Malkenschoten 23
Bestemmingsplan - gemeente Apeldoorn
Onherroepelijk op 12-04-2013 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
1.1 plan
Het bestemmingsplan Malkenschoten 23 van de gemeente Apeldoorn.
1.2 bestemmingsplan
De geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0200.bp1180-onh1 met de bijbehorende regels en bijlagen.
1.3 aan- of uitbouw
Een aan een woning toegevoegd visueel ondergeschikt bouwdeel, waarin woonfuncties zijn toegestaan, gelegen:
- ter plaatse van de aanduiding 'erf';
- binnen het bouwvlak, op het gedeelte waar volgens deze regels de bouw van een woning niet is toegestaan.
1.4 aanduiding
Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.5 aanduidingsgrens
De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.6 aanduidingsvlak
Een vlak, door aanduidingsgrenzen van andere vlakken gescheiden.
1.7 aaneengebouwde woning
Een woning in een rij van 3 of meer niet-gestapelde woningen waarvan de hoofdgebouwen aan elkaar zijn gebouwd.
1.8 ander werk
Een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden.
1.9 antennedrager
Een antennemast of andere constructie bedoeld voor de bevestiging van een antenne.
1.10 antenne-installatie
Een installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de al dan niet in een of meer techniekkasten opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie.
1.11 bebouwing
Eén of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
1.12 bedrijfswoning
Een woning die een functionele binding heeft met het bedrijf, de instelling of de inrichting, ten behoeve van beheer van en/of toezicht op het bedrijf, de instelling of de inrichting.
1.13 begeleid wonen
Vormen van wonen waarbij de begeleiding door externen plaatsvindt, zodat zelfstandig wonen mogelijk wordt of blijft, met dien verstande dat de externen niet voortdurend of nagenoeg voortdurend aanwezig zijn en in de woning geen afzonderlijke ruimte voor de begeleiding aanwezig is.
1.14 beroepsuitoefening aan huis
Een dienstverlenend beroep op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig of technisch gebied of daarmee gelijk te stellen activiteiten, niet zijnde detailhandel, dat in een woning of bedrijfswoning (inclusief bijgebouwen) wordt uitgeoefend, waarbij de (bedrijfs)woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitstraling of uitwerking heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is.
1.15 bestaand
- bij bouwwerken: een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan aanwezig of in uitvoering is dan wel gebouwd kan worden krachtens een vergunning;
- bij gebruik: het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan.
1.16 bestemmingsgrens
De grens van een bestemmingsvlak.
1.17 bestemmingsvlak
Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.18 bouwen
Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.
1.19 bouwgrens
De grens van een bouwvlak.
1.20 bouwlaag
Een doorlopend gedeelte van een gebouw, begrensd door op gelijke of bij benadering gelijke bouwhoogte liggende vloeren of balklagen.
1.21 bouwvlak
Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid waar ingevolge de regels gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.
1.22 bouwwerk
Elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
1.23 bijgebouw
Een niet voor bewoning bestemd gebouw, dat ten dienste staat van en in bouwmassa ondergeschikt is aan de woning, waaronder in ieder geval begrepen een huishoudelijke bergruimte, garage of hobbyruimte.
1.24 dependance
Een voor de huisvesting van een zelfstandig huishouden geschikt gebouw, dat ruimtelijk één geheel vormt met de woning en blijvend onderdeel uitmaakt van de kavel van de woning.
1.25 detailhandel
Het bedrijfsmatig te koop of te huur aanbieden, hieronder begrepen de uitstalling ten verkoop of verhuur, het verkopen, verhuren en/of leveren van goederen en diensten aan degenen die deze goederen en diensten kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.
1.26 dienstverlening
Het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen.
1.27 erkend archeoloog
Een door burgemeester en wethouders als zodanig aangewezen archeoloog die voldoet aan de door en krachtens de Monumentenwet gestelde kwalificaties en eisen.
1.28 folly
Een bouwwerk bedoeld ter verfraaiing, als blikvanger of oriëntatiepunt, niet noodzakelijkerwijs functioneel van aard.
1.29 gebouw
Elk bouwwerk dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.30 hoge archeologische verwachtingswaarde
Een aan een gebied toegekende waarde die aangeeft dat ter plaatse de trefkans op archeologische vondsten hoog is dan wel dat het belang van de mogelijke archeologische waarden en/of vondsten hoog is.
1.31 hoofdgebouw
Een gebouw dat op een kavel door zijn ligging, constructie, afmetingen of functie als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.
1.32 hoofdverblijf
- a. Het adres waar betrokkene woont of, indien betrokkene op meer dan één adres woont, het adres waar hij naar verwachting gedurende een half jaar de meeste malen zal overnachten;
- b. het adres waar, bij ontbreken van een adres als bedoeld onder a, betrokkene naar redelijke verwachting gedurende drie maanden tenminste twee derde van de tijd zal overnachten.
1.33 kampeermiddel
Een tent, tentwagen, kampeerauto of caravan dan wel enig ander onderkomen of enig ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelte daarvan, voorzover geen bouwwerk zijnde waarvoor een omgevingsvergunning voor het bouwen vereist is als bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht; een en ander voor zover deze onderkomens of voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor verblijfsrecreatie.
1.34 kantoor
Een (deel van een) gebouw dat door aard, indeling en inrichting kennelijk is bedoeld voor het verrichten van werkzaamheden van hoofdzakelijk administratieve aard.
1.35 kavel
De bij een bestaand of te realiseren gebouw behorende gronden, samenvallend met de eigendomsgrens of met de grens van het gehuurde.
1.36 nutsvoorziening
Een voorziening ten behoeve van de telecommunicatie en de gas-, water- en electriciteitsdistributie alsmede soortgelijke voorzieningen van openbaar nut, waaronder in ieder geval worden begrepen ondergrondse leidingen, transformatorhuisjes, pompstations, gemalen, telefooncellen en zendmasten.
1.37 overkapping
Een bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat een overdekte ruimte vormt zonder dan wel met ten hoogste één wand.
1.38 peil
Het gemiddelde afgewerkte bouwterrein dat aansluit aan de naar de weg dan wel openbare ruimte gekeerde gevel.
1.39 permanente bewoning
Gebruik als hoofdverblijf als bedoeld in de Wet GBA, waaronder wordt verstaan:
- a. het gebruik als woning door een zelfde persoon, (deel van) een gezin of samenwoning op een wijze die ingevolge het in de Wet GBA bepaalde noopt tot inschrijving in het persoonsregister van de gemeente en/of
- b. het in de periode van 1 november tot 15 maart meer dan 70 maal ter plaatse nachtverblijf houden, terwijl betrokkene niet elders daadwerkelijk over een hoofdverblijfbeschikt.
1.40 prostitutie
Het tegen betaling hebben van seksuele omgang met anderen.
1.41 publieksgerichte dienstverlening
Een bedrijfsmatige activiteit uitsluitend of overwegend gericht op het verlenen van diensten aan particulieren met een rechtstreeks contact met het publiek, niet zijnde detailhandel, horeca of seksinrichting.
1.42 recreatiewoning
Een gebouw, geen woonkeet en geen stacaravan of een ander bouwwerk op wielen zijnde, dat uitsluitend één woning bevat, niet voor permanente bewoning bestemd is en gedurende het hele jaar gebruikt wordt voor recreatieve doeleinden.
1.43 risicovolle inrichting
Een inrichting waarvoor ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde, een richtwaarde voor het risico dan wel een risico-afstand moet worden aangehouden bij het in het bestemmingsplan toelaten van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten als bedoeld in genoemd Besluit.
1.44 seksinrichting
Een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte, bestemd voor het bedrijfsmatig doen plaatsvinden van voorstellingen en/of vertoningen van erotische aard en/of pornografische aard dan wel een gelegenheid waar seksuele handelingen worden verricht; onder seksinrichting wordt mede begrepen:
- a. seksbioscoop
Een inrichting, bestemd voor het door middel van audiovisuele middelen doen plaatsvinden van voorstellingen van erotische en/of pornografische aard. - b. seksclub
Een inrichting, bestemd voor het doen plaatsvinden van vertoningen van erotische en/of pornografische aard dan wel een gelegenheid waar seksuele handelingen worden verricht. - c. seksautomaat
Een inrichting, bestemd voor het door middel van automaten doen plaatsvinden van audiovisuele voorstellingen van erotische en/of pornografische aard. - d. sekswinkel
Een ruimte, bestemd voor het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen uitstalling ten verkoop, verkopen en/of leveren van seksartikelen, waaronder begrepen pornografische lectuur en gegevensdragers, aan de uiteindelijke verbruiker of gebruiker. - e. prostitutiebedrijf
Een ruimte, bestemd dan wel in gebruik voor het daarin uitoefenen van prostitutie.
1.45 verblijfsgebied
Gebied bedoeld voor verblijf, waartoe in ieder geval (ontsluitings)wegen, fiets- en voetpaden, water, parkeer-, groen- en speelvoorzieningen en hondenuitlaatplaatsen worden gerekend.
1.46 verblijfsrecreatie
Recreatief verblijf, waarbij overnacht wordt in kampeermiddelen en/of recreatiewoningen.
1.47 winkel
Een (deel van een) gebouw dat blijkens aard, indeling en inrichting kennelijk is bedoeld voor de uitoefening van detailhandel en/of het verlenen van diensten, waaronder mede worden begrepen videotheken, kapsalons en buffetverkoop. Tot de winkel worden de voor publiek toegankelijke ruimte alsmede de bijbehorende magazijnruimte, kantoren en overige dienstruimten begrepen.
1.48 woning
Een gebouw of een zelfstandig gedeelte van een gebouw dat bedoeld is voor de huisvesting van personen.
1.49 zakelijke dienstverlening
Kantoor met baliefunctie ten behoeve van publieksgerichte commerciële en/of maatschappelijke dienstverlening.
1.50 zonnecollector
Een bouwwerk ten behoeve van de opvang van zonne-energie.
1.51 zorgwoning
Een gebouw of zelfstandig gedeelte van een gebouw dat bedoeld is voor de huisvesting van personen die niet zelfstandig kunnen wonen en die geestelijke en/of lichamelijke verzorging behoeven; verzorging kan voortdurend of nagenoeg voortdurend plaatsvinden en in het gebouw kan afzonderlijke ruimte ten behoeve van de verzorging aanwezig zijn.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 de bouwhoogte van een bouwwerk
Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.2 de goothoogte van een bouwwerk
Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.3 de oppervlakte van een bouwwerk
Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.4 het bebouwingspercentage
De in procenten uitgedrukte verhouding van de oppervlakte van de bebouwing in een bouwvlak dan wel aanduidingsvlak tot de oppervlakte van dat bouwvlak dan wel aanduidingsvlak, per kavel gemeten.
2.5 de vloeroppervlakte
Tussen de (denkbeeldige) buitenwerkse gevelvlakken en/of harten van scheidsmuren, met dien verstande dat vloeroppervlakte waarboven minder dan 1,50 meter bouwhoogte aanwezig is hierbij buiten beschouwing wordt gelaten.
2.6 de inhoud van een bouwwerk
Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.7 de dakhelling
Langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Wonen
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. woningen;
- b. beroepsuitoefening aan huis;
- c. niet-publieksgerichte bedrijfsmatige activiteiten aan huis;
- d. uitsluitend afschermende beplanting in de vorm van een houtwal ter plaatse van de aanduiding 'houtwal';
- e. nutsvoorzieningen;
- f. tuin en/of erf;
met de daarbij behorende bouwwerken.
3.2 Bouwregels
3.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de situering van bijgebouwen en de oppervlakte per bijgebouw, voor zover dit noodzakelijk is voor:
- a. het waarborgen van de in het plan beoogde stedenbouwkundige kwaliteit;
- b. het voorkomen van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken;
- c. het bewerkstelligen van een onderlinge afstemming van de bebouwing.
Op het stellen van nadere eisen zijn de in artikel 9 opgenomen procedureregels van toepassing.
3.4 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het in lid 3.2 bepaalde:
- a. dat bijgebouwen, aan- of uitbouwen en overkappingen minimaal 3 meter achter de lijn waarin de voorgevel is gebouwd moeten worden gesitueerd, eventueel met overschrijding van de bouwgrens, indien dit past in het stedenbouwkundig beeld dat in het plan is beoogd;
- b. voor het ten behoeve van de privacy bouwen van een erf- of terreinafscheiding op hoekpercelen tot een bouwhoogte van 2 meter, indien dit met het oog op het stedenbouwkundig beeld dat in het plan is beoogd en de verkeers- en sociale veiligheid niet onaanvaardbaar is.
3.5 Specifieke gebruiksregels
3.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
3.7 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen door aan ieder bouwvlak met de bestemming 'Wonen' de aanduiding 'zorgwoning' toe te voegen teneinde zorgwoningentoe te staan indien:
- a. geen onevenredige hinder voor de omgeving ontstaat;
- b. geen nadelige invloed ontstaat op de normale afwikkeling van het verkeer en in de parkeerbehoefte wordt voorzien;
- c. de bebouwing per bouwvlak maximaal 2.500 m3 bedraagt;
- d. de bebouwing voldoet aan de voor de betreffende locatie geldende maatvoerings- en bouwaanduidingen en aan de regels in het bebouwingsschema.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 4 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 5 Algemene Bouwregels
5.1 Algemene regels
- a. De bebouwing dient te voldoen aan de maatvoerings- en overige aanduidingen en aan het bepaalde in het bij de desbetreffende bestemming behorende bebouwingsschema.
- b. Gebouwen mogen uitsluitend worden opgericht binnen bouwvlakken, tenzij in deze regels anders is bepaald.
- c. Uitsluitend mogen worden opgericht bouwwerken die ten dienste staan van de bestemming.
- d. Daar waar volgens deze regels bebouwing is toegestaan, mag tevens ondergronds worden gebouwd, met dien verstande dat uitsluitend zijn toegestaan ruimten die een functionele eenheid vormen met de ter plaatse toegestane functies, zoals huishoudelijke (berg)ruimten, parkeerruimten en fietsenstallingen.
- e. In afwijking van het in dit lid onder b bepaalde is, ter plaatse van de op de weg c.q. de openbare ruimte georiënteerde gevel, overschrijding van de bouwgrens door ondergeschikte bouwdelen toegestaan, waaronder in ieder geval begrepen een erker, luifel, balkon of bouwwerk ten behoeve van de hoofdingang, waarvan de diepte niet meer dan 1,20 m en de bouwhoogte niet meer dan 3,50 m bedraagt.
- f. Daar waar in dit plan is bepaald dat de gronden tevens mogen worden gebruikt voor nutsvoorzieningen mogen bouwwerken ten behoeve van nutsvoorzieningen, zowel binnen als buiten het bouwvlak, worden opgericht, met dien verstande dat -indien het gebouwen betreft- de inhoud niet meer dan 60 m3 en de goothoogte niet meer dan 4 meter bedraagt, en -indien het bouwwerken, geen gebouwen zijnde betreft- de oppervlakte niet meer dan 10 m2 en de bouwhoogte niet meer dan 4 meter bedraagt.
- g. Voor zover legaal gebouwde (delen van) bouwwerken op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan niet voldoen aan de in het plan genoemde maten gelden de dan aanwezige maten, uitsluitend ter plaatse van de afwijking, als vervangende regel.
