Klimaatbossen
Bestemmingsplan - gemeente Apeldoorn
Vastgesteld op 16-09-2021 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
1.1 plan
Het bestemmingsplan Klimaatbossen met identificatienummer NL.IMRO.0200.bp1398-vas1 van de gemeente Apeldoorn.
1.2 bestemmingsplan
De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.
1.3 aan- of uitbouw
Een aan een hoofdgebouw toegevoegd visueel ondergeschikt bouwdeel, waarin woonfuncties zijn toegestaan.
1.4 aanduiding
Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.5 aanduidingsgrens
De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.6 aanduidingsvlak
Een vlak, door aanduidingsgrenzen van andere vlakken gescheiden.
1.7 aanvullend assortiment van een tuincentrum
Artikelen die een relatie hebben met het basisassortiment van een tuincentrum, waaronder in ieder geval worden begrepen vissen en andere dieren, dierenbenodigdheden, zwembaden, hengelsportartikelen, tuinkleding en -schoeisel, tuinspeelgoed, woon-, kado- en sfeer-artikelen en vuurwerk.
1.8 achtererfgebied
Erf achter de lijn die het hoofdgebouw doorkruist op 1 meter achter de voorkant en van daaruit evenwijdig loopt met het aangrenzend openbaar toegankelijk gebied, zonder het hoofdgebouw opnieuw te doorkruisen of in het erf achter het hoofdgebouw te komen. Indien op een perceel meer gebouwen aanwezig zijn die noodzakelijk zijn voor de verwezenlijking van de bestemming of indien het hoofdgebouw geen woning is, maar op het perceel wel een of meer op de grond staande woningen aanwezig zijn, wordt het achtererfgebied bepaald door het hoofdgebouw, de woning of een van de andere hiervoor bedoelde gebouwen, waarvan de voorkant het dichtst is gelegen bij openbaar toegankelijk gebied.
1.9 agrarisch bedrijf
Een bedrijf, waaronder begrepen een productiegerichte paardenhouderij, dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren, waarop een bedrijfsmatige, op de markt gerichte productie plaatsvindt, die een wezenlijke bijdrage aan de inkomensvorming levert.
1.10 AHN2-maaiveld
De maaiveldhoogte die is vastgelegd in het Actueel Hoogtebestand Nederland 2.
1.11 ander werk
Een werk, geen bouwwerk zijnde.
1.12 antennedrager
Een antennemast of andere constructie bedoeld voor de bevestiging van een antenne.
1.13 antenne-installatie
Een installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de al dan niet in een techniekkast opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie.
1.14 A-watergang
Een watergang van overwegend belang voor de waterhuishouding en waterberging, met inbegrip van oevers, taluds, kaden en onderhoudspaden, die in beheer en onderhoud is bij het waterschap.
1.15 basisassortiment van een tuincentrum
Basisartikelen die bij tuincentra verkrijgbaar zijn, bestaande uit:
- a. levend materiaal, waaronder in ieder geval begrepen bollen, knollen, zaden, bomen (waaronder kerstbomen), heesters, coniferen, vaste planten, seizoengroen/perkgoed, kamerplanten en snijbloemen;
- b. dood materiaal, waaronder in ieder geval begrepen gewasbescherming, meststoffen, grondproducten, vijver- en fonteinmateriaal, bestratingsmateriaal, tuinhout, blokhutten, kasjes, serres, tuingereedschappen, video's en boeken over tuin en planten, potterij, barbecue-artikelen, vuurpotten, tuinmeubelen, tuinverlichting, terrasaankleding en feestdagenartikelen.
1.16 bebouwing
Eén of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
1.17 bedrijfsmatige exploitatie
Het door middel van een bedrijf, stichting of andere rechtspersoon beheren of exploiteren van recreatieverblijven, waarbij voor recreatieverblijven geldt dat daar permanent wisselende recreatieve (nacht)verblijfsmogelijkheden worden geboden.
1.18 bedrijfswoning
Een woning die een functionele binding heeft met het bedrijf, de instelling of de inrichting, ten behoeve van beheer van en/of toezicht op het bedrijf, de instelling of de inrichting.
1.19 beroepsuitoefening aan huis
Een dienstverlenend beroep op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig of technisch gebied of daarmee gelijk te stellen activiteiten, dat in een woning of bedrijfswoning (inclusief bijgebouwen) wordt uitgeoefend, waarbij de (bedrijfs)woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitstraling of uitwerking heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is.
1.20 beschermd dorpsgezicht
Gebied dat burgemeester en wethouders hebben aangewezen als beschermd dorpsgezicht als bedoeld in de Monumentenverordening.
1.21 bestaand
- bij bouwwerken: een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan legaal aanwezig of in uitvoering is dan wel gebouwd kan worden krachtens een vergunning;
- bij gebruik: het legale gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, met dien verstande dat bij veehouderijbedrijven wordt uitgegaan van de ammoniakemissie, de vloeroppervlakte aan stalruimte en het aantal dierplaatsen per bedrijf dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan bij of krachtens de wet maximaal is toegestaan.
1.22 bestemmingsgrens
De grens van een bestemmingsvlak.
1.23 bestemmingsvlak
Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.24 bouwen
Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.
1.25 bouwgrens
De grens van een bouwvlak.
1.26 bouwlaag
Een doorlopend gedeelte van een gebouw, begrensd door op gelijke of bij benadering gelijke bouwhoogte liggende vloeren of balklagen.
1.27 bouwvlak
Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.
1.28 bouwwerk
Elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
1.29 bruto vloeroppervlakte
De gezamenlijke vloeroppervlakte ten dienste van kantoren, winkels, horeca of andere bedrijven, met inbegrip van de daarbij behorende magazijnruimte en overige dienstruimten.
1.30 bijgebouw
Een niet voor bewoning bestemd gebouw, dat ten dienste staat van en in bouwmassa ondergeschikt is aan de woning, waaronder in ieder geval begrepen een huishoudelijke bergruimte, garage of hobbyruimte.
1.31 bijzondere boom
Een als zodanig aangeduide boom, die is vermeld op de krachtens de Algemene Plaatselijke Verordening vastgestelde lijst van bijzondere bomen.
1.32 containerveld
Afgedekte gronden ten behoeve van de bovengrondse teelt van planten in containers
1.33 dependance
Een voor de huisvesting van een zelfstandig huishouden geschikt gebouw dat blijvend onderdeel uitmaakt van de kavel van het hoofdgebouw.
1.34 detailhandel
Het bedrijfsmatig te koop of te huur aanbieden, hieronder begrepen de uitstalling ten verkoop of verhuur, het verkopen, verhuren en/of leveren van goederen en diensten aan degenen die deze goederen en diensten kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.
1.35 dienstverlening
Het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen.
1.36 evenementen
Periodieke en/of incidentele manifestaties zoals sportmanifestaties, concerten, bijeenkomsten, voorstellingen, tentoonstellingen, shows, thematische beurzen en thematische markten. Onder evenementen worden in ieder geval niet begrepen activiteiten die zijn gericht op verkoop uit grote partijen met een beperkt assortiment door één of enkele aanbieders.
1.37 folly
Een bouwwerk bedoeld ter verfraaiing, als blikvanger of oriëntatiepunt, niet noodzakelijkerwijs functioneel van aard.
1.38 gebouw
Elk bouwwerk dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.39 gebruiksgerichte paardenhouderij
Een paardenhouderij waar het rijden met paarden primair gericht is op de ruiter/amazone, waaronder begrepen een pensionstalling.
1.40 geurgevoelig object
Een gebouw dat is bestemd voor en dat blijkens aard, indeling en inrichting geschikt is voor wonen of menselijk verblijf en dat daarvoor permanent of op een daarmee vergelijkbare wijze wordt gebruikt.
1.41 glastuinbouwbedrijf
Een bedrijf en/of bedrijfsonderdeel dat is gericht op de teelt of veredeling van gewassen, geheel of nagenoeg geheel met behulp van een glasopstand met een oppervlakte van ten minste 2.500 m2, waarop een bedrijfsmatige, op de markt gerichte productie plaatsvindt, die een wezenlijke bijdrage aan de inkomensvorming levert.
1.42 groepsaccommodatie
Een gebouw of een gedeelte van een gebouw dat niet voor permanente bewoning bestemd is en dat gedurende het hele jaar gebruikt wordt voor recreatief nachtverblijf door wisselende groepen personen.
1.43 grondgebonden agrarisch bedrijf
Een agrarisch bedrijf dat overwegend afhankelijk is van de bij het bedrijf behorende gronden als agrarisch productiemiddel en waar (nagenoeg) geheel gebruik wordt gemaakt van open grond, waaronder begrepen grondgebonden veehouderij.
1.44 grondgebonden veehouderij
Een agrarisch bedrijf dat overwegend gericht is op het houden van dieren en voor de bedrijfsvoering afhankelijk is van het producerend vermogen van de grond die tot dat bedrijf behoort.
1.45 hoofdgebouw
Een gebouw dat op een kavel door zijn ligging, constructie, afmetingen of functie als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.
1.46 intensieve veehouderij
Een agrarisch bedrijf of dat deel van een agrarisch bedrijf waar tenminste 250 m2 aan bedrijfsvloeroppervlakte aanwezig is dat gebruikt wordt als veehouderij volgens de Wet milieubeheer voor het houden van vee, pluimvee en nertsen, waarbij dit houden van vee geheel of nagenoeg geheel plaatsvindt in gebouwen. Het biologisch houden van dieren conform een regeling krachtens artikel 2 van de Landbouwkwaliteitswet, het houden van melkrundvee, schapen of paarden en het houden van dieren uitsluitend of in hoofdzaak ten behoeve van natuurbeheer wordt niet aangemerkt als intensieve veehouderij.
1.47 kamerverhuurbedrijf
Het exploiteren van onroerende zaken door bedrijfsmatige verhuur van in hoofdzaak afzonderlijke kamers ten behoeve van bewoning.
1.48 kampeermiddel
Een tent, tentwagen, kampeerauto of caravan dan wel enig ander onderkomen of enig ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelte daarvan, voor zover geen recreatiewoning, trekkershut of stacaravan zijnde; een en ander voor zover deze onderkomens of voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor verblijfsrecreatie.
1.49 kantoor
Een (deel van een) gebouw dat door aard, indeling en inrichting kennelijk is bedoeld voor het verrichten van werkzaamheden van hoofdzakelijk administratieve aard.
1.50 kas
Een gebouw, bestaande uit glas of ander lichtdoorlatend materiaal, dienend tot het kweken van gewassen.
1.51 kavel
De bij een bestaand of te realiseren gebouw behorende gronden, samenvallend met de eigendomsgrens of met de grens van het gehuurde.
1.52 kwekerij
Een agrarisch bedrijf gericht op het telen, kweken en verzorgen van sierteeltgewassen (bomen, heesters, planten en bloemen) of tuinbouwzaden, waarbij de exploitatie van het bedrijf geheel of grotendeels gebonden is aan ter plaatse of in de nabijheid aanwezige gronden.
1.53 lawaaisporten
De autosport, de motorsport, de (model-)vliegsport, karting en soortgelijk geluidproducerende sporten.
1.54 manege
Een bedrijf dat in hoofdzaak is gericht op het op eigen terrein binnen of buiten een gebouw gelegenheid geven tot het beoefenen van de paardensport en als ondergeschikte activiteit al dan niet mogelijkheden biedt voor het verblijf en de verzorging van paarden al dan niet gecombineerd met het fokken, africhten en verkopen van paarden.
1.55 nevenactiviteit
Een activiteit die uitsluitend naast een feitelijk aanwezige hoofdfunctie en uitsluitend door de bewoner en/of ondernemer van die hoofdfunctie uitgeoefend kan worden en wat betreft vloeroppervlakte ondergeschikt is aan die hoofdfunctie.
1.56 nutsvoorziening
Een voorziening ten behoeve van de telecommunicatie en de gas-, water- en electriciteitsdistributie alsmede soortgelijke voorzieningen van openbaar nut, waaronder in ieder geval worden begrepen transformatorhuisjes, pompstations, gemalen, telefooncellen en zendmasten.
1.57 openbaar toegankelijk gebied
Weg als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994, alsmede pleinen, parken, plantsoenen, openbaar vaarwater en ander openbaar gebied dat voor publiek algemeen toegankelijk is, met uitzondering van wegen uitsluitend bedoeld voor de ontsluiting van percelen door langzaam verkeer.
1.58 overkapping
Een bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat een overdekte ruimte vormt zonder dan wel met ten hoogste één wand.
1.59 peil
Het peil gemeten vanaf het aan het bouwwerk aansluitende afgewerkte bouwterrein, met dien verstande dat in geaccidenteerd terrein wordt gemeten vanaf de aansluitende, afgewerkte gemiddelde maaiveldhoogte.
1.60 permanente bewoning
Gebruik als woonadres als bedoeld in de Wet basisregistratie personen, waaronder wordt verstaan:
- a. het gebruik als woning door een zelfde persoon, (deel van) een gezin of samenwoning op een wijze die ingevolge het in de Wet basisregistratie personen bepaalde leidt tot inschrijving in de basisregistratie personen van de gemeente, en/of
- b. het in de periode van 1 november tot 15 maart meer dan 70 maal ter plaatse nachtverblijf houden, terwijl betrokkene niet elders daadwerkelijk over een woonadres beschikt.
1.61 productiegerichte paardenhouderij
Een paardenhouderij waar handelingen aan en/of met paarden worden verricht die primair gericht zijn op het voortbrengen, africhten en trainen en verhandelen van paarden.
1.62 prostitutie
Het tegen betaling hebben van seksuele omgang met anderen.
1.63 publieksgerichte dienstverlening
Een bedrijfsmatige activiteit uitsluitend of overwegend gericht op het verlenen van diensten aan particulieren met een rechtstreeks contact met het publiek, niet zijnde detailhandel, horeca of seksinrichting.
1.64 recreatief medegebruik
Extensieve vormen van dagrecreatie, inclusief naar de aard en omvang daartoe behorende voorzieningen, waarbij de recreatievorm geen specifiek beslag legt op de ruimte.
1.65 recreatieverblijf
Een op de grond staand bouwwerk ten behoeve van recreatief nachtverblijf, niet zijnde permanente bewoning, en dat gedurende het hele jaar gebruikt wordt voor recreatieve doeleinden door wisselende personen.
1.66 recreatiewoning
Een gebouw of gedeelte van een gebouw, geen woonkeet en geen stacaravan of een ander bouwwerk op wielen zijnde, dat uitsluitend één woning bevat, niet voor permanente bewoning bestemd is en dat gedurende het hele jaar gebruikt wordt voor verblijfsrecreatie.
1.67 risicovolle inrichting
Een inrichting waarvoor ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde, een richtwaarde voor het risico dan wel een risico-afstand moet worden aangehouden bij het in het bestemmingsplan toelaten van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten als bedoeld in genoemd Besluit en/of een inrichting waarbinnen een risicobron aanwezig is met een contour voor het plaatsgebonden risico van 10-6 per jaar berekend conform de uitgangspunten zoals vastgelegd in de Regeling externe veiligheid inrichtingen.
1.68 seksinrichting
Een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte, bestemd voor het bedrijfsmatig doen plaatsvinden van voorstellingen en/of vertoningen van erotische aard en/of pornografische aard dan wel een gelegenheid waar seksuele handelingen worden verricht; onder seksinrichting wordt mede begrepen:
- a. seksbioscoop
Een inrichting, bestemd voor het door middel van audiovisuele middelen doen plaatsvinden van voorstellingen van erotische en/of pornografische aard. - b. seksclub
Een inrichting, bestemd voor het doen plaatsvinden van vertoningen van erotische en/of pornografische aard dan wel een gelegenheid waar seksuele handelingen worden verricht. - c. seksautomaat
Een inrichting, bestemd voor het door middel van automaten doen plaatsvinden van audiovisuele voorstellingen van erotische en/of pornografische aard. - d. sekswinkel
Een ruimte, bestemd voor het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen uitstalling ten verkoop, verkopen en/of leveren van seksartikelen, waaronder begrepen pornografische lectuur en gegevensdragers, aan de uiteindelijke verbruiker of gebruiker. - e. prostitutiebedrijf
Een ruimte, bestemd dan wel in gebruik voor het daarin uitoefenen van prostitutie.
