de Woningwet verplicht alle gemeenten om een welstandsnota vast te stellen. Die welstandsnota moet, in de vorm van beleidsregels, criteria bevatten voor de welstandstoetsing.

Om te voldoen aan deze verplichting heeft de gemeenteraad in juli 2004 de kadernota 'Over welstand geschreven' vastgesteld. De nota geeft de kaders voor het welstandsbeleid. Hiermee worden bouwplannen getoetst aan redelijke eisen van welstand, om de fraaie leefomgeving in de stad te behouden en te versterken.

In deze nota wordt voor ieder perceel in Apeldoorn één welstandsthema en één welstandsniveau aangewezen. Het niveau geeft aan hoeveel welstandsaandacht de gemeente aan een gebied geeft, waarbij de niveaus variëren van zwaar tot welstandsvrij. Het thema wordt bepaald door de bouwstijl of bouwperiode van de bebouwing. In het bestemmingsplan wordt het specifieke karakter van het gebied geregeld voor zover dit gaat om bebouwingsregels en gebruik. Het welstandsbeleid is hierop aanvullend en heeft betrekking op situering, massa en vorm, gevelkarakteristiek en detaillering, kleur en materiaalgebruik.

Voor het gebied Deventerstraat 214 en 218 en omgeving wordt geen nieuw gebiedsgericht welstandsbeleid opgesteld. Dit betekent dat het welstandsthema 'Lintbebouwing' met een welstandsniveau 'zwaar', die in de kadernota zijn beschreven en in het gebiedsgerichte welstandsbeleid voor Woudhuis, Osseveld West en Osseveld Oost verder is uitgewerkt, gehandhaafd blijven.

3 Bestaande Situatie Plangebied En Omgeving

3.1 Ruimtelijke En Functionele Structuur

De huidige vrijstaande woning is een bescheiden villa met een tentdak. De goothoogte is 3 meter en de nokhoogte is 7 meter. De villa wordt zowel aan de zijkant als aan de achterkant omringd door een ruime tuin met een groene uitstraling.

Het huidige karakter van de Deventerstraat geldt als uitgangspunt voor nieuwe ontwikkelingen. Er wordt ingezet op behoud van de maat en schaal van het lint en van de woonfunctie. Een belangrijk aspect zijn de doorkijken tussen de woningen door en het groen van de tuinen die in het lint aanwezig zijn.

In het lint van de Deventerstraat worden vrijstaande en halfvrijstaande woningen (2 lagen met kap, veel ook seriematig gebouwd) afgewisseld met kleinschalige vrijstaande huisjes (o.a. type Apeldoornse huisje) met een lage goot. Dit is onderdeel van de bestaande karakteristiek van het lint. Qua beeldkwaliteit is er naast de planlocatie sprake van 30-jaren woningen.

3.2 Groenstructuur

Tussen de planlocatie en de Deventerstraat ligt een groenstrook beplant met bomen waarmee de lanenstructuur wordt benadrukt. Insteek bij ruimtelijke plannen is om geen extra of nadelige doorsnijdingen van de groenstructuur te creëren. De laanstructuur is onderdeel van de Groene Mal.

3.3 Verkeer En Vervoer

De planlocatie wordt ontsloten een aantal op- en afritten langs de Deventerstraat. Verder ligt er tussen de planlocatie en de Deventerstraat een fietspad en een voetpad.

Parkeren is op eigen terrein geregeld.

3.4 Archeologie

De planlocatie Deventerstraat 214 en 218 ligt volgens de gemeentelijke archelogische beleidskaart 2006 binnen een zone met een middelhoge archeologische verwachtingswaarde. Dit betekent dat bij bodemingrepen groter dan 100 m² en dieper dan 50 cm een archeologisch bureauonderzoek verplicht is. Afhankelijk hiervan kan een veldonderzoek verplicht worden gesteld. Concreet betekent dit dat voor de geplande werkzaamheden in het plangebied, te weten het bouwen van twee huizen en bijgebouwen, een archeologisch onderzoek nodig is. Dit onderzoek kan er het beste als volgt uitzien: bureauonderzoek en een verkennend bodemonderzoek om de bodemopbouw en intactheid van de bodem te onderzoeken.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1113-onh1_0005.png"

Afbeelding 5 - uitsnede beleidskaart archeologie 2006

Plangebied

Apeldoorn ontleent haar karakter aan de vorming van de stuwwal in de voorlaatste ijstijd (het Saalien). De stuwwal is het resultaat van een eeuwenlange stuwing van de bodem door het landijs. Dit landijs kon een dikte bereiken van meer dan 200 meter en dit verklaart dan ook de kracht die ontwikkeld moet zijn om deze stuwwal op te werpen. De stuwwal zelf kent een maximale hoogte van meer dan 90 meter. In de laatste ijstijd (het Weichselien) heeft het landijs Nederland niet bereikt. In deze periode heeft het klimaat een flucturerend verloop, waarbij koude en iets warmere perioden elkaar afwisselen. Vooral tijdens koude perioden waar vegetatie nagenoeg ontbreekt en de bodem bijna permanent bevroren is heeft veel erosie plaatsgevonden. Door erosie langs de hellingen van de stuwwal ontstaan aan de monding van erosiedalen uitgestrekte daluitspoelingswaaiers. Op deze daluitspoelingswaaiers is in een koude periode aan het einde van het Wechselien door de wind en de afwezigheid van vegetatie dekzand afgezet (Jong Dekzand). Deze Jonge Dekzanden komen veel voor op de daluispoelingswaaiers ten westen van Apeldoorn. In het dekzandgebied heeft zich tijdens het Holoceen steeds meer vegetatie ontwikkeld en kwam voorlopig een einde aan grootschalige erosie- en sedimentatieprocessen in het stuwwallenlandschap. Pas vanaf de late middeleeuwen zijn delen van het dekzandlandschap weer gaan stuiven door intensief gebruik van landbouwgronden en ontbossing.

Het plangebied Deventerstraat 214 en 218 ligt geomorfologisch gezien op een dekzandvlakte of -laagte op helling- en daluitspoelingswaaierafzettingen (code Y21/Hn21g). Over het algemeen zijn dekzandvlakten en -laagten ongeschikt of minder geschikt voor bewoning door de lage ligging en daardoor vaak natte omstandigheden. De dekzandvlakte waar het plangebied in is gelegen is echter relatief hooggelegen en kent hierdoor een middelhoge verwachting op het aantreffen van archeologische resten.

In de omgeving van het plangebied zijn geen vondstmeldingen of waarnemingen bekend (straal circa 1 km). Op circa 900 meter ten noordoosten is een archeologisch onderzoek uitgevoerd in 2006, hierbij zijn geen aanwijzingen voor archeologische resten aangetroffen.

3.5 Cultuurhistorie

De planlocatie ligt in een gebied dat op de cultuurhistorische beleidskaart een lage attentiewaarde heeft. Dit betekent dat bij ruimtelijke ontwikkelingen een cultuurhistorische quickscan verplicht is. Daarnaast wordt aanbevolen om de cultuurhistorische waarden te behouden, te herstellen en te versterken.

4 Ruimtelijke En Functionele Opzet

Dit hoofdstuk geeft de ruimtelijke opzet van het plangebied. In dit hoofstuk zal ingegaan worden op de bebouwing die gerealiseerd zal gaan worden, en met welke randvoorwaarden. Tevens wordt er ingegaan op de verkeersontsluiting en parkeren van de nieuwe woonpercelen en het bestaande kinderdagverblijf. Overige aspecten, zoals milietechnische aspecten, worden in hoofdstuk 5 beschreven.

4.1 Bebouwing

In de huidige situatie is er op het perceel Deventerstraat 214 een vrijstaande woning aanwezig, en is het perceel Deventerstraat 218 ingericht en in gebruik als kinderdagverblijf.

In de nieuwe situatie zullen er 4 woningen worden gerealiseerd in de vorm van twee-onder-één-kapwoningen, zodat er daarmee 2 volumes ontstaan op het perceel. De bestaande vrijstaande woning wordt gesloopt.

De nieuwe woningen sluiten qua bebouwingsstijl aan bij de omringende jaren 30-woningen. Door ook aansluiting te zoeken bij de hoogten van de omringende woningen wordt in feite het lint opgevuld en afgemaakt. Bij de woningen zullen vrijstaande garages worden gebouwd.

De woonpercelen zijn doelbewust zo vormgegeven dat er veel ruimte op het achterterrein is, en zo een groene buffer blijft bestaan met de achtergelegen woningen en het aanzicht en doorzichten groen blijven.

Verder zal het kinderdagverblijf planologisch ingepast worden, waarbij er een toekomstige uitbreidingsmogelijkheid is opgenomen om 1 extra groep kinderen te kunnen huisvesten. Daarbij worden tevens parkeerplaatsen ingepast en wordt het kinderdagverblijf afgeschermd van de te realiseren woningen door een muur van 2 meter hoog. Deze muur heeft tevens als functie om eventuele geluidsoverlast tegen te gaan.

