Drostendal Landgoed en natuurontwikkeling
Bestemmingsplan - gemeente Apeldoorn
Vastgesteld op 31-05-2018 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
1.1 plan
Het bestemmingsplan Drostendal Landgoed en natuurontwikkeling met identificatienummer NL.IMRO.0200.bp1229-vas1 van de gemeente Apeldoorn.
1.2 bestemmingsplan
De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.
1.3 aanduiding
Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.4 aanduidingsgrens
De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.5 aanduidingsvlak
Een vlak, door aanduidingsgrenzen van andere vlakken gescheiden.
1.6 agrarisch bedrijf
Een bedrijf, waaronder begrepen een productiegerichte paardenhouderij, dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren, waarop een bedrijfsmatige, op de markt gerichte productie plaatsvindt, die een wezenlijke bijdrage aan de inkomensvorming levert.
1.7 achtererfgebied
Erf achter de lijn die het hoofdgebouw doorkruist op 1 meter achter de voorkant en van daaruit evenwijdig loopt met het aangrenzend openbaar toegankelijk gebied, zonder het hoofdgebouw opnieuw te doorkruisen of in het erf achter het hoofdgebouw te komen. Indien op een perceel meer gebouwen aanwezig zijn die noodzakelijk zijn voor de verwezenlijking van de bestemming of indien het hoofdgebouw geen woning is, maar op het perceel wel een of meer op de grond staande woningen aanwezig zijn, wordt het achtererfgebied bepaald door het hoofdgebouw, de woning of een van de andere hiervoor bedoelde gebouwen, waarvan de voorkant het dichtst is gelegen bij openbaar toegankelijk gebied.
1.8 AHN2-maaiveld
De maaiveldhoogte die is vastgelegd in het Actueel Hoogtebestand Nederland 2.
1.9 ander werk
Een werk, geen bouwwerk zijnde.
1.10 antennedrager
Een antennemast of andere constructie bedoeld voor de bevestiging van een antenne.
1.11 antenne-installatie
Een installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de al dan niet in een techniekkast opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie.
1.12 A-watergang
Een watergang van overwegend belang voor de waterhuishouding en waterberging, met inbegrip van oevers, taluds, kaden en onderhoudspaden, die in beheer en onderhoud is bij het waterschap.
1.13 bebouwing
Eén of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
1.14 bedrijfsmatige exploitatie
Het via een bedrijf, stichting of andere rechtspersoon voeren van een zodanig beheer dan wel exploitatie, dat in de logiesverblijven daadwerkelijk recreatieve (nacht)verblijfsmogelijkheden worden geboden.
1.15 bedrijfswoning
Een woning die een functionele binding heeft met het bedrijf, de instelling of de inrichting, ten behoeve van beheer van en/of toezicht op het bedrijf, de instelling of de inrichting.
1.16 beroepsuitoefening aan huis
Een dienstverlenend beroep op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig of technisch gebied of daarmee gelijk te stellen activiteiten, niet zijnde detailhandel, dat in een woning of bedrijfswoning (inclusief bijgebouwen) wordt uitgeoefend, waarbij de (bedrijfs)woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitstraling of uitwerking heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is.
1.17 beschermd dorpsgezicht
Gebied dat burgemeester en wethouders hebben aangewezen als beschermd dorpsgezicht als bedoeld in de Monumentenverordening.
1.18 bestaand
- bij bouwwerken: een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan legaal aanwezig of in uitvoering is dan wel gebouwd kan worden krachtens een vergunning;
- bij gebruik: het legale gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, met dien verstande dat bij veehouderijbedrijven wordt uitgegaan van de ammoniakemissie, de vloeroppervlakte aan stalruimte en het aantal dierplaatsen per bedrijf dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan bij of krachtens de wet maximaal is toegestaan.
1.19 bestemmingsgrens
De grens van een bestemmingsvlak.
1.20 bestemmingsvlak
Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.21 bouwen
Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.
1.22 bouwgrens
De grens van een bouwvlak.
1.23 bouwlaag
Een doorlopend gedeelte van een gebouw, begrensd door op gelijke of bij benadering gelijke bouwhoogte liggende vloeren of balklagen.
1.24 bouwvlak
Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.
1.25 bouwwerk
Elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
1.26 bruto vloeroppervlakte
De gezamenlijke vloeroppervlakte ten dienste van kantoren, winkels, horeca of andere bedrijven, met inbegrip van de daarbij behorende magazijnruimte en overige dienstruimten.
1.27 bijgebouw
Een niet voor bewoning bestemd gebouw, dat ten dienste staat van en in bouwmassa ondergeschikt is aan de woning, waaronder in ieder geval begrepen een huishoudelijke bergruimte, garage of hobbyruimte.
1.28 containerveld
Afgedekte gronden ten behoeve van de bovengrondse teelt van planten in containers
1.29 dependance
Een voor de huisvesting van een zelfstandig huishouden geschikt gebouw dat blijvend onderdeel uitmaakt van de kavel van het hoofdgebouw.
1.30 detailhandel
Het bedrijfsmatig te koop of te huur aanbieden, hieronder begrepen de uitstalling ten verkoop of verhuur, het verkopen, verhuren en/of leveren van goederen en diensten aan degenen die deze goederen en diensten kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.
1.31 dienstverlening
Het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen.
1.32 evenementen
Periodieke en/of incidentele manifestaties zoals sportmanifestaties, concerten, bijeenkomsten, voorstellingen, tentoonstellingen, shows, thematische beurzen en thematische markten. Onder evenementen worden in ieder geval niet begrepen activiteiten die zijn gericht op verkoop uit grote partijen met een beperkt assortiment door één of enkele aanbieders.
1.33 folly
Een bouwwerk bedoeld ter verfraaiing, als blikvanger of oriëntatiepunt, niet noodzakelijkerwijs functioneel van aard.
1.34 gebouw
Elk bouwwerk dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.35 gebruiksgerichte paardenhouderij
Een paardenhouderij waar het rijden met paarden primair gericht is op de ruiter/amazone, waaronder begrepen een pensionstalling.
1.36 geurgevoelig object
Een gebouw dat is bestemd voor en dat blijkens aard, indeling en inrichting geschikt is voor wonen of menselijk verblijf en dat daarvoor permanent of op een daarmee vergelijkbare wijze wordt gebruikt.
1.37 groepsaccommodatie
Een gebouw of een gedeelte van een gebouw dat niet voor permanente bewoning bestemd is en dat gedurende het hele jaar gebruikt wordt voor recreatief nachtverblijf door wisselende groepen personen.
1.38 hoofdgebouw
Een gebouw dat op een kavel door zijn ligging, constructie, afmetingen of functie als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.
1.39 hoofdverblijf
- a. het adres waar betrokkene woont of, indien betrokkene op meer dan één adres woont, het adres waar hij naar verwachting gedurende een half jaar de meeste malen zal overnachten;
- b. het adres waar, bij ontbreken van een adres als bedoeld onder a, betrokkene naar redelijke verwachting gedurende drie maanden tenminste twee derde van de tijd zal overnachten.
1.40 kamerverhuurbedrijf
Het exploiteren van onroerende zaken door bedrijfsmatige verhuur van in hoofdzaak afzonderlijke kamers ten behoeve van bewoning.
1.41 kampeermiddel
Een tent, tentwagen, kampeerauto of caravan dan wel enig ander onderkomen of enig ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelte daarvan, voorzover geen recreatiewoning, trekkershut of stacaravan zijnde; een en ander voor zover deze onderkomens of voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor verblijfsrecreatie.
1.42 kantoor
Een (deel van een) gebouw dat door aard, indeling en inrichting kennelijk is bedoeld voor het verrichten van werkzaamheden van hoofdzakelijk administratieve aard.
1.43 kas
Een gebouw, bestaande uit glas of ander lichtdoorlatend materiaal, dienend tot het kweken van gewassen.
1.44 kavel
De bij een bestaand of te realiseren gebouw behorende gronden, samenvallend met de eigendomsgrens of met de grens van het gehuurde.
1.45 kwekerij
Een agrarisch bedrijf gericht op het telen, kweken en verzorgen van sierteeltgewassen (bomen, heesters, planten en bloemen) of tuinbouwzaden, waarbij de exploitatie van het bedrijf geheel of grotendeels gebonden is aan ter plaatse of in de nabijheid aanwezige gronden.
1.46 lawaaisporten
De autosport, de motorsport, de (model-)vliegsport, karting en soortgelijk geluidproducerende sporten.
1.47 nevenactiviteit
Een activiteit die uitsluitend naast een feitelijk aanwezige hoofdfunctie en uitsluitend door de bewoner en/of ondernemer van die hoofdfunctie uitgeoefend kan worden en wat betreft vloeroppervlakte ondergeschikt is aan die hoofdfunctie.
1.48 Nederlandse Grootte Eenheid (NGE)
Een rekeneenheid die wordt gehanteerd voor de vaststelling van de omvang van een agrarischbedrijf, op basis van productiewaarde van oppervlakte, gewassen en dieren.
1.49 nutsvoorziening
Een voorziening ten behoeve van de telecommunicatie en de gas-, water- en electriciteitsdistributie alsmede soortgelijke voorzieningen van openbaar nut, waaronder in ieder geval worden begrepen transformatorhuisjes, pompstations, gemalen, telefooncellen en zendmasten.
1.50 openbaar toegankelijk gebied
Weg als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994, alsmede pleinen, parken, plantsoenen, openbaar vaarwater en ander openbaar gebied dat voor publiek algemeen toegankelijk is, met uitzondering van wegen uitsluitend bedoeld voor de ontsluiting van percelen door langzaam verkeer.
1.51 overkapping
Een bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat een overdekte ruimte vormt zonder dan wel met ten hoogste één wand.
1.52 peil
Het peil gemeten vanaf het aan het bouwwerk aansluitende afgewerkte bouwterrein, met dien verstande dat in geaccidenteerd terrein wordt gemeten vanaf de aansluitende, afgewerkte gemiddelde maaiveldhoogte.
1.53 permanente bewoning
Gebruik als hoofdverblijf als bedoeld in de Wet GBA, waaronder wordt verstaan:
- a. het gebruik als woning door een zelfde persoon, (deel van) een gezin of samenwoning op een wijze die ingevolge het in de Wet GBA bepaalde noopt tot inschrijving in het persoonsregister van de gemeente, en/of
- b. het in de periode van 1 november tot 15 maart meer dan 70 maal ter plaatse nachtverblijf houden, terwijl betrokkene niet elders daadwerkelijk over een hoofdverblijf beschikt.
1.54 productiegerichte paardenhouderij
Een paardenhouderij waar handelingen aan en/of met paarden worden verricht die primair gericht zijn op het voortbrengen, africhten en trainen en verhandelen van paarden.
1.55 prostitutie
Het tegen betaling hebben van seksuele omgang met anderen.
1.56 publieksgerichte dienstverlening
Een bedrijfsmatige activiteit uitsluitend of overwegend gericht op het verlenen van diensten aan particulieren met een rechtstreeks contact met het publiek, niet zijnde detailhandel, horeca of seksinrichting.
1.57 recreatief medegebruik
Extensieve vormen van dagrecreatie, inclusief naar de aard en omvang daartoe behorende voorzieningen, waarbij de recreatievorm geen specifiek beslag legt op de ruimte.
1.58 recreatieverblijf
Een op de grond staand bouwwerk ten behoeve van recreatief nachtverblijf, niet zijnde permanente bewoning, en dat gedurende het hele jaar gebruikt wordt voor recreatieve doeleinden door wisselende personen.
1.59 seksinrichting
Een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte, bestemd voor het bedrijfsmatig doen plaatsvinden van voorstellingen en/of vertoningen van erotische aard en/of pornografische aard dan wel een gelegenheid waar seksuele handelingen worden verricht; onder seksinrichting wordt mede begrepen:
- a. seksbioscoop
Een inrichting, bestemd voor het door middel van audiovisuele middelen doen plaatsvinden van voorstellingen van erotische en/of pornografische aard. - b. seksclub
Een inrichting, bestemd voor het doen plaatsvinden van vertoningen van erotische en/of pornografische aard dan wel een gelegenheid waar seksuele handelingen worden verricht. - c. seksautomaat
Een inrichting, bestemd voor het door middel van automaten doen plaatsvinden van audiovisuele voorstellingen van erotische en/of pornografische aard. - d. sekswinkel
Een ruimte, bestemd voor het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen uitstalling ten verkoop, verkopen en/of leveren van seksartikelen, waaronder begrepen pornografische lectuur en gegevensdragers, aan de uiteindelijke verbruiker of gebruiker. - e. prostitutiebedrijf
Een ruimte, bestemd dan wel in gebruik voor het daarin uitoefenen van prostitutie.
1.60 recreatiewoning
Een gebouw of gedeelte van een gebouw, geen woonkeet en geen stacaravan of een ander bouwwerk op wielen zijnde, dat uitsluitend één woning bevat, niet voor permanente bewoning bestemd is en dat gedurende het hele jaar gebruikt wordt voor verblijfsrecreatie.
1.61 stacaravan
Onderkomens, onder welke benaming ook aangeduid, die uitsluitend of in hoofdzaak dienen of kunnen dienen tot het dag- en/of nachtverblijf van een of meer personen, die gedurende het hele jaar gebruikt worden voor recreatieve doeleinden door wisselende personen, en die door de aanwezigheid van een chassis, assenstelsel en wielen wel over een korte afstand kunnen worden verreden, doch niet bestemd en/of geschikt zijn om regelmatig en op normale wijze op de verkeerswegen als een aanhangsel van een personenauto te worden voortbewogen. Ook indien deze onderkomens wegens daaraan of daarbij aangebrachte wijzigingen of voorzieningen niet of niet meer geschikt zijn om te worden verreden, worden zij aangemerkt als stacaravan.
1.62 teeltondersteunende voorzieningen
Voorzieningen die toegepast worden om de teelt van groente, fruit, bomen of potplanten te bevorderen en te beschermen, zoals tunnelkassen, containerteelt, schaduwhallen, hagelnetten, stellingen en regenkappen.
1.63 terrein met specifieke archeologische waarden
Gebied waarvan het zeer aannemelijk is dat bij bodemingrepen archeologische waarden worden aangetroffen.
1.64 terrein met vastgestelde archeologische waarden
Gebied waarvan is vastgesteld dat er zich een of meer behoudenswaardige archeologische vindplaatsen bevinden.
1.65 trekkershut
Een gebouw zonder sanitaire voorzieningen, geen woonkeet en geen stacaravan of een ander bouwwerk op wielen zijnde, dat niet voor permanente bewoning bestemd is en dat gedurende het hele jaar gebruikt wordt voor verblijfsrecreatie.
1.66 tunnelkas
Elke constructie, geen gebouw zijnde, van hout, metaal of anderszins die met plastic of in gebruik daarmee overeenstemmend materiaal is afgedekt en dient als teeltondersteuning voor bedekte teelten.
1.67 verblijfsgebied
Gebied bedoeld voor verblijf, waartoe in ieder geval (ontsluitings)wegen, fiets- en voetpaden, water, parkeer-, groen- en speelvoorzieningen en hondenuitlaatplaatsen worden gerekend.
1.68 verblijfsrecreatie
Recreatief verblijf, waarbij overnacht wordt in kampeermiddelen, trekkershutten, recreatiewoningen, groepsaccommodaties en/of stacaravans.
1.69 verkoopvloeroppervlakte
Het voor publiek toegankelijke deel van de winkelvloeroppervlakte, inclusief etalageruimte en de ruimte achter de toonbank dan wel kassaruimte.
1.70 voorerfgebied
Erf dat geen onderdeel is van het achtererfgebied.
1.71 waarde
De aan een bouwwerk, gebied of specifiek element in een gebied toegekende kenmerkende waarde op het gebied van cultuurhistorie, archeologie, geografie, aardkunde, natuur, landschap en/of ecologie.
1.72 windturbine
Een bouwwerk, geen gebouw zijnde, ten behoeve van de opwekking van energie door benutting van windkracht.
1.73 woning
Een gebouw of een zelfstandig gedeelte van een gebouw dat bedoeld is voor de huisvesting van personen.
1.74 wooneenheid
Een zelfstandig gedeelte van een gebouw dat bedoeld is voor de huisvesting van personen.
1.75 zakelijke dienstverlening
Kantoor met baliefunctie ten behoeve van publieksgerichte commerciële en/of maatschappelijke dienstverlening.
1.76 zone met hoge archeologische verwachtingswaarde
Gebied waarvan de verwachting hoog is dat archeologische sporen en/of vondsten worden aangetroffen.
1.77 zone met lage archeologische verwachtingswaarde
Gebied waarvan de verwachting laag is dat archeologische sporen en/of vondsten worden aangetroffen.
1.78 zonnecollector
Een bouwwerk ten behoeve van de opvang van zonne-energie.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 de bouwhoogte van een bouwwerk
Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.2 de goothoogte van een bouwwerk
Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.3 de oppervlakte van een bouwwerk
Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.4 het bebouwingspercentage
De in procenten uitgedrukte verhouding van de oppervlakte van de bebouwing in een bouwvlak dan wel aanduidingsvlak tot de oppervlakte van dat bouwvlak dan wel aanduidingsvlak, per kavel gemeten.
Ingeval geen bouwvlak dan wel aanduidingsvlak is aangegeven wordt onder bebouwingspercentage verstaan de in procenten uitgedrukte verhouding van de oppervlakte van de bebouwing in een bestemmingsvlak tot de oppervlakte van het bestemmingsvlak, per kavel gemeten.
2.5 de vloeroppervlakte
Tussen de (denkbeeldige) buitenwerkse gevelvlakken en/of harten van scheidsmuren, met dien verstande dat vloeroppervlakte waarboven minder dan 1,50 meter bouwhoogte aanwezig is hierbij buiten beschouwing wordt gelaten.
2.6 de inhoud van een bouwwerk
Boven peil tussen de buitenwerkse gevelvlakken, dakvlakken en harten van scheidsmuren.
2.7 de bodemingreep
De oppervlakte van de bodem die daadwerkelijk is afgegraven dan wel wordt afgegraven bij de uitvoering van een verleende omgevingsvergunning.
2.8 de dakhelling
Langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
2.9 de bouwhoogte van een windturbine
Vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. agrarische bedrijven,
- b. nevenactiviteiten in de vorm van recreatieve outdooractiviteiten waaronder boerengolf;
- c. recreatief medegebruik in de vorm van paardrijden, hobbymatig weiden van vee, wandelen en fietsen;
- d. natuurbeheer;
- e. wegen, voorzover bestaand, en erfontsluitingswegen;
- f. nutsvoorzieningen;
- g. voor zover aangeduid gelden tevens de regels voor gebiedsaanduidingen van 3;
met de daarbij behorende bouwwerken en voorzieningen.
3.2 Bouwregels
Naast de algemene bouwregels van artikel 12 en de regels voor gebiedsaanduidingen van hoofdstuk 3 gelden de specifieke regels van het navolgende bebouwingsschema, waarbij geldt dat de in het schema voorkomende verwijzingen verwijzen naar de in lid 3.3 genoemde afwijkingen.
Bebouwing | Maximum oppervlakte /inhoud | Maximum goothoogte | Maximum bouwhoogte | Bijzondere regels |
Bouwwerken - erf- en terreinafscheidingen - bouwwerken voor tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen | 1,5 m 1,5 m | Uitsluitend de volgende bouwwerken zijn toegestaan: 1. terrein- en erfafscheidingen; 2. bouwwerken voor teeltondersteunendevoorzieningen |
3.3 Afwijken van de bouwregels
3.4 Specifieke gebruiksregels
Naast de algemene gebruiksregels van artikel 13 en de regels voor gebiedsaanduidingen van hoofdstuk 3 gelden de volgende specifieke regels.
3.5 Afwijken van de gebruiksregels
3.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
De in artikel 23 opgenomen regels voor omgevingsvergunningen voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden zijn van toepassing.
Artikel 4 Bedrijf - Nutsvoorziening
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Bedrijf - Nutsvoorziening' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. nutsvoorzieningen
- b. tuin en/of erf;
- c. ontsluitingswegen;
- d. groenvoorzieningen;
- e. voor zover aangeduid gelden tevens de regels voor gebiedsaanduidingen van hoofdstuk 3;
met de daarbij behorende bouwwerken en voorzieningen.