1.69 stacaravan
Onderkomens, onder welke benaming ook aangeduid, die uitsluitend of in hoofdzaak dienen of kunnen dienen tot het dag- en/of nachtverblijf van een of meer personen, die gedurende het hele jaar gebruikt worden voor recreatieve doeleinden door wisselende personen, en die door de aanwezigheid van een chassis, assenstelsel en wielen wel over een korte afstand kunnen worden verreden, doch niet bestemd en/of geschikt zijn om regelmatig en op normale wijze op de verkeerswegen als een aanhangsel van een personenauto te worden voortbewogen. Ook indien deze onderkomens wegens daaraan of daarbij aangebrachte wijzigingen of voorzieningen niet of niet meer geschikt zijn om te worden verreden, worden zij aangemerkt als stacaravan.
1.70 supermarkt
Een winkel met een verkoopvloeroppervlakte van meer dan 500 m2 waar een grote verscheidenheid aan artikelen, grotendeels bestaande uit levensmiddelen, wordt verkocht en waarbij overwegend sprake is van zelfbediening door klanten.
1.71 teeltondersteunende voorzieningen
Voorzieningen die toegepast worden om de teelt van groente, fruit, bomen of potplanten te bevorderen en te beschermen, zoals tunnelkassen, containerteelt, schaduwhallen, hagelnetten, stellingen en regenkappen.
1.72 trekkershut
Een gebouw, geen woonkeet en geen stacaravan of een ander bouwwerk op wielen zijnde, dat niet voor permanente bewoning bestemd is en dat gedurende het hele jaar gebruikt wordt voor verblijfsrecreatie.
1.73 tunnelkas
Elke constructie, geen gebouw zijnde, van hout, metaal of anderszins die met plastic of in gebruik daarmee overeenstemmend materiaal is afgedekt en dient als teeltondersteuning voor bedekte teelten.
1.74 verblijfsgebied
Gebied bedoeld voor verblijf, waartoe in ieder geval (ontsluitings)wegen, fiets- en voetpaden, water, parkeer-, groen- en speelvoorzieningen en hondenuitlaatplaatsen worden gerekend.
1.75 verblijfsrecreatie
Recreatief verblijf, waarbij overnacht wordt in kampeermiddelen, trekkershutten, recreatiewoningen, groepsaccommodaties en/of stacaravans.
1.76 verkoopvloeroppervlakte
Het voor publiek toegankelijke deel van de winkelvloeroppervlakte, inclusief etalageruimte en de ruimte achter de toonbank dan wel kassaruimte.
1.77 voorerfgebied
Erf dat geen onderdeel is van het achtererfgebied.
1.78 waarde
De aan een bouwwerk, gebied of specifiek element in een gebied toegekende kenmerkende waarde op het gebied van cultuurhistorie, archeologie, geografie, aardkunde, natuur, landschap en/of ecologie.
1.79 windturbine
Een bouwwerk, geen gebouw zijnde, ten behoeve van de opwekking van energie door benutting van windkracht.
1.80 winkel
Een (deel van een) gebouw dat blijkens aard, indeling en inrichting kennelijk is bedoeld voor de uitoefening van detailhandel en/of het verlenen van diensten, waaronder mede worden begrepen videotheken, kapsalons en buffetverkoop. Tot de winkel worden de voor publiek toegankelijke ruimte alsmede de bijbehorende magazijnruimte, kantoren en overige dienstruimten begrepen.
1.81 woning
Een gebouw of een zelfstandig gedeelte van een gebouw dat bedoeld is voor de huisvesting van personen.
1.82 woonadres
- a. Het adres waar betrokkene woont of, indien betrokkene op meer dan één adres woont, het adres waar hij naar verwachting gedurende een half jaar de meeste malen zal overnachten;
- b. het adres waar, bij ontbreken van een adres als bedoeld onder a, betrokkene naar redelijke verwachting gedurende drie maanden ten minste twee derde van de tijd zal overnachten.
1.83 wooneenheid
Een zelfstandig gedeelte van een gebouw dat bedoeld is voor de huisvesting van personen.
1.84 woonwagen
Een voor huisvesting van personen bestemd gebouw dat is geplaatst op een woonwagenstandplaats en dat in zijn geheel of in delen kan worden verplaatst.
1.85 woonwagenstandplaats
Terrein bestemd voor woonwagens en bijbehorende voorzieningen.
1.86 zakelijke dienstverlening
Kantoor met baliefunctie ten behoeve van publieksgerichte commerciële en/of maatschappelijke dienstverlening.
1.87 zonnecollector
Een bouwwerk ten behoeve van de opvang van zonne-energie.
1.88 zorgwonen
Het wonen in een gebouw of zelfstandig gedeelte van een gebouw dat bedoeld is voor de huisvesting van personen die niet zelfstandig kunnen wonen en die geestelijke en/of lichamelijke verzorging behoeven; verzorging kan voortdurend of nagenoeg voortdurend plaatsvinden en in het gebouw kan afzonderlijke ruimte ten behoeve van de verzorging aanwezig zijn.
1.89 zorgboerderij
Een voorziening in hoofdzaak gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren door personen die niet zelfstandig kunnen werken en die geestelijke en/of lichamelijke verzorging behoeven.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 de bouwhoogte van een bouwwerk
Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.2 de goothoogte van een bouwwerk
Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.3 de oppervlakte van een bouwwerk
Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.4 het bebouwingspercentage
De in procenten uitgedrukte verhouding van de oppervlakte van de bebouwing in een bouwvlak dan wel aanduidingsvlak tot de oppervlakte van dat bouwvlak dan wel aanduidingsvlak, per kavel gemeten.
Ingeval geen bouwvlak dan wel aanduidingsvlak is aangegeven wordt onder bebouwingspercentage verstaan de in procenten uitgedrukte verhouding van de oppervlakte van de bebouwing in een bestemmingsvlak tot de oppervlakte van het bestemmingsvlak, per kavel gemeten.
2.5 de vloeroppervlakte
Tussen de (denkbeeldige) buitenwerkse gevelvlakken en/of harten van scheidsmuren, met dien verstande dat vloeroppervlakte waarboven minder dan 1,50 meter bouwhoogte aanwezig is hierbij buiten beschouwing wordt gelaten.
2.6 de inhoud van een bouwwerk
Boven peil tussen de buitenwerkse gevelvlakken, dakvlakken en harten van scheidsmuren.
2.7 de bodemingreep
De oppervlakte van de bodem die daadwerkelijk is afgegraven dan wel wordt afgegraven bij de uitvoering van een verleende omgevingsvergunning.
2.8 de dakhelling
Langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
2.9 de bouwhoogte van een windturbine
Vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Natuur
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Natuur' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. bos en natuurgebied;
- b. recreatief medegebruik in de vorm van paardrijden, wandelen en fietsen, met de daarbij behorende paden
- c. de bescherming van ter plaatse voorkomende archeologische waarden;
- d. nutsvoorzieningen;
- e. voor zover aangeduid gelden tevens de regels voor gebiedsaanduidingen van hoofdstuk 3;
met de daarbij behorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde en voorzieningen.
3.2 Bouwregels
Naast de algemene bouwregels van artikel 5 en de regels voor gebiedsaanduidingen van hoofdstuk 3 gelden de specifieke regels van het navolgende bebouwingsschema.
Bebouwing | Maximum oppervlakte /inhoud | Maximum goothoogte | Maximum bouwhoogte | Bijzondere regels | |||
Bouwwerken, geen gebouwen zijnde | 2 m | - uitsluitend ten behoeve van recreatief medegebruik |
3.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
De in artikel 15 opgenomen regels voor omgevingsvergunningen voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden zijn van toepassing.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 4 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 5 Algemene Bouwregels
5.1 Algemene regels
Artikel 6 Algemene Gebruiksregels
6.1 Strijdig gebruik onbebouwde grond
Artikel 7 Overige Zone - A-watergang
7.1 Aanduidingsregels
Ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - a-watergang' zijn de gronden, naast de aldaar voorkomende bestemming, mede bestemd voor het in stand houden van de A-watergang.
7.2 Bouwregels
Ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - a-watergang' mogen, in afwijking van de aldaar voorkomende bestemming, uitsluitend bouwwerken ten dienste van het beheer van de A-watergang worden opgericht. Zie tevens de algemene Keur van het Waterschap.
7.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het in lid 7.2 bepaalde ten behoeve van het bouwen overeenkomstig de daar voorkomende bestemming(en), indien vooraf advies van de waterbeheerder is ingewonnen omtrent de vraag of door het verlenen van de vergunning het waterhuishoudkundig belang niet onevenredig wordt aangetast alsmede omtrent eventueel aan de vergunning te verbinden voorwaarden.
7.4 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - a-watergang' nadere eisen stellen omtrent de situering en afmetingen van bouwwerken in verband met het waarborgen van de waterbergende functie van gronden.
Op het stellen van nadere eisen zijn de in artikel 13 opgenomen procedureregels van toepassing.
7.5 Strijdig gebruik
Als strijdig gebruik geldt het gebruik van gronden ter plaatse van de aanduiding 'overige zone -a-watergang':
- a. voor teelten die mest en bestrijdingsmiddelen gebruiken, met dien verstande dat bestaand gebruik mag worden voortgezet;
- b. op een wijze die leidt tot het belemmeren van de tijdelijke berging van water.
Overtreding van deze bepaling is een strafbaar feit.
7.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
De in artikel 15 opgenomen regels voor omgevingsvergunningen voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden zijn van toepassing.
Artikel 8 Overige Zone - Ecologische Verbindingszone
8.1 Aanduidingsregels
Ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - ecologische verbindingszone' zijn de gronden, naast de aldaar voorkomende bestemming, mede bestemd voor behoud, herstel en versterking van ecologische verbindingszones.
8.2 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
De in artikel 15 opgenomen regels voor omgevingsvergunningen voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden zijn van toepassing.
Artikel 9 Overige Zone - Hoge Archeologische Verwachtingswaarde
9.1 Aanduidingsregels
Ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - hoge archeologische verwachtingswaarde' zijn de gronden, naast de aldaar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming van archeologische waarden die voorkomen in het gebied waarvan de verwachting middelhoog tot hoog is dat er bij bodemingrepen archeologische sporen en/of vondsten worden aangetroffen.
9.2 Bouwregels
Ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - hoge archeologische verwachtingswaarde' gelden voor het oprichten van bebouwing de volgende regels:
- a. Bij een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het oprichten van een bouwwerk waarvoor een bodemingreep wordt gedaan dieper dan 0,35 m onder het AHN2-maaiveld met een oppervlakte van meer dan 500 m2, dient de aanvrager een rapport te overleggen, waarin de archeologische waarden van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld.
- b. In afwijking van het onder a bepaalde is het overleggen van een rapport niet nodig indien de archeologische waarden van de gronden met behulp van andere beschikbare informatie naar het oordeel van het bevoegd gezag afdoende zijn vastgesteld.
- c. Indien uit het onder a genoemde rapport dan wel uit de onder b bedoelde andere beschikbare informatie blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door de bodemingreep als bedoeld onder a zullen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorschriften verbinden aan de omgevingsvergunning:
- 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden en tot het uitbrengen van een verslag waaruit naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate blijkt op welke wijze met de archeologische waarden is omgegaan;
- 2. de verplichting tot het uitvoeren van nader onderzoek en tot het uitbrengen van een verslag waarmee de archeologische waarden naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate buiten de bodem behouden blijven.
9.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
De in artikel 15 opgenomen regels voor omgevingsvergunningen voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden zijn van toepassing.
9.4 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen door de aanduiding 'overige zone- hoge archeologische verwachtingswaarde geheel of gedeeltelijk te verwijderen, indien uit archeologisch onderzoek is gebleken dat de archeologische waarden van de gronden niet behoudenswaardig zijn of niet langer aanwezig zijn.
Artikel 10 Overige Zone - Lage Archeologische Verwachtingswaarde
10.1 Aanduidingsregels
Ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - lage archeologische verwachtingswaarde' zijn de gronden, naast de aldaar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming van archeologische waarden die voorkomen in het gebied waarvan de verwachting laag is dat er bij bodemingrepen archeologische sporen en/of vondsten worden aangetroffen.
10.2 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
De in artikel 15 opgenomen regels voor omgevingsvergunningen voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden zijn van toepassing.
10.3 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen door de aanduiding 'overige zone- lage archeologische verwachtingswaarde geheel of gedeeltelijk te verwijderen, indien uit archeologisch onderzoek is gebleken dat de archeologische waarden van de gronden niet behoudenswaardig zijn of niet langer aanwezig zijn.
Artikel 11 Algemene Afwijkingsregels
11.1 Afwijkingsbevoegdheid
Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van de regels van het plan:
- a. ten behoeve van het bouwen van zonnecollectoren, beeldende kunstwerken (waaronder begrepen follies), riool-overstortkelders, rioolgemalen, boven- en ondergrondse containerruimten, informatie- en reclameborden, niet voor bewoning bestemde gebouwen of bouwwerken geen gebouwen zijnde van openbaar nut, indien deze redelijkerwijs niet kunnen worden ondergebracht in nabij gelegen bebouwing, een en ander voor zover -indien het gebouwen betreft- de inhoud niet meer dan 60 m3 en de goothoogte niet meer dan 3 meter bedraagt, en -indien het bouwwerken geen gebouwen zijnde betreft- de oppervlakte niet meer dan 10 m2 en de bouwhoogte niet meer dan 4 meter bedraagt; van de bouwhoogtebepaling zijn uitgezonderd beeldende kunstwerken en ontluchtingspijpen; van de inhoudsbepaling zijn uitgezonderd riool-overstortkelders en rioolgemalen en van de oppervlaktebepaling zijn uitgezonderd beeldende kunstwerken;
- b. indien en voor zover het in geringe mate afwijken ten aanzien van bestemmingsgrenzen, bouwgrenzen, aanduidingsgrenzen en overige aanduidingen in het horizontale vlak noodzakelijk is ter aanpassing aan de bij uitmeting blijkende werkelijke toestand van het terrein;
- c. indien en voor zover het afwijken ten aanzien van bouwgrenzen, aanduidingsgrenzen en overige aanduidingen in het horizontale vlak noodzakelijk is, indien dit uit het oogpunt van doelmatig gebruik van de grond en bebouwing gewenst is, mits die afwijking ten opzichte van hetgeen is aangegeven niet meer dan 10 meter bedraagt;
- d. ten aanzien van de voorgeschreven goothoogte en bouwhoogte van gebouwen, aanduidingsgrenzen, bouwhoogte van bouwwerken, oppervlakte van bebouwing, onderlinge afstand tussen gebouwen, dieptes, afstand tot perceelsgrenzen en overige aanwijzingen, maten en afstanden, eventueel met overschrijding van de bouwgrens, mits deze afwijkingen niet meer bedragen dan 10% van de in het plan voorgeschreven maten, afstanden, oppervlakten en percentages;
- e. ten aanzien van de voorgeschreven hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van het bouwen van zonnecollectoren, waarvan de hoogte niet meer mag bedragen dan 10 meter.
11.2 Voorwaarden voor afwijken
Afwijken als bedoeld in lid 11.1 is alleen mogelijk:
- 1. voor zover de met het plan beoogde stedenbouwkundige en landschappelijke kwaliteit die niet onevenredig wordt aangetast;
- 2. voor zover zich geen dringende redenen daartegen verzetten;
11.3 Aangrenzende percelen
Afwijken als bedoeld in lid 11.1 is niet mogelijk indien enig aangrenzend terrein of gebouw in een toestand wordt gebracht, die strijdig is met de regels van het plan en/of de verwezenlijking van de bestemming volgens het plan of de handhaving van de verwerkelijkte bestemming overeenkomstig het plan onmogelijk maakt en dit niet door het stellen van voorschriften aan de vergunning kan worden voorkomen.
