Broeklanderweg 45 Beemte Broekland
Bestemmingsplan - gemeente Apeldoorn
Vastgesteld op 18-04-2024 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
1.1 plan
Het bestemmingsplan Broeklanderweg 45 Beemte Broekland met identificatienummer NL.IMRO.0200.bp1458-vas1 van de gemeente Apeldoorn.
1.2 bestemmingsplan
De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.
1.3 aan- of uitbouw
Een aan een hoofdgebouw toegevoegd visueel ondergeschikt bouwdeel, waarin woonfuncties zijn toegestaan.
1.4 aanduiding
Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.5 aanduidingsgrens
De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.6 aanduidingsvlak
Een vlak, door aanduidingsgrenzen van andere vlakken gescheiden.
1.7 aanvullend assortiment van een tuincentrum
Artikelen die een relatie hebben met het basisassortiment van een tuincentrum, waaronder in ieder geval worden begrepen vissen en andere dieren, dierenbenodigdheden, zwembaden, hengelsportartikelen, tuinkleding en -schoeisel, tuinspeelgoed, woon-, kado- en sfeer-artikelen en vuurwerk.
1.8 achtererfgebied
Erf achter de lijn die het hoofdgebouw doorkruist op 1 meter achter de voorkant en van daaruit evenwijdig loopt met het aangrenzend openbaar toegankelijk gebied, zonder het hoofdgebouw opnieuw te doorkruisen of in het erf achter het hoofdgebouw te komen. Indien op een perceel meer gebouwen aanwezig zijn die noodzakelijk zijn voor de verwezenlijking van de bestemming of indien het hoofdgebouw geen woning is, maar op het perceel wel een of meer op de grond staande woningen aanwezig zijn, wordt het achtererfgebied bepaald door het hoofdgebouw, de woning of een van de andere hiervoor bedoelde gebouwen, waarvan de voorkant het dichtst is gelegen bij openbaar toegankelijk gebied.
1.9 agrarisch bedrijf
Een bedrijf, waaronder begrepen een productiegerichte paardenhouderij, dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren, waarop een bedrijfsmatige, op de markt gerichte productie plaatsvindt, die een wezenlijke bijdrage aan de inkomensvorming levert.
1.10 AHN2-maaiveld
De maaiveldhoogte die is vastgelegd in het Actueel Hoogtebestand Nederland 2.
1.11 ander werk
Een werk, geen bouwwerk zijnde.
1.12 antennedrager
Een antennemast of andere constructie bedoeld voor de bevestiging van een antenne.
1.13 antenne-installatie
Een installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de al dan niet in een techniekkast opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie.
1.14 A-watergang
Een watergang van overwegend belang voor de waterhuishouding en waterberging, met inbegrip van oevers, taluds, kaden en onderhoudspaden, die in beheer en onderhoud is bij het waterschap.
1.15 basisassortiment van een tuincentrum
Basisartikelen die bij tuincentra verkrijgbaar zijn, bestaande uit:
- a. levend materiaal, waaronder in ieder geval begrepen bollen, knollen, zaden, bomen (waaronder kerstbomen), heesters, coniferen, vaste planten, seizoengroen/perkgoed, kamerplanten en snijbloemen;
- b. dood materiaal, waaronder in ieder geval begrepen gewasbescherming, meststoffen, grondproducten, vijver- en fonteinmateriaal, bestratingsmateriaal, tuinhout, blokhutten, kasjes, serres, tuingereedschappen, video's en boeken over tuin en planten, potterij, barbecue-artikelen, vuurpotten, tuinmeubelen, tuinverlichting, terrasaankleding en feestdagenartikelen.
1.16 bebouwing
Eén of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
1.17 bedrijfsmatige exploitatie
Het door middel van een bedrijf, stichting of andere rechtspersoon beheren of exploiteren van recreatieverblijven, waarbij voor recreatieverblijven geldt dat daar permanent wisselende recreatieve (nacht)verblijfsmogelijkheden worden geboden.
1.18 bedrijfswoning
Een woning die een functionele binding heeft met het bedrijf, de instelling of de inrichting, ten behoeve van beheer van en/of toezicht op het bedrijf, de instelling of de inrichting.
1.19 beroepsuitoefening aan huis
Een dienstverlenend beroep op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig of technisch gebied of daarmee gelijk te stellen activiteiten, dat in een woning of bedrijfswoning (inclusief bijgebouwen) wordt uitgeoefend, waarbij de (bedrijfs)woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitstraling of uitwerking heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is.
1.20 beschermd dorpsgezicht
Gebied dat burgemeester en wethouders hebben aangewezen als beschermd dorpsgezicht als bedoeld in de Monumentenverordening.
1.21 bestaand
- bij bouwwerken: een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan legaal aanwezig of in uitvoering is dan wel gebouwd kan worden krachtens een vergunning;
- bij gebruik: het legale gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, met dien verstande dat bij veehouderijbedrijven wordt uitgegaan van de ammoniakemissie, de vloeroppervlakte aan stalruimte en het aantal dierplaatsen per bedrijf dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan bij of krachtens de wet maximaal is toegestaan.
1.22 bestemmingsgrens
De grens van een bestemmingsvlak.
1.23 bestemmingsvlak
Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.24 bouwen
Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.
1.25 bouwgrens
De grens van een bouwvlak.
1.26 bouwlaag
Een doorlopend gedeelte van een gebouw, begrensd door op gelijke of bij benadering gelijke bouwhoogte liggende vloeren of balklagen.
1.27 bouwvlak
Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.
1.28 bouwwerk
Elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
1.29 bruto vloeroppervlakte
De gezamenlijke vloeroppervlakte ten dienste van kantoren, winkels, horeca of andere bedrijven, met inbegrip van de daarbij behorende magazijnruimte en overige dienstruimten.
1.30 bijgebouw
Een niet voor bewoning bestemd gebouw, dat ten dienste staat van en in bouwmassa ondergeschikt is aan de woning, waaronder in ieder geval begrepen een huishoudelijke bergruimte, garage of hobbyruimte.
1.31 bijzondere boom
Een als zodanig aangeduide boom, die is vermeld op de krachtens de Algemene Plaatselijke Verordening vastgestelde lijst van bijzondere bomen.
1.32 containerveld
Afgedekte gronden ten behoeve van de bovengrondse teelt van planten in containers
1.33 dependance
Een voor de huisvesting van een zelfstandig huishouden geschikt gebouw dat blijvend onderdeel uitmaakt van de kavel van het hoofdgebouw.