4.2 Bouwregels
Naast de algemene bouwregels van artikel 12 en de regels voor gebiedsaanduidingen van hoofdstuk 3 gelden de specifieke regels van het navolgende bebouwingsschema.
Bebouwing | Maximum oppervlakte | Maximum goothoogte | Maximum bouwhoogte | Bijzondere regels |
Gebouwen en overkappingen | 30% van het bestemmingsvlak | 4 m | 8 m | - bedrijfswoningen zijn niet toegestaan - de afstand van gebouwen en overkappingen tot de zijdelingse perceelsgrens bedraagt ten minste 2,50 m |
Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met uitzondering van overkappingen: | ||||
- erf- en terreinafscheidingen | 2 m | |||
- overig | 6 m |
4.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de situering van de bebouwing binnen het bestemmingsvlak en de oppervlakte per gebouw teneinde de bebouwing in een compacte eenheid te situeren, voor zover dit noodzakelijk is voor een landschappelijk en stedenbouwkundig aanvaardbare en verantwoorde inpassing in de omgeving.
Op het stellen van nadere eisen zijn de in artikel 21 opgenomen procedureregels van toepassing.
4.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
De in artikel 23 opgenomen regels voor omgevingsvergunningen voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden zijn van toepassing.
Artikel 5 Natuur
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Natuur' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. bos en natuurgebied;
- b. bosbouw en houtproductie;
- c. extensief grondgebonden agrarisch medegebruik;
- d. recreatief medegebruik in de vorm van paardrijden, wandelen en fietsen;
- e. wegen, fiets- en voetpaden, voorzover bestaand;
- f. hoogzitten ten behoeve van de jacht;
- g. de bescherming van ter plaatse voorkomende archeologische waarden;
- h. nutsvoorzieningen;
- i. voor zover aangeduid gelden tevens de regels voor gebiedsaanduidingen van hoofdstuk 3;
met de daarbij behorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde en voorzieningen.
5.2 Bouwregels
Naast de algemene bouwregels van artikel 12 en de regels voor gebiedsaanduidingen van hoofdstuk 3 gelden de specifieke regels van het navolgende bebouwingsschema.
Bebouwing | Maximum oppervlakte /inhoud | Maximum goothoogte | Maximum bouwhoogte | Bijzondere regels | |||
Bouwwerken, geen gebouwen zijnde | 2 m | - de bouwhoogte van een hoogzit mag ten hoogste 5 m bedragen | |||||
Bouwwerken t.b.v.: - beheeractiviteiten en natuureducatie | bestaand | bestaand |
5.3 Specifieke gebruiksregels
Naast de algemene gebruiksregels van artikel 13 en de regels voor gebiedsaanduidingen van hoofdstuk 3 gelden de volgende specifieke regels.
5.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
De in artikel 23 opgenomen regels voor omgevingsvergunningen voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden zijn van toepassing.
Artikel 6 Wonen
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wonen;
- b. beroepsuitoefening aan huis;
- c. niet-publieksgerichte bedrijfsmatige activiteiten aan huis;
- d. tuin en/of erf;
- e. nevenactiviteiten in de vorm van hobbymatig agrarisch gebruik recreatieverblijf en/of recreatief rustpunt;
- f. nutsvoorzieningen;
- g. voorzieningen voor de waterhuishouding;
- h. voor zover aangeduid gelden tevens de regels voor gebiedsaanduidingen van hoofdstuk 3;
met de daarbij behorende bouwwerken en voorzieningen.
6.2 Bouwregels
Naast de algemene bouwregels van artikel 12 en de regels voor gebiedsaanduidingen van hoofdstuk 3 gelden de specifieke regels van het navolgende bebouwingsschema, waarbij geldt dat de in het schema voorkomende verwijzingen verwijzen naar de in lid 6.4 genoemde afwijkingen.
Bebouwing | Maximum oppervlakte /inhoud | Maximum goothoogte | Maximum bouwhoogte | Bijzondere regels |
Hoofdgebouwen | 700 m3 | 4 m | 9 m | - in het bestemmingsvlak zijn 4 hoofdgebouwen toegestaan - per hoofdgebouw is één woning toegestaan, - voor het bepalen van de inhoud worden inpandige garages en bergingen meegeteld - de afstand van het hoofdgebouw tot de zijdelingse perceelsgrens bedraagt ten minste 2,50 m - de afstand van een op te richten hoofdgebouw tot bestaande kassen bedraagt ten minste 30 m - het in artikel 13 sublid 13.2.1 onder g bepaalde is van overeenkomstige toepassing |
Bijgebouwen en overkappingen | 75 m² per hoofdgebouw | 3 m | 5 m | - voor het bepalen van de oppervlakte worden alle op het perceel aanwezige gebouwen, niet zijnde het hoofdgebouw, meegeteld - bijgebouwen en overkappingen mogen niet voor de voorgevel van het hoofdgebouw of van het verlengde daarvan worden opgericht - voor het bepalen van de oppervlakte worden bijgebouwen die worden gebruikt voor beroepsuitoefening aan huis dan wel voor niet-publieksgerichte bedrijfsactiviteiten aan huis meegeteld - in bijgebouwen is het aanbrengen van voorzieningen die noodzakelijk zijn voor de beroepsuitoefening aan huis dan wel voor de niet-publieksgerichte bedrijfsactiviteiten aan huis toegestaan - in bijgebouwen is het aanbrengen van voorzieningen toegestaan voor nevenactiviteiten waarvoor ingevolge sublid 6.6.3 is afgeweken van de gebruiksregels - de totale oppervlakte aan aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen mag niet meer dan 75 m2 bedragen |
Dependances | 65 m2 | 3 m | 5 m | - de totale oppervlakte aan bijgebouwen, overkappingen en dependances mag niet meer dan 75 m2 bedragen - een dependance heeft geen zelfstandig recht op bijgebouwen - bij een dependance zijn geen dakkapellen, erkers en balkons toegestaan |
Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met uitzondering van overkappingen : | ||||
- erf- en terreinafscheidingen | 2 m | - de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen in voorerfgebied bedraagt ten hoogste 1 m (6.4.1 onder c) | ||
- antenne-installaties | 15 m | |||
- zwembaden | 75 m² per hoofdgebouw | 0,50 m |
6.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de situering van de bebouwing binnen het bestemmingsvlak en de oppervlakte per gebouw teneinde de bebouwing in een compacte eenheid te situeren, voor zover dit noodzakelijk is voor een landschappelijk en stedenbouwkundig aanvaardbare inpassing in de omgeving.
Op het stellen van nadere eisen zijn de in artikel 21 opgenomen procedureregels van toepassing.
6.4 Afwijken van de bouwregels
6.5 Specifieke gebruiksregels
Naast de algemene gebruiksregels van artikel 13 en de regels voor gebiedsaanduidingen van hoofdstuk 3 gelden de volgende specifieke regels.
6.6 Afwijken van de gebruiksregels
6.7 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
De in artikel 23 opgenomen regels voor omgevingsvergunningen voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden zijn van toepassing.
Artikel 7 Wonen - Landgoed
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen - Landgoed' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wonen
; - b. beroepsuitoefening aan huis;
- c. niet-publieksgerichte bedrijfsmatige activiteiten aan huis;
- d. tuin en/of erf;
- e. nevenactiviteiten in de vorm van hobbymatig agrarisch gebruik en/of recreatief rustpunt;
- f. nutsvoorzieningen;
- g. voorzieningen voor de waterhuishouding;
- h. voor zover aangeduid gelden tevens de regels voor gebiedsaanduidingen van hoofdstuk 3;
met de daarbij behorende bouwwerken en voorzieningen.
7.2 Bouwregels
Naast de algemene bouwregels van artikel 12 en de regels voor gebiedsaanduidingen van hoofdstuk 3 gelden de specifieke regels van het navolgende bebouwingsschema, waarbij geldt dat de in het schema voorkomende verwijzingen verwijzen naar de in lid 7.4 genoemde afwijkingen.
Bebouwing | Maximum oppervlakte /inhoud | Maximum goothoogte | Maximum bouwhoogte | Bijzondere regels |
Hoofdgebouw | 2000 m3 | 4 m | - | - per bestemmingsvlak met de bestemming 'Wonen' - Landgoed' is één hoofdgebouw toegestaan, - in het hoofdgebouw zijn twee woningen toegestaan, met elk een inhoud van ten hoogste 1.000 m3 - voor het bepalen van de inhoud worden inpandige garages en bergingen meegeteld - de afstand van het hoofdgebouw tot de zijdelingse perceelsgrens bedraagt ten minste 2,50 m -- het in artikel 13 lid 13.2.1 is van overeenkomstige toepassing |
Bijgebouw | 250 m² | 4 m | 8 m | - bij het hoofdgebouw is één bijgebouw toegestaan - het bijgebouw mag niet voor de voorgevel van het hoofdgebouw of het verlengde daarvan worden opgericht - voor het bepalen van de oppervlakte wordt het gedeelte van het bijgebouw dat wordt gebruikt voor beroepsuitoefening aan huis dan wel voor niet-publieksgerichte bedrijfsactiviteiten aan huis meegeteld - in het bijgebouw is het aanbrengen van voorzieningen die noodzakelijk zijn voor de beroepsuitoefening aan huis dan wel voor de niet-publieksgerichte bedrijfsactiviteiten aan huis toegestaan |
Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met uitzondering van overkappingen : | ||||
- erf- en terreinafscheidingen | 2 m | - de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen in voorerfgebied bedraagt ten hoogste 1 m | ||
- antenne-installaties | 15 m | |||
- zwembaden | 75 m² per hoofdgebouw | 0,50 m | ||
- overig | 2 m |
7.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de situering van de bebouwing binnen het bestemmingsvlak en de oppervlakte per gebouw teneinde de bebouwing in een compacte eenheid te situeren, voor zover dit noodzakelijk is voor een landschappelijk en stedenbouwkundig aanvaardbare inpassing in de omgeving.
Op het stellen van nadere eisen zijn de in artikel 21 opgenomen procedureregels van toepassing.
7.4 Afwijken van de bouwregels
7.5 Specifieke gebruiksregels
Naast de algemene gebruiksregels van artikel 13 en de regels voor gebiedsaanduidingen van hoofdstuk 3 gelden de volgende specifieke regels.
7.6 Afwijken van de gebruiksregels
7.7 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
De in artikel 23 opgenomen regels voor omgevingsvergunningen voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden zijn van toepassing.
Artikel 8 Leiding - Gas
8.1 Bestemmingsomschrijving
8.2 Bouwregels
Op de gronden als bedoeld in sublid 8.1.1 mogen, in afwijking van de andere aldaar voorkomende bestemming(en), uitsluitend bouwwerken ten dienste van de leiding worden gebouwd.
8.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het in lid 8.2 bepaalde ten behoeve van het bouwen overeenkomstig de andere daar voorkomende bestemming, indien de veiligheid van de betrokken leiding niet wordt geschaad en vooraf schriftelijk advies bij de leidingbeheerder is ingewonnen.
8.4 Specifieke gebruiksregels
Het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten als bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen is niet toegestaan.
8.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
De in artikel 23 opgenomen regels voor omgevingsvergunningen voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden zijn van toepassing.
Artikel 9 Leiding - Hoogspanning
9.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Leiding - Hoogspanning' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor een ondergrondse hoogspanningsleiding.
9.2 Bouwregels
Op de gronden als bedoeld in lid 9.1 mogen, in afwijking van de andere aldaar voorkomende bestemming(en), uitsluitend bouwwerken ten dienste van de hoogspanningsleiding worden gebouwd.
9.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het in lid 9.2 bepaalde ten behoeve van het bouwen overeenkomstig de andere daar voorkomende bestemming(en), indien daardoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de belangen van de betreffende leiding en ter zake vooraf advies van de leidingbeheerder is ingewonnen.
9.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
De in artikel 23 opgenomen regels voor omgevingsvergunningen voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden zijn van toepassing.
Artikel 10 Leiding - Riool
10.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Leiding - Riool' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor een ondergrondse riooltransportleiding.
10.2 Bouwregels
Op de gronden als bedoeld in lid 10.1 mogen, in afwijking van de andere aldaar voorkomende bestemming(en), uitsluitend bouwwerken ten dienste van de riooltransportleiding worden gebouwd.
10.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het in lid 10.2 bepaalde ten behoeve van het overeenkomstig de andere daar voorkomende bestemming(en), indien daardoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de belangen van de betreffende leiding en ter zake vooraf advies van de leidingbeheerder is ingewonnen.
10.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
De in artikel opgenomen regels voor omgevingsvergunningen voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden zijn van toepassing.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 11 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 12 Algemene Bouwregels
12.1 Algemene regels
12.2 Afdekking van gebouwen
Artikel 13 Algemene Gebruiksregels
13.1 Strijdig gebruik onbebouwde grond
13.2 Strijdig gebruik bebouwde grond
Artikel 14 Overige Zone - Lage Archeologische Verwachtingswaarde
14.1 Aanduidingsregels
Ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - lage archeologische verwachtingswaarde' zijn de gronden, naast de aldaar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming van archeologische waarden die voorkomen in het zone met lage archeologischeverwachtingswaarde.
14.2 Bouwregels
Ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - lage archeologische verwachtingswaarde' gelden voor het oprichten van bebouwing de volgende regels:
- a. Bij een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het oprichten van een bouwwerk waarvoor een bodemingreep wordt gedaan dieper dan 0.35 m onder het AHN2-maaiveld met een oppervlakte van meer dan 2.500 m2, dient de aanvrager een rapport te overleggen, waarin de archeologische waarden van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld.
- b. In afwijking van het onder a bepaalde is het overleggen van een rapport niet nodig indien de archeologische waarden van de gronden met behulp van andere beschikbare informatie naar het oordeel van het bevoegd gezag afdoende zijn vastgesteld.
- c. Indien uit het onder a genoemde rapport dan wel uit de onder b bedoelde andere beschikbare informatie blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door de bodemingreep als bedoeld onder a zullen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorschriften verbinden aan de omgevingsvergunning:
- 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden en tot het uitbrengen van een verslag waaruit naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate blijkt op welke wijze met de archeologische waarden is omgegaan;
- 2. de verplichting tot het uitvoeren van nader onderzoek en tot het uitbrengen van een verslag waarmee de archeologische waarden naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate buiten de bodem behouden blijven.
14.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
De in artikel 23 opgenomen regels voor omgevingsvergunningen voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden zijn van toepassing.
14.4 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen door de aanduiding 'overige zone- lage archeologische verwachtingswaarde geheel of gedeeltelijk te verwijderen, indien als gevolg van archeologisch onderzoek is gebleken dat de archeologische waarden van de gronden niet behoudenswaardig zijn of niet langer aanwezig zijn.
Artikel 15 Overige Zone - Archeologische Waarden
15.1 Aanduidingsregels
Ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - archeologische waarden' zijn de gronden, naast de aldaar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming van archeologische waarden die voorkomen in het gebied waarvan het zeer aannemelijk is dat er bij bodemingrepen archeologische waarden worden aangetroffen.
15.2 Bouwregels
Ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - archeologische waarden' gelden voor het oprichten van bebouwing de volgende regels:
- a. Bij een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het oprichten van een bouwwerk waarvoor een bodemingreep wordt gedaan dieper dan 0,35 m onder het AHN2-maaiveld met een oppervlakte van meer dan 100 m2, dient de aanvrager een rapport te overleggen, waarin de archeologische waarden van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld.
- b. In afwijking van het onder a bepaalde is het overleggen van een rapport niet nodig indien de archeologische waarden van de gronden met behulp van andere beschikbare informatie naar het oordeel van het bevoegd gezag afdoende zijn vastgesteld.
- c. Indien uit het onder a genoemde rapport dan wel uit de onder b bedoelde andere beschikbare informatie blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door de bodemingreep als bedoeld onder a zullen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorschriften verbinden aan de omgevingsvergunning:
- 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden en tot het uitbrengen van een verslag waaruit naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate blijkt op welke wijze met de archeologische waarden is omgegaan;
- 2. de verplichting tot het uitvoeren van nader onderzoek en tot het uitbrengen van een verslag waarmee de archeologische waarden naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate buiten de bodem behouden blijven.
15.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
15.4 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen door de aanduiding 'overige zone- archeologische waarden geheel of gedeeltelijk te verwijderen, indien uit archeologisch onderzoek is gebleken dat de archeologische waarden van de gronden niet behoudenswaardig zijn of niet langer aanwezig zijn.
Artikel 16 Overige Zone - Hoge Archeologische Verwachtingswaarde
16.1 Aanduidingsregels
Ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - hoge archeologische verwachtingswaarde' zijn de gronden, naast de aldaar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming van archeologische waarden die voorkomen in de zone met hoge archeologischeverwachtingswaarde.
16.2 Bouwregels
Ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - hoge archeologische verwachtingswaarde' gelden voor het oprichten van bebouwing de volgende regels:
- a. Bij een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het oprichten van een bouwwerk waarvoor een bodemingreep wordt gedaan dieper dan 0.35 m onder het AHN2-maaiveld met een oppervlakte van meer dan 500 m2, dient de aanvrager een rapport te overleggen, waarin de archeologische waarden van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld.
- b. In afwijking van het onder a bepaalde is het overleggen van een rapport niet nodig indien de archeologische waarden van de gronden met behulp van andere beschikbare informatie naar het oordeel van het bevoegd gezag afdoende zijn vastgesteld.
- c. Indien uit het onder a genoemde rapport dan wel uit de onder b bedoelde andere beschikbare informatie blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door de bodemingreep als bedoeld onder a zullen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorschriften verbinden aan de omgevingsvergunning:
- 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden en tot het uitbrengen van een verslag waaruit naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate blijkt op welke wijze met de archeologische waarden is omgegaan;
- 2. de verplichting tot het uitvoeren van nader onderzoek en tot het uitbrengen van een verslag waarmee de archeologische waarden naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate buiten de bodem behouden blijven.
16.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
De in artikel 23 opgenomen regels voor omgevingsvergunningen voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden zijn van toepassing.
16.4 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen door de aanduiding 'overige zone- hoge archeologische verwachtingswaarde geheel of gedeeltelijk te verwijderen, indien als gevolg van archeologisch onderzoek is gebleken dat de archeologische waarden van de gronden niet behoudenswaardig zijn of niet langer aanwezig zijn.
Artikel 17 Overige Zone - Voorwaardelijke Verplichting 1
Ter plaatse van de aanduiding geldt als voorwaarde dat vóór realisatie van de nieuwe hoofdgebouwen (woningen) met bijbehorende bouwwerken op het perceel Drostendijk
- 1. de (voormalige) agrarische (bedrijfs)bebouwing die als te slopen bebouwing is aangemerkt op de situatietekening Drostendijk 46 "Overzicht te slopen gebouwen", gedateerd 15-03-2012, opgesteld door Groenadviesbureau H.A. Ten Have, zoals opgenomen in bijlage 4 Overzicht te slopen gebouwen van de regels, voorafgaand aan de bouw van de nieuwe hoofdgebouwen dient te worden gesloopt en;
- 2. het op het perceel Drostendijk 46 aanwezige hoveniersbedrijf moet zijn beëindigd en de daarvoor geldende milieuvergunning/-melding is ingetrokken, hetgeen als voorwaarde wordt opgenomen in de omgevingsvergunning en;
- 3. binnen twee jaar na onherroepelijk worden van een omgevingsvergunning voor het realiseren van een extra hoofdgebouw moet het perceel zijn aangelegd en instandgehouden zoals is opgenomen in bijlage 5 Inrichtingsplan Het Drostendal.
Artikel 18 Overige Zone - Voorwaardelijke Verplichting 2
Ter plaatse van de aanduiding gelden als voorwaarden dat:
- 1. voor de realisatie van het hoofdgebouw met bijbehorend bouwwerk moet worden voldaan aan de situering zoals aangegeven in het Ontwerp- en beeldkwaliteitsplan t.b.v. de stichting van Landgoed Drenkelaar en Erf Kamphorst dd 12-02-2016, opgesteld door BAS, zoals opgenomen in bijlage 6 van de Bijlagen bij de regels; en
- 2. het gebruik overeenkomstig de bestemming wonen uitsluitend is toegestaan als de gronden worden aangelegd en in stand worden gehouden overeenkomstig het bepaalde in het Ontwerp- en beeldkwaliteitplan t.b.v. de stichting van Landgoed Drenkelaar en Erf Kamphorst dd 12-02-2016, opgesteld door BAS, zoals opgenomen in bijlage 6 van de Bijlagen bij de regels; en
- 3. de omgevingsvergunning voor de bouw van het hoofdgebouw en/of bijgebouw niet eerder wordt verleend, dan nadat het landgoed is gevestigd overeenkomstig het bepaalde in de Natuurschoonwet 1928.