Planologisch is er daarbij geen verschil met de uitbreidingsmogelijkheden die het vigerende bestemmingsplan al had. Alleen is concreter begrensd, op basis van de wens van de eigenaar, waar deze uitbreiding eventueel in de toekomst kan plaatsvinden.

4.2 Verkeersontsluiting En Parkeren

In de bestaande situatie is de verkeersontsluiting via diverse opritten geregeld. Door deze, waar nodig, te verbreden ontstaan er niet meer aansluitingen op de Deventerstraat en wordt daarmee tevens voorkomen dat de groenstrook tussen de planlocatie en de Deventerstraat onnodig wordt doorsneden met nieuwe stroken met verharding.

Het parkeren wordt op de planlocatie geregeld, waarbij de parkeerbehoefte van de woningen op de woonpercelen wordt opgelost. De parkeerbehoefte die behoort bij de kinderdagopvang wordt tevens op eigen terrein geregeld in de vorm van 'kiss-and-ride' plaatsen, voor het halen en brengen van de kinderen, aan de voorzijde van het pand, en parkeerplaatsen voor de medewerkers naast het kinderdagverblijf.

Het aantal parkeerplaatsen is conform de parkeernorm die geldt voor wonen en een functie als een kinderdagverblijf.

5 Uitvoerbaarheid

5.1 Milieuaspecten

5.1.1 Inleiding

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (verder: Bro) moet de gemeente in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving opnemen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening.

In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de thema's bodem, milieuzonering, geluid, luchtkwaliteit en externe veiligheid.

5.1.2 Bodem

Onderzocht moet worden of de bodem verontreinigd is en wat voor gevolgen een eventuele bodemverontreiniging heeft voor de uitvoerbaarheid van het plan. Een nieuwe bestemming mag pas worden opgenomen als is aangetoond dat de bodem geschikt (of geschikt te maken) is voor de nieuwe of aangepaste bestemming. Wanneer (een deel van) de bodem in het plangebied verontreinigd is, moet worden aangetoond dat het bestemmingsplan, rekening houdend met de kosten van sanering, financieel uitvoerbaar is. Bodemonderzoeken mogen in de regel niet ouder dan 5 jaar oud zijn. Uitzondering hierop zijn de plannen waar de bodem niet verdacht is op bodemverontreiniging en/of bodemonderzoeken de bodemkwaliteit voldoende weergeven en er geen onoverkomelijke problemen te verwachten zijn bij de bestemmingsplanwijziging.

Indien er sprake is van bouwactiviteiten, is ook in het kader van de omgevingsvergunning onderzoek naar de kwaliteit van de bodem nodig. Deze bodemonderzoeken mogen wettelijk niet ouder zijn dan 5 jaar.

Hiernaast geldt dat de gemeente Apeldoorn bevoegd gezag is in het kader van het Besluit bodemkwaliteit. In het Besluit bodemkwaliteit wordt hergebruik van licht verontreinigde grond mogelijk gemaakt. De gemeente Apeldoorn heeft hiervoor beleid opgesteld dat is vastgelegd in bodemkwaliteitskaarten en een bodembeheersplan.

Onderzoeksresultaten bodem

In het verkennend bodem- en asbestonderzoek d.d. 30 september 2010, opgesteld door Certicon, kenmerk P2010-2037, en opgenomen in bijlage 2 van de Bijlagen bij de toelichting, zijn de resultaten van het verkennend bodem- en asbestonderzoek weergegeven. Hieruit blijkt de boven- en ondergrond licht verontreinigd zijn met PAK. Het grondwater is licht verontreinigd met barium.

Op het maaiveld is asbest waargenomen. In de bodem is visueel geen asbest waargenomen. Uit nader uit te voeren asbestonderzoek zal moeten moeten worden vastgesteld of het wel of niet een ernstig geval van bodemverontreiniging betreft.

Uit een uitgevoerd nader asbestonderzoek d.d 28 maart 2011, kenmerk P2011-0443, opgesteld door Certicon Kwaliteitskeuringen BV, en opgenomen in bijlage 3 van de Bijlagen bijde toelichting, blijkt dat op basis van het uitgevoerde onderzoek dat op de onderzochte deellocatie geen asbest (meer) aanwezig is. Gelet op het feit dat tijdens de visuele inspectie van het maaiveld op de locatie en op basis van de grondanalyse, geen asbest is aangetoond, is de grond onverdacht op het voorkomen van asbest.
Echter op basis van het verkennend (asbest)bodemonderzoek wordt aanbevolen bij de voorgenomen werkzaamheden allert te blijven op het voorkomen van asbesthoudend (plaat)materiaal.

5.1.3 Milieuzonering

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast.

Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden gebruikt de gemeente Apeldoorn de daarvoor algemeen aanvaarde VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de dichtst daarbij gelegen situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is.

Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype rustige woonwijk. Een rustige woonwijk is ingericht volgens het principe van de functiescheiding: afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies voor; langs de randen is weining verstoring door verkeer. Vergelijkbaar met de rustige woonwijk zijn rustig buitengebied, stiltegebied en natuurgebied. Daarvoor gelden dan ook dezelfde richtafstanden.

Een ander omgevingstype is het gemengd gebied. Een gemengd gebied is een gebied met een variatie aan functies; direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen behoren tot het omgevingstype gemengd gebied. Het gemengd gebied kent door de aanwezige variatie aan functies en situering al een hogere milieubelasting. Dit kan aanleiding zijn om gemotiveerd voor één of meer milieuaspecten een kleinere afstand aan te houden dan wordt geadviseerd voor een rustige woonwijk. Een geadviseerde afstand van 30 meter kan dan bijvoorbeeld worden gecorrigeerd tot 10 meter en een geadviseerde afstand van 100 meter tot 50 meter. Uitzondering op het verlagen van de richtafstanden vormt het aspect gevaar: de richtafstand voor dat milieuaspect wordt niet verlaagd.

De tabel geeft de relatie tussen milieucategorie, richtafstanden en omgevingstype weer.

milieucategorie richtafstand tot omgevingstype rustige woonwijk richtafstand tot omgevingstype gemengd gebied
1 10 m 0 m
2 30 m 10 m
3.1 50 m 30 m
3.2 100 m 50 m
4.1 200 m 100 m
4.2 300 m 200 m
5.1 500 m 300 m
5.2 700 m 500 m
5.3 1.000 m 700 m
6 1.500 m 1.000 m

Het systeem van richtafstanden gaat uit van het principe van scheiding van functies: de richtafstandenlijst geeft richtafstanden tussenbedrijfslocatie en omgevingstype rustige woonwijk respectievelijk gemengd gebied. Binnen(hiervoor aangewezen) gebieden met functiemenging zijn milieubelastende en milieugevoelige functies op korte afstand van elkaar gesitueerd. Bij gebiedenmetfunctiemenging kan gedacht worden aan stads- en wijkcentra, horecaconcentratiegebieden en woongebieden met kleinschalige c.q. ambachtelijke bedrijvigheid. Het kan gaan om bestaande gebieden met functiemenging en om gebieden waar bewust functiemenging wordt nagestreefd, bijvoorbeeld om een grotere levendigheid tot stand te brengen. Voor gebieden met functiemenging wordt een aparte afweging gemaakt ten aanzien van de aan te houden afstand en de te nemen maatregelen in relatie tot het gewenste woon- en leefklimaat. Voor de toelaatbaarheid van activiteiten binnen gebieden met functiemenging gelden randvoorwaarden. Het gaat om kleinschalige, meest ambachtelijke bedrijvigheid en de activiteiten vinden hoofdzakelijk inpandig en overdag plaats.

Naast de geadviseerde milieuzonering voor bedrijven op basis van de VNG uitgave 'Bedrijven en milieuzonering', kunnen er ook nog afstandscriteria uit specifieke milieuwet- en regelgeving gelden. Denk hierbij aan de Wet milieubeheer, de agrarische geurwetgeving en de veiligheidsregelgeving. Deze regelgeving geldt uiteindelijk als toetsingskader voor de toegestane milieueffecten. Ook deze afstandscriteria worden meegenomen bij de beoordeling van nieuwe ontwikkelingen.

Onderzocht worden zowel de feitelijke invloed van de ter plaatse gevestigde en te vestigen milieubelastende functies als de invloed die kan uitgaan van milieubelastende functies die op grond van de geldende bestemming gevestigd kunnen worden.

Onderzoeksresultaten milieuzonering

De planlocatie ligt in een gemengd gebied, gezien de ligging aan een doorgaande weg in combinatie met bedrijvigheid. Er kan derhalve een correctie ten opzichte van het referentie-omgevingstype "rustige woonwijk" voor het milieuaspect geluid uitgevoerd worden.

Het verzoek betreft een gevoelige functie. Er is hier dus sprake van inwaartse zonering.


Inwaartse zonering

In de nabijheid van de planlocatie zijn enkele bedrijven/instellingen gelegen. De voor de ontwikkeling relevante worden hieronder vermeld.


