KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Natuur
Artikel 4 Wonen
Artikel 5 Waarde - Archeologie Middelhoog
Artikel 6 Waarde - Beken En Sprengen
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 7 Anti-dubbeltelregel
Artikel 8 Algemene Bouwregels
Artikel 9 Algemene Gebruiksregels
Artikel 10 Kleinschaligheid
Artikel 11 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 12 Algemene Wijzigingsregels
Artikel 13 Algemene Procedureregels
Artikel 14 Verwijzing Naar Andere Wettelijke Regelingen
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 15 Overgangsrecht Bouwwerken
Artikel 16 Overgangsrecht Gebruik
Artikel 17 Slotregel
1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Ligging En Begrenzing
1.3 Geldend Bestemmingsplan
1.4 Werkwijze En Opzet Van De Toelichting
2 Beleidskader
2.1 Streekplan Gelderland 2005
2.2 Waterbeleid
3 Functionele Analyse
3.1 Huidige Ruimtelijke Opzet Plangebied
3.2 Toekomstige Ruimtelijke Opzet Plangebied
3.3 Parkeren
4 Uitvoerbaarheid
4.1 Milieuaspecten
4.2 Waterhuishouding
4.3 Natuurwaarden
4.4 Archeologie
4.5 Financieel-economische Uitvoerbaarheid
5 Juridische Planopzet
5.1 Inleiding
5.2 Karakter Bestemmingsplan
5.3 Bestemmingen
5.4 Algemene Regels En Overgangs- En Slotregels
6 Inspraak En Overleg
6.1 Inspraak En Overleg
Bijlage 1 Lijst Van Toegelaten Bedrijfsactiviteiten Aan Huis
Bijlage 1 Uitgangspunten En Randvoorwaarden Erftransformatie
Bijlage 2 Verkavelingsplan
Bijlage 3 Bodemonderzoek
Bijlage 4 Akoestisch Onderzoek
Bijlage 5 Natuurwaardenonderzoek
Bijlage 6 Archeologisch Onderzoek
Bijlage 7 Cha Uitsnede
Bijlage 8 Exploitatieopzet
Bijlage 9 Procedureschema

Jonas 13-23 Wenum Wiesel

Bestemmingsplan - gemeente Apeldoorn

Vastgesteld op 27-06-2013 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 plan

Het bestemmingsplan Jonas 13-23 Wenum Wiesel van de gemeente Apeldoorn.

1.2 bestemmingsplan

De geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0200.bp1172-vas1 met de bijbehorende regels en bijlagen.

1.3 aanduiding

Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 aanduidingsgrens

De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 aanduidingsvlak

Een vlak, door aanduidingsgrenzen van andere vlakken gescheiden.

1.6 agrarisch bedrijf

Een bedrijf, waaronder begrepen een productiegerichte paardenhouderij en pensionstal, dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren, waarop een bedrijfsmatige, op de markt gerichte productie plaatsvindt, die een wezenlijke bijdrage aan de inkomensvorming levert.

1.7 ander werk

Een werk, geen bouwwerk zijnde.

1.8 antennedrager

Een antennemast of andere constructie bedoeld voor de bevestiging van een antenne.

1.9 antenne-installatie

Een installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de al dan niet in een techniekkast opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie.

1.10 A-watergang

Een watergang van overwegend belang voor de waterhuishouding en waterberging, met inbegrip van oevers, taluds, kaden en onderhoudspaden, die in beheer en onderhoud is bij het waterschap.

1.11 bebouwing

Eén of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

1.12 bedrijfsmatige exploitatie

Het via een bedrijf, stichting of andere rechtspersoon voeren van een zodanig beheer dan wel exploitatie, dat in de logiesverblijven daadwerkelijk recreatieve (nacht)verblijfsmogelijkheden worden geboden.

1.13 bedrijfswoning

Een woning die een functionele binding heeft met het bedrijf, de instelling of de inrichting, ten behoeve van beheer van en/of toezicht op het bedrijf, de instelling of de inrichting.

1.14 begeleid wonen

Vormen van wonen waarbij de begeleiding door externen plaatsvindt, zodat zelfstandig wonen mogelijk wordt of blijft, met dien verstande dat de externen niet voortdurend of nagenoeg voortdurend aanwezig zijn en in de woning geen afzonderlijke ruimte voor de begeleiding aanwezig is.

1.15 beroepsuitoefening aan huis

Een dienstverlenend beroep op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig of technisch gebied of daarmee gelijk te stellen activiteiten, niet zijnde detailhandel, dat in een woning of bedrijfswoning (inclusief bijgebouwen) wordt uitgeoefend, waarbij de (bedrijfs)woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitstraling of uitwerking heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is.

1.16 bestaand

  • bij bouwwerken: een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan aanwezig of in uitvoering is dan wel gebouwd kan worden krachtens een vergunning;
  • bij gebruik: het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, met dien verstande dat bij veehouderijbedrijven wordt uitgegaan van het bij of krachtens de wet maximaal toegestaan aantal dieren per bedrijf op moment van de inwerkingtreding van het plan.

1.17 bestemmingsgrens

De grens van een bestemmingsvlak.

1.18 bestemmingsvlak

Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.19 bouwen

Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

1.20 bouwgrens

De grens van een bouwvlak.

1.21 bouwlaag

Een doorlopend gedeelte van een gebouw, begrensd door op gelijke of bij benadering gelijke bouwhoogte liggende vloeren of balklagen.

1.22 bouwvlak

Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid waar ingevolge de regels gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.

1.23 bouwwerk

Elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.24 bijgebouw

Een niet voor bewoning bestemd gebouw, dat ten dienste staat van en in bouwmassa ondergeschikt is aan de woning, waaronder in ieder geval begrepen een huishoudelijke bergruimte, garage of hobbyruimte.

1.25 detailhandel

Het bedrijfsmatig te koop of te huur aanbieden, hieronder begrepen de uitstalling ten verkoop of verhuur, het verkopen, verhuren en/of leveren van goederen en diensten aan degenen die deze goederen en diensten kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

1.26 dependance

Een voor de huisvesting van een zelfstandig huishouden geschikt gebouw, dat ruimtelijk één geheel vormt met het hoofdgebouw en blijvend onderdeel uitmaakt van het bestemmingsvlak van het hoofdgebouw.

1.27 dienstverlening

Het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen.

1.28 erkend archeoloog

Een door burgemeester en wethouders als zodanig aangewezen archeoloog die voldoet aan de door en krachtens de Monumentenwet gestelde kwalificaties en eisen.

1.29 folly

Een bouwwerk bedoeld ter verfraaiing, als blikvanger of oriëntatiepunt, niet noodzakelijkerwijs functioneel van aard.

1.30 gebouw

Elk bouwwerk dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.31 grondgebonden agrarisch bedrijf

Een agrarisch bedrijf dat overwegend afhankelijk is van de bij het bedrijf behorende gronden als agrarisch productiemiddel, nader te onderscheiden in "grondgebonden veehouderij": Een agrarisch bedrijf dat overwegend gericht is op het houden van dieren en voor de bedrijfsvoering afhankelijk van het producerend vermogen van de grond welk tot dat bedrijf behoort.

1.32 hoofdgebouw

Een gebouw dat op een kavel door zijn ligging, constructie, afmetingen of functie als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.

1.33 hoofdverblijf

  1. a. het adres waar betrokkene woont of, indien betrokkene op meer dan één adres woont, het adres waar hij naar verwachting gedurende een half jaar de meeste malen zal overnachten;
  2. b. het adres waar, bij ontbreken van een adres als bedoeld onder a, betrokkene naar redelijke verwachting gedurende drie maanden tenminste twee derde van de tijd zal overnachten.

1.34 kantoor

Een (deel van een) gebouw dat door aard, indeling en inrichting kennelijk is bedoeld voor het verrichten van werkzaamheden van hoofdzakelijk administratieve aard.

1.35 kavel

De bij een bestaand of te realiseren gebouw behorende gronden, samenvallend met de eigendomsgrens of met de grens van het gehuurde.

1.36 middelhoge archeologische verwachtingswaarde

Een aan een gebied toegekende waarde die aangeeft dat ter plaatse de trefkans op archeologische vondsten middelhoog is dan wel dat het belang van de mogelijke archeologische waarde en/of vondsten middelhoog is.

1.37 nutsvoorziening

Een voorziening ten behoeve van de telecommunicatie en de gas-, water- en electriciteitsdistributie alsmede soortgelijke voorzieningen van openbaar nut, waaronder in ieder geval worden begrepen transformatorhuisjes, pompstations, gemalen, telefooncellen en zendmasten.

1.38 peil

Het peil gemeten vanaf het aan het bouwwerk aansluitende afgewerkte bouwterrein, met dien verstande dat in geaccidenteerd terrein wordt gemeten vanaf de aansluitende, afgewerkte gemiddelde maaiveldhoogte.

1.39 permanente bewoning

Gebruik als hoofdverblijf als bedoeld in de Wet GBA, waaronder wordt verstaan:

  1. a. het gebruik als woning door een zelfde persoon, (deel van) een gezin of samenwoning op een wijze die ingevolge het in de Wet GBA bepaalde noopt tot inschrijving in het persoonsregister van de gemeente, en/of
  2. b. het in de periode van 1 november tot 15 maart meer dan 70 maal ter plaatse nachtverblijf houden, terwijl betrokkene niet elders daadwerkelijk over een hoofdverblijf beschikt.

1.40 prostitutie

Het tegen betaling hebben van seksuele omgang met anderen.

1.41 recreatief medegebruik

Extensieve vormen van dagrecreatie, inclusief naar de aard en omvang daartoe behorende voorzieningen, waarbij de recreatievorm geen specifiek beslag legt op de ruimte.

1.42 seksinrichting

Een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte, bestemd voor het bedrijfsmatig doen plaatsvinden van voorstellingen en/of vertoningen van erotische aard en/of pornografische aard dan wel een gelegenheid waar seksuele handelingen worden verricht; onder seksinrichting wordt mede begrepen:

  1. a. seksbioscoop
    Een inrichting, bestemd voor het door middel van audiovisuele middelen doen plaatsvinden van voorstellingen van erotische en/of pornografische aard.
  2. b. seksclub
    Een inrichting, bestemd voor het doen plaatsvinden van vertoningen van erotische en/of pornografische aard dan wel een gelegenheid waar seksuele handelingen worden verricht.
  3. c. seksautomaat
    Een inrichting, bestemd voor het door middel van automaten doen plaatsvinden van audiovisuele voorstellingen van erotische en/of pornografische aard.
  4. d. sekswinkel
    Een ruimte, bestemd voor het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen uitstalling ten verkoop, verkopen en/of leveren van seksartikelen, waaronder begrepen pornografische lectuur en gegevensdragers, aan de uiteindelijke verbruiker of gebruiker.
  5. e. prostitutiebedrijf
    Een ruimte, bestemd dan wel in gebruik voor het daarin uitoefenen van prostitutie.

1.43 waarde

De aan een bouwwerk, gebied of specifiek element in een gebied toegekende kenmerkende waarde op het gebied van cultuurhistorie, archeologie, geografie, aardkunde, natuur, landschap en/of ecologie.

1.44 woning

Een gebouw of een zelfstandig gedeelte van een gebouw dat bedoeld is voor de huisvesting van personen.

1.45 wooneenheid

Een zelfstandig gedeelte van een gebouw dat bedoeld is voor de huisvesting van personen.

1.46 zakelijke dienstverlening

Kantoor met baliefunctie ten behoeve van publieksgerichte commerciële en/of maatschappelijke dienstverlening.

1.47 zonnecollector

Een bouwwerk ten behoeve van de opvang van zonne-energie.

1.48 zorgwoning

Een gebouw of zelfstandig gedeelte van een gebouw dat bedoeld is voor de huisvesting van personen die niet zelfstandig kunnen wonen en die geestelijke en/of lichamelijke verzorging behoeven; verzorging kan voortdurend of nagenoeg voortdurend plaatsvinden en in het gebouw kan afzonderlijke ruimte ten behoeve van de verzorging aanwezig zijn.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de bouwhoogte van een bouwwerk

Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.2 de goothoogte van een bouwwerk

Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.3 de oppervlakte van een bouwwerk

Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.4 de vloeroppervlakte

Tussen de (denkbeeldige) buitenwerkse gevelvlakken en/of harten van scheidsmuren, met dien verstande dat vloeroppervlakte waarboven minder dan 1,50 meter bouwhoogte aanwezig is hierbij buiten beschouwing wordt gelaten.

2.5 de inhoud van een bouwwerk

Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.6 de dakhelling

Langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Natuur

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Natuur' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. bos en natuurgebied;
  2. b. extensief grondgebonden agrarisch medegebruik;
  3. c. recreatief medegebruik in de vorm van paardrijden, wandelen en fietsen;
  4. d. nutsvoorzieningen;
  5. e. voor zover aangeduid gelden tevens de regels voor gebiedsaanduidingen van hoofdstuk 3;

met de daarbij behorende bouwwerken en voorzieningen.

3.2 Bouwregels

Naast de algemene bouwregels van artikel 8 en de regels voor gebiedsaanduidingen van hoofdstuk 3 gelden de specifieke regels van het navolgende bebouwingsschema.