Artikel 19 Algemene Afwijkingsregels
19.1 Afwijkingsbevoegdheid
Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van de regels van het plan:
- a. ten behoeve van het bouwen van zonnecollectoren, beeldende kunstwerken (waaronder begrepen follies), riool-overstortkelders, rioolgemalen, boven- en ondergrondse containerruimten, informatie- en reclameborden, niet voor bewoning bestemde gebouwen of bouwwerken geen gebouwen zijnde van openbaar nut, indien deze redelijkerwijs niet kunnen worden ondergebracht in nabij gelegen bebouwing, een en ander voorzover -indien het gebouwen betreft- de inhoud niet meer dan 60 m3 en de goothoogte niet meer dan 3 meter bedraagt, en -indien het bouwwerken geen gebouwen zijnde betreft- de oppervlakte niet meer dan 10 m2 en de bouwhoogte niet meer dan 4 meter bedraagt; van de bouwhoogtebepaling zijn uitgezonderd beeldende kunstwerken en ontluchtingspijpen; van de inhoudsbepaling zijn uitgezonderd riool-overstortkelders en rioolgemalen en van de oppervlaktebepaling zijn uitgezonderd beeldende kunstwerken;
- b. ten aanzien van de voorgeschreven bouwhoogte voor antenne-installaties, voor zover deze de bouwhoogte daarvan niet meer dan 40 meter bedraagt en deze bouwhoogte noodzakelijk is in verband met het beoogde gebruik;
- c. indien en voor zover het in geringe mate afwijken ten aanzien van bestemmingsgrenzen, bouwgrenzen, aanduidingsgrenzen en overige aanduidingen in het horizontale vlak noodzakelijk is ter aanpassing aan de bij uitmeting blijkende werkelijke toestand van het terrein;
- d. indien en voor zover het afwijken ten aanzien van bouwgrenzen, aanduidingsgrenzen en overige aanduidingen in het horizontale vlak noodzakelijk is, indien dit uit het oogpunt van doelmatig gebruik van de grond en bebouwing gewenst is, mits die afwijking ten opzichte van hetgeen is aangegeven niet meer dan 10 meter bedraagt;
- e. ten aanzien van de voorgeschreven goothoogte en bouwhoogte van gebouwen, aanduidingsgrenzen, bouwhoogte van bouwwerken, oppervlakte van bebouwing, onderlinge afstand tussen gebouwen, dieptes, afstand tot perceelsgrenzen en overige aanwijzingen, maten en afstanden, eventueel met overschrijding van de bouwgrens, mits deze afwijkingen niet meer bedragen dan 10% van de in het plan voorgeschreven maten, afstanden, oppervlakten en percentages; met dien verstande dat van de inhoudsmaat voor (bedrijfs)woningen bepaalde niet kan worden afgeweken;
- f. ten aanzien van de voorgeschreven hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van het bouwen van zonnecollectoren, waarvan de hoogte niet meer mag bedragen dan 10 meter.
19.2 Voorwaarden voor afwijken
Afwijken als bedoeld in dit artikel is alleen mogelijk:
- a. voor zover het in het plan beoogde stedenbouwkundig en landschappelijke beeld niet onevenredig wordt aangetast;
- b. voor zover zich geen dringende redenen daartegen verzetten;
19.3 Aangrenzende percelen
Afwijken als bedoeld in lid 19.1 is niet mogelijk indien enig aangrenzend terrein of gebouw in een toestand wordt gebracht, die strijdig is met de regels van het plan en/of de verwezenlijking van de bestemming volgens het plan of de handhaving van de verwerkelijkte bestemming overeenkomstig het plan onmogelijk maakt en dit niet door het stellen van voorschriften aan de vergunning kan worden voorkomen.
19.4 Bouwwerken onder het overgangsrecht
Het in lid 19.1 onder e bepaalde is niet van toepassing op bouwwerken als bedoeld in artikel 24 van deze regels (Overgangsrecht bouwwerken).
Artikel 20 Algemene Wijzigingsregels
20.1 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen:
- a. indien en voor zover het noodzakelijk is af te wijken van bestemmingsgrenzen, bouwgrenzen, aanduidingsgrenzen en overige aanduidingen in het horizontale vlak, ofwel ter aanpassing aan de bij uitmeting blijkende werkelijke toestand van het terrein, dan wel indien dit uit het oogpunt van doelmatig gebruik van de grond en bebouwing gewenst is en er geen dringende redenen zijn die zich hiertegen verzetten en mits die afwijking ten opzichte van hetgeen op de kaart is aangegeven, niet meer dan 15 meter bedraagt;
- b. indien en voor zover uit het oogpunt van doelmatig gebruik het noodzakelijk is af te wijken van de voorgeschreven goothoogte en bouwhoogte van gebouwen, aanduidingsgrenzen, bouwhoogte van bouwwerken, oppervlakte van bebouwing, onderlinge afstand tussen gebouwen, afstand tot perceelsgrenzen en overige aanwijzingen, maten en afstanden, eventueel met overschrijding van de bouwgrens, mits deze afwijkingen meer bedragen dan 10%, doch minder dan 15% van de in het plan voorgeschreven maten, afstanden, oppervlakten en percentages; met dien verstande dat de maat voor de inhoud van een (bedrijfs)woning b epaalde niet gewijzigd kan worden.
20.2 Voorwaarden voor wijziging
Toepassing van wijzigingsbevoegdheden mag alleen plaatsvinden voor zover:
- a. het in het plan beoogde stedenbouwkundig en landschappelijke beeld niet onevenredig worden aangetast;
- b. de in het gebied voorkomende waarden niet onevenredig worden aangetast;
- c. wordt voorzien in een kwalitatief zorgvuldige inpassing in het landschap, indien nodig geacht met behulp van het aanbrengen van beplanting;
- d. er geen onevenredige hinder voor de omgeving ontstaat;
- e. er geen onevenredige nadelige invloed ontstaat op de normale afwikkeling van het verkeer en in de parkeerbehoefte wordt voorzien;
- f. er, indien de wijziging nieuwvestiging van een geluidgevoelig object betreft, geen voorkeursgrenswaarde krachtens de Wet geluidhinder of maximaal toelaatbare geluidsbelasting krachtens het Besluit geluidsbelasting kleine luchtvaart wordt overschreden;
- g. is vastgesteld dat de bodemkwaliteit geen belemmering vormt.
Artikel 21 Algemene Procedureregels
Een beslissing omtrent het stellen van nadere eisen wordt niet genomen dan nadat belanghebbenden schriftelijk in kennis zijn gesteld van het voornemen tot het stellen van nadere eisen en in de gelegenheid zijn gesteld zienswijzen tegen die voorgenomen nadere eisen bij burgemeester en wethouders in te dienen.
Artikel 22 Verwijzing Naar Andere Wettelijke Regelingen
Bij een verwijzing naar andere wettelijke regelingen is bedoeld de desbetreffende wet zoals die luidt op het tijdstip van terinzageleggen van het ontwerp van dit plan.
Artikel 23 Omgevingsvergunning Voor Het Uitvoeren Van Een Werk, Geen Bouwwerk Zijnde, Of Van Werkzaamheden
23.1 Vergunningplicht
Het is verboden op de in dit artikel bedoelde gronden zonder of in afwijking van een door het bevoegd gezag verleende vergunning de hierna genoemde werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden uit te voeren. Bij het verlenen van de vergunning wordt getoetst aan de in onderstaand schema bij de desbetreffende werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden aangegeven specifieke beoordelingscriteria en aan de in lid 23.3 opgenomen algemene beoordelingscriteria.
Bestemming/aanduiding | werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden waarvoor de vergunningplicht geldt | Specifieke beoordelingscriteria |
Bestemming Agrarisch | het aanleggen van recreatieve wegen, paden en parkeervoorzieningen | - aangetoond wordt dat de werkzaamheid niet leidt tot een significante toename van de stikstofdepositie in een Natura 2000-gebied, gelet op de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebied |
Bestemming Agrarisch | het binnen een afstand van 50 m vanuit woningen en recreatievoorzieningen aanbrengen van boomgaarden en het uitoefenen van intensieve teelten, behoudens vervanging van boomgaarden | - er worden geen chemische bestrijdingsmiddelen gebruikt dan wel er worden zodanige voorzieningen getroffen dat zich geen chemische bestrijdingsmiddelen buiten de boomgaard c.q. het betreffende perceel kunnen verspreiden |
aanduiding 'overige zone - hoge archeologischeverwachtingswaarde' | - grondwerkzaamheden voor zover daarvoor een bodemingreep wordt gedaan dieper dan 0,35 m onder het AHN2-maaiveld met een oppervlakte van meer dan 500 m², zoals afgraven, egaliseren, frezen, scheuren van grasland, aanbrengen van oppervlakteverhardingen, aanleg van drainage, verwijderen van funderingen en aanleg of rooien van bos, boomgaard of diepwortelende beplanting; - graven, dempen, dan wel verdiepen, vergroten of anderszins herprofileren van waterlopen, sloten en greppels, voor zover daarvoor een bodemingreep wordt gedaan dieper dan 0,35 m onder het AHN2-maaiveld met een oppervlakte van meer dan 500 m² ; - aanleggen van leidingen voor zover daarvoor een bodemingreep wordt gedaan dieper dan 0,35 m onder het AHN2-maaiveld met een oppervlakte van meer dan 500 m² | - de archeologische waarden worden niet onevenredig aangetast, hetgeen moet blijken uit een rapport dat de aanvrager bij de aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden dient te overleggen. In het rapport moeten de archeologische waarden van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld. Het overleggen van een rapport is niet nodig indien de archeologische waarden van de gronden met behulp van andere beschikbare informatie naar het oordeel van het bevoegd gezag afdoende zijn vastgesteld |
aanduiding overige zone - lage archeologischeverwachtingswaarde | - grondwerkzaamheden voor zover daarvoor een bodemingreep wordt gedaan dieper dan 0,35 m onder het AHN2-maaiveld met een oppervlakte van meer dan 2.500 m², zoals afgraven, egaliseren, frezen, scheuren van grasland, aanbrengen van oppervlakteverhardingen, aanleg van drainage, verwijderen van funderingen en aanleg of rooien van bos, boomgaard of diepwortelende beplanting; - graven, dempen, dan wel verdiepen, vergroten of anderszins herprofileren van waterlopen, sloten en greppels, voor zover daarvoor een bodemingreep wordt gedaan dieper dan 0,35 m onder het AHN2-maaiveld met een oppervlakte van meer dan 2.500 m² ; - aanleggen van leidingen voor zover daarvoor een bodemingreep wordt gedaan dieper dan 0,35 m onder het AHN2-maaiveld met een oppervlakte van meer dan 2.500 m² | - de archeologische waarden worden niet onevenredig aangetast, hetgeen moet blijken uit een rapport dat de aanvrager bij de aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden dient te overleggen. In het rapport moeten de archeologische waarden van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld. Het overleggen van een rapport is niet nodig indien de archeologische waarden van de gronden met behulp van andere beschikbare informatie naar het oordeel van het bevoegd gezag afdoende zijn vastgesteld |
aanduiding overige zone - archeologischewaarden | - grondwerkzaamheden voor zover daarvoor een bodemingreep wordt gedaan dieper dan 0,35 m onder het AHN2-maaiveld met een oppervlakte van meer dan 100 m², zoals afgraven, egaliseren, frezen, scheuren van grasland, aanbrengen van oppervlakteverhardingen, aanleg van drainage, verwijderen van funderingen en aanleg of rooien van bos, boomgaard of diepwortelende beplanting; - graven, dempen, dan wel verdiepen, vergroten of anderszins herprofileren van waterlopen, sloten en greppels, voor zover daarvoor een bodemingreep wordt gedaan dieper dan 0,35 m onder het AHN2-maaiveld met een oppervlakte van meer dan 100 m²; - aanleggen van leidingen voor zover daarvoor een bodemingreep wordt gedaan dieper dan 0,35 m onder het AHN2-maaiveld met een oppervlakte van meer dan 100 m² | - de archeologische waarden worden niet onevenredig aangetast, hetgeen moet blijken uit een rapport dat de aanvrager bij de aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden dient te overleggen. In het rapport moeten de archeologische waarden van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld. Het overleggen van een rapport is niet nodig indien de archeologische waarden van de gronden met behulp van andere beschikbare informatie naar het oordeel van het bevoegd gezag afdoende zijn vastgesteld |
bestemming Natuur | - het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden waarvoor van een bodemingreep wordt gedaan dieper dan 0 cm onder het AHN2-maaiveld met een oppervlakte van meer dan 10.000 m² | - de archeologische waarden worden niet onevenredig aangetast, hetgeen moet blijken uit een rapport dat de aanvrager bij de aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden dient te overleggen. In het rapport moeten de archeologische waarden van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld. Het overleggen van een deskundigenrapport is niet nodig indien de archeologische waarden van de gronden met behulp van andere beschikbare informatie naar het oordeel van het bevoegd gezag afdoende zijn vastgesteld |
Bestemming Agrarisch | het realiseren van containervelden | - de waterhuishoudkundige situatie met betrekking tot de waterkwaliteit en –kwantiteit wordt niet onevenredig aangetast - de containervelden worden uitsluitend binnen een bouwvlak en/of direct aansluitend aan een bouwvlak gerealiseerd |
Bestemming Leiding - Gas | het planten of rooien van diepwortelende beplanting of bomen, het aanbrengen van oppervlakteverhardingen, het uitvoeren van heiwerkzaamheden of op een andere manier voorwerpen ingraven of indrijven, het egaliseren, ophogen en afgraven van gronden, het permanent opslaan van goederen, het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren | - de veiligheid - het doelmatig functioneren van de leiding - bij de leidingbeheerder is schriftelijk advies ingewonnen omtrent de vraag of door de ingreep de veiligheid niet in gevaar wordt gebracht, alsmede omtrent eventueel aan de vergunning te verbinden voorwaarden |
Bestemming Leiding - Hoogspanning | het aanbrengen van diepwortelende beplanting, bomen of oppervlakteverhardingen, het uitvoeren van heiwerkzaamheden of op een andere manier voorwerpen ingraven of indrijven, het egaliseren, ophogen en afgraven van gronden | - de veiligheid - het doelmatig functioneren van de leiding - bij de leidingbeheerder is advies ingewonnen omtrent de vraag of door de ingreep geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de belangen van de betreffende leiding, alsmede omtrent eventueel aan de vergunning te verbinden voorwaarden |
Bestemming Natuur | het aanbrengen van ondergrondse leidingen | - aanwezige kwetsbare vegetaties blijven behouden - de recreatieve betekenis blijft behouden - de ondergrondse leidingen zijn noodzakelijk voor het terreinbeheer dan wel het openbaar nut |
23.2 Uitzonderingen vergunningplicht
Het in lid 23.1 opgenomen verbod geldt niet:
- a. voor werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden in het kader van het normale beheer en onderhoud, waaronder werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden die plaatsvinden in het kader van een normale agrarische bedrijfsexploitatie zoals spitwerkzaamheden, met dien verstande dat kwekerijen en boomgaarden niet onder normale agrarische bedrijvigheid worden begrepen, en werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden die plaatsvinden in het kader van het bos- en natuurbeheer, waaronder mede begrepen houtproductie in de vorm van uitdunning van bos;
- b. voor werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden waarmee is begonnen op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan;
- c. voor werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden die in redelijkheid slechts kunnen worden aangemerkt als zijnde van zodanig ondergeschikte aard en omvang dat enige wezenlijke invloed op de betreffende waarde en functies niet te verwachten is;
- d. voor werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden die plaatsvinden binnen een afstand van 10 m uit bestaande gebouwen, met dien verstande dat deze uitzondering niet geldt ter plaatse van de bestemming Leiding - Gas;
- e. voor werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden die de waterhuishouding beïnvloeden, zoals waterontrekking, voor zover daarvoor een vergunning vereist is krachtens artikel 14 van de Grondwaterwet;
- f. voor werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden die de waterhuishouding beïnvloeden, zoals het onttrekken van oppervlaktewater, voor zover daarvoor een vergunning is vereist krachtens artikel 24 van de Wet op de Waterhuishouding of voor zover deze worden uitgevoerd door of vanwege het waterschap;
- g. voor werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden die plaatsvinden in het kader van een door gedeputeerde staten goedgekeurd natuurontwikkelingsplan;
- h. voor werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden als bedoeld in de Wet informatie-uitwisseling ondergrondse netten;
- i. voor werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden in de vorm van het geheel of gedeeltelijk slopen van cultuurhistorisch waardevolle bebouwing ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek' voor zover:
- 1. deze plaatsvinden ingevolge een aanschrijving van het bevoegd gezag;
- 2. daarvoor eerder een vergunning is afgegeven;
- 3. de sloopwerkzaamheden in redelijkheid kunnen worden aangemerkt als zijnde van ondergeschikte aard en omvang, zodat enige wezenlijke invloed op de in lid 23.1 bedoelde cultuurhistorisch waardevolle bebouwing niet te verwachten is;
- j. ingeval op grond van de Monumentenwet een vergunning is vereist dan wel overige regels van de Monumentenwet van toepassing zijn.
23.3 Algemene beoordelingscriteria
Werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden als bedoeld in artikel 23 lid 23.1 zijn slechts toelaatbaar, indien door die werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden dan wel door de daarvan direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, één of meer waarden of functies van de in lid 23.1 bedoelde gronden, die het plan beoogt te beschermen, niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast, dan wel de mogelijkheden voor het herstel van die waarden of functies niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 24 Overgangsrecht Bouwwerken
24.1 Overgangsrecht
Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
- a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
24.2 Afwijken
Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met ten hoogste 10%.
24.3 Afwijken bij bijgebouwen
Indien lid 24.1 van toepassing is op bijgebouwen als bedoeld in artikel 1 lid 1.27, kan het bevoegd gezag eenmalig bij omgevingsvergunning afwijken van het in lid 24.1 bepaalde ten behoeve van het geheel vernieuwen van een gedeelte van die bijgebouwen. Afwijken is alleen mogelijk wanneer gelijktijdig voor elke m2 waarvoor bij omgevingsvergunning wordt afgeweken 2 m2 aan bestaande bijgebouwen wordt afgebroken, met het doel om te komen tot een sanering van de aanwezige bebouwing.
24.4 Overgangsrecht niet van toepassing
Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
Artikel 25 Overgangsrecht Gebruik
25.1 Overgangsrecht
Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
25.2 Ander strijdig gebruik
Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
25.3 Onderbreken gebruik onder overgangsrecht
Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
25.4 Overgangsrecht niet van toepassing
Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 26 Slotregel
Deze regels kunnen worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan Drostendal Landgoed en natuurontwikkeling.
Vastgesteld bij besluit van de raad van de gemeente Apeldoorn
d.d. 31 mei 2018 nr. 43-2018
Mij bekend,
de griffier,
namens hem
Pieter Guis
Teammanager Omgevingsrecht en Advies
1 Inleiding
1.1 Aanleiding
In het Streekplan 1995 heeft de provincie Gelderland het gebied, globaal gelegen tussen vliegveld Teuge en de A50 aangewezen als Stedelijk uitloopgebied. Het doel was en is om in het gebied een recreatieve structuur te ontwikkelen voor met name de bewoners van de te ontwikkelen wijk Zuidbroek en voor Zevenhuizen. Het gebied ligt deels op grondgebied van de gemeente Apeldoorn en deels op dat van de gemeente Voorst. De gemeente Apeldoorn heeft dit provinciale beleid opgenomen in de Groene Mal.