1.34 detailhandel
Het bedrijfsmatig te koop of te huur aanbieden, hieronder begrepen de uitstalling ten verkoop of verhuur, het verkopen, verhuren en/of leveren van goederen en diensten aan degenen die deze goederen en diensten kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.
1.35 dienstverlening
Het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen.
1.36 evenementen
Periodieke en/of incidentele manifestaties zoals sportmanifestaties, concerten, bijeenkomsten, voorstellingen, tentoonstellingen, shows, thematische beurzen en thematische markten. Onder evenementen worden in ieder geval niet begrepen activiteiten die zijn gericht op verkoop uit grote partijen met een beperkt assortiment door één of enkele aanbieders.
1.37 folly
Een bouwwerk bedoeld ter verfraaiing, als blikvanger of oriëntatiepunt, niet noodzakelijkerwijs functioneel van aard.
1.38 gebouw
Elk bouwwerk dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.39 gebruiksgerichte paardenhouderij
Een paardenhouderij waar het rijden met paarden primair gericht is op de ruiter/amazone, waaronder begrepen een pensionstalling.
1.40 geurgevoelig object
Een gebouw dat is bestemd voor en dat blijkens aard, indeling en inrichting geschikt is voor wonen of menselijk verblijf en dat daarvoor permanent of op een daarmee vergelijkbare wijze wordt gebruikt.
1.41 glastuinbouwbedrijf
Een bedrijf en/of bedrijfsonderdeel dat is gericht op de teelt of veredeling van gewassen, geheel of nagenoeg geheel met behulp van een glasopstand met een oppervlakte van ten minste 2.500 m2, waarop een bedrijfsmatige, op de markt gerichte productie plaatsvindt, die een wezenlijke bijdrage aan de inkomensvorming levert.
1.42 groepsaccommodatie
Een gebouw of een gedeelte van een gebouw dat niet voor permanente bewoning bestemd is en dat gedurende het hele jaar gebruikt wordt voor recreatief nachtverblijf door wisselende groepen personen.
1.43 grondgebonden agrarisch bedrijf
Een agrarisch bedrijf dat overwegend afhankelijk is van de bij het bedrijf behorende gronden als agrarisch productiemiddel en waar (nagenoeg) geheel gebruik wordt gemaakt van open grond, waaronder begrepen grondgebonden veehouderij.
1.44 grondgebonden veehouderij
Een agrarisch bedrijf dat overwegend gericht is op het houden van dieren en voor de bedrijfsvoering afhankelijk is van het producerend vermogen van de grond die tot dat bedrijf behoort.
1.45 hobbymatig agrarisch gebruik
Het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren ondergeschikt aan de onderliggende bestemming.
1.46 hoofdgebouw
Een gebouw dat op een kavel door zijn ligging, constructie, afmetingen of functie als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.
1.47 intensieve veehouderij
Een agrarisch bedrijf of dat deel van een agrarisch bedrijf waar tenminste 250 m2 aan bedrijfsvloeroppervlakte aanwezig is dat gebruikt wordt als veehouderij volgens de Wet milieubeheer voor het houden van vee, pluimvee en nertsen, waarbij dit houden van vee geheel of nagenoeg geheel plaatsvindt in gebouwen. Het biologisch houden van dieren conform een regeling krachtens artikel 2 van de Landbouwkwaliteitswet, het houden van melkrundvee, schapen of paarden en het houden van dieren uitsluitend of in hoofdzaak ten behoeve van natuurbeheer wordt niet aangemerkt als intensieve veehouderij.
1.48 kamerverhuurbedrijf
Het exploiteren van onroerende zaken door bedrijfsmatige verhuur van in hoofdzaak afzonderlijke kamers ten behoeve van bewoning.
1.49 kampeermiddel
Een tent, tentwagen, kampeerauto of caravan dan wel enig ander onderkomen of enig ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelte daarvan, voor zover geen recreatiewoning, trekkershut of stacaravan zijnde; een en ander voor zover deze onderkomens of voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor verblijfsrecreatie.
1.50 kantoor
Een (deel van een) gebouw dat door aard, indeling en inrichting kennelijk is bedoeld voor het verrichten van werkzaamheden van hoofdzakelijk administratieve aard.
1.51 kas
Een gebouw, bestaande uit glas of ander lichtdoorlatend materiaal, dienend tot het kweken van gewassen.
1.52 kavel
De bij een bestaand of te realiseren gebouw behorende gronden, samenvallend met de eigendomsgrens of met de grens van het gehuurde.
1.53 kwekerij
Een agrarisch bedrijf gericht op het telen, kweken en verzorgen van sierteeltgewassen (bomen, heesters, planten en bloemen) of tuinbouwzaden, waarbij de exploitatie van het bedrijf geheel of grotendeels gebonden is aan ter plaatse of in de nabijheid aanwezige gronden.
1.54 lawaaisporten
De autosport, de motorsport, de (model-)vliegsport, karting en soortgelijk geluidproducerende sporten.
1.55 manege
Een bedrijf dat in hoofdzaak is gericht op het op eigen terrein binnen of buiten een gebouw gelegenheid geven tot het beoefenen van de paardensport en als ondergeschikte activiteit al dan niet mogelijkheden biedt voor het verblijf en de verzorging van paarden al dan niet gecombineerd met het fokken, africhten en verkopen van paarden.
1.56 nevenactiviteit
Een activiteit die uitsluitend naast een feitelijk aanwezige hoofdfunctie en uitsluitend door de bewoner en/of ondernemer van die hoofdfunctie uitgeoefend kan worden en wat betreft vloeroppervlakte ondergeschikt is aan die hoofdfunctie.
1.57 nutsvoorziening
Een voorziening ten behoeve van de telecommunicatie en de gas-, water- en electriciteitsdistributie alsmede soortgelijke voorzieningen van openbaar nut, waaronder in ieder geval worden begrepen transformatorhuisjes, pompstations, gemalen, telefooncellen en zendmasten.
1.58 openbaar toegankelijk gebied
Weg als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994, alsmede pleinen, parken, plantsoenen, openbaar vaarwater en ander openbaar gebied dat voor publiek algemeen toegankelijk is, met uitzondering van wegen uitsluitend bedoeld voor de ontsluiting van percelen door langzaam verkeer.
1.59 overkapping
Een bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat een overdekte ruimte vormt zonder dan wel met ten hoogste één wand.
1.60 peil
Het peil gemeten vanaf het aan het bouwwerk aansluitende afgewerkte bouwterrein, met dien verstande dat in geaccidenteerd terrein wordt gemeten vanaf de aansluitende, afgewerkte gemiddelde maaiveldhoogte.