Bebouwing Maximale oppervlakte/inhoud Maximale inhoud Maximale bouwhoogte Bijzondere regels
bouwwerken 2 m

3.3 Specifieke gebruiksregels

Naast de algemene gebruiksregels van artikel 9 en de regels voor gebiedsaanduidingen van hoofdstuk 3 gelden de volgende specifieke regels.

Artikel 4 Wonen

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. woningen, waaronder begrepen begeleid wonen;
  2. b. behoud en herstel van cultuurhistorisch waardevolle bebouwing ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek';
  3. c. verkeersontsluitingswegen van de bij de binnen het bouwvlak gesitueerde woningen behorende kavels, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'ontsluiting',
  4. d. uitsluitend extensief grondgebonden agrarisch medegebruik, boomgaard, groenvoorzieningen en instandhouding van landschappelijke waarden ter plaatse van de aanduiding 'groen';
  5. e. tuin en/of erf;
  6. f. beroepsuitoefening aan huis
  7. g. niet-publieksgerichte bedrijfsmatige activiteiten aan huis;
  8. h. nevenactiviteiten in de vorm van hobbymatig agrarisch gebruik (minder dan 20 NGE), Bed&Breakfast en/of recreatief rustpunt ;
  9. i. nutsvoorzieningen;
  10. j. voorzieningen voor de waterhuishouding;

met de daarbij behorende bouwwerken en voorzieningen.

4.2 Bouwregels

4.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de situering van bijgebouwen en de oppervlakte per bijgebouw, voor zover dit noodzakelijk is voor:

  1. a. het waarborgen van de in het plan beoogde stedenbouwkundige kwaliteit;
  2. b. het voorkomen van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken;
  3. c. het bewerkstelligen van een onderlinge afstemming van de bebouwing.

4.4 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het in lid 4.2 bepaalde:

  1. a. voor het bouwen van bij de woning behorende bijgebouwen en overkappingen voor de voorgevel van de woning of het verlengde daarvan;
  2. b. voor het ten behoeve van de privacy bouwen van een erf- of terreinafscheiding voor de voorgevelrooilijn bij woningen tot een bouwhoogte van 2 m, indien dit met het oog op de verkeers- en sociale veiligheid niet onaanvaardbaar is.

Afwijken als bedoeld in dit lid is alleen mogelijk voor zover de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied niet significant worden aangetast en het in het plan beoogde stedenbouwkundige en landschappelijke beeld niet onevenredig worden aangetast.

4.5 Specifieke gebruiksregels

4.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 5 Waarde - Archeologie Middelhoog

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie middelhoog' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor gronden met een middelhogearcheologische verwachtingswaarde.

5.2 Bouwregels

Ten aanzien van het oprichten van bebouwing gelden de volgende regels:

  1. a. Behoudens het onder c bepaalde dient bij een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het oprichten van een bouwwerk groter dan 100 m2 de aanvrager een rapport te overleggen, waarin de archeologische waarde van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate zijn vastgesteld.
  2. b. Indien uit het onder a genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarde van de gronden door het oprichten van het vergunde bouwwerk zullen worden verstoord, kunnen burgemeester en wethouders één of meerdere van de volgende voorschriften verbinden aan de omgevingsvergunning:
    1. 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor de archeologische waarde in de bodem kunnen worden behouden;
    2. 2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
    3. 3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring te laten begeleiden door de erkend archeoloog;
    4. 4. de verplichting om na beëindiging van de werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden een verslag uit te brengen waaruit blijkt op welke wijze met de archeologische waarde is omgegaan.
  3. c. Het overleggen van een rapport is niet nodig indien naar het oordeel van burgemeester en wethouders de archeologische waarde van de gronden in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld. Het onder b bepaalde is van overeenkomstige toepassing.

5.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden

5.4 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen in die zin dat deze bestemming komt te vervallen, indien als gevolg van nader archeologisch onderzoek is gebleken dat de archeologische waarde van de gronden niet behoudenswaardig zijn of niet langer aanwezig zijn.

Artikel 6 Waarde - Beken En Sprengen

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Beken en sprengen' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het beheer, herstel en onderhoud van landschappelijk en ecologisch waardevolle beken en sprengen.

6.2 Bouwregels

Op de gronden als bedoeld in lid 6.1 mogen, in afwijking van de andere aldaar voorkomende bestemming(en), uitsluitend bouwwerken ten dienste van het beheer van de beken en sprengen worden gebouwd.

6.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het in lid 6.2 bepaalde ten behoeve van het bouwen overeenkomstig de andere daar voorkomende bestemming, indien en voor zover:

  1. a. uit overleg met de beheerder van de beek of spreng blijkt, dat daartegen uit hoofde van dat beheer geen bezwaar bestaat;
  2. b. de landschappelijke en ecologische waarden van de beek of spreng niet worden aangetast.

6.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 7 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 8 Algemene Bouwregels

8.1 Algemene regels

8.2 Afdekking van gebouwen

Artikel 9 Algemene Gebruiksregels

9.1 Strijdig gebruik bebouwde grond

Als gebruik in strijd met de bestemming geldt in ieder geval:

  1. a. het gebruik van bouwwerken voor het bedrijfsmatig vervaardigen, opslaan, verwerken, of herstellen van goederen en het opslaan en be- of verwerken van producten, tenzij:
    1. 1. het betreft inpandige berging van caravans en kampeerauto's in al dan niet voormalige (agrarische) bedrijfsopstallen;
    2. 2. het betreft inpandige opslag van goederen, zonder dat sprake is van be- of verwerking daarvan (statische opslag);
  2. b. het gebruik van bouwwerken voor detailhandel;
  3. c. het gebruik van bouwwerken voor wonen, met uitzondering van de aangegeven woningen;
  4. d. het gebruik van gebouwen voor een seksinrichting.

Artikel 10 Kleinschaligheid

10.1 Aanduidingsregels

Ter plaatse van de aanduiding 'kleinschaligheid' zijn de gronden, naast de aldaar voorkomende bestemming, mede bestemd voor behoud, herstel en versterking van:

  1. a. beplanting-, groen- en landschapselementen;
  2. b. verkavelings- en slagenpatroon;
  3. c. essen en enken.

10.2 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 11 Algemene Afwijkingsregels

11.1 Afwijkingsbevoegdheid

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van de regels van het plan:

  1. a. ten behoeve van het bouwen van zonnecollectoren, beeldende kunstwerken (waaronder begrepen follies), riool-overstortkelders, rioolgemalen, boven- en ondergrondse containerruimten, informatie- en reclameborden, niet voor bewoning bestemde gebouwen of bouwwerken geen gebouwen zijnde van openbaar nut, indien deze redelijkerwijs niet kunnen worden ondergebracht in nabij gelegen bebouwing, een en ander voorzover -indien het gebouwen betreft- de inhoud niet meer dan 60 m3 en de goothoogte niet meer dan 3 meter bedraagt, en -indien het bouwwerken geen gebouwen zijnde betreft- de oppervlakte niet meer dan 10 m2 en de bouwhoogte niet meer dan 4 meter bedraagt; van de bouwhoogtebepaling zijn uitgezonderd beeldende kunstwerken en ontluchtingspijpen; van de inhoudsbepaling zijn uitgezonderd riool-overstortkelders en rioolgemalen en van de oppervlaktebepaling zijn uitgezonderd beeldende kunstwerken;
  2. b. indien en voor zover het in geringe mate afwijken ten aanzien van bestemmingsgrenzen, bouwgrenzen, aanduidingsgrenzen en overige aanduidingen in het horizontale vlak noodzakelijk is ter aanpassing aan de bij uitmeting blijkende werkelijke toestand van het terrein;
  3. c. indien en voor zover het afwijken ten aanzien van bouwgrenzen, aanduidingsgrenzen en overige aanduidingen in het horizontale vlak noodzakelijk is, indien dit uit het oogpunt van doelmatig gebruik van de grond en bebouwing gewenst is, mits die afwijking ten opzichte van hetgeen is aangegeven niet meer dan 10 meter bedraagt;
  4. d. ten aanzien van de voorgeschreven goothoogte en bouwhoogte van gebouwen, aanduidingsgrenzen, bouwhoogte van bouwwerken, oppervlakte van bebouwing, onderlinge afstand tussen gebouwen, dieptes, afstand tot perceelsgrenzen en overige aanwijzingen, maten en afstanden, eventueel met overschrijding van de bouwgrens, mits deze afwijkingen niet meer bedragen dan 10% van de in het plan voorgeschreven maten, afstanden, oppervlakten en percentages; met dien verstande dat van de inhoudsmaat voor (bedrijfs)woningen niet kan worden afgeweken;
  5. e. ten aanzien van de voorgeschreven hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van het bouwen van zonnecollectoren, waarvan de hoogte niet meer mag bedragen dan 10 meter.

11.2 Voorwaarden voor afwijken

Afwijken als bedoeld in dit artikel is alleen mogelijk:

  1. a. voor zover het in het plan beoogde stedenbouwkundig en landschappelijke beeld en de cultuurhistorische waarden niet onevenredig wordt aangetast;
  2. b. voor zover zich geen dringende redenen daartegen verzetten.

11.3 Aangrenzende percelen

Afwijken als bedoeld in lid 11.1 is niet mogelijk indien enig aangrenzend terrein of gebouw in een toestand wordt gebracht, die strijdig is met de regels van het plan en/of de verwezenlijking van de bestemming volgens het plan of de handhaving van de verwerkelijkte bestemming overeenkomstig het plan onmogelijk maakt en dit niet door het stellen van voorschriften aan de vergunning kan worden voorkomen.

11.4 Bouwwerken onder het overgangsrecht

Het in lid 11.1 onder e bepaalde is niet van toepassing op bouwwerken als bedoeld in artikel 15 van deze regels (Overgangsrecht bouwwerken).

Artikel 12 Algemene Wijzigingsregels

12.1 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen:

  1. a. indien en voor zover het noodzakelijk is af te wijken van bestemmingsgrenzen, bouwgrenzen, aanduidingsgrenzen en overige aanduidingen in het horizontale vlak, ofwel ter aanpassing aan de bij uitmeting blijkende werkelijke toestand van het terrein, dan wel indien dit uit het oogpunt van doelmatig gebruik van de grond en bebouwing gewenst is en er geen dringende redenen zijn die zich hiertegen verzetten en mits die afwijking ten opzichte van hetgeen op de kaart is aangegeven, niet meer dan 15 meter bedraagt;
  2. b. indien en voor zover uit het oogpunt van doelmatig gebruik het noodzakelijk is af te wijken van de voorgeschreven goothoogte en bouwhoogte van gebouwen, aanduidingsgrenzen, bouwhoogte van bouwwerken, oppervlakte van bebouwing, onderlinge afstand tussen gebouwen, afstand tot perceelsgrenzen en overige aanwijzingen, maten en afstanden, eventueel met overschrijding van de bouwgrens, mits deze afwijkingen meer bedragen dan 10%, doch minder dan 15% van de in het plan voorgeschreven maten, afstanden, oppervlakten en percentages; met dien verstande dat de maat voor de inhoud van een (bedrijfs)woning niet gewijzigd kan worden.

12.2 Wijzigingsbevoegdheid ten behoeve van dependance

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen door aan vlakken met de Wonen de aanduiding dependance toe te voegen, waarbij de volgende voorwaarden gelden:

  1. a. de oppervlakte van een dependance bedraagt niet meer dan 65 m²;
  2. b. de totale oppervlakte aan bijgebouwen, overkappingen en dependances bij een (bedrijfs)woning bedraagt niet meer dan 75 m2;
  3. c. een dependance heeft geen zelfstandig recht op bijgebouwen.

12.3 Voorwaarden voor wijziging

Toepassing van wijzigingsbevoegdheden mag alleen plaatsvinden voor zover:

  1. a. het in het plan beoogde stedenbouwkundig en landschappelijke beeld niet onevenredig worden aangetast;
  2. b. de in het gebied voorkomende waarden niet onevenredig worden aangetast;
  3. c. wordt voorzien in een kwalitatief zorgvuldige inpassing in het landschap, indien nodig geacht met behulp van het aanbrengen van beplanting;
  4. d. er geen onevenredige hinder voor de omgeving ontstaat;
  5. e. er geen onevenredige nadelige invloed ontstaat op de op de normale afwikkeling van het verkeer en in de parkeerbehoefte wordt voorzien;
  6. f. er, indien de wijziging nieuwvestiging van een geluidgevoelig object betreft, geen voorkeursgrenswaarde krachtens de Wet geluidhinder of maximaal toelaatbare geluidsbelasting krachtens het Besluit geluidsbelasting kleine luchtvaart wordt overschreden;
  7. g. is vastgesteld dat de bodemkwaliteit geen belemmering vormt.

Artikel 13 Algemene Procedureregels

Een beslissing omtrent het stellen van nadere eisen wordt niet genomen dan nadat belanghebbenden schriftelijk in kennis zijn gesteld van het voornemen tot het stellen van nadere eisen en in de gelegenheid zijn gesteld zienswijzen tegen die voorgenomen nadere eisen bij burgemeester en wethouders in te dienen.

Artikel 14 Verwijzing Naar Andere Wettelijke Regelingen

Bij een verwijzing naar andere wettelijke regelingen is bedoeld de desbetreffende wet zoals die luidt op het tijdstip van terinzageleggen van het ontwerp van dit plan.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 15 Overgangsrecht Bouwwerken

15.1 Overgangsrecht

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:

  1. a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  2. b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.