11.4 Bouwwerken onder het overgangsrecht
Het in lid 11.1 onder e bepaalde is niet van toepassing op bouwwerken als bedoeld in artikel 16 van deze regels (Overgangsrecht bouwwerken).
Artikel 12 Algemene Wijzigingsregels
12.1 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen:
- a. indien en voor zover het noodzakelijk is af te wijken van bestemmingsgrenzen, bouwgrenzen, aanduidingsgrenzen en overige aanduidingen in het horizontale vlak, ofwel ter aanpassing aan de bij uitmeting blijkende werkelijke toestand van het terrein, dan wel indien dit uit het oogpunt van doelmatig gebruik van de grond en bebouwing gewenst is en er geen dringende redenen zijn die zich hiertegen verzetten en mits die afwijking ten opzichte van hetgeen op de kaart is aangegeven, niet meer dan 15 meter bedraagt;
- b. indien en voor zover uit het oogpunt van doelmatig gebruik het noodzakelijk is af te wijken van de voorgeschreven goothoogte en bouwhoogte van gebouwen, aanduidingsgrenzen, bouwhoogte van bouwwerken, oppervlakte van bebouwing, onderlinge afstand tussen gebouwen, afstand tot perceelsgrenzen en overige aanwijzingen, maten en afstanden, eventueel met overschrijding van de bouwgrens, mits deze afwijkingen meer bedragen dan 10%, doch minder dan 15% van de in het plan voorgeschreven maten, afstanden, oppervlakten en percentages; met dien verstande dat de maat voor de inhoud van een (bedrijfs)woning en het in artikel lid en bepaalde niet gewijzigd kan worden.
12.2 Voorwaarden voor wijziging
Toepassing van wijzigingsbevoegdheden mag alleen plaatsvinden voor zover:
- a. de met het plan beoogde stedenbouwkundige en landschappelijke kwaliteit niet onevenredig worden aangetast;
- b. de in het gebied voorkomende waarden niet onevenredig worden aangetast;
- c. wordt voorzien in een kwalitatief zorgvuldige inpassing in het landschap, indien nodig geacht met behulp van het aanbrengen van beplanting;
- d. er geen onevenredige hinder voor de omgeving ontstaat;
- e. er geen onevenredige nadelige invloed ontstaat op de normale afwikkeling van het verkeer en in de parkeerbehoefte wordt voorzien;
- f. er, indien de wijziging nieuwvestiging van een geluidgevoelig object betreft, geen voorkeursgrenswaarde krachtens de Wet geluidhinder of maximaal toelaatbare geluidsbelasting krachtens het Besluit geluidsbelasting kleine luchtvaart wordt overschreden;
- g. is vastgesteld dat de bodemkwaliteit geen belemmering vormt.
Artikel 13 Algemene Procedureregels
Een beslissing omtrent het stellen van nadere eisen wordt niet genomen dan nadat belanghebbenden schriftelijk in kennis zijn gesteld van het voornemen tot het stellen van nadere eisen en in de gelegenheid zijn gesteld zienswijzen tegen die voorgenomen nadere eisen bij burgemeester en wethouders in te dienen.
Artikel 14 Verwijzing Naar Andere Wettelijke Regelingen
Bij een verwijzing naar andere wettelijke regelingen is bedoeld de desbetreffende wet zoals die luidt op het tijdstip van terinzageleggen van het ontwerp van dit plan.
Artikel 15 Omgevingsvergunning Voor Het Uitvoeren Van Een Werk, Geen Bouwwerk Zijnde, Of Van Werkzaamheden
15.1 Vergunningplicht
Het is verboden op de in dit artikel bedoelde gronden zonder of in afwijking van een door het bevoegd gezag verleende vergunning de hierna genoemde werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden uit te voeren. Bij het verlenen van de vergunning wordt getoetst aan de in onderstaand schema bij de desbetreffende werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden aangegeven specifieke beoordelingscriteria en aan de in lid 15.3 opgenomen algemene beoordelingscriteria.
Bestemming/aanduiding | werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden waarvoor de vergunningplicht geldt | Specifieke beoordelingscriteria |
Bestemming Natuur | het verharden van bestaande onverharde wegen en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen | - de recreatieve betekenis en het landelijke karakter blijven behouden - de werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden zijn noodzakelijk voor het op de bestemming gerichte beheer en gebruik - de infiltratie in de bodem blijft behouden |
Bestemming Natuur | het aanbrengen van ondergrondse leidingen | - aanwezige kwetsbare vegetaties blijven behouden - de recreatieve betekenis blijft behouden - de ondergrondse leidingen zijn noodzakelijk voor het terreinbeheer dan wel het openbaar nut |
Bestemming Natuur | het kappen van bomen | - er treden geen significant negatief effectten voor de waarden van het bos op, bijvoorbeeld door aan te tonen dat na afloop van de werkzaamheden bomen opnieuw worden aangeplant, zodanig dat de waarden van het bos hersteld worden - het kappen van bomen is nodig voor het gebruik en beheer van het bos. |
aanduiding 'overige zone- a-watergang' | het dempen, graven, vergraven, verleggen, afdammen of herprofileren van waterlopen, watergangen en/of waterpartijen | - de waterhuishoudkundige situatie met betrekking tot de waterkwaliteit en -kwantiteit wordt niet onevenredig aangetast - bij de waterbeheerder is advies ingewonnen omtrent de vraag of door de ingreep het waterhuishoudkundig belang niet onevenredig wordt aangetast alsmede omtrent eventueel aan de vergunning te verbinden voorwaarden - de cultuurhistorisch waardevolle structuur niet onevenredig wordt aangetast |
aanduiding 'overige zone- ecologischeverbindingszone' | het egaliseren, ophogen, verharden en afgraven van gronden | - de aanwezige differentiatie in abiotische milieu-omstandigheden blijft behouden - de aanwezige hoogteverschillen blijven behouden - de bestaande kwetsbare vegetaties blijven behouden |
aanduiding 'overige zone- ecologischeverbindingszone" | het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden die de waterhuishouding, zoals de wateraan- en afvoer, beïnvloeden door bemaling en onderbemaling, het draineren van gronden, het verbreden en verdiepen, verbeteren en dempen van watergangen en greppels, en het slaan van putten | de hoge grondwaterstanden alsmede het optreden van kwel blijven behouden - de differentiatie in abiotische milieu-omstandigheden blijft behouden - de waterkwaliteit blijft behouden - de morfologie beken en waterlopen blijft behouden - de bestaande kwetsbare vegetaties blijven behouden |
aanduiding 'overige zone- hoge archeologischeverwachtingswaarde' | - grondwerkzaamheden voor zover daarvoor een bodemingreep wordt gedaan dieper dan 0,35 m onder het AHN2-maaiveld met een oppervlakte van meer dan 500 m², zoals afgraven, egaliseren, frezen, scheuren van grasland, aanbrengen van oppervlakteverhardingen, aanleg van drainage, verwijderen van funderingen en aanleg of rooien van bos, boomgaard of diepwortelende beplanting; - graven, dempen, dan wel verdiepen, vergroten of anderszins herprofileren van waterlopen, sloten en greppels, voor zover daarvoor een bodemingreep wordt gedaan dieper dan 0,35 m onder het AHN2-maaiveld met een oppervlakte van meer dan 500 m² ; - aanleggen van leidingen voor zover daarvoor een bodemingreep wordt gedaan dieper dan 0,35 m onder het AHN2-maaiveld met een oppervlakte van meer dan 500 m² | - de archeologische waarden worden niet onevenredig aangetast, hetgeen moet blijken uit een rapport dat de aanvrager bij de aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden dient te overleggen. In het rapport moeten de archeologische waarden van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld. Het overleggen van een rapport is niet nodig indien de archeologische waarden van de gronden met behulp van andere beschikbare informatie naar het oordeel van het bevoegd gezag afdoende zijn vastgesteld |
aanduiding overige zone- lage archeologischeverwachtingswaarde | - grondwerkzaamheden voor zover daarvoor een bodemingreep wordt gedaan dieper dan 0,35 m onder het AHN2-maaiveld met een oppervlakte van meer dan 2.500 m², zoals afgraven, egaliseren, frezen, scheuren van grasland, aanbrengen van oppervlakteverhardingen, aanleg van drainage, verwijderen van funderingen en aanleg of rooien van bos, boomgaard of diepwortelende beplanting; - graven, dempen, dan wel verdiepen, vergroten of anderszins herprofileren van waterlopen, sloten en greppels, voor zover daarvoor een bodemingreep wordt gedaan dieper dan 0,35 m onder het AHN2-maaiveld met een oppervlakte van meer dan 2.500 m² ; - aanleggen van leidingen voor zover daarvoor een bodemingreep wordt gedaan dieper dan 0,35 m onder het AHN2-maaiveld met een oppervlakte van meer dan 2.500 m² | - de archeologische waarden worden niet onevenredig aangetast, hetgeen moet blijken uit een rapport dat de aanvrager bij de aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden dient te overleggen. In het rapport moeten de archeologische waarden van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld. Het overleggen van een rapport is niet nodig indien de archeologische waarden van de gronden met behulp van andere beschikbare informatie naar het oordeel van het bevoegd gezag afdoende zijn vastgesteld |
15.2 Uitzonderingen vergunningplicht
Het in lid 15.1 opgenomen verbod geldt niet:
- a. voor werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden in het kader van het normale beheer en onderhoud;
- b. voor werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden die plaatsvinden in het kader van het bos- en natuurbeheer, waaronder mede begrepen houtproductie in de vorm van uitdunning van bos;
- c. voor werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden waarmee is begonnen op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan;
- d. voor werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden die in redelijkheid slechts kunnen worden aangemerkt als zijnde van zodanig ondergeschikte aard en omvang dat enige wezenlijke invloed op de betreffende waarde en functies niet te verwachten is;
- e. voor werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden die plaatsvinden binnen een afstand van 10 m uit bestaande gebouwen;
- f. voor werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden die de waterhuishouding beïnvloeden, zoals waterontrekking, voor zover daarvoor een vergunning vereist is krachtens artikel 6.4 van de Waterwet;
- g. voor werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden die de waterhuishouding beïnvloeden, zoals het onttrekken van oppervlaktewater, voor zover daarvoor op grond van hoofdstuk 6 van de Waterwet een vergunning is vereist of voor zover deze worden uitgevoerd door of vanwege het waterschap;
- h. voor werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden die plaatsvinden in het kader van een door gedeputeerde staten goedgekeurd natuurontwikkelingsplan;
- i. voor werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden als bedoeld in de Wet informatie-uitwisseling ondergrondse netten;
- j. voor werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden in de vorm van het geheel of gedeeltelijk slopen van cultuurhistorisch waardevolle bebouwing ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek' voor zover:
- 1. deze plaatsvinden ingevolge een aanschrijving van het bevoegd gezag;
- 2. daarvoor eerder een vergunning is afgegeven;
- 3. de sloopwerkzaamheden in redelijkheid kunnen worden aangemerkt als zijnde van ondergeschikte aard en omvang, zodat enige wezenlijke invloed op de in lid 15.1 bedoelde cultuurhistorisch waardevolle bebouwing niet te verwachten is;
- 4. die plaatsvinden aan een monument dat op grond van de Erfgoedwet is aangewezen als rijksmonument respectievelijk op grond van de Monumentenverordening is aangewezen als beschermd gemeentelijk monument;
- 5. die plaatsvinden aan (delen van) bebouwing die niet cultuurhistorisch waardevol is;
- k. ingeval op grond van de Erfgoedwet respectievelijk de Monumentenwet een vergunning is vereist dan wel overige regels van de Erfgoedwet respectievelijk de Monumentenwet van toepassing zijn.
- l. voor de werken, geen bouwwerk zijnde, en voor werkzaamheden genoemd in lid 1 bij de aanduiding 'a-watergang' en de aanduiding 'ecologischeverbindingszone' die plaatsvinden in het kader van de aanleg van het klimaatbos.
2. De in lid 1 onder b, e, f, g, h en j opgenomen uitzonderingen op het in lid 15.1 opgenomen verbod gelden niet ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - hoge archeologischeverwachtingswaarde en aanduiding overige zone - lage archeologische verwachtingswaarde.
15.3 Algemene beoordelingscriteria
Werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden als bedoeld in artikel 15 lid 15.1 zijn slechts toelaatbaar, indien door die werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden dan wel door de daarvan direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, één of meer waarden of functies van de in lid 15.1 bedoelde gronden, die het plan beoogt te beschermen, niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast, dan wel de mogelijkheden voor het herstel van die waarden of functies niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind.
Deze algemene beoordelingscriteria zijn niet van toepassing op werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden in de vorm van het slopen van cultuurhistorische bebouwing ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek'.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 16 Overgangsrecht Bouwwerken
16.1 Overgangsrecht
Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
- a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
16.2 Afwijken
Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met ten hoogste 10%.
16.3 Afwijken bij bijgebouwen
Indien lid 16.1 van toepassing is op bijgebouwen als bedoeld in artikel 1 lid 1.30, kan het bevoegd gezag eenmalig bij omgevingsvergunning afwijken van het in lid 16.1 bepaalde ten behoeve van het geheel vernieuwen van een gedeelte van die bijgebouwen. Afwijken is alleen mogelijk wanneer gelijktijdig voor elke m2 waarvoor bij omgevingsvergunning wordt afgeweken 2 m2 aan bestaande bijgebouwen wordt afgebroken, met het doel om te komen tot een sanering van de aanwezige bebouwing.
16.4 Overgangsrecht niet van toepassing
Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
Artikel 17 Overgangsrecht Gebruik
17.1 Overgangsrecht
Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
17.2 Ander strijdig gebruik
Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
17.3 Onderbreken gebruik onder overgangsrecht
Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
17.4 Overgangsrecht niet van toepassing
Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 18 Slotregel
Deze regels kunnen worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan Klimaatbossen.
Vastgesteld bij besluit van de raad van de gemeente Apeldoorn
d.d.
16 september 2021 nr. 87-2021
Mij bekend,
de griffier,
namens hem:
Piet Stoop
Afdelingshoofd Omgevingsrecht en Vergunningen
1 Inleiding
1.1 Aanleiding En Locaties
De gemeente Apeldoorn en de provincie Gelderland werken aan een klimaatbestendig en klimaatneutrale leefomgeving voor haar inwoners. Klimaatbestendig gaat onder andere over een leefomgeving waarin de gevolgen van hitte en droogte, maar ook van extreme regenval kunnen worden opgevangen. Klimaatneutraal gaat om een leefomgeving waarin in ieder geval niet meer broeikasgassen worden uitgestoten dan dat er wordt opgeslagen. Het gaat daarbij met name over CO2.
1.1.1 Klimaatbestendig en klimaatneutraal buitengebied
Het werken aan een klimaatbestendig en klimaatneutraal buitengebied doen zij onder andere door de aanleg van klimaatbossen, passend in het landschap. Zo werken de gemeente en de provincie samen met particuliere grondeigenaren (klimaatbos Groote Wetering) aan de realisatie van de Groene Mal en het Gelders natuurwerk in de Groene Ontwikkelzones. Deze bossen versterken de groen-blauwe hoofdstructuur en dragen daarmee bij aan doelen als gezondheid, biodiversiteit, waterbeheer en leggen tevens CO2 vast.
Een klimaatbos is een klein bosperceel of boselement passend bij de maat van het landschap dat zorgt voor een optimale CO2 vastlegging. Dat vastleggen van CO2 vindt plaats in hout en in de bodem. Het is dan ook de bedoeling dat deze bosjes langdurig bos blijven.
1.1.2 Beleidsinbedding
Met de aanleg van klimaatbossen wordt vorm gegeven aan het nationaal Klimaatakkoord uit 2019. In dit akkoord is afgesproken om een Bossenstrategie op te stellen voor o.a. meer bosaanplant in Nederland. In november 2020 is de Bossenstrategie van rijk en provincies vastgesteld. De strategie gaat uit van meer bomen en bos, vitaal bos en aandacht voor duurzaam houtgebruik. De ambitie is om 37.000 ha. meer bos in Nederland aan te leggen, waarvan een deel wordt ingezet als compensatie i.v.m. stikstofmaatregelen. De provincie Gelderland draagt hier met 1.700 ha. en 1 miljoen bomen aan bij.