1.61 permanente bewoning
Gebruik als woonadres als bedoeld in de Wet basisregistratie personen, waaronder wordt verstaan:
- a. het gebruik als woning door een zelfde persoon, (deel van) een gezin of samenwoning op een wijze die ingevolge het in de Wet basisregistratie personen bepaalde leidt tot inschrijving in de basisregistratie personen van de gemeente, en/of
- b. het in de periode van 1 november tot 15 maart meer dan 70 maal ter plaatse nachtverblijf houden, terwijl betrokkene niet elders daadwerkelijk over een woonadres beschikt.
1.62 productiegerichte paardenhouderij
Een paardenhouderij waar handelingen aan en/of met paarden worden verricht die primair gericht zijn op het voortbrengen, africhten en trainen en verhandelen van paarden.
1.63 prostitutie
Het tegen betaling hebben van seksuele omgang met anderen.
1.64 publieksgerichte dienstverlening
Een bedrijfsmatige activiteit uitsluitend of overwegend gericht op het verlenen van diensten aan particulieren met een rechtstreeks contact met het publiek, niet zijnde detailhandel, horeca of seksinrichting.
1.65 recreatief medegebruik
Extensieve vormen van dagrecreatie, inclusief naar de aard en omvang daartoe behorende voorzieningen, waarbij de recreatievorm geen specifiek beslag legt op de ruimte.
1.66 recreatieverblijf
Een op de grond staand bouwwerk ten behoeve van recreatief nachtverblijf, niet zijnde permanente bewoning, en dat gedurende het hele jaar gebruikt wordt voor recreatieve doeleinden door wisselende personen.
1.67 recreatiewoning
Een gebouw of gedeelte van een gebouw, geen woonkeet en geen stacaravan of een ander bouwwerk op wielen zijnde, dat uitsluitend één woning bevat, niet voor permanente bewoning bestemd is en dat gedurende het hele jaar gebruikt wordt voor verblijfsrecreatie.
1.68 risicovolle inrichting
Een inrichting waarvoor ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde, een richtwaarde voor het risico dan wel een risico-afstand moet worden aangehouden bij het in het bestemmingsplan toelaten van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten als bedoeld in genoemd Besluit en/of een inrichting waarbinnen een risicobron aanwezig is met een contour voor het plaatsgebonden risico van 10-6 per jaar berekend conform de uitgangspunten zoals vastgelegd in de Regeling externe veiligheid inrichtingen.
1.69 seksinrichting
Een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte, bestemd voor het bedrijfsmatig doen plaatsvinden van voorstellingen en/of vertoningen van erotische aard en/of pornografische aard dan wel een gelegenheid waar seksuele handelingen worden verricht; onder seksinrichting wordt mede begrepen:
- a. seksbioscoop
Een inrichting, bestemd voor het door middel van audiovisuele middelen doen plaatsvinden van voorstellingen van erotische en/of pornografische aard. - b. seksclub
Een inrichting, bestemd voor het doen plaatsvinden van vertoningen van erotische en/of pornografische aard dan wel een gelegenheid waar seksuele handelingen worden verricht. - c. seksautomaat
Een inrichting, bestemd voor het door middel van automaten doen plaatsvinden van audiovisuele voorstellingen van erotische en/of pornografische aard. - d. sekswinkel
Een ruimte, bestemd voor het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen uitstalling ten verkoop, verkopen en/of leveren van seksartikelen, waaronder begrepen pornografische lectuur en gegevensdragers, aan de uiteindelijke verbruiker of gebruiker. - e. prostitutiebedrijf
Een ruimte, bestemd dan wel in gebruik voor het daarin uitoefenen van prostitutie.
1.70 stacaravan
Onderkomens, onder welke benaming ook aangeduid, die uitsluitend of in hoofdzaak dienen of kunnen dienen tot het dag- en/of nachtverblijf van een of meer personen, die gedurende het hele jaar gebruikt worden voor recreatieve doeleinden door wisselende personen, en die door de aanwezigheid van een chassis, assenstelsel en wielen wel over een korte afstand kunnen worden verreden, doch niet bestemd en/of geschikt zijn om regelmatig en op normale wijze op de verkeerswegen als een aanhangsel van een personenauto te worden voortbewogen. Ook indien deze onderkomens wegens daaraan of daarbij aangebrachte wijzigingen of voorzieningen niet of niet meer geschikt zijn om te worden verreden, worden zij aangemerkt als stacaravan.
1.71 supermarkt
Een winkel met een verkoopvloeroppervlakte van meer dan 500 m2 waar een grote verscheidenheid aan artikelen, grotendeels bestaande uit levensmiddelen, wordt verkocht en waarbij overwegend sprake is van zelfbediening door klanten.
1.72 teeltondersteunende voorzieningen
Voorzieningen die toegepast worden om de teelt van groente, fruit, bomen of potplanten te bevorderen en te beschermen, zoals tunnelkassen, containerteelt, schaduwhallen, hagelnetten, stellingen en regenkappen.
1.73 trekkershut
Een gebouw, geen woonkeet en geen stacaravan of een ander bouwwerk op wielen zijnde, dat niet voor permanente bewoning bestemd is en dat gedurende het hele jaar gebruikt wordt voor verblijfsrecreatie.
1.74 tunnelkas
Elke constructie, geen gebouw zijnde, van hout, metaal of anderszins die met plastic of in gebruik daarmee overeenstemmend materiaal is afgedekt en dient als teeltondersteuning voor bedekte teelten.
1.75 verblijfsgebied
Gebied bedoeld voor verblijf, waartoe in ieder geval (ontsluitings)wegen, fiets- en voetpaden, water, parkeer-, groen- en speelvoorzieningen en hondenuitlaatplaatsen worden gerekend.
1.76 verblijfsrecreatie
Recreatief verblijf, waarbij overnacht wordt in kampeermiddelen, trekkershutten, recreatiewoningen, groepsaccommodaties en/of stacaravans.
1.77 verkoopvloeroppervlakte
Het voor publiek toegankelijke deel van de winkelvloeroppervlakte, inclusief etalageruimte en de ruimte achter de toonbank dan wel kassaruimte.
1.78 voorerfgebied
Erf dat geen onderdeel is van het achtererfgebied.
1.79 waarde
De aan een bouwwerk, gebied of specifiek element in een gebied toegekende kenmerkende waarde op het gebied van cultuurhistorie, archeologie, geografie, aardkunde, natuur, landschap en/of ecologie.
1.80 windturbine
Een bouwwerk, geen gebouw zijnde, ten behoeve van de opwekking van energie door benutting van windkracht.