15.2 Afwijken

Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met ten hoogste 10%.

15.3 Afwijken bij bijgebouwen

Indien lid 15.1 van toepassing is op bijgebouwen als bedoeld in artikel 1 lid 1.24, kunnen burgemeester en wethouders eenmalig bij omgevingsvergunning afwijken van het in lid 15.1 bepaalde ten behoeve van het geheel vernieuwen van een gedeelte van die bijgebouwen. Afwijken is alleen mogelijk wanneer gelijktijdig voor elke m2 waarvoor bij omgevingsvergunning wordt afgeweken 2 m2 aan bestaande bijgebouwen wordt afgebroken, met het doel om te komen tot een sanering van de aanwezige bebouwing.

15.4 Overgangsrecht niet van toepassing

Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

Artikel 16 Overgangsrecht Gebruik

16.1 Overgangsrecht

Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

16.2 Ander strijdig gebruik

Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

16.3 Onderbreken gebruik onder overgangsrecht

Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

16.4 Overgangsrecht niet van toepassing

Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 17 Slotregel

Deze regels kunnen worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan Jonas 13-23 Wenum Wiesel.

Vastgesteld bij besluit van de raad van de gemeente Apeldoorn

d.d. 27 juni 2013 nr. 51-2013

Mij bekend,

de griffier,

namens hem:

John de Meij

manager Team Omgevingsrecht & Advies

1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Aanleiding voor het bestemmingsplan is het verzoek van de eigenaar van de percelen Jonas 19 en 23 om deel te nemen aan het functieveranderingsbeleid. Middels de sloop van de voormalige agrarische opstallen en de herbouw van 50% van de gesloopte oppervlakte, wordt verzocht de bouw van woningen mogelijk te maken. Het verzoek is getoetst aan de Regeling functieverandering uit het streekplan Gelderland 2005 en de Regionale uitwerking van de Regeling functieverandering (zie paragraaf 2.1). Omdat het verzoek voldoet aan de gestelde kaders van de Regeling is de procedure voor het bestemmingsplan in gang gezet.

Op het perceel Jonas 19 bevinden zich thans agrarische opstallen met een oppervlakte van 2.680 m² en een bedrijfswoning. Op grond van het geldende bestemmingsplan geldt ter plaatse de bestemming 'agrarisch gebied' met bebouwingsvlak en deels een wijzigingsbevoegdheid naar natuurontwikkeling. Direct ten noorden van Jonas 19 ligt het perceel Jonas 23 waarop eveneens een bedrijfswoning staat.

Met het bestemmingsplan Jonas 19-23 Wenum Wiesel wordt de bestemming zodanig aangepast dat het agrarisch bouwperceel vervalt en de bouw van 6 vrijstaande woningen mogelijk wordt gemaakt. De twee bedrijfswoningen blijven behouden en krijgen een woonbestemming.

Naast de percelen Jonas 19 en 23 maken ook de percelen Jonas 13 en 15 deel uit van het plangebied. In het verleden waren hier agrarische bedrijven actief. Inmiddels zijn hier geen agrarische bedrijven meer gevestigd. In het kader van de actualiseringsplicht wordt daarom aan beide percelen een woonbestemming toegekend. Voor Jonas 13 is reeds in het voorontwerp bestemmingsplan Wenum Wiesel en buitengebied, dat momenteel in procedure is, een woonbestemming opgenomen. Doordat dat bestemmingsplan echter nog niet in werking is getreden, worden Jonas 13 en 15 meegenomen in onderhavig bestemmingsplan.

1.2 Ligging En Begrenzing

Het plangebied ligt ten oosten van het dorp Vaassen en is onderdeel van het buurtschap Jonas, ook Hafkamp genoemd. Het buurtschap ligt op de grens van de gemeenten Apeldoorn en Epe. Het plangebied wordt in het oosten en zuiden begrensd door de weg ‘Jonas’ met oostelijk daarvan het Apeldoorns Kanaal. De west- en noordgrens bestaan uit perceelsscheidingen. De oppervlakte van het plangebied bedraagt circa. 2,2 ha.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1172-vas1_0001.jpg"

afbeelding: ligging plangebied

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1172-vas1_0002.jpg"

afbeelding: Jonas 19 (blauwe grens)

1.3 Geldend Bestemmingsplan

De percelen maken deel uit van het bestemmingsplan 'Buitengebied Wenum Wiesel' (vastgesteld april 2001) en hebben daarin de bestemming 'Agrarisch gebied' met voor Jonas 19 deels een wijzigingsbevoegdheid 'natuurontwikkelingsgebied'.

1.4 Werkwijze En Opzet Van De Toelichting

De toelichting is als volgt opgebouwd:

  • In hoofdstuk 2 wordt een overzicht gegeven van het relevante provinciale en (inter)gemeentelijke beleid dat van toepassing is op het plangebied.
  • Hoofdstuk 3 bestaat uit een analyse van de huidige en toekomstige opbouw en structuur van het plangebied.
  • In hoofdstuk 4 Uitvoerbaarheid komen de diverse natuur- en milieuaspecten aan bod, alsmede de archeologie en de financieel-economische uitvoerbaarheid.
  • In hoofdstuk 5 wordt een juridische toelichting gegeven op de planregels.
  • Tenslotte wordt in hoofdstuk 6 ingegaan op inspraak en overleg.

2 Beleidskader

2.1 Streekplan Gelderland 2005

Het Streekplan Gelderland 2005 (vastgesteld op 29 juni 2005) is er op gericht de verschillende functies in regionaal verband een zodanige plek te geven dat de ruimtelijke kwaliteiten worden versterkt en er zuinig en zorgvuldig met de ruimte wordt omgegaan. Naast het generieke beleid, het beleid dat geldt voor de gehele provincie, wordt in het streekplan dan ook uitvoerig ingegaan op het regiospecifieke beleid.

Generiek beleid

Hoofddoel van het streekplanbeleid is het scheppen van ruimte voor de verschillende ruimtevragende functies op het beperkte oppervlak. Om krachtige steden en vitale regio's te bevorderen zijn de belangrijkste uitgangspunten 'bundeling van verstedelijking aan/nabij infrastructuur' en het 'organiseren in stedelijke netwerken'. Bundelingsbeleid is een centraal uitgangspunt voor de wijze waarop in het Gelders ruimtelijk beleid wordt omgegaan met verstedelijking. Bundeling in Gelderland heeft met name de volgende doelen:

  • handhaving/versterking van de economische en culturele functie van de steden;
  • behoud/versterking van het draagvlak voor stedelijke voorzieningen;
  • optimale benutting van infrastructuur, kansen voor openbaar vervoer en fietsgebruik.

In het provinciaal beleid voor stedelijke ontwikkeling wordt onderscheid gemaakt tussen bestaand bebouwd gebied en stedelijke uitbreiding. Het accent van de provinciale beleidsambities ligt op de vernieuwing en het beheer en onderhoud van bestaand bebouwd gebied. Hiervoor zijn nodig:

  • een verhoging van de kwaliteit van de leefomgeving en openbare ruimte door fysieke aanpassingen;
  • het oplossen en voorkomen van milieuproblemen en -knelpunten door een duurzame planontwikkeling;
  • door kwalitatief woonbeleid bevorderen dat woonmilieus en de kwaliteit van de woningen aansluiten op de vraag van de inwoners;
  • intensivering van het stedelijk grondgebruik, maar wel met behoud van karakteristieke elementen en zorgvuldig omgaan met open ruimten daarbinnen.

Uitgangspunt van het Gelders kwalitatief woonbeleid is dat de gemeenten -samenwerkend in regio's- voorzien in een aanbod aan woningen dat past bij de geconstateerde regionale kwalitatieve woningbehoefte. Dit is vastgelegd in het Kwalitatief Woonprogramma. Het aanbod aan woningen en woonmilieus moet beter aansluiten bij de voorkeuren van bewoners. Om deze reden bevordert de provincie vooral de realisatie van woningen voor ouderen en starters en van de woonmilieus centrum-stedelijk en landelijk wonen. Voorts wil de provincie een versnelling bevorderen van herstructurering en transformatie van bestaand bebouwd gebied, het aanpakken van de stagnerende (nieuwbouw)productie, het vergroten van het aanbod aan levensloopbestendige woningen en wijken en het versterken van verscheidenheid en identiteit.

De sociaal-culturele infrastructuur is een bepalende factor voor de kwaliteit van de samenleving. Uitgangspunt is om bij ruimtelijke inrichtingsplannen ook voorzieningen te realiseren die nodig zijn om een goede sociaal-culturele infrastructuur in stand te houden of op te bouwen. Functies moeten zo worden gesitueerd ten opzichte van aanwezige voorzieningen dat deze bereikbaar zijn en er voldoende draagvlak voor blijft bestaan.

Zowel in nieuw als in bestaand bebouwd gebied streeft de provincie naar een duurzaam watersysteem. Het water in de stad wordt met het omringend watersysteem als één geheel beschouwd. Nadelige effecten op de waterhuishouding moeten in beginsel worden voorkomen.

Regiospecifiek beleid: de Stedendriehoek

Om de afstemming met regionale ontwikkelingen te optimaliseren is het streekplan mede gebaseerd op regionale structuurvisies die zijn aangeleverd door de Gelderse regio's. Voor de regio Stedendriehoek refereert het streekplan dan ook sterk aan de structuurvisie Ruimtelijk structuurbeeld 2030 stedelijk netwerk Stedendriehoek.

Voor het versterken van het regionaal stedelijk netwerk Stedendriehoek is bundeling het leidend principe. Dit houdt in dat het regionale programma voor wonen, werken en voorzieningen zoveel mogelijk gebundeld moet worden gerealiseerd binnen het stedelijk netwerk. Het overgrote deel van de woningbouwopgave ligt in de steden Apeldoorn, Zutphen en Deventer. Het regionale programma voor wonen en werken moet zoveel mogelijk gebundeld en gekoppeld aan knooppunten van infrastructuur worden gerealiseerd in het bundelingsgebied van de Stedendriehoek. De verstedelijkingsopgave is zowel gericht op inbreiden binnen de steden als uitbreiden buiten de steden.

De regio Stedendriehoek kiest voor verdere herstructurering en intensivering van bestaand stedelijk gebied: 45% van de nieuw te bouwen woningen wordt gerealiseerd door herontwikkeling van bestaand stedelijk gebied.

Kernkwaliteiten

Jonas 13, 15 en 19 liggen niet binnen een gebied dat is aangemerkt als waardevol landschap, open landschap, stiltegebied of andere kernkwaliteiten, zoals genoemd in het Streekplan.

Ecologische hoofdstructuur

Direct ten oosten van het plangebied ligt het Apeldoorns Kanaal. Het kanaal met de aangrenzende gronden zijn aangewezen als ecologische verbindingszone. Het plangebied grens aan deze ecologische verbindingszone, maar valt er zelf niet binnen.

Regionale uitwerking Beleidskader functieverandering van vrijkomende agrarische gebouwen

Met de regionale uitwerking van het beleid d.d. 27 maart 2008 is het provinciale streekplanbeleid door een aantal gemeenten in de regio verder uitgewerkt. Functieverandering biedt, door het toestaan van nieuwe economische dragers, belangrijke kansen voor het verbeteren van de economische vitaliteit en leefbaarheid van het landelijk gebied. En vooral ook voor het verbeteren van de kwaliteit van het landschap. Functieverandering zorgt per saldo voor minder steen door het slopen van overbodige stallen en schuren en voor een aantrekkelijke vormgeving en (groene) inpassing van nieuwe functies ter plaatse van die stallen en schuren. In het regionale beleidskader is uitgewerkt onder welke voorwaarden wonen en werken in of ter plaatse van vrijkomende gebouwen mogelijk is, met het oog op winst voor economie, leefbaarheid en landschap. De gemeenten Apeldoorn, Brummen, Lochem, Voorst en Zutphen wijken met dit beleidskader op de volgende punten af van het streekplan:

  • Het regionale beleidskader biedt de mogelijkheid voor het bouwen van één of meer vrijstaande woningen naast de mogelijkheid van meerdere wooneenheden in één woongebouw. In alle gevallen van functieverandering moet de omgevingskwaliteit er per saldo op vooruit gaan.
  • Het regionale beleidskader biedt de mogelijkheid tot nieuwbouw voor functieverandering naar werken en de combinatie wonen/werken. Dit kan in gevallen waarin sloop en nieuwbouw noodzakelijk zijn om bedrijfstechnische en bedrijfseconomische redenen en in gevallen waarin nieuwbouw beter is voor de ruimtelijke kwaliteit door het slopen van bestaande verpauperde bebouwing.
  • Binnen de mogelijkheden van het streekplan (maximaal 50% hergebruik voor wonen) maken de gemeenten met het regionale beleidskader maatwerk mogelijk. Maatwerk dat recht doet aan de landschappelijke en functionele verschillen tussen gebiedsdelen binnen de regio. In een groot deel van het gebied is minder dan 50% hergebruik mogelijk. In een beperkt deel van het gebied is hergebruik (voor wonen) tot 50% mogelijk.