De provinciale staten van de provincie Gelderland hebben op 04-07-2018 een motie aangenomen (nummer 18M38) waarin de provincie tot 2030 jaarlijks 30 miljoen euro reserveert voor een investeringsprogramma Klimaat. Provincie Gelderland heeft op 15-12-2020 het uitvoeringsprogramma Bomen en Bos 'Vitaal en divers bos' vastgesteld. In dit uitvoeringsprogramma worden de doelen voor bomen en bos geconcretiseerd en wordt aangegeven welke instrumenten worden ingezet om dit te bereiken.
De gemeente Apeldoorn heeft in de structuurvisie (Apeldoorn Biedt Ruimte, 2013) opgenomen te streven naar een klimaatbestendig buitengebied. Het doel is: 'het combineren van klimaatbestendigheid met verbetering van de biodiversiteit en het toevoegen van recreatiemogelijkheden en ruimtelijke kwaliteit'.
Eerder, in 2003 heeft Apeldoorn ingezet op een programma voor landschap en natuur, 'de Groene Mal'. Hierin is opgenomen dat Apeldoorn fors investeert in 7 kerngebieden. Zonder dat dit expliciet werd benoemd werkte Apeldoorn daarmee al aan een klimaatbestendig buitengebied.
In hoofdstuk 3 wordt het beleid op hoofdlijnen beschreven en in hoofdstuk 4 regelgeving en beleid per planologisch aspect.
1.1.3 Klimaatbosjes: 3 locaties rond Apeldoorn
Rond Apeldoorn worden er op drie locaties klimaatbosjes aangeplant:
- De locatie Wig wolvenbos Noord
- De locatie Apeldoorns Kanaal
- De locatie Groote Wetering
De locatie Wig Wolvenbos, heeft al een passende natuurbestemming en maakt geen onderdeel uit van dit bestemmingsplan.
Het realiseren van een klimaatbos op de andere twee locaties past niet binnen de bestemming, zoals opgenomen in de ter plaatse geldende bestemmingsplannen. Om het klimaatbos op deze locaties mogelijk te maken dienen deze bestemmingsplannen gewijzigd te worden. Dit bestemmingsplan voorziet hierin.
De ligging en begrenzing van deze locaties en het geldend bestemmingsplan ter plaatse worden in de volgende paragrafen nader beschreven.
1.2 Ligging En Begrenzing
1.2.1 Klimaatbos Apeldoorns Kanaal
De locatie van het voorziene klimaatbos aan het Apeldoorns Kanaal (kadastraal perceel APD01, sectie E, nummer 4787), ligt ter hoogte van Kanaal Noord 466 Beemte Broekland tegenover de aflaat Wenumse Beek en heeft een oppervlakte van circa 3,5 hectare.
Het plangebied betreft agrarische percelen die rondom een voormalig agrarisch erf liggen. De locatie is vanaf Kanaal Noord bereikbaar en in eigendom van de provincie Gelderland. Aan de noord- en de zuidzijde wordt het plangebied begrensd door sloten.
1.2.2 Klimaatbos Groote Wetering
De locatie klimaatbos Groote Wetering ligt zuidoostelijk van Apeldoorn, tussen de Verlengde Broekstraat (ten zuiden van nr. 12) en het Hooiland (ten noorden van nr. 51). Het perceel is ongeveer 3 hectare groot. Op onderstaande afbeelding is de locatie weergegeven.
Het plangebied grenst in het noordoosten aan een bestaand bosje. Voor het overige wordt het plangebied omringd door open agrarisch gebied. De locatie is vanaf de zuidzijde bereikbaar vanaf het Hooiland. Aan de oostzijde bevindt zich de Groote Wetering, tevens de grens met de gemeente Voorst, met op de kavelgrens (erf)beplanting. Dwars door het plangebied loopt de Kleine Leigraaf. Het perceel is in eigendom bij de provincie Gelderland.
1.3 Geldend Bestemmingsplan
1.3.1 Klimaatbos Apeldoorns Kanaal
De locatie klimaatbos Apeldoorns Kanaal maakt deel uit van bestemmingsplan Buitengebied Noord-Oost (2014). Op grond van dit bestemmingsplan heeft deze locatie de bestemming 'Agrarisch', de dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie middelhoog' en gedeeltelijk de gebiedsaanduiding 'Ecologische verbindingszone'. Een gedeelte van het perceel kent een bouwvlak.
Het realiseren van een bos en het daarmee samenhangende recreatief medegebruik is op basis van het bestemmingsplan niet mogelijk. Om het plan mogelijk te maken dient het bestemmingsplan gewijzigd te worden.
1.3.2 Klimaatbos Groote Wetering
De locatie klimaatbos Groote Wetering maakt deel uit van bestemmingsplan 'Buitengebied Het Woud' (2013). Op grond van dit bestemmingsplan heeft deze locatie de bestemming 'Agrarisch'.
Naast de bestemming 'Agrarisch', kent de locatie de gebiedsaanduiding 'open landschap' en de gebiedsaanduiding 'reconstructiewetzone – verwevingsgebied'.
Ter plaatse van de aanduiding 'open landschap' zijn de gronden, naast de aldaar voorkomende bestemming, mede bestemd voor het instandhouden van de openheid van het landschap. Voor de aanleg van beplanting is een omgevingsvergunning nodig voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden. Deze kan worden verleend indien er wordt aangesloten bij bestaande massa's (bebouwing en beplanting) waardoor bestaande open enken open blijven en er geen aaneengesloten beplanting (bijv. bos, boomgaard, kwekerij) wordt aangelegd.
Ook voor het aanleggen van recreatieve wegen, paden en parkeervoorzieningen binnen de bestemming 'Agrarisch' is een omgevingsvergunning nodig voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, mits aangetoond wordt dat de werkzaamheid niet leidt tot een significante toename van de stikstofdepositie in een Natura 2000-gebied, gelet op de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebied.
De gebiedsaanduiding 'reconstructiewetzone – verwevingsgebied' is voor onderliggend initiatief niet relevant omdat deze aanduiding regels stelt ten aanzien van bebouwingsmogelijkheden ten behoeve van veehouderij. Daarin voorziet onderliggend plan niet.
Het realiseren van een bos is op basis van het bestemmingsplan niet mogelijk. Daarom dient het bestemmingsplan gewijzigd te worden.
1.4 Werkwijze En Opzet Van De Toelichting
In hoofdstuk 2 wordt de bestaande situatie en de nieuwe inrichting per locatie beschreven. In hoofdstuk 3 wordt het beleid op hoofdlijnen beschreven en in hoofdstuk 4 worden de voor dit plan relevante planologische aspecten beschreven, waarin de afstemming met regelgeving en beleid voor die aspecten plaatsvinden. In hoofdstuk 5 wordt de juridische planopzet van het bestemmingsplan uiteen gezet. In hoofdstuk 6 ten slotte wordt nader toegelicht hoe afstemming heeft plaatsgevonden ten behoeve van het plan.
2 Planbeschrijving
In dit hoofdstuk wordt per locatie het historich gebruik, de bestaande situatie en de nieuwe inrichting beschreven.
2.1 Klimaatbos Apeldoorns Kanaal
2.1.1 Historisch gebruik
Het plangebied was vanaf de eerste kaarten in 1850 deels al als bos ingetekend op de kaart. Ten noorden en ten zuiden van het plangebied lagen enkele akkercomplexen. Het gebied ten oosten van de Beltweg was al wel verkaveld en ingetekend met elzensingels, maar boerderijen waren er nog nauwelijks. Vanaf de jaren 30 zijn de eerste boerderijen aan de Beltweg gebouwd. Het bosperceel van het plangebied staat dan niet meer op kaart. Het plangebied bestaat vanaf deze periode uit drie percelen.
Topografische kaarten 1850, 1880, 1930 en 2015
2.1.2 Landschappelijke analyse
Het plangebied is gelegen langs de weg Kanaal Noord, ten oosten van het Apeldoorns Kanaal. Het perceel bevindt zich tegenover aflaat Wenumse Beek (WL 2497). Het betreft een drietal agrarische percelen die in gebruik zijn geweest als grasland. Deze percelen omsluiten een voormalige boerderij, welke nu in gebruik is als woonhuis. Deze percelen hoorden ooit bij deze voormalige boerderij. De percelen worden omsloten door sloten. Aan de sloot aan de zuidzijde staan enkele solitaire bomen. In de zuidwestzijde van het perceel is sprake van enige rietontwikkeling. Op basis van luchtfoto's en de AHN kan geconcludeerd worden dat dit stuk lager ligt dan de rest van het perceel.
Zicht op de zuidzijde van het perceel
2.1.3 Bodem
Ten oosten van de Veluwe stuwwal ligt een dekzandgebied met dekzandkoppen en dalen op de overgang naar het oostelijke gelegen broeklandschap. Dit patroon van afwisselend zandkoppen en dalen loopt in min of meer westelijke richting. Het plangebied ligt op deze overgang van het dekzandgebied naar de broekgebied aan de uitloper van één van de dalen, waar de Wenumse Beek stroomt.
De percelen van het plangebied liggen op een gooreerdgrond, een hyrdrozandgrond, met oorspronkelijk een nat karakter. Het gebied ten oosten van het plangebied is natter. Aan de zuid- en noordzijde liggen uitlopers van de dekzandkoppen met dikke enkeerdgronden. Het plangebied ligt op de overgangszone van het hoger gelegen dekzandgebied naar het lagere broekland.
2.1.4 Water
De sloten in en rondom het plangebied wateren af richting het oosten naar de Bellertstraat. De sloot aan de zuidzijde van het perceel is een secundaire watergang, oftewel een B-watergang is. Dit wil zeggen dat de sloot verplicht door de eigenaar moet worden onderhouden. De overige sloten in het plangebied en de sloot parallel aan het kanaal zijn tertiaire watergangen oftwel C-watergangen. Onderhoud van deze sloot ligt bij de aanpalende eigenaren en is op vrijwillige basis.
2.1.5 Inrichtingsplan
Kernkwaliteiten van deze plek zijn bomenrijen en elzensingels. In het verleden, voor de grootschalige ontginning voor de landbouw, heeft op deze locatie bos gestaan. De meeste bosjes, elzensingels en bomenrijen zijn met de intensivering van de landbouw verdwenen. Het te planten bos van 3,5 ha levert een bijdrage aan het versterken van het kleinschalige landschap met elzensingels en bomenrijen. Verder wordt gebruik gemaakt van de natuurlijke laagte door water meer ruimte te geven. Zo ontstaat een broekbos in combinatie met waterberging. Aan de noordzijde wordt een wandelpad gerealiseerd. Gestreefd wordt naar een bosopbouw met kern (bos) mantel (struiken) en zoom (kruiden). Uitgangspunt voor het type beplanting is dat wordt aangesloten op het omringende landschap en de bodemgesteldheid door soorten te gebruiken die van oudsher in het gebied thuishoren. Het bostype Vogelkers-Essenbos sluit hier het best bij aan. Er blijft een zone langs de sloten vrij voor het uitvoeren van onderhoud. In de afbeelding hieronder in het klein en in bijlage 1 van de Bijlagen bij de toelichting in het groot treft u het inrichtingsplan aan.
2.1.6 Beheer
Algemeen uitgangspunt bij de klimaatbosontwikkeling is dat er zeer beperkt beheer plaatsvindt. Er zijn globaal twee fases te onderscheiden in het beheer. In de eerste fase, de eerste 5 jaar na aanleg zal er iets meer beheer plaatsvinden: het maaien in de jonge aanplant (2 keer in deze 5 jaar), het herplanten van niet aangeslagen bomen/planten ('inboeten'; uitgegaan wordt van een laag 'inboet'- percentage van ca. 5%) en enig hakhoutbeheer aan de bosrand (eenmalig binnen deze eerste fase).
In de vervolgfase vanaf het vijfde jaar is het beheer beperkter en bestaat deze alleen nog uit het beheer van de bosranden: deze worden om de 15 jaar gefaseerd afgezet. Daarnaast gaat het nog om het waar nodig 'wegzuiveren' van niet gewenste exoten alsmede veiligheidsvelling, in geval binnen de invloedsfeer van bijvoorbeeld paden, wegen of aangrenzende percelen, risico's ontstaan voor vallend hout of omvallende bomen.
2.2 Klimaatbos Groote Wetering
2.2.1 Historisch gebruik
Sinds de 19de eeuw, en mogelijk al eerder, is het gebied in gebruik als hooiland. Het gebied was zeer geschikt voor grasland, maar omdat het tamelijk nat was, kon het vee er niet in worden geweid, en daarom werd het gebruikt voor de hooiproductie. Vanaf ca. 1930 is het gebied planmatig ontgonnen in smalle rechthoekige kavels in oost-westrichting. Het gebied had toen al een overwegend open karakter. Met de schaalvergroting van de landbouw zijn de kavels vaak samengevoegd. Gaandeweg werden sommige percelen tijdelijk gebruikt als akker, maar grasproductie is nog steeds het voornaamste agrarische doel. Tot in de loop van de 20e eeuw stonden de broeklanden vol met elzensingels langs strak gegraven sloten. De elzen dienden als boerengeriefhout en als veekering. Ook langs de de watergangen Groote Wetering en Kleine Leigraaf stonden enkele bomen. Door de opgevoerde landbouwproductie en ruilverkavelingen zijn veel singels gerooid of nauwelijks nog onderhouden. Vaak staan er nog enkele elzen als prachtige eenlingen in de grote leegte. De gebieden waren altijd te nat en te slap om boerderijen te bouwen. Tot voor kort stonden die er dan ook niet. Pas in de laatste decennia hebben boerderijen hier hun intrede gedaan. Eind jaren negentig is met de ruilverkaveling een klein bosje bij de samenkomst van de Kleine Leigraaf en de Groote Wetering door het waterschap aangelegd.
Topografische kaarten 1850, 1880, 1930 en 2015
2.2.2 Landschappelijke analyse
De locatie klimaatbos Groote Wetering ligt in agrarisch gebied in de oksel van de Groote Wetering met de Kleine Leigraaf en ligt op de grens van de gemeente Apeldoorn met de gemeente Voorst.
Het landschap ter plaatse heeft een open karakter. De percelen zijn lang en smal en liggen in west-oostelijke richting. De gronden in de omgeving zijn met name in gebruik als grasland. Hier en daar ligt een akker. Grenzend aan het plangebied ligt een bosje van het Waterschap ingeklemd tussen de Groote Wetering en de Kleine Leigraaf. Op de randen van het perceel staat een enkele boom en wat verdwaalde wilgen en lijsterbes. Ten zuiden van het plangebied staan op de randen van enkele percelen knotwilgen.
2.2.3 Bodem
De bodem van het plangebied bestaat uit beekeerdgronden. Op basis van de ligging bestond de bodem vroeger uit veen. Dit is waarschijnlijk verdwenen met het ontginnen van het landschap. De percelen liggen op gemiddel 7 meter NAP.
2.2.4 Water
De sloten in en rondom het plangebied liggen met name in oost-westelijke richting. Deze sloten, allen tertiaire watergangen oftwel C-watergangen, wateren in oostelijke af op de Kleine Leigraaf en de Groote Wetering, beide A-watergangen. A-watergangen zijn watergangen van overwegend belang voor de waterhuishouding en waterberging, met inbegrip van oevers, taluds, kaden en onderhoudspaden, die in beheer en onderhoud zijn bij het waterschap.
2.2.5 Inrichtingsplan
Het plan gaat uit van de inrichting van de percelen met bos, aansluitend aan het bestaande bosje van het Waterschap. Gestreefd wordt naar een bosopbouw met kern (bos) en langs de buitenranden mantel (struiken) en zoom (kruiden).