5.2 Afdekking van gebouwen
Artikel 6 Algemene Gebruiksregels
6.1 Gebruik in strijd met de bestemming
Als gebruik in strijd met de bestemming geldt in ieder geval:
- a. het gebruik van bouwwerken voor een seksinrichting;
- b. de permanente bewoning van recreatiewoningen, kampeermiddelen en andere onderkomens en gebouwen die niet voor permanente bewoning bestemd zijn;
- c. het gebruik van niet-bebouwde grond als permanente staan- of ligplaats van demonteerbare of verplaatsbare inrichtingen voor de verkoop van etenswaren en/of dranken;
- d. het gebruik van niet-bebouwde grond als staan- of ligplaats voor kampeermiddelen buiten de daarvoor aangewezen gronden;
- e. het gebruik van niet-bebouwde grond als staan- of ligplaats voor voor (menselijk of dierlijk) verblijf geschikte, al dan niet aan hun bestemming onttrokken, vaar- of voertuigen, arken of andere objecten, voor zover die niet als bouwwerk zijn aan te merken;
- f. het gebruik van niet-bebouwde grond voor het opslaan, storten of bergen van al dan niet afgedankte stoffen, voorwerpen en producten, tenzij dit gebruik noodzakelijk is voor of verband houdt met het op de bestemming gerichte gebruik van de gronden;
- g. het verstoren van archeologische waarden door het uitvoeren van grondwerkzaamheden in het kader van de natuurontwikkeling, het aanleggen van leidingen en het waterbeheer dieper dan 0,50 m onder het maaiveld over een oppervlakte van ten minste 1.000 m², tenzij blijkt dat de archeologische waarden niet onevenredig worden verstoord, hetgeen moet blijken uit een (voor)onderzoek ter plaatse begeleid door een erkend archeoloog aan de hand van een voor dit onderzoek namens het bevoegd gezag op te stellen Programma van Eisen.
Indien het (voor)onderzoek daartoe aanleiding geeft, kan het bevoegd gezag op advies van de archeoloog besluiten zonodig een opgraving te laten plaatsvinden.
Het (voor)onderzoek is niet nodig indien naar het oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld.
6.2 Strafbepaling
Overtreding van het in het eerste lid bepaalde is een strafbaar feit.
Artikel 7 Algemene Afwijkingsregels
7.1 Afwijkingsbevoegdheid
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de regels van het plan:
- a. voor het afwijken van deze regels ten behoeve van het bouwen van zonnecollectoren, beeldende kunstwerken (waaronder begrepen follies), riool-overstortkelders, rioolgemalen, boven- en ondergrondse containerruimten, informatie- en reclameborden, niet voor bewoning bestemde gebouwen of bouwwerken geen gebouwen zijnde van openbaar nut, indien deze redelijkerwijs niet kunnen worden ondergebracht in nabij gelegen bebouwing, een en ander voorzover deze -indien het gebouwen betreft- inhoud niet meer dan 60 m3 en de goothoogte niet meer dan 3 meter bedraagt, en -indien het bouwwerken geen gebouwen zijnde betreft- de oppervlakte niet meer dan 10 m2 en de bouwhoogte niet meer dan 4 meter bedraagt; van de bouwhoogtebepaling zijn uitgezonderd beeldende kunstwerken en ontluchtingspijpen; van de inhoudsbepaling zijn uitgezonderd riool-overstortkelders en rioolgemalen en van de oppervlaktebepaling zijn uitgezonderd beeldende kunstwerken;
- b. ten aanzien van de voorgeschreven bouwhoogte voor antenne-installaties, voor zover de bouwhoogte daarvan niet meer dan 40 meter bedraagt en deze bouwhoogte noodzakelijk is in verband met het beoogde gebruik;
- c. indien en voor zover het in geringe mate afwijken ten aanzien van bestemmingsgrenzen, bouwgrenzen, aanduidingsgrenzen en overige aanduidingen in het horizontale vlak noodzakelijk is ter aanpassing aan de bij uitmeting blijkende werkelijke toestand van het terrein;
- d. indien en voor zover het afwijken ten aanzien van bouwgrenzen, aanduidingsgrenzen en overige aanduidingen in het horizontale vlak noodzakelijk is, indien dit uit het oogpunt van doelmatig gebruik van de grond en bebouwing gewenst is, mits die afwijking ten opzichte van hetgeen is aangegeven niet meer dan 10 meter bedraagt;
- e. voor het afwijken ten aanzien van de voorgeschreven goothoogte en bouwhoogte van gebouwen, aanduidingsgrenzen, bouwhoogte van bouwwerken, oppervlakte van bebouwing, onderlinge afstand tussen gebouwen, dieptes, afstand tot perceelsgrenzen en overige aanwijzingen, maten en afstanden, eventueel met overschrijding van de bouwgrens, mits deze afwijkingen niet meer bedragen dan 10% van de in het plan voorgeschreven maten, afstanden, oppervlakten en percentages.
7.2 Voorwaarden voor afwijken
Afwijken als bedoeld in dit artikel is alleen mogelijk :
- a. voor zover het in het plan beoogde stedenbouwkundig beeld niet onevenredig wordt aangetast;
- b. voor zover zich geen dringende redenen daartegen verzetten.
7.3 Aangrenzende percelen
Afwijken als bedoeld in lid 7.1 is niet mogelijk indien enig aangrenzend terrein of gebouw in een toestand wordt gebracht, die strijdig is met de regels van het plan en/of de verwezenlijking van de bestemming volgens het plan of de handhaving van de verwerkelijkte bestemming overeenkomstig het plan onmogelijk maakt en dit niet door het stellen van voorschriften aan de omgevingsvergunning kan worden voorkomen.
7.4 Bouwwerken onder het overgangsrecht
Het in lid 7.1 onder e bepaalde is niet van toepassing op bouwwerken als bedoeld in artikel 11 van deze regels (Overgangsrecht bouwwerken).
Artikel 8 Algemene Wijzigingsregels
8.1 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen:
- a. indien en voor zover het noodzakelijk is af te wijken van bestemmingsgrenzen, bouwgrenzen, aanduidingsgrenzen en overige aanduidingen in het horizontale vlak, ofwel ter aanpassing aan de bij uitmeting blijkende werkelijke toestand van het terrein, dan wel indien dit uit het oogpunt van doelmatig gebruik van de grond en bebouwing gewenst is en er geen dringende redenen zijn die zich hiertegen verzetten en mits die afwijking ten opzichte van hetgeen op de kaart is aangegeven, niet meer dan 15 meter bedraagt;
- b. indien en voor zover uit het oogpunt van doelmatig gebruik het noodzakelijk is af te wijken van de voorgeschreven goothoogte en bouwhoogte van gebouwen, aanduidingsgrenzen, bouwhoogte van bouwwerken, oppervlakte van bebouwing, onderlinge afstand tussen gebouwen, afstand tot perceelsgrenzen en overige aanwijzingen, maten en afstanden, eventueel met overschrijding van de bouwgrens, mits deze afwijkingen meer bedragen dan 10%, doch minder dan 15% van de in het plan voorgeschreven maten, afstanden, oppervlakten en percentages;
- c. teneinde voor antenne-installaties een grotere bouwhoogte dan 40 meter toe te staan indien dat noodzakelijk is voor het beoogde gebruik, met dien verstande dat de bouwhoogte niet meer dan 60 meter mag bedragen.
8.2 Voorwaarden voor wijziging
- a. Toepassing van de wijzigingsbevoegdheid als bedoeld in dit artikel mag alleen plaatsvinden voor zover de in het gebied voorkomende karakteristieke bebouwing en het in het plan beoogde stedenbouwkundig beeld niet onevenredig worden aangetast.
- b. Toepassing van de wijzigingsbevoegdheid als bedoeld in lid 8.1 onder c voor een antenne-installatie met een bouwhoogte van meer dan 80 meter boven NAP mag alleen plaatsvinden indien de antenne-installatie niet leidt tot een onaanvaardbare vermindering van de werking van de radar, blijkend uit een advies ter zake van de beheerder van de radar.
Artikel 9 Algemene Procedureregels
Een beslissing omtrent het stellen van nadere eisen wordt niet genomen dan nadat belanghebbenden schriftelijk in kennis zijn gesteld van het voornemen tot het stellen van nadere eisen en in de gelegenheid zijn gesteld zienswijzen tegen die voorgenomen nadere eisen bij burgemeester en wethouders in te dienen.
Artikel 10 Verwijzing Naar Andere Wettelijke Regelingen
Bij een verwijzing naar andere wettelijke regelingen is bedoeld de desbetreffende wet zoals die luidt op het tijdstip van terinzageleggen van het ontwerp van dit plan.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 11 Overgangsrecht Bouwwerken
11.1 Overgangsrecht
Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
- a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
11.2 Afwijken
Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
11.3 Overgangsrecht niet van toepassing
Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
Artikel 12 Overgangsrecht Gebruik
12.1 Overgangsrecht
Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
12.2 Ander strijdig gebruik
Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
12.3 Onderbreken gebruik onder overgangsrecht
Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
12.4 Overgangsrecht niet van toepassing
Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 13 Slotregel
Deze regels kunnen worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan Malkenschoten 23.
Vastgesteld bij besluit van de raad van de gemeente Apeldoorn
d.d. 14 februari 2013 nr. 13-2013
Mij bekend,
De griffier,
Namens hem:
John de Meij
manager Team Omgevingsrecht & Advies
1 Inleiding
1.1 Aanleiding
De initiatiefnemer heeft de gronden inclusief de bestaande woning op het perceel van Malkenschoten 23 gekocht. Tevens beschikt initiatiefnemer over de aangrenzende gronden. De bestaande woning is inmiddels gesloopt en naastgelegen gronden worden nu bij de kavel betokken om zo een nieuwe bouwmogelijkheid voor een vrijstaande woning te creeren centraal op deze grotere kavel.
1.2 Ligging En Begrenzing
De ontwikkelingslocatie is gelegen in het zuiden van Apeldoorn, ten zuiden van de woonwijken Componistenkwartier en Rivierenkwartier. Het perceel bevindt zich in een (sport)parkachtige omgeving met aan de overzijde van de weg het bedrijventerrein malkenschoten. Tevens is aan de overzijde een woon-werklocatie met standplaatsen voor woonwagens gevestigd.
figuur 1.1. ligging plangebied
1.3 Geldend Bestemmingsplan
Het vigerende bestemmingsplan voor het huidige perceel Malkenschoten 23 is op dit moment nog het bestemmingsplan Malkenschoten 3e herziening en heeft daarin de bestemming "Eengezinshuizen openbebouwing". Ook bestaat een deel van het plangebied uit een deel van het perceel Malkenschoten 29 (ten oosten van Malkenschoten 23). Dit deel van het plangebied ligt in het bestemmingsplan Malkenschoten en heeft de bestemming "Agrarische doeleinden".
figuur 1.2 Vigerende bestemmingsplan
Op termijn zal een nieuw bestemmingsplan voor Malkenschoten - Kayersmolen vastgesteld worden in het kader van de actualisering. Onderstaande afbeelding vormt een uitsnede van het ontwerp bestemmingsplan. In lijn met het vigerende bestemmingsplan is ook hier de woonbestemming opgenomen. Het is zaak om de procedures van enerzijds dit grotere actualisatieplan en anderzijds het postzegelplan voor het particuliere initiatief goed op elkaar af te stemmen.
figuur 1.3. ontwerp bestemmingsplan Malkenschoten - Kayersmolen
1.4 Werkwijze En Opzet Van De Toelichting
In hoofdstuk 2 wordt het beleid beschreven dat relevant is voor deze ontwikkeling. De bestaande situatie wordt vervolgens in hoofdstuk 3 beschreven. In hoofdstuk 4 wordt de nieuwe situatie weergegeven. In hoofdstuk 5 wordt de uitvoerbaarheid van het plan beschreven, waarbij aandacht wordt gegeven aan de financiële haalbaarheid, de milieutechnische randvoorwaarden en de planologische randvoorwaarden. Vervolgens wordt in hoofdstuk 6 een toelichting gegeven op de regels. Hoofdstuk 7 Maatschappelijke uitvoerbaarheid (Inspraak en Overleg o.a.) gaat in op de wijze waarop overleginstanties en omwonenden zijn betrokken bij de planvorming.
2 Beleidskader
2.1 Structuurvisie Infrastructuur En Ruimte
Het Ministerie van Infrastructuur en Milieu heeft een nieuwe structuurvisie opgesteld Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) "Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. Deze is in samenhang met het Besluit Algemene Regels Ruimtelijke Ordening (Barro/ AmvB Ruimte) in werking getreden op 17 december 2011. Hierna wordt kort de doelstelling van dit nieuwe beleid samengevat.
Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar & veilig. Daar streeft het Rijk naar met een krachtige aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen scherp prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. Dit doet het Rijk samen met andere overheden. Bij deze aanpak hanteert het Rijk een filosofie die uitgaat van vertrouwen, heldere verantwoordelijkheden, eenvoudige regels en een selectieve rijksbetrokkenheid.
Een actualisatie van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid is nodig om die nieuwe aanpak vorm te geven. De verschillende beleidsnota’s op het gebied van ruimte en mobiliteit zijn gedateerd door nieuwe politieke accenten en veranderende omstandigheden zoals de economische crisis, klimaatverandering en toenemende regionale verschillen die onder andere ontstaan omdat groei, stagnatie en krimp gelijktijdig plaatsvinden. Deze structuurvisie geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en is de ‘kapstok’ voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.
In deze structuurvisie schetst het Rijk ambities tot 2040 en doelen, belangen en opgaven tot 2028. De forse bezuinigingsopgave maakt dat er scherp geprioriteerd moet worden. De financiële middelen zijn de komende jaren beperkt en private investeerders zijn terughoudender. Hierdoor vertragen projecten, worden deze heroverwogen of zelfs gestopt. Daarnaast werkt de huidige wijze van financiering van gebiedsontwikkeling niet meer. Nieuwe verdienmodellen en andere kostendragers zijn nodig om gebiedsontwikkeling weer van de grond te krijgen. Tegelijkertijd vragen grote opgaven op het gebied van concurrentiekracht, bereikbaarheid, leefbaarheid & veiligheid om rijksbetrokkenheid.
De AmvB ruimte (Barro) bevat algemene regels voor bestemmingsplannen. Zo bepaalt het Barro onder meer dat bestemmingsplannen de doorvaart voor schepen niet mogen belemmeren als in het plan zich een vrijwaringszone van een rijksvaarweg bevindt. Verder staat eveneens in dit besluit dat bestemmingsplannen binnen reserveringsgebieden geen plannen mogen bevatten die uitbreidingen van het spoor belemmeren. Een bestemmingsplanwijziging mag ook geen belemmering bevatten voor het gebruik en geschikt maken van elektriciteitsproductieinstallaties, kernenergiecentrales, hoogspanningsverbindingen, buisleidingen, de Ecologische Hoofdstructuur (EHS), primaire waterkeringen (buiten het kustgebied) en het IJsselmeergebied.
Deze rijks-structuurvisie en AmvB ruimte hebben geen directe betrekking op onderhavige ontwikkeling.