Deventerstraat 210, Autorijschool

Op 12 meter van de planlocatie (Deventerstraat 214) is op het perceel Deventerstraat 210 een autorijschool gevestigd. Dit perceel heeft, zowel wat feitelijke gebruik als planologische reservering betreft, een (gecorrigeerde) milieuzone van 10 meter.

De geprojecteerde woningen liggen buiten deze zone en de autorijschool vormt geen belemmering.


Deventerstraat 218, Kinderdagverblijf

Op het perceel Deventerstraat 218 is een kinderdagverblijf gevestigd. Het kinderdagverblijf heeft een gecorrigeerde milieuzone van 10 meter. Binnen deze zone zullen woningen worden gerealiseerd. Door middel van een akoestisch onderzoek is aangetoond dat gemotiveerd afgeweken kan worden van de milieuzone zoals opgenomen in de VNG-publicatie, door een afscheiding te plaatsen als afscherming. In dit geval zal er een tuinmuur tussen het kinderdagverblijf en de nieuwe te realiseren woningen, van 2 meter hoog, worden geplaatst.

Geconcludeerd wordt dat door middel van fysieke afscheidingen aan de milieuzonering kan worden voldaan.

5.1.4 Geluidhinder

Op basis van de Wet geluidhinder (Wgh) zijn er drie geluidsbronnen waarmee bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening gehouden dient te worden: wegverkeers-, railverkeers- en industrielawaai. Het plangebied is gelegen binnen de invloedssfeer van verkeerswegen. Derhalve worden deze beschouwd.

Wegverkeerslawaai: geluidgevoelige bestemmingen nabij bestaande wegen

Artikel 76 Wgh verplicht ertoe om bij de vaststelling van een bestemmingsplan dat betrekking heeft op gronden binnen een geluidzone terzake van de geluidsbelasting van de gevel van geprojecteerde geluidsgevoelige bestemmingen (zoals woningen) de grenswaarden uit de Wgh in acht te nemen. Bij het voorbereiden van de vaststelling van zo'n bestemmingsplan moet akoestisch onderzoek worden gedaan naar die geluidsbelasting.

Op grond van artikel 74 Wgh heeft iedere weg van rechtswege een geluidzone, met uitzondering van:

  • wegen die liggen binnen een tot woonerf bestemd gebied;
  • wegen waarop een wettelijke snelheid geldt van ten hoogste 30 kilometer per uur.

De breedte van de zone is afhankelijk van het aantal rijstroken en van de ligging van de weg in binnen- of buitenstedelijk gebied.

Wanneer woningen worden geprojecteerd binnen een geluidzone moet akoestisch onderzoek worden uitgevoerd naar de geluidsbelasting op de gevels van die woningen. De voorkeursgrenswaarde bedraagt 48 dB. Bij een hogere geluidbelasting moet worden gekeken of er maatregelen getroffen kunnen worden om de geluidbelasting te reduceren. Indien maatregelen onvoldoende effect geven en/of onmogelijk zijn en de geluidsbelasting niet hoger is dan de maximale grenswaarde van 63 dB (Lden, inclusief aftrek ex artikel 110g Wgh) kunnen burgemeester en wethouders een hogere waarde vaststellen. De voorwaarde die de gemeente Apeldoorn daaraan stelt is dat daarvoor een grond aanwezig is. Die gronden zijn vastgelegd in de gemeentelijke beleidsregel voor de voorkeurswaarden en de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting. In dit geval is de grond dat het hier het opvullen van het bebouwingslint betreft.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening moeten in een akoestisch onderzoek ook de wegen zonder geluidzone worden beschouwd. Hierbij wordt aansluiting gezocht bij de kaders van de Wgh.

Onderzoeksresultaten

De relevante wegen zijn Deventerstraat en Zutphensestraat. Voor deze wegen doen zich geen van de genoemde uitzonderingen voor zodat ze van rechtswege een geluidzone hebben. Deze binnenstedelijke wegen hebben een geluidzone van 200 meter.

In de rapportage d.d. 16-03-2011 met kenmerk 2010-2010-2, opgesteld door Sain milieuadvies en opgenomen in bijlage 4 van de Bijlagen bij de toelichting, is de geluidsbelasting ten gevolge van de Deventerstraat en Zutphensestraat berekend. Hieruit blijkt vanuit het oogpunt van akoestiek de woningbouw mogelijk is. Er wordt voor het geluid van het kinderdagverblijf een fysieke afscheiding geplaatst, waardoor de woningbouw mogelijk wordt.

Voor het geluid van met name de Deventerstraat is er sprake van een overschrijding van de voorkeursgrenswaarde. De realisatie van de 4 woningen is derhalve alleen mogelijk na vaststelling van hogere waarden.

Aangezien de geluidsbelasting afkomstig van de Deventerstraat de voorkeursgrenswaarde overschrijdt, zijn maatregelen onderzocht om de geluidsbelasting te reduceren. Het reduceren van de geluidsbelasting kan op een tweetal manieren:

• Door het treffen van bronmaatregelen (geluidsreducerend wegdek);

• Door het nemen van maatregelen in de overdracht (geluidschermen).

Bij bronmaatregelen moet gedacht worden aan het toepassen van stil asfalt. Hiermee is een reductie van circa 4 dB te behalen ten opzichte van het huidige asfalt. Dergelijk stil asfalt is niet goed bestand tegen optrekkend en afremmend verkeer. Omdat de planlocatie nabij meerdere kruispunten ligt, is stil asfalt op deze locatie niet goed mogelijk. Daarbij komt dat het plan uit slechts enkele woningen bestaat, waardoor de kosten van het aanleggen van stil asfalt niet in verhouding staan tot de omvang van het plan.

Bij maatregelen in de overdracht moet gedacht worden aan het toepassen van geluidsschermen. Een geluidsscherm zou aan de straatzijde voor de woningen geplaatst moeten worden en een forse hoogte moeten hebben om ook een geluidsreductie te geven op de verdiepingen van de woningen. Vanuit stedenbouwkundig oogpunt is een dergelijk scherm ongewenst.

Omdat maatregelen niet mogelijk zijn en de maximale grenswaarde niet wordt overschreden, kan een hogere grenswaarde worden aangevraagd bij het college van Burgemeester en Wethouders. De geluidsbelasting op de gevel is hoger dan 53 dB. Het besluit hogere waarden van de gemeente stelt dat een hogere waarden dan alleen vastgesteld, als tenminste één geluidsgevoelige ruimte aan een geluidsluwe gevel wordt gesitueerd, tenzij overwegingen van stedenbouw of volkshuisvesting zich daartegen verzetten. De geluidsbelasting op de achtergevel van de woningen bedraagt maximaal 48 dB, zodat aan deze voorwaarde voldaan kan worden.

5.1.5 Luchtkwaliteit

In de Wet milieubeheer zijn eisen opgenomen waaraan de luchtkwaliteit in de buitenlucht moet voldoen. Hierbij is onderscheid gemaakt in grenswaarden waaraan nu moet worden voldaan en grenswaarden waaraan in de toekomst moet worden voldaan. De belangrijkste stoffen zijn stikstofdioxide en fijn stof. Aan de grenswaarden voor de andere stoffen die in de Wet worden genoemd wordt in Apeldoorn al jaren voldaan. Dit blijkt uit de jaarlijkse monitoringsrapporten over luchtkwaliteit.

De gemeenteraad kan een bestemmingsplan dat gevolgen kan hebben voor de luchtkwaliteit alleen vaststellen wanneer aannemelijk is gemaakt dat:

  • het bestemmingsplan niet leidt tot het overschrijden van de in de wet genoemde grenswaarden;
  • de luchtkwaliteit als gevolg van het bestemmingsplan per saldo verbetert of ten minste gelijk blijft;
  • het bestemmingsplan niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie van een stof waarvoor in de wet grenswaarden zijn opgenomen.

Bij ministeriële regeling (de Regeling niet in betekenende mate bijdragen) zijn categorieën van gevallen aangewezen, waarin (o.a.) het vaststellen van een bestemmingsplan in ieder geval niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Wanneer een ontwikkeling valt onder de categorieën van gevallen is het niet nodig luchtkwaliteitsonderzoek uit te voeren. De categorieën van gevallen zijn:

  • woningbouwlocaties met niet meer dan 1.500 nieuwe woningen en één ontsluitingsweg;
  • woningbouwlocaties met niet meer dan dan 3.000 woningen en twee ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling;
  • kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlakte van niet meer dan 100.000 m2 en één ontsluitingsweg;
  • kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlakte van niet meer dan 200.000 m2 en twee ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling.

Verder is een bepaalde combinatie van woningen en kantoren zonder nader onderzoek mogelijk en is er voor sommige inrichtingen geen onderzoeksplicht.

Voor alle andere ontwikkelingen moet worden onderzocht wat het effect op de luchtkwaliteit is. Blijkt uit het onderzoek dat de ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging, dan vormt het onderdeel luchtkwaliteit geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling. Is de bijdrage wel in betekenende mate maar wordt er geen grenswaarde overschreden, dan is er evenmin een belemmering.