Uitgangspunt voor wat betreft het type beplanting is dat er bos wordt ontwikkeld dat van nature op deze locatie ontstaat. Het bostype Elzen-Eikenbos heeft de meeste potentie. Het bostype Vogelkers-Essenbos dat hier oorpronkelijk zou groeien, komt vanwege de ontwatering in het gebied niet meer voor. Er is gekozen voor een compact bos dat aansluit op een bestaand bosje van het Waterschap rekening houdend met het aanwezig landschap.
De bestaande tertiaire waterlopen in het gebied worden gedempt. Voor een goede waterafvoer van de percelen aan de westzijde, wordt langs de westrand van het plangebied een nieuwe sloot aangelegd richting de Groote Wetering. Onderhoudsstroken langs de te handhaven waterlopen worden vrijgehouden.
Langs de Groote Wetering is op het traject tot De Kar een doorgaand fietspad aangelegd. De wens bestaat om dit fietspad te verlengen tot Klarenbeek. Voor dit plangebied wordt hiermee al rekening gehouden door een strook langs de Groote Wetering te reserveren voor de mogelijke aanleg van een fietspad in de toekomst. De wijziging van de bestemming van dit fietspad maakt geen onderdeel uit van dit plan.
In de afbeelding hieronder in het klein en in bijlage 2 van de Bijlagen bij de toelichting in het groot treft u het inrichtingsplan aan.
2.2.6 Beheer
Algemeen uitgangspunt bij de klimaatbosontwikkeling is dat er zeer beperkt beheer plaatsvindt. Er zijn globaal twee fases te onderscheiden in het beheer. In de eerste fase, de eerste 5 jaar na aanleg zal er iets meer beheer plaatsvinden: het maaien in de jonge aanplant (2 keer in deze 5 jaar), het herplanten van niet aangeslagen bomen/planten ('inboeten'; uitgegaan wordt van een laag 'inboet'- percentage van ca. 5%) en enig hakhoutbeheer aan de bosrand (eenmalig binnen deze eerste fase).
In de vervolgfase vanaf het vijfde jaar is het beheer beperkter en bestaat deze alleen nog uit het beheer van de bosranden: deze worden om de 15 jaar gefaseerd afgezet. Daarnaast gaat het nog om het waar nodig 'wegzuiveren' van niet gewenste exoten alsmede veiligheidsvelling, in geval binnen de invloedsfeer van bijvoorbeeld paden, wegen of aangrenzende percelen, risico's ontstaan voor vallend hout of omvallende bomen.
3 Beleidskader
3.1 Nationale Omgevingsvisie
Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) vastgesteld. Deze Omgevingsvisie vervangt de structuurvisie Infrastructuur en Ruimte uit 2012. De NOVI is een nieuw instrument uit de Omgevingswet dat vooruitloopt op de verwachte inwerkingtreding 1 januari 2022. Met de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) geeft het Rijk een langetermijnvisie op de toekomst en de ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland tot 2050. De NOVI geeft richting aan grote en complexe opgaven die Nederland . Uitgangspunt in de nieuwe aanpak is dat ingrepen in de leefomgeving niet los van elkaar plaatsvinden, maar in samenhang.
Uitgangspunt van de NOVI is dat Nederland staat voor grote en complexe opgaven die zowel lokaal als regionaal, nationaal als internationaal spelen. Deze opgaven als klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw zullen Nederland flink veranderen. De NOVI biedt een perspectief om deze grote opgaven aan te pakken. Daarbij is Omgevingskwaliteit het kernbegrip: dat wil zeggen ruimtelijke kwaliteit én milieukwaliteit.
NOVI stelt daartoe als aanpak voor: integraal, samen met andere overheden en maatschappelijke organisaties, en met meer regie vanuit het Rijk. Op die manier zullen de volgende vier prioriteiten worden aangepakt:
1. Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
2. Een duurzaam en (circulair) economisch groeipotentieel;
3. Sterke en gezonde steden en regio's;
4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.
Voor de vier prioriteiten geldt dat zowel voor de lange als de korte termijn maatregelen nodig zijn, die in de praktijk voortdurend op elkaar inspelen:
- 1. De NOVI heeft de ambitie dat Nederland in 2050 klimaatbestendig en waterrobuust is en een duurzame energievoorziening kent. Daartoe moeten per direct functies die gebruik maken van de fysieke leefomgeving meer worden afgestemd op de eigenschappen van het bodem-watersysteem. Verder vraagt dit op lange termijn om ruimte, onder meer voor windmolens en zonnepanelen. Daarbij zijn aanpassingen aan de energie-infrastructuur voor opslag en transport van duurzame energie nodig;
- 2. De ambitie voor de lange termijn van NOVI op het vlak van de 2e prioriteit is: het duurzaam en circulair maken van de economie en energievoorziening en het versterken van de kwaliteit van de leefomgeving. Locaties van nieuwe kantoren, bedrijventerreinen, grootschalige logistieke functies en datacentra moeten passen bij het verkeers- en vervoersnetwerk, goed afgestemd zijn op de vraag van bedrijven én de economische vitaliteit en de kwaliteit en aantrekkelijkheid van stad en land versterken. De uitdaging is om deze lange termijn-ambitie te bereiken, terwijl we op korte termijn proberen de gevolgen van de COVID-19-pandemie voor de economie zoveel als mogelijk te beperken;
- 3. Voor wat betreft prioriteit 3 zet de NOVI in op het bouwen aan sterke, aantrekkelijke en gezonde steden. De ambitie is om een goed bereikbaar netwerk van steden en regio's te realiseren door te werken aan de verdere ontwikkeling van het Stedelijk Netwerk Nederland. De grote actuele woningbehoefte vraagt tegelijkertijd om oplossingen op korte termijn. De woningbouwontwikkeling moet plaatsvinden in lijn met de ambities van de integrale verstedelijkingsstrategie, zo veel mogelijk in bestaand stedelijk gebied, klimaatbestendig en natuurinclusief. Het aanbod en de kwaliteit van het groen in de stad worden versterkt en de aansluiting op het groene gebied buiten de stad wordt verbeterd;
- 4. De stikstofproblematiek raakt zowel het landelijk gebied als diverse economische sectoren zwaar. De waarde van natuur, landschap én de toekomst van de landbouw staan onder druk. Daarbij is verbetering van de biodiversiteit niet alleen een ecologische, maar nadrukkelijk ook een economische uitdaging, die op de korte termijn om een doortastende aanpak vraagt. Houdbare oplossingen vragen echter tijd. Voor de lange termijn neemt de NOVI zich daarom geleidelijke en zorgvuldige herindeling van het landelijk gebied voor, onder meer gericht op kringlooplandbouw in goed evenwicht met natuur en landschap. Dit draagt bij aan een landelijk gebied waar het prettig wonen, werken en recreëren is en waarin ruimte is en blijft voor economisch vitale landbouw als belangrijke drager van het platteland.
Al deze ambities vragen veel van de leefomgeving. Daarbij moeten onvermijdelijk keuzes worden gemaakt. In de NOVI geeft het Rijk kaders en richting voor deze keuzes. Centraal bij de afweging van belangen staat een evenwichtig gebruik van de fysieke leefomgeving, zowel van de boven- als van de ondergrond: een 'omgevingsinclusieve benadering'. De NOVI onderscheidt daarbij drie afwegingsprincipes: 1) Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies, 2) Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal, en 3) Afwentelen wordt voorkomen. Het Rijk zal bij de uitvoering van de NOVI zichtbaar maken hoe de omgevingsinclusieve benadering vorm krijgt en de afwegingsprincipes benut worden.
Relatie met het plan
De realisatie van klimaatbosjes gecombineerd met recreatie en waterberging, draagt bij aan de doelen voor leefbaarheid en veiligheid. Er wordt met deze bosjes rechtstreeks invulling gegeven aan het mitigeren van klimaateffecten. Aanvullend dragen de bosjes in enige mate bij aan het versterken van het natuurnetwerk, waarmee flora en fauna worden ondersteund.
3.2 Omgevingsvisie Gaaf Gelderland
Op 19 december 2018 hebben provinciale staten de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland vastgesteld. De Omgevingsvisie gaat over 'Gaaf Gelderland'. 'Gaaf' is een woord met twee betekenissen. 'Gaaf' betekent 'mooi' en gaat over wat – historisch en landschappelijk gezien - heel en mooi en ongeschonden is. Het beschermen waard. Maar 'Gaaf' verwijst ook naar dat wat 'cool' en nieuw en vernieuwend is; aantrekkelijk voor nieuwe generaties. Het ontwikkelen waard. Beide kanten zijn van toepassing op Gelderland en onlosmakelijk verbonden met de Gelderlanders. Beide aspecten zijn dan ook opgenomen in de Gelderse Omgevingsvisie.
Een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland staat daarbij centraal.
Gezond en veilig is een gezonde leefomgeving, schone en frisse lucht, een schoon milieu, een niet vervuilde bodem, voldoende schoon en veilig (drink)water, bescherming van onze flora en fauna. Dat is voorbereid zijn op klimaatverandering, zoals hitte, droogte, bosbranden en overstromingen. En dat is aandacht hebben voor verkeersveiligheid en veilige bedrijvigheid.
Schoon en welvarend is een dynamisch, duurzaam en aantrekkelijk woon-, werk- en ondernemersklimaat, goed bereikbaar en met een goed functionerende arbeidsmarkt en dito kennis- en onderwijsinstellingen. Maar dat is ook: het tegengaan van schadelijke uitstoot, afval en uitputting van grondstoffen. En: het investeren in nieuwe, alternatieve vormen van energie.
De visie geeft zeven ambities voor een duurzaam, verbonden en economisch krachtig Gelderland, onder andere op het terrein van economisch vestigingsklimaat en het woon- en leefklimaat. Met vier spelregels of Doe-principes' – DOEN, LATEN, ZELF en SAMEN – geeft de provincie hier werking aan. Tezamen vormen zij het kader waarbinnen de provincie werkt en afwegingen maakt.
De voor dit plan relevante ambities uit de omgevingsvisie worden hieronder nader toegelicht:
ambitie klimaatadaptie
Gestreefd wordt naar een op de toekomst toegerust klimaatbeleid waarbij de provincie samen met partners zich goed voorbereidt en toerust op de gevolgen van klimaatverandering: wateroverlast, droogte, hittestress en overstromingsgevaar.
ambitie biodiversiteit
Gestreefd wordt naar een stimulerend en beschermend beleid voor biodiversiteit met als ambitie dat het in 2050 goed gaat met de biodiversiteit in Gelderland. In Gelderland wordt natuurinclusief gewerkt. Biodiversiteit wordt overal waar mogelijk versterkt en ingepast, óók buiten de specifiek als natuur aangewezen gebieden. In 2030 is 75% van de Europese doelen van de vogel- en habitatrichtlijn behaald.
ambitie economisch vestigingsklimaat
Gestreefd wordt naar een duurzaam, dynamisch en toegankelijk economisch vestigingsklimaat, waar voor ondernemers en inwoners een sterke aantrekkingskracht vanuit gaat. De provincie wil haar concurrerende positie in het internationale stedelijke netwerk van Amsterdam, Brussel en Keulen verder versterken. Om onderscheidend te blijven wordt in 2050 maximaal profijt uit de unieke combinatie van stedelijke en groene kwaliteiten gehaald. In 2050 zijn alle werklocaties in Gelderland duurzaam ingericht qua energie, klimaatbestendigheid en logistieke en productiestromen. Gelderland is koploper in Nederland.
woon- en leefklimaat
Gestreefd wordt naar een duurzaam en divers woon- en leefklimaat, dat steeds weet te anticiperen op ontwikkelingen. Ambities vanuit dit streven zijn: Gelderland heeft een aanbod aan woningtypen en woonmilieus passend bij de diversiteit aan woningvraag; voor ieder een passende, duurzame woning. De bestaande bebouwde omgeving wordt optimaal benut met voldoende ruimte voor klimaatadaptieve maatregelen. Alle nieuwbouw wordt aardgasloos aangelegd en zoveel mogelijk circulair gebouwd. De provincie gaat, zo stelt de visie, in gesprek met de Gelderse regio's en maken regionale afspraken over een goede balans tussen de vraag en het aanbod van woningen. Het omvormen van bestaande en leegstaande bebouwing heeft de voorkeur voor de aanleg van nieuwe woonlocaties.
Relatie met het plan
Het initiatief om klimaatbossen te realiseren geeft invulling aan verschillende provinciale ambities:
Klimaatadaptatie: Met klimaatbosjes wordt CO2 opgeslagen om zo de effecten van broeikasgassen te beperken. Daarbij wordt ingespeeld op de gevolgen van klimaatverandering door ruimte te bieden aan waterbuffering
Biodiversiteit: met klimaatbosjes wordt ten opzichte van het agrarisch gebruik, gewerkt aan een toename van de biodiversiteit. Door ook ruimte te zoeken voor een graduele bosopbouw met kern mantel en zoom, wordt gezocht naar een optimum in CO2 opslag en biodiversioteit
De klimaatbosjes dragen bij aan de randvoorwaarden voor een goed woon en leefklimaat en een economisch vestigingsklimaat.
3.3 Omgevingsverordening Gelderland
Op grond van artikel 4.1 van de Wet ruimtelijke ordening kunnen, indien provinciale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, bij of krachtens provinciale verordening regels worden gesteld omtrent de inhoud van bestemmingsplannen en omtrent de daarbij behorende toelichting. De provinciale verordening
Provinciale staten van Gelderland hebben van deze bevoegdheid gebruik gemaakt door op 24 september 2014 de Omgevingsverordening Gelderland vast te stellen. Sindsdien is de Omgevingsverordening een aantal keren geactualiseerd en herzien. In deze Omgevingsverordening zijn de provinciale verordening (op grond van artikel 4.1 Wro), milieuverordening, waterverordening en verkeersverordening samengevoegd. Voor zover het de provinciale verordening betreft bevat de omgevingsverordening alleen regels die tot de gemeentebesturen zijn gericht en geen rechtstreeks werkende, burgers bindende regels.
De Omgevingsverordening is een van de instrumenten om de ambities uit Omgevingsvisie te realiseren. In de verordening zijn regels opgenomen die nodig zijn om de provinciale ambities waar te maken, provinciale belangen veilig te stellen of wettelijke plichten na te komen. Net als de Omgevingsvisie richt de Omgevingsverordening zich op de inrichting en kwaliteit van de Gelderse leefomgeving. In de Omgevingsverordening zijn bijna alle regels op het gebied van ruimtelijke ordening, milieu, natuur, water, verkeer en bodem opgenomen.
De provincie zet de verordening als juridisch instrument voor het afdwingen van de doorwerking van het provinciaal beleid alleen in voor die onderdelen van het beleid waarvoor algemene regels noodzakelijk zijn om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.
De regels van de Omgevingsverordening Gelderland die voor dit plangebied van toepassing zijn, worden per planologisch aspect besproken in hoofdstuk 4.
3.4 Structuurvisie Apeldoorn Biedt Ruimte
Op 30 mei 2013 heeft de raad de structuurvisie 'Apeldoorn biedt ruimte' vastgesteld. Deze structuurvisie geeft een doorkijk tot 2030 en is één structuurvisie voor zowel stad als land.
De structuurvisie is opgesteld op de overgang naar een echt andere tijd. De onzekerheid over de toekomst is groot. In de structuurvisie kiest de gemeente er voor om daarop niet te reageren met een dichtgetimmerd plan maar door zoveel mogelijk (beleids)ruimte te bieden aan het onvoorspelbare. Daarmee krijgt Apeldoorn de ruimte zich te ontwikkelen. De gemeente nodigt daarom iedereen uit die een bijdrage kan leveren aan de leefkwaliteit van huidige en toekomstige Apeldoorners. Ruimte bieden is niet vrijblijvend, de ruimte wordt geboden binnen kaders. Allereerst door voort te bouwen op de belangrijkste kwaliteiten van de gemeente. In het concept 'Apeldoorn Buitenstad' komen die kwaliteiten samen. Apeldoorn is zowel stad als groot dorp en biedt de leefkwaliteit van beide.