Voorwaarden:

  • Het verzoek voor Jonas 19 past binnen de voorwaarde dat er minimaal 350 m² (voormalige) agrarische bebouwing is.
  • Maximaal 50% van de in te zetten oppervlakte aan bestaande bebouwing komt terug in de nieuwe situatie. Er is op dit moment 2.680 m² aan bebouwing op Jonas 19 aanwezig. Er mag maximaal 1.340 m² aan bebouwing terugkomen in de nieuwe situatie.
  • Een goede landschappelijke inpassing is uitgewerkt in een landschapsontwikkelingsplan, (bijlage 1 uitgangspunten en randvoorwaarden erftransformatie). Tevens is een concept verkavelingsplan gemaakt waar de Commissie ruimtelijke kwaliteit positief over heeft geadviseerd (bijlage 2 verkavelingsplan). Het verkavelingsplan is daarna op onderdelen aangepast naar aanleiding van de zienswijzen en vanwege voortschreidend inzicht (bijlage 2 verkavelingsplan).
  • Een significante bijdrage aan het versterken van de landschappelijke en ecologische kwaliteiten wordt geleverd door het overdragen van grond om niet ten behoeve van natuurcompensatie (verevening). Het betreft het perceel direct grenzen aan de Grift.

2.2 Waterbeleid

2.2.1 Nationaal beleid

2.2.2 Provinciaal beleid

2.2.3 Waterschapsbeleid

Waterschap Veluwe is in zijn beheersgebied verantwoordelijk voor de waterhuishouding en de waterkering. Voor Waterschap Veluwe liggen de komende jaren belangrijke wateropgaven te wachten. Deze opgaven komen voort uit de effecten van klimaatverandering: extreem natte en droge perioden. Veiligheid tegen hoge (rivier)afvoer moet zijn gewaarborgd en het aanwezige oppervlaktewater moet schoon en gezond zijn. De verschillende functies in het beheergebied (wonen, werken, landbouw en natuur) vragen om een specifiek waterbeheer. Waterschap Veluwe tracht alle functies van een zo goed mogelijk waterbeheer te voorzien.

Op 22 december 2009 is het nieuwe Waterbeheersplan Veluwe 2010-2015 (WBP) vastgesteld en met ingang 2010 is dit van kracht. Het jaar 2015 is een markant ijkpunt. In het Nationaal Bestuursakkoord Water-actueel en in de Kaderrichtlijn Water is bepaald dat in dat jaar het watersysteem op orde moet zijn.

In het Waterbeheersplan Veluwe 2010-2015 staan de doelen beschreven. Kortom: wat gaat het waterschap waar doen, op welke manier en wanneer? De doelen in de plannen vloeien voort uit Europese, Nationale en provinciale wet-, regelgeving en beleid. In totaal worden negen hoofddoelen onderscheiden:

Doel 1: Veilige dijken

Doel 2: Gewenste grond- en oppervlaktewaterstanden

Doel 3: Vermindering wateroverlast en water voor droge tijden

Doel 4: Goede onderhoudssituatie

Doel 5: Herstel en behoud van bijzondere natuur

Doel 6: Goede waterkwaliteit

Doel 7: Stedelijk waterbeheer

Doel 8: Transport en zuivering van afvalwater

Doel 9: Brede kijk

De maatregelen die Waterschap Veluwe moet nemen om de gestelde doelen te halen, hebben bijna allemaal één ding met elkaar gemeen: er is ruimte voor nodig. Waterschap Veluwe wil er in de planperiode voor zorgen dat het watersysteem voldoende ruimte krijgt en dat, waar nodig, deze ruimte ook planologisch veiliggesteld wordt. Dit moet gebeuren door overleg met de betrokken partijen en mede- overheden in de deelstroomgebieden.

2.2.4 Gemeentelijk beleid

3 Functionele Analyse

In het kader van de voorgenomen wijziging van agrarisch naar wonen voor Jonas 19, heeft het Gelders Genootschap een notitie geschreven met daarin in de uitgangspunten en randvoorwaarden bij erftransformatie. Deze notitie is in bijlage 1 (uitgangspunten enrandvoorwaarden erftransformatie) opgenomen. In deze notitie zijn de huidige kwaliteiten beschreven als de randvoorwaarden die gelden voor de toekomstige situatie.

3.1 Huidige Ruimtelijke Opzet Plangebied

Landschap

Jonas is een klein gehuchtje, een verzameling huizen en erven dat ligt aan de rand van de Hafkamper enk. De enk is duidelijk te zien op de oude kaarten als in wit aangegeven akkers tussen de lager gelegen weidegronden. De enk is open, de erven en bebouwing liggen als kleine eilandjes aan de rand van de open enk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1172-vas1_0003.png"afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1172-vas1_0004.png"

afbeelding kaart rond 1900 en 1930

Landschapsvisie kookboek

Volgens de landschapsvisie ligt het plangebied in legenda-eenheid Kamerstructuren aan de rand van legenda-eenheid Veluwe.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1172-vas1_0005.jpg"

afbeelding uitsnede landschapskookboek

Erf en gebouwen Jonas 19 en 23

Het erf ligt in de bocht van de Jonas(weg), ondanks het grote oppervlak aan schuren is het een compact erf. De schuren staan dicht op elkaar met kleine verharde tussen ruimten. Qua schaal is het erf een stuk groter dan de meeste erven in de omgeving.

Het bouwblok is omgeven met gras. Aan de westkant staat op de kavelgrens een kleine houtwal met o.a. berken en dennen. Aan de zuidoostkant van de schuren staan wat struiken en bomen als erfbeplanting. Ten noorden van het erf staat op het perceel Jonas 23 een voormalige bedrijfswoning. Ook op het perceel Jonas 19 staat direct ten oosten van het agrische erf een voormalige bedrijfswoning.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1172-vas1_0006.jpg"

afbeelding erf Jonas 19 (bron: google maps)

De schuren zijn opgetrokken in baksteen en bedekt met golfplaten. Het zijn langgerekte volumes, met lage en flauwe zadeldaken. De bedrijfswoning staat centraal tussen de schuren aan de Jonasweg. De woning is vrij nieuw met een bescheiden uitstraling.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1172-vas1_0007.png"afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1172-vas1_0008.png"

afbeelding bebouwing erf: bedrijfswoning en varkensschuren

In de bij deze toelichting opgenomen bijlage uitgangspunten en randvoorwaardenerftransformatie worden de huidige kwaliteiten als volgt samengevat:

  • Ligging van de locatie in de bocht aan de rand van de enk en Apeldoorns kanaal en Grift
  • Clusters van erven aan de rand van de enk
  • Doorkijkjes/ruimte tussen clusters
  • Groene ruimte tussen erf en Jonas (zuidkant locatie)
  • Openheid van de enk
  • Sanering van groot oppervlak een verharding en bedrijfshallen
  • Afwisseling in richtingen en hiërarchie in bebouwing van de erven in de omgeving
  • Karakteristiek is het cluster van twee erven aan de westkant van de locatie.

erven en gebouwen Jonas 13 en 15
De erven van Jonas 13 en 15 sluiten aan de westzijde van Jonas 19 aan, met Jonas 13 ten noorden van Jonas 15. Ter plaatse van Jonas 13 is een voormalige boerderijwoning aanwezig met enkele bijbehorende bouwwerken. Op Jonas 15 is eveneens een voormalige boerderijwoning aanwezig met enkele bijbehorende bouwwerken. De boerderijwoning op dit perceel heeft een karakteristieke uitstraling. Beide erven zijn omgeven door graslanden met hier en daar een houtwal.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1172-vas1_0009.png"

afbeelding erven Jonas 13 (noord) en Jonas 15 (zuid) (bron: google maps)

3.2 Toekomstige Ruimtelijke Opzet Plangebied

De regeling functieverandering schrijft voor dat transformaties moeten bijdragen aan de ruimtelijke kwaliteit en versterking van het landschap. Er mag maximaal 50% van het te slopen oppervlakte terug worden gebouwd De huidige oppervlakte aan bebouwing op het perceel Jonas 19 bedraagt 2.680 m², er mag maximaal 1.340 m² aan bebouwing terugkomen in de nieuwe situatie.

Daarnaast heeft de gemeente middels haar Landschapskookboek ideeën aangereikt hoe de kwaliteit kan worden verbeterd bij erftransformatie. Ze reiken de volgende punten aan:

  1. a. Wegbeplanting: geeft structuur aan het landschap en bebouwing een kader.
  1. a. Locatiekeuze: in de marge van het landschap, aan de rand van de es
  2. b. Bouwen aan de openbare ruimte: Beleving van het landschap is belangrijk, richting kavels en bebouwing ten opzichte van de weg, sfeer van buurtschapje. Belangrijk zijn de open ruimten aan de weg om de landelijke sfeer te behouden.
  3. c. Opbouw erf: een erf bestaat uit twee delen, voortuin en bedrijfsdeel met een binnenwereld waaraan de gebouwen staan.
  4. d. Hiërarchie in gebouwen, in volume en detaillering, er is een hoofdgebouw (woning) met bijgebouwen op het erf.
  5. e. Architectuur: zadeldak en lage goothoogte, denk na over traditie en innovatie. Moderne invulling van traditionele vormen zijn mogelijk.
  6. f. Erfbeplanting, bebouwing en beplanting vormen samen een ensemble.

In de notitie 'uitgangspunten en randvoorwaarden erftransformatie' zijn bovenstaande ideeën / randvoorwaarden geconcretiseerd voor het Jonas 19.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1172-vas1_0010.png"

Aan de hand van bovenstaande randvoorwaarden heeft I_KB architecten een verkavelingsplan gemaakt waar de Commissie ruimtelijke kwaliteit (CRK) op 23 augustus 2011 positief over heeft geadviseerd. Naar aanleiding van ingediende zienswijzen en voortschreidend inzicht, is het verkavelingsplan op onderdelen bijgesteld. Het door de CRK beoordeelde verkavelingsplan (2 versies) alsmede het op onderdelen aangepaste verkavelingsplan is opgenomen in bijlage 2 van de toelichting. In onderstaande afbeelding is het uiteindelijke verkavelingspatroon voor de nieuwe woningen opgenomen plus het toekomstig bouwvlak waarbinnen de bebouwing moet worden gesitueerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1172-vas1_0011.jpg"

In de toekomstige situatie wordt de bouw van zes vrijstaande woningen mogelijk gemaakt. Deze bebouwing wordt geclusterd op het bestaande erf rondom een gezamenlijke 'erf'. De bebouwing sluit aan bij volume en schaal van woningen in de omgeving. Als een compensatieonderdeel gaat het perceel aan de overkant van de Jonas, tussen de weg en de Grift, over naar Waterschap Veluwe voor de natuurlijke inrichting van de Grift. De ruimte tussen de weg en de nieuwe bebouwing blijft bestaan. Ditzelfde geldt voor de bestaande houtwal. In de zuidoostelijke hoek van het plangebied wordt een boomgaard aangelegd.

Voor de percelen Jonas 13 en 15 verandert er ruimtelijk gezien niets, er is immers sprake van een actualisering voor deze percelen. De bebouwing blijft dan ook ongewijzigd bestaan. Ook voor de 2 voormalige bedrijfswoningen aan de Jonas 19 en 23 verandert er ruimtelijk gezien niets, behoudens een kleine aanpassing aan het kadastrale perceel van Jonas 19 om tot een betere verkaveling van de nieuwe woningen te komen.

3.3 Parkeren

Op basis van de geldende parkeernormen (vastgesteld door de gemeenteraad) zijn voor de zes woningen voor Jonas 19 in totaal 9 parkeerplaatsen nodig (1,5 parkeerplaats per woning). In het inrichtingsplan is voorzien in 7 parkeerplaatsen voor bezoekers en 2 parkeerplaatsen per woning op eigen erf. Op deze wijze wordt ruimschoots voldaan aan de parkeernorm. Bij Jonas 13, 15, 19 en 23 is voorzien in parkeergelegenheid op eigen erf.

4 Uitvoerbaarheid

4.1 Milieuaspecten

4.1.1 Inleiding

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (verder: Bro) moet de gemeente in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving opnemen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening.

In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid van de ontwikkelingen op het perceel Jonas 19 beschreven. Het betreft de thema's bodem, milieuzonering, geluid, luchtkwaliteit en externe veiligheid. Ook is een paragraaf gewijd aan het al dan niet noodzakelijk zijn van een milieueffectrapportage of milieueffectbeoordeling.

Voor Jonas 13 en 15 is geen specifiek onderzoek uitgevoerd, omdat het gebruik ongewijzigd blijft en er niet wordt gesloopt of gebouwd. Onderzoek voor die locaties is daarom niet nodig.

4.1.2 Bodem

Onderzocht moet worden of de bodem verontreinigd is en wat voor gevolgen een eventuele bodemverontreiniging heeft voor de uitvoerbaarheid van het plan. Een nieuwe bestemming mag pas worden opgenomen als is aangetoond dat de bodem geschikt (of geschikt te maken) is voor de nieuwe of aangepaste bestemming. Wanneer (een deel van) de bodem in het plangebied verontreinigd is, moet worden aangetoond dat het bestemmingsplan, rekening houdend met de kosten van sanering, financieel uitvoerbaar is. Bodemonderzoeken mogen in de regel niet ouder dan 5 jaar oud zijn. Uitzondering hierop zijn de plannen waar de bodem niet verdacht is op bodemverontreiniging en/of bodemonderzoeken de bodemkwaliteit voldoende weergeven en er geen onoverkomelijke problemen te verwachten zijn bij de bestemmingsplanwijziging.