Het proces tot inrichting van de Weteringsebroek, waar het Drostendal een onderdeel van is, is afgerond. Inzet was de gebiedsvisie 'Weteringsebroek' te verbinden met wensen van particulieren. In het kader van het toepassen van de regeling functieverandering Vrijkomende agrarische bebouwing en het toestaan van een nieuw landgoed werden kansen gezien om voor het gebiedsdeel Drostendal te komen tot de beoogde herontwikkeling. Drostendal is omgevormd tot een gebied waarin plaats is voor natuur, een landgoed, recreatie met gelijktijdige verbetering van de landbouwstructuur door een optimalere verkaveling.
Dit bestemmingsplan bevat een aantal onderdelen:
1.1.1 Drostendijk 46 (functieverandering)
Het voornemen bestaat om op de locatie de agrarische bedrijfsactiviteiten te beëindigen en over te gaan tot nieuwbouw van 3 vrijstaande woningen met bijbehorende voorzieningen. De bestaande agrarische opstallen worden gesloopt, met uizondering van de bedrijfswoning. Die krijgt een woonbestemming.
1.1.2 Landgoedontwikkeling
Tegenover Dorstendijk 46 wordt een landgoed ontwikkeld met minimaal 5 ha nieuwe natuur en de bouw van een landhuis van allure met maximaal 2 wooneenheden.
1.1.3 Natuurontwikkeling
Voor diverse terreinen in het Drostendal en de Nieuwe Wetering wordt uitvoering gegeven aan de gebiedsvisie Weteringsebroek. Op die lokaties waar momenteel sprake is van agrarisch gebruik zal natuur worden ontwikkeld. Voor een deel van deze ontwikkeling is een 'uitgebreide' omgevingsvergunning verleend. Deze omgevingsvergunning is op 18 december 2015 onherroepelijk geworden. De ontwikkeling van natuur is gestart. In dit plan is de onherroepelijke omgevingsvergunning opgenomen. Daarnaast wordt mogelijk gemaakt dat agrarische gronden tot natuur worden ontwikkeld.
1.2 Ligging En Begrenzing
Drostendijk 46 / Drostendal
Locaties (van zuid naar noord) gelegen nabij Holhorstweg - ten noorden van Gasunie - nabij Beemterweg
1.3 Geldend Bestemmingsplan
Het bestemmingsplan 'Buitengebied Noord-Oost' (2013) is van toepassing. De ontwikkelingen vinden plaats op percelen met een agrarische bestemming. Realisering van natuur, een landgoed en het bouwen van niet agrarische woningen op de agrarische bestemming is niet mogelijk. Middels een herziening van het bestemmingsplan kunnen de ontwikkelingen worden gerealiseerd.
1.4 Werkwijze En Opzet Van De Toelichting
De toelichting vangt aan met een beschrijving in hoofdstuk 2 van de relevante beleidskaders. In hoofdstuk 3 wordt de bestaande en nieuwe situatie beschreven. Hoofdstuk 4 gaat in op de uitvoerbaarheid. Hoofdstuk 5 gaat in op de gebiedsvisie en in Hoofdstuk 6 wordt de juridische planopzet toegelicht.
2 Beleidskader
Hieronder wordt het toepasselijk beleid van het Rijk, de provincie en de gemeente behandeld.
2.1 Rijksbeleid
2.1.1 Structuurvisie infrastructuur en Ruimte
In 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte in werking getreden. In deze structuurvisie geeft het kabinet aan waar het naar streeft: Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. In de structuurvisie formuleert het kabinet zijn ambities voor 2040. In de structuurvisie is de zogenaamde ‘ladder voor duurzame verstedelijking’ geïntroduceerd. De ladder beoogt zorgvuldig ruimtegebruik te stimuleren. Het bewerkstelligt de nadrukkelijke motivering en afweging van een nieuwe stedelijke ontwikkeling met oog voor de ontwikkelingsbehoefte van een besluitgebied en de omgeving daarvan en met oog voor de toekomstige ruimtebehoefte.
2.1.2 Ladder duurzame verstedelijking
Met ingang van 1 oktober 2012 is de ladder voor duurzame verstedelijking in artikel 3.1.6, lid 2, van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) opgenomen. In verband met de complexiteit van de regeling is artikel 3.1.6, lid 2, Bro per 1 juli 2017 vereenvoudigd, namelijk het loslaten van de afzonderlijke treden en vervanging van het begrip 'actuele regionale behoefte'.
In artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro is bepaald dat de toelichting bij een bestemmingsplan, dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving bevat van de behoefte aan die ontwikkeling en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
2.1.3 Wijzigingswet Wet Luchtvaart / Omzettingsregeling luchthaven Teuge
Het plangebied ligt in het invloedsgebied van luchthaven Teuge. De Wet luchtvaart (Regelgeving burgerluchthavens en militaire luchthavens) en de 'Omzettingsregeling luchthaven Teuge' is van toepassing. In paragraaf 4.1.5 wordt hier nader op ingegaan.
2.2 Provinciaal Beleid
2.2.1 Omgevingsvisie
In juli 2017 is de geconsolideerde Omgevingsvisie voor Gelderland vastgesteld. In deze visie wordt uitgegaan van duurzame verstedelijking. Dit houdt in dat het accent verschuift van nieuwbouw naar het vitaliseren van bestaande gebieden en gebouwen. Als leidend principe hanteert de provincie de Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik.
Nieuwe ontwikkelingen moeten aansluiten bij de behoefte van bewoners en ondernemers die verandert door de vergrijzing, de toename van kleine huishoudens, maar ook door het nieuwe werken en winkelen. Voor vitale steden is een integrale afweging nodig van economische, sociale, milieukundige en ecologische belangen. Als juridische basis gebruikt de provincie de ladder voor duurzame verstedelijking die het Rijk heeft vastgelegd in het Bro (artikel 3.1.6, lid 2.). In elk bestemmingsplan dat voorziet in een nieuwe stedelijke ontwikkeling dienen gemeenten volgens de rijksladder aan de hand van drie stappen de locatiekeuze te motiveren.
Deze rijksladder is van provinciaal belang. De provincie hanteert voor de bepaling van het bestaand stedelijk gebied de definitie uit het Bro:
'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'.
Binnen bestaand stedelijk gebied heeft hergebruik, transformatie en revitalisering van de bestaande voorraad aan gebouwen prioriteit boven het benutten van nog open plekken in stedelijk gebied. Ook de bestaande voorraad gebouwen en complexen in het buitengebied vallen daar onder, zoals landgoederen, vrijkomende agrarische bebouwing, maatschappelijk vastgoed of militaire kazernes.
Zowel bij functieverandering naar wonen of werken als bij nieuwe landgoederen of andere functies die bijdragen aan de Groene Ontwikkelzone moet de vraag gesteld worden of de nieuwe situatie qua aard en schaal passend is. Dat wil zeggen dat de nieuwe situatie zich geruisloos in het karakter van het betreffende buitengebied laat passen. Als de nieuwe situatie qua omvang of qua effecten (milieuhinder, verkeersaantrekkende werking e.d.) dusdanig is dat de aard van het betreffende buitengebied qua karakter verandert, is er sprake van een grootschalige ontwikkeling en is een afweging op grond van de Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik aan de orde.
2.2.2 Gelders Natuurnetwerk - Groene Ontwikkelingszone
Gelders Natuurnetwerk
Om de biodiversiteit nu en voor toekomstige generaties Gelderlanders veilig te stellen, beschermt de provincie het Gelders Natuurnetwerk. Het Gelders Natuurnetwerk is een samenhangend netwerk van bestaande en te ontwikkelen natuur van internationaal, nationaal en provinciaal belang. Dit Gelders Natuurnetwerk bestaat uit alle terreinen met een natuurbestemming binnen de voormalige EHS en bevat tevens een zoekgebied van 7.300 hectare, voor 5.300 hectare nog te realiseren nieuwe natuur.
Een groot deel van de Gelderse natuurgebieden is internationaal beschermd: de Natura 2000. Juist in deze gebieden moet de biodiversiteit worden behouden of verbeterd. De provincie geeft in het natuurbeleid prioriteit aan het behalen van de Natura 2000-doelen in de Natura 2000-gebieden. Het Gelders Natuurnetwerk vervult daarnaast een belangrijke rol bij het behoud van de biodiversiteit.
Groene ontwikkelingszone
De provincie en haar partners streven samen naar een compact en hoogwaardig stelsel van onderling verbonden natuurgebieden. De Groene Ontwikkelingszone (GO) heeft een dubbele doelstelling. Er is ruimte voor verdere economische ontwikkeling in combinatie met een (substantiële) versterking van de samenhang tussen aangrenzende en inliggende natuurgebieden.
De GO bestaat uit terreinen met een andere bestemming dan bos of natuur die ruimtelijk vervlochten zijn met het Gelders Natuurnetwerk (GNN). Het gaat vooral om landbouwgrond, maar ook om terreinen voor verblijfs- en dagrecreatie, infrastructuur, woningen en bedrijven. De Ecologische verbindingszones maken deel uit van de GO, evenals weidevogelgebieden en ganzenfoerageergebieden. Enkele weidevogelreservaten maken deel uit van het GNN. Door de samenhang met de aangrenzende en inliggende natuur van het GNN herbergt de GO ook kenmerkende natuurwaarden.
In de Groene Ontwikkelingszone heeft de provincie de volgende doelstellingen:
- de samenhang tussen de natuurgebieden bevorderen en daarmee het Gelders Natuurnetwerk versterken en overgangen tussen natuurbestemmingen en andere functies zoneren;
- ruimte bieden voor de verdere ontwikkeling van functies die hier aanwezig zijn en passen, in het bijzonder de grondgebonden landbouw, het landgoedbedijf en extensieve openluchtrecreatie;
- kansen bieden voor creatieve functiecombinaties ter versterking van het natuurlijke systeem door een versterking van de kernkwaliteiten van natuur en landschap in combinatie met stedelijke functies waaronder verblijfsrecreatie;
- beschermen van bos;
- specifieke weidevogel- en ganzenfoerageergebieden beschermen.
2.3 Provinciale Omgevingsverordening
In juli 2017 is de geconsolideerde Omgevingsverordening vastgesteld. Deze verordening ziet erop toe dat het beleid uit de Omgevingsvisie Gelderland operationeel wordt. Hierna worden de relevante bepalingen uit de Omgevingsverordening aangehaald, gevolgd door een toetsing daaraan.
Wonen (artikel 2.2.1.1)
In een bestemmingsplan worden nieuwe woonlocaties en de daar te bouwen woningen slechts toegestaan wanneer dit past in het vigerende door Gedeputeerde Staten vastgestelde Kwalitatief Woonprogramma voor de betreffende regio successievelijk de door Gedeputeerde Staten vastgestelde kwantitatieve opgave wonen voor de betreffende regio.
2.3.1 Toets plan
Het Kwalitatief Woonprogramma heeft zijn beslag gekregen in de gemeentelijke woningbouwprogrammering. Binnen die programmering past ook de enkele woning waarin dit plan voorziet.
2.4 Regionaal Beleid
2.4.1 Waar de stallen verdwijnen: Oude erven, nieuwe functies
In de regio Stedendriehoek is het beleid 'Waar de stallen verdwijnen: Oude erven, nieuwe functies' van kracht. Dit beleid is in samenwerking met de gemeenten: Brummen, Lochem, Voorst, Zutphen en Apeldoorn tot stand gekomen en is op 15 juli 2008 van kracht geworden.
Het beleid biedt, door het toestaan van nieuwe economische dragers, belangrijke kansen voor het verbeteren van de leefbaarheid van het landelijk gebied en het verbeteren van de kwaliteit van het landschap. Functieverandering zorgt per saldo voor minder steen door het slopen van overbodige stallen en schuren en voor een aantrekkelijke vormgeving en (groene) inpassing van nieuwe functies.
In het beleid is aangegeven onder welke voorwaarden wonen of wonen en werken in of ter plaatse van vrijkomende gebouwen mogelijk is. Uitgangspunt hierbij is winst voor economie, leefbaarheid en landschap.
Voor functieverandering naar wonen onderscheidt het beleid een aantal zones. Rond de steden en dorpen worden zones gelegd waar ruimere mogelijkheden gelden, dan voor plekken die middenin het buitengebied liggen.
Voor functieverandering is een kwalitatieve koppeling aan het woningprogramma alleen vereist wanneer meer dan drie nieuwe woningen per locatie worden gerealiseerd. Bij drie woningen of minder is de invulling aan de afzonderlijke gemeenten.
De gemeenteraad van Apeldoorn heeft in zijn vergadering van 19 december 2013 ingestemd met een wijziging van het regionale functieveranderingsbeleid (hoofdstuk 3, algemene voorwaarden, onder 5). Doel van de aanpassing is meer flexibiliteit mogelijk te maken ten aanzien van de maatvoering van nieuwe woningen en bijgebouwen. Met de beleidswijziging wordt voor de maximaal toegestane maatvoering van nieuwe woningen en nieuwe bijgebouwen aangesloten op het gemeentelijk ruimtelijk beleid zoals dat onder meer is opgenomen in de bestemmingsplannen buitengebied van de afzonderlijke gemeenten.
Op 1 april 2014 is deze beleidswijziging door Gedeputeerde Staten van Gelderland geaccoordeerd.
Het functieveranderingsbeleid is door de gemeente Apeldoorn geëvalueerd. Op 13 februari 2014 heeft de gemeenteraad van Apeldoorn kennisgenomen van de notitie "Wonen in het landelijk gebied Apeldoorn". Door de gemeenteraad is Ingestemd met een striktere toepassing van het functieveranderingsbeleid.
Bij functieverandering naar wonen geldt sindsdien het uitgangpunt dat bij maatwerk op grond van de (ruimtelijke) kwaliteiten van een gebied, in beginsel maximaal twee woningen mogen worden gerealiseerd.
Daar waar aantoonbaar sprake is van een versterking van de (ruimtelijke) kwaliteiten kan meer ruimte worden geboden, tot een maximum van 50% van het voormalig agarisch bebouwd oppervlak, en het te slopen of her te gebruiken oppervlak minimaal 500 m² (exclusief woning) bedraagt. In dit scenario is het te realiseren aantal woningen niet gemaximaliseerd, maar is de (ruimtelijke) kwaliteit de belangrijkste beoordelingsgrond.
2.4.2 Toets plan
Op grond van het functieveranderingbeleid ligt het perceel Drostendijk 46 in de zone "tot 50% hergebruik wonen" (Functieveranderingsbeleid, figuur 5.1: Regionale zonering functieverandering wonen, blz. 12). Binnen deze zone is functieverandering naar wonen toegestaan tot de maximumgrens van 50% van de oppervlakte van vrijkomende of al vrijgekomen bedrijfsgebouwen (exclusief woning).
De bestaande bedrijfswoning wordt gehandhaafd en krijgt een reguliere woonfunctie. Op grond van het functieveranderingsbeleid dient de oppervlakte van de bestaande bedrijfswoning buiten beschouwing te worden gelaten voor het bepalen van de maximaal terug te bouwen oppervlakte voor het wonen.
Op het perceel Drostendijk 46 wordt 1400 m² aan agrarische bedrijfsbebouwing (dus exclusief bestaande bedrijfswoning) gesloopt (zie bijlage 4 bij de regels). Tot een oppervlakte van maximaal 700 m² mag nieuwbouw voor het wonen worden (terug)gebouwd.
Er worden drie nieuwe woningen met een gezamenlijk oppervlakte van ten hoogste 600 m² (inclusief oppervlakte bijgebouwen) gerealiseerd.
Met inachtneming van de wijziging van het regionale beleid (hoofdstuk 3, algemene voorwaarden, onder 5) en het bepaalde in het geldende bestemmignsplan 'Buitengebied Noord Oost' mag de inhoud van een afzonderlijke woning maximaal 700 m³ bedragen.
Op 13 februari 2014 heeft de gemeenteraad besloten om het functieveranderingsbeleid 'aan te scherpen'. Bij functieverandering mogen ten hoogste twee woningen worden (terug)gebouwd. Meer woningen zijn toegestaan wanneer sprake is van versterking van de ruimtelijke kwaliteit.
Van een versterking van de ruimtelijke kwaliteit is sprake. Een agrarisch bouwvlak met een oppervlakte van circa 6.000 m², met 100% bebouwingsmogelijkheden, wordt wegbestemd. Daarnaast wordt 1400 m² aan bebouwing gesloopt en wordt slechts circa 600 m² (terug)gebouwd. De de 'verstening' in het buitengebied neemt hierdoor af.
Voor herontwikkeling van het perceel Drostendijk is een ontwerp- en beeldkwaliteitsplan door het bureau voor architectuur & bouwadvies bv (BAS) opgesteld (zie bijlage 6 van de regels). Hierin zijn randvoorwaarden voor ontwikkeling geformuleerd. Uitgangspunt is het creëren van een erf met woningen en bijgebouwen als een eenheid in het landschap met heldere vergelijkbare volumes en met een eenvoudige hoofdmassa. Aandachtspunten in het ontwerp- en beeldkwaliteitsplan zijn: positionering in het landschap, kleuren en materialen en massa/vorm.
Voor de woningen wordt uitgegaan van een basismodel (maximaal twee bouwlagen) met een variërende goothoogte en een nokhoogte van maximaal 9 meter. Het basismodel heeft een 'schuurkarakter' en is zeer beperkt uitbreidbaar.
Onderlinge erfafscheidingen en de afscheiding richting het landschap zullen bestaan uit streekeigen hagen. Het perceel wordt ontsloten via een gezamenlijke oprit/entree van het erf. Het parkeren zal zoveel als mogelijk plaatsvinden in bijgebouwen.
Er is een tweetal voorwaardelijke verplichtingen in de regels opgenomen die waarborgen dat de ontwikkelingen overeenkomstig het ontwerp- en beeldkwaliteitsplan worden gerealiseerd en in stand worden gehouden.
Op basis van het ontwerp- en beeldkwaliteitsplan is aantoonbaar sprake van een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit en kunnen in het kader van de functieverandering meer dan maximaal twee nieuwe woningen op het perceel Drostendijk 46 worden gerealiseerd. In dit geval: drie nieuwe woningen (exclusief de bestaande bedrijfswoning).
2.5 Gemeentelijk Beleid
2.5.1 Ruimtelijke ontwikkelingsvisie 2020
Deze visie, welke in 2002 als structuurplan voor het stedelijk gebied van Apeldoorn is vastgesteld, formuleert de ambities met betrekking tot het programma voor wonen, werken en voorzieningen. De visie vormt het ruimtelijk concept voor stad en landschap. De ambities zijn als volgt omschreven:
- De groene mal als embleem voor het versterken van het groene imago van de stad.
- Apeldoorn regio centrum gepositioneerd in de stedendriehoek als versterkt centrum voor wonen, werken en voorzieningen.
- Differentiatie van het bestaand stedelijk gebied door een rijk geschakeerd aanbod en een gevarieerde vraag.
- Zorgvuldig ruimtegebruik middels verdichten en verdunnen in het stedelijk netwerk met versterking van de kansen voor fiets en hoogwaardig openbaar vervoer.
- Het koesteren van de omgevingskwaliteit door op alle schaalniveau's en in diverse sectoren te werken aan de leefbaarheid.
Aan de hand van de ambities zijn de programma's voor wonen, werken, groen, voorzieningen en milieu bepaald. Door deze programma's met elkaar te combineren is het gewenste ruimtelijke en functionele beeld van Apeldoorn in 2020 ontstaan. Dat beeld gaat uit van een kwaliteitsstad waarin groen een belangrijke stempel drukt op de identiteit van Apeldoorn. Onderdeel hiervan is de ontwikkeling van een stedelijk uitloopgebied ten noordoosten van de stad.
2.5.2 Groene Mal
Het gemeentelijk groenbeleid is neergelegd in de Groene Mal (2002), dat het groene kader is waarbinnen andere ruimtelijke functies een plaats krijgen.
Door middel van de Groene Mal wil Apeldoorn zich profileren als groene stad waar het goed wonen en werken is: Meer vulling, differentiatie en contrast in de stad is best, maar dan wel met behoud van de groene identiteit die Apeldoorn tot een gewilde vestigingsstad maakt. Deze identiteit moet duurzaam worden gegarandeerd. Behoud en versterking van het groen in Apeldoorn heeft dus een hoge prioriteit.