1.81 winkel
Een (deel van een) gebouw dat blijkens aard, indeling en inrichting kennelijk is bedoeld voor de uitoefening van detailhandel en/of het verlenen van diensten, waaronder mede worden begrepen videotheken, kapsalons en buffetverkoop. Tot de winkel worden de voor publiek toegankelijke ruimte alsmede de bijbehorende magazijnruimte, kantoren en overige dienstruimten begrepen.
1.82 woning
Een gebouw of een zelfstandig gedeelte van een gebouw dat bedoeld is voor de huisvesting van personen.
1.83 woonadres
- a. Het adres waar betrokkene woont of, indien betrokkene op meer dan één adres woont, het adres waar hij naar verwachting gedurende een half jaar de meeste malen zal overnachten;
- b. het adres waar, bij ontbreken van een adres als bedoeld onder a, betrokkene naar redelijke verwachting gedurende drie maanden ten minste twee derde van de tijd zal overnachten.
1.84 wooneenheid
Een zelfstandig gedeelte van een gebouw dat bedoeld is voor de huisvesting van personen.
1.85 woonwagen
Een voor huisvesting van personen bestemd gebouw dat is geplaatst op een woonwagenstandplaats en dat in zijn geheel of in delen kan worden verplaatst.
1.86 woonwagenstandplaats
Terrein bestemd voor woonwagens en bijbehorende voorzieningen.
1.87 zakelijke dienstverlening
Kantoor met baliefunctie ten behoeve van publieksgerichte commerciële en/of maatschappelijke dienstverlening.
1.88 zonnecollector
Een bouwwerk ten behoeve van de opvang van zonne-energie.
1.89 zorgwonen
Het wonen in een gebouw of zelfstandig gedeelte van een gebouw dat bedoeld is voor de huisvesting van personen die niet zelfstandig kunnen wonen en die geestelijke en/of lichamelijke verzorging behoeven; verzorging kan voortdurend of nagenoeg voortdurend plaatsvinden en in het gebouw kan afzonderlijke ruimte ten behoeve van de verzorging aanwezig zijn.
1.90 zorgboerderij
Een voorziening in hoofdzaak gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren door personen die niet zelfstandig kunnen werken en die geestelijke en/of lichamelijke verzorging behoeven.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 de bouwhoogte van een bouwwerk
Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.2 de goothoogte van een bouwwerk
Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.3 de oppervlakte van een bouwwerk
Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.4 het bebouwingspercentage
De in procenten uitgedrukte verhouding van de oppervlakte van de bebouwing in een bouwvlak dan wel aanduidingsvlak tot de oppervlakte van dat bouwvlak dan wel aanduidingsvlak, per kavel gemeten.
Ingeval geen bouwvlak dan wel aanduidingsvlak is aangegeven wordt onder bebouwingspercentage verstaan de in procenten uitgedrukte verhouding van de oppervlakte van de bebouwing in een bestemmingsvlak tot de oppervlakte van het bestemmingsvlak, per kavel gemeten.
2.5 de vloeroppervlakte
Tussen de (denkbeeldige) buitenwerkse gevelvlakken en/of harten van scheidsmuren, met dien verstande dat vloeroppervlakte waarboven minder dan 1,50 meter bouwhoogte aanwezig is hierbij buiten beschouwing wordt gelaten.
2.6 de inhoud van een bouwwerk
Boven peil tussen de buitenwerkse gevelvlakken, dakvlakken en harten van scheidsmuren.
2.7 de bodemingreep
De oppervlakte van de bodem die daadwerkelijk is afgegraven dan wel wordt afgegraven bij de uitvoering van een verleende omgevingsvergunning.
2.8 de dakhelling
Langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
2.9 de bouwhoogte van een windturbine
Vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. agrarische bedrijven, met dien verstande dat een gebruik als intensieve veehouderij uitsluitend is toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'intensieve veehouderij';
- b. nevenactiviteiten van categorie 1 van de bij deze regels behorende Lijst van toegelatennevenactiviteiten;
- c. recreatief medegebruik in de vorm van paardrijden, hobbymatig weiden van vee, wandelen en fietsen;
- d. wegen, ter plaatse van de aanduiding 'weg', met dien verstande dat wegen voor zover bestaand tevens zijn toegestaan op gronden die niet zijn aangeduid als 'weg';
- e. nutsvoorzieningen;
- f. voor zover aangeduid gelden tevens de regels voor gebiedsaanduidingen van hoofdstuk 3;
met de daarbij behorende bouwwerken en voorzieningen.
3.2 Bouwregels
Naast de algemene bouwregels van artikel 7 en de regels voor gebiedsaanduidingen van hoofdstuk 3 gelden de specifieke regels van het navolgende bebouwingsschema, waarbij geldt dat de in het schema voorkomende verwijzingen verwijzen naar de in lid 3.4 genoemde afwijkingen.
Bebouwing | Maximum oppervlakte /inhoud | Maximum goothoogte | Maximum bouwhoogte | Bijzondere regels |
Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met uitzondering van overkappingen: | - bouwwerken, geen gebouwen zijnde zijn uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak, met uitzondering van terrein- en erfafscheidingen. | |||
- erf- en terreinafscheidingen | 2 m | - de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen in voorerfgebied of, indien geen voorerfgebied aanwezig is, buiten bouwvlakken bedraagt ten hoogste 1,50 m | ||
- antenne-installaties | 15 m | |||
- paardenbakken: - omheiningen - lichtmasten | 2 m 6 m | voor zover het geen bestaande paardenbak betreft gelden de volgende regels: - indien de paardenbak geen onderdeel vormt van het agrarisch bedrijf als bedoeld in lid 3.1 is er ten hoogste één paardenbak per bedrijfswoning toegestaan; - de afstand van een paardenbak tot (bedrijfs)woningen van derden bedraagt ten minste 50 meter; - uitsluitend in samenhang met het afwijken van de gebruiksregels als bedoeld in lid 3.6.2 zijn bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van een paardenbak buiten het bouwvlak toegestaan | ||
- stapmolens | 6 m | |||
- overig | 6 m |
3.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de situering van de bebouwing binnen het bouwvlak en de oppervlakte per gebouw teneinde de bebouwing in een compacte eenheid te situeren, voor zover dit noodzakelijk is voor een landschappelijk en stedenbouwkundig aanvaardbare inpassing in de omgeving.
Op het stellen van nadere eisen zijn de in artikel 15 opgenomen procedureregels van toepassing.