2.2 Provinciale Structuurvisie (Voorheen: Streekplan Gelderland 2005)
Het Streekplan Gelderland 2005 (vastgesteld op 29 juni 2005) is er op gericht de verschillende functies in regionaal verband een zodanige plek te geven dat de ruimtelijke kwaliteiten worden versterkt en er zuinig en zorgvuldig met de ruimte wordt omgegaan. Naast het generieke beleid, het beleid dat geldt voor de gehele provincie, wordt in het streekplan dan ook uitvoerig ingegaan op het regiospecifieke beleid.
Generiek beleid
Hoofddoel van het streekplanbeleid is het scheppen van ruimte voor de verschillende ruimtevragende functies op het beperkte oppervlak. Om krachtige steden en vitale regio's te bevorderen zijn de belangrijkste uitgangspunten 'bundeling van verstedelijking aan/nabij infrastructuur' en het 'organiseren in stedelijke netwerken'. Bundelingsbeleid is een centraal uitgangspunt voor de wijze waarop in het Gelders ruimtelijk beleid wordt omgegaan met verstedelijking. Bundeling in Gelderland heeft met name de volgende doelen:
- handhaving/versterking van de economische en culturele functie van de steden;
- behoud/versterking van het draagvlak voor stedelijke voorzieningen;
- optimale benutting van infrastructuur, kansen voor openbaar vervoer en fietsgebruik.
In het provinciaal beleid voor stedelijke ontwikkeling wordt onderscheid gemaakt tussen bestaand bebouwd gebied en stedelijke uitbreiding. Het accent van de provinciale beleidsambities ligt op de vernieuwing en het beheer en onderhoud van bestaand bebouwd gebied. Hiervoor zijn nodig:
- een verhoging van de kwaliteit van de leefomgeving en openbare ruimte door fysieke aanpassingen;
- het oplossen en voorkomen van milieuproblemen en -knelpunten door een duurzame planontwikkeling;
- door kwalitatief woonbeleid bevorderen dat woonmilieus en de kwaliteit van de woningen aansluiten op de vraag van de inwoners;
- intensivering van het stedelijk grondgebruik, maar wel met behoud van karakteristieke elementen en zorgvuldig omgaan met open ruimten daarbinnen.
Uitgangspunt van het Gelders kwalitatief woonbeleid is dat de gemeenten -samenwerkend in regio's- voorzien in een aanbod aan woningen dat past bij de geconstateerde regionale kwalitatieve woningbehoefte. Dit is vastgelegd in het Kwalitatief Woonprogramma. Het aanbod aan woningen en woonmilieus moet beter aansluiten bij de voorkeuren van bewoners. Om deze reden bevordert de provincie vooral de realisatie van woningen voor ouderen en starters en van de woonmilieus centrum-stedelijk en landelijk wonen. Voorts wil de provincie een versnelling bevorderen van herstructurering en transformatie van bestaand bebouwd gebied, het aanpakken van de stagnerende (nieuwbouw)productie, het vergroten van het aanbod aan levensloopbestendige woningen en wijken en het versterken van verscheidenheid en identiteit.
De sociaal-culturele infrastructuur is een bepalende factor voor de kwaliteit van de samenleving. Uitgangspunt is om bij ruimtelijke inrichtingsplannen ook voorzieningen te realiseren die nodig zijn om een goede sociaal-culturele infrastructuur in stand te houden of op te bouwen. Functies moeten zo worden gesitueerd ten opzichte van aanwezige voorzieningen dat deze bereikbaar zijn en er voldoende draagvlak voor blijft bestaan.
Zowel in nieuw als in bestaand bebouwd gebied streeft de provincie naar een duurzaam watersysteem. Het water in de stad wordt met het omringend watersysteem als één geheel beschouwd. Nadelige effecten op de waterhuishouding moeten in beginsel worden voorkomen.
Regiospecifiek beleid: de Stedendriehoek
Om de afstemming met regionale ontwikkelingen te optimaliseren is het streekplan mede gebaseerd op regionale structuurvisies die zijn aangeleverd door de Gelderse regio's. Voor de regio Stedendriehoek refereert het streekplan dan ook sterk aan de structuurvisie Ruimtelijk structuurbeeld 2030 stedelijk netwerk Stedendriehoek.
Voor het versterken van het regionaal stedelijk netwerk Stedendriehoek is bundeling het leidend principe. Dit houdt in dat het regionale programma voor wonen, werken en voorzieningen zoveel mogelijk gebundeld moet worden gerealiseerd binnen het stedelijk netwerk. Het overgrote deel van de woningbouwopgave ligt in de steden Apeldoorn, Zutphen en Deventer. Het regionale programma voor wonen en werken moet zoveel mogelijk gebundeld en gekoppeld aan knooppunten van infrastructuur worden gerealiseerd in het bundelingsgebied van de Stedendriehoek. De verstedelijkingsopgave is zowel gericht op inbreiden binnen de steden als uitbreiden buiten de steden.
De regio Stedendriehoek kiest voor verdere herstructurering en intensivering van bestaand stedelijk gebied: 45% van de nieuw te bouwen woningen wordt gerealiseerd door herontwikkeling van bestaand stedelijk gebied. De ontwikkeling past binnen deze uitgangspunten.
2.3 Ruimtelijke Verordening Gelderland
Op grond van artikel 4.1 Wro kunnen, indien provinciale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, bij of krachtens provinciale verordening regels worden gesteld omtrent de inhoud van bestemmingsplannen en omtrent de daarbij behorende toelichting.
Op 15 december 2010 hebben provinciale staten van Gelderland de Ruimtelijke Verordening Gelderland vastgesteld. In de toelichting hebben provinciale staten aangegeven wat de strekking van de verordening is. "In deze verordening zijn regelingen opgenomen waarvan Provinciale Staten van mening zijn dat de provincie verantwoordelijk is voor de doorwerking daarvan. De verordening vormt een beleidsneutrale vertaling van reeds vastgesteld ruimtelijk beleid. Dit betekent dat deze verordening geen beleidswijzigingen bevat. Onder de Wro heeft de provincie geen bemoeienis meer met lokale belangen. Gemeenten worden nu vrij gelaten de lokale aspecten naar eigen inzicht te regelen. Daarnaast zijn regelingen opgenomen die naar de mening van het Rijk door de provincies nader moeten, dan wel kunnen worden uitgewerkt in een provinciale verordening. Dit vloeit voort uit de AMvB Ruimte."
In de regels van de Ruimtelijke Verordening Gelderland is, voor zover voor Apeldoorn en het plangebied van belang, het volgende bepaald.
- 1. In een bestemmingsplan is nieuwe bebouwing ten behoeve van wonen en werken slechts toegestaan binnen bestaand bebouwd gebied.
- 2. De in een bestemmingsplan op te nemen nieuwe woonlocaties en de daar te bouwen woningen dienen te passen in het vigerende, door GS vastgestelde Kwalitatief Woonprogramma voor de betreffende regio en het daarin opgenomen regiototaal aan woningen, zoals opgenomen in bijlage 9 bij de Verordening.
Het plangebied is op de bij de verordening behorende kaart Verstedelijking aangewezen als bestaand bebouwd gebied.
Het Gelderse kwalitatieve woonbeleid gaat uit van regionale woningmarkten. Gedeputeerde staten stellen de kwantitatieve en kwalitatieve woningbehoefte voor de komende jaren per regio als indicatieve taakstelling vast in het Kwalitatief Woonprogramma (KWP). De verordening sluit uit dat er bovenop de afspraken in het KWP in een regio woningen worden gerealiseerd, die niet in dat KWP passen. Het bouwen van meer woningen dan waar in een regio behoefte aan is kan tot onbedoelde migratiestromen leiden en uiteindelijk zelfs tot leegstand in die regio of elders.
In het kwalitatieve woonbeleid is flexibiliteit gegarandeerd doordat iedere vijf jaar een nieuw Kwalitatief Woonprogramma wordt vastgesteld en doordat bovendien tussentijds wordt bezien of bijstelling wenselijk is aan de hand van eventuele nieuwe basisdocumenten. Voorts wordt flexibiliteit bevorderd door de mogelijkheid die gemeenten hebben om meer plancapaciteit voor woningbouw in ontwikkeling te hebben dan dat er woningen zouden moeten worden opgeleverd. Wanneer de ontwikkeling of uitvoering van een bepaald (bestemmings)plan vertraging oploopt, is het mogelijk om een ander plan daarvoor in de plaats eerder tot uitvoering te laten komen. Een overmaat aan plancapaciteit van 20-30% van de KWP-afspraak wordt door de provincie Gelderland aangemoedigd. Wat betreft de realisatie van de plannen blijft het KWP uitgangspunt.
Om gezamenlijk de KWP-afspraken te kunnen realiseren en de risico's van overcapaciteit te beperken is samenwerking tussen de gemeenten binnen de regio nodig. Door samen te werken voorkomen gemeenten onderlinge concurrentie en ontstaat inzicht in de omvang van de plannen in relatie tot het KWP voor de regio. In het KWP3 (2010-2019) is hierover afgesproken dat gemeenten per regio een binnenregionale verdeling (spreiding) en fasering maken. Het gaat om alle nieuwe woningen die in een bestemmingsplan worden opgenomen, dus ook woningen die in het kader van functieverandering, nieuwe landgoederen, in zoekzones landschappelijke versterking, binnen nationale landschappen e.d. worden gerealiseerd.
2.4 Kwalitatief Woonprogramma 2010-2019
In januari 2010 hebben GS het Kwalitatief Woonprogramma 2010-2019 (verder: KWP3) vastgesteld. Het voorgaande KWP2 (2005-2014) was in formele zin een uitwerking ex artikel 4a, lid 10, Wet op de Ruimtelijke Ordening van het Streekplan Gelderland 2005. Sinds 1 juli 2008 is de WRO vervangen door de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Op grond van het overgangsrecht is het Streekplan Gelderland 2005 gelijkgesteld met de in de Wro bedoelde verplichte provinciale structuurvisie. Op deze zelfde grond maakt het KWP3 - als opvolging van het KWP2 - deel uit van deze structuurvisie. Het KWP3 heeft als doel het woningaanbod op regionaal niveau, zowel kwantitatief als kwalitatief, zo goed mogelijk af te stemmen op de behoefte aan woningen. Het beschrijft per regio de programmatische opgave op basis van de geconstateerde regionale woningbehoefte en is daarmee het richtpunt voor woningbouwbeleid van gemeenten in de regio.
Het KWP3 geeft alleen een referentie- en afsprakenkader aan op regionaal niveau. Als vervolg op het KWP3 is begin 2010 een traject gestart om het woonprogramma kwantitatief en kwalitatief binnenregionaal te verdelen over de gemeenten. Dit traject, dat moet leiden tot een regionaal woninbouwprogramma met het KWP3 als richtpunt, is nog niet afgerond.
De ontwikkeling waarvoor dit bestemmingsplan ruimte biedt, heeft geen invloed op het regionale woningbouwprogramma. Het gaat tenslotte om vervangende nieuwbouw en vormt per saldo geen toevoeging aan het (regionale) woningbouw contingent. Desondanks is afgelopen zomer het initiatief wel besproken in de stuurgroep programmering, voorafgaand aan de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan. De stuurgroep is dan ook akkoord gegaan met het initiatief.
2.5 De Groene Mal
Het gemeentelijk groenbeleid is neergelegd in de Groene Mal (oktober 2002), dat het groene kader is waarbinnen andere ruimtelijke functies een plaats krijgen.
Door middel van de Groene Mal wil Apeldoorn zich profileren als groene stad waar het goed wonen en werken is: Meer vulling, differentiatie en contrast in de stad is best, maar dan wel met behoud van de groene identiteit die Apeldoorn tot een gewilde vestigingsstad maakt. Deze identiteit moet duurzaam worden gegarandeerd.
figuur 2.1 kaart Groene Mal
Behoud en versterking van het groen in Apeldoorn heeft dus een hoge prioriteit. Uit onderzoek is gebleken dat met name in verstedelijkte gebieden behoefte is aan meer groen en natuur in de direct woon- en leefomgeving. In de Groene Mal zijn doelstellingen geformuleerd die gericht zijn op drie niveaus.
Het eerste niveau is gericht op de verweving van de stad met het landschap. In de stad is wat betreft het groen de volgende duidelijke tweedeling aan te wijzen: de westkant gelegen in het Veluwebos en de oostkant gelegen in (voormalig) agrarisch gebied. In het westen verloopt de overgang van stad naar bos vrijwel zonder barrières. De oostkant daarentegen heeft de meeste versterking van het groen nodig, wat tot gevolg heeft dat de meeste projecten uit de Groene Mal op dit deel van de stad gericht zijn.
Het tweede niveau is de verbinding van de stad met het omringende landschap. Aan de oostzijde zijn het de groene wiggen, geconcentreerde groencomplexen die de stad vanuit het landelijke gebied binnenlopen.
Het derde niveau is de dooradering van de stad met blauwe en groene structuren, door middel van het sprengen- en bekensysteem alsmede het complex van bos- en bomenlanen met daaraan gelegen parken.
De Groene Mal richt zich bij de ontwikkeling van deze gebieden expliciet op zeven belangrijke groene structuren in de stad. Dit zijn de beken, de sprengen, de kanaalzone, de lanen, de parken, de grote groengebieden en de groene wiggen. Ten noorden van het plangebied bevinden zich de Kayersbeek en de Zwaanspreng. Deze maken deel uit van de groene mal er wordt echter gestreefd naar een profiel met een parkachtige setting. Met een dergelijk profiel blijft die ontwikkeling ruim buiten het plangebied. De ontwikkelingslocatie bevindt zich dan ook buiten de gebieden die bijzondere aandacht vereisen vanuit de groene mal.
2.6 Waterbeleid
2.6.1 Beleid Europees- en rijksniveau
Waterbeleid 21e eeuw/Nationaal Beleidsakkoord Water (Ministerie van V&W, 2000)
Naar aanleiding van de extreem hoge waterstanden op de grote rivieren in 1993 en 1995 en de wateroverlast door extreme neerslag in 1998, is in 1999 de Commissie Waterbeheer 21eeeuw ingesteld. Het advies van deze commissie is overgenomen in 'Anders omgaan met water', dat drie belangrijke onderdelen heeft:
Waterbeleid moet worden gebaseerd op de stroomgebiedsbenadering.
- 3. De watertoets en de waterparagraaf zijn verplichte onderdelen van ruimtelijke planprocedures en ruimtelijke plannen.
- 4. De trits vasthouden-bergen-afvoeren is leidraad bij de keuze van maatregelen, waarbij: gebiedseigen (neerslag)water zo lang mogelijk vast wordt gehouden, neerslagwater zo veel mogelijk in het eigen gebied wordt geborgen en alleen overtollig water (zo traag mogelijk) afgevoerd wordt.
Ter uitvoering van het kabinetsstandpunt is medio 2003 het Nationaal Bestuursakkoord Water ondertekend door het rijk, het Interprovinciaal Overleg, de Unie van Waterschappen en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten. Uitvoering van het akkoord moet er toe leiden dat het watersysteem in 2015 op orde is.
Een van de belangrijke revenuen van WB21 en het NBW was de instelling van de watertoets. De watertoets is het proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten van ruimtelijke plannen en besluiten. De introductie vond plaats in 2000/2001. De watertoets wordt toegepast bij locatiekeuzen en bij inrichtingsplannen. De uitkomst van de watertoets is een advies van de waterbeheerder, dat door de initiatiefnemer wordt meegewogen met andere belangen. Dit vindt plaats in de waterparagraaf van het ruimtelijke plan. Sinds 1 november 2003 is de watertoets wettelijk verankerd in het Besluit op de ruimtelijke ordening (Bro). Het Bro verplicht tot het opnemen van een beschrijving van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding in de toelichting van ruimtelijke plannen.