Indien de voorgenomen ontwikkeling wel in betekenende mate bijdraagt én de grenswaarde wordt overschreden, kan de ontwikkeling eventueel door projectsaldering of opname in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit worden gerealiseerd.

Onderzoeksresultaten luchtkwaliteit

Deze ontwikkeling valt onder de categorieën van gevallen die in de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen' zijn aangewezen. Het is daarom niet nodig luchtkwaliteitsonderzoek uit te voeren.

5.1.6 Externe veiligheid

Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (verder: Bevi) worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico van zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven, maar ook om kleinere bedrijven als LPG-tankstations en opslagen van bestrijdingsmiddelen. Daarnaast zijn (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen, zoals buisleidingen, spoor-, auto-, en waterwegen, ook als potentiële gevarenbron aangemerkt.

Het beleid voor externe veiligheid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet milieubeheer en de Wet ruimtelijke ordening de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe hanteren het Bevi en het externe veiligheidsbeleid ten aanzien van transportassen het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.

Het plaatsgebonden risico is de kans dat een persoon die zich gedurende een jaar onafgebroken onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico wordt per bedrijf vastgelegd in contouren. Er geldt een contour waarbinnen die kans 10-6 (één op 1.000.000) bedraagt.

Het groepsrisico is een berekening van de kans dat een groep personen binnen een bepaald gebied overlijdt tengevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van een aanvaardbaar groepsrisico. Indien een ontwikkeling is gepland in de nabijheid van een Bevi-bedrijf geldt een verantwoordingsplicht voor de gemeente voor het toelaten van gevoelige functies.

Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)

Voor bepaalde risicovolle bedrijven geldt het Bevi. Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.

Transport van gevaarlijke stoffen over water, spoor en weg

Voor de beoordeling van de risico's vanwege het transport van gevaarlijke stoffen dient op dit moment de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen te worden gehanteerd. Op dit moment wordt echter wel gewerkt aan nieuwe wet- en regelgeving, met als uitvloeisel het zogeheten Basisnet.

Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen

Voor de beoordeling van de risico's van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen gelden in principe nog de 'Circulaire zonering langs hogedrukaardgasleidingen' en de notitie van het RIVM 'Risicoafstanden voor buisleidingen van brandbare K1, K2 en K3 vloeistoffen'. Er wordt gewerkt aan nieuwe wet- en regelgeving, met als uitvloeisel de AMvB Buisleidingen. De minister van VROM heeft geadviseerd om ten aanzien van hogedrukaardgasleidingen al uit te gaan van het nieuwe toetsingskader van deze AMvB, in plaats van de 'Circulaire zonering langs hogedrukaardgasleidingen'.

Beleidsvisie Externe Veiligheid Apeldoorn

In juli 2008 is de beleidsvisie Externe Veiligheid Apeldoorn vastgesteld. Uitgangspunt van deze beleidsvisie is dat nieuwe risicobronnen alleen nog zijn toegestaan op de grote industrieterreinen, met uitzondering van propaantanks in het buitengebied. Nieuwe risicobedrijven die onder het Bevi vallen kunnen door middel van een afwijking van het bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt op de grote industrieterreinen. Als voorwaarde geldt wel dat de PR 10-6 contour (plaatsgebonden risico) zich niet buiten de inrichtingsgrens van het nieuwe bedrijf mag bevinden en dat het invloedsgebied voor het groepsrisico niet verder reikt dan de grens van het industrieterrein. Daarnaast is in de beleidsvisie bepaald dat het groepsrisico ten gevolge van een risicobron niet groter mag zijn dan 1 maal de oriëntatiewaarde.

Onderzoeksresultaten

Bevi

In de nabijheid van de planlocatie Deventerstraat 214 en 218 bevinden zich geen bedrijven die vallen onder de werkingssfeer van het Bevi. Het Bevi vormt geen belemmering voor de realisatie van 4 woningen in de vorm van twee-onder-één-kapwoningen.

Transport van gevaarlijke stoffen over water, spoor en weg

In de nabijheid van de planlocatie Deventerstraat 214 en 218 bevinden zich geen water-, spoor- en verkeerswegen waarover significant transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt.

Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen

In de nabijheid van de planlocatie Deventerstraat 214 en 218 bevinden zich geen buisleidingen voor het transport van gevaarlijke stoffen.

5.1.7 Elektromagnetische velden

De minister van VROM heeft bij brief van 3 oktober 2005 geadviseerd om bij de vaststelling van nieuwe plannen, zo veel als redelijkerwijs mogelijk is, te vermijden dat er nieuwe situaties ontstaan waarbij kinderen langdurig verblijven in het gebied rond bovengrondse hoogspanningslijnen waarbinnen het jaargemiddelde magneetveld hoger is dan 0,4 microTesla (µT).

De aanleiding voor dit advies is een Engels onderzoek waarbij een licht statistisch verband naar voren is gekomen tussen het langdurig aanwezig zijn van kinderen binnen de 0,4 µT magneetveldzone van bovengrondse hoogspanningslijnen en leukemie bij kinderen tussen 0 en 15 jaar. Het is nog niet duidelijk wat de achterliggende oorzaak hiervan is. Op basis van het voorzorgsprincipe wordt daarom geadviseerd om in nieuwe situaties rekening te houden met deze 0,4 µT–magneetveldzone rondom hoogspanningslijnen. Gelet op de maatschappelijke kosten-baten afweging en ook gezien de huidige onzekerheden over de mogelijke gezondheidsrisico's adviseert VROM dat er geen directe aanleiding is om maatregelen te nemen in bestaande situaties.

Nieuwe situaties zijn nieuwe bestemmingsplannen en/of wijziging van bestaande bestemmingsplannen en/of plaatsing van nieuwe hoogspanningslijnen dan wel wijzigingen aan bestaande hoogspanningslijnen. Gevoelige bestemmingen zijn locaties waar kinderen langdurig verblijven, zoals woningen, scholen en crèches.

Gelet op het hiervoor genoemde VROM-advies heeft het gemeentebestuur op 6 november 2007 de intentie uitgesproken om op termijn alle bovengrondse hoogspanninglijnen in Apeldoorn ondergronds te brengen. Tot het zover is, zal voor nieuwe ontwikkelingen de lijn van het VROM-advies gevolgd worden.

Onderzoeksresultaten

In de nabijheid van de planlocatie Deventerstraat 214 en 218 bevinden zich geen bovengrondse hoogspanningslijnen.

5.2 Waterhuishouding

5.2.1 Algemeen

De planlocatie Deventerstraat 214 en 218 ligt in bestaand stedelijk gebied. Het plangebied is circa 0,3 hectare groot. Het plangebied bevindt zich niet binnen enige Keurzone en niet binnen de zoekgebieden voor waterberging die de provincie Gelderland in het streekplan heeft aangegeven.

5.2.2 Grondwater

De planlocatie ligt niet in de in het streekplan vastgelegde grondwaterfluctuatiezone. In de nabijheid van de planlocatie ligt een peilbuis uit het gemeentelijk grondwatermeetnet. De gemiddelde grondwaterstand ligt op ruim 2 m -mv. In de zestiger jaren voor de ontwikkeling van de wijk Zevenhuizen lag de gemiddelde grondwaterstand op ruim 1 m -mv. Er is in en om het plangebied geen grondwateroverlast bekend. De ontwikkeling van de woningen mag rondom de planlocatie geen grondwateroverlast veroorzaken. De planlocatie dient zodanig ontwikkeld te worden dat er niet structureel grondwater afgevoerd wordt. Hierdoor zal het plan grondwaterneutraal worden ontwikkeld. De ontwikkelaar of perceelseigenaar is zelf verantwoordelijk voor een voldoende ontwatering voor de beoogde functie wonen.

5.2.3 Oppervlaktewater en waterafhankelijke natuur

In de directe omgeving van de locatie komt geen oppervlaktewater voor. Door dit plan ontstaat geen extra oppervlaktewater. Er zal niet geloosd worden op het oppervlaktewater. Dit plan heeft derhalve geen nadelige gevolgen voor de kwaliteit van het oppervlaktewater.

In en om het plangebied komt geen waterafhankelijke natuur voor. Het plan heeft derhalve geen nadelige gevolgen voor de waterafhankelijke natuur.

5.2.4 Afvoer van hemelwater

Het regenwater van daken en terreinverhardingen mag niet afgevoerd worden naar de riolering. Het gemeentelijk beleid is er op gericht om bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen de afvoer van hemelwater niet op de riolering aan te sluiten. In de Bouwverordening is bepaald dat het hemelwater dat afkomstig is van daken en verhardingen in principe in de bodem moet worden geïnfiltreerd door middel van een infiltratievoorziening van voldoende capaciteit op eigen terrein.