3.4 Afwijken van de bouwregels
3.5 Specifieke gebruiksregels
Naast de algemene gebruiksregels van artikel 8 en de regels voor gebiedsaanduidingen van hoofdstuk 3 gelden de volgende specifieke regels.
3.6 Afwijken van de gebruiksregels
3.7 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
De in artikel 17 opgenomen regels voor omgevingsvergunningen voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden zijn van toepassing.
3.8 Wijzigingsbevoegdheid
Toepassing van de wijzigingsbevoegdheid als bedoeld in dit lid mag alleen plaatsvinden voor zover de de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied, waaronder begrepen die van het Natura 2000-gebied en van het Gelders Natuur Netwerk, dan wel de met het plan beoogde stedenbouwkundige en landschappelijke kwaliteit niet onevenredig worden aangetast. Voorts zijn de algemene criteria van artikel 14 lid 14.3 van toepassing.
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen ten behoeve van :
- a. het realiseren van nieuwe waarden;
- b. het realiseren van een tweede agrarische bedrijfswoning, mits dit bedrijfseconomisch aantoonbaar noodzakelijk is:
- 1. de aard van het bedrijf vereist blijvend toezicht van twee personen op het bedrijf, en
- 2. het bedrijf heeft ten minste twee maal de omvang van een volwaardig agrarisch bedrijf, waardoor de continuïteit als tweemansbedrijf verzekerd is;
- c. het vergroten van een bouwvlak tot een totale oppervlakte van ten hoogste 1,5 hectare, mits:
- 1. dit voor een doelmatige en duurzame bedrijfsvoering aantoonbaar noodzakelijk is;
- 2. de oppervlakte van het deel van het bouwvlak dat in gebruik is ten dienste van niet-grondgebonden veehouderij niet meer dan 1 hectare bedraagt, en
- 3. aangetoond is dat de wezenlijke kenmerken of waarden van het Natura 2000-gebied niet worden aangetast vanwege de ammoniakdepositie, gelet op de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebied.
- d. het wijzigen van de bestemming 'Agrarisch' in de bestemming 'Natuur', mits er geen onevenredige belemmeringen voor de omgeving ontstaan.
Artikel 4 Wonen
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wonen;
- b. beroepsuitoefening aan huis;
- c. niet-publieksgerichte bedrijfsmatige activiteiten aan huis;
- d. behoud en herstel van cultuurhistorisch waardevolle panden, ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek';
- e. tuin en/of erf;
- f. nevenactiviteiten, in de vorm van hobbymatig agrarisch gebruik, recreatieverblijf en/of recreatief rustpunt;
- g. nutsvoorzieningen;
- h. voorzieningen voor de waterhuishouding;
- i. voor zover aangeduid gelden tevens de regels voor gebiedsaanduidingen van hoofdstuk 3;
met de daarbij behorende bouwwerken en voorzieningen.
4.2 Bouwregels
Naast de algemene bouwregels van artikel 7 en de regels voor gebiedsaanduidingen van hoofdstuk 3 gelden de specifieke regels van het navolgende bebouwingsschema, waarbij geldt dat de in het schema voorkomende verwijzingen verwijzen naar de in lid 4.4 genoemde afwijkingen.
Bebouwing | Maximum oppervlakte /inhoud | Maximum goothoogte | Maximum bouwhoogte | Bijzondere regels |
Hoofdgebouwen | 700 m3, tenzij anders aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximum volume', of indien de bestaande inhoud van het hoofdgebouw meer dan 700 m3 bedraagt de bestaande inhoud. | 4 m | - per bestemmingsvlak met de bestemming 'Wonen' is één hoofdgebouw toegestaan, tenzij anders is aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal hoofdgebouwen' - per hoofdgebouw is één woning toegestaan, tenzij anders is aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal woningen' - voor het bepalen van de inhoud worden inpandige garages en bergingen meegeteld - de afstand van het hoofdgebouw tot de zijdelingse perceelsgrens bedraagt ten minste 2,50 m - voor het splitsen van de woning in twee wooneenheden geldt het in artikel 13 lid 13.2 bepaalde. - de afstand van een op te richten hoofdgebouw tot bestaande kassen bedraagt ten minste 30 m - het in artikel 8 lid 8.2.1 onder g bepaalde is van overeenkomstige toepassing - de totale oppervlakte aan aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen mag niet meer dan 150 m2 bedragen | |
Bijgebouwen en overkappingen | 100 m² per hoofdgebouw, tenzij anders aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximum oppervlakte bijgebouwen' | 3 m | 5 m | - situering in achtererfgebied; - voor het bepalen van de oppervlakte worden alle op het perceel aanwezige gebouwen, niet zijnde het hoofdgebouw, meegeteld - voor het bepalen van de oppervlakte worden bijgebouwen die worden gebruikt voor beroepsuitoefening aan huis dan wel voor niet-publieksgerichte bedrijfsactiviteiten aan huis meegeteld - in bijgebouwen is het aanbrengen van voorzieningen die noodzakelijk zijn voor de beroepsuitoefening aan huis dan wel voor de niet-publieksgerichte bedrijfsactiviteiten aan huis toegestaan - in bijgebouwen is het aanbrengen van voorzieningen toegestaan voor nevenactiviteiten waarvoor ingevolge sublid 4.6.2 is afgeweken van de gebruiksregels |
Dependances | 65 m2 | 3 m | 5 m | - de totale oppervlakte aan bijgebouwen, overkappingen en dependances mag niet meer dan 100 m2 bedragen - een dependance heeft geen zelfstandig recht op bijgebouwen - bij een dependance zijn geen dakkapellen, erkers en balkons toegestaan |
Sanitairgebouw bij kampeermiddelen | 25 m2 | 3 m | 5 m | - ten hoogste één sanitairgebouw per kampeerterrein toegestaan |
Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met uitzondering van overkappingen: | ||||
- erf- en terreinafscheidingen | 2 m | - de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen in voorerfgebied bedraagt ten hoogste 1 m. | ||
- antenne-installaties | 15 m | |||
- zwembaden | 75 m² per hoofdgebouw | 0,50 m | ||
- paardenbakken: - omheiningen - lichtmasten | 2 m 4 m | - per hoofdgebouw mag 1 paardenbak worden aangelegd, ten minste 5 m achter de voorgevel van het hoofdgebouw of het verlengde hiervan - de afstand van een paardenbak tot (bedrijfs)woningen van derden bedraagt ten minste 50 meter | ||
- stapmolens | 4 m | |||
- overig | 2 m | - uitsluitend in samenhang met het afwijken van de gebruiksregels als bedoeld in lid 4.6.1 onder a zijn bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van een tennisbaan toegestaan tot een hoogte van ten hoogste 5 m. |
4.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de situering van de bebouwing binnen het bestemmingsvlak en de oppervlakte per gebouw teneinde de bebouwing in een compacte eenheid te situeren, voor zover dit noodzakelijk is voor een landschappelijk en stedenbouwkundig aanvaardbare inpassing in de omgeving.