De Groene Mal richt zich expliciet op zeven belangrijke groene structuren in de stad. Dit zijn de beken, de sprengen, de kanaalzone, de lanen, de parken, de grote groengebieden en de groene wiggen. Weteringse Broek vormt één van de grote groengebieden.
In de grote groengebieden gaat het om het behouden, versterken en ontwikkelen van een aantrekkelijke combinatie van landbouwgebied, water, bos, natuur en recreatieve voorzieningen. Daarnaast is er sprake van groene wiggen, groene zones die een verbinding leggen tussen de stad en de grote groengebieden. De groene wig Wolvenbos (tussen de Oost-Veluweweg en het Apeldoorns Kanaal) en de groene wig Zuidbroek sluiten aan op het Weteringse Broek. De weteringen in het gebied vormen de verbindingen tussen de grote groengebieden onderling; ook hier gaat het om het combineren van natuurlijke én recreatieve verbindingen. Voor de verschillende onderdelen van de Groene Mal zijn en worden Gebiedsvisies ontwikkeld. De gebiedsvisie Weteringse Broek is in 2007 door de gemeenteraad vastgesteld. Inmiddels is een deel van de wijk Zuidbroek aangelegd in het verlengde van het Drostendal, te weten park Zuidbroek.
2.5.3 Visie Weteringsebroek
Het Weteringse Broek vormt één van de drie grote groengebieden uit de Groene Mal. Met de ontwikkeling van het Weteringse Broek ontstaat een recreatief aantrekkelijk landschap van 500 ha groot voor de bewoners van Zuidbroek, de omringende dorpen en het gebied zelf. In 2007 hebben de colleges van B&W en de gemeenteraden van Apeldoorn en Voorst én het bestuur van Waterschap Veluwe ingestemd met de Gebiedsvisie Weteringse Broek.
De opgave uit de Gebiedsvisie (zie onderstaande kaart) is het realiseren van: 100 tot 110 ha natuur, 14 kilometer fietspad, 10 kilometer wandelpad, recreatieve voorzieningen, een extra snelwegoversteek, waterberging, een ecologische verbindingszone en een recreatief knooppunt.
Binnen de visie zijn diverse projecten opgenomen. Inmiddels is een groot deel aan natuur, waterberging, fiets- en wandelpad door zowel partners als particulieren ontwikkeld. Met dit plan wordt verdere uitvoering van de visie mogelijk gemaakt.
2.5.4 Nota I-cultuur
De nota I-cultuur is door de gemeenteraad vastgesteld op 16 februari 2006. Kern van de nota is dat cultuurhistorie van essentieel belang is voor de identiteit van Apeldoorn. De kwaliteiten van de woonwijken, de binnenstad, de dorpen en het afwisselende buitengebied gelden als leidraad voor nieuwe ontwikkelingen. Cultuurhistorie levert bouwstenen aan om ruimtelijke projecten mogelijk te maken met behoud van identiteit. Hiervoor wordt een cultuurhistorische analyse van een gebied gemaakt. Daarmee ontstaat inzicht in de aanwezige (boven- en ondergrondse) cultuurhistorische waarden. Naast het vastleggen van kennis over landschap, geomorfologie, stedenbouw, archeologie en architectuur geeft de analyse aanbevelingen over de inzet van deze waarden in nieuwe ontwikkelingen. Bij de nota horen een cultuurhistorische en een archeologische beleidskaart.
2.5.5 Woningbouwprogramma 2012 - 2029
In november 2012 heeft de gemeenteraad ingestemd met het Woningbouw- programma 2010-2029. Geconstateerd wordt dat de woningmarkt in rap tempo is veranderd, dat er minder vraag naar woningen zal zijn dan was voorzien en dat aanbod en vraag niet meer in evenwicht zijn. Daarom zijn alle woningbouwplannen bekeken en zijn keuzes gemaakt: welke projecten worden uitgevoerd, welke projecten vervallen, welke projecten worden later uitgevoerd en welke projecten krijgen een andere opzet. Wanneer zich nieuwe kansen aandienen moet eerst kwantitatieve en kwalitatieve ruimte in het woningbouw- programma worden gecreëerd. Daardoor wordt de programmering steeds op basis van actuele marktontwikkelingen en op basis van wijzigende verwachtingen over de toekomst bijgestuurd: het adaptief programmeren. Kwantitatief vertrekpunt is uitbreiding van de woningvoorraad in de periode 2010-2019 met netto 3.900 woningen en in de periode 2020-2029 met netto 2.000 woningen.
Dit bestemmingsplan voorziet in twee afzonderlijke ruimtelijke ontwikkelingen waarbij sprake is van woningbouw: 1) bedrijfsbeëindiging en functieverandering, en 2) realisatie van een landgoed. In het geval van het beëindigen van het agrarisch bedrijf wordt uitgegaan van het omzetten van één bedrijfswoning naar reguliere woning en worden drie reguliere woningen toegevoegd. Het andere ruimtelijke initiatief betreft realisatie van een landgoed met landhuis van allure met maximaal twee wooneenheden. Het plan past binnen de doelstelling van de Weteringsebroek ontwikkeling en draagt bij aan de kwaliteitsverbetering van het buitengebied. In het woningbouwprogramma is ruimte opgenomen voor kleinschalige initiatieven.
2.5.6 Beperking werking realisatieduur woningbouw private partijen
In juni 2014 heeft de gemeenteraad de beleidsnotitie 'Beperking realisatieduur
woningbouw private partijen' vastgesteld. In het licht van de gemeentelijke
woningbouwprogrammering is vast komen te staan dat er nog maar beperkt ruimte is
voor nieuwe woningbouwinitiatieven. Dat terwijl een deel van de beschikbare ruimte in
de programmering ingevuld is met plannen, waarvoor al meer dan een paar jaar een
vastgesteld bestemmingsplan aanwezig is, maar die niet tot uitvoering komen. Om
dergelijke situaties in de toekomst te voorkomen en om alleen nog ruimte te bieden aan
initiatieven die ook echt tot uitvoering komen, geldt nu in principe realisatietermijn van
drie jaar voor nieuwe woningbouwinitiatieven. Die termijn gaat lopen vanaf het moment
dat het bestemmingsplan onherroepelijk is. Na de termijn en als de betreffende
woningen niet zijn gerealiseerd of in aanbouw zijn, dienen burgemeester en wethouders
te overwegen om het bestemmingsplan wijzigen door de bouwmogelijkheden voor
nieuwe woningen te verwijderen. Vervolgens kan de programmatische ruimte die daarbij
vrij komt, worden aangewend worden voor een andere woningbouwontwikkeling.
Voordat aan een bestemmingsplan voor een woningbouwontwikkeling wordt
begonnen, wordt deze termijn ook privaatrechtelijk overeengekomen tussen
initiatiefnemer en gemeente.
Omdat de anterieure overeenkomst dateert van vóór deze beleidsnotitie voorziet de gesloten anterieure overeenkomst niet in deze bepaling. In het bestemmingsplan wordt dan ook niet voorzien in een regeling gericht op het schrappen van de bouwmogelijkheden voor nieuwe woningen.
3 Functionele Analyse
Dit hoofdstuk geeft een beschrijving van de bestaande situatie.
3.1 Landschap, Cultuurhistorie En Archeologie
3.1.1 Historische ontwikkelingen plangebied
Het gebied, waarvan het huidige plangebied onderdeel uitmaakt, is gelegen op de overgang van de relatief hooggelegen Veluwse stuwwal naar het laag gelegen dal van de IJssel. Het gebied heeft een helling in westelijke richting, met een verhang naar het noorden. In het gebied worden laagtes afgewisseld met langgerekte, hoger gelegen ruggen. Over het algemeen is hier in het verleden sprake geweest van natte bodemcondities en een slechte waterhuishouding. Hierdoor is het gebied relatief laat ontgonnen; de grootschalige ontginning dateert vanaf de 14e eeuw, nadat aanzienlijke verbeteringen in de waterhuishouding hadden plaatsgevonden.
Bij de ontginning en inrichting van het gebied is het microreliëf leidend geweest. Het gebied wordt doorsneden door verschillende historische wegen, die een kronkelend verloop hebben en veelal de hoger gelegen ruggen volgen. Langs deze wegen, op de hogere delen in het landschap, vond bewoning plaats. De overige delen van de hogere ruggen waren in gebruik als akkerland (veelal 'eenmansessen'). De lager gelegen, en nattere gebieden, werden gebruikt als wei - en hooiland.
Historische kaarten tonen dat het Plandeel Noord is ontgonnen als onderdeel van een groter blok met rationele orthogonale verkaveling, in de tweede helft van de 18de eeuw of begin 19de eeuw. Waarschijnlijk is dit gebied, wegens de lage ligging, steeds in gebruik geweest als grasland. De uiterst noordwestelijke hoek was in gebruik als hakhoutbosje.
In Plandeel Zuid bestaat het noordelijke gedeelte uit hoger gelegen grond, die reeds eeuwenlang in gebruik is als akkergrond. Langs de hogere rug kronkelt vanouds de Drostendijk, met daaraan gelegen oude boerderijerven. Drostendijk 46 is zo'n oud boerderij-erf, dat al op een kaart van rond 1750 staat aangegeven. De zuidoostelijke hoek van het zuidelijke plandeel is vanouds ook wat hoger gelegen. Hier bevindt zich het historische boerderijerf Laag Berghuis, dat in 1642 al in een document werd genoemd.
Langs de wegen, rondom de bebouwde erven, was sprake van kleinschalige akkerpercelen en hakhoutbosjes/singels. De lagere gebiedsdelen werden later ontgonnen dan de hogere: hier kwam grasland. Deze situatie is grotendeels ongewijzigd gebleven tot op heden.
3.1.2 Archeologie
Zoals in paragraaf al is uiteengezet hebben burgemeester en wethouders op 18 juni 2015 de Archeologische beleidskaart 2015 vastgesteld. Op deze beleidskaart is voor het hele grondgebied van de gemeente Apeldoorn aangegeven hoe groot de kans op het aantreffen van archeologische sporen en vondsten is.
Volgens deze beleidskaart ligt Plandeel Noord geheel in een gebied met een lage archeologische verwachting. Plandeel Zuid heeft deels een middelhoge en deels een lage verwachting. De hoger gelegen noordelijke en zuidoostelijke delen hebben een (middel)hoge verwachting, terwijl de historisch lager gelegen zuidwestelijke, centrale en noordoostelijke delen een lage verwachting hebben.
3.2 Natuur
Er wordt in dit plan ruimte geboden om over te gaan tot natuurontwikkeling. In bijlage 5 bij de regels en bijlage 5 bij de toelichting is opgenomen op welke wijze de nieuwe natuur wordt aangelegd en welke waarden er gerealiseerd gaan worden. Gedeelten van het gebied worden ingeplant met bos. Mede door het vergraven van de bovenlaag en het verontdiepen van de aanwezige sloten in het plangebied zal dit gedeelte aanzienlijk natter worden. Het iets hogere gedeelte leent zich voor het ontwikkelen van vochtig hooiland. Uit het fosfaatonderzoek is echter gebleken dat het niet overal mogelijk is om vochtig hooiland te ontwikkelen, vandaar dat er ook gedeelten ontwikkeld worden tot kruiden- en faunarijk grasland. Daarnaast worden de in het verleden afgegraven hoogten weer hersteld door grond op te brengen. Deze hoogten ter grootte van eenmansessen worden ingericht als kruiden- en faunarijke akker. De historische landschapsstructuren worden hersteld door de aanleg van singels en hagen. Deze worden ontwikkeld binnen de ruimte die geboden wordt binnen de natuurdoeltypen Kruiden- en faunarijke akker en grasland. Tot slot wordt op enkele drogere delen bos aangeplant. Hierbij wordt gebruik gemaakt van driejarig bosplantsoen.
3.3 Water
Deelgebied Drostendijk
Het Drostendal is een ingesloten laagte met in het hart veen dat nog in takt is. De dikte van de veenlaag is ca. 60 cm. De veenvorming vond plaats onder permanent vochtige omstandigheden. Na een droge zomer staat het grondwater op ca 45 cm onder het maaiveld. In de laagte stroomde geen beek, maar er was wel door middel van een doorsteek een verbinding met een volgende laagte. Dit is uniek in Oost-Veluwe. Het water in de laagte komt met hoge kweldruk uit de grond en heeft een hoog kalkgehalte. Daardoor heeft het een hoge buffer tegen verzuring en liggen er kansen voor de ontwikkeling van minder algemene natuurdoelen. Op deze plek wordt broekveen aangetroffen met daar omheen broekeerdgrond. Rond deze laagte liggen beekeerdgronden. Verder komen in het gebied veldpodzolen voor op de oude zandruggen, welke zich door eeuwenlange bemesting als enkeerdgronden hebben ontwikkeld met de omvang van een éénmanses. In het gebied zijn enkele sloten gedempt met gebiedsvreemde kleigrond. Verder is de oorspronkelijke abiotiek goed geconserveerd. De oude boerderijen staan op zandkoppen. De woonwijk Zuidbroek watert naar dit gebied af via een duiker onder de A50. Naast deze natte duiker ligt een tweede droge duiker voor de passages en onder andere kleine zoogdieren.
Doordat de abiotiek vrijwel volledig in takt is, kan het oorspronkelijk functioneren van het gebied hersteld worden. Het is mogelijk de laagte te herstellen en het water zijn eigen weg te laten zoeken. De natuurlijke hoogtes fungeren als knijpstuw waardoor het water langzaam naar de Nieuwe Wetering afstroomt. Door de gerealiseerde nattere situatie zullen bepaalde natuurdoeltypen zich ontwikkelen. Met een omgevingsvergunning (september 2015) is het proces om dit te realiseren gestart; eind 2016 is het project afgerond.
Deelgebied Beemterweg
De westelijke oever van de Nieuwe Wetering wordt als een natuurvriendelijke oever ingericht. Het steile talud wordt flauw gemaakt zodat er meer ruimte komt voor natuur en waterberging.
3.4 Landbouw
Het plangebied wordt omringd door overwegend gronden met een agrarische bestemming en gebruik. Met dit bestemmingsplan wordt aan enkele percelen de functie landbouw onttrokken.
3.5 Wonen
Op het perceel Drostendijk 46 is (voormalige) agrarische bedrijfsbebouwing aanwezig. Het gebruik van dit perceel en de bebouwing is beëindigd en de bebouwing wordt geamoveerd, met uitzondering van de voormalige bedrijfswoning. De overige voormalige bedrijfsbebouwing wordt gesloopt en er kunnen 3 woningen, met een inhoud van 700m³ worden teruggebouwd. Er is een voorwaarde in het bestemmingsplan opgenomen waarin is aangegeven dat de woningen niet eerder kunnen worden gebouwd dan nadat de aanwezige bedrijfsbebouwing (met uitzondering van de voormalige bedrijfswoning) is gesloopt en de bedrijfsactiviteiten van het aanwezige hoveniersbedrijf zijn beëindigd.
Daarnaast wordt aan de overzijde van het perceel Drostendijk 46 de mogelijkheid opgenomen een landgoed op te richten. Onderdeel van het plan tot realisatie van een landgoed vormt ook de ontwikkeling van nieuwe natuur. Binnen het landgoed komt één woongebouw met maximaal 2 wooneenheden.
3.6 Parkeren
Op basis van de geldende parkeernormen dient 1,5 parkeerplaats per te realiseren woning gerealiseerd te worden. Dit betekent dat voor de zes woningen in totaal tenminste 9 parkeerplaatsen zijn vereist. Per te realiseren erf zal in een voldoende aantal parkeerplaatsten worden voorzien.
4 Planologische Aspecten
Dit hoofdstuk gaat in op de uitvoerbaarheid van de nieuwe ontwikkelingen. Achtereenvolgens komen aan de orde milieuaspecten, waterhuishouding, natuurwaarden, cultuurhistorie, archeologie en de financieel economische uitvoerbaarheid.
4.1 Milieuaspecten
4.1.1 Inleiding
Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (verder: Bro) moet de gemeente in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving opnemen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening.
In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de thema's bodem, milieuzonering, geluid, luchtkwaliteit en externe veiligheid. Ook is een paragraaf gewijd aan het al dan niet noodzakelijk zijn van een milieueffectrapportage of milieueffectbeoordeling.
4.1.2 Bodem
In het kader van het historisch onderzoek is de projectlocatie verdeeld in 3 delen:
1. drie woningen op de locatie van de voormalige veehouderij Drostendijk 46
2. realisatie van een landgoed ten noorden van Drostendijk
3. grondverzetpercelen (overige delen ten behoeve van het project plandelen Noord en Zuid)
4.1.3 Milieuzonering
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast.
Milieuzonering heeft twee doelen:
- het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
- het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden gebruikt de gemeente Apeldoorn de daarvoor algemeen aanvaarde VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden normaliter bepaald tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de dichtst daarbij gelegen situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is.
Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype rustige woonwijk. Een rustige woonwijk is ingericht volgens het principe van de functiescheiding: afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies voor; langs de randen is weinig verstoring door verkeer. Vergelijkbaar met de rustige woonwijk zijn rustig buitengebied, stiltegebied en natuurgebied. Daarvoor gelden dan ook dezelfde richtafstanden.
Een ander omgevingstype is het gemengd gebied. Een gemengd gebied is een gebied met een variatie aan functies; direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen behoren tot het omgevingstype gemengd gebied. Het gemengd gebied kent door de aanwezige variatie aan functies en situering al een hogere milieubelasting. Dit kan aanleiding zijn om gemotiveerd voor één of meer milieuaspecten een kleinere afstand aan te houden dan wordt geadviseerd voor een rustige woonwijk. Een geadviseerde afstand van 30 meter kan dan bijvoorbeeld worden gecorrigeerd tot 10 meter en een geadviseerde afstand van 100 meter tot 50 meter. Uitzondering op het verlagen van de richtafstanden vormt het aspect gevaar: de richtafstand voor dat milieuaspect wordt niet verlaagd.
De tabel geeft de relatie tussen milieucategorie, richtafstanden en omgevingstype weer.
milieucategorie | richtafstand tot omgevingstype rustige woonwijk | richtafstand tot omgevingstype gemengd gebied |
1 | 10 m | 0 m |
2 | 30 m | 10 m |
3.1 | 50 m | 30 m |
3.2 | 100 m | 50 m |
4.1 | 200 m | 100 m |
4.2 | 300 m | 200 m |
5.1 | 500 m | 300 m |
5.2 | 700 m | 500 m |
5.3 | 1.000 m | 700 m |
6 | 1.500 m | 1.000 m |
Het systeem van richtafstanden gaat uit van het principe van scheiding van functies: de richtafstandenlijst geeft richtafstanden tussenbedrijfslocatie en omgevingstype rustige woonwijk respectievelijk gemengd gebied. Binnen(hiervoor aangewezen) gebieden met functiemenging zijn milieubelastende en milieugevoelige functies op korte afstand van elkaar gesitueerd. Bij gebiedenmetfunctiemenging kan gedacht worden aan stads- en wijkcentra, horecaconcentratiegebieden en woongebieden met kleinschalige c.q. ambachtelijke bedrijvigheid. Het kan gaan om bestaande gebieden met functiemenging en om gebieden waar bewust functiemenging wordt nagestreefd, bijvoorbeeld om een grotere levendigheid tot stand te brengen. Voor gebieden met functiemenging wordt een aparte afweging gemaakt ten aanzien van de aan te houden afstand en de te nemen maatregelen in relatie tot het gewenste woon- en leefklimaat. Voor de toelaatbaarheid van activiteiten binnen gebieden met functiemenging gelden randvoorwaarden. Het gaat om kleinschalige, meest ambachtelijke bedrijvigheid en de activiteiten vinden hoofdzakelijk inpandig en overdag plaats.
Naast de geadviseerde milieuzonering voor bedrijven op basis van de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering', kunnen er ook nog afstandscriteria uit specifieke milieuwet- en regelgeving gelden. Denk hierbij aan de Wet milieubeheer, het Activiteitenbesluit, de agrarische geurwetgeving en de veiligheidsregelgeving. Deze regelgeving geldt uiteindelijk als toetsingskader voor de toegestane milieueffecten. Ook deze afstandscriteria worden meegenomen bij de beoordeling van nieuwe ontwikkelingen.