De materialen die in aanraking komen met het hemelwater mogen niet uitlogen en dienen volgens Duurzaam Bouwen geselecteerd te zijn. Bij de infiltratie van hemelwater mag de bodem niet verontreinigd raken door met het hemelwater afgevoerde vervuilende stoffen.

5.2.5 Afvoer van afvalwater

De nieuwe gebouwen dienen te worden voorzien van gescheiden afvoeren voor vuil- en hemelwater, zoals op grond van het Bouwbesluit verplicht is. In het plangebied en de omgeving daarvan ligt een gemengd rioolstelsel. De vuilwaterafvoer van de bebouwing wordt aangesloten op het gemeentelijke gemengde rioolstelsel. Het bestaande rioolstelsel in en om het plangebied heeft voldoende capaciteit voor deze extra vuilwaterafvoer van de nieuwbouw.

5.2.6 Watertoets

Het plan omvat minder dan 10 woningen. Het plangebied ligt niet in een Keurzone of in een zoekgebied voor waterberging. Het plan betreft geen HEN-water (inclusief beschermingszone), landgoed, weg, spoorlijn, damwand, scherm, ontgronding et cetera. Bovendien zal er niet meer dan de landelijke afvoernorm geloosd gaan worden op het oppervlaktewater. Daarom is dit plan in het kader van de watertoets een postzegelplan als omschreven door Waterschap Veluwe. Voor het plan geldt dan ook het standaard wateradvies. Afwijkingen van dit standaard wateradvies zijn gemotiveerd aangegeven. Bij negatieve gevolgen voor het watersysteem is aangegeven hoe deze gemitigeerd dan wel gecompenseerd worden.

Om deze redenen is het plegen van overleg met het waterschap als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening achterwege gelaten, dit in overeenstemming met de richtlijn 'Watertoetsprocedureregels voor postzegelplannen' van het Waterschap Veluwe.

5.3 Cultuurhistorie

5.3.1 Cultuurhistorische waarden

De planlocatie ligt in een gebied dat op de cultuurhistorische beleidskaart een lage attentiewaarde heeft. De bestaande woning heeft enige cultuurhistorische waarde maar heeft geen toekomstwaarde qua gebruik. Vanuit stedebouwkundig oogpunt heeft daarom sloop en nieuwbouw voorkeur gekregen.

5.3.2 Archeologische waarden

De planlocatie Deventerstraat 214 en 218 ligt volgens de gemeentelijke archelogische beleidskaart 2006 binnen een zone met een middelhoge archeologische verwachtingswaarde. Dit betekent dat bij bodemingrepen groter dan 100 m² en dieper dan 50 cm een archeologisch bureauonderzoek verplicht is.

Het uitgevoerde archeologisch onderzoek d.d. mei 2011, opgesteld door De Steekproef BV, en opgenomen in bijlage 5 van de Bijlagen bij de toelichting, heeft geleid tot de volgende conclusie:

Op basis van het bureau- en karterend onderzoek is de kans op aantreffen van archeologische waarden, sporen en/of vondsten klein. Op basis van het bureauonderzoek was vooral een verwachting op het aantreffen van vuursteenvindplaatsen aanwezig. Zowel in het verleden als tijdens het booronderzoek zijn echter binnen het terrein geen archelogische vondsten gedaan. Daarnaast is de bodemopbouw en de top van de C-horizont verstoord. Dit betekent dat niet verwacht wordt binnen het plangebied (nog) een vuursteenvindplaats aan te treffen. Vanwege de landschappelijke ligging en de historische gegevens was de verwachting op vindplaatsen uit andere perioden reeds laag.

Archeologisch vervolgonderzoek is binnen het plangebied niet noodzakelijk. Indien bij bodemingrepen onverhoopt toch archeologische waarden worden aangetroffen dan dienen deze, conform artikel 53 van de Monumentenwet 1988 bij het Rijk gemeld te worden. In de gemeente Apeldoorn kan dit via de sectie Archeologie. Na melding zal, zoveel mogelijk ingepast in de werkzaamheden, door de gemeente een waarneming worden gedaan.

Op de plankaart zal een dubbelbestemming "Waarde - Archeologie middelhoog" ter bescherming van de waarden worden opgenomen.

5.4 Financieel-economische Uitvoerbaarheid

Het betreft hier een particulier initiatief op eigen grond. Alle met deze planherziening samenhangende kosten komen ten laste van de initiatiefnemer. De herziening heeft derhalve voor de gemeente c.q. het grondbedrijf geen financiële gevolgen.

6 Juridische Planopzet

6.1 Inleiding

In hoofdstuk 4 is de voorgestane invulling van het plangebied beschreven. Hoofdstuk 5 toont aan dat deze invulling uitvoerbaar is. De volgende stap is het treffen van een juridische regeling die de invulling mogelijk maakt. Dit hoofdstuk beschrijft deze regeling. In paragraaf 6.2 wordt het karakter van dit bestemmingsplan beschreven. Paragraaf 6.3 beschrijft de gebruikte bestemmingen. Hier worden zowel de regels als de weergave van de bestemmingen op de plankaart beschreven. De beschrijving geeft aan hoe de regeling geïnterpreteerd moet worden. In paragraaf 6.4 tenslotte worden de algemene regels en de overgangs- en slotregels besproken.

6.2 Karakter Bestemmingsplan

Bestemmingsplan Deventerstraat 214 en 218 is een ontwikkelingsplan, waarin de toekomstige situatie uitgangspunt is voor de wijze van bestemmen. Het betreft een bestemmingsplan ex artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Voor de regels is gebruik gemaakt van de Apeldoornse standaard, die aansluit bij de systematiek van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2008.

6.3 Bestemmingen

De bestemmingen zijn vastgelegd in de regels en op de plankaart. Samen geeft dit de regels voor gebruik en bebouwing van de grond. De bestemmingen worden hierna besproken.


Maatschappelijk

Binnen deze bestemming is de in het plangebied gevestigde kinderdagverblijf ondergebracht. Om de nodige flexibiliteit te kunnen bieden is binnen deze bestemming een vrije uitwisseling tussen de verschillende maatschappelijke voorzieningen mogelijk. Welke voorzieningen dat zijn staat in de Lijst van toegelaten maatschappelijke voorzieningen die in de bijlagen bij de regels is opgenomen.

Het gaat hier om maatschappelijke voorzieningen die thuishoren in een woongebied en noodzakelijk zijn voor het functioneren van het woongebied, zoals scholen en (para)medische praktijken. Daarom worden overal in het plangebied maatschappelijke voorzieningen in (milieu)categorieën 1 en 2 aanvaardbaar geacht, ook op kortere afstand van woningen dan de richtafstand van 30 meter die in principe voor milieucategorie 2 wordt gehanteerd.


Wonen

De woningen in het plangebied hebben de bestemming Wonen. Voor de woningen is op de plankaart een bouwvlak gegeven.

Door middel van bouwaanduidingen is aangegeven welke bouwwijze van woningen is toegestaan: twee-onder-een-kap. Ter plaatse van de aanduiding twee-aaneen zijn zowel twee-onder-een-kapwoningen als vrijstaande woningen toegestaan. Bij de woningen zijn standaarddieptes voor de bouwvlakken gehanteerd: 10 meter voor aaneengesloten woningen, 12 meter voor halfvrijstaande en 15 meter voor vrijstaande woningen. De nog beschikbare uitbreidingsruimte hangt daarmee af van de diepte van de bestaande woning. In principe krijgt een rijtjeswoning minder uitbreidingsmogelijkheden dan een vrijstaande woning. De reden hiervoor is dat een achteraanbouw aan een vrijstaande woning in het algemeen minder van invloed is op het woongenot van de buren, dan wanneer het gaat om een rijtjeswoning.Voorwaarde bij het toekennen van de diepte van het bouwvlak is dat de tuinen diep genoeg zijn: in principe wordt een afstand van 16 meter tussen twee tegenover elkaar liggende (potentiële) achtergevels aangehouden.

Bij vrijstaande en twee-onder-een-kap-woningen heeft het perceelsgedeelte voor de voorgevel (en bij hoekpercelen naast de zijgevel) de aanduiding 'tuin'; het perceelsgedeelte achter de achtergevel (en bij vrijstaande en twee-onder-een-kapwoningen die niet op een hoek liggen het gedeelte naast de zijgevel) de aanduiding 'erf'. Deze aanduidingen zijn van belang voor de situering van bijgebouwen, aan- en uitbouwen en overkappingen. In de regels is namelijk bepaald dat deze bouwwerken niet alleen binnen het bouwvlak maar ook ter plaatse van de aanduiding erf mogen worden gebouwd. Daarbij is nog specifiek bepaald dat deze erfbebouwing ten minste 3 meter achter de voorgevel (of het verlengde daarvan) moet worden gesitueerd.