De kwaliteiten van de Buitenstad vormen samen het fundament van de structuurvisie. De gemeente wil het fundament van Apeldoorn koesteren en versterken. Want alleen daardoor blijft de leefkwaliteit op peil en blijft Apeldoorn aantrekkelijk voor bewoners, bezoekers en bedrijven. Beheer en vernieuwing van het fundament is de belangrijkste opgave van de structuurvisie. De gemeente stelt hoge kwaliteitseisen aan het fundament en wil er zelf in blijven investeren.
Om Buitenstad te blijven, zijn in de structuurvisie vier ambities geformuleerd die weergeven wat Apeldoorn grotendeels al is en waar Apeldoorn sterk in is: Apeldoorn is een comfortabele gezinsstad met een toeristisch toplandschap; heeft een veelzijdige economie en kent lokale duurzaamheid.. Aan deze ambities wil Apeldoorn samen met andere partijen bouwen.
De structuurvisie is een uitnodiging aan de samenleving om Apeldoorn mooier te maken. 'Apeldoorn biedt ruimte' staat voor ruimte bieden aan ideeën en initiatieven die passen bij de Buitenstad. De gemeente zal daarbij faciliteren en ondersteunen. Buiten het fundament van de Buitenstad biedt de gemeente hiervoor veel handelingsvrijheid, bijvoorbeeld door flexibel te bestemmen.
Op het vlak van klimaatbestendigheid zet Apeldoorn in op:
- het bij nieuwe ontwikkelingen en herontwikkeling scheiden van regenwater en afvalwater. Dit doen we door het afkoppelen van regenwater van gebouwen en de openbare ruimte;
- het creëren van meer ruimte voor waterberging. Dit kan door onder andere vergroening van wijken en dorpen, verruiming van waterpartijen en klimaatbestendige inrichting van beken en sprengen;
- het combineren van klimaatbestendigheid met verbetering van de biodiversiteit en het toevoegen van recreatiemogelijkheden en ruimtelijke kwaliteit;
- met name in het stedelijk gebied zullen deze maatregelen ook moeten helpen bij extra verkoeling om de effecten van hete zomerdagen te beperken.
Relatie met het plan
Klimaatbossen geven concreet invulling aan de gemeentelijke ambities op het vlak van klimaatbestendigheid. Concreet wordt er aangesloten op het verbeteren van biodiversiteit en het toevoegen van recreatiemogelijkheden. Er wordt met klimaatbossen wel een stap verder gegaan. Doordat expliciet wordt ingezet op het blijvend vastleggen van CO2, wordt actief ingezet op het vastleggen van nu aanwezige broeikasgassen in de atmosfeer.
4 Planologische Aspecten
4.1 Milieu
4.1.1 Inleiding
Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (verder: Bro) moet de gemeente in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving opnemen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening.
In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de thema's bodem, milieuzonering, geluid, luchtkwaliteit en externe veiligheid. Ook is een paragraaf gewijd aan het al dan niet noodzakelijk zijn van een milieueffectrapportage of milieueffectbeoordeling.
4.1.2 Bodem
Een nieuwe of gewijzigde bestemming mag alleen in het bestemmingsplan worden opgenomen als is aangetoond dat de bodem geschikt (of geschikt te maken) is voor de nieuwe of aangepaste bestemming. Er moet dus onderzocht worden of de bodem verontreinigd is en wat voor gevolgen een eventuele bodemverontreiniging heeft voor de uitvoerbaarheid van het plan. Wanneer (een deel van) de bodem in het plangebied verontreinigd is, moet worden aangetoond dat het bestemmingsplan, rekening houdend met de kosten van sanering, financieel uitvoerbaar is.
Onderzoeksresultaten
Dit bestemmingsplan maakt nieuwe ontwikkelingen mogelijk. De bodem van de locaties is, op basis van de beschikbare bodeminformatie geschikt voor de toekomstige functie. Er is geen bodemonderzoek uitgevoerd op deze locaties. Er is geen aanleiding om te veronderstellen dat de bestemmingsplanherziening vanuit het aspect bodem niet uitvoerbaar is. Per locatie volgt hierna een toelichting beschikbare informatiebronnen.
Klimaatbos Apeldoorns Kanaal
Op basis van het historische bodembestand, het bedrijvenbestand (inclusief ondergrondse tanks) en het bodeminformatiesysteem is de locatie onverdacht voor het voorkomen van bodemverontreiniging. Van de locatie is volgens het bodeminformatiesysteem geen bodemonderzoek aanwezig.
Klimaatbos Groote Wetering
Op basis van het historische bodembestand, het bedrijvenbestand (inclusief ondergrondse tanks) en het bodeminformatiesysteem is de locatie onverdacht voor het voorkomen van bodemverontreiniging. Van de locatie is volgens het bodeminformatiesysteem geen bodemonderzoek aanwezig.
Grondverzet
Voor grondverzet op basis van het Besluit bodemkwaliteit heeft de gemeente Apeldoorn beleid opgesteld dat is vastgelegd in bodemkwaliteitskaarten en een bodembeheerplan.
Een partij grond die na 1 oktober 2019 wordt toegepast, moet volgens het “Tijdelijk handelingskader PFAS houdende grond bij hergebruik” (Ministerie van I&M, 8 juli 2019 en 29 november 2019), ook gekeurd zijn op PFAS. Omdat deze stof geen onderdeel is van de bodemkwaliteitskaart kan vanaf deze datum de kaart niet meer als bewijsmiddel worden gebruikt voor het toepassen van grond. Momenteel is een nieuwe nota bodembeheer met bodemkwaliteitskaarten in voorbereiding. Hierin wordt ook PFAS opgenomen. Het streven daarbij is dat medio 2020 de nieuwe nota bodembeheer (inclusief bodemkwaliteitskaarten) gereed zijn.
Er wordt in het plangebied geen grond aan- of afgevoerd.
4.1.3 Milieuzonering
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast.
Onderzoeksresultaten
Met de realisatie van klimaatbossen wordt geen milieugevoelige of milieubelastende functie geïntroduceerd. Nieuwe natuur, aangelegd na 1 mei 1988, kan niet worden beschouwd als zeer kwetsbaar gebied, als bedoeld in Wet ammoniak en veehouderij. Derhalve worden eventuele veehouderijen niet belemmerd als gevolg van het realiseren van de klimaatbossen. Nader onderzoek is niet van toepassing.
4.1.4 Geluidhinder
Op basis van de Wet geluidhinder (Wgh) zijn er drie geluidsbronnen waarmee bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening gehouden dient te worden: wegverkeers-, railverkeers- en industrielawaai.
Onderzoeksresultaten
Er wordt geen geluidsgevoelige functie gerealiseerd. Omgekeerd wordt geen nieuwe geluidsbronnen geïntroduceerd. Nader onderzoek is niet aan de orde.
4.1.5 Luchtkwaliteit
In de Wet milieubeheer (verder: Wm) zijn eisen opgenomen waaraan de luchtkwaliteit in de buitenlucht moet voldoen. Hierbij is onderscheid gemaakt in grenswaarden waaraan nu moet worden voldaan en grenswaarden waaraan in de toekomst moet worden voldaan. De meest kritische stoffen zijn stikstofdioxide en fijn stof. Aan de andere stoffen die in de Wet worden genoemd wordt in Nederland, behoudens bijzondere situaties, overal voldaan.
Onderzoeksresultaten
Het bestemmingsplan beoogt de realisatie van een klimaatbos. Daarmee staat vast dat de ontwikkeling valt onder de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)'. Hierdoor is het niet nodig luchtkwaliteitsonderzoek uit te voeren.
4.1.6 Externe veiligheid
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (verder: Bevi) worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico van zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven, maar ook om kleinere bedrijven als LPG-tankstations en opslagen van bestrijdingsmiddelen. Daarnaast zijn (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen, zoals buisleidingen, spoor-, auto-, en waterwegen, ook als potentiële gevarenbron aangemerkt.
Het beleid voor externe veiligheid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet milieubeheer en de Wet ruimtelijke ordening de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe wordt in het externe veiligheidsbeleid het plaatsgebonden risico en het groepsrisico gehanteerd.
- Het plaatsgebonden risico is de kans dat een persoon die zich gedurende een jaar onafgebroken onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico wordt per bedrijf vastgelegd in contouren. Er geldt een contour waarbinnen die kans 10-6 (één op 1.000.000) bedraagt (verder: PR-contour);
- Het groepsrisico is een berekening van de kans dat een groep personen binnen een bepaald gebied overlijdt ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van een aanvaardbaar groepsrisico. Indien een ontwikkeling is gepland in de nabijheid van een risicobron geldt afhankelijk van de ontwikkeling een verantwoordingsplicht voor het toelaten van gevoelige functies.
Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)
Voor bepaalde risicovolle bedrijven geldt het Bevi. Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.
Circulaire effectafstanden LPG-tankstations
In de circulaire is de effectbenadering uitgewerkt voor LPG-tankstations. In beginsel zijn geen (beperkt) kwetsbare objecten binnen een effectafstand van 60 meter en geen zeer kwetsbare objecten binnen een effectafstand van 160 meter toegestaan. Naast de circulaire blijft ook de toetsing aan het Bevi noodzakelijk.
Transport van gevaarlijke stoffen over water, spoor en weg
Voor de beoordeling van de risico's vanwege het transport van gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt), met als uitvloeisel het zogeheten Basisnet en de bijbehorende Regeling basisnet. Er zijn geen wettelijke grenzen voor de aantallen transporten met gevaarlijke stoffen maar er worden wel grenzen gesteld aan de risico's, deze staan in het Basisnet. De vastgestelde risicogrenzen worden getoetst aan het plaatsgebonden risico met een wettelijk harde norm en het groepsrisico met de daarbij behorende oriëntatiewaarde als ijkpunt. Daarnaast geldt dat het vervoer van gevaarlijke stoffen op een verantwoorde wijze plaatsvindt vanwege de strenge eisen die gelden voor dit vervoer als gevolg van internationale regelgeving.
Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Voor de beoordeling van de risico's van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen gelden het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb). Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot buisleidingen voor zowel het transport van brandbare vloeistoffen als hogedrukaardgasleidingen wettelijk vastgelegd. Naast de toetsing aan het plaatsgebonden risico en het groepsrisico is hierin vastgelegd dat aan weerszijden van een buisleiding een bebouwingsvrije afstand moet worden aangehouden voor beheer en onderhoud aan de buisleidingen.
Nota milieu-veiligheid Apeldoorn
In november 2011 is de Nota milieu-veiligheid vastgesteld. Uitgangspunt van deze beleidsvisie is dat nieuwe risicobronnen alleen nog zijn toegestaan op de grote industrieterreinen, met uitzondering van propaantanks in het buitengebied. Nieuwe risicobedrijven die onder het Bevi vallen kunnen door middel van een afwijkingsbevoegdheid mogelijk worden gemaakt op de grote industrieterreinen. Als voorwaarde geldt wel dat de PR 10-6 contour (plaatsgebonden risico) zich niet buiten de inrichtinggrens van het nieuwe bedrijf mag bevinden en dat het invloedsgebied voor het groepsrisico niet verder reikt dan de grens van het industrieterrein. Daarnaast is in de beleidsvisie bepaald dat het groepsrisico ten gevolge van een risicobron niet groter mag zijn dan 1 maal de oriëntatiewaarde.
Onderzoeksresultaten
Er zijn geen risicobronnen aanwezig in of in de nabij heid van het plangebied. Het plan maakt geen nieuwe (beperkt) kwetsbare objecten mogelijk en daardoor is externe veiligheid niet relevant.
4.1.7 Elektromagnetische velden
De minister van VROM heeft bij brief van 3 oktober 2005 geadviseerd om bij de vaststelling van nieuwe plannen, zo veel als redelijkerwijs mogelijk is, te vermijden dat er nieuwe situaties ontstaan waarbij kinderen langdurig verblijven in het gebied rond bovengrondse hoogspanningslijnen waarbinnen het jaargemiddelde magneetveld hoger is dan 0,4 microTesla (µT).
De aanleiding voor dit advies is een Engels onderzoek waarbij een licht statistisch verband naar voren is gekomen tussen het langdurig aanwezig zijn van kinderen binnen de 0,4 µT magneetveldzone van bovengrondse hoogspanningslijnen en leukemie bij kinderen tussen 0 en 15 jaar. Het is nog niet duidelijk wat de achterliggende oorzaak hiervan is. Op basis van het voorzorgsprincipe wordt daarom geadviseerd om in nieuwe situaties rekening te houden met deze 0,4 µT–magneetveldzone rondom hoogspanningslijnen. Gelet op de maatschappelijke kosten-baten afweging en ook gezien de huidige onzekerheden over de mogelijke gezondheidsrisico's adviseert VROM dat er geen directe aanleiding is om maatregelen te nemen in bestaande situaties. Daaronder worden ook geldende maar nog niet gerealiseerde gevoelige bestemmingen begrepen.
Nieuwe situaties zijn nieuwe bestemmingsplannen en/of wijziging van bestaande bestemmingsplannen en/of plaatsing van nieuwe hoogspanningslijnen dan wel wijzigingen aan bestaande hoogspanningslijnen. Gevoelige bestemmingen zijn locaties waar kinderen langdurig verblijven, zoals woningen, scholen en crèches.
Gelet op het hiervoor genoemde VROM-advies heeft het gemeentebestuur op 6 november 2007 de intentie uitgesproken om op termijn alle bovengrondse hoogspanninglijnen in Apeldoorn ondergronds te brengen. Tot het zover is, zal voor nieuwe ontwikkelingen de lijn van het VROM-advies gevolgd worden.
Onderzoeksresultaten
In de nabijheid van het plangebied bevinden zich geen bovengrondse hoogspanningslijnen. In dit bestemmingsplan worden geen gevoelige bestemmingen mogelijk gemaakt.
4.1.8 Milieueffectrapportage
Algemeen
Bepaalde activiteiten kunnen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu hebben. Welke activiteiten dat zijn is vastgelegd in het Besluit milieueffectrapportage (verder: Besluit m.e.r.). De activiteiten zijn onderverdeeld in:
- 1. activiteiten die belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu (onderdeel C van de bijlage bij Besluit m.e.r.);
- 2. activiteiten ten aanzien waarvan het bevoegd gezag moet beoordelen of zij belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben (onderdeel D van de bijlage bij Besluit m.e.r.).
Aan het merendeel van de activiteiten zijn drempelwaarden gekoppeld.
Wanneer het bestemmingsplan een activiteit mogelijk maakt die is opgenomen in onderdeel C van de bijlage bij het Besluit m.e.r. en de activiteit de drempelwaarde overschrijdt, geldt een m.e.r.-plicht. Wanneer het bestemmingsplan een activiteit mogelijk maakt die is opgenomen in onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. geldt een m.e.r.-beoordelingsplicht. Een m.e.r.-beoordeling is in ieder geval verplicht als de drempelwaarde wordt overschreden. De verplichting geldt (sinds 1 april 2011) ook als de drempelwaarde niet wordt overschreden maar toch niet kan worden uitgesloten dat de activiteit belangrijke nadelige gevolgen kan hebben voor het milieu.
Gevolg van dat laatste is dat in een bestemmingsplan voor een activiteit die voorkomt in onderdeel D maar waarbij de omvang onder de drempelwaarde ligt, gemotiveerd moet worden of een m.e.r.-beoordeling nodig is. Deze motivering moet zijn gebaseerd op een toets die qua inhoud aansluit bij de verplichte m.e.r.-beoordeling. Voor deze toets gelden geen vormvereisten en daarom wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd.
Onderzoeksresultaten
Het bestemmingsplan maakt geen activiteit mogelijk die is opgenomen in onderdeel C of D van de bijlage bij het Besluit m.e.r.. Er geldt daarom geen m.e.r-plicht, geen m.e.r.-beoordelingsplicht en ook is het niet noodzakelijk een vormvrije m.e.r.-beoordeling (voorafgaand aan de bestemmingsplanprocedure) uit te voeren.