Indien er sprake is van bouwactiviteiten, is ook in het kader van de omgevingsvergunning onderzoek naar de kwaliteit van de bodem nodig. Deze bodemonderzoeken mogen wettelijk niet ouder zijn dan 5 jaar.

Hiernaast geldt dat de gemeente Apeldoorn bevoegd gezag is in het kader van het Besluit bodemkwaliteit. In het Besluit bodemkwaliteit wordt hergebruik van licht verontreinigde grond mogelijk gemaakt. De gemeente Apeldoorn heeft hiervoor beleid opgesteld dat is vastgelegd in bodemkwaliteitskaarten en een bodembeheerplan.

Onderzoeksresultaten bodem

In de rapportage d.d. januari 2008, opgesteld door Hunneman Milieu Advies Raalte BV en opgenomen in bijlage 3 van de Bijlagen bij de toelichting, zijn de resultaten van het bodemonderzoek voor Jonas 19 weergegeven. Op basis van aangetoonde concentraties en omvang bedraagt de hoeveelheid verontreinigde vaste bodem met concentraties PAK-interventiewaarde minder dan 25 m³. Formeel is op deze locatie geen sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging. De gemeente Apeldoorn is bevoegd gezag.

Indien in de toekomst op de locatie ver- en/of nieuwbouwwerkzaamheden gaan plaatsvinden, kan het in dat kader noodzakelijk zijn dat de aanwezige bodemverontreiniging geheel of gedeeltelijk moet worden gesaneerd. Hiervoor is in hoofdstuk 5 van het onderzoek een plan van aanpak uitgewerkt. De verontreiniging is niet mobiel of van dien aard dat het de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat. Bij aanvraag van de omgevingsvergunning wordt een saneringsplan overlegd en bodem gereed gemaakt voor realisatie.

Voor de locaties Jonas 13 en 15 is geen bodemonderzoek nodig. Het huidige gebruik is reeds wonen en wordt in de nieuwe situatie gecontinueerd.

4.1.3 Milieuzonering

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stelt zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast.

Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden gebruikt de gemeente Apeldoorn de daarvoor algemeen aanvaarde VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de dichtst daarbij gelegen situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is.

Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype rustige woonwijk. Een rustige woonwijk is ingericht volgens het principe van de functiescheiding: afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies voor; langs de randen is weinig verstoring door verkeer. Vergelijkbaar met de rustige woonwijk zijn rustig buitengebied, stiltegebied en natuurgebied. Daarvoor gelden dan ook dezelfde richtafstanden.

Een ander omgevingstype is het gemengd gebied. Een gemengd gebied is een gebied met een variatie aan functies; direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen behoren tot het omgevingstype gemengd gebied. Het gemengd gebied kent door de aanwezige variatie aan functies en situering al een hogere milieubelasting. Dit kan aanleiding zijn om gemotiveerd voor één of meer milieuaspecten een kleinere afstand aan te houden dan wordt geadviseerd voor een rustige woonwijk. Een geadviseerde afstand van 30 meter kan dan bijvoorbeeld worden gecorrigeerd tot 10 meter en een geadviseerde afstand van 100 meter tot 50 meter. Uitzondering op het verlagen van de richtafstanden vormt het aspect gevaar: de richtafstand voor dat milieuaspect wordt niet verlaagd.

De tabel geeft de relatie tussen milieucategorie, richtafstanden en omgevingstype weer.

milieucategorie richtafstand tot omgevingstype rustige woonwijk richtafstand tot omgevingstype gemengd gebied
1 10 m 0 m
2 30 m 10 m
3.1 50 m 30 m
3.2 100 m 50 m
4.1 200 m 100 m
4.2 300 m 200 m
5.1 500 m 300 m
5.2 700 m 500 m
5.3 1.000 m 700 m
6 1.500 m 1.000 m

Het systeem van richtafstanden gaat uit van het principe van scheiding van functies: de richtafstandenlijst geeft richtafstanden tussenbedrijfslocatie en omgevingstype rustige woonwijk respectievelijk gemengd gebied. Binnen(hiervoor aangewezen) gebieden met functiemenging zijn milieubelastende en milieugevoelige functies op korte afstand van elkaar gesitueerd. Bij gebiedenmetfunctiemenging kan gedacht worden aan stads- en wijkcentra, horecaconcentratiegebieden en woongebieden met kleinschalige c.q. ambachtelijke bedrijvigheid. Het kan gaan om bestaande gebieden met functiemenging en om gebieden waar bewust functiemenging wordt nagestreefd, bijvoorbeeld om een grotere levendigheid tot stand te brengen. Voor gebieden met functiemenging wordt een aparte afweging gemaakt ten aanzien van de aan te houden afstand en de te nemen maatregelen in relatie tot het gewenste woon- en leefklimaat. Voor de toelaatbaarheid van activiteiten binnen gebieden met functiemenging gelden randvoorwaarden. Het gaat om kleinschalige, meest ambachtelijke bedrijvigheid en de activiteiten vinden hoofdzakelijk inpandig en overdag plaats.

Naast de geadviseerde milieuzonering voor bedrijven op basis van de VNG uitgave 'Bedrijven en milieuzonering', kunnen er ook nog afstandscriteria uit specifieke milieuwet- en regelgeving gelden. Denk hierbij aan de Wet milieubeheer, de agrarische geurwetgeving en de veiligheidsregelgeving. Deze regelgeving geldt uiteindelijk als toetsingskader voor de toegestane milieueffecten. Ook deze afstandscriteria worden meegenomen bij de beoordeling van nieuwe ontwikkelingen.

Onderzocht worden zowel de feitelijke invloed van de ter plaatse gevestigde en te vestigen milieubelastende functies als de invloed die kan uitgaan van milieubelastende functies die op grond van de geldende bestemming gevestigd kunnen worden.

Onderzoeksresultaten milieuzonering

Uit de gebiedsinventarisatie komt naar voren dat in de feitelijke situatie geen agrarisch bedrijf meer aanwezig is op de locatie Jonas 13 en 15. Wel is nog sprake van het hobbymatig houden van vee op Jonas 15, bestaande uit 6 a 7 pony's. Uit een milieuadvies blijkt dat het hobbymatig houden van vee ter plaatste geen milieuzone met zich meebrengt.

De milieucontouren van de melkrundveehouderijen Jonas 12 en 16 ten zuiden van het plangebied 'raken' voor een relatief klein deel de planlocatie. Op dit raakvlak wordt geen woningbouw ontwikkeld. Ten aanzien van de nieuwe woonbestemmingen betekent dit tevens dat er geen mogelijkheid mag bestaan dat de woningen dichter bij de melkrundveehouderijen kunnen worden gebouwd, omdat dat hinder zou opleveren voor de bestaande bedrijven. Hiertoe is in de regels een bepaling opgenomen, waardoor de woning op de locatie Jonas 15 niet dichterbij de melkrundveehouderijen kan worden herbouwd.

4.1.4 Geluidhinder

Op basis van de Wet geluidhinder (Wgh) zijn er drie geluidsbronnen waarmee bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening gehouden dient te worden: wegverkeers-, railverkeers- en industrielawaai. Het plangebied is gelegen binnen de invloedssfeer van verkeerswegen, Jonas en de Kanaalweg.

Wegverkeerslawaai: geluidgevoelige bestemmingen nabij bestaande wegen

Artikel 76 Wgh verplicht ertoe om bij de vaststelling van een bestemmingsplan dat betrekking heeft op gronden binnen een geluidzone terzake van de geluidsbelasting van de gevel van geprojecteerde geluidsgevoelige bestemmingen (zoals woningen) de grenswaarden uit de Wgh in acht te nemen. Bij het voorbereiden van de vaststelling van een dergelijk bestemmingsplan moet akoestisch onderzoek worden gedaan naar die geluidsbelasting.

Op grond van artikel 74 Wgh heeft iedere weg van rechtswege een geluidzone, met uitzondering van:

  • wegen die liggen binnen een tot woonerf bestemd gebied;
  • wegen waarop een wettelijke snelheid geldt van ten hoogste 30 kilometer per uur.

De breedte van de zone is afhankelijk van het aantal rijstroken en van de ligging van de weg in binnen- of buitenstedelijk gebied.

Wanneer woningen worden geprojecteerd binnen een geluidzone moet akoestisch onderzoek worden uitgevoerd naar de geluidsbelasting op de gevels van die woningen. De voorkeursgrenswaarde bedraagt 48 dB. Bij een hogere geluidsbelasting moet worden gekeken of er maatregelen getroffen kunnen worden om de geluidsbelasting te reduceren. Indien maatregelen onvoldoende effect geven en/of onmogelijk zijn en de geluidsbelasting niet hoger is dan de maximale grenswaarde van 63 dB (Lden, inclusief aftrek ex artikel 110g Wgh), kunnen burgemeester en wethouders een hogere waarde vaststellen. De voorwaarde die de gemeente Apeldoorn daaraan stelt is dat daarvoor een grond aanwezig is. Die gronden zijn vastgelegd in de gemeentelijke beleidsregel Hogere waarden Wet geluidhinder gemeente Apeldoorn.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening moeten in een akoestisch onderzoek ook de wegen zonder geluidzone worden beschouwd. Hierbij wordt aansluiting gezocht bij de kaders van de Wgh.

Onderzoeksresultaten wegverkeerslawaai

In de rapportage d.d. juni 2011, opgesteld door Buijvoets en opgenomen in bijlage 4 van de Bijlagen bij de toelichting, is de geluidsbelasting ten gevolge van Jonas en de Kanaalweg berekend. Hieruit blijkt dat de voorkeursgrenswaarde van 48 dB door wegverkeerslawaai niet overschreden wordt. Er is voor het aspect geluid sprake van een goede ruimtelijke ordening.

4.1.5 Luchtkwaliteit

In de Wet milieubeheer (verder: Wm) zijn eisen opgenomen waaraan de luchtkwaliteit in de buitenlucht moet voldoen. Hierbij is onderscheid gemaakt in grenswaarden waaraan nu moet worden voldaan en grenswaarden waaraan in de toekomst moet worden voldaan. De meest kritische stoffen zijn stikstofdioxide en fijn stof. Aan de andere stoffen die in de Wet worden genoemd wordt in Nederland, behoudens bijzondere situaties, overal voldaan.

Op grond van artikel 5.16 Wm kan de gemeenteraad een bestemmingsplan met mogelijke gevolgen voor de luchtkwaliteit alleen vaststellen wanneer aannemelijk is gemaakt dat:

  • het bestemmingsplan niet leidt tot het overschrijden van de in de wet genoemde grenswaarden, of
  • de luchtkwaliteit als gevolg van het bestemmingsplan per saldo verbetert of ten minste gelijk blijft, of, bij een beperkte toename, door een met de ontwikkeling samenhangende maatregel of effect, per saldo verbetert, of
  • het bestemmingsplan niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie van een stof waarvoor in de wet grenswaarden zijn opgenomen, of
  • de ontwikkeling is opgenomen of past in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit.

Niet in betekenende mate bijdragen

In de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' zijn categorieën van gevallen aangewezen die in ieder geval niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Een bijdrage is "niet in betekenende mate" als de toename maximaal drie procent van de jaargemiddelde grenswaarde van fijn stof of stikstofdioxide bedraagt. Wanneer een ontwikkeling valt onder één van die categorieën is het niet nodig een onderzoek naar de luchtkwaliteit uit te voeren. De categorieën van gevallen zijn:

  • woningbouwlocaties met niet meer dan 1.500 nieuwe woningen en één ontsluitingsweg;
  • woningbouwlocaties met niet meer dan 3.000 woningen en twee ontsluitingswegen;
  • kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlakte van niet meer dan 100.000 m2 en één ontsluitingsweg;
  • kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlakte van niet meer dan 200.000 m2 en twee ontsluitingswegen.

Verder is een bepaalde combinatie van woningen en kantoren zonder nader onderzoek mogelijk en is er voor sommige inrichtingen geen onderzoeksplicht.

Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit

In het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) staan enerzijds maatregelen die gemeenten, provincies en rijk nemen om de luchtkwaliteit te verbeteren en anderzijds grootschalige, "in betekenende mate" projecten die tot verslechtering kunnen leiden. Per saldo kan Nederland hiermee in 2011 overal aan de grenswaarden van fijn stof voldoen en in 2015 aan de grenswaarden voor stikstofdioxide. Nederland heeft op basis van het NSL van de Europese Commissie uitstel gekregen van de inwerkingtreding van de grenswaarden.

Toepasbaarheidsbeginsel

Op locaties die niet voor het publiek toegankelijk zijn, op het terrein van inrichtingen, op rijbanen van wegen en in de middenbermen van wegen hoeft de luchtkwaliteit niet te worden beoordeeld (het "toepasbaarheidsbeginsel").

Voor alle andere ontwikkelingen moet worden onderzocht wat het effect op de luchtkwaliteit is. Blijkt uit het onderzoek dat de ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging, dan vormt het onderdeel luchtkwaliteit geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling. Is de bijdrage wel in betekenende mate maar wordt er geen grenswaarde overschreden, dan is er evenmin een belemmering.

Onderzoeksresultaten luchtkwaliteit

Het bestemmingsplan beoogt voor Jonas 19 de bouw van zes woningen. Daarmee staat vast dat de ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging en is het niet nodig luchtkwaliteitsonderzoek uit te voeren. Op de locaties Jonas 13 en 15 worden geen nieuwe woningen mogelijk gemaakt.