De maximaal toegelaten oppervlakte aan bijgebouwen, aan- of uitbouwen en overkappingen is gerelateerd aan de oppervlakte van de kavel. Is de kavel kleiner dan 500 m2 dan is ten hoogste 50 m2 aan bijgebouwen, aan- of uitbouwen en overkappingen toegestaan, bij kavels tussen 500 en 750 m2 is die oppervlakte maximaal 65 m2 en is de kavel groter dan 750 m2dan is ten hoogste 85 m2 aan erfbebouwing toegestaan. Daarbij geldt wel steeds de voorwaarde dat niet meer dan 60% van de kavel wordt bebouwd.


Waarde - Archeologie middelhoog

Gebieden die op de archeologische beleidskaart zijn aangemerkt als gebied met middelhoge trefkans op archeologische resten hebben de dubbelbestemming Waarde - Archeologie middelhoog gekregen. Voor deze bestemming geldt dat bij het indienen van een aanvraag omgevinsgvergunning voor een bouwwerk met een oppervlakte van meer dan 100 m2(Middelhoog) tevens een archeologisch onderzoeksrapport moet worden ingediend. Als uit dit rapport blijkt dat de archeologische waarden door het oprichten van het bouwwerk zullen worden verstoord kunnen burgemeester en wethouders bepaalde voorschriften aan de omgevingsvergunning verbinden. Wanneer de archeologische waarde van het terrein al uit andere informatie (bijvoorbeeld uit eerder uitgevoerd onderzoek) bij de gemeente bekend is, is het niet nodig nieuw onderzoek uit te voeren. Voor een aantal werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden geldt in beide bestemmingen een omgevingsvergunningvereiste voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden.


Beroeps- en bedrijfsuitoefening aan huis

Bij recht is het gebruik van (een deel van) woning en bijgebouwen ten behoeve van beroepsuitoefening en niet-publieksgerichte bedrijfsmatige activiteiten aan huis toegestaan. Daarbij worden enige beperkingen gesteld om ervoor te zorgen dat het woonkarakter van de woning het beroeps- of bedrijfsmatige gebruik blijft overheersen. Voor de niet-publieksgerichte bedrijfsmatige activiteiten aan huis geldt dat alleen bedrijfsactiviteiten die voorkomen op de Lijst van toegelaten bedrijfsactiviteiten aan huis zijn toegestaan. Voor deze lijst is aansluiting gezocht bij de bedrijven die in de richtafstandenlijst van de VNG-uitgave "Bedrijven en milieuzonering" als bedrijven van categorie 1 zijn aangemerkt. Omdat het gaat om activiteiten in een woning op een relatief klein oppervlak is het aantal bedrijfsactiviteiten dat is toegelaten zeer beperkt gehouden.

Bouwregels

Voor de maatvoering van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde is per bestemming een bebouwingsschema opgenomen. In de bebouwingsschema's staan de maatvoeringsaspecten die voor die specifieke bestemming gelden.

6.4 Algemene Regels En Overgangs- En Slotregels

In hoofdstuk 3 (Algemene regels) zijn regels opgenomen die gelden voor alle bestemmingen. In artikel 7 zijn bouwregels opgenomen die voor alle bestemmingen gelden. In lid 7.1 is onder andere de bepaling over ondergronds bouwen opgenomen. Hierin is bepaald dat ondergronds bouwen in het hele pangebied is toegestaan. Het laatste onderdeel van dit lid geeft een regeling voor legaal gebouwde (delen van) bouwwerken die niet voldoen aan de in het plan voorgeschreven maatvoering. De aanwezige maten zijn dan toegelaten, ook bij eventuele herbouw van het bouwwerk. Dit geldt alleen daar waar de afwijking voorkomt.

Lid 7.2 bevat de afdekbepaling. Hier is bepaald dat, wanneer in het plan een maximale goothoogte is aangegeven, het gebouw vanaf die bouwhoogte dient te worden afgedekt met een kap. Deze bepaling impliceert dat een platte afdekking is toegestaan, mits dat platte dak niet hoger is dan de op dat punt geldende maximaal toegelaten bouwhoogte.

In artikel 8 staan de algemene gebruiksregels. Hierin is beschreven welke vormen van gebruik in ieder geval gelden als gebruik in strijd met de bestemming. Onderdeel g hiervan verdient bespreking. De archeologische beleidskaart geeft voor het gehele grondgebied van Apeldoorn aan hoe hoog de trefkans op archeologische resten per gebied is. Gebieden met een hoge trefkans hebben de dubbelbestemming Waarde - Archeologie hoog gekregen, gebieden waar die trefkans middelhoog is hebben de dubbelbestemming Waarde - Archeologie middelhoog gekregen. De overige gebieden, waar de trefkans op archeologische resten laag is, hebben geen dubbelbestemming gekregen. Daarvoor geldt onderdeel g van de Algemene gebruiksregels. Daarin is bepaald dat het verstoren van archeologische waarden in die gebieden door het uitvoeren van bepaalde werkzaamheden over een oppervlakte van ten minste 1.000 m2 en dieper dan 0,5 meter onder maaiveld in strijd is met de bestemming, tenzij uit archeologisch onderzoek is gebleken dat die waarden niet onevenredig worden verstoord. Indien de archeologische waarde van het terrein al uit andere informatie (bij voorbeeld eerder uitgevoerd onderzoek) bij de gemeente bekend is, is het niet nodig nieuw archeologisch onderzoek uit te voeren. In lid 2 is het gebruik in strijd met de bestemming strafbaar gesteld.

In hoofdstuk 3 zijn ook de regels voor de gebiedsaanduidingen opgenomen. Dit zijn regels voor gebiedsaanduidingen die in meerdere bestemmingen voorkomen. Hier is onder andere een regeling opgenomen voor de bomen die door burgemeester en wethouders als bijzondere boom zijn aangewezen. Bijzondere bomen vinden hun voornaamste bescherming in de Algemene Plaatselijke Verordening, waarin is bepaald dat het verboden is om zonder vergunning bomen te kappen en dat er geen vergunning tot het kappen van bijzondere bomen wordt afgegeven, tenzij sprake is van een ernstige bedreiging van de openbare veiligheid, noodtoestand of andere uitzonderlijke situatie. Dit geheel biedt reeds een aanzienlijke bescherming van de bijzondere bomen. In het bestemmingsplan is een aanvullende regeling opgenomen. De bijzondere bomen zijn met een (gebieds)aanduiding op de plankaart aangegeven. In de regels is bepaald dat, daar waar de aanduiding 'bijzondere boom' voorkomt, de afstand van bebouwing tot het hart van de boom ten minste 10 meter dient te bedragen; onder voorwaarden kunnen burgemeester en wethouders afwijken van de bouwregels voor het verkleinen van deze afstand tot 5 meter. Ter verdere bescherming van de bomen is een aantal werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden binnen een afstand van 5 meter uit het hart van de als monumentale boom aangeduide boom slechts toegestaan indien een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden is verleend.

Artikel 11 tenslotte geeft aan welke regeling geldt wanneer wordt verwezen naar andere wettelijke regelingen en plannen. De overige artikelen bevatten bekende regels die geen nadere bespreking behoeven.

Hoofdstuk 4 bevat tot slot het overgangsrecht voor bouwwerken en gebruik en de titel van het bestemmingsplan.

7 Inspraak En Overleg

7.1 Vooroverleg

Conform de gemeentelijke inspraakverordening is het concept van dit bestemmingsplan niet voorgelegd aan de wijkraad.

7.2 Inspraak

Omdat de ontwikkeling die dit bestemmingsplan mogelijk slechts een beperkte invloed op de omgeving heeft, heeft de gemeente geen gelegenheid geboden om een inspraakreactie op het bestemmingsplan in te dienen.

7.3 Overleg Ex Artikel 3.1.1 Besluit Ruimtelijke Ordening

Gelet op de aard en de beperkte omvang van dit bestemmingsplan is het plegen van overleg met provinciale diensten als bedoeld in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) achterwege gelaten.