Europese Kaderrichtlijn Water (Europese Commissie, 2000)
Op 22 december 2000 is de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) in werking getreden.
De KRW geeft het kader voor de bescherming van landoppervlaktewater, overgangswater, kustwater en grondwater. Dat kader moet ertoe leiden dat:
- Aquatische ecosystemen en gebieden die rechtstreeks afhankelijk zijn van deze ecosystemen, voor verdere achteruitgang worden behoed;
- Verbetering van het aquatisch milieu wordt bereikt, onder andere door een forse vermindering van lozingen en emissies;
- Duurzaam gebruik van water wordt bevorderd op basis van bescherming van de beschikbare waterbronnen op lange termijn;
- Er wordt gezorgd voor een aanzienlijke vermindering van de verontreiniging van grondwater.
Voor de KRW zijn ecologische èn fysisch-chemische doelen geformuleerd die afhankelijk zijn van de functie van een watergang en/of het beschermingsniveau van het grondwater. De KRW heeft, waar het de gemeente betreft, consequenties voor bijvoorbeeld riolering, afkoppelen, toepassing van bouwmaterialen en het ruimtelijk beleid.
Nationaal Waterplan 2009-2015
Het Nationaal Waterplan is de opvolger van de 4e Nota Waterhuishouding uit 1998 en hét rijksplan voor het waterbeleid in Nederland. Water krijgt een meer prominente rol bij de inrichting van Nederland. De beleidslijnen van de Commissie Waterbeheer 21e eeuw en het Nationaal bestuursakkoord Water, die inspelen op de verwachte klimaatsveranderingen, zijn een belangrijke impuls voor de koers van het nieuwe waterbeleid.
Het hoofdthema is: Nederland, een veilige en leefbare delta, nu en in de toekomst. Belangrijke onderdelen van het Nationaal Waterplan zijn het nieuwe beleid op het gebied van waterveiligheid, het beleid voor het IJsselmeergebied, het Noordzeebeleid en de Stroomgebiedbeheerplannen op grond van de Europese Kaderrichtlijn Water. Tevens bevat het Nationaal Waterplan een eerste beleidsmatige uitwerking van de kabinetsreactie op het advies van de Deltacommissie.
2.6.2 Beleid provinciaal- en regionaal niveau
Waterplan Gelderland 2009-2015
Het Waterplan Gelderland is de opvolger van het derde Waterhuishoudingsplan (WHP3). Het beleid uit WHP3 wordt grotendeels voortgezet. Het Waterplan Gelderland is tegelijk opgesteld met de water(beheer)plannen van het Rijk en de waterschappen. In onderlinge samenwerking zijn de plannen zo goed mogelijk op elkaar afgestemd. In het plan staan de doelen voor het waterbeheer, de maatregelen die daarvoor nodig zijn en wie ze gaat uitvoeren. Voor oppervlaktewaterkwaliteit, hoogwaterbescherming, regionale wateroverlast, watertekort en waterbodems gelden provincie brede doelen. Voor een aantal functies, zoals landbouw, natte natuur, waterbergingsgebieden en grondwaterbeschermingsgebieden, zijn specifieke doelen geformuleerd. Voor de realisatie van bepaalde waterdoelen zijn ruimtelijke maatregelen nodig. Hiervoor krijgt het Waterplan Gelderland op basis van de nieuwe Waterwet de status van structuurvisie. In het Waterplan Gelderland is beschreven welke instrumenten uit de Wet ruimtelijke ordening de provincie wil inzetten. Binnen het plangebied is een aantal HEN-wateren gelegen. In het bestemmingsplan is de ecologische functie van deze wateren beschermd.
Stroomgebiedvisies
De Provincie Gelderland heeft stroomgebiedvisies opgesteld. Hierin wordt een indeling gehanteerd in meer en minder sturende wateropgaven voor de ruimtelijke inrichting van Gelderland. Hieronder is aangegeven welke wateropgaven als sturend en welke als meeordenend zijn aangemerkt.
Sturende wateropgaven: Dit zijn opgaven die alleen zijn op te lossen door er ruimte voor te reserveren en aan de bestemming water prioriteit te geven boven andere bestemmingen. Bij het combineren met andere functies geldt de noodzakelijke ruimte voor water minimaal als vertrekpunt. Als sturende opgaven zijn aangemerkt:
- Wateroverlast: ruimteclaim voor het regionaal systeem voor berging van water in verbrede waterlopen en in aan te wijzen bergingsgebieden;
- Natuur: bescherming van waterlopen met hoge ecologische doelstelling (HEN) en de zogenaamde natte natuurparels en prioritaire gebieden, inclusief de daarbij behorende beïnvloedingsgebieden;
- Drinkwater: bescherming van de 25-jaars grondwater intrekgebieden.
Meeordenende wateropgaven: Voor deze opgaven bestaan meerdere alternatieven voor de invulling van de noodzakelijke ruimte voor water. De ruimte voor water is op creatieve wijze te combineren met andere bestemmingen in deze gebieden via meervoudig ruimtegebruik. Meeordenende wateropgaven zijn:
- Wateroverlast: gebieden waar een toenemende kans op wateroverlast kan optreden door verandering in het grondwaterpeil. Dit speelt met name in de grondwaterfluctuatiezone.
- Natuur: bescherming van waterlopen met een niet-prioritaire ecologische doelstelling (SED) en de stroomgebieden van de bovenlopen van de SED-wateren. Bescherming van de niet-prioritaire natte natuur, inclusief de daarbij behorende beïnvloedingsgebieden. Bescherming van de 'blauwe motoren' van het grondwatersysteem en bescherming van de herstelgebieden voor natte natuur.
- Drinkwater: bescherming van oppervlaktewater voor drinkwaterwinning, de zoekgebieden voor drinkwaterwinning en de 100-jaars intrekgebieden voor drinkwaterwinning.
Waterbeheerplan waterschap Veluwe
Waterschap Veluwe is in zijn beheersgebied verantwoordelijk voor de waterhuishouding en de waterkering. Het waterbeheersplan geeft de strategische visie op de waterschapstaken uitgewerkt in concrete doelen en een uitvoeringsstrategie. De doelen vloeien voort uit Europese, nationale en provinciale wet- en regelgeving. Het jaar 2015 is een markant ijkpunt. In het Nationaal Bestuursakkoord Water Actueel en in de Kaderrichtlijn Water is bepaald dat in dat jaar het watersysteem op orde moet zijn.
2.6.3 Beleid gemeentelijk niveau
Gemeentelijk Waterplan Apeldoorn
Om te anticiperen op (beleids)ontwikkelingen en om de leefkwaliteit van de stad te vergroten heeft Apeldoorn gezamenlijk met het waterschap Veluwe en Vitens in 2005 een gemeentelijk Waterplan opgesteld. Het Waterplan is door de gemeenteraad vastgesteld en gekozen is voor het ambitieniveau Actief Duurzamer. De belangrijkste opgaven met ruimtelijk consequenties zijn het afkoppelen en bergen van hemelwater en het creëren van waterberging in beekzones.
Bij herontwikkeling, herinrichting en herstructurering zal het verhard oppervlak in het stedelijk gebied zoveel mogelijk afgekoppeld worden om het watersysteem op orde te krijgen. Ten westen van het Apeldoorns Kanaal wordt het regenwater in de bodem geïnfiltreerd of zoveel mogelijk vastgehouden in een groenzones, bijvoorbeeld naast beken en sprengen. Ten oosten van het kanaal wordt het regenwater in de vijvers geborgen.
Gemeentelijk Rioleringsplan Apeldoorn
In het Gemeentelijk Rioleringsplan 2011 – 2015 (GRP) is de gemeentelijke invulling van de zorgplichten voor afvalwater, hemelwater en grondwater beschreven. De zorgplichten vormen het kader voor de ruimtelijke invulling van water en riolering en bestemmingsplannen. Het GRP is uitgewerkt is concrete opgaven, onderzoeken en maatregelen met een financiële dekking voor de betreffende planperiode. Voor de planperiode zijn de volgende maatregelen voorzien:
- Afkoppelen regenwater bij herstructureringen.
- Afkoppelen regenwater autonoom (bijvoorbeeld bij rioolvervangingen en wegreconstructies).
- Maatregelen voortvloeiend uit het waterkwaliteitsspoor.
- Inlopen achterstand vervanging riolering.
- Baggeren van vervuilde waterbodems.
Het GRP is in 2011 door de gemeenteraad vastgesteld.
2.7 Welstandsbeleid
Artikel 12a van de Woningwet verplicht alle gemeenten om een welstandsnota vast te stellen. Die welstandsnota moet, in de vorm van beleidsregels, criteria bevatten voor de welstandstoetsing.
Om te voldoen aan deze verplichting heeft de gemeenteraad in juli 2004 de kadernota 'Over welstand geschreven' vastgesteld. De nota geeft de kaders voor het welstandsbeleid. Hiermee worden bouwplannen getoetst aan redelijke eisen van welstand, om de fraaie leefomgeving in de stad te behouden en te versterken.
In deze nota wordt voor ieder perceel in Apeldoorn één welstandsthema en één welstandsniveau aangewezen. Het niveau geeft aan hoeveel welstandsaandacht de gemeente aan een gebied geeft, waarbij de niveaus variëren van zwaar tot welstandsvrij. Het thema wordt bepaald door de bouwstijl of bouwperiode van de bebouwing. In het bestemmingsplan wordt het specifieke karakter van het gebied geregeld voor zover dit gaat om bebouwingsregels en gebruik. Het welstandsbeleid is hierop aanvullend en heeft betrekking op situering, massa en vorm, gevelkarakteristiek en detaillering, kleur en materiaalgebruik.
Voor het plangebied wordt met de ontwikkeling aangesloten bij het vigerende welstandsbeleid.
3 Bestaande Situatie Plangebied En Omgeving
3.1 Identiteit En Historie
APELDOORN
Apeldoorn wordt voor het eerst in de 8e eeuw vermeld onder de naam Appoldro. In de 13e en 14e eeuw was Apeldoorn al een kerkdorp. De Veluwe werd in de Middeleeuwen doorsneden met handelsroutes, waarbij Apeldoorn als vergaderplaats heeft gefungeerd vanwege de centrale ligging.
Apeldoorn ligt op de oostflank van een stuwwal, op de grens van hoog en laag/droog en nat. Deze situatie was ideaal voor de ontwikkeling van een landbouwcultuur met een goede watervoorziening. Op grond van de ligging kon Apeldoorn worden gerangschikt onder de zogenaamde flank-esdorpen. De boerderijen waren dicht bij elkaar rondom een brink gebouwd, met daaromheen het bouwland.
Vanaf 1590 is een sprengenstelsel aangelegd ten behoeve van de papierfabricage. De stedelijke ontwikkeling werd rond 1810 aangezet. Deze ontwikkeling kwam niet tot stand door industrialisatie, maar door het initiatief van koning Willem I om Het Loo als residentiële buitenplaats te kiezen. In 1840 werd door de opkomende nijverheid en industrialisatie in Apeldoorn het sprengenstelsel verbeterd.
Rond 1850 kenmerkte Apeldoorn zich door lintbebouwing in noord-zuidrichting langs de Dorpsstraat. In het noorden leidde dit lint naar één van de assen van paleis Het Loo, in het zuiden kreeg dit lint een vervolg in de weg naar Arnhem. In de tweede helft van de 19e eeuw ontwikkelde het agrarische dorp Apeldoorn zich steeds meer tot een villadorp. De verkaveling van enkele landgoederen in de loop van de tweede helft van de 19e eeuw en de aanleg van spoorlijnverbindingen boden voor welgestelden de mogelijkheid zich te vestigen nabij het paleis in een fraaie omgeving, met aansluiting op het spoorwegnet. De belangrijke wegen, onder andere richting Zutphen, Deventer en Arnhem, werden bestraat of begrind. De ambachtelijke bedrijven, waaronder de papierfabrieken, bleken veelal niet meer rendabel te zijn en werden omgebouwd tot wasserij/blekerij. Deze markt werd voor Apeldoorn door de snelle groei belangrijk. De industriële ontwikkeling vond met name plaats langs het Apeldoorns Kanaal.
In de periode 1900-1940 nam het aantal inwoners van de gemeente Apeldoorn snel toe. De aantrekkelijkheid van Apeldoorn werd gevormd door de mooie omgeving, het van de grond komen van onderwijs- en gezondheidszorginstellingen en het steeds sterker wordende toerisme. De gemeente voerde daarbij tevens een aantrekkelijk woonbeleid. De bevolkingstoename bracht veel werk voor de bouwnijverheid met zich mee, maar op industrieel vlak bleef de ontwikkeling enigszins achter. Dit werd met name veroorzaakt door de toenemende buitenlandse concurrentie voor de papierfabricage.
Tot 1960 verliep de ontwikkeling van Apeldoorn vrij natuurlijk. Door de vestiging van de overheids- en zakelijke dienstverlening ontstond een grote werkgelegenheidsgroei. Ook maakte de woningbouw een explosieve groei door, waardoor veel van de oorspronkelijke landschappelijke structuren ter plaatse van de woningbouwlocaties verloren zijn gegaan. Door het kanaal en de spoorlijnen is Apeldoorn in vier delen opgesplitst. Een vergelijking tussen de historische kaart anno 1907 en de topografische kaart anno 2005 leert dat in een periode van honderd jaar, ondanks de grootschalige ruimtelijke ontwikkeling, veel historische lijnen herkenbaar zijn gebleven. Bij veel ontwikkelingen (met uitzondering van de uitleggebieden voor woningbouw) zijn de historische wegen en structuren in het landschap in acht genomen.
OMGEVING
De omgeving van het plangebied is van oorsprong een zeer nat en drassig gebied. Dit wordt mede veroorzaakt door de ligging aan de voet van de Veluwe. Vrij centraal is op historische kaarten de Nagelpoel te zien. Dit was een groot vergaarbekken voor kwelwater vanuit het Veluwemassief. Samen met het Beekbergerwoud is het gebied vrij laat ontgonnen (tweede helft 19e eeuw). Door het graven van de Kayersbeek kon gebruik gemaakt worden van het water om watermolens aan te drijven. De Kayersmolen, die in 1866 per abuis Keizersmolen wordt genoemd, stamt uit 1705. Hoewel het plangebied van oorsprong een nat gebied is geweest, verliep de watervoorziening van het Kanaal Zuid moeizaam. De Eerbeekse, Loenense en Beekbergse beken moesten ongebruikt onder het kanaal worden doorgevoerd om het droogleggen van lager gelegen gebieden en watermolens te voorkomen. In aanvulling op de Zwaansprengen (1870), de (verlegde) Kayersbeek en de zuidelijker gelegen Oude Beek en Oosterhuizersprengen, moesten de Veldhuizerspreng (1869-1872) en Vrijenbergerspreng (1874-1876) worden gegraven om het kanaal te voeden. Pas vier jaar na de voltooiing van het kanaal was scheepvaart mogelijk.