De milieueffecten zijn onderzocht in het kader van de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. De resultaten daarvan zijn beschreven in de paragrafen 4.1.1 tot en met 4.1.7. Daaruit kan worden geconcludeerd dat kan worden uitgesloten dat het bestemmingsplan belangrijke nadelige gevolgen kan hebben voor het milieu.
4.2 Water
4.2.1 Wettelijk kader en beleid
Nationaal beleid
Klimaatverandering heeft grote gevolgen in onze kwetsbare delta: hogere stormvloeden op zee, meer water door de rivieren, vaker stortbuien, hitte en droogte. In het Nationaal Waterplan 2016-2020 heeft het Rijk voor de komende 6 jaar vastgelegd hoe Nederland zich verdedigt tegen het water, hoe ons water schoner wordt en hoe we Nederland klimaatbestendig en waterrobuust gaan inrichten. In het plan staan 5 ambities centraal:
- 1. Nederland moet de veiligste delta in de wereld blijven;
- 2. Een grotere inzet op verbetering van de waterkwaliteit (meststoffen, bestrijdingsmiddelen, medicijnresten, microplastics);
- 3. Een klimaatbestendige en waterrobuuste inrichting;
- 4. Nederland is en blijft het gidsland voor watermanagement en -innovaties;
- 5. Stimuleren dat Nederlanders waterbewust leven.
Ambitie 3 heeft directe samenhang met de ruimtelijke inrichting van Nederland. Klimaatbestendig en waterrobuust inrichten zal daarom uiterlijk in 2020 onderdeel zijn van beleid en handelen.
Het Rijk zorgt ervoor dat de watertoets behouden blijft als wettelijk procesinstrument, om klimaatbestendig en waterrobuust inrichten vroeg in het ruimtelijk proces mee te laten wegen bij ruimtelijke ontwikkelingen.
Watertoets
De watertoets is het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten van ruimtelijke plannen en besluiten. De watertoets wordt toegepast bij locatiekeuzen en bij inrichtingsplannen. De uitkomst van de watertoets is een advies van de waterbeheerder, dat door de initiatiefnemer wordt meegewogen met andere belangen en wordt vertaald in een waterparagraaf. Het Bro verplicht tot het opnemen van een beschrijving van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding in de toelichting van ruimtelijke plannen.
Provinciaal beleid
Het provinciale waterbeleid is vastgelegd in de Omgevingsvisie Gelderland en de Omgevingsverordening Gelderland. Daarin is onder andere vastgelegd hoe het grondwater(winning) beschermd moet worden tegen negatieve effecten (kwaliteit en kwantiteit) en hoe moet worden gehandeld wanneer er toch een (dreigende) verontreiniging van het grondwater optreedt. Ook zijn verschillende zaken vastgelegd over het omgaan met natte landnatuur en oppervlaktewater. Op de kaarten zijn beschermingszones voor verschillende onderwerpen vastgelegd.
Uitgangspunt bestemmingsplan
Klimaatbestendig en waterrobuust inrichten is onderdeel van ruimtelijke plannen. Verandering van (gebruik van) een gebied mag geen negatief effect op het (grond)water of de waterafhankelijke natuur hebben.
Waterschapsbeleid
In 2015 heeft Waterschap Vallei en Veluwe het Waterbeheerprogramma 2016-2021 vastgesteld. Hierin beschrijft het waterschap de ambities en doelen voor het waarborgen van de waterveiligheid, het zorgen voor voldoende én schoon oppervlaktewater, het zuiveren van afvalwater en het verder ontwikkelen van samenwerkings- en innovatiemogelijkheden. Op basis van nieuwe opgaven als klimaatverandering, zuivering van complexe stoffen en maatschappelijk ontwikkelingen zoals het streven naar een duurzaamheid en circulaire economie zijn zes ambities geformuleerd:
- 1. Beschermen tegen overstromingen;
- 2. Zorgen voor de juiste hoeveelheid water;
- 3. Zorgen voor de goede oppervlaktewaterkwaliteit;
- 4. Schoon en vuil water worden zoveel mogelijk gescheiden;
- 5. Afwalwaterketen en watersysteem samen met de partners als één geheel beheren.
De ambities zijn voor de programma's waterveiligheid, watersysteem (voldoende en schoon) en waterketen vertaald in doelen en maatregelen voor 2021.
Uitgangspunt bestemmingsplan
Bij veranderingen op of rondom het oppervlaktewater en waterkeringen evenals bij de realisatie van voldoende waterberging voor nieuwe ontwikkelingen zijn de regels van de keur van het waterschap van toepassing.
Gemeentelijk beleid
Om te anticiperen op (beleids)ontwikkelingen en om de leefkwaliteit van de stad te vergroten heeft Apeldoorn gezamenlijk met het waterschap Veluwe en Vitens in 2005 een gemeentelijk waterplan opgesteld. Het Waterplan Apeldoorn is door de gemeenteraad vastgesteld en gekozen is voor het ambitieniveau Actief Duurzamer. De belangrijkste opgaven met ruimtelijk consequenties zijn het afkoppelen en bergen van regenwater en het creëren van waterberging in beekzones.
Bij herontwikkeling, herinrichting en herstructurering zal het verhard oppervlak in het stedelijk gebied zoveel mogelijk afgekoppeld worden om het watersysteem op orde te krijgen. Ten westen van het Apeldoorns Kanaal wordt het regenwater in de bodem geïnfiltreerd of zoveel mogelijk vastgehouden in een groenzones, bijvoorbeeld naast beken en sprengen. Ten oosten van het kanaal wordt het regenwater in de vijvers geborgen.
Het Gemeentelijk Rioleringsplan 2016 – 2020 (GRP) is in 2016 door de gemeenteraad vastgesteld. In het GRP is de gemeentelijke invulling van de zorgplichten voor afvalwater, regenwater en grondwater beschreven. De zorgplichten vormen het kader voor de ruimtelijke invulling van water en riolering en bestemmingsplannen. Het GRP is uitgewerkt in concrete opgaven, onderzoeken en maatregelen met een financiële dekking voor de planperiode.
Speerpunt in het GRP is het anticiperen op de effecten van klimaatverandering, zoals wateroverlast door extreme buien en verdroging door langere droge perioden. Effecten van verdroging zijn periodiek lagere grondwaterstanden en lagere beekafvoeren. Deze effecten kunnen worden tegengegaan door de inrichting van de openbare ruimte aan te passen en regenwater van verhardingen niet versneld af te voeren via de riolering, maar af te koppelen en lokaal te infiltreren in de bodem. Bewoners zal ook gevraagd worden zelf actief bij te dragen aan de klimaatopgave door de regenwaterafvoer van hun woningen af te koppelen van het vuilwaterriool en hun tuinen te vergroenen. Door deze afkoppelstrategie langjarig door te zetten ontstaat een klimaatrobuuste omgeving. Door het regenwater meer onderdeel te laten zijn van de openbare ruimte neemt tevens de belevingswaarde en ruimtelijke kwaliteit verder toe.
Uitgangspunten bestemmingsplan
Bij het uitvoeren van de watertoets worden de effecten op de waterhuishouding in beeld gebracht en getoetst aan het beleid. Ontwikkelingen moeten voldoen aan de uitgangspunten uit het waterbeleid. Uitgangspunt is dat deze ontwikkeling niet leidt tot wateroverlast. Het afstromende hemelwater mag niet op het gemeentelijke (druk)riool worden aangesloten .
Binnen deze ontwikkeling wordt het afstromende hemelwater op eigen terrein opvangen, geborgen en vertraagd afgevoerd naar het grondwater (infiltratie) dan wel vertraagd afgevoerd naar het oppervlaktewater indien aanwezig. Dit volgens de huidige richtlijnen van de gemeente Apeldoorn.
De ruimtelijke inrichting wordt tevens zodanig aangepast dat hevige regenval niet leidt tot wateroverlast, bijvoorbeeld door het oppervlak aan verhardingen te verminderen, de maaiveldmorfologie te optimaliseren enzovoorts. Daarnaast wordt ruimte gecreëerd voor tijdelijke waterberging in de openbare ruimte met name in groenzones en wordt aandacht gevraagd voor grondwaterneutraal bouwen.
4.2.2 Afstemming met beleid
Beide locaties liggen buiten bestaand stedelijk gebied en zijn 3,5 en 3,0 hectare groot. De locaties bevinden zich direct naast of gescheiden door een weg van een watergang en grenzen daarbij aan de Keurzones van het waterschap. De locaties liggen niet binnen de zoekgebieden voor waterberging die de provincie Gelderland in de Omgevingsvisie heeft vastgelegd.
Grondwater
Beide locaties liggen ten oosten van het Apeldoorns Kanaal en daarmee liggen deze niet in de grondwaterfluctuatiezone die de provincie Gelderland in de Omgevingsvisie heeft vastgelegd. Voor de locaties geldt dat er geen (actieve) grondwatermonitoring plaatsvindt en er geen peilbuisgegevens beschikbaar zijn. Er is in en in de buurt van de locaties geen grondwateroverlast bekend. Doordat de locaties naast watergangen zijn gelegen, zal de waterstand een sterke invloed hebben op de grondwaterstanden aldaar. Om grondwateroverlast te voorkomen dient bij de ontwikkeling van het plangebied rekening gehouden te worden met voldoende drooglegging en ontwateringsmogelijkheden. Grondwater mag hierbij niet structureel worden afgevoerd. Hierdoor zal het plan grondwaterneutraal worden ontwikkeld.
Oppervlaktewater en waterafhankelijke natuur
Zoals beschreven zijn beide locaties gelegen in de buurt van een waterloop. De locatie klimaatbos Apeldoorns Kanaal wordt hiervan gescheiden door een weg lang het Apeldoorns kanaal. Door dit plan ontstaat geen extra oppervlaktewater. Er zal niet geloosd worden op het oppervlaktewater. Aangezien er bos wordt ontwikkeld wordt, hebben de plannen geen nadelige gevolgen voor de kwaliteit van het oppervlaktewater. Het plan heeft geen nadelige gevolgen voor het oppervlaktewatersysteem in de omgeving.
Door de ligging in de nabijheid van watergangen is in de nabijheid waterafhankelijke natuur aanwezig. Door in de inrichting rekening te houden met de bestaande natuurwaarden heeft het plan geen nadelige gevolgen voor deze waterafhankelijke natuur.
Afvoer van regenwater
Regenwater wordt ter plekke vastgehouden en zakt in de bodem -daarmee is er geen (extra) afvoer van regenwater voorzien dan in de huidige situatie.
Afvoer van afvalwater
Er zal op beide locaties geen aanbod van afvalwater zijn en daarmee geen afvoer van afvalwater plaatsvinden.
Watertoets
De watertoets is ingesteld om het aspect water in een vroeg stadium mee te nemen bij ruimtelijke plannen en besluiten. De watertoets is wettelijk verplicht en heeft als doel om gezamenlijk met de waterbeheerders de waterhuishoudkundige doelstellingen in een zo vroeg mogelijk stadium in ruimtelijke ontwikkelingen op te nemen. De gemaakte afspraken worden in de waterparagraaf van het bestemmingsplan opgenomen.
Het plan omvat géén woningen of extra verhard oppervlak. Het plangebied ligt niet in een Keurzone of in een zoekgebied voor waterberging. Het plan betreft geen HEN-water (inclusief beschermingszone), landgoed, weg, spoorlijn, damwand, scherm, ontgronding et cetera. Bovendien zal er niet meer dan de landelijke afvoernorm geloosd gaan worden op het oppervlaktewater. Daarom is dit plan in het kader van de watertoets een postzegelplan als omschreven door Waterschap Vallei en Veluwe. Voor het plan geldt dan ook het standaard wateradvies.
Om deze redenen is het plegen van overleg met het waterschap als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening achterwege gelaten, dit in overeenstemming met de richtlijn 'Watertoetsprocedureregels voor postzegelplannen' van het waterschap.
4.3 Natuurwaarden
4.3.1 Wettelijk kader en beleid
4.3.2 Onderzoeksresultaten
Onderzocht is of er op grond van de hiervoor beschreven regelgeving en beleid beschermde natuurwaarden aanwezig zijn in het plangebied. Ook is nagegaan of de ruimtelijke ontwikkeling die dit bestemmingsplan mogelijk maakt, negatieve effecten kan hebben op beschermde natuur buiten het plangebied. Per locatie is hiervoor een onderzoeksrapport opgesteld door Bureau Waardenburg. Beide rapporten zijn opgenomen in bijlage 3 van de Bijlagen bij de toelichting. Per locatie volgt hierna een toelichting
4.4 Archeologie
4.4.1 Beleid
4.4.2 Onderzoeksresultaten
Klimaatbos Kanaal Noord
De locatie klimaatbos Apeldoorns Kanaal is op de gemeentelijke archeologische beleidskaart gelegen binnen een 'zone met (middel)hoge verwachting' en binnen een "zone met lage verwachting. Dit betekent dat archeologisch onderzoek noodzakelijk is bij bodemingrepen dieper dan 35 cm -mv en een verstoringsoppervlakte groter dan 500 m2 respectievelijk 2.500 m2.
Klimaatbos Groote Wetering
De locatie klimaatbos Groote Wetering is op de gemeentelijke archeologische beleidskaart gelegen binnen een "zone met lage archeologische verwachting'. Dit betekent dat archeologisch onderzoek noodzakelijk is bij bodemingrepen dieper dan 35 cm -mv en een verstoringsoppervlakte groter dan 2.500 m2.
Op alle locaties bestaan de werkzaamheden uit het aanleggen van bosplantsoen, waarbij geen ingrepen dieper dan 35 cm -mv plaatsvinden. Archeologische onderzoek is daarom niet nodig.
4.5 Cultuurhistorie
4.5.1 Wettelijk kader en beleid
4.5.2 Cultuurhistorische analyse
Klimaatbos Apeldoorns Kanaal
Klimaatbos Apeldoorns Kanaal ligt ten dele in gebied met hoge attentiewaarde op de cultuurhistorische beleidskaart, vanwege de nabijheid van het Apeldoorns Kanaal. Een gedeelte van het plangebied is in de periode ca. 1880-1930 reeds bebost geweest, en daarna is het agrarische grond (voornamelijk grasland) geworden. De aanleg van het klimaatbos heeft geen negatieve invloed op de cultuurhistorische structuur van het kanaal en het overige landschap, de keuze van de beplanting is gebiedseigen en passend bij de bodemsamenstelling en – opbouw en is dus toelaatbaar vanuit cultuurhistorisch perspectief.
Klimaatbos Groote Wetering
Klimaatbos Groote Wetering ligt in gebied met een lage attentiewaarde op de cultuurhistorische beleidskaart. Niettemin ligt het in een bijzonder cultuurlandschap, waarvoor vanuit het cultuurhistorische beleid wordt aanbevolen om de aanwezige cultuurhistorische waarden te behouden, te herstellen en te versterken (zie paragraaf 2.2.1). Het is oud hooiland, waarin de typische oude verkaveling, de typische openheid en het agrarische gebruik met voornamelijk grasland tot op de dag van vandaag zijn behouden.
In beginsel is het beplanten met opgaande beplanting vanuit cultuurhistorisch perspectief daarom ongewenst in dit gebied. Om het bosje echter ligt op de overgang van twee landschappen (broekland en landgoederen) en aan de Groote Wetering, de beplanting compact wordt gehouden en aansluit op een bestaand bosje, het de toegankelijkheid van het landschap vergroot en de cultuurhistorie ervan meer zichtbaar maakt en daarnaast bijdraagt aan het klimaat is dit bij uitzondering en in het algemeen belang aanvaardbaar.
4.6 Financieel-economische Uitvoerbaarheid
In artikel 6.12, lid 1 en 2 van de Wro is bepaald dat de gemeente bij een besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan een exploitatieplan vaststelt voor gronden waarop een bouwplan is voorgenomen als bedoeld in artikel 6.2.1. Bro. Met de realisatie van een klimaatbos is geen sprake van een bouwplan in de zin van artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening. Om die reden hoeft er geen exploitatieplan te worden vastgesteld.