Onbekend 1 Lijst Van Toegelaten Maatschappelijke Voorzieningen

SBI Omschrijving Geur Stof Geluid Gevaar Grootste afstand Categorie
4773 Apotheken 0 0 0 10 10 1
84 Openbaar bestuur (kantoren e.d.) 0 0 10 0 10 1
8621, 8622, 8623 Artsenpraktijken, klinieken en dagverblijven 0 0 10 0 10 1
8691 8692 Consultatiebureaus 0 0 10 0 10 1
9101 Bibliotheken 0 0 10 0 10 1
9603 Uitvaartcentra 0 0 10 0 10 1
852, 8531 Scholen voor basis- en algemeen voortgezet onderwijs 0 0 30 0 30 2
8532, 854, 855 Scholen voor beroeps-, hoger en overig onderwijs 10 0 30 10 30 2
8610 Ziekenhuizen 10 0 30 10 30 2
871 Verpleeghuizen 10 0 30 0 30 2
8891 Kinderopvang 0 0 30 0 30 2
9491 Kerkgebouwen e.d. 0 0 30 0 30 2
94991 Buurt- en clubhuizen 0 0 30 0 30 2

Onbekend 2 Lijst Van Toegelaten Bedrijfsactiviteiten Aan Huis

SBI-CODE OMSCHRIJVING CATEGORIE
221 Uitgeverijen (kantoren) 1
2223 Grafische afwerking 1
223 Reproduktiebedrijven opgenomen media 1
361 Meubelstoffeerderijen 1
511 Handelsbemiddeling (kantoren) 1
527 Reparatie t.b.v. particulieren (excl. auto's en motorfietsen) 1
61, 62 Vervoersbedrijven (uitsluitend kantoren) 1
6322, 6323 Overige dienstverlening t.b.v. vervoer (kantoren) 1
634 Expediteurs, cargadoors (kantoren) 1
633 Reisorganisaties 1
642 Telecommunicatiebedrijven 1
65, 66, 67 Banken, verzekeringsbedrijf/kantoor 1
70 Verhuur van en handel in onroerend goed 1
72 Computerservice- en informatietechnologie-bureaus e.d. 1
732 Maatschappij- en geesteswetenschappelijk onderzoek 1
74 Overige zakelijke dienstverlening: kantoren 1
9302 Schoonheidsspecialist op afspraak 1
9302 Kapper op afspraak 1
9305 Persoonlijke dienstverlening niet elders genoemd 1

Onbekend 1 Uittreksel Geldend Bestemmingsplan

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1113-onh1_0006.png"

Artikel 2.2 Woondoeleinden

1 Bestemmingsomschrijving

De op de plankaart voor woondoeleinden aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. woningen, waaronder begrepen begeleid wonen tot maximaal 2 aaneengesloten woningen per bebouwingsvlak;
  2. b. woonwagens, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding;
  3. c. uitsluitend maatschappelijke voorzieningen, in de categorieën 1 en 2 zoals vermeld in de bij deze voorschriften behorende Lijst van toegelaten maatschappelijke voorzieningen, op de begane grond en de eerste verdieping, ter plaatse van de aanduiding "maatschappelijke voorziening";
  4. d. tuin en/of erf;
  5. e. nutsvoorzieningen;
  6. f. onderdoorgang, ter plaatse van de aanduiding;
  7. g. beroep- en bedrijfsmatige activiteiten aan huis tot een gezamenlijke vloeroppervlakte van 100 m², ter plaatse van de aanduiding;
  8. h. kantoor tot een oppervlakte van maximaal 85 m² , ter plaatse van de aanduiding "kantoor";
  9. i. bedrijfsactiviteiten toegestaan in milieucategorie 1, zoals vermeld in de bij deze voorschriften behorende Lijst van toegelaten bedrijfstypen, op de begane grond en de eerste verdieping , ter plaatse van de aanduiding "bedrijf categorie 1".

met de daarbij behorende bouwwerken.

2 Toegestane woningen

Als woningen zijn uitsluitend toegestaan:

  1. a. ter plaatse van de aanduiding v: vrijstaande woningen;
  2. b. ter plaatse van de aanduiding hv: halfvrijstaande of vrijstaande woningen;
  3. c. ter plaatse van de aanduiding a: aaneengesloten woningen;
  4. d. ter plaatse van de aanduiding s: gestapelde woningen.

3 Aanduiding woonwagen

Ter plaatse van de aanduiding w zijn woonwagens toegestaan, alsmede vrijstaande woningen als bedoeld in lid 2 sub a. Voor vrijstaande woningen zijn de bebouwingsbepalingen voor woningen met de aanduiding v van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat voor vrijstaande woningen de diepte maximaal 15 m en de goothoogte en hoogte maximaal 4 m respectievelijk 8 m mogen bedragen.

4 Bebouwing

Voor de regels omtrent het bouwen zie het bebouwingsschema, waarbij geldt dat de in het schema voorkomende verwijsnummers verwijzen naar de in lid 5 genoemde specifieke vrijstellingen.

Bebouwing Maximale
grondoppervlakte
Maximale
goothoogte
Maximale hoogte Bijzondere
bepalingen
Woningen met
aanduiding s
bebouwingsvlak zie plankaart zie plankaart (5a)
Woningen met
aanduiding v, hv, a
bebouwingsvlak,
mits niet meer dan
60% van de kavel
(met inbegrip van
alle op de kavel
aanwezige
bebouwing)
bebouwd wordt
6 m, tenzij anders op
de plankaart
aangegeven
10 m, tenzij anders
op de plankaart
aangegeven
- binnen het
bebouwingsvlak
bedraagt de afstand
tot de zijdelingse
perceelsgrens,
voorzover de
woningen daarop
niet aaneen
gebouwd zijn, voor
woningen met de
aanduiding v en hv
tenminste 2,50 m
- binnen het
bebouwingsvlak
bedraagt de afstand tussen
woningblokken voor
woningen met de
aanduiding a
tenminste 5 m
Woonwagens met
aanduiding w
100 m2, mits niet
meer dan 60% van
de kavel (met
inbegrip van alle op
de kavel aanwezige
bebouwing)
bebouwd wordt
zie plankaart zie plankaart - het aantal
woonwagens mag
binnen het
bebouwingsvlak niet
meer bedragen dan
op de plankaart is
aangegeven
- de lengte van een
woonwagen mag
niet meer dan 17 m
bedragen
-de afstand tussen
woonwagens
bedraagt ten minste
5 m
- de afstand tot de
zijdelingse
perceelsgrens
bedraagt ten minste
2,50 m
Bijgebouwen,
overkappingen en
aan- of uitbouwen bij
woningen met de
aanduiding v, hv, a
en w
bij een
kaveloppervlakte tot
500 m2: 50 m2;
bij een
kaveloppervlakte
tussen 500 m2 en
750 m2: 65 m2;
bij een
kaveloppervlakte
vanaf 750 m2: 85 m2;
mits niet meer dan
60% van de kavel
(met inbegrip van
alle op de kavel
aanwezige
bebouwing)
bebouwd wordt; 20
m2 is in ieder geval
toegestaan
bijgebouw en aan- of
uitbouw: 3 m
bijgebouw en aan- of
uitbouw: 5 m
overkapping: 3 m
- tevens op de als erf
aangeduide gronden
– indien op de
plankaart voor
(delen van) kavels
een hoogtemaat van
3 m is opgenomen
geldt die maat als
maximum voor de
betreffende kavel
(5d)
- overkappingen op
de als tuin
aangeduide
gronden, uitsluitend
ter plaatse van de
aanduiding
- sierconstructies op
de als tuin
aangeduide
gronden, uitsluitend
ter plaatse van de
aanduiding
- situering minimaal
3 m achter de lijn,
waarin de voorgevel
van de woning is
gebouwd (5b)
- bij een aan de
woning aangebouwd
bijgebouw,
overkapping of aanof
uitbouw waarvan
het dakvlak in het
verlengde van het
dakvlak van de
woning ligt mag op
de hoogte van het
dakvlak van de
woning worden
aangesloten
- bij vastbouwen aan
de woning van
bijgebouw of aan- of
uitbouw maximaal
aan één zijde en aan
de achtergevel van
de woning
- uitsluitend in
bijgebouwen bij woonwagens is het
aanbrengen van
sanitaire
voorzieningen
toegestaan
- uitsluitend
vrijstaande
bijgebouwen ter
plaatse van de
aanduiding
Andere
bouwwerken, niet
zijnde
overkappingen
tuinmeubilair: 3 m
antenne-installaties:
15 m
overig: 2 m
- erf- en
terreinafscheidingen
op de als tuin
aangeduide grond: 1
m (5c)
- maximaal twee
balkons per woning,
ter plaatse van de
aanduiding

5 Vrijstellingsbevoegdheden

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd vrijstelling te verlenen van het in lid 4 bepaalde:

  1. a. voor het overschrijden van de maximale hoogte van een woning met de aanduiding (s) met niet meer dan 3,50 meter tot een maximum van 1/3 van het grondoppervlak van het gebouw ten behoeve van ondergeschikte bouwdelen, waaronder in ieder geval begrepen liftkokers en installatieruimten;
  2. b. dat bijgebouwen, aan- of uitbouwen en overkappingen minimaal 3 meter achter de lijn waarin de voorgevel is gebouwd moeten worden gesitueerd, eventueel met overschrijding van de bebouwingsgrens, indien dit past in het stedenbouwkundig beeld dat in het plan is beoogd;
  3. c. ten behoeve van het bouwen van erfafscheidingen op hoekpercelen tot een hoogte van 2 meter, indien dit met het oog op het stedenbouwkundig beeld dat in het plan is beoogd en de verkeers- en sociale veiligheid niet onaanvaardbaar is;
  4. d. voor het overschrijden van de maximale hoogte voor bijgebouwen en aan- of uitbouwen tot een hoogte van 5 m, indien dat past in het stedenbouwkundig beeld dat in het plan is beoogd.