Onderzocht worden zowel de feitelijke invloed van de ter plaatse gevestigde en te vestigen milieubelastende functies als de invloed die kan uitgaan van milieubelastende functies die op grond van de geldende bestemming gevestigd kunnen worden.
4.1.4 Geluidhinder
Op basis van de Wet geluidhinder (Wgh) zijn er drie geluidsbronnen waarmee bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening gehouden dient te worden: wegverkeers-, railverkeers- en industrielawaai. Het plangebied is gelegen binnen de invloedssfeer van verkeerswegen, de Terwoldseweg (en deels Drostendijk). Derhalve worden deze beschouwd. Daarnaast moet in het kader van een goede ruimtelijke ordening ook inzicht te worden gegeven in de akoestische indirecte gevolgen van het plan bij omliggende bestaande woningen, zoals de akoestische gevolgen van eventuele verkeersaantrekkende werking.
4.1.5 Luchtvaartlawaai
De planlocatie bevindt zich in het invloedgebied van Vliegveld Teuge. In 1997 is het Besluit geluidsbelasting kleine luchtvaart (BGKL) in werking getreden. In 2009 is dit vervangen door de regelgeving Burgerluchthavens en Militaire Luchthavens (RBML). Daarnaast is er in 2010 een omzettingsregeling vastgesteld door de provincie Gelderland. Door de inwerkingtreding van de RBML is de provincie Gelderland verantwoordelijk geworden voor de luchthaven Teuge. De provincie bepaalt onder meer hoeveel geluidsoverlast en vervuiling de luchthaven mag veroorzaken. Vooralsnog heeft de provincie nog geen luchthavenbesluit genomen waarin de nieuwe (geluid)contouren/zones worden vastgelegd. Er kan derhalve nog niet getoetst worden aan de nieuwe regelgeving in het RBML.
De provincie stelt in haar 'omgevingsbeleid luchthavens' dat er op dit moment voor luchthaven Teuge géén aanleiding is om tot een andere afweging te komen dan reeds in het verleden is gemaakt. De ruimtelijke bescherming van luchthaven Teuge blijft daarom ongewijzigd. Daarom is getoetst aan het toetsingskader zoals dat is opgenomen in het Besluit geluidsbelasting kleine luchtvaart.
Het plangebied ligt, volgens het Besluit geluidsbelasting kleine luchtvaart (BGKL), binnen de 47 BKL-contour van het vliegveld Teuge. Volgens het BGKL, geldt dat woningbouw in de 47 BKL-contour alleen mogelijk is mits er wordt voldaan aan één van onderstaande ontheffingscriteria:
· een open plek in de bestaande, te handhaven bebouwing opvullen;
· ter plaatse dringend noodzakelijk zijn om redenen van grond of bedrijfsgebondenheid;
· zullen dienen ter vervanging van op die plaats reeds aanwezige bebouwing, niet zijnde woningen, andere geluidsgevoelige gebouwen of woonwagenstandplaatsen.
De nieuwe woningen worden toelaatbaar geacht omdat gebouwd wordt ter vervanging van de bedrijfsgebouwen van het voormalige agrarische bedrijf op basis van het functieveranderingsbeleid. Daarnaast acht de gemeente hogere geluidswaarden voor de woningen toelaatbaar gelet op het feit dat functieverandering, maar ook de aanleg van een landgoed met natuurontwikkeling een verfraaiing van het landschap en erf met zich mee brengt. Ondanks dat er mogelijk enige vorm van geluidsoverlast zou kunnen ontstaan bij de nieuwe woningen, is er wel sprake van een goed woon- en leefklimaat voor de beoogde locatie.
4.1.6 Luchtkwaliteit
In de Wet milieubeheer (verder: Wm) zijn eisen opgenomen waaraan de luchtkwaliteit in de buitenlucht moet voldoen. Hierbij is onderscheid gemaakt in grenswaarden waaraan nu moet worden voldaan en grenswaarden waaraan in de toekomst moet worden voldaan. De meest kritische stoffen zijn stikstofdioxide en fijn stof. Aan de andere stoffen die in de Wet worden genoemd wordt in Nederland, behoudens bijzondere situaties, overal voldaan.
Op grond van artikel 5.16 Wm kan de gemeenteraad een bestemmingsplan met mogelijke gevolgen voor de luchtkwaliteit alleen vaststellen wanneer aannemelijk is gemaakt dat:
- a. het bestemmingsplan niet leidt tot het overschrijden van de in de wet genoemde grenswaarden, of
- b. de luchtkwaliteit als gevolg van het bestemmingsplan per saldo verbetert of ten minste gelijk blijft, of, bij een beperkte toename, door een met de ontwikkeling samenhangende maatregel of effect, per saldo verbetert, of
- c. het bestemmingsplan niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie van een stof waarvoor in de wet grenswaarden zijn opgenomen, of
- d. de ontwikkeling is opgenomen of past in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit.
Niet in betekenende mate bijdragen
In de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' zijn categorieën van gevallen aangewezen die in ieder geval niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Een bijdrage is "niet in betekenende mate" als de toename maximaal drie procent van de jaargemiddelde grenswaarde van fijn stof of stikstofdioxide bedraagt. Wanneer een ontwikkeling valt onder één van die categorieën is het niet nodig een onderzoek naar de luchtkwaliteit uit te voeren. De categorieën van gevallen zijn:
- woningbouwlocaties met niet meer dan 1.500 nieuwe woningen en één ontsluitingsweg;
- woningbouwlocaties met niet meer dan 3.000 woningen en twee ontsluitingswegen;
- kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlakte van niet meer dan 100.000 m2 en één ontsluitingsweg;
- kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlakte van niet meer dan 200.000 m2 en twee ontsluitingswegen.
Verder is een bepaalde combinatie van woningen en kantoren zonder nader onderzoek mogelijk en is er voor sommige inrichtingen geen onderzoeksplicht.
Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit
In het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) staan enerzijds maatregelen die gemeenten, provincies en rijk nemen om de luchtkwaliteit te verbeteren en anderzijds grootschalige, "in betekenende mate" projecten die tot verslechtering kunnen leiden. Per saldo kan Nederland hiermee in 2011 overal aan de grenswaarden van fijn stof voldoen en in 2015 aan de grenswaarden voor stikstofdioxide. Nederland heeft op basis van het NSL van de Europese Commissie uitstel gekregen van de inwerkingtreding van de grenswaarden.
Toepasbaarheidsbeginsel
Op locaties die niet voor het publiek toegankelijk zijn, op het terrein van inrichtingen, op rijbanen van wegen en in de middenbermen van wegen hoeft de luchtkwaliteit niet te worden beoordeeld (het "toepasbaarheidsbeginsel").
Voor alle andere ontwikkelingen moet worden onderzocht wat het effect op de luchtkwaliteit is. Blijkt uit het onderzoek dat de ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging, dan vormt het onderdeel luchtkwaliteit geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling. Is de bijdrage wel in betekenende mate maar wordt er geen grenswaarde overschreden, dan is er evenmin een belemmering.
Onderzoeksresultaten luchtkwaliteit
Het bestemmingsplan beoogt het oprichten van een landgoed. Daarmee staat vast dat de ontwikkeling valt onder de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)'. Hierdoor is het niet nodig luchtkwaliteitsonderzoek uit te voeren.
4.1.7 Externe veiligheid
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico op zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven, maar ook om kleinere bedrijven als LPG-tankstations en opslagen bestrijdingsmiddelen. Daarnaast zijn (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen, zoals buisleidingen, spoor-, auto-, en waterwegen, ook als potentiële gevarenbron aangemerkt.
Het externe veiligheidsbeleid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet milieubeheer en de Wet op de ruimtelijke ordening de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe wordt binnen het werkveld van de externe veiligheid veelal het plaatsgebonden risico en het groepsrisico gehanteerd.
Het plaatsgebonden risico (PR) is de kans dat een persoon die zich gedurende een jaar onafgebroken onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico wordt per bedrijf en transportas vastgelegd in contouren. Er geldt een contour waarbinnen deze kans 1x10-6 (één op de miljoen) bedraagt.
Het groepsrisico (GR) is een berekening van de kans dat een groep personen binnen een bepaald gebied overlijdt ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van een aanvaardbaar groepsrisico. Indien een ontwikkeling is gepland in de nabijheid van een risicobron geldt afhankelijk van de ontwikkeling een verantwoordingsplicht voor het toelaten van gevoelige functies.
Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)
Voor bepaalde risicovolle bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.
Transport van gevaarlijke stoffen (water, spoor, weg)
Voor de beoordeling van de risico's vanwege transport van gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt), met als uitvloeisel het zogeheten Basisnet en de bijbehorende regeling Basisnet.
Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Voor de beoordeling van de risico's van transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Naast de toetsing aan het plaatsgebonden risico en het groepsrisico is hierin vastgelegd dat aan weerszijden van een buisleiding een bebouwingsvrije afstand moet worden aangehouden voor beheer en onderhoud aan de buisleidingen.
Nota Milieu veiligheid
In december 2011 is de Nota Milieuveiligheid vastgesteld. Uitgangspunt van deze nota is dat nieuwe risicobronnen alleen nog zijn toegestaan op de grote industrieterreinen, met uitzondering van propaantanks in het buitengebied. Nieuwe risicobedrijven die onder het Bevi vallen kunnen door middel van een afwijkingsbevoegdheid mogelijk worden gemaakt op de grote industrieterreinen. Als voorwaarde geldt wel dat de PR 10-6 contour (plaatsgebonden risico) zich niet buiten de inrichtinggrens van het nieuwe bedrijf mag bevinden en dat het invloedsgebied voor het groepsrisico niet verder reikt dan de grens van het industrieterrein. Daarnaast is in de beleidsvisie bepaald dat het groepsrisico ten gevolge van een risicobron niet groter mag zijn dan 1 maal de oriëntatiewaarde.
In de nota is tevens vastgelegd dat wanneer bijzonder kwetsbare objecten (objecten met verminderd zelfredzame personen zoals scholen en zorginstellingen) mogelijk worden gemaakt binnen het invloedsgebied van een risicobron de besluitvorming op dit punt expliciet bij de gemeenteraad en het college van B&W wordt voorgelegd.
Onderzoeksresultaten
Overzicht risicobronnen omgeving planlocatie
Bron: Gelderse signaleringskaart Externe Veiligheid
Stationaire risicobronnen
Binnen of nabij het plangebied zijn geen (geprojecteerde) stationaire risicobronnen aanwezig die een belemmering kunnen opleveren voor de ontwikkeling van het plangebied.
Mobiele risicobronnen
Plaatsgebonden risico
Nabij de planlocatie is een relevante mobiele risicobron gelegen te weten de Rijksweg A50. De ontwikkeling bevindt zich buiten de plaatsgebonden risicocontour 10-6 en het plasbrandaandachtsgebied van Rijksweg A50.
De A50 vormt geen directe belemmering ten aanzien van de planontwikkeling. De nabijgelegen ondergrondse buisleiding is gezien de omvang van zijn invloedsgebied (140 meter) niet relevant.
Groepsrisico
De ontwikkeling bevindt zich binnen het invloedsgebied van de Rijksweg A50 maar buiten de 200 meter zone zodat (de toename van) het groepsrisico beperkt verantwoord dient te worden.
Verantwoording Groepsrisico
Ten behoeve van de verantwoording van het groepsrisico is advies opgevraagd bij de Veiligheidsregio Noord- en Oost-Gelderland (VNOG). Op 21 december 2017 hebben we dit advies ontvangen (kenmerk: 17-39029/17-056371). Dit advies is meegenomen in de verantwoording groepsrisico.
Algemene beschouwing
Het bestemmingsplan betreft het realiseren van een landgoed en woningbouw (totaal 5 woningen). De ontwikkeling wordt beschouwd als kwetsbare objecten met zelfredzame personen.
Rijksweg A50
Het plangebied is gelegen buiten de 200 meter zone van Rijksweg A50 Conform artikel 8 Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) kan worden volstaan met een beperkte verantwoording van het groepsrisico.
Maatgevend scenario
Rijksweg A50
Het maatgevende scenario voor de mogelijkheden voor de bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid , waarbij het plangebied binnen het invloedsgebied van toxische vloeistoffen/gassen ligt, is een toxische wolk. Onderstaand is vanuit dit scenario ingegaan op de mogelijkheden voor de bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid.
De mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp
Bij een calamiteit zal de brandweer zich inzetten om effecten ten gevolge van het incident met toxische stoffen te beperken. Deze inzet zal voornamelijk plaatsvinden bij de bron. De brandweer richt zich dan niet direct op het bestrijden van effecten in of nabij het plangebied. Het plangebied is, bij een incident, voldoende bereikbaar middels twee zijden. Daarnaast is in de nabijheid van de planlocatie voldoende bluswater voorhanden.
De mogelijkheden voor personen om zich in veiligheid te brengen
Bij een calamiteit is het belangrijk dat de aanwezigen in het plangebied worden geïnformeerd hoe te handelen bij een incident. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van de zogenaamde waarschuwings- en alarmeringspalen (WAS-palen) of NL-alert. Bij een scenario waarin toxische stoffen vrijkomen, is het advies om te schuilen in een gebouw, waarvan ramen, deuren en ventilatie gesloten kunnen worden.
Conclusie verantwoording groepsrisico
Op basis van de hierboven genoemde overwegingen kan worden geconcludeerd dat er voldoende mogelijkheden voor de bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid zijn. Dit betekent dat er geen nadere eisen aan het plan worden gesteld in het kader van het milieuaspect externe veiligheid.
Conclusie
Ten aanzien van het aspect Externe Veiligheid kan geconcludeerd worden dat er geen belemmeringen zijn. Dit betekent dat er geen nadere eisen worden gesteld voor het aspect Externe Veiligheid.
4.1.8 Elektromagnetische velden
De minister van VROM heeft bij brief van 3 oktober 2005 geadviseerd om bij de vaststelling van nieuwe plannen, zo veel als redelijkerwijs mogelijk is, te vermijden dat er nieuwe situaties ontstaan waarbij kinderen langdurig verblijven in het gebied rond bovengrondse hoogspanningslijnen waarbinnen het jaargemiddelde magneetveld hoger is dan 0,4 microTesla (µT). De aanleiding voor dit advies is een Engels onderzoek waarbij een licht statistisch verband naar voren is gekomen tussen het langdurig aanwezig zijn van kinderen binnen de 0,4 µT magneetveldzone van bovengrondse hoogspanningslijnen en leukemie bij kinderen tussen 0 en 15 jaar. Het is nog niet duidelijk wat de achterliggende oorzaak hiervan is. Op basis van het voorzorgsprincipe wordt daarom geadviseerd om in nieuwe situaties rekening te houden met deze 0,4 µT–magneetveldzone rondom hoogspanningslijnen. Gelet op de maatschappelijke kosten-baten afweging en ook gezien de huidige onzekerheden over de mogelijke gezondheidsrisico's adviseert VROM dat er geen directe aanleiding is om maatregelen te nemen in bestaande situaties. Daaronder worden ook geldende maar nog niet gerealiseerde gevoelige bestemmingen begrepen.
Nieuwe situaties zijn nieuwe bestemmingsplannen en/of wijziging van bestaande bestemmingsplannen en/of plaatsing van nieuwe hoogspanningslijnen dan wel wijzigingen aan bestaande hoogspanningslijnen. Gevoelige bestemmingen zijn locaties waar kinderen langdurig verblijven, zoals woningen, scholen en crèches. Gelet op het hiervoor genoemde VROM-advies heeft het gemeentebestuur op 6 november 2007 de intentie uitgesproken om op termijn alle bovengrondse hoogspanninglijnen in Apeldoorn ondergronds te brengen. Tot het zover is, zal voor nieuwe ontwikkelingen de lijn van het VROM-advies gevolgd worden.
In de nabijheid van de lokaties bevinden zich geen bovengrondse hoogspanningslijnen en/of zendmasten. Dit betekent dat er geen belemmeringen zijn met betrekking tot dit aspect.
4.1.9 Milieueffectrapportage
Algemeen
Bepaalde activiteiten kunnen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu hebben. Welke activiteiten dat zijn is vastgelegd in het Besluit milieueffectrapportage (verder: Besluit m.e.r.). De activiteiten zijn onderverdeeld in:
- 1. activiteiten die belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu (onderdeel C van de bijlage bij Besluit m.e.r.);
- 2. activiteiten ten aanzien waarvan het bevoegd gezag moet beoordelen of zij belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben (onderdeel D van de bijlage bij Besluit m.e.r.).
Aan het merendeel van de activiteiten zijn drempelwaarden gekoppeld.
Wanneer het bestemmingsplan een activiteit mogelijk maakt die is opgenomen in onderdeel C van de bijlage bij het Besluit m.e.r. en de activiteit de drempelwaarde overschrijdt, geldt een m.e.r.-plicht. Wanneer het bestemmingsplan een activiteit mogelijk maakt die is opgenomen in onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. geldt een m.e.r.-beoordelingsplicht. Een m.e.r.-beoordeling is in ieder geval verplicht als de drempelwaarde wordt overschreden. De verplichting geldt (sinds 1 april 2011) ook als de drempelwaarde niet wordt overschreden maar toch niet kan worden uitgesloten dat de activiteit belangrijke nadelige gevolgen kan hebben voor het milieu.
Gevolg van dat laatste is dat in een bestemmingsplan voor een activiteit die voorkomt in onderdeel D maar waarbij de omvang onder de drempelwaarde ligt, gemotiveerd moet worden of een m.e.r.-beoordeling nodig is. Deze motivering moet zijn gebaseerd op een toets die qua inhoud aansluit bij de verplichte m.e.r.-beoordeling. Voor deze toets gelden geen vormvereisten en daarom wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd.
Onderzoeksresultaten
De onderhavige procedure behelst twee soorten activiteiten. Het realiseren van woningen in een niet stedelijk gebied en het ontwikkelen van natuur (lees: landinrichtingsproject).
De activiteit, de realisatie van woningen in niet stedelijk gebied, is niet opgenomen in de bijlage van het Besluit m.e.r.
De activiteit, het ontwikkelen van natuur, is wel opgenomen in in de bijlage van het Besluit m.e.r. onder onderdeel D - categorie D 9.
Activiteiten | Gevallen | Besluit | |
D9 | Een landinrichtingsproject dan wel een wijziging of uitbreiding daarvan. | In gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op 1°. een functiewijziging met een oppervlakte van 125 hectare of meer van water, natuur, recreatie of landbouw of 2°. vestiging van een glastuinbouwgebied of bloembollenteeltgebied van 50 hectare of meer. | De vaststelling van het inrichtingsplan, bedoeld in artikel 17 van de Wet inrichting landelijk gebied dan wel een plan bedoeld in artikel 18 van de Reconstructiewet concentratiegebieden dan wel bij het ontbreken daarvan het plan bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onderdelen a en b, van de Wet ruimtelijke ordening dan wel bij het ontbreken daarvan van het plan, bedoeld in artikel 3.1, eerste lid, van die wet.25 |
De realisatie van maximaal 25 ha nieuwe natuur valt ruim onder de drempelwaarden van 125 ha.
Criteria op basis van de EEG richtlijn milieueffectbeoordeling
Bij de vormvrije m.e.r.-beoordeling kan aandacht worden besteed aan het volgende:
- een globale beschrijving van de ingreep -effectrelaties en dosis-effectrelaties van de voorgenomen activiteit;
- wat zijn maatgevende effecten van de voorgenomen activiteit?
Kenmerk van het project
In het kader van deze procedure wordt nieuwe natuur gerealiseerd aan de noordelijke en zuidelijke zijde van het plangebied.
Voor het realiseren van nieuwe natuur in de omgeving Drostendal met een omvang van ca. 12 ha zijn er geen negatieve milieueffecten te verwachten. Derhalve zijn er ook geen maatgevende effecten te beschouwen.
Conclusie
Zoals beschreven in de voorafgaande alinea's kan worden uitgesloten dat de activiteit belangrijke nadelige gevolgen kan hebben voor het milieu. Het is daarom niet noodzakelijk een m.e.r.-beoordeling uit te voeren. Volstaan kan worden met deze vormvrije m.e.r.-beoordeling.
4.2 Waterhuishouding
4.2.1 Algemeen
Het plangebied ligt in landelijk gebied ten oosten van de A50. Het plan bestaat uit het ontwikkelen van nieuwe natuur en recreatieve waarden, de ontwikkeling van landgoederen en het verbeteren van de landbouwstructuur.