4.1.6 Externe veiligheid

Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (verder: Bevi) worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico van zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven, maar ook om kleinere bedrijven als LPG-tankstations en opslagen van bestrijdingsmiddelen. Daarnaast zijn (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen, zoals buisleidingen, spoor-, auto-, en waterwegen, ook als potentiële gevarenbron aangemerkt.

Het beleid voor externe veiligheid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet milieubeheer en de Wet ruimtelijke ordening de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe wordt in het externe veiligheidsbeleid het plaatsgebonden risico en het groepsrisico gehanteerd.

Het plaatsgebonden risico is de kans dat een persoon die zich gedurende een jaar onafgebroken onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico wordt per bedrijf vastgelegd in contouren. Er geldt een contour waarbinnen die kans 10-6 (één op 1.000.000) bedraagt.

Het groepsrisico is een berekening van de kans dat een groep personen binnen een bepaald gebied overlijdt tengevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van een zekere maatschappelijke ontwrichting ten gevolge van een calamiteit. Indien een ontwikkeling een toename van het groepsrisico mogelijk maakt geldt een verantwoordingsplicht voor de gemeente.

Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)

Voor bepaalde risicovolle bedrijven geldt het Bevi. Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.

Transport van gevaarlijke stoffen over water, spoor en weg

Voor de beoordeling van de risico's vanwege het transport van gevaarlijke stoffen dient op dit moment de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen te worden gehanteerd. Daarnaast wordt gewerkt aan nieuwe regelgeving voor het vervoer van gevaarlijke stoffen (Besluit transportroutes externe veiligheid) die het uitvloeisel worden van het zogeheten Basisnet. Het Besluit transportroutes externe veiligheid zal naar verwachting in 2012 in werking treden.

Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen

Voor de beoordeling van de risico's van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen gelden het Besluit externe veiligheid buisleidingen en de Regeling externe veiligheid buisleidingen. Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot buisleidingen voor zowel het transport van brandbare vloeistoffen als hogedrukaardgasleidingen wettelijk vastgelegd.

Beleidsvisie Externe Veiligheid Apeldoorn

In juli 2008 is de beleidsvisie Externe Veiligheid Apeldoorn vastgesteld. Uitgangspunt van deze beleidsvisie is dat nieuwe risicobronnen alleen nog zijn toegestaan op de grote industrieterreinen, met uitzondering van propaantanks in het buitengebied. Nieuwe risicobedrijven die onder het Bevi vallen kunnen door middel van een afwijking van het bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt op de grote industrieterreinen. Als voorwaarde geldt wel dat de PR 10-6 contour (plaatsgebonden risico) zich niet buiten de inrichtingsgrens van het nieuwe bedrijf mag bevinden en dat het invloedsgebied voor het groepsrisico niet verder reikt dan de grens van het industrieterrein. Daarnaast is in de beleidsvisie bepaald dat het groepsrisico ten gevolge van een risicobron niet groter mag zijn dan 1 maal de oriëntatiewaarde.

Onderzoeksresultaten

Bevi

In de nabijheid van het plangebied bevinden zich geen bedrijven die vallen onder de werkingssfeer van het Bevi. Het Bevi vormt geen belemmering voor de ontwikkeling van de woningen op de locatie Jonas 19.

Transport van gevaarlijke stoffen over water, spoor en weg

In de nabijheid van het plangebied bevinden zich geen water-, spoor- en verkeerswegen waarover significant transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt.

Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen

In de nabijheid van het plangebied bevinden zich geen buisleidingen voor het transport van gevaarlijke stoffen.

4.1.7 Elektromagnetische velden

De minister van VROM heeft bij brief van 3 oktober 2005 geadviseerd om bij de vaststelling van nieuwe plannen, zo veel als redelijkerwijs mogelijk is, te vermijden dat er nieuwe situaties ontstaan waarbij kinderen langdurig verblijven in het gebied rond bovengrondse hoogspanningslijnen waarbinnen het jaargemiddelde magneetveld hoger is dan 0,4 microTesla (µT).

De aanleiding voor dit advies is een Engels onderzoek waarbij een licht statistisch verband naar voren is gekomen tussen het langdurig aanwezig zijn van kinderen binnen de 0,4 µT magneetveldzone van bovengrondse hoogspanningslijnen en leukemie bij kinderen tussen 0 en 15 jaar. Het is nog niet duidelijk wat de achterliggende oorzaak hiervan is. Op basis van het voorzorgsprincipe wordt daarom geadviseerd om in nieuwe situaties rekening te houden met deze 0,4 µT–magneetveldzone rondom hoogspanningslijnen. Gelet op de maatschappelijke kosten-baten afweging en ook gezien de huidige onzekerheden over de mogelijke gezondheidsrisico's adviseert VROM dat er geen directe aanleiding is om maatregelen te nemen in bestaande situaties. Daaronder worden ook geldende maar nog niet gerealiseerde gevoelige bestemmingen begrepen.

Nieuwe situaties zijn nieuwe bestemmingsplannen en/of wijziging van bestaande bestemmingsplannen en/of plaatsing van nieuwe hoogspanningslijnen dan wel wijzigingen aan bestaande hoogspanningslijnen. Gevoelige bestemmingen zijn locaties waar kinderen langdurig verblijven, zoals woningen, scholen en crèches.

Gelet op het hiervoor genoemde VROM-advies heeft het gemeentebestuur op 6 november 2007 de intentie uitgesproken om op termijn alle bovengrondse hoogspanninglijnen in Apeldoorn ondergronds te brengen. Tot het zover is, zal voor nieuwe ontwikkelingen de lijn van het VROM-advies gevolgd worden.

Onderzoeksresultaten

In de nabijheid van het plangebied bevinden zich geen bovengrondse hoogspanningslijnen.

4.2 Waterhuishouding

4.2.1 Algemeen

Het plangebied ligt buiten bestaand stedelijk gebied. Het plangebied is circa 2,2 hectare groot. Het zuidoostelijk gedeelte van het plangebied, direct grenzend aan de Grift, bevindt zich niet binnen de keurzone. Het plangebied valt niet binnen de zoekgebieden voor waterberging die de provincie Gelderland in het streekplan heeft aangegeven.

4.2.2 Grondwater

Het gebied ligt niet in de in het streekplan vastgelegde grondwaterbeschermings-, intrek- of waterwingebieden. Er is in en om het plangebied geen grondwateroverlast bekend.

4.2.3 Oppervlaktewater en waterafhankelijke natuur

Het Apeldoorns kanaal grenst oostelijk aan het plangebied, de Grift ligt in het zuiden. Door dit plan ontstaat geen extra oppervlaktewater. Er zal niet geloosd worden op het oppervlaktewater. Er geldt geen vergunning-/meldplicht. Het plan heeft geen nadelige gevolgen voor het oppervlaktewatersysteem in de omgeving.

In en om het plangebied komt geen waterafhankelijke natuur voor.

4.2.4 Afvoer van hemelwater

In het plangebied en de omgeving daarvan ligt een gemengd rioolstelsel waarmee vuil- en hemelwater gezamenlijk worden afgevoerd. De capaciteit van dit riool is voldoende om bij de maatgevende regenbui die eens per 2 jaar optreedt geen water op straat te veroorzaken.

Het gemeentelijk beleid is er op gericht om bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen de afvoer van hemelwater niet op de riolering aan te sluiten. In de Bouwverordening is bepaald dat het hemelwater dat afkomstig is van daken en verhardingen in principe in de bodem moet worden geïnfiltreerd door middel van een infiltratievoorziening van voldoende capaciteit op eigen terrein.

Bij het bepalen van de manier waarop het hemelwater wordt afgevoerd, hanteert de gemeente de Beslisboom voor Hemelwater. Deze beslisboom geeft de volgende voorkeursvolgorde voor het afvoeren van hemelwater:

  1. 1. gebruik van hemelwater (in grijswatercircuit of door vegetatiedak);
  2. 2. infiltratie in de bodem;
  3. 3. afvoer naar oppervlaktewater;
  4. 4. afvoer via rioolstelsel.

De materialen die in aanraking komen met het hemelwater mogen niet uitlogen en dienen volgens Duurzaam Bouwen geselecteerd te zijn. Bij de infiltratie van hemelwater mag de bodem niet verontreinigd raken door met het hemelwater afgevoerde vervuilende stoffen.

4.2.5 Afvoer van afvalwater

De nieuwe gebouwen dienen te worden voorzien van gescheiden afvoeren voor vuil- en hemelwater, zoals op grond van het Bouwbesluit verplicht is. De vuilwaterafvoer van de bebouwing wordt aangesloten op het gemeentelijke gemengde rioolstelsel. Het bestaande rioolstelsel in en om het plangebied heeft voldoende capaciteit voor deze extra vuilwaterafvoer van de nieuwbouw.

4.2.6 Watertoets

Het plan omvat minder dan 10 woningen. Het plangebied ligt niet in een Keurzone of in een zoekgebied voor waterberging. Het plan betreft geen HEN-water (inclusief beschermingszone), landgoed, weg, spoorlijn, damwand, scherm, ontgronding et cetera. Bovendien zal er niet meer dan de landelijke afvoernorm geloosd gaan worden op het oppervlaktewater. Daarom is dit plan in het kader van de watertoets een postzegelplan als omschreven door Waterschap Veluwe. Voor het plan geldt dan ook het standaard wateradvies. Afwijkingen van dit standaard wateradvies zijn gemotiveerd aangegeven. Bij negatieve gevolgen voor het watersysteem is aangegeven hoe deze gemitigeerd dan wel gecompenseerd worden.

Om deze redenen is het plegen van overleg met het waterschap als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening achterwege gelaten, dit in overeenstemming met de richtlijn 'Watertoetsprocedureregels voor postzegelplannen' van het Waterschap Veluwe.

4.3 Natuurwaarden

4.3.1 Algemeen

Bescherming van natuurwaarden vindt plaats via de Flora- en faunawet, de Natuurbeschermingswet, de Boswet en de provinciale richtlijn voor Bos- en natuurcompensatie.

Soortbescherming

Op grond van de Flora- en faunawet (verder: Ffw) is iedere handeling verboden die schade kan toebrengen aan de op grond van de wet beschermde planten en dieren en/of hun leefgebied. De wet kent een algemene zorgplicht, omvat daarnaast een reeks van verbodsbepalingen en heeft een groot aantal soorten (verdeeld over verschillende categorieën) als beschermd aangewezen.

De zorgplicht houdt in dat iedereen voldoende zorg in acht moet nemen voor alle in het wild voorkomende dieren en planten en hun leefomgeving. Het gevolg is onder andere dat iedereen die redelijkerwijs weet of kan vermoeden dat door zijn handelen of nalaten nadelige gevolgen voor beschermde dier- of plantensoorten worden veroorzaakt, verplicht is dergelijk handelen achterwege te laten, dan wel naar redelijkheid alle maatregelen te nemen om die gevolgen te voorkomen, zoveel mogelijk te beperken of ongedaan te maken.

Om de instandhouding van de wettelijk beschermde soorten te waarborgen, moeten negatieve effecten op de instandhouding van soorten voorkomen worden. Een aantal voor planten en dieren schadelijke handelingen zijn op grond van de Flora- en faunawet verboden. Hiervoor zijn van belang de artikelen 8 t/m 12 Ffw waarin onder andere de vernieling en beschadiging van beschermde planten en het doden, verwonden, vangen, verontrusten en verstoren van diersoorten en hun verblijfplaatsen is verboden.

Op grond van artikel 75 Ffw kunnen ontheffingen van de verboden worden verleend en op grond van de ex artikel 75 vastgestelde AMvB (het Besluit aanwijzing dier- en plantensoorten Flora- en faunawet) gelden enkele vrijstellingen van het verbod. Welke voorwaarden verbonden zijn aan de ontheffing of vrijstelling hangt af van de dier- of plantensoorten die voorkomen. Hierbij wordt volgens de wettelijke kaders onderscheid gemaakt in drie categorieën, waarin soorten zijn ingedeeld op basis van zeldzaamheid en kwetsbaarheid.

  • Algemene soorten
    Voor de algemene soorten die zijn genoemd in tabel 1 bij de AMvB geldt de lichtste vorm van bescherming. Voor deze soorten geldt voor activiteiten die zijn te kwalificeren als ruimtelijke ontwikkelingen een vrijstelling van de verbodsbepalingen van de artikelen 8 t/m 12 Ffw. Aan deze vrijstelling zijn geen aanvullende eisen gesteld. Uiteraard geldt wel de algemene zorgplicht.
  • Overige soorten
    De overige soorten, genoemd in tabel 2 bij de AMvB, genieten een zwaardere bescherming. Voor deze soorten geldt voor activiteiten die zijn te kwalificeren als ruimtelijke ontwikkelingen een vrijstelling van het verbod, mits die activiteiten worden uitgevoerd op basis van een door de minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie goedgekeurde gedragscode. Wanneer er geen (goedgekeurde) gedragscode is, is voor die soorten een ontheffing nodig; de ontheffingsaanvraag wordt voor deze soorten getoetst aan het criterium 'doet geen afbreuk aan gunstige staat van instandhouding van de soort'.
  • Soorten genoemd in bijlage IV Habitatrichtlijn en bijlage 1 AMvB ex artikel 75
    Voor de soorten die zijn genoemd in bijlage IV van de Habitatrichtlijn en bijlage 1 van de AMvB ex artikel 75 Ffw geldt de zwaarste bescherming. Het hangt het van de precieze aard van de werkzaamheden en van de betrokken soort(en) af of een vrijstelling met gedragscode geldt, of dat een ontheffing noodzakelijk is. Voor de soorten die zijn genoemd in bijlage IV van de Habitatrichtlijn wordt geen ontheffing verleend bij ruimtelijke ontwikkelingen. Voor de soorten van bijlage 1 geldt dat bij ruimtelijke ontwikkelingen verstorende werkzaamheden alleen mogen worden uitgevoerd nadat daarvoor een ontheffing is verkregen. De ontheffingsaanvraag wordt getoetst aan drie criteria:
    1. 1. er is sprake van een in of bij de wet genoemd belang; en
    2. 2. er is geen alternatief; en
    3. 3. doet geen afbreuk aan gunstige staat van instandhouding van de soort.