Op het stellen van nadere eisen zijn de in artikel 15 opgenomen procedureregels van toepassing.
4.4 Afwijken van de bouwregels
4.5 Specifieke gebruiksregels
Naast de algemene gebruiksregels van artikel 8 en de regels voor gebiedsaanduidingen van hoofdstuk 3 gelden de volgende specifieke regels.
4.6 Afwijken van de gebruiksregels
4.7 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
De in artikel 17 opgenomen regels voor omgevingsvergunningen voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden zijn van toepassing.
Artikel 5 Leiding - Hoogspanningsverbinding
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Leiding - Hoogspanningsverbinding' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor aanleg, het beheer en instandhouding van een hoogspanningsverbinding, met daarbij behordende:
- a. Masten en (veiligheids)voorzieningen
In geval van strijdigheid van bepalingen gaan de regels van dit artikel vóór de bepalingen die ingevolge andere artikelen op de desbetreffende gronden van toepassing zijn.
5.2 Bouwregels
Voor het bouwen gelden de volgende regels:
- a. op of in de in dit artikel bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten behoeve van de hoogspanningsverbinding worden gebouwd;
- b. Op of in de in dit artikel bedoelde gronden zijn geen gebouwen en bouwwerken toegestaan, met uitzondering van bestaande (vergunde) gebouwen en bouwwerken;
- c. indien bestaande gebouwen en/of bouwwerken worden vervangen, vernieuwd of veranderd is dit toegestaan indien de oppervlakte en hoogte niet worden vergroot en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.
Afwegingskader
De omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het veilig, betrouwbaar en duurzaam functioneren van de betreffende hoogspanningsverbinding.
5.3 Afwijken van de bouwregels
Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 5.2 in die zin dat de in de basisbestemming(en) genoemde gebouwen of andere-bouwwerken worden gebouwd, mits:
- a. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het veilig, betrouwbaar en duurzaam functioneren van de betreffende hoogspanningsleiding;
- b. vooraf positief schriftelijk advies is verkregen van de betreffende netbeheerder.
5.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
- 1. Het is verboden om zonder, op of in de lid 1 bedoelde gronden, een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:
- a. het aanbrengen en/of rooien van opgaande beplanting en bomen;
- b. het wijzigen van maaiveld- of weghoogte niveau door ontgronding, ophoging of andere graafwerkzaamheden;
- c. het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van (reeds bestaande) watergangen, alsmede het verhogen of verlagen van het waterpeil;
- d. het opslaan van goederen, (brandbare)stoffen en/of materialen;
- e. het aanleggen en/of slopen van bovengrondse opstallen, hekwerk, constructies, straatmeubilair, installaties of apparatuur anders dan ten dienste van deze in lid 1 omschreven bestemming;
- f. het aanleggen, verbreden, of verharden van wegen, paden, banen of parkeergelegenheden;
- g. het aanleggen van zonneparken
- 2. Het verbod in lid 1 is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde en/of werkzaamheden die
- a. reeds in uitvoering zijn bij het van kracht worden van het plan;
- b. verband houden met de aanleg, aanpassing of onderhoud van de betreffende hoogspanningsverbinding en de daarbij horende voorzieningen;
- c. het onderhoud en beheer hetgeen krachtens de onderliggende bestemming is toegestaan.
Voorwaarden vergunningverlening
Tot het verlenen van een omgevingsvergunning wordt eerst overgegaan, indien uit het verkregen positief schriftelijk advies van de netbeheerder is gebleken dat hierdoor de veiligheid en leveringszekerheid niet blijvend onevenredig kan worden geschaad. Aan de hand daarvan kan het bevoegd gezag desgewenst voorwaarden verbinden aan de vergunning, ter bescherming van bedoelde verbinding.
Afwegingskader
De omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien:
- a. hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het veilig, betrouwbaar en duurzaam functioneren van de betreffende hoogspanningsleiding.
- b. vooraf schriftelijk advies is verkregen van de betreffende netbeheerder.
5.5 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik strijdig met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend:
een gebruik dat geen rekening houdt met een ongestoorde werking van de bovengrondse hoogspanningsleiding en de risico's die ermee verbonden zijn
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 6 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 7 Algemene Bouwregels
7.1 Algemene regels
7.2 Afdekking van gebouwen
Artikel 8 Algemene Gebruiksregels
8.1 Strijdig gebruik onbebouwde grond
8.2 Strijdig gebruik bebouwde grond
8.3 Gebruiksregel parkeren
Artikel 9 Overige Zone - Aandachtsgebied Stikstof
Ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - aandachtsgebied stikstof' is het niet toegestaan activiteiten uit te voeren die leiden tot toename van stikstofdepositie op gevoelige gebieden als bedoeld in de Wet natuurbescherming.
Artikel 10 Overige Zone - Archeologische Waarden
10.1 Aanduidingsregels
Ter plaatse van de aanduidingoverige zone - archeologische waarden' zijn de gronden, naast de aldaar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming van archeologische waarden die voorkomen in het gebied waarvan het zeer aannemelijk is dat er bij bodemingrepen archeologische waarden worden aangetroffen.
10.2 Bouwregels
Ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - archeologische waarden' gelden voor het oprichten van bebouwing de volgende regels:
- a. Bij een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het oprichten van een bouwwerk waarvoor een bodemingreep wordt gedaan dieper dan 0,35 m onder het AHN2-maaiveld met een oppervlakte van meer dan 100 m2, dient de aanvrager een rapport te overleggen, waarin de archeologische waarden van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld.
- b. In afwijking van het onder a bepaalde is het overleggen van een rapport niet nodig indien de archeologische waarden van de gronden met behulp van andere beschikbare informatie naar het oordeel van het bevoegd gezag afdoende zijn vastgesteld.
- c. Indien uit het onder a genoemde rapport dan wel uit de onder b bedoelde andere beschikbare informatie blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door de bodemingreep als bedoeld onder a zullen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorschriften verbinden aan de omgevingsvergunning:
- 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden en tot het uitbrengen van een verslag waaruit naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate blijkt op welke wijze met de archeologische waarden is omgegaan;
- 2. de verplichting tot het uitvoeren van nader onderzoek en tot het uitbrengen van een verslag waarmee de archeologische waarden naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate buiten de bodem behouden blijven.