4.2.2 Grondwater
Het Drostendal en de percelen Holhorstweg en Oostveluweweg bevinden zich in het laaggelegen gebied op de overgangszone van Veluwe naar Ijsselvallei. Het grondwater van de Veluwe en lokaal grondwater kwelt hier op en zorgt voor natte omstandigheden. De grondwaterstand in het gebied bevindt zich rond de 0,5 m -mv. In een bodemonderzoek zijn op basis van boorprofielen de gemiddeld hoogste (GHG) en gemiddeld laagste grondwaterstand (GLG) gekarteerd. De GHG bevindt zich op enkele decimeters beneden maaiveld. De GLG op 0,6 tot ca 1,0 m-mv. In het gebied zijn geen peilbuizen aanwezig waaruit langjarig meetgegevens van het grondwater kunnen worden afgeleid.
Voor de ontwikkeling van nieuwe natuur worden natte omstandigheden gecreëerd door het aanleggen van laagten, het dempen van slootjes en greppels en aanpassen van de detailontwatering. De grondwaterstanden op de percelen zullen hierdoor stijgen.
Bij de ontwikkeling van nieuwe woningen en gebouwen dient rekening te worden gehouden met de lokale hoogte van de grondwaterstand.
4.2.3 Oppervlaktewater en waterafhankelijke natuur
In het plangebied wordt extra oppervlaktewater gecreëerd in het Drostendal. Het plan bevordert de ontwikkeling van natte en waterafhankelijke natuur. Een gevolg van de ingrepen is dat extra waterberging wordt gecreëerd. In het Drostendal ligt een A-watergang van het waterschap. De percelen Holhorstweg en Oostveluweweg grenzen aan A-watergangen van het waterschap. Volgens de nieuwe leggerindeling van het waterschap worden een aantal trajecten van deze watergangen afgewaardeerd naar B- of C-watergangen. In het plangebied bevinden zich daardoor ook keurzones van het waterschap. Er bevinden zich geen zoekgebieden voor waterberging binnen de plandelen.
4.2.4 Afvoer van hemelwater
Voor de ontwikkeling van nieuwe woningen in het buitengebied is het niet toegestaan het regenwater af te voeren via de riolering. In veel gebieden ligt druk- of vacuümriolering. Deze riolering is qua capaciteit niet toegerust op de afvoer van regenwater. De nieuwe gebouwen en panden dienen het regenwater op eigen terrein te verwerken. Het regenwater dient via een voorzieningen te worden teruggebracht in de bodem of vertraagd afgevoerd naar het oppervlaktewater. Bij de keuze voor infiltratievoorzieningen kan gedacht worden aan infiltratiegreppels, wadi's, waterpasserende verhardingen of ondergrondse voorzieningen. In overleg met het waterschap is de afvoer van regenwater naar het oppervlakte water ook mogelijk. De materialen die in aanraking komen met het hemelwater mogen niet uitlogen. Bij de infiltratie van hemelwater mag de bodem niet verontreinigd raken door met het hemelwater afgevoerde vervuilende stoffen.
4.2.5 Afvoer van afvalwater
De nieuwe gebouwen dienen te worden voorzien van gescheiden afvoeren voor vuil- en hemelwater, zoals op grond van het Bouwbesluit verplicht is. De vuilwaterafvoer van de bebouwing wordt aangesloten op het gemeentelijke gemengde rioolstelsel. Het bestaande rioolstelsel in en om het plangebied heeft voldoende capaciteit voor deze extra vuilwaterafvoer van de nieuwbouw.
4.2.6 Watertoets
Het plan omvat minder dan 10 woningen. Het plangebied ligt niet in een Keurzone of in een zoekgebied voor waterberging. Het plan betreft geen HEN-water (inclusief beschermingszone), landgoed, weg, spoorlijn, damwand, scherm, ontgronding et cetera. Bovendien zal er niet meer dan de landelijke afvoernorm geloosd gaan worden op het oppervlaktewater. Daarom is dit plan in het kader van de watertoets een postzegelplan als omschreven door Waterschap Vallei en Veluwe. Voor het plan geldt dan ook het standaard wateradvies. Afwijkingen van dit standaard wateradvies zijn gemotiveerd aangegeven. Bij negatieve gevolgen voor het watersysteem is aangegeven hoe deze gemitigeerd dan wel gecompenseerd worden.
Om deze redenen is het plegen van overleg met het waterschap als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening achterwege gelaten, dit in overeenstemming met de richtlijn 'Watertoetsprocedureregels voor postzegelplannen' van het waterschap.
4.3 Natuurwaarden
4.3.1 Wettelijk kader en beleid
4.3.2 Onderzoeksresultaten
Op 9 juli 2015 is een Basis Natuurtoets opgesteld (bijlage 3 van de toelichting). Uit deze toets blijkt dat de inrichting van de gebieden nu grasland en voor een deel maisakker is. Daarbinnen en omheen liggen enkele greppels en smalle sloten. De sloten zijn uitgebreid onderzocht op vissen/amfibieën. Er werden alleen Driedoornige stekelbaarzen gevangen. Het voorkomen van de Kleine Modderkruiper lijkt daarmee uitgesloten.
Voor wat betreft de Drostendijk 46 en de overige groene gebieden blijkt dat de grazige terreinen weinig natuurwaarden bevatten. In het zuidelijk terrein staan rijen elzen. De Elzen blijven behouden. Een rondvliegende buizerd werd waargenomen. In enkele van de opstallen op het perceel zijn sporen van een Kerkuil aangetroffen. Het betreft indidentele of tijdelijke rustplaatsen van een Kerkuil. Ook is er melding gemaakt van het voorkomen van huismussen. Tijdens de bezoeken werden geen nesten of huismussen aangetroffen. Er kan vanuit gegaan worden dat deze niet meer aanwezig zijn. Er zijn geen sporen van Steenuilen of Steenmarters aangetroffen. Het plangebied bij de Holhorstweg is al gedeeltelijk ingericht. Het nog in te richten oostelijk deel is nog grasland met een smal slootje langs de weg en kent geen beschermenswaardige soorten. De terrreinen zijn door hun open karakter en gering aantal bomen niet geschikt voor vleermuizen.
De conclusie van dit onderoek is dan ook dat de Kerkuil een niet beschermde rustplaats heeft in de schuren op het perceel Drostendijk 46. De steenuil komt in de omgeving voor, mogelijk alleen foeragerend binnen het projectgebied. Uiteindelijk zal de waarde van het terrein voor de steenuil, kerkuil en vele andere soorten door de nieuwe inrichting toenemen.
De grazige om te vormen terreinen kennen weinig natuurwaarden. Voor de aanwezige algemene plant- en diersoorten geldt een vrijstelling van de verbodsartikelen. Eventuele broedvogels dienen tijdens de broedtijd ontzien te worden.
4.4 Cultuurhistorie
De culthuurhistorische waarden worden niet significant aangetast door de voorziene ontwikkelingen. Door het herstel van het 'oorspronkelijke' reliëf en het toevoegen van kleine landschapselementen in het zuideljike deel van het plangebied is de historische landschappelijke karakteristiek zelfs versterkt.
Het verdwijnen van het boerderijbedrijf op de historische boerderijlocatie Drostendijk 46 is vanuit cultuurhistorisch oogpunt betreurenswaardig. Dit is een gevolg van de algemene bedrijfseconomische ontwikkelingen in de landbouw. Bij de herontwikkeling van dit erf tot woonerf wordt qua structuur en architectuur ingezet op een eigentijdse vertaling van de historische karakteristiek van een boerenerf.
4.5 Archeologie
Op grond van de archeologische verwachting in de archeologische beleidskaart is in april 2015 voor het hele plangebied archeologisch bureauondezoek uitgevoerd door Econsultancy. Dit onderzoek bevestigde de archeologische verwachtingen uit de beleidskaart: ter plaatse van de laagtes geldt een lage archeologische verwachting, terwijl voor de hoger gelegen terreindelen een middelhoge verwachting geldt. Op basis van de bekende archeologische waarden in de omgeving van het plangebied, geldt deze middelhoge verwachting met name voor de Steentijd, de periode Late Bronstijd - IJzertijd en de Late Middeleeuwen - Nieuwe tijd vanaf de 14e eeuw. Direct ten noordwesten van Plandeel Zuid is, op dezelfde rug die ook binnen het noordelijk deel van Plandeel Zuid aanwezig is, een vindplaats aangetroffen tijdens eerder uitgevoerd archeologisch booronderzoek. Dit versterkt het beeld dat de rug een aantrekkelijke (tijdelijke) nederzettingslocatie heeft gevormd.
Ter plaatse van de hoger gelegen terreindelen met een middelhoge verwachting wordt een matig dik antropogeen eerddek verwacht. Archeologische sporen ouder dan de Late Middeleeuwen worden verwacht onder het eerddek Sporen uit de periode Late Middeleeuwen - Nieuwe tijd worden verwacht in en onder het eerddek.
Ter plaatse van de bestaande bebouwing binnen het plangebied zal het bodemprofiel, en daarmee het archeologisch niveau, plaatselijk verstoord zijn.
Het plangebied heeft een grote oppervlakte en de huidige plannen gaan gepaard met aanzienlijke bodemingrepen. De voornaamste bodemingreep bestaat uit het afgraven van de bovengrond over aanzienlijke oppervlaktes, tot wisselende dieptes. Hoewel dit zal leiden tot aanzienlijk grondverzet, wordt verwacht dat de invloed op eventueel aanwezige archeologische waarden minimaal zal zijn. De graafwerkzaamheden bestaan grotendeels uit het afgraven van antropogene ophogingslagen, daterend van na de ontginning van het gebied. Daarnaast zal plaatselijk tot in de top van de (al dan niet begraven) bouwvoor worden afgegraven. De onverstoorde, natuurlijke afzettingen zullen, als nauwkeurig volgens de uitgangspunten wordt gewerkt, tijdens de graafwerkzaamheden niet worden bereikt. Bij de graafwerkzaamheden zal zoveel mogelijk worden getracht het natuurlijke reliëf te herstellen. Daarnaast is het afgraven van de bovengrond uitsluitend gepland ter plaatse van de van nature laag gelegen terreindelen. Hier geldt een lage verwachting, waardoor de kans op verstoring van archeologische waarden verder verkleind wordt.
Daarom hoeft in het kader van het afgraven van de bovengrond ten behoeve van natuurontwikkeling, geen vervolgonderzoek plaats te vinden. Wel wordt geadviseerd om amateurarcheologen de kans te bieden om na afronding van de graafwerkzaamheden waarnemingen te doen (in de vorm van een oppervlaktekartering/maaiveldinspectie), onder begeleiding van een KNA-archeoloog. Doordat tot op en/of in de bouwvoor wordt afgegraven, zal (plaatselijk) de vondstlaag aan het maaiveld komen te liggen. Oppervlaktevondsten kunnen hier leiden tot inzicht in vondstcomplexen die zich in de onverstoorde bodem zouden kunnen bevinden.
Naast bovengenoemde ontgravingen ten behoeve van natuurontwikkeling, zijn tevens sloop- en bouwwerkzaamheden gepland op twee locaties binnen Plandeel Zuid. Deze locaties zijn beide gelegen binnen de relatief hoog gelegen terreindelen in het noorden van Plandeel Zuid, aan of nabij de historische weg Drostendijk. Hier geldt een middelhoge verwachting voor de Steentijd en de periodes Late Bronstijd - IJzertijd en Late Middeleeuwen (vanaf de 14e eeuw) - Nieuwe tijd.
Om deze reden is in juni 2015 op deze twee bouwlocaties een verkennend booronderzoek uitgevoerd door Econsultancy. Hieruit blijkt dat binnen het merendeel van het plangebied slechts een dunne toplaag van het oorspronkelijke bodemprofiel verstoord is geraakt. Alleen ter plaatse van een deel van de bestaande bebouwing is sprake van grootschalige, diepe bodemverstoringen. De gespecificeerde verwachting uit het bureauonderzoek (middelhoge verwachting voor de Steentijd en de periodes Late Bronstijd - IJzertijd en Late Middeleeuwen (vanaf de 14e eeuw) - Nieuwe tijd) blijft dan ook behouden. De kans dat vindplaatsen uit de Steentijd volledig intact aanwezig zijn, wordt als gevolg van de aangetroffen verstoringen van de top van het oorspronkelijke bodemprofiel zeer klein geacht. Voor de overige periodes wordt verwacht dat het sporenniveau, buiten de begrenzing van de bestaande bebouwing, grotendeels intact zal zijn.
Op grond van het behoud van de middelhoge verwachting geldt het advies het plangebied van de twee bouwlocaties nader te onderzoeken door middel van een IVO karterende en waarderende fase door middel van proefsleuven (IVO-P), met mogelijke doorstart naar opgraving, teneinde vast te stellen of in het plangebied archeologische resten aanwezig zijn en zo ja, welke waardering hieraan gegeven kan worden. Voor dit proefsleuvenonderzoek is een Programma van Eisen (PvE) noodzakelijk dat is goedgekeurd door de bevoegde overheid. In dit PvE worden de werkwijze en de randvoorwaarden van het proefsleuvenonderzoek vastgelegd.
Voor het bestemmingsplan betekent dit dat in zowel het noordelijke als het zuidelijke deel van het plangebied aanduidingen worden opgenomen volgens de beleidskaart 2015: zones met lage archeologische verwachting (cat. 5: in plandeel noord en het lage deel van plandeel zuid) en zones met een (middel)hoge archeologische verwachting (cat.4) in het hoger gelegen deel aan de zuidoostkant van plandeel zuid. Daarnaast wordt in het noordelijke hogere deel van plandeel zuid (dat in de archeologische beleidskaart nog is opgenomen als cat.4 (zone met (middel)hoge archeologische verwachtingswaarde) de aanduiding 'overige zone – archeologische waarden' (cat.3) opgenomen, vanwege het hier in boringen aangetroffen eerddek.
Als in de laatstgenoemde zone vergunning wordt aangevraagd voor bouwplannen op de twee bouwlocaties, waarvoor bodemingrepen plaatsvinden van meer dan 100m2 en dieper dan 35 cm., dan is daar archeologisch vervolgonderzoek vereist in de vorm van proefsleuven.
4.6 Financieel-economische Uitvoerbaarheid
Wat beteft het zuidelijk deel van het plangebied is met de eigenaren een anterieure overeenkomst over grondexploitatie als bedoeld in artikel 6.24 lid 1 van de Wet ruimtelijke ordening gesloten. Hierin is geregeld dat de kosten die de gemeente maakt ter uitvoering van het plan voor rekening komen van de eigenaren. Alle met deze planherziening samenhangende kosten komen dus ten laste van de eigenaren. Deze herziening heeft derhalve voor de gemeente geen financiële gevolgen. Er behoeft daarom geen exploitatieplan te worden vastgesteld.
Voor wat betreft de aanleg van de nieuwe natuur, die in 2016 is aangelegd, zijn de kosten door waterschap en gemeente gedragen; deze zijn gedekt uit het regiocontract.
Voor wat betreft de aanleg van nieuwe natuur ten noorden van de Gasunie (noordelijk deel) is er sprake van natuurrealisatie in het kader van de bos- en natuurcompensatie, waarvan de kosten worden gedekt uit de Reserve vernieuwen bomenbestand en het project Weteringsebroek.
5 Gebiedsvisie
Drostendijk 46
Op het perceel Drostendijk 46 is een agrarisch bedrijf gevestigd. De bedrijfsvoering wordt beëindigd en het voornemen is om op deze lokatie de aanwezige bedrijfsbebouwing te slopen. De helft van die bebouwing wordt ingezet voor de bouw van 3 nieuwe woningen van maximaal 700 m³ met bij iedere woning een schuur van 75 m² op basis van het functieveranderingsbeleid 'Waar Stallen Verdwijnen'.
Het boerenerf geeft in de nieuwe situatie de positionering weer van de drie woningen met elk een vrijstaande of aan de woning geschakeld bijgebouw. De bebouwing wordt geconcentreerd op één gezamenijk erf, maar hebben door hun situering voldoende privé buitenruimte. Door de aanleg van groenstructuren, eenduidige erfverharding en overeenkomstig materiaalgebruk van de bebouwing zal het erf één samenhangend geheel vormen.
Landgoedontwikkeling
Aan de overzijde van het perceel Drostendal 46 wordt een landgoed ingericht ter grootte van ca 7 ha, waarbij een landhuis met twee wooneenheden wordt gerealiseerd. Het landhuis van allure heeft een inhoud van maximaal 2000 m³. Daarnaast wordt de mogelijkheid geboden voor een onderhoudsschuur van 250 m². Het landhuis (woongebouw) is aan de grens van het akker gepositioneerd. Hiermee sluit het aan bij de overige (voormalige) boerderijen. Om het landhuis meer allure te geven, is het gebouw op enige afstand van de weg gelegen en via een eigen pad/oprit te bereiken. Er wordt een ontsluiting aangelegd voor wandelaars.
Het landhuis bestaat uit twee geschakelde wooneenheden met een bijgebouw ten behoeve van de stalling van machines en voertuigen onder andere ten behoeve van het onderhoud van het landgoed. Het idee is om het geheel het beeld te geven van één groot landhuis. Bewust is gekozen om het landhuis een landelijk karakter mee te geven waarbij de allure zich vertaalt in de uitgestrektheid van het bouwvolume. De schuur is achter het landhuis geplaatst en daardoor minder aanwezig. Door deze positionering ontstaat een binnenerf omsloten door bebouwing.
Natuurontwikkeling Zuid (Beemterweg e.o)
Op diverse lokaties wordt daar waar nu de bestemming Agrarisch aanwezig was, de bestemming Natuur opgenomen. Deze lokaties worden ingericht voor natuur, dit ter uitvoering van de Gebiedsvisie Weteringsebroek.
Ten zuiden van de Beemterweg wordt het bestaande natuurgebied uitgebreid naar de snelweg toe en naar het zuiden. Het meest zuidelijke perceel wordt energiebos. Uitgangspunt vormt de inrichting van de bestaande natuur en het landschap. Deze is vormgegeven als stapsteen langs de Nieuwe Wetering om KRW doelen te realiseren.
Natuurontwikkeling Noord (Holhorstweg e.o.)
Het concept voor de inrichting is dat de randen versterkt worden, waardoor een groene kamer ontstaat. Daarbinnen is de inrichting ruimtelijk open. Op de oost-west gerichte kavelgrenzen worden de oorspronkelijke elzensingels versterkt. Langs de snelweg komt een randbeplanting van bosplantsoen.
Er wordt hier volop ruimte gegeven aan de waterfauna. Het water wordt vanaf de wetering het gebied ingetrokken. De oeverlijnen zijn grillig en taluds variëren in steilte. De waterbodem varieert in diepte. Dit samen met de ontwikkeling van plaszones met riet en waterplanten zorgt voor rust- en paaiplaatsen voor vissen. Binnen de waterstructuur komen enkele eilandjes die net onder waterpeil blijven. Hierdoor kan er riet tot ontwikkeling komen. De eilandjes zijn zeer geschikt als veilige broedplaats voor watervogels.
In het westelijke deel van het plangebied wordt een verlaging en daarmee vernatting van het perceel beoogd, met daarin een tweetal poelen opgenomen. Deze poelen sluiten aan op de al aanwezige poel ten noorden van het in te richten gebied, waardoor het leefgebied voor amfibieën hier groter wordt. Voor macrofauna is de afwisseling in vegetatie van belang evenals de randen van het gebied als schuilplek en beschutting van looproutes. De beheer- en onderhoudsroute sluit aan op de onderhoudsroute van het gebied die reeds is aangelegd aan de noordzijde. Het gebied is bereikbaar vanaf het viaduct Apeldoorn Noord.
Het zuidelijk perceel wordt ingericht als energiebos. Het snelgroeiend bos wordt om de 6 jaar geoogst. De oogst wordt versnipperd en aangeleverd aan een verbrandingsoven en aldaar omgezet in warmte (of energie). Verspreid door het Weteringse Broek en in Zuidbroek liggen meer van deze percelen.