6 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen:

  1. a. aan de situering van bijgebouwen en de oppervlakte per bijgebouw, voor zover dit noodzakelijk is voor:
    1. 1. het waarborgen van de in het plan beoogde stedenbouwkundige kwaliteit;
    2. 2. het voorkomen van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken;
    3. 3. het bewerkstelligen van een onderlinge afstemming van de bebouwing.
  2. b. aan de situering van een verblijfsgebied als bedoeld in het Bouwbesluit 2003 binnen een woning, zodanig dat deze ruimte wordt gesitueerd aan de uitwendige scheidingsconstructie met een geluidbelasting welke voldoet aan de voorkeursgrenswaarde van de Wet geluidhinder.

7 Gebruik van niet bebouwde grond

De niet bebouwde grond mag uitsluitend als tuin of erf en/of parkeervoorziening worden gebruikt.

8 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen door de bestemming Woondoeleinden om te zetten in de bestemming Bijzondere woondoeleinden indien:

  1. a. geen onevenredige hinder voor de omgeving ontstaat;
  2. b. geen nadelige invloed ontstaat op de normale afwikkeling van het verkeer en in de parkeerbehoefte wordt voorzien;
  3. c. de bebouwing per bebouwingsvlak maximaal 2.500 m3 bedraagt;
  4. d. de bebouwing voldoet aan de voor de betreffende locatie geldende aanwijzingen op de plankaart en bepalingen in het bebouwingsschema.

9 Wijzigingsbevoegdheid locatie E. Poststraat

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen ten behoeve van het bouwen van woningen op gronden met de nadere aanduiding "wijzigingsbevoegdheid locatie E. Poststraat" mits:

  1. a. het aantal woningen niet meer bedraagt dan 10;
  2. b. het betreft vrijstaande, half-vrijstaande of aaneengesloten woningen,
  3. c. de goothoogte en hoogte niet meer dan 6 m respectievelijk 10 m bedraagt,
  4. d. geen onevenredige hinder voor de omgeving ontstaat;
  5. e. er een ontsluitingsweg wordt gemaakt tussen de E. Poststraat en de Veenhuizerweg;
  6. f. er geen onevenredige nadelige invloed ontstaat op de normale afwikkeling van het verkeer en in de parkeerbehoefte wordt voorzien;
  7. g. op geen van de gevels van de woningen, bij voltooiing, de geluidbelasting vanwege een weg de ter plaatse toegestane wettelijke voorkeurswaarde of verleende hogere grenswaarde krachtens de Wet geluidhinder wordt overschreden;
  8. h. is komen vast te staan dat de bodemkwaliteit geen belemmering vormt voor het bouwen van woningen;
  9. i. de gronden gelegen binnen de wijzigingsbevoegdheid integraal ontwikkeld worden.

10 Wijzigingsbevoegdheid locatie Dennenkamp

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen ten behoeve van het bouwen van woningen op gronden met de nadere aanduiding "wijzigingsbevoegdheid locatie Dennenkamp" mits:

  1. a. het aantal woningen, samen met gronden als bedoeld in artikel 2.18 lid 5 niet meer bedraagt dan 12;
  2. b. het betreft vrijstaande, half-vrijstaande of aaneengesloten woningen;
  3. c. de goothoogte en hoogte niet meer dan 6 m respectievelijk 10 m bedraagt;
  4. d. er geen onevenredige hinder voor de omgeving ontstaat;
  5. e. geen onevenredige nadelige invloed ontstaat op de normale afwikkeling van het verkeer en in de parkeerbehoefte wordt voorzien;
  6. f. op geen van de gevels van de woningen, bij voltooiing, de geluidbelasting vanwege een weg de ter plaatse toegestane wettelijke voorkeurswaarde of verleende hogere grenswaarde krachtens de Wet geluidhinder wordt overschreden;
  7. g. is komen vast te staan dat de bodemkwaliteit geen belemmering vormt voor het bouwen van woningen;
  8. h. de gronden gelegen binnen de wijzigingsbevoegdheid integraal ontwikkeld worden.

Artikel 2.8 Maatschappelijke doeleinden

1 Bestemmingsomschrijving

De op de plankaart voor maatschappelijke doeleinden aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. maatschappelijke voorzieningen in de categorieën 1 en 2 zoals vermeld in de bij deze voorschriften behorende Lijst van toegelaten maatschappelijke voorzieningen, met dien verstande dat binnen het bebouwingsvlak met de aanduiding “geen geluidgevoelige bebouwing , met uitzondering van onderwijsgebouwen“ geen geluidsgevoelige bebouwing als bedoeld in de Wet geluidhinder is toegestaan, met uitzondering van onderwijsgebouwen;
  2. b. uitsluitend voorzieningen ten behoeve van scouting, ter plaatse van de aanduiding;
  3. c. tuin en/of erf;
  4. d. speelplaatsen;
  5. e. nutsvoorzieningen;
  6. f. een dienstwoning, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding;
  7. g. binnen het bebouwingsvlak met de aanduiding “geen geluidgevoelige bebouwing , met uitzondering van onderwijsgebouwen“ is geen geluidsgevoelige bebouwing als bedoeld in de Wet geluidhinder toegestaan, met uitzondering van onderwijsgebouwen

met de daarbij behorende bouwwerken en parkeervoorzieningen.

2 Bebouwing

Voor de regels omtrent het bouwen zie het bebouwingsschema, waarbij geldt dat de in het schema voorkomende verwijsnummers verwijzen naar de in lid 3 genoemde specifieke vrijstellingen.

Bebouwing Maximale
grondoppervlakte
Maximale
goothoogte
Maximale hoogte Bijzondere
bepalingen
Gebouwen 100% van het
bebouwingsvlak,
tenzij op de
plankaart anders is
aangegeven
zie plankaart zie plankaart
Bijgebouwen en
overkappingen bij de
dienstwoning
50 m², mits niet
meer dan 60% van
de kavel (met
inbegrip van alle op
de kavel aanwezige
bebouwing)
bebouwd wordt; 20
m² is in ieder geval
toegestaan
bijgebouw: 3 m bijgebouw: 5 m
overkapping: 3 m
- situering minimaal
3 m achter de lijn,
waarin de voorgevel
van de dienstwoning
is gebouwd (3)
- bij vastbouwen aan
de dienstwoning van
bijgebouw maximaal
aan één zijde en aan
de achtergevel van
de woning
- bij een aan de
(dienst)woning
aangebouwd
bijgebouw of
overkapping
waarvan het dakvlak
in het verlengde van
het dakvlak van de
woning ligt mag op
de hoogte van het
dakvlak van de
woning worden
aangesloten
Andere bouwwerken tuinmeubilair: 3 m
antenne-installaties:
15 m
speel- en
klimtoestellen: 4 m
overkappingen: 3 m
overig: 2 m

3 Vrijstellingsbevoegdheden

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd vrijstelling te verlenen van het in lid 2 bepaalde dat bijgebouwen, aan- of uitbouwen en overkappingen minimaal 3 meter achter de lijn waarin de voorgevel is gebouwd moeten worden gesitueerd, eventueel met overschrijding van de bebouwingsgrens, indien dit past in het in het plan beoogde stedenbouwkundig beeld.

4 Vrijstelling van de gebruiksvoorschriften

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd vrijstelling te verlenen van het in lid 5 onder a bepaalde teneinde functies toe te staan die niet zijn genoemd in de Lijst van toegelaten maatschappelijke voorzieningen, dan wel voorkomen in categorie 3 van bedoelde Lijst, en die naar hun aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met functies die ter plaatse bij recht zijn toegestaan, voor zover geen onevenredige belemmeringen voor omliggende functies ontstaan.

5 Gebruik van niet bebouwde grond

De niet bebouwde grond mag uitsluitend als tuin, erf en/of parkeervoorziening worden gebruikt.

Onbekend 2 Verkennend Bodem- En Asbestonderzoek

Bijlage toelichting 2 Verkennend bodem- en asbestonderzoek

Onbekend 3 Nader Asbestonderzoek

Bijlage toelichting 3 Nader asbestonderzoek

Onbekend 4 Akoestisch Onderzoek

Bijlage toelichting 4 Akoestisch onderzoek

Onbekend 5 Archeologisch Onderzoek

Bijlage toelichting 5 Archeologisch onderzoek

Onbekend 6 Procedureschema

Voorbereidingsbesluit datum van inwerkingtreding
-
Voorbereidingsbesluit geldig t/m
-
Voorontwerp ter inzage
-
Ontwerpplan ter inzage
22-09-2011 - 02-11-2011
Vaststelling door gemeenteraad
05-07-2012
Terinzagelegging vastgesteld plan
19-07-2012 - 29-08-2012
Aanwijzing GS/Minister
-
Beroep ingesteld bij Afdeling bestuursrechtspraak
ja, maar later weer ingetrokken
Voorlopige voorziening gevraagd bij Voorzitter Afdeling bestuursrechtspraak -
Essentie uitspraak Voorzitter Afdeling bestuursrechtspraak -
Datum inwerkingtreding b.p.
31-08-2012
Essentie uitspraak Afdeling bestuursrechtspraak
nvt, beroep ingetrokken
Datum onherroepelijk worden bestemmingsplan
31-08-2012
Opmerkingen
-