Rond 1900 bestond een groot deel van de omgeving van het plangebied nog uit heide. Ten zuiden van het plangebied werden wat gronden ontgonnen die deel uitmaakten van het Beekbergsche Broek. Ook langs de Arnhemseweg is activiteit te zien vanaf eind 19e eeuw. Hier ontwikkelden zich enige landgoederen met bijbehorend bos. Zo ontstond onder andere het Brandts Bos (circa 1930) in de zuidwestelijke hoek en de Zwaan als bedrijf. De spreng is vernoemd naar dit bedrijf. De Zwaanspreng en de Kayersbeek lopen parallel langs de noordelijke grens van het plangebied. De Zwaanspreng voert het water af in oostelijke richting, terwijl de Kayersbeek naar het noorden afbuigt, richting de Kayersmolen.
In 1907 kende de omgeving van het plangebied een strokenverkaveling die veelal oost-west gericht was. De relatief smalle verkavelingsstroken werden gebruikt voor bebossing, heide en natte weiden. In dit gebied lag een stelsel van landwegen. De ligging van deze landwegen heeft grotendeels de huidige ruimtelijke structuur van de omgeving van het plangebied bepaald. De bebouwing in de omgeving is in dezelfde richting geplaatst als de landwegen.
Apeldoorn kende in de zestiger jaren een laag gemiddeld inkomen. De arbeidsmarkt bood weinig gelegenheid voor hoger gekwalificeerde arbeid; veel emigratie van jongelui met middelbare en hoger algemene- en beroepsopleiding was daarvan het gevolg. Deze situatie vormde de aanleiding tot een bewust wervend beleid, dat onder andere resulteerde in de komst van enige grote rijks- en particuliere kantoren en twee grote bedrijven, namelijk T.N.O. en Philips-Electrologica. Hierdoor verbeterde de situatie van de arbeidsmarkt en vond ook geleidelijk een algehele verbetering van het voorzieningenniveau plaats. Apeldoorn groeide uit tot een middelgrote stad. Ook in de omgeving van het plangebied was deze ontwikkeling duidelijk merkbaar. T.N.O. vestigde zich westelijk van de Arnhemseweg in een bosgebied, dat voor een deel bestond uit het aan de gemeente toebehorende landgoed "Dennenheuvel". Het terrein ten oosten van de Arnhemseweg was meer open met hier en daar wat bos en bebouwing. Hier vestigde zich Philips-Electrologica. Ten noorden daarvan, tussen de Arnhemseweg en de Oude Apeldoornseweg, was het park "Malkenschoten" ontstaan met een restaurant, kinderboerderij, speeltuin en kanovijver, tennispark, openluchtbad en sportvelden (een voetbalveldencomplex). Tussen de Oude Apeldoornseweg en de Kayersdijk, westelijk van de forellenvijver van de Nederlandse Heidemaatschappij "De Zwaanspreng", werd het sportpark "Nagelpoel" aangelegd met voetbal- en hockeyvelden. Deze recreatie-elementen sloten aan bij de zuidelijke stedelijke bebouwing van Apeldoorn met ertussen een groenstrook waarin de Kayersbeek en de Zwaanspreng zich bevinden.Ten oosten van de Kayersdijk ontstond tenslotte een industriegebied met meest kleinere bedrijven. Dit alles vond plaats in het kader van de uitbreidingsplannen. Met name het plan "werk- en recreatiegebied zuid" heeft, zoals de naam ook aangeeft, het huidige karakter van de omgeving bepaald.
Plangebied
De weg Malkenschoten is in de 19de eeuw aangelegd ten behoeve van de ontginning van de heide ter weerszijden. Ten noorden van de weg is nog iets over van het agrarische gebruik dat in de late 19de en vroege 20ste eeuw in plaats van de heide kwam, in de vorm van weitjes en akkertjes. De kleine woning Malkenschoten 23, die uit de vroege 20ste eeuw dateert, ademt ook nog de typische plattelandssfeer en is in die zin karakteristiek voor het heideontginningslandschap alhier.
3.2 Ruimtelijke En Functionele Structuur
In de voorgaande paragraaf wordt de ontstaansgeschiedenis van Apeldoorn, de omgeving van het plangebied en het plangebied zelf beschreven. Hiermee wordt ook de ruimtelijke functionele structuur zoals die er nu is verklaard en daarmee tevens beschreven. Hieronder wordt dan ook nog kort ingegaan op het plangebied en de directe omgeving.
De weg Malkenschoten is van oorsprong een oude route uit de 19de eeuw. Begeleidend groen, houtwallen en een incidentele bebouwing herinneren nog aan het oude agrarische gebruik. Het hedendaagse karakter van het kavel en haar directe omgeving kent diverse doorontwikkelingen en is zeer uiteenlopend in haar uitstraling. Zo is er aan de overzijde een geclusterd woonwagenkamp gesitueerd, is op het aanpalende perceel een groot modern woonhuis gerealiseerd en zijn er diverse bedrijfspanden gerealiseerd aan de oude Apeldoornseweg. De enige samenhang is dan ook landschappelijk waarbij bebouwing zich richt/voegt in de oude richtingen, houtwallen ingepast zijn en er sprake is van doorzichten naar open groengebieden. Dit kader geeft vervolgens ruimte aan de individuele expressie en/of uitstraling.
3.3 Groenstructuur
Ten noorden van het plangebied is sprake van een groene begrenzing gevormd door de Zwaanspreng en de Kayersbeek. De Zwaanspreng is een waterloop die in een groenzone ligt. Deze groene zone waarin het plangebied zich bevindt vormt een buffer tussen de noordelijke woongebieden en het ten zuiden van het plangebied gelegen bedrijventerrein. Deze groene buffer bevindt zich ook ten oosten van het plangebied, met de ruime kavel van Malkenschoten 29, de sport/grasvelden met opgaande beplanting en de forellenkwekerij aan de Kayersdijk. Ten westen van het plangebied is nog sprake van een kleinschalige argrarische buffer. Ten zuiden van het plangebied zijn ook een aantal grotere waterbergingen aanwezig die eveneens een buffer vormen met het bedrijventerrein.
3.4 Verkeer En Vervoer
Het plangebied wordt ontsloten via de doodlopende weg "Malkenschoten". Deze weg heeft een 30 km/uur regime en ontsluit tevens sportvelden en het woonwagenkamp. Deze weg takt aan op de Oude Apeldoornseweg/ Oude Beekbergseweg, deze maakt geen onderdeel uit van de hoofdwegenstructuur. Omliggende hoofdwegen zijn de Kayersdijk, Laan van Malkenschoten en de Arnhemseweg.
3.5 Kabels En Leidingen
In de nabijheid van het plangebied liggen geen gasleidingen, andere leidingen of straalpaden. Wel loopt er ten westen van het plangebied een hoogspanningsleiding. De gemeente Apeldoorn heeft het standpunt dat er geen nieuwe plannen worden ontwikkeld binnen de zone met een jaargemiddelde straling hoger dan 0,4 microtesla (= de magneetveldzone). Het plangebied ligt buiten deze zone.
4 Ruimtelijke En Functionele Opzet
Bij het plaatsen van de nieuwe woning op de kavel is rekening gehouden met het handhaven en versterken van de bestaande houtwal. Hierin is qua oriëntatie en maat rekening gehouden met de houtwal.(zie figuur 4.1) De richting waarin de woning komt te staan (en indirect de ligging van het bouwvlak), is haaks op de oostelijke erfafscheiding en sluit aan bij de orientatie van het buurpand rechts van de ontwikkeling. Het parkeren vindt plaats op eigen terrein. Het bouwplan voorziet daarin. In het inrichtingsplan(zie figuur 4.1.) wordt onder andere het parkeren en het behoud en herstel van de houtwal expliciet weergegeven.
Figuur 4.1 Situering nieuwbouw woning
Figuur 4.2 Voorlopig vooraanzicht
Figuur 4.3 Voorlopige indeling ondergrondse bebouwing
5 Uitvoerbaarheid
5.1 Milieuaspecten
5.1.1 Inleiding
Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (verder: Bro) moet de gemeente in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving opnemen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening.
In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de thema's bodem, milieuzonering, geluid, luchtkwaliteit en externe veiligheid. Ook is een paragraaf gewijd aan het al dan niet noodzakelijk zijn van een milieueffectrapportage of milieueffectbeoordeling.
5.1.2 Bodem
Onderzocht moet worden of de bodem verontreinigd is en wat voor gevolgen een eventuele bodemverontreiniging heeft voor de uitvoerbaarheid van het plan. Een nieuwe bestemming mag pas worden opgenomen als is aangetoond dat de bodem geschikt (of geschikt te maken) is voor de nieuwe of aangepaste bestemming. Wanneer (een deel van) de bodem in het plangebied verontreinigd is, moet worden aangetoond dat het bestemmingsplan, rekening houdend met de kosten van sanering, financieel uitvoerbaar is. Bodemonderzoeken mogen in de regel niet ouder dan 5 jaar oud zijn. Uitzondering hierop zijn de plannen waar de bodem niet verdacht is op bodemverontreiniging en/of bodemonderzoeken de bodemkwaliteit voldoende weergeven en er geen onoverkomelijke problemen te verwachten zijn bij de bestemmingsplanwijziging.
Indien er sprake is van bouwactiviteiten, is ook in het kader van de omgevingsvergunning onderzoek naar de kwaliteit van de bodem nodig. Deze bodemonderzoeken mogen wettelijk niet ouder zijn dan 5 jaar.
Hiernaast geldt dat de gemeente Apeldoorn bevoegd gezag is in het kader van het Besluit bodemkwaliteit. In het Besluit bodemkwaliteit wordt hergebruik van licht verontreinigde grond mogelijk gemaakt. De gemeente Apeldoorn heeft hiervoor beleid opgesteld dat is vastgelegd in bodemkwaliteitskaarten en een bodembeheerplan.
Er zijn een aantal bodemonderzoeken bekend van deze locatie: Verkennend onderzoek NVN-5740 Malkenschoten 23 en 29,datum: 01-04-1993, Aanvullend onderzoek Malkenschoten 23 en 29, datum: 14-05-1993 en Verkennend bodemonderzoek Malkenschoten 23 Apeldoorn datum: 16-10-2010. Hieruit is gebleken dat:
De bovengrond is licht verontreinigd met PAK, PCB'S en minerale olie. De ondergrond is niet verontreinigd voor de onderzochte stoffen. Het grondwater is licht verontreinigd met barium. Er zijn geen historisch activiteiten bekend die de bodemkwaliteit negatief kunnen beïnvloeden. Er zijn geen bezwaren voor de bestemmingsplanwijziging. Het rapport kan ook worden ingediend bij de aanvraag om bouwvergunning, mits het bij indiening niet ouder is dan vijf jaar en het de plek betreft waar gebouwd gaat worden.
5.1.3 Milieuzonering
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast.
Milieuzonering heeft twee doelen:
- het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
- het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden gebruikt de gemeente Apeldoorn de daarvoor algemeen aanvaarde VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de dichtst daarbij gelegen situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is.
Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype rustige woonwijk. Een rustige woonwijk is ingericht volgens het principe van de functiescheiding: afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies voor; langs de randen is weining verstoring door verkeer. Vergelijkbaar met de rustige woonwijk zijn rustig buitengebied, stiltegebied en natuurgebied. Daarvoor gelden dan ook dezelfde richtafstanden.
Een ander omgevingstype is het gemengd gebied. Een gemengd gebied is een gebied met een variatie aan functies; direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen behoren tot het omgevingstype gemengd gebied. Het gemengd gebied kent door de aanwezige variatie aan functies en situering al een hogere milieubelasting. Dit kan aanleiding zijn om gemotiveerd voor één of meer milieuaspecten een kleinere afstand aan te houden dan wordt geadviseerd voor een rustige woonwijk. Een geadviseerde afstand van 30 meter kan dan bijvoorbeeld worden gecorrigeerd tot 10 meter en een geadviseerde afstand van 100 meter tot 50 meter. Uitzondering op het verlagen van de richtafstanden vormt het aspect gevaar: de richtafstand voor dat milieuaspect wordt niet verlaagd.
De tabel geeft de relatie tussen milieucategorie, richtafstanden en omgevingstype weer.
milieucategorie | richtafstand tot omgevingstype rustige woonwijk | richtafstand tot omgevingstype gemengd gebied |
1 | 10 m | 0 m |
2 | 30 m | 10 m |
3.1 | 50 m | 30 m |
3.2 | 100 m | 50 m |
4.1 | 200 m | 100 m |
4.2 | 300 m | 200 m |
5.1 | 500 m | 300 m |
5.2 | 700 m | 500 m |
5.3 | 1.000 m | 700 m |
6 | 1.500 m | 1.000 m |
Het systeem van richtafstanden gaat uit van het principe van scheiding van functies: de richtafstandenlijst geeft richtafstanden tussenbedrijfslocatie en omgevingstype rustige woonwijk respectievelijk gemengd gebied. Binnen(hiervoor aangewezen) gebieden met functiemenging zijn milieubelastende en milieugevoelige functies op korte afstand van elkaar gesitueerd. Bij gebiedenmetfunctiemenging kan gedacht worden aan stads- en wijkcentra, horecaconcentratiegebieden en woongebieden met kleinschalige c.q. ambachtelijke bedrijvigheid. Het kan gaan om bestaande gebieden met functiemenging en om gebieden waar bewust functiemenging wordt nagestreefd, bijvoorbeeld om een grotere levendigheid tot stand te brengen. Voor gebieden met functiemenging wordt een aparte afweging gemaakt ten aanzien van de aan te houden afstand en de te nemen maatregelen in relatie tot het gewenste woon- en leefklimaat. Voor de toelaatbaarheid van activiteiten binnen gebieden met functiemenging gelden randvoorwaarden. Het gaat om kleinschalige, meest ambachtelijke bedrijvigheid en de activiteiten vinden hoofdzakelijk inpandig en overdag plaats.
Naast de geadviseerde milieuzonering voor bedrijven op basis van de VNG uitgave 'Bedrijven en milieuzonering', kunnen er ook nog afstandscriteria uit specifieke milieuwet- en regelgeving gelden. Denk hierbij aan de Wet milieubeheer, de agrarische geurwetgeving en de veiligheidsregelgeving. Deze regelgeving geldt uiteindelijk als toetsingskader voor de toegestane milieueffecten. Ook deze afstandscriteria worden meegenomen bij de beoordeling van nieuwe ontwikkelingen.
Onderzocht worden zowel de feitelijke invloed van de ter plaatse gevestigde en te vestigen milieubelastende functies als de invloed die kan uitgaan van milieubelastende functies die op grond van de geldende bestemming gevestigd kunnen worden.
Het gebied kan worden aangemerkt als een gemengd gebied en er is een correctie mogelijk voor wat betreft het aspect geluid.
Milieuzonering bedrijven
De nieuw te realiseren woning komt ten oosten van de bestaande woning te liggen op een perceel met de bestemming "agrarische doeleinden". In de directe omgeving van de te realiseren woning ligt een deel van het bedrijventerrein Malkenschoten met de bestemming "Bijzondere doeleinden en werkgebied A". De met "Bijzondere doeleinden" aangegeven gronden zijn bestemd voor doeleinden van onderwijs, opvoeding, religie, verenigingsleven, openbare dienstverlening, gezondheidszorg, cultuur en recreatie met de daarbij behorende gebouwen. Dergelijke doeleinden vallen maximaal onder milieucategorie 3.1 met een milieuzone van 50 meter. Door de correctie voor gemengd gebied toe te passen kan een corrigeerde milieuzone van 30 meter worden aangehouden.