Beeldkwaliteit
In aanvulling op dit bestemmingsplan geeft het beeldkwaliteitsplan het architectonisch en stedenbouwkundig ontwerp voor het plangebied weer. Het plan zal gelijktijdig met het ontwerpbestemmingsplan ter inzage worden gelegd. Na vaststelling door de raad zal het beeldkwaliteitsplan het toetsingskader voor welstand vormen. Het beeldkwaliteitsplan is als bijlage bij de regels gevoegd.
6 Juridische Planopzet
6.1 Inleiding
In hoofdstuk 3 is de bestaande situatie in het plangebied beschreven. Hoofdstuk 4 bevat een toelichting op de planologische aspecten en hoofdstuk 5 geeft de gemeentelijke visie op het gebied weer. De volgende stap is het treffen van een juridische regeling die dit vastlegt. Dit hoofdstuk beschrijft deze regeling. In paragraaf 6.2 wordt het karakter van dit bestemmingsplan beschreven. Paragraaf 6.3 beschrijft de gebruikte bestemmingen. Hier worden zowel de regels als de weergave van de bestemmingen op de plankaart beschreven. De beschrijving geeft aan hoe de regeling geïnterpreteerd moet worden. In paragraaf 6.4 tenslotte worden de algemene regels en de overgangs- en slotregels besproken.
6.2 Karakter Bestemmingsplan
Bestemmingsplan Drostendal Landgoed en natuurontwikkeling is deels een beheersplan, waarin de bestaande situatie en het geldende recht uitgangspunt zijn voor de wijze van bestemmen. Daarmee wordt bedoeld dat de bestaande situatie is vastgelegd en is voorzien van een actuele regeling. Daarnaast voorziet het plan in twee ontwikkelingen: het realiseren van een landgoed en het - na bedrijfsbeëindiging en sloop van voormalige agrarische bedrijfsbebouwing - bouwen van 3 woningen op het perceel Drostendijk 46. Tenslotte wordt ontwikkeling van natuur mogelijk gemaakt.
Voor de regels en de plankaart is gebruik gemaakt van de Apeldoornse standaard, die aansluit bij de systematiek van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012.
6.3 Bestemmingen
De bestemmingen zijn vastgelegd in de regels en op de plankaart. Samen geeft dit de regels voor gebruik en bebouwing van de grond. De bestemmingen worden hierna besproken.
In het plan zijn de bestemmingen Wonen, Agrarisch, Natuur en Bedrijf-nutsvoorziening, Leiding-Gas, Leiding-Hoogspanning, Leiding-Hoogspanningsverbinding opgenomen. De bestemmingen zijn vastgelegd in de regels en op de plankaart. Samen geeft dit de regels voor gebruik en bebouwing van de grond. De bestemmingen worden hierna besproken.
Wonen en Wonen - Landgoed
De woningen in het plangebied hebben de bestemming Wonen. Voor het landgoed geldt een aparte bestemmingsregeling; dit verklaart waarom gekozen is om de functie wonen hier onder te brengen in een eigen bestemming Wonen - Landgoed.
Leiding - Gas
De gronden met de dubbelbestemming Leiding – Gas zijn mede bestemd voor een ondergrondse gastransportleiding. Op de gronden met deze dubbelbestemming mogen uitsluitend gebouwen ten dienste van de leiding worden gebouwd. Andere gebouwen zijn, mits passend binnen de andere bestemming, uitsluitend toegestaan door middel van het bij omgevingsvergunning afwijken van de regels. Afwijken is alleen mogelijk wanneer vooraf advies van de leidingbeheerder is ingewonnen. Er is een omgevingsvergunningvereiste voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamhedenen opgenomen waarbij aan de aanleg van diepwortelende beplanting, grondwerken, het aanbrengen van verhardingen en heiwerkzaamheden, beperkingen worden gesteld.
Leiding - Hoogspanningsverbinding
De bovengrondse hoogspanningsleiding die in het plangebied voorkomt, is van de dubbelbestemming 'Leiding - Hoogspanningsverbinding' voorzien. Op gronden met deze bestemming mogen alleen bouwwerken ten dienste van de hoogspanningsverbinding worden gebouwd. Andere gebouwen zijn, mits passend binnen de andere bestemming, uitsluitend toegestaan door middel van het bij omgevingsvergunning afwijken van de regels. Afwijken is alleen mogelijk wanneer vooraf advies van de leidingbeheerder is ingewonnen. Voor een aantal werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden geldt een omgevingsvergunningvereiste voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden.
Beroeps- en bedrijfsuitoefening aan huis
Bij recht is het gebruik van een deel van (bedrijfs)woningen en bijgebouwen voor beroepsuitoefening en niet-publieksgerichte bedrijfsmatige activiteiten aan huis toegestaan. Daarbij worden enige beperkingen gesteld om ervoor te zorgen dat het woonkarakter van de woning het beroeps- of bedrijfsmatige gebruik blijft overheersen. Voor de niet-publieksgerichte bedrijfsmatige activiteiten aan huis geldt dat alleen bedrijfsactiviteiten die voorkomen op de Lijstvan toegelaten bedrijfsactiviteiten aan huis zijn toegestaan. Voor deze lijst is aansluiting gezocht bij de bedrijven die in de richtafstandenlijst van de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' als bedrijven van categorie 1 zijn aangemerkt. Omdat het gaat om activiteiten in een woning op een relatief klein oppervlak is het aantal bedrijfsactiviteiten dat is toegelaten zeer beperkt.
Binnen de bestemming Bedrijf en die bestemmingen die ook bedrijfsactiviteiten mogelijk maken is het uitoefenen van een bedrijf op het hele perceel toegelaten. Het is dan het overbodig om nog iets te regelen over bedrijfsuitoefening aan huis. Voor alle duidelijkheid is in die bestemmingen vastgelegd dat het uitoefenen van een beroep aan huis is toegestaan.
Bouwregels
Voor de maatvoering van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde is per bestemming een bebouwingsschema opgenomen. In de bebouwingsschema's staan de maatvoeringsaspecten die voor die specifieke bestemming gelden. Vaak wordt verwezen naar de maatvoeringsaanduidingen op de plankaart.
Bevoegd gezag
Waar dit bestemmingsplan de bevoegdheid in het leven roept om af te wijken van de regels, is die bevoegdheid toebedeeld aan het bevoegd gezag. Over het algemeen zal dat bevoegd gezag het college van burgemeester en wethouders zijn. In een enkel geval zijn op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht Gedeputeerde Staten of de minister het bevoegd gezag voor het verlenen van de omgevingsvergunning en daarmee ook voor het bij die omgevingsvergunning afwijken van de regels van dit bestemmingsplan.
6.3.1 Bepalingen over waarden, milieuzones en andere zones
In hoofdstuk Hoofdstuk 3 ALGEMENE REGELS zijn belemmeringenzones en dergelijke opgenomen. Dit zijn regels voor waarden, belemmeringenzones en dergelijke die in meerdere bestemmingen voorkomen. Door middel van gebiedsaanduidingen is aangegeven waar deze zones voorkomen.
overige zone-voorwaardelijke verplichting 1
In gronden met deze bepaling is opgenomen dat er uitsluitend hoofdgebouwen en bijbehorende bouwwerken mogen worden opgericht als er voldaan is aan de voorwaarde dat de voormalige agrarische bedrijfsbebouwing (exclusief bedrijfswoning) is gesloopt. Ook is opgenomen dat het perceel moet worden aangelegd en in stand worden gehouden overeenkomstig het inrichtingsplan.
overige zone-voorwaardelijke verplichting 2
Gronden met deze bepaling dienen te worden ingericht en instand gehouden zoals is bepaald in het inrichtingsplan. Ook de situering van het landhuis met het bijgebouw dient te voldoen aan het inrichtingsplan.
Archeologie
De Archeologische beleidskaart 2015 kent zes categorieën gebieden met een verschillende archeologische verwachting. Voor twee van die categorieën bevat het bestemmingsplan geen regeling. De bescherming van terreinen met monumentale archeologische waarden, oftewel de archeologische monumenten, is geregeld in de Monumentenwet en de gemeentelijke monumentenverordening. Van de zones met geen archeologische verwachting staat vast dat er geen archeologische waarden (meer) zijn. Voor de overige vier categorieën wordt in bestemmingsplannen een beschermende regeling opgenomen.
Gebieden die op de archeologische beleidskaart zijn aangemerkt als Terrein met vastgestelde archeologische waarden hebben de aanduiding 'overige zone – vastgestelde archeologische waarden' gekregen, gebieden die zijn aangemerkt als Terrein met archeologische waarden hebben de aanduiding 'overige zone – archeologische waarden' gekregen. Voor beiden geldt dat bij het indienen van een aanvraag om omgevingsvergunning voor een bouwwerk waarvoor een bodemingreep wordt gedaan met een oppervlakte van meer dan 50 m2 (vastgestelde archeologische waarden) respectievelijk 100 m2 (archeologische waarden) en een diepte van 35 cm onder het vastgestelde maaiveld tevens een archeologisch onderzoeksrapport moet worden ingediend. Gebieden die op de archeologische beleidskaart zijn aangemerkt als Zone met (middel)hoge archeologische verwachting hebben de aanduiding 'overige zone – hoge archeologische verwachtingswaarde' gekregen, gebieden die zijn aangemerkt als Zone met lage archeologische verwachting hebben de aanduiding 'overige zone – lage archeologische verwachtingswaarde' gekregen. Hiervoor geldt dat bij het indienen van een aanvraag om omgevingsvergunning voor een bouwwerk waarvoor een bodemingreep wordt gedaan met een oppervlakte van meer dan 500 m2 (hoge archeologische verwachtingswaarde) respectievelijk 2.500 m2 (lage archeologische verwachtingswaarde) en een diepte van 35 cm onder het vastgestelde maaiveld tevens een archeologisch onderzoeksrapport moet worden ingediend.
Voor een aantal werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden die mogelijke archeologische waarden in de bodem kunnen verstoren geldt voor alle vier de categorieën dat ze niet mogen worden uitgevoerd tenzij daarvoor een omgevingsvergunning is verleend. Daarbij gelden dezelfde oppervlakten en diepte als hiervoor genoemd. De vergunning kan alleen worden verleend als uit archeologisch onderzoek blijkt dat de archeologische waarden niet onevenredig worden aangetast.
Wanneer de archeologische waarde van het terrein al uit andere informatie (bijvoorbeeld uit eerder uitgevoerd onderzoek) in voldoende mate is vastgesteld, is het niet nodig nieuw onderzoek uit te voeren.
Als uit het archeologisch onderzoeksrapport blijkt dat de archeologische waarden door het oprichten van het bouwwerk of door het uitvoeren van de werkzaamheden zullen worden verstoord kan het bevoegd gezag bepaalde voorschriften aan de omgevingsvergunning verbinden. Deze voorschriften kunnen bestaan uit het treffen van technische maatregelen of uit het uitvoeren van nader onderzoek; van beide dient verslag aan het bevoegd gezag uitgebracht te worden.
Archeologisch onderzoek kent vele vormen en maten. Voor het archeologische onderzoeksrapport dat bij een vergunningaanvraag moet worden ingediend wordt meestal in eerste instantie een archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd, eventueel aangevuld met een verkennend booronderzoek. Veelal is na deze fase bekend of vrijgave van het terrein mogelijk is of dat nader (of aanvullend) onderzoek noodzakelijk is. Het nader of aanvullend onderzoek, dat bij wijze van voorschrift aan de omgevingsvergunning verplicht kan worden gesteld, kan bijvoorbeeld bestaan uit een gedetailleerder booronderzoek of het graven van proefsleuven om een vindplaats op te sporen of uit te sluiten.
Om duidelijk te maken welke archeologische waarden in de verschillende gebieden worden beschermd zijn in de begripsbepalingen definities opgenomen van de begrippen terrein met vastgestelde archeologische waarden, terrein met archeologische waarden, zone met hoge arechologische verwachtingswaarde en zone met lage archeologische verwachtingswaarde. Bepalend voor het al dan niet bestaan van een onderzoeksverplichting zijn steeds de oppervlakte en de diepte van de bodemingreep. Bij de oppervlakte van de bodemingreep gaat het om de daadwerkelijk verstoorde oppervlakte. Als een gebouw op stroken gefundeerd wordt en er geen extra graaafwerk plaatsvindt, dan geldt als bodemingreep alleen de oppervlakte van de strokenfundering. Wordt daarentegen ook de grond tussen de stroken dieper dan 35 cm vergraven, dan geldt als bodemingreep de volledige oppervlakte van het gebouw. Als een gebouw wordt onderkelderd wordt in de regel een flink grotere bouwput gegraven en geldt als bodemingreep bij een onderkeldering de oppervlakte van de bouwput. Om dit zeker te stellen is in Artikel 2 Wijze van meten over de wijze van meten bepaald hoe de oppervlakte van een bodemingreep moet worden bemeten.
In de regels is bepaald dat de diepte van de bodemingreep wordt bepaald vanaf de vastgestelde maaiveldhoogte van het Actueel Hoogtebestand Nederland 2 (AHN2). De AHN2 is een digitale hoogtekaart van Nederland, met voor heel Nederland gedetailleerde en precieze hoogtegegevens die de ligging van het maaiveld met grote nauwkeurigheid weergeeft. Door het hanteren van deze vastgestelde hoogteligging wordt bereikt dat niet alleen bij een eenmalige bodemingreep dieper dan 35 cm onder AHN2-maaiveld er een plicht tot het uitvoeren van archeologisch onderzoek is, maar dat dat ook het geval is als er in de loop der jaren bij achtereenvolgende activiteiten meer dan 35 cm onder deze vastgestelde maaiveldhoogte gegraven wordt. In de begripsbepalingen is een definitie van het begrip AHN2-maaiveld opgenomen.
De ervaring leert dat archeologische waarden in natuurgebieden relatief dicht aan het oppervlak kunnen liggen. Daarom is bepaald dat in gebieden met de bestemming Natuur een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden moet worden aangevraagd en archeologisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij verstoringen van de bodem groter dan 10.000 m2 en een verstoringsdiepte van 0 cm onder het AHN2-maaiveld.
6.4 Algemene Regels En Overgangs- En Slotregels
6.4.1 Algemene regels
In hoofdstuk 3 (Algemene regels) staan de regels die gelden voor alle bestemmingen. In artikel 12 zijn algemene bouwregels opgenomen die voor alle bestemmingen gelden. Lid 12.1.1 bevat onder andere de bepaling over ondergronds bouwen. Hierin is bepaald dat ondergronds bouwen alleen daar is toegestaan waar ook bovengronds gebouwd mag worden, mits er een functionele relatie bestaat met de bovengronds toegelaten functie. Het laatste onderdeel van dit lid geeft een regeling voor legaal gebouwde (delen van) bouwwerken die niet voldoen aan de in het plan voorgeschreven maatvoering. De aanwezige maten zijn dan toegelaten, ook bij eventuele herbouw van het bouwwerk. Dit geldt alleen daar waar de afwijking voorkomt. Het laatste onderdeel van dit lid geeft een regeling voor legaal gebouwde (delen van) bouwwerken die niet voldoen aan de in het plan voorgeschreven maatvoering. De aanwezige maten zijn dan toegelaten, ook bij eventuele herbouw van het bouwwerk. Dit geldt alleen daar waar de afwijking voorkomt.
Lid 12.2 bevat de afdekbepaling. Hierin is bepaald dat gebouwen altijd van een kap moeten worden voorzien, uiteraard mits ze hoger worden gebouwd dan de ter plaatse aangegeven maximale goothoogte.
In artikel 13 staan de algemene gebruiksregels. In de leden 13.1.1 en 13.2.1 is beschreven welke vormen van gebruik in ieder geval gelden als gebruik in strijd met de bestemming. In de leden 13.1.2 en 13.2.3 is het daadwerkelijke strijdig gebruik strafbaar gesteld. Dit is noodzakelijk voor vormen van gebruik waarvoor het niet mogelijk en wenselijk is een omgevingsvergunning te verlenen en de strafbaarstelling van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht derhalve niet van toepassing is.
In artikel 21 staan de procedureregels die bij het stellen van nadere eisen moeten worden toegepast. Procedureregels voor het bij omgevingsvergunning afwijken van de regels van het bestemmingsplan zijn niet opgenomen omdat daarvoor de procedure uit de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van toepassing is. De procedureregels voor uitwerkings- en wijzigingsplannen staan in de Wet ruimtelijke ordening. Artikel 22 tenslotte geeft aan welke regeling geldt wanneer wordt verwezen naar andere wettelijke regelingen en plannen. De overige artikelen bevatten bekende regels die geen nadere bespreking behoeven.
6.4.2 Overgangs- en slotregels
Hoofdstuk 4 bevat tot slot het overgangsrecht voor bouwwerken en gebruik en de titel van het bestemmingsplan.
Bijlage 1 Lijst Van Toegelaten Nevenactiviteiten
OMSCHRIJVING | CATEGORIE | ||
Bed&Breakfast | 1 | ||
Recreatief rustpunt | 1 | ||
Natuurbeheer | 1 | ||
Detailhandel, verkoop van voor de streek kenmerkende en als zodanig herkenbare, ter plaatse vervaardigde agrarische producten | 2 | ||
Trekkershutten; het aantal trekkershutten per kavel mag niet meer dan 3 bedragen en de oppervlakte per trekkershut mag niet meer dan 25 m2 bedragen | 2 | ||
Recreatieve outdoor-activiteiten, waaronder boerengolf,. | 2 |
Bijlage 2 Lijst Van Toegelaten Bedrijfsactiviteiten Aan Huis
SBI-CODE | OMSCHRIJVING | CATEGORIE |
581 | Uitgeverijen (kantoren) | |
1814A | Grafische afwerking | 1 |
182 | Reproduktiebedrijven opgenomen media | 1 |
62 | Computerservice- en informatietechnologiebureaus e.d. | 1 |
722 | Maatschappij- en geesteswetenschappelijk onderzoek | 1 |
63, 69 t/m71, 73, 74, 77, 78, 80 t/m 82 | Overige zakelijke dienstverlening: kantoren | 1 |
9602 | Schoonheidsspecialist op afspraak | 1 |
9602 | Kapper op afspraak | 1 |
9609 | Persoonlijke dienstverlening niet elders genoemd | 1 |
016/2 | Agrarisch hulpbedrijf | 2 |
016/4 | Hoveniersbedrijf | 2 |
0149/5 | Imkerij | 2 |
162902 | Dakdekkers-/rietdekkersbedrijf | 2 |
41, 42, 43/3 | Klussenbedrijf | 2 |
Bijlage 3 Lijst Van Toegelaten Nutsvoorzieningen
Bijlage 4 Overzicht Te Slopen Gebouwen
Bijlage 4 Overzicht te slopen gebouwen
Bijlage 5 Inrichtingsplan Het Drostendal
Bijlage 5 Inrichtingsplan Het Drostendal
Bijlage 6 Ontwerp- En Beeldkwaliteitsplan T.b.v. Landgoed Drenkelaar En Erf Kamphorst
Bijlage 6 Ontwerp- en beeldkwaliteitsplan t.b.v. Landgoed Drenkelaar en Erf Kamphorst
Bijlage 1 Onderzoek Bodem En Asbest
Bijlage 1 Onderzoek bodem en asbest
Bijlage 2 Akoestisch Onderzoek
Bijlage 2 Akoestisch onderzoek
Bijlage 3 Basis Natuurtoets Drostendal
Bijlage 3 Basis Natuurtoets Drostendal
Bijlage 4 Archeologisch Verkennend Booronderzoek Drostendal
Bijlage 4 Archeologisch verkennend booronderzoek Drostendal
Bijlage 5 Inrichtingsplan Noordelijk Van Gasunie
Bijlage 5 Inrichtingsplan noordelijk van Gasunie
Bijlage 6 Besluit Hogere Waarde Drostendijk
Bijlage 6 Besluit hogere waarde Drostendijk
Bijlage 7 Advies Veiligheidsregio Noord- En Oost- Gelderland
Bijlage 7 Advies Veiligheidsregio Noord- en Oost- Gelderland
Bijlage 8 Procedureschema
Ontwerpplan ter inzage | 15-06-2017 - 26-07-2017 |
Vaststelling door gemeenteraad | 31-05-2018 |
Terinzagelegging vastgesteld plan | 14-06-2018 - 25-07-2018 |