10.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
De in artikel 17 opgenomen regels voor omgevingsvergunningen voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden zijn van toepassing.
10.4 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen door de aanduiding 'overige zone- archeologische waarden geheel of gedeeltelijk te verwijderen, indien uit archeologisch onderzoek is gebleken dat de archeologische waarden van de gronden niet behoudenswaardig zijn of niet langer aanwezig zijn.
Artikel 11 Overige Zone - Hoge Archeologische Verwachtingswaarde
11.1 Aanduidingsregels
Ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - hoge archeologische verwachtingswaarde' zijn de gronden, naast de aldaar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming van archeologische waarden die voorkomen in het gebied waarvan de verwachting middelhoog tot hoog is dat er bij bodemingrepen archeologische sporen en/of vondsten worden aangetroffen.
11.2 Bouwregels
Ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - hoge archeologische verwachtingswaarde' gelden voor het oprichten van bebouwing de volgende regels:
- a. Bij een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het oprichten van een bouwwerk waarvoor een bodemingreep wordt gedaan dieper dan 0,35 m onder het AHN2-maaiveld met een oppervlakte van meer dan 500 m2, dient de aanvrager een rapport te overleggen, waarin de archeologische waarden van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld;
- b. In afwijking van het onder a bepaalde is het overleggen van een rapport niet nodig indien de archeologische waarden van de gronden met behulp van andere beschikbare informatie naar het oordeel van het bevoegd gezag afdoende zijn vastgesteld;
- c. Indien uit het onder a genoemde rapport dan wel uit de onder b bedoelde andere beschikbare informatie blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door de bodemingreep als bedoeld onder a zullen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorschriften verbinden aan de omgevingsvergunning:
- 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden en tot het uitbrengen van een verslag waaruit naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate blijkt op welke wijze met de archeologische waarden is omgegaan;
- 2. de verplichting tot het uitvoeren van nader onderzoek en tot het uitbrengen van een verslag waarmee de archeologische waarden naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate buiten de bodem behouden blijven.
11.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
De in artikel 17 opgenomen regels voor omgevingsvergunningen voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden zijn van toepassing.
11.4 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen door de aanduiding 'overige zone- hoge archeologische verwachtingswaarde geheel of gedeeltelijk te verwijderen, indien uit archeologisch onderzoek is gebleken dat de archeologische waarden van de gronden niet behoudenswaardig zijn of niet langer aanwezig zijn.
Artikel 12 Overige Zone - Lage Archeologische Verwachtingswaarde
12.1 Aanduidingsregels
Ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - lage archeologische verwachtingswaarde' zijn de gronden, naast de aldaar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming van archeologische waarden die voorkomen in het gebied waarvan de verwachting laag is dat er bij bodemingrepen archeologische sporen en/of vondsten worden aangetroffen.
12.2 Bouwregels
Ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - lage archeologische verwachtingswaarde' gelden voor het oprichten van bebouwing de volgende regels:
- a. Bij een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het oprichten van een bouwwerk waarvoor een bodemingreep wordt gedaan dieper dan 0,35 m onder het AHN2-maaiveld met een oppervlakte van meer dan 2.500 m2, dient de aanvrager een rapport te overleggen, waarin de archeologische waarden van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgestel;
- b. In afwijking van het onder a bepaalde is het overleggen van een rapport niet nodig indien de archeologische waarden van de gronden met behulp van andere beschikbare informatie naar het oordeel van het bevoegd gezag afdoende zijn vastgesteld;
- c. Indien uit het onder a genoemde rapport dan wel uit de onder b bedoelde andere beschikbare informatie blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door de bodemingreep als bedoeld onder a zullen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorschriften verbinden aan de omgevingsvergunning:
- 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden en tot het uitbrengen van een verslag waaruit naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate blijkt op welke wijze met de archeologische waarden is omgegaan;
- 2. de verplichting tot het uitvoeren van nader onderzoek en tot het uitbrengen van een verslag waarmee de archeologische waarden naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate buiten de bodem behouden blijven.
12.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
De in artikel 17 opgenomen regels voor omgevingsvergunningen voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden zijn van toepassing.
12.4 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen door de aanduiding 'overige zone- lage archeologische verwachtingswaarde geheel of gedeeltelijk te verwijderen, indien uit archeologisch onderzoek is gebleken dat de archeologische waarden van de gronden niet behoudenswaardig zijn of niet langer aanwezig zijn.
Artikel 13 Algemene Afwijkingsregels
13.1 Afwijkingsbevoegdheid
Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van de regels van het plan:
- a. ten behoeve van het bouwen van zonnecollectoren, beeldende kunstwerken (waaronder begrepen follies), riool-overstortkelders, rioolgemalen, boven- en ondergrondse containerruimten, informatie- en reclameborden, niet voor bewoning bestemde gebouwen of bouwwerken geen gebouwen zijnde van openbaar nut, indien deze redelijkerwijs niet kunnen worden ondergebracht in nabij gelegen bebouwing, een en ander voor zover -indien het gebouwen betreft- de inhoud niet meer dan 60 m3 en de goothoogte niet meer dan 3 meter bedraagt, en -indien het bouwwerken geen gebouwen zijnde betreft- de oppervlakte niet meer dan 10 m2 en de bouwhoogte niet meer dan 4 meter bedraagt; van de bouwhoogtebepaling zijn uitgezonderd beeldende kunstwerken en ontluchtingspijpen; van de inhoudsbepaling zijn uitgezonderd riool-overstortkelders en rioolgemalen en van de oppervlaktebepaling zijn uitgezonderd beeldende kunstwerken;
- b. indien en voor zover het in geringe mate afwijken ten aanzien van bestemmingsgrenzen, bouwgrenzen, aanduidingsgrenzen en overige aanduidingen in het horizontale vlak noodzakelijk is ter aanpassing aan de bij uitmeting blijkende werkelijke toestand van het terrein;
- c. indien en voor zover het afwijken ten aanzien van bouwgrenzen, aanduidingsgrenzen en overige aanduidingen in het horizontale vlak noodzakelijk is, indien dit uit het oogpunt van doelmatig gebruik van de grond en bebouwing gewenst is, mits die afwijking ten opzichte van hetgeen is aangegeven niet meer dan 10 meter bedraagt;
- d. ten aanzien van de voorgeschreven goothoogte en bouwhoogte van gebouwen, aanduidingsgrenzen, bouwhoogte van bouwwerken, oppervlakte van bebouwing, onderlinge afstand tussen gebouwen, dieptes, afstand tot perceelsgrenzen en overige aanwijzingen, maten en afstanden, eventueel met overschrijding van de bouwgrens, mits deze afwijkingen niet meer bedragen dan 10% van de in het plan voorgeschreven maten, afstanden, oppervlakten en percentages;
- e. ten aanzien van de voorgeschreven hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van het bouwen van zonnecollectoren, waarvan de hoogte niet meer mag bedragen dan 10 meter.