Figuur 5.1 Bestemming "Bijzondere doeleinden"
De met "werkgebied A" aangewezen gronden zijn bestemd voor industriële bedrijven, ambachtelijke bedrijven, handelsbedrijven, laboratoria, garagebedrijven, niet zijnde een detailhandelsbedrijf zoals genoemd in artikel 2.2; werkgebied A, herziening 5. Op grond van dit artikel zijn alleen bedrijven in maximaal milieucategorie 3.2 toegestaan, met een milieuzone van 100 meter. Door de correctie voor gemengd gebied toe te passen voor het aspect geluid kan een corrigeerde milieuzone van 50 meter worden aangehouden.
Figuur 5.2 Bestemming "Bijzondere doeleinden en werkgebied A".
De afstand van de te realiseren woning tot bovengenoemde bestemmingen bedraagt respectievelijk 74 en 77 meter. De hierboven genoemde bestemmingen geven geen belemmeringen. De te realiseren woning komt ten oosten van de huidige woning te liggen. Hierdoor wordt de afstand tot de bovengenoemde bestemmingen nog groter.
Uit informatie op internet blijkt dat aan Malkenschoten 29 paardenhouderij Vos Stable B.V. is gevestigd. Deze locatie is niet bekend in het bedrijvenbestand van de afdeling Milieu. Uit informatie van team Handhaving van de afdeling Milieu blijkt dat op deze locatie hobbymatig maximaal 3 paarden worden gehouden. Op dit bedrijf is de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) niet van toepassing en vormt dus geen belemmering voor de verplaatsing in oostelijke richting van de woning.
Meerdere percelen met de bestemming 'woonwerklokatie- woonwagens ( met een aanduiding voor uitsluitend woonwagens)' of 'woonwerklocatie- woonwagens (met een aanduiding voor uitsluitend bedrijven (ambachts/handelsbedrijven)) ten zuiden van het plangebied zijn op 30 meter gelegen. Voor woonwerklokaties geldt een milieuzone van maximaal 30 meter en vormen geen belemmering voor de planlocatie.
Sportpark Nagelpoel ligt op 160 meter ten oosten van de planlocatie. Dit sportpark heeft de bestemming 'sportterrein'. Voor sportterreinen geldt een milieuzone van 50 meter voor zowel de huidige als de planologisch toegestane activiteit op basis van het aspect geluid. De planlocatie ligt buiten de geldende milieuzone van het sportpark.
Aan de westzijde bevinden zich tevens kantoren met een bestemming bijzondere doeleinden. De planlocatie is op 45 meter van deze bestemming gelegen. Voor de bestemming bijzondere doeleinden geldt een ( gecorrigeerde) milieuzone van 30 meter en vormen geen belemmering voor de planlocatie.
Tevens is gekeken naar het ontwerpbestemminsplan Malkenschoten-Kayersmolen. Het betreft hier een bestemmingsplan van conserverende aard. Bovendien betreft het hier vervangende nieuwbouw waarbij de nieuw te vestigen woning verder van het bedrijventerrein af komt te liggen dan de huidige woning. Tenslotte is het ook nog eens zo dat de maatgevende woning voor bedrijven in de directe omgeving niet de nieuw te realiseren woning zal betreffen. Er zijn woningen in de directe omgeving van het bedrijventerrein die dichterbij zijn gesitueerd dan de nieuw woning.
Milieuzonering rondom Kabels en Leidingen
Op 52 meter van de planlocatie is een hoogspanningslijn aanwezig. De aan te houden indicatieve zone van de hoogspanningslijn bedraagt 38.5 meter aan weerszijden van de lijn. De planlocatie is buiten deze zone gelegen. De berekende specifieke zone bedraagt 22 meter aan weerszijden van de lijn. De planlocatie is buiten deze zone gelegen. Hierdoor vormt de hoogspanningslijn dus geen belemmering voor de gewenste ontwikkeling. De geprojecteerde woning komt oostelijker te liggen dan de huidige woning. Hierbij wordt de afstand tot de hoogspanningslijn groter. De hoogspanningslijn vormt voor deze woning geen belemmering.
5.1.4 Geluidhinder
Op basis van de Wet geluidhinder (Wgh) zijn er drie geluidsbronnen waarmee bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening gehouden dient te worden: wegverkeers-, railverkeers- en industrielawaai. Het plangebied is gelegen binnen de invloedssfeer van de verkeersweg Malkenschoten, Oude Apeldoornseweg en Antillen)". Derhalve wordt deze geluidsbronnen beschouwd.
Wegverkeerslawaai: geluidgevoelige bestemmingen nabij bestaande wegen
Artikel 76 Wgh verplicht ertoe om bij de vaststelling van een bestemmingsplan dat betrekking heeft op gronden binnen een geluidzone terzake van de geluidsbelasting van de gevel van geprojecteerde geluidsgevoelige bestemmingen (zoals woningen) de grenswaarden uit de Wgh in acht te nemen. Bij het voorbereiden van de vaststelling van zo'n bestemmingsplan moet akoestisch onderzoek worden gedaan naar die geluidsbelasting.
Op grond van artikel 74 Wgh heeft iedere weg van rechtswege een geluidzone, met uitzondering van:
- wegen die liggen binnen een tot woonerf bestemd gebied;
- wegen waarop een wettelijke snelheid geldt van ten hoogste 30 kilometer per uur.
De breedte van de zone is afhankelijk van het aantal rijstroken en van de ligging van de weg in binnen- of buitenstedelijk gebied.
Wanneer woningen worden geprojecteerd binnen een geluidzone moet akoestisch onderzoek worden uitgevoerd naar de geluidsbelasting op de gevels van die woningen. De voorkeursgrenswaarde bedraagt 48 dB. Bij een hogere geluidsbelasting moet worden gekeken of er maatregelen getroffen kunnen worden om de geluidsbelasting te reduceren. Indien maatregelen onvoldoende effect geven en/of onmogelijk zijn en de geluidsbelasting niet hoger is dan de maximale grenswaarde van 63dB (Lden, inclusief aftrek ex artikel 110g Wgh) kunnen burgemeester en wethouders een hogere waarde vaststellen. De voorwaarde die de gemeente Apeldoorn daaraan stelt is dat daarvoor een grond aanwezig is. Die gronden zijn vastgelegd in de gemeentelijke beleidsregel Hogere waarden Wet geluidhinder gemeente Apeldoorn.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening moeten in een akoestisch onderzoek ook de wegen zonder geluidzone worden beschouwd. Hierbij wordt aansluiting gezocht bij de kaders van de Wgh.
Onderzoeksresultaten wegverkeerslawaai
Er is onderzoek uitgevoerd naar wegverkeerslawaai. Het onderzoeksrapport is opgenomen in bijlage 2 bij deze toelichting. (Project "Villa Malkenschoten" te Apeldoorn. akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai, Cauberg-Huygen Raadgevende Ingenieurs BV, 9 mei 2012). Hieruit kan worden geconcludeerd dat de voorkeursgrenswaarde van 48 dB niet wordt overschreden en dat er voor het beoogde initiatief geen belemmeringen bestaan op grond van de Wet geluidhinder en het gemeentelijk beleid.
5.1.5 Luchtkwaliteit
In de Wet milieubeheer (verder: Wm) zijn eisen opgenomen waaraan de luchtkwaliteit in de buitenlucht moet voldoen. Hierbij is onderscheid gemaakt in grenswaarden waaraan nu moet worden voldaan en grenswaarden waaraan in de toekomst moet worden voldaan. De meest kritische stoffen zijn stikstofdioxide en fijn stof. Aan de andere stoffen die in de Wet worden genoemd wordt in Nederland, behoudens bijzondere situaties, overal voldaan.
Op grond van artikel 5.16 Wm kan de gemeenteraad een bestemmingsplan met mogelijke gevolgen voor de luchtkwaliteit alleen vaststellen wanneer aannemelijk is gemaakt dat:
- het bestemmingsplan niet leidt tot het overschrijden van de in de wet genoemde grenswaarden, of
- de luchtkwaliteit als gevolg van het bestemmingsplan per saldo verbetert of ten minste gelijk blijft, of, bij een beperkte toename, door een met de ontwikkeling samenhangende maatregel of effect, per saldo verbetert, of
- het bestemmingsplan niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie van een stof waarvoor in de wet grenswaarden zijn opgenomen, of
- de ontwikkeling is opgenomen of past in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit.
Niet in betekenende mate bijdragen
In de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' zijn categorieën van gevallen aangewezen die in ieder geval niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Een bijdrage is "niet in betekenende mate" als de toename maximaal drie procent van de jaargemiddelde grenswaarde van fijn stof of stikstofdioxide bedraagt. Wanneer een ontwikkeling valt onder één van die categorieën is het niet nodig een onderzoek naar de luchtkwaliteit uit te voeren. De categorieën van gevallen zijn:
- woningbouwlocaties met niet meer dan 1.500 nieuwe woningen en één ontsluitingsweg;
- woningbouwlocaties met niet meer dan 3.000 woningen en twee ontsluitingswegen;
- kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlakte van niet meer dan 100.000 m2 en één ontsluitingsweg;
- kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlakte van niet meer dan 200.000 m2 en twee ontsluitingswegen.
Verder is een bepaalde combinatie van woningen en kantoren zonder nader onderzoek mogelijk en is er voor sommige inrichtingen geen onderzoeksplicht.
Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit
In het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) staan enerzijds maatregelen die gemeenten, provincies en rijk nemen om de luchtkwaliteit te verbeteren en anderzijds grootschalige, "in betekenende mate" projecten die tot verslechtering kunnen leiden. Per saldo kan Nederland hiermee in 2011 overal aan de grenswaarden van fijn stof voldoen en in 2015 aan de grenswaarden voor stikstofdioxide. Nederland heeft op basis van het NSL van de Europese Commissie uitstel gekregen van de inwerkingtreding van de grenswaarden.
Toepasbaarheidsbeginsel
Op locaties die niet voor het publiek toegankelijk zijn, op het terrein van inrichtingen, op rijbanen van wegen en in de middenbermen van wegen hoeft de luchtkwaliteit niet te worden beoordeeld (het "toepasbaarheidsbeginsel").
Voor alle andere ontwikkelingen moet worden onderzocht wat het effect op de luchtkwaliteit is. Blijkt uit het onderzoek dat de ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging, dan vormt het onderdeel luchtkwaliteit geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling. Is de bijdrage wel in betekenende mate maar wordt er geen grenswaarde overschreden, dan is er evenmin een belemmering.
Onderzoeksresultaten luchtkwaliteit
Het bestemmingsplan beoogt de ontwikkeling van een vrijstaande woning (vervangende nieuwbouw). Daarmee staat vast dat de ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging en is het niet nodig luchtkwaliteitsonderzoek uit te voeren.
5.1.6 Externe veiligheid
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (verder: Bevi) worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico van zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven, maar ook om kleinere bedrijven als LPG-tankstations en opslagen van bestrijdingsmiddelen. Daarnaast zijn (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen, zoals buisleidingen, spoor-, auto-, en waterwegen, ook als potentiële gevarenbron aangemerkt.
Het beleid voor externe veiligheid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet milieubeheer en de Wet ruimtelijke ordening de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe wordt in het externe veiligheidsbeleid het plaatsgebonden risico en het groepsrisico gehanteerd.
Het plaatsgebonden risico is de kans dat een persoon die zich gedurende een jaar onafgebroken onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico wordt per bedrijf vastgelegd in contouren. Er geldt een contour waarbinnen die kans 10-6 (één op 1.000.000) bedraagt.
Het groepsrisico is een berekening van de kans dat een groep personen binnen een bepaald gebied overlijdt tengevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van een zekere maatschappelijke ontwrichting ten gevolge van een calamiteit. Indien een ontwikkeling een toename van het groepsriscio mogelijk maakt geldt een verantwoordingsplicht voor de gemeente.
Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)
Voor bepaalde risicovolle bedrijven geldt het Bevi. Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.
Transport van gevaarlijke stoffen over water, spoor en weg
Voor de beoordeling van de risico's vanwege het transport van gevaarlijke stoffen dient op dit moment de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen te worden gehanteerd. Daarnaast wordt gewerkt aan nieuwe regelgeving voor het vervoer van gevaarlijke stoffen (Besluit transportroutes externe veiligheid) die het uitvloeisel worden van het zogeheten Basisnet. Het Besluit transportroutes externe veiligheid zal naar verwachting op 1 juli 2012 in werking treden.
Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Voor de beoordeling van de risico's van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen gelden het Besluit externe veiligheid buisleidingen en de Regeling externe veiligheid buisleidingen. Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot buisleidingen voor zowel het transport van brandbare vloeistoffen als hogedrukaardgasleidingen wettelijk vastgelegd.
Beleidsvisie Externe Veiligheid Apeldoorn
In juli 2008 is de beleidsvisie Externe Veiligheid Apeldoorn vastgesteld. Uitgangspunt van deze beleidsvisie is dat nieuwe risicobronnen alleen nog zijn toegestaan op de grote industrieterreinen, met uitzondering van propaantanks in het buitengebied. Nieuwe risicobedrijven die onder het Bevi vallen kunnen door middel van een afwijking van het bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt op de grote industrieterreinen. Als voorwaarde geldt wel dat de PR 10-6 contour (plaatsgebonden risico) zich niet buiten de inrichtingsgrens van het nieuwe bedrijf mag bevinden en dat het invloedsgebied voor het groepsrisico niet verder reikt dan de grens van het industrieterrein. Daarnaast is in de beleidsvisie bepaald dat het groepsrisico ten gevolge van een risicobron niet groter mag zijn dan 1 maal de oriëntatiewaarde.
Onderzoeksresultaten
Bevi
In de nabijheid van het plangebied bevinden zich geen bedrijven die vallen onder de werkingssfeer van het Bevi. Het Bevi vormt geen belemmering voor de woningbouw.
Transport van gevaarlijke stoffen over water, spoor en weg
In de nabijheid van het plangebied bevinden zich geen water-, spoor- en verkeerswegen waarover significant transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. De dichtstbijgelegen weg waarop transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt is de Laan van Malkenschoten. De afstand tot deze weg is 388 meter en vormt geen belemmering.
Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen
In de nabijheid van het plangebied bevinden zich geen buisleidingen voor het transport van gevaarlijke stoffen.
5.2 Waterhuishouding
5.2.1 Algemeen
Het plangebied ligt binnen bestaand stedelijk gebied. Het plangebied bevindt zich niet binnen enige Keurzone en niet binnen de zoekgebieden voor waterberging die de provincie Gelderland in het streekplan heeft aangegeven. Het plangebied ligt niet in een grondwaterbescherming- of onttrekkingzone.
5.2.2 Grondwater
Het gebied ligt in de in het streekplan vastgelegde grondwaterfluctuatiezone. Uit het klimaatmodel voor de Veluwe van Provincie Gelderland blijkt dat in en rond het plangebied in de toekomst een stijging van de gemiddelde grondwaterstanden tot circa 10 cm te verwachten is.