Vogelsoorten zijn niet opgenomen in de hierboven genoemde categorieën. Voor verstoring van vogels en vogelnesten door ruimtelijke ontwikkelingen kan geen ontheffing worden verleend. Voor vogels kan alleen een ontheffing worden verleend op grond van een wettelijk belang uit de Vogelrichtlijn. Dat zijn: bescherming van flora en fauna, veiligheid van het luchtverkeer, volksgezondheid en openbare veiligheid. Van een (beperkt) aantal vogels is de nestplaats jaarrond beschermd. Voor de overige vogelsoorten geldt dat verstoring van broedende exemplaren is verboden. Buiten het broedseizoen mogen de nestplaatsen, zonder ontheffing, worden verstoord. Daarbij geldt geen standaardperiode voor het broedseizoen. Van belang is of een broedgeval verstoord wordt, ongeacht de datum. De meeste vogels broeden tussen medio maart en medio juli.

Gebiedsbescherming

Naast de soortbescherming wordt de gebiedsbescherming geregeld binnen de Natuurbeschermingswet (in de Natura 2000-gebieden) en binnen de Ecologische Hoofdstructuur. Bescherming van bos is aan de orde als bestemmingen van bestaand bos worden gewijzigd.

Bos- en natuurcompensatie

Bos en natuur worden ook beschermd door de Boswet en de provinciale richtlijn Bos- en natuurcompensatie uit 1998, die is gericht op de instandhouding van het bos- en natuurareaal in de provincie Gelderland. Voor gronden met de hoofd- of medebestemming 'Bos' en 'Natuur' die in het kader van ruimtelijke planvorming wordt aangetast, gelden bepaalde compensatieregels. Deze compensatie is afhankelijk van de vervangbaarheid van de aan te tasten natuur of de leeftijd van het te kappen bos. Bij bos jonger dan 25 jaar geldt een compensatie van 120%; voor bos van 25 tot 100 jaar 130% en voor bos ouder dan 100 jaar, 140%. Voor gronden binnen de bebouwde kom die volgens de criteria van de Boswet herplantplichtig zijn (bosjes van minimaal 10 are of 20 bomen in rijbeplanting) geldt eveneens de compensatieverplichting vanuit de richtlijn.

In de richtlijn is bepaald dat er in principe fysieke compensatie plaatsvindt: als natuur of bos moet plaatsmaken voor andere vormen van ruimtegebruik moet er op een andere plek natuur of bos voor terugkomen. Er moet dan gelijktijdig met het bestemmingsplan ten gevolge waarvan bos of natuur verdwijnt, een nieuw aan te leggen natuur- of bosgebied worden bestemd, hetzij in het eigen plangebied, hetzij in een ander plangebied. Slechts wanneer fysieke compensatie niet of maar gedeeltelijk mogelijk is dan wel onaanvaardbare vertraging voor het project oplevert, mag financieel gecompenseerd worden. In het geval van financiële compensatie dient die compensatie gelijktijdig met het vaststellen van het bestemmingsplan geregeld te zijn. Dat kan door het vastleggen van een privaatrechtelijke overeenkomst met een initiatiefnemer maar ook door het instellen van een gemeentelijk groenfonds dat is gericht op natuur- en boscompensatie.

De gemeente hanteert daarbij de Groene Kluis, waarin de financiële vergoeding van compensatieverplichtingen gericht worden ingezet op compensatie van de arealen bos of natuur en daarmee op versterking van de Groene Mal.

4.3.2 Onderzoeksresultaten

In de rapportage d.d. juni 2011, opgesteld door Faunaconsult en opgenomen in bijlage 5 van de Bijlagen bij de toelichting, zijn de resultaten van het flora- en faunaonderzoek voor de locatie Jonas 19 weergegeven. Voor Jonas 13 en 15 is geen onderzoek uitgevoerd, omdat het gebruik ongewijzigd blijft en er niet wordt gesloopt of gebouwd. Onderzoek voor die locaties is daarom niet nodig.

De ingreep

De varkensstallen en andere bedrijfsgebouwen en een deel van de vegetatie worden verwijderd, evenals de schapenweitjes. Vervolgens worden er 6 woningen gerealiseerd.

Effecten op algemene beschermde soorten in het plangebied

In het plangebied komen geen beschermde planten voor. Het foerageergebied van enkele algemeen voorkomende beschermde zoogdieren en amfibieën zal tijdelijk (deels) verdwijnen. Holen en individuen van algemeen voorkomende zoogdieren en amfibieën zullen hierbij mogelijk worden verstoord of verdwijnen. Voor al deze soorten biedt de directe omgeving van het plangebied voldoende andere foerageergebieden.

Effecten op algemene broedvogels

Het foerageergebied van enkele algemeen voorkomende beschermde vogels zal mogelijk (deels) verdwijnen. Voor al deze soorten biedt de directe omgeving van het plangebied voldoende andere foerageergebieden. Door de vegetatie en de gebouwen buiten het broedseizoen van de meeste vogelsoorten te verwijderen (dus buiten de periode 15 maart – 15 juli), wordt schade aan algemene vogelsoorten, eieren en vogelnesten voorkomen.

Effecten op de huismus

In het plangebied bevinden zich 5 nesten van de huismus. Om schade aan huismussen en hun eieren te voorkomen dient de sloop buiten de broedtijd van de huismus (buiten de periode eind maart – augustus) te worden uitgevoerd. Door bij de nieuwbouw te voorzien in alternatieve nestgelegenheid voor de huismus, blijft de functionaliteit van het plangebied als broedhabitat voor deze soort intact.

Effecten op de EHS, Natura 2000 gebied Veluwe en Nationaal landschap Veluwe

Doordat er netto meer verharding weg gaat dan dat er terug komt, ontstaat er meer leefgebied voor dieren en planten; de voorgenomen plannen hebben daarom een licht positief effect op de natuur in het Nationaal Landschap Veluwe en in de ecologische verbindingszone (onderdeel van de EH) die langs het plangebied loopt.

Doordat er geen varkens meer worden gehouden, zal er ook geen ammoniak meer worden uitgestoten. Dit heeft een positief effect op stikstofdepositiegevoelige habitats in het nabijgelegen Natura 2000-gebied "Veluwe".

De afstand van het plangebied tot Natura 2000-gebied Veluwe is circa 4 km en daarbij ligt het dorp Vaassen tussen het Natura 2000-gebied en het plangebied in. Daardoor zijn er geen verstorende effecten te verwachten van de toekomstige bewoning op Natura 2000-gebied Veluwe.

4.4 Archeologie

In de rapportage d.d. oktober 2011, opgesteld door BAAC en opgenomen in bijlage 6 van de Bijlagen bij de toelichting, zijn de resultaten van het Bureauonderzoek en Inventariserend Veldonderzoek weergegeven.

Uit bureauonderzoek geldt voor Jonas 19 met uitzondering van de locaties van de varkensschuren en het woonhuis, een middelhoge specifieke verwachting voor het aantreffen van vondsten en/of sporen uit het paleolithicum en het mesolithicum. De kans op eventuele vondsten en/of sporen uit latere perioden (neolithicum-middeleeuwen) wordt gering geacht (lage specifieke verwachting neolithicum en later).

Op basis hiervan heeft er een verkennend bodemonderzoek plaatsgevonden. Voor Jonas 19 geldt op basis van de resultaten van onderhavig onderzoek een lage archeologische verwachting op het aantreffen van vindplaatsen vanaf de steentijd. Vervolgonderzoek is niet noodzakelijk.

Aangezien op de locaties Jonas 13 en 15 niet wordt gebouwd, is hier geen archeologisch onderzoek uitgevoerd. Omdat daardoor eventuele archeologische waarden niet kunnen worden uitgesloten, is sprake van een archeologische verwachtingswaarde. Op basis van de archeologische beleidsadvieskaart van de gemeente Apeldoorn is hier sprake van een middelhoge archeologische verwachtingswaarde. Hiertoe is een dubbelbestemming opgenomen in het bestemmingsplan. Voor eventuele ingrepen in de bodem vanaf een bepaalde omvang, geldt daardoor een omgevingsvergunningplicht.

4.5 Financieel-economische Uitvoerbaarheid

Voor het bestemmingsplan is het niet noodzakelijk een exploitatieplan vast te stellen omdat:

  • Het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan begrepen gronden verzekerd is doordat met de eigenaar voorafgaand een overeenkomst over het verhaal van kosten is gesloten. In de overeenkomst is vastgelegd dat alle met het bestemmingsplan samenhangende kosten voor rekening zijn van de initiatiefnemer, daarbij inbegrepen zijn de kosten voor de procedure van het bestemmingsplan.
  • Verder zijn in de overeenkomst afspraken gemaakt over de wijze van verevenen en beeldkwaliteit voor het perceel.
  • Het bepalen van het tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13 lid 1 Wro niet noodzakelijk is.
  • Het stellen van eisen, regels of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13 lid 2 niet noodzakelijk is.

De economische uitvoerbaarheid van de functieverandering blijkt uit de exploitatieopzet die als bijlage 8 is opgenomen in de Bijlagen bij de toelichting.

5 Juridische Planopzet

5.1 Inleiding

In hoofdstuk 3 is de bestaande en toekomstige situatie in het plangebied beschreven. Hoofdstuk 4 bevat een toelichting op de planologische aspecten. De volgende stap is het treffen van een juridische regeling die dit vastlegt. Dit hoofdstuk beschrijft deze regeling. In paragraaf 5.2 wordt het karakter van dit bestemmingsplan beschreven. Paragraaf 5.3 beschrijft de gebruikte bestemmingen. Hier worden zowel de regels als de weergave van de bestemmingen op de plankaart beschreven. De beschrijving geeft aan hoe de regeling geïnterpreteerd moet worden. In paragraaf 5.4 tenslotte worden de algemene regels en de overgangs- en slotregels besproken.

5.2 Karakter Bestemmingsplan

Bestemmingsplan Jonas 13-23 Wenum Wiesel is (deels) een ontwikkelplan, waarin de toekomstige situatie van de percelen Jonas 19 en 23 het uitgangspunt is voor de wijze van bestemmen. Ten aanzien van de locaties Jonas 13 en 15 is het plan echter conserverend van aard. Dat wil zeggen dat geen nieuwe ontwikkelingen spelen en het huidige gebruik wordt gecontinueerd en als zodanig bestemd.

Voor de regels en de plankaart is gebruik gemaakt van de Apeldoornse standaard, die aansluit bij de systematiek van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2008.

Het plangebied ligt in het buitengebied van Wenum Wiesel waarvoor een integrale herziening van het bestemmingsplan in voorbereiding is. Bij het leggen van de bestemmingen is rekening gehouden met dat het plan te zijner tijd wordt opgenomen in het bestemmingsplan 'Wenum Wiesel en buitengebied.'

5.3 Bestemmingen

De bestemmingen zijn vastgelegd in de regels en op de plankaart. Samen geeft dit de regels voor gebruik en bebouwing van de grond. De bestemmingen worden hierna besproken.

Natuur
De gronden in het zuiden van het plangebied, tussen de weg Jonas en het Kanaal hebben de bestemming Natuur gekregen. Deze gronden zijn overgedragen ten behoeve van natuurbeheer.

Wonen

Het plangebied is opgenomen binnen het in voorbereiding zijnde bestemmingsplan "Wenum Wiesel en buitengebied" dat wordt opgesteld in het kader van de actualisering van bestemmingsplannen. In de systematiek van bestemmingsplan "Wenum Wiesel en buitengebied" wordt gewerkt met twee verschillende woonbestemmingen (Wonen - 1 en Wonen - 2). Om verwarring te voorkomen wordt voor onderhavig plangebied gekozen voor de bestemming "Wonen", omdat er binnen het perceel geen noodzaak is om dit onderscheid op te nemen. Daarnaast zou het toepassen van een bestemming "Wonen - 2" voor verwarring kunnen zorgen omdat dit de verwachting schept dat de bestemming "Wonen 1" kan worden aangetroffen binnen de plangrenzen. Voor nu wordt dus gekozen voor de bestemming "Wonen". Het nu aan de orde zijnde bestemmingsplan wordt ter zijner tijd opgenomen in het bestemmingsplan "Wenum Wiesel en buitengebied" waarbij dan aansluiting wordt gezocht met de regeling zoals opgenomen in dat plan.

De woningen in het plangebied hebben de bestemming Wonen. Voor zowel de bestaande als de nieuw te bouwen woningen geldt dat de inhoud maximaal 700 m3 mag bedragen.