De gronden in het plangebied zijn of komen in eigendom van provincie Gelderland en zullen ook door de provincie worden ontwikkeld. De provincie Gelderland heeft hiervoor budget gereserveerd. Met het initiatief zijn geen kosten voor de gemeente gemoeid, behalve de kosten voor het opstellen van het bestemmingsplan en het doorlopen van de bijbehorende procedure. De economische uitvoerbaarheid wordt hiermee geacht voldoende te zijn aangetoond.
5 Juridische Planopzet
5.1 Inleiding
In hoofdstuk 2 is de voorgestane invulling van het plangebied beschreven. Hoofdstuk 4 toont aan dat deze invulling uitvoerbaar is. De volgende stap is het treffen van een juridische regeling die de invulling mogelijk maakt. Dit hoofdstuk beschrijft deze regeling. In paragraaf 5.2 wordt het karakter van dit bestemmingsplan beschreven. Paragraaf 5.3 beschrijft de gebruikte bestemmingen. Hier worden zowel de regels als de weergave van de bestemmingen op de plankaart beschreven. De beschrijving geeft aan hoe de regeling geïnterpreteerd moet worden. In paragraaf 5.4 tenslotte worden de algemene regels en de overgangs- en slotregels besproken.
5.2 Karakter Bestemmingsplan
Bestemmingsplan Klimaatbossen is een ontwikkelingsplan, waarin de toekomstige situatie uitgangspunt is voor de wijze van bestemmen.
Voor de regels en de plankaart is gebruik gemaakt van de Apeldoornse standaard, die aansluit bij de systematiek van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012.
5.3 Bestemmingen
Bestemmingen worden vastgelegd in de regels en op de plankaart. Samen geeft dit de regels voor gebruik en bebouwing van de grond. De voor dit plangebied opgenomen bestemming Natuur wordt hierna besproken
Natuur (artikel 3)
De klimaatbossen die in dit plan worden mogelijk gemaakt krijgen de bestemming Natuur. Binnen deze bestemming zijn zowel bossen als open natuurgebieden toegestaan. De bestemming richt zich op het behoud en versterken van de natuurwaarden. Daarnaast is recreatief medegebruik in de vorm van paardrijden, wandelen en fietsen toegestaan. Hiertoe mogen ook paden worden aangelegd.
Het bouwen is beperkt tot bouwwerken, geen gebouwen zijnde, uitsluitend ten behoeve van recreatief medegebruik waarvan de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 2 m. Hierbij valt te denken aan en informatievoorzieningen. Hekwerken, waaronder erf- en terreinafscheidingen zijn niet toegestaan (tenzij vergunningvrij op grond van artikel 2 bijlage II van het Bor). Deze bouwregels staan opgenomen in het bebouwingsschema in artikel 3.2
Verder is van belang dat er een omgevingsvergunning nodig is voor het uitvoeren van diverse werkzaamheden. Hiervoor is een verwijzing naar artikel 15 opgenomen. Voor een aantal van de in dit artikel genoemde werkzaamheden is geen vergunning nodig voor de aanleg van het klimaatbos. Deze werkzaamheden zijn in het kader van dit bestemmingsplan reeds getoetst aan de in dit artikel opgenomen beoordelingscriteria.
Bevoegd gezag
Waar dit bestemmingsplan de bevoegdheid in het leven roept om af te wijken van de regels, is die bevoegdheid toebedeeld aan het bevoegd gezag. Over het algemeen zal dat bevoegd gezag het college van burgemeester en wethouders zijn. In een enkel geval zijn op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht gedeputeerde staten dan wel de minister bevoegd gezag voor het verlenen van de omgevingsvergunning en daarmee ook voor het bij die omgevingsvergunning afwijken van de regels van dit bestemmingsplan.
5.4 Algemene Regels En Overgangs- En Slotregels
5.4.1 Algemene regels
In hoofdstuk 3 (Algemene regels) staan de regels die gelden voor alle bestemmingen. In artikel 5 zijn bouwregels opgenomen die voor alle bestemmingen gelden. Lid 5.1 bevat onder andere de bepaling over ondergronds bouwen. Hierin is bepaald dat ondergronds bouwen alleen daar is toegestaan waar ook bovengronds gebouwd mag worden, mits er een functionele relatie bestaat met de bovengronds toegelaten functie. Het laatste onderdeel van dit lid geeft een regeling voor legaal gebouwde (delen van) bouwwerken die niet voldoen aan de in het plan voorgeschreven maatvoering. De aanwezige maten zijn dan toegelaten, ook bij eventuele herbouw van het bouwwerk. Dit geldt alleen daar waar de afwijking voorkomt. Het laatste onderdeel van dit lid geeft een regeling voor legaal gebouwde (delen van) bouwwerken die niet voldoen aan de in het plan voorgeschreven maatvoering. De aanwezige maten zijn dan toegelaten, ook bij eventuele herbouw van het bouwwerk. Dit geldt alleen daar waar de afwijking voorkomt.
Lid bevat de afdekbepaling. Hierin is bepaald dat gebouwen altijd van een kap moeten worden voorzien, uiteraard mits ze hoger worden gebouwd dan de ter plaatse aangegeven maximale goothoogte. ard mits ze hoger worden gebouwd dan de ter plaatse aangegeven maximale goothoogte.>
In artikel 6 staan de algemene gebruiksregels. In de leden 6.1.1 en is beschreven welke vormen van gebruik in ieder geval gelden als gebruik in strijd met de bestemming. In de leden 6.1.2 en is het daadwerkelijke strijdig gebruik strafbaar gesteld. Dit is noodzakelijk voor vormen van gebruik waarvoor het niet mogelijk en wenselijk is een omgevingsvergunning te verlenen en de strafbaarstelling van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht derhalve niet van toepassing is.
In artikel 13 staan de procedureregels die bij het stellen van nadere eisen moeten worden toegepast. Procedureregels voor het bij omgevingsvergunning afwijken van de regels van het bestemmingsplan zijn niet opgenomen omdat daarvoor de procedure uit de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van toepassing is. De procedureregels voor uitwerkings- en wijzigingsplannen staan in de Wet ruimtelijke ordening. Artikel 14 tenslotte geeft aan welke regeling geldt wanneer wordt verwezen naar andere wettelijke regelingen en plannen. De overige artikelen bevatten bekende regels die geen nadere bespreking behoeven.
5.4.2 Bepalingen over waarden, milieuzones en andere zones
In hoofdstuk 3 zijn ook de regels voor de in het plangebied voorkomende waarden, opgenomen. Dit zijn regels voor waarden die bij een groter plangebied in meerdere bestemmingen voorkomen. Door middel van gebiedsaanduidingen is aangegeven waar deze zones voorkomen. Het gaan om de gebiedsaanduidingen overige zone - a-watergang, overige zone - ecologischeverbindingszone en de aanduidingen voor archeologische waarden, te weten overige zone - hogearcheologische verwachtingswaarde en overige zone - lage archeologische verwachtingswaarde.
Archeologie
De Archeologische beleidskaart 2015 kent zes categorieën gebieden met een verschillende archeologische verwachting. Voor twee van die categorieën bevat het bestemmingsplan geen regeling. De bescherming van terreinen met monumentale archeologische waarden, oftewel de archeologische monumenten, is geregeld in de Erfgoedwet, de Monumentenwet en de gemeentelijke monumentenverordening. Van de zones met geen archeologische verwachting staat vast dat er geen archeologische waarden (meer) zijn. Voor de overige vier categorieën wordt in bestemmingsplannen een beschermende regeling opgenomen.
Gebieden die op de archeologische beleidskaart zijn aangemerkt als Terrein met vastgestelde archeologische waarden hebben de aanduiding 'overige zone – vastgestelde archeologische waarden' gekregen, gebieden die zijn aangemerkt als Terrein met archeologische waarden hebben de aanduiding 'overige zone – archeologische waarden' gekregen. Voor beiden geldt dat bij het indienen van een aanvraag om omgevingsvergunning voor een bouwwerk waarvoor een bodemingreep wordt gedaan met een oppervlakte van meer dan 50 m2 (vastgestelde archeologische waarden) respectievelijk 100 m2 (archeologische waarden) en een diepte van 35 cm onder het vastgestelde maaiveld tevens een archeologisch onderzoeksrapport moet worden ingediend. Gebieden die op de archeologische beleidskaart zijn aangemerkt als Zone met (middel)hoge archeologische verwachting hebben de aanduiding 'overige zone – hoge archeologische verwachtingswaarde' gekregen, gebieden die zijn aangemerkt als Zone met lage archeologische verwachting hebben de aanduiding 'overige zone – lage archeologische verwachtingswaarde' gekregen. Hiervoor geldt dat bij het indienen van een aanvraag om omgevingsvergunning voor een bouwwerk waarvoor een bodemingreep wordt gedaan met een oppervlakte van meer dan 500 m2 (hoge archeologische verwachtingswaarde) respectievelijk 2.500 m2 (lage archeologische verwachtingswaarde) en een diepte van 35 cm onder het vastgestelde maaiveld tevens een archeologisch onderzoeksrapport moet worden ingediend.
Voor een aantal werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden die mogelijke archeologische waarden in de bodem kunnen verstoren geldt voor alle vier de categorieën dat ze niet mogen worden uitgevoerd tenzij daarvoor een omgevingsvergunning is verleend. Daarbij gelden dezelfde oppervlakten en diepte als hiervoor genoemd. De vergunning kan alleen worden verleend als uit archeologisch onderzoek blijkt dat de archeologische waarden niet onevenredig worden aangetast.
Wanneer de archeologische waarde van het terrein al uit andere informatie (bijvoorbeeld uit eerder uitgevoerd onderzoek) in voldoende mate is vastgesteld, is het niet nodig nieuw onderzoek uit te voeren.
Als uit het archeologisch onderzoeksrapport blijkt dat de archeologische waarden door het oprichten van het bouwwerk of door het uitvoeren van de werkzaamheden zullen worden verstoord kan het bevoegd gezag bepaalde voorschriften aan de omgevingsvergunning verbinden. Deze voorschriften kunnen bestaan uit het treffen van technische maatregelen of uit het uitvoeren van nader onderzoek; van beide dient verslag aan het bevoegd gezag uitgebracht te worden.
Archeologisch onderzoek kent vele vormen en maten. Voor het archeologische onderzoeksrapport dat bij een vergunningaanvraag moet worden ingediend wordt meestal in eerste instantie een archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd, eventueel aangevuld met een verkennend booronderzoek. Veelal is na deze fase bekend of vrijgave van het terrein mogelijk is of dat nader (of aanvullend) onderzoek noodzakelijk is. Het nader of aanvullend onderzoek, dat bij wijze van voorschrift aan de omgevingsvergunning verplicht kan worden gesteld, kan bijvoorbeeld bestaan uit een gedetailleerder booronderzoek of het graven van proefsleuven om een vindplaats op te sporen of uit te sluiten. Uiteindelijk kunnen deze vormen van onderzoek erin resulteren dat een behoudenswaardige archeologische vindplaats is aangetroffen. Afhankelijk van de ontwikkeling zal de vindplaats in dat geval ex situ (door een opgraving) of in situ (door inpassing in het plan) behouden moeten worden.
Bepalend voor het al dan niet bestaan van een onderzoeksverplichting zijn steeds de oppervlakte en de diepte van de bodemingreep. Bij de oppervlakte van de bodemingreep gaat het om de daadwerkelijk verstoorde oppervlakte. Als een gebouw op stroken gefundeerd wordt en er geen extra graafwerk plaatsvindt, dan geldt als bodemingreep alleen de oppervlakte van de strokenfundering. Wordt daarentegen ook de grond tussen de stroken dieper dan 35 cm vergraven, dan geldt als bodemingreep de volledige oppervlakte van het gebouw. Wanneer een gebouw wordt onderkelderd, wordt in de regel een flink grotere bouwput gegraven dan de oppervlakte van het gebouw. Daarom geldt als bodemingreep bij een onderkeldering de oppervlakte van de bouwput. Om dit zeker te stellen is in artikel 2 over de wijze van meten bepaald hoe de oppervlakte van een bodemingreep moet worden gemeten.
In de regels is bepaald dat de diepte van de bodemingreep wordt bepaald vanaf de vastgestelde maaiveldhoogte van het Actueel Hoogtebestand Nederland 2 (AHN2). De AHN2 is een digitale hoogtekaart van Nederland, met voor heel Nederland gedetailleerde en precieze hoogtegegevens die de ligging van het maaiveld met grote nauwkeurigheid weergeeft. Door het hanteren van deze vastgestelde hoogteligging wordt bereikt dat niet alleen bij een eenmalige bodemingreep dieper dan 35 cm onder AHN2-maaiveld er een plicht tot het uitvoeren van archeologisch onderzoek is, maar dat dat ook het geval is als er in de loop der jaren bij achtereenvolgende activiteiten meer dan 35 cm onder deze vastgestelde maaiveldhoogte gegraven wordt. In de begripsbepalingen is een definitie van het begrip AHN2-maaiveld opgenomen.
5.4.3 Overgangs- en slotregels
Hoofdstuk 4 bevat tot slot het overgangsrecht voor bouwwerken en gebruik en de titel van het bestemmingsplan.
6 Inspraak En Overleg
6.1 Totstandkoming Plan
Dit plan is tot stand gekomen in samenwerking tussen de provincie Gelderland (initiatiefnemer) en de gemeente Apeldoorn. Door middel van bijeenkomsten en keukentafelgesprekken zijn omwonenden en eigenaren van naastgelegen percelen bij de planvorming betrokken.
Het plan is per locatie voorgelegd aan de direct omwonenden en/of de betrokken dorps- en wijkraden en bedrijvenkring. In bijlage 4 van de Bijlagen bij detoelichting is hiervan een geanonimiseerd verslag opgenomen. Uit de verslaglegging blijkt dat er per locatie specifieke en locatiegebonden onderwerpen zijn besproken. Ook blijkt uit het verslag dat er gestreefd is om aan de wensen van omwonenden waar mogelijk en binnen de kaders van het project invulling te geven.
6.2 Overleg Ex Artikel 3.1.1 Besluit Ruimtelijke Ordening
Het concept ontwerp van dit bestemmingsplan is in het kader van het overleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening toegezonden aan de provincie Gelderland, het waterschap Valei en Veluwe en de gemeente Voorst. De reacties van deze instanties zijn hieronder samengevat en van antwoord voorzien.
6.2.1 Provincie Gelderland
Dit plan betreft mede een provinciaal initiatief. Afstemming over het concept ontwerpbestemmingsplan en de daarin beschreven provinciale belangen heeft intern plaatsgevonden. De provincie heeft aangegeven dat formeel vooroverleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening daarmee niet nodig is.
6.2.2 Waterschap Valei en Veluwe
Door de provincie Gelderland is over dit intiatief overleg gevoerd met het waterschap Valei en Veluwe en over de inrichting van de locatie klimaatbos Groote wetering. Het Waterschap heeft geen reactie op het concept ontwerpbestemmingsplan gegeven.
6.2.3 Gemeente Voorst
Door de provincie Gelderland is over dit intiatief overleg gevoerd met de gemeente Voorst en over de inrichting van de locatie klimaatbos Groote wetering. De gemeente Voorst heeft geen reactie op het concept ontwerpbestemmingsplan gegeven.
Bijlage 1 Inrichtingsplan Klimaatbos Apeldoorns Kanaal
Bijlage 1 inrichtingsplan klimaatbos Apeldoorns Kanaal
Bijlage 2 Inrichtingsplan Klimaatbos Groote Wetering
Bijlage 2 inrichtingsplan klimaatbos Groote Wetering
Bijlage 3 Natuurwaardenonderzoek
Bijlage 3 Natuurwaardenonderzoek
Bijlage 4 Verslag Participatie
Bijlage 4 Verslag participatie
Bijlage 5 Procedureschema
Ontwerpplan ter inzage | 11-03-2021 - 21-04-2021 |
Vaststelling door gemeenteraad | 16-09-2021 |
Terinzagelegging vastgesteld plan | 30-09-2021 - 10-11-2021 |