Figuur 5.3 Toename grondwaterstanden volgens Klimaatmodel (groen 0-10 cm, blauw 10-20 cm, paars 20-30 cm)
Het maaiveldniveau in het plangebied nabij de huidige woning ligt op circa NAP +16,60 m, het perceel ten oosten van het gebied ligt circa 0,15 m hoger, ten westen en noorden van het bestaande pand ligt het maaiveldniveau op circa NAP +16,30 m.
Tegenover het plangebied, aan de zuidzijde van de weg, bevind zich een peilbuis uit het grondwatermeetnet van Gemeente Apeldoorn. De grondwaterstanden in deze peilbuis worden sinds 1967 geregistreerd. De geregistreerde grondwaterstanden zijn in onderstaande grafiek weergegeven.
Op basis van deze gegevens is de gemiddeld laagste grondwaterstand ingeschat op circa NAP + 14,55 m en de gemiddeld hoogste grondwaterstand op NAP +15,85 m.
Figuur 5.4 Geregistreerde grondwaterstanden peilbuis A0233: Malkenschoten, woonwagenkamp
De hoogste grondwaterstanden in het gebied liggen dus relatief dicht onder maaiveld (circa 0,45 m bij de bestaande woning). Om te voldoen aan de ontwateringsnormen is ophoging noodzakelijk, het vloerpeil van de woning dient minimaal 0,90 m boven de hoogste grondwaterstand aangelegd te worden. Hierbij dient rekening gehouden te worden met de verwachte grondwaterstijging volgens het klimaatmodel.
Er is in en om het plangebied geen grondwateroverlast bekend. Door de ontwikkeling van het perceel zal grondwater in dit plangebied geen overlast veroorzaken en niet structureel afgevoerd worden. Hierdoor zal het plan grondwaterneutraal worden ontwikkeld.
5.2.3 Oppervlaktewater en waterafhankelijke natuur
In de omgeving van het plangebied liggen verschillende watergangen (zie afbeelding). Vanuit het plangebied wordt niet geloosd op oppervlaktewater. Het plan heeft dan ook geen nadelige gevolgen voor het oppervlaktewatersysteem in de omgeving
Figuur 5.5 Oppervlaktewater rondom plangebied
In en om het plangebied komt geen waterafhankelijke natuur voor. Het plan heeft derhalve geen nadelige gevolgen voor de waterafhankelijke natuur.
5.2.4 Afvoer van hemel- en afvalwater
De nieuwe gebouwen dienen te worden voorzien van gescheiden afvoeren voor vuil- en hemelwater, zoals op grond van het Bouwbesluit verplicht is.
Het bestaande pand Malkenschoten 23 is aangesloten op het riool in de straat Malkenschoten. Deze leiding loopt richting het woonwagenkamp. Dit stelsel heeft voldoende capaciteit om het vuilwater aanbod van de nieuwe woning te verwerken.
Sinds de introductie van het vernieuwde waterbeleid hanteert de gemeente Apeldoorn bij nieuwbouwplannen en herstructureringsprojecten het principe dat er geen hemelwater op de bestaande riolering mag worden aangesloten. Voor dit project worden de volgende uitgangspunten gehanteerd:
- Al het hemelwater afkomstig van daken en terreinverhardingen wordt geïnfiltreerd in de bodem of geborgen op het terrein, bijvoorbeeld door toepassing van infiltratiegreppels of wadi's, ondergrondse infiltratievoorzieningen, waterdoorlatende verhardingen of vijvers.
- Voor hemelwater afkomstig van afvoerende verharde oppervlakken dient een hemelwatervoorziening ter grootte van minimaal 20 mm per afvoerende m² verharding aangelegd te worden.
Indien er grotere buien vallen kunnen de infiltratie- of bergingsvoorzieningen bovengronds overlopen naar openbaar gebied. Hier dient met de hoogteligging van het ontwerp rekening mee gehouden te worden. Overlopend water mag geen wateroverlast buiten het plangebied veroorzaken.
De uiteindelijke keuzes dienen met Gemeente Apeldoorn te worden afgestemd.
Voor de nieuwbouw mag géén gebruik worden gemaakt van uitlogende materialen die het hemelwater kunnen verontreinigen (DAF-prestaties). Voorbeelden hiervan zijn zink en koper.
5.2.5 Watertoets
Het plan omvat niet meer dan 10 woningen en niet meer dan 1.500 m² extra verhard oppervlak. Het plangebied ligt niet in een Keurzone of in een zoekgebied voor waterberging. Het plan betreft geen HEN-water (inclusief beschermingszone), landgoed, weg, spoorlijn, damwand, scherm, ontgronding et cetera. Bovendien zal er niet geloosd gaan worden op het oppervlaktewater.
Om deze redenen is dit plan in het kader van de watertoets een postzegelplan als omschreven door Waterschap Veluwe. Voor het plan geldt dan ook het standaard wateradvies. Afwijkingen van dit standaard wateradvies zijn gemotiveerd aangegeven. Bij negatieve gevolgen voor het watersysteem is aangegeven hoe deze gemitigeerd dan wel gecompenseerd worden.
Het plegen van overleg met het waterschap als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is dan ook achterwege gelaten. Dit in overeenstemming met de richtlijn 'Watertoetsprocedureregels voor postzegelplannen' van het Waterschap Veluwe.
5.3 Natuurwaarden
5.3.1 Algemeen
Bescherming van natuurwaarden vindt plaats via de Flora- en faunawet, de Natuurbeschermingswet, de Boswet en de provinciale richtlijn voor Bos- en natuurcompensatie.
Soortbescherming
Op grond van de Flora- en faunawet (verder: Ffw) is iedere handeling verboden die schade kan toebrengen aan de op grond van de wet beschermde planten en dieren en/of hun leefgebied. De wet kent een algemene zorgplicht, omvat daarnaast een reeks van verbodsbepalingen en heeft een groot aantal soorten (verdeeld over verschillende categorieën) als beschermd aangewezen.
De zorgplicht houdt in dat iedereen voldoende zorg in acht moet nemen voor alle in het wild voorkomende dieren en planten en hun leefomgeving. Het gevolg is onder andere dat iedereen die redelijkerwijs weet of kan vermoeden dat door zijn handelen of nalaten nadelige gevolgen voor beschermde dier- of plantensoorten worden veroorzaakt, verplicht is dergelijk handelen achterwege te laten, dan wel naar redelijkheid alle maatregelen te nemen om die gevolgen te voorkomen, zoveel mogelijk te beperken of ongedaan te maken.
Om de instandhouding van de wettelijk beschermde soorten te waarborgen, moeten negatieve effecten op de instandhouding van soorten voorkomen worden. Een aantal voor planten en dieren schadelijke handelingen zijn op grond van de Flora- en faunawet verboden. Hiervoor zijn van belang de artikelen 8 t/m 12 Ffw waarin onder andere de vernieling en beschadiging van beschermde planten en het doden, verwonden, vangen, verontrusten en verstoren van diersoorten en hun verblijfplaatsen is verboden.
Op grond van artikel 75 Ffw kunnen ontheffingen van de verboden worden verleend en op grond van de ex artikel 75 vastgestelde AMvB (het Besluit aanwijzing dier- en plantensoorten Flora- en faunawet) gelden enkele vrijstellingen van het verbod. Welke voorwaarden verbonden zijn aan de ontheffing of vrijstelling hangt af van de dier- of plantensoorten die voorkomen. Hierbij wordt volgens de wettelijke kaders onderscheid gemaakt in drie categorieën, waarin soorten zijn ingedeeld op basis van zeldzaamheid en kwetsbaarheid.
- Algemene soorten
Voor de algemene soorten die zijn genoemd in tabel 1 bij de AMvB geldt de lichtste vorm van bescherming. Voor deze soorten geldt voor activiteiten die zijn te kwalificeren als ruimtelijke ontwikkelingen een vrijstelling van de verbodsbepalingen van de artikelen 8 t/m 12 Ffw. Aan deze vrijstelling zijn geen aanvullende eisen gesteld. Uiteraard geldt wel de algemene zorgplicht. - Overige soorten
De overige soorten, genoemd in tabel 2 bij de AMvB, genieten een zwaardere bescherming. Voor deze soorten geldt voor activiteiten die zijn te kwalificeren als ruimtelijke ontwikkelingen een vrijstelling van het verbod, mits die activiteiten worden uitgevoerd op basis van een door de minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie goedgekeurde gedragscode. Wanneer er geen (goedgekeurde) gedragscode is, is voor die soorten een ontheffing nodig; de ontheffingsaanvraag wordt voor deze soorten getoetst aan het criterium 'doet geen afbreuk aan gunstige staat van instandhouding van de soort'. - Soorten genoemd in bijlage IV Habitatrichtlijn en bijlage 1 AMvB ex artikel 75
Voor de soorten die zijn genoemd in bijlage IV van de Habitatrichtlijn en bijlage 1 van de AMvB ex artikel 75 Ffw geldt de zwaarste bescherming. Het hangt het van de precieze aard van de werkzaamheden en van de betrokken soort(en) af of een vrijstelling met gedragscode geldt, of dat een ontheffing noodzakelijk is. Voor de soorten die zijn genoemd in bijlage IV van de Habitatrichtlijn wordt geen ontheffing verleend bij ruimtelijke ontwikkelingen. Voor de soorten van bijlage 1 geldt dat bij ruimtelijke ontwikkelingen verstorende werkzaamheden alleen mogen worden uitgevoerd nadat daarvoor een ontheffing is verkregen. De ontheffingsaanvraag wordt getoetst aan drie criteria:- 1. er is sprake van een in of bij de wet genoemd belang; en
- 2. er is geen alternatief; en
- 3. doet geen afbreuk aan gunstige staat van instandhouding van de soort.
Vogelsoorten zijn niet opgenomen in de hierboven genoemde categorieën. Voor verstoring van vogels en vogelnesten door ruimtelijke ontwikkelingen kan geen ontheffing worden verleend. Voor vogels kan alleen een ontheffing worden verleend op grond van een wettelijk belang uit de Vogelrichtlijn. Dat zijn: bescherming van flora en fauna, veiligheid van het luchtverkeer, volksgezondheid en openbare veiligheid. Van een (beperkt) aantal vogels is de nestplaats jaarrond beschermd. Voor de overige vogelsoorten geldt dat verstoring van broedende exemplaren is verboden. Buiten het broedseizoen mogen de nestplaatsen, zonder ontheffing, worden verstoord. Daarbij geldt geen standaardperiode voor het broedseizoen. Van belang is of een broedgeval verstoord wordt, ongeacht de datum. De meeste vogels broeden tussen medio maart en medio juli.
Gebiedsbescherming
Naast de soortbescherming wordt de gebiedsbescherming geregeld binnen de Natuurbeschermingswet (in de Natura 2000-gebieden) en binnen de Ecologische Hoofdstructuur. Bescherming van bos is aan de orde als bestemmingen van bestaand bos worden gewijzigd.
Bos- en natuurcompensatie
Bos en natuur worden ook beschermd door de Boswet en de provinciale richtlijn Bos- en natuurcompensatie uit 1998, die is gericht op de instandhouding van het bos- en natuurareaal in de provincie Gelderland. Voor gronden met de hoofd- of medebestemming 'Bos' en 'Natuur' die in het kader van ruimtelijke planvorming wordt aangetast, gelden bepaalde compensatieregels. Deze compensatie is afhankelijk van de vervangbaarheid van de aan te tasten natuur of de leeftijd van het te kappen bos. Bij bos jonger dan 25 jaar geldt een compensatie van 120%; voor bos van 25 tot 100 jaar 130% en voor bos ouder dan 100 jaar, 140%. Voor gronden binnen de bebouwde kom die volgens de criteria van de Boswet herplantplichtig zijn (bosjes van minimaal 10 are of 20 bomen in rijbeplanting) geldt eveneens de compensatieverplichting vanuit de richtlijn.
In de richtlijn is bepaald dat er in principe fysieke compensatie plaatsvindt: als natuur of bos moet plaatsmaken voor andere vormen van ruimtegebruik moet er op een andere plek natuur of bos voor terugkomen. Er moet dan gelijktijdig met het bestemmingsplan ten gevolge waarvan bos of natuur verdwijnt, een nieuw aan te leggen natuur- of bosgebied worden bestemd, hetzij in het eigen plangebied, hetzij in een ander plangebied. Slechts wanneer fysieke compensatie niet of maar gedeeltelijk mogelijk is dan wel onaanvaardbare vertraging voor het project oplevert, mag financieel gecompenseerd worden. In het geval van financiële compensatie dient die compensatie gelijktijdig met het vaststellen van het bestemmingsplan geregeld te zijn. Dat kan door het vastleggen van een privaatrechtelijke overeenkomst met een initiatiefnemer maar ook door het instellen van een gemeentelijk groenfonds dat is gericht op natuur- en boscompensatie.
De gemeente hanteert daarbij de Groene Kluis, waarin de financiële vergoeding van compensatieverplichtingen gericht worden ingezet op compensatie van de arealen bos of natuur en daarmee op versterking van de Groene Mal.
5.3.2 Onderzoeksresultaten
Er is een quick scan uitgevoerd (Quickscan Natuurtoets "Perceel Malkenschoten 23", adviesbureau AFO, mei 2012, Egmond- Binnen), hierbij is de ontwikkeling getoetst aan de Flora- en faunawet en is de invloed op EHS/ Natura2000-gebieden (gebiedsbescherming). Zie bijlage 3. Hieruit komt naar voren dat bij het ten uitvoer brengen van de plannen niet geheel kan worden uitgesloten dat schade wordt toegebracht aan strikt beschermde soorten, waarmee overtreding van de Flora- en faunawet kan optreden. Wat betreft broedvogels kan dit worden voorkomen door niet in de broedperiode van de te verwachten soorten te werken. Dit betreft grotere werkzaamheden buiten en het verwijderen van vegetatie: van opgaande kruiden- of grasvegetatie tot bomen. Er bevinden zich twee singels binnen het plangebied. Als beide singels zouden worden verwijderd dan zouden schadelijke gevolgen voor vleermuizen niet kunnen worden uitgesloten. Migratieroutes zijn beschermd binnen de Flora- en faunawetgeving. Doordat de meest westelijke singel gehandhaafd blijft en direct op delen door aanplant wordt versterkt hoeft geen nadere onderzoek te worden uitgevoerd ten aan zien van dit aspect. Deze singel kan de mogelijke functie als migratieroute goed vervullen. Voorkomen moet worden dat zowel tijdens de bouw als na realisatie er sprake zal zijn van sterke uitstraling door middel van buitenverlichting naar deze meest westelijke singel. Licht kan namelijk een barriere veroorzaken voor vleermuizen. De wijze waarop tijdens de bouwactiviteiten rekening wordt gehouden met die hiervoor genoemde voorwaarden is, als werkprotocol, opgenomen in een overeenkomst tussen gemeente en initiatiefnemer. De eisen ten aanzien van de verlichten worden beoordeeld en vastgelegd in het kader van de omgevingsvergunning.
5.4 Cultuurhistorie
5.4.1 Cultuurhistorische waarden
Het plangebied ligt in een gebied dat op de Cultuurhistorische beleidskaart, vastgesteld d.d. 26 februari 2006, is aangemerkt als een gebied met een lage attentiewaarde. Dit betekent dat bij ruimtelijke ontwikkelingen een cultuurhistorische quickscan naar objecten verplicht is. Aanbevolen wordt om de cultuurhistorische waarden te behouden, herstellen en versterken. Uit de quickscan blijkt dat in de nabije omgeving van het plangebied geen waardevolle objecten aanwezig zijn.