Voor de nieuw te bouwen woningen te Jonas 19 is op de plankaart een bouwvlak gegeven. Het aantal woningen dat mag worden gebouwd bedraagt zes. Dit is weergegeven met de aanduiding 'maximum aantal woningen'. In HOOFDSTUK 3 ALGEMENE REGELS is bepaald dat daar waar binnen een bestemmingsvlak een bouwvlak is aangegeven, gebouwen uitsluitend mogen worden opgericht binnen het bouwvlak. Het bouwvlak is in overeenstemming met het verkavelingsplan opgenomen waarbij gekozen is om ruimte te geven daar waar het kan. Rekening houdend met zichtlijnen en grond die onbebouwd moet blijven. Buiten het bouwvlak zijn geen gebouwen toegestaan.

Uit stedenbouwkundig opzicht wordt het wenselijk geacht dat ter plaatse van twee woonkavels bijgebouwen, indien deze aan de woning worden gebouwd, eenzelfde goot- en bouwhoogte krijgen dan de woning. Om die reden is daarvoor een bijzondere (goot)hoogtemaatbepaling voor dergelijke bijgebouwen opgenomen.

De maximale oppervlakte van de gebouwen (woning met bijgebouwen) per woonkavel binnen het bouwvlak bedraagt 220 m2. Hiervoor is een aanduiding 'maximum bebouwd oppervlak (m2)' opgenomen. Deze regeling is opgenomen om te voorkomen dat binnen het ruime bouwvlak een groter oppervlak aan bebouwing wordt teruggebouwd dan dat is toegestaan op basis van de regeling functieverandering en om uit te sluiten dat er woningen kunnen worden gerealiseerd die een oppervlakte hebben van meer dan 220 m2.

Op gronden die zijn aangeduid als 'tuin' en 'groen' mogen geen gebouwen worden gebouwd. Ter plaatse van de aanduiding 'groen' is uitsluitend extensief grondgebonden agrarisch medegebruik, boomgaard, groenvoorzieningen en instandhouding van landschappelijke waarden toegestaan.

De gronden die gereserveerd zijn om de ontsluiting van de nieuwbouw te realiseren zijn weergegeven middels de aanduiding 'ontsluiting'.

Ter plaatse van de aanduiding 'wonen uitgesloten' mogen geen gebouwen worden opgericht die voor bewoning bestemd zijn. Deze regeling voorkomt dat het tegenovergelegen agrarisch bedrijf wordt gehinderd in zijn bedrijfsvoering.

Een kenmerkend karakter van het gebied is de kleinschaligheid. Om dit karakter te beschermen is de aanduiding 'kleinschaligheid' opgenomen. In artikel 10 en is de bijbehorende regeling opgenomen. De aan deze aanduiding verbonden omgevingsvergunningplicht voor werken, heen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden geldt niet ter plaatse van de woonbestemming.

In het kader van het bestemmingsplan 'Wenum Wiesel en buitengebied' (voorontwerp maart 2012) is onderzoek gedaan naar de cultuurhistorie. De woning op het perceel Jonas 15 heeft naar aanleiding van dat onderzoek de aanduiding 'karakteristiek' gekregen. In de regels is hiervoor een regeling opgenomen overeenkomstig het plan buitengebied.


Waarde - Beken en sprengen

De dubbelbestemming Waarde - Beken en sprengen is gegeven aan de beschermingszone van het tracé van het water dat parallel aan Jonas loopt. Het water zelf loopt niet door het plangebied. De gronden zijn, naast de daar voorkomende andere bestemmingen, mede bestemd voor het beheer, herstel en onderhoud van de landschappelijk en ecologisch waardevolle beken en sprengen. De dubbelbestemming beoogt ook de beekoevers te beschermen. Daarom is het bestemmingsvlak beduidend breder dan de beek zelf. Op de gronden met deze dubbelbestemming mogen uitsluitend gebouwen ten dienste van het beheer van de beken of sprengen worden gebouwd. Andere gebouwen zijn, mits passend binnen de andere bestemming, uitsluitend toegestaan door middel van het bij omgevingsvergunning afwijken van de regels. Afwijken is alleen mogelijk wanneer vooraf advies van de beheerder van de beek of spreng is ingewonnen. Als voorwaarde is daarnaast opgenomen dat de landschappelijke en ecologische waarden van de beek of spreng niet mogen worden aangetast. Ook deze bestemming kent voor een aantal werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden een omgevingsvergunningvereiste voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden.

Waarde - Archeologie middelhoog

Voor het plangebied is, daar waar van toepassing, de dubbelbestemming Waarde - Archeologie middelhoog opgenomen. Dit gebied is op de archeologische beleidskaart aangemerkt als gebied met middelhoge trefkans op archeologische resten. Voor deze dubbelbestemming geldt dat bij het indienen van een bouwaanvraag voor een bouwwerk met een oppervlakte van meer dan respectievelijk 100 m2 tevens een archeologisch onderzoeksrapport moet worden ingediend. Als uit dit rapport blijkt dat de archeologische waarden door het oprichten van het bouwwerk zullen worden verstoord, kunnen burgemeester en wethouders bepaalde voorwaarden aan de bouwvergunning verbinden. Wanneer de archeologische waarde van het terrein al uit andere informatie (bijvoorbeeld uit eerder uitgevoerd onderzoek) bij de gemeente bekend is, is het niet nodig nieuw onderzoek uit te voeren. Voor een aantal werken en werkzaamheden geldt in een omgevingsvergunningvereiste.

Beroeps- en bedrijfsuitoefening aan huis

Bij recht is het gebruik van een deel van (bedrijfs)woningen en bijgebouwen voor beroepsuitoefening en niet-publieksgerichte bedrijfsmatige activiteiten aan huis toegestaan. Daarbij worden enige beperkingen gesteld om ervoor te zorgen dat het woonkarakter van de woning het beroeps- of bedrijfsmatige gebruik blijft overheersen. Voor de niet-publieksgerichte bedrijfsmatige activiteiten aan huis geldt dat alleen bedrijfsactiviteiten die voorkomen op de Lijst van toegelaten bedrijfsactiviteiten aan huis zijn toegestaan. Voor deze lijst is aansluiting gezocht bij de bedrijven die in de richtafstandenlijst van de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' als bedrijven van categorie 1 zijn aangemerkt. Omdat het gaat om activiteiten in een woning op een relatief klein oppervlak is het aantal bedrijfsactiviteiten dat is toegelaten zeer beperkt gehouden.

Bouwregels

Voor de maatvoering van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde is per bestemming een bebouwingsschema opgenomen. In de bebouwingsschema's staan de maatvoeringsaspecten die voor die specifieke bestemming gelden. Vaak wordt verwezen naar de maatvoeringsaanduidingen op de plankaart.

Bevoegd gezag

Waar dit bestemmingsplan de bevoegdheid in het leven roept om af te wijken van de regels, is die bevoegdheid toebedeeld aan het bevoegd gezag. Over het algemeen zal dat bevoegd gezag het college van burgemeester en wethouders zijn. In een enkel geval zijn op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht gedeputeerde staten dan wel de minister bevoegd gezag voor het verlenen van de omgevingsvergunning en daarmee ook voor het bij die omgevingsvergunning afwijken van de regels van dit bestemmingsplan.

5.4 Algemene Regels En Overgangs- En Slotregels

In hoofdstuk 3 (Algemene regels) zijn regels opgenomen die gelden voor alle bestemmingen. In artikel 8 zijn bouwregels opgenomen die voor alle bestemmingen gelden. In lid 8.1 is onder andere de bepaling over ondergronds bouwen opgenomen. Hierin is bepaald dat ondergronds bouwen alleen daar is toegestaan waar ook bovengronds gebouwd mag worden, mits er een functionele relatie bestaat met de bovengronds toegelaten functie. Het laatste onderdeel van dit lid geeft een regeling voor legaal gebouwde (delen van) bouwwerken die niet voldoen aan de in het plan voorgeschreven maatvoering. De aanwezige maten zijn dan toegelaten, ook bij eventuele herbouw van het bouwwerk. Dit geldt alleen daar waar de afwijking voorkomt. Het laatste onderdeel van dit lid geeft een regeling voor legaal gebouwde (delen van) bouwwerken die niet voldoen aan de in het plan voorgeschreven maatvoering. De aanwezige maten zijn dan toegelaten, ook bij eventuele herbouw van het bouwwerk. Dit geldt alleen daar waar de afwijking voorkomt.

Lid 8.2 bevat de afdekbepaling. Hier is bepaald dat, wanneer in het plan een maximale goothoogte is aangegeven, het gebouw vanaf de aangegeven goothoogte dient te worden afgedekt met een kap. Deze bepaling impliceert dat een -al dan niet gedeeltelijke- platte afdekking is toegestaan, mits dat platte dak niet hoger is dan de op dat punt geldende maximaal toegelaten bouwhoogte.

In artikel 9 staan de algemene gebruiksregels. In lid 9.1 is beschreven welke vormen van gebruik in ieder geval gelden als gebruik in strijd met de bestemming.

In artikel 13 staan de procedureregels die bij het stellen van nadere eisen moeten worden toegepast. Procedureregels voor het bij omgevingsvergunning afwijken van de regels van het bestemmingsplan zijn niet opgenomen omdat daarvoor de procedure uit de wet algemene bepalingen omgevingsrecht van toepassing is. De procedureregels voor uitwerkings- en wijzigingsplannen staan in de Wet ruimtelijke ordening. Artikel 14 tenslotte geeft aan welke regeling geldt wanneer wordt verwezen naar andere wettelijke regelingen en plannen. De overige artikelen bevatten bekende regels die geen nadere bespreking behoeven.

Hoofdstuk 4 bevat tot slot het overgangsrecht voor bouwwerken en gebruik en de titel van het bestemmingsplan.

6 Inspraak En Overleg

6.1 Inspraak En Overleg

Inspraak
Overeenkomstig het in de gemeentelijke inspraakverordening bepaalde heeft geen voorontwerp van dit plan ter inzage gelegen met de mogelijkheid een reactie te geven.

Overleg ex artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening

Het overleg met het Waterschap als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is achterwege gelaten in overeenstemming met de richtlijn "Watertoetsprocedureregels voor postzegelplannen" van het Waterschap Veluwe. Het plan is eveneens niet toegezonden aan de Rijksdiensten aangezien met dit plan geen nationale belangen in het geding zijn. Het plan is in overeenstemming met de regels van de regionale streekplanuitwerking 'Waar de stallen verdwijnen: Oude erven, nieuwe functies'. Gelet op de aard en omvang van het plan en aangezien het plan in overeenstemming is met het provinciale beleid, is geen formele overlegreactie ex artikel 3.1.1. Bro gevraagd aan de provincie. Wel is een melding ex artikel 3.8 lid 1 onder b Wro gedaan van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan. Hierop is geen reactie gekomen.

Bijlage 1 Lijst Van Toegelaten Bedrijfsactiviteiten Aan Huis

SBI-CODE OMSCHRIJVING
CATEGORIE
221 Uitgeverijen (kantoren) 1
2223 Grafische afwerking 1
223 Reproduktiebedrijven opgenomen media 1
361 Meubelstoffeerderijen 1
511 Handelsbemiddeling (kantoren) 1
527 Reparatie t.b.v. particulieren (excl. auto's en motorfietsen) 1
61, 62 Vervoersbedrijven (uitsluitend kantoren) 1
6322, 6323 Overige dienstverlening t.b.v. vervoer (kantoren) 1
634 Expediteurs, cargadoors (kantoren) 1
633 Reisorganisaties 1
642 Telecommunicatiebedrijven 1
65, 66, 67 Banken, verzekeringsbedrijf/kantoor 1
70 Verhuur van en handel in onroerend goed 1
72 Computerservice- en informatietechnologiebureaus e.d. 1
732 Maatschappij- en geesteswetenschappelijk onderzoek 1
74 Overige zakelijke dienstverlening; kantoren 1
9302 Schoonheidsspecialist op afspraak 1
9302 Kapper op afspraak 1
9305 Persoonlijke dienstverlening niet elders genoemd 1

Bijlage 1 Uitgangspunten En Randvoorwaarden Erftransformatie

Bijlage 1 uitgangspunten en randvoorwaarden erftransformatie

Bijlage 2 Verkavelingsplan

Bijlage 2 verkavelingsplan

Bijlage 3 Bodemonderzoek

Bijlage 3 bodemonderzoek

Bijlage 4 Akoestisch Onderzoek

Bijlage 4 akoestisch onderzoek

Bijlage 5 Natuurwaardenonderzoek

Bijlage 5 natuurwaardenonderzoek

Bijlage 6 Archeologisch Onderzoek

Bijlage 6 archeologisch onderzoek

Bijlage 7 Cha Uitsnede

Bijlage 7 CHA uitsnede

Bijlage 8 Exploitatieopzet

Bijlage 8 Exploitatieopzet

Bijlage 9 Procedureschema

Voorbereidingsbesluit datum van inwerkingtreding
-
Voorbereidingsbesluit geldig t/m
-
Voorontwerp ter inzage
-
Ontwerpplan ter inzage
11-10-2012 - 21-11-2012
Vaststelling door gemeenteraad
27-06-2013
Terinzagelegging vastgesteld plan
11-07-2013 - 21-08-2013