5.4.2 Archeologische waarden
De gemeente Apeldoorn beschikt over een gemeentelijke archeologische beleidskaart. Deze archeologische beleidskaart zoals hierna weergegeven, geeft inzicht in welke mate de kans bestaat om archeologische resten in de bodem aan te treffen. Het beleidskaart bestaat uit gebieden met een lage, middelhoge en hoge trefkans. Aan deze trefkans is een vorm van vervolgonderzoek gekoppeld, die bij toekomstige ontwikkelingen wordt vereist. Bij een lage trefkans kan worden volstaan met een archeologische quickscan. Afhankelijk van de resultaten kan een vervolgonderzoek worden aanbevolen. Bij een middelhoge trefkans is een bureauonderzoek verplicht dat kan worden gevolgd door een veldonderzoek. Bij een hoge trefkans is een archeologische onderzoek verplicht, waarbij wordt gestreefd naar het behoud van archeologische waarden.
Figuur 5.1: uitsnede archeologische beleidskaart
Op grond van de kaart blijkt dat het plangebied zich bevindt in een gebied met een lage trefkans. Aangezien de bij de ontwikkeling van de planlocatie behorende bodemingrepen kleiner zijn dan 1000 m2, is er geen archeologisch bureau- en verkennend booronderzoek noodzakelijk.
5.5 Financieel-economische Uitvoerbaarheid
Het betreft hier een particulier initiatief op eigen grond. Alle met deze planherziening samenhangende kosten komen ten laste van de initiatiefnemer en zijn vastgelegd in een anterieure overeenkomst met de gemeente. Het kostenverhaal van de grondexploitatie is hiermee verzekerd en een exploitatieplan is niet aan de orde. De herziening heeft derhalve voor de gemeente c.q. het grondbedrijf geen financiële gevolgen.
In zijn algemeenheid kan ten aanzien van de financieel -economische uitvoerbaarheid wel worden gezegd dat met deze bestemmingsplanherziening een groot deel van de gronden een woonbestemming krijgt. Deze bestemmingswijziging zorgt voor een financiele meerwaarde van de gronden ten opzichte van de eerdere planologische mogelijkheden. Hiermee mag verondersteld worden dat de ontwikkeling financieel-economisch uitvoerbaar is.
6 Juridische Planopzet
6.1 Inleiding
In hoofdstuk 4 is de voorgestane invulling van het plangebied beschreven. Hoofdstuk 5 toont aan dat deze invulling uitvoerbaar is. De volgende stap is het treffen van een juridische regeling die de invulling mogelijk maakt. Dit hoofdstuk beschrijft deze regeling. In paragraaf 6.2 wordt het karakter van dit bestemmingsplan beschreven. Paragraaf 6.3 beschrijft de gebruikte bestemmingen. Hier worden zowel de regels als de weergave van de bestemmingen op de plankaart beschreven. De beschrijving geeft aan hoe de regeling geïnterpreteerd moet worden. In paragraaf 6.4 tenslotte worden de algemene regels en de overgangs- en slotregels besproken.
6.2 Karakter Bestemmingsplan
Bestemmingsplan Malkenschoten 23 is een ontwikkelingsplan, waarin de toekomstige situatie uitgangspunt is voor de wijze van bestemmen.
6.3 Bestemmingen
De bestemmingen zijn vastgelegd in de regels en op de plankaart. Samen geeft dit de regels voor gebruik en bebouwing van de grond. De bestemmingen worden hierna besproken.
Wonen
De woning in het plangebied heeft de bestemming Wonen. Voor de woning is op de plankaart een bouwvlak gegeven. Door middel van bouwaanduiding is het type geborgd: vrijstaand. De diepte voor het bouwvlak sluit aan bij de dieptes zoals die gebruikelijk zijn bij vrijstaande woningen in de omgeving en komt tevens overeen met het initiatief. Het betreft hier een bouwdiepte van 15 meter.
Het perceelsgedeelte voor de voorgevel bevat de aanduiding 'tuin'; het perceelsgedeelte achter de achtergevel de aanduiding 'erf'. Deze aanduidingen zijn van belang voor de situering van bijgebouwen, aan- en uitbouwen en overkappingen. In de regels is namelijk bepaald dat deze bouwwerken niet alleen binnen het bouwvlak maar ook ter plaatse van de aanduiding erf mogen worden gebouwd. Daarbij is nog specifiek bepaald dat deze erfbebouwing ten minste 3 meter achter de voorgevel (of het verlengde daarvan) moet worden gesitueerd en dat bijgebouwen vrij van het hoofdgebouw moeten worden gesitueerd. En is opgenomen dat de bouwwerken niet zijn toegestaan binnen de gronden die zijn voorzien van de aanduiding 'houtwal'.
De maximaal toegelaten oppervlakte aan bijgebouwen, aan- of uitbouwen en overkappingen is gerelateerd aan de oppervlakte van de kavel. Is de kavel kleiner dan 500 m2 dan is ten hoogste 50 m2 aan bijgebouwen, aan- of uitbouwen en overkappingen toegestaan, bij kavels tussen 500 en 750 m2 is die oppervlakte maximaal 65 m2 en is de kavel groter dan 750 m2dan is ten hoogste 85 m2 aan erfbebouwing toegestaan. Daarbij geldt wel steeds de voorwaarde dat niet meer dan 60% van de kavel wordt bebouwd.
Bouwregels
Voor de maatvoering van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde is een bebouwingsschema opgenomen. In de bebouwingsschema's staan de maatvoeringsaspecten die voor die specifieke bestemming gelden. Vaak wordt verwezen naar de maatvoeringsaanduidingen op de plankaart.
Beroeps- en bedrijfsuitoefening aan huis
Bij recht is het gebruik van een deel van (bedrijfs)woningen en bijgebouwen voor beroepsuitoefening en niet-publieksgerichte bedrijfsmatige activiteiten aan huis toegestaan. Daarbij worden enige beperkingen gesteld om ervoor te zorgen dat het woonkarakter van de woning het beroeps- of bedrijfsmatige gebruik blijft overheersen. Voor de niet-publieksgerichte bedrijfsmatige activiteiten aan huis geldt dat alleen bedrijfsactiviteiten die voorkomen op de Lijst van toegelaten bedrijfsactiviteiten aan huis zijn toegestaan. Voor deze lijst is aansluiting gezocht bij de bedrijven die in de richtafstandenlijst van de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' als bedrijven van categorie 1 zijn aangemerkt. Omdat het gaat om activiteiten in een woning op een relatief klein oppervlak is het aantal bedrijfsactiviteiten dat is toegelaten zeer beperkt gehouden.
Houtwal
De gronden met de aanduiding houtwal zijn uitsluitend bestemd voor de instandhouding en versterking van de desbetreffende houtwal op de westelijke perceelsgrens. Met de breedte van 6 meter is er sprake van een minimale maat om de houtwal van ecologisch/landschappelijke betekenis te houden/krijgen. Werkzaamheden binnen deze gronden zijn omgevingsvergunningsplichtig. Met dien verstande dat de graafwerkzaamheden ten behoeve van het aanleggen van het verdiepte terras hierop een uitzondering vormen. Tevens er een voorwaardelijke verplichting opgenomen dat het gebruik van de gronden voor het wonen toestaat mits deze houtwal wordt versterkt en in stand wordt gehouden.
Bevoegd gezag
Waar dit bestemmingsplan de bevoegdheid in het leven roept om af te wijken van de regels, is die bevoegdheid toebedeeld aan het bevoegd gezag. Over het algemeen zal dat bevoegd gezag het college van burgemeester en wethouders zijn. In een enkel geval zijn op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht gedeputeerde staten dan wel de minister bevoegd gezag voor het verlenen van de omgevingsvergunning en daarmee ook voor het bij die omgevingsvergunning afwijken van de regels van dit bestemmingsplan.
6.4 Algemene Regels En Overgangs- En Slotregels
In hoofdstuk 3 (Algemene regels) zijn regels opgenomen die gelden voor alle bestemmingen. In artikel 5 zijn bouwregels opgenomen die voor alle bestemmingen gelden. In lid 5.1 is onder andere de bepaling over ondergronds bouwen opgenomen. Hierin is bepaald dat ondergronds bouwen alleen daar is toegestaan waar ook bovengronds gebouwd mag worden, mits er een functionele relatie bestaat met de bovengronds toegelaten functie. Het laatste onderdeel van dit lid geeft een regeling voor legaal gebouwde (delen van) bouwwerken die niet voldoen aan de in het plan voorgeschreven maatvoering. De aanwezige maten zijn dan toegelaten, ook bij eventuele herbouw van het bouwwerk. Dit geldt alleen daar waar de afwijking voorkomt. Het laatste onderdeel van dit lid geeft een regeling voor legaal gebouwde (delen van) bouwwerken die niet voldoen aan de in het plan voorgeschreven maatvoering. De aanwezige maten zijn dan toegelaten, ook bij eventuele herbouw van het bouwwerk. Dit geldt alleen daar waar de afwijking voorkomt.
Lid 5.2 bevat de afdekbepaling. Hier is bepaald dat, wanneer in het plan een maximale goothoogte is aangegeven, het gebouw vanaf de aangegeven goothoogte dient te worden afgedekt met een kap. Deze bepaling impliceert dat een -al dan niet gedeeltelijke- platte afdekking is toegestaan, mits dat platte dak niet hoger is dan de op dat punt geldende maximaal toegelaten bouwhoogte.
In artikel 6 staan de algemene gebruiksregels. In lid 6.1 is beschreven welke vormen van gebruik in ieder geval gelden als gebruik in strijd met de bestemming. Onderdeel g hiervan verdient bespreking. De archeologische beleidskaart geeft voor het gehele grondgebied van Apeldoorn aan hoe hoog de trefkans op archeologische resten per gebied is. In dit lid is onder g een bescherming opgenomen voor omvangrijke graafwerkzaamheden, waarbij ondanks de lage archeologische verwachtingswaarde in het gebied bij een dergelijke omvang archeologisch onderzoek verplicht stelt. In lid 6.2 is het daadwerkelijke strijdig gebruik strafbaar gesteld. Dit is noodzakelijk voor vormen van gebruik waarvoor het niet mogelijk en wenselijk is een omgevingsvergunning te verlenen en de strafbaarstelling van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht derhalve niet van toepassing is.
In artikel 9 staan de procedureregels die bij het stellen van nadere eisen moeten worden toegepast. Procedureregels voor het bij omgevingsvergunning afwijken van de regels van het bestemmingsplan zijn niet opgenomen omdat daarvoor de procedure uit de wet algemene bepalingen omgevingsrecht van toepassing is. De procedureregels voor uitwerkings- en wijzigingsplannen staan in de Wet ruimtelijke ordening. Artikel 10 tenslotte geeft aan welke regeling geldt wanneer wordt verwezen naar andere wettelijke regelingen en plannen. De overige artikelen bevatten bekende regels die geen nadere bespreking behoeven.
Hoofdstuk 4 bevat tot slot het overgangsrecht voor bouwwerken en gebruik en de titel van het bestemmingsplan.
7 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Kennisgeving
Er is een kennisgeving van de voorbereiding op het bestemmingsplan in combinatie met de gesloten overeenkomst gepubliceerd en deze heeft terinzage gelegen.
Inspraak en Overleg
De impact van dit bestemmingsplan is zeer beperkt. Het gaat hier om een binnenstedelijk plan en er is sprake van vervangende nieuwbouw. Een vervallen woning op een verwilderde kavel krijgt op deze manier een nieuwe impuls. Waarbij met name de versterking van de houtwal een maatschappelijke meerwaarde oplevert. Daarom is het voeren van overleg ex artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening achterwege gelaten. Wel wordt het plan informeel voorgelegd aan de provincie ter kennisname van de ontwikkeling. En wordt uiteindelijk ook via het formele spoor een ontwerpbestemmingsplan aan de provincie toegestuurd. Voor wat betreft het overleg met het waterschap wordt verwezen naar de watertoets, paragraaf 5.2.5.
Conform de gemeentelijke inspraakverordening wordt er in dit geval voor gekozen om te starten met een ontwerpbestemmingsplan en de fase van het voorontwerpbestemmingsplan met de daarbij behorende inspraak over te slaan. Vervolgens wordt als extra service van de gemeente aan omwonenden een brief gestuurd om deze zo te attenderen op de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan. Dit ging echter om een beperkt aantal gezien de afgelegen situering van de ontwikkeling.
Onbekend 1 Lijst Van Toegelaten Bedrijfsactiviteiten Aan Huis
SBI-CODE | OMSCHRIJVING | CATEGORIE |
581 | Uitgeverijen (kantoren) | 1 |
1814A | Grafische afwerking | 1 |
182 | Reproduktiebedrijven opgenomen media | 1 |
9524 | Meubelstoffeerderijen | 1 |
461 | Handelsbemiddeling (kantoren) | 1 |
952 | Reparatie t.b.v. particulieren (excl. auto's en motorfietsen) | 1 |
50, 51 | Vervoersbedrijven (uitsluitend kantoren) | 1 |
5222 | Overige dienstverlening t.b.v. vervoer (kantoren) | 1 |
5229 | Expediteurs, cargadoors (kantoren) | 1 |
791 | Reisorganisaties | 1 |
61 | Telecommunicatiebedrijven | 1 |
64, 65 | Banken, verzekeringsbedrijf/kantoor | 1 |
41, 68 | Verhuur van en handel in onroerend goed | 1 |
62 | Computerservice- en informatietechnologie-bureaus e.d. | 1 |
722 | Maatschappij- en geesteswetenschappelijk onderzoek | 1 |
63, 69 t/m71, 73, 74, 77, 78, 80 t/m 82 | Overige zakelijke dienstverlening: kantoren | 1 |
9602 | Schoonheidsspecialist op afspraak | 1 |
9602 | Kapper op afspraak | 1 |
9609 | Persoonlijke dienstverlening niet elders genoemd | 1 |
Onbekend 1 Inrichtingstekening
Bijlage toelichting 1 Inrichtingstekening
Onbekend 2 Akoestisch Onderzoek
Bijlage toelichting 2 Akoestisch onderzoek
Onbekend 3 Natuurwaardenonderzoek
Bijlage toelichting 3 Natuurwaardenonderzoek
Onbekend 4 Procedureschema
Voorbereidingsbesluit datum van inwerkingtreding | - |
Voorbereidingsbesluit geldig t/m | - |
Voorontwerp ter inzage | - |
Ontwerpplan ter inzage | 04-10-2012 - 14-11-2012 |
Vaststelling door gemeenteraad | 14-02-2013 |
Terinzagelegging vastgesteld plan | 28-02-2013 - 10-04-2013 |
Aanwijzing GS/Minister | - |
Beroep ingesteld bij Afdeling bestuursrechtspraak | - |
Voorlopige voorziening gevraagd bij Voorzitter Afdeling bestuursrechtspraak | - |
Essentie uitspraak Voorzitter Afdeling bestuursrechtspraak | - |
Datum inwerkingtreding b.p. | 12-04-2013 |
Essentie uitspraak Afdeling bestuursrechtspraak | - |
Datum onherroepelijk worden bestemmingsplan | 12-04-2013 |
Opmerkingen | - |