13.2 Afwijkingsbevoegdheid woningsplitsing
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het in artikel 4 lid 4.2 bepaalde teneinde toe te staan een woning respectievelijk een bedrijfswoning te splitsen of te laten splitsen in ten hoogste 2 zelfstandige (bedrijfs-)wooneenheden, mits:
- a. de wooneenheden tezamen de ten hoogste toegestane inhoud of oppervlakte van één (bedrijfs-)woning niet overschrijden;
- b. de oppervlakte aan bijgebouwen tezamen de ten hoogste toegestane oppervlakte aan bijgebouwen en overkappingen behorend bij één (bedrijfs-)woning niet overschrijden; er dient in ieder geval 20 m² aan bijgebouwen per wooneenheid aanwezig te zijn;
- c. het karakter van het gebouw als één (bedrijfs-)woning en de samenhangende bouwmassa van het gebouw behouden blijft;
- d. de cultuurhistorische dan wel karakteristieke waarde niet onevenredig wordt aangetast;
- e. de splitsing geen belemmering vormt voor omliggende (niet-)agrarische bedrijven.
13.3 Afwijkingsbevoegdheid parkeren
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het in artikel 8 lid 8.3 bepaalde indien het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit. Dit volgens de 'Beleidsregel Parkeren' zoals vastgesteld op 21 maart 2019, die is opgenomen in bijlage 3 van de Bijlagen bij de regels, dan wel haar rechtsopvolger.
13.4 Afwijkingsbevoegdheid zonnepanelen
Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van de regels van het plan ten behoeve van het binnen dan wel direct aansluitend aan bestemmingsvlakken met de bestemming Wonen bouwen van op de grond staande zonnepanelen inclusief bijbehorende voorzieningen.
13.5 Voorwaarden voor afwijken
- a. Afwijken als bedoeld in lid 13.1 is alleen mogelijk:
- 1. voor zover de met het plan beoogde stedenbouwkundige en landschappelijke kwaliteit die niet onevenredig wordt aangetast;
- 2. voor zover zich geen dringende redenen daartegen verzetten;
- b. Afwijken als bedoeld in lid 13.3 is alleen mogelijk indien naar het oordeel van het bevoegd gezag geen onevenredige belemmeringen voor omliggende functies ontstaan.
- c. Afwijken als bedoeld in lid 13.4 is alleen mogelijk onder de volgende voorwaarden:
- 1. de oppervlakte aan zonnepanelen bedraagt niet meer dan 25 m2 en de bouwhoogte bedraagt niet meer dan 4 meter;
- 2. de afstand tussen de zonnepanelen en de dichtstbijgelegen grens van het bouwvlak bedraagt ten hoogste 20 m;
- 3. er wordt voorzien in een kwalitatief zorgvuldige inpassing in het landschap; en
- 4. de belangen van de omliggende functies worden niet onevenredig geschaad.
13.6 Aangrenzende percelen
Afwijken als bedoeld in lid 13.1 is niet mogelijk indien enig aangrenzend terrein of gebouw in een toestand wordt gebracht, die strijdig is met de regels van het plan en/of de verwezenlijking van de bestemming volgens het plan of de handhaving van de verwerkelijkte bestemming overeenkomstig het plan onmogelijk maakt en dit niet door het stellen van voorschriften aan de vergunning kan worden voorkomen.
13.7 Bouwwerken onder het overgangsrecht
Het in lid 13.1 onder e bepaalde is niet van toepassing op bouwwerken als bedoeld in artikel 18 van deze regels (Overgangsrecht bouwwerken).
Artikel 14 Algemene Wijzigingsregels
14.1 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen:
- a. indien en voor zover het noodzakelijk is af te wijken van bestemmingsgrenzen, bouwgrenzen, aanduidingsgrenzen en overige aanduidingen in het horizontale vlak, ofwel ter aanpassing aan de bij uitmeting blijkende werkelijke toestand van het terrein, dan wel indien dit uit het oogpunt van doelmatig gebruik van de grond en bebouwing gewenst is en er geen dringende redenen zijn die zich hiertegen verzetten en mits die afwijking ten opzichte van hetgeen op de kaart is aangegeven, niet meer dan 15 meter bedraagt;
- b. indien en voor zover uit het oogpunt van doelmatig gebruik het noodzakelijk is af te wijken van de voorgeschreven goothoogte en bouwhoogte van gebouwen, aanduidingsgrenzen, bouwhoogte van bouwwerken, oppervlakte van bebouwing, onderlinge afstand tussen gebouwen, afstand tot perceelsgrenzen en overige aanwijzingen, maten en afstanden, eventueel met overschrijding van de bouwgrens, mits deze afwijkingen meer bedragen dan 10%, doch minder dan 15% van de in het plan voorgeschreven maten, afstanden, oppervlakten en percentages;
14.2 Wijzigingsbevoegdheid ten behoeve van dependance
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen door aan vlakken met de bestemming 'Wonen' de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - dependance' toe te voegen, waarbij de volgende voorwaarden gelden:
- a. de oppervlakte van een dependance bedraagt niet meer dan 65 m²;
- b. de totale oppervlakte aan bijgebouwen, overkappingen en dependances bij een (bedrijfs)woning bedraagt niet meer dan 100 m2, met dien verstande dat wanneer de bestaande totale oppervalkte aan bijgebouwen, overkappingen en dependances bij een (bedrijfs)woning meer bedraagt dan 100 m2:
- 1. het gebruik van bestaande bijgebouwen als dependance, inclusief de verbouwing ten behoeve van dat gebruik, is toegestaan;
- 2. het oprichten van nieuwe bebouwing ten behoeve van het gebruik als dependance is toegestaan wanneer gelijktijdig voor elke m2 die wordt toegevoegd 2 m2 aan bestaande bijgebouwen, overkappingen en/of dependances wordt afgebroken, waarbij een totale oppervlakte aan bijgebouwen, overkappingen en dependances van 100 m2 altijd is toegestaan;
- c. een dependance heeft geen zelfstandig recht op bijgebouwen;
- d. bij een dependance zijn geen omgevingsvergunningplichtige dakkapellen, erkers en balkons toegestaan.
14.3 Voorwaarden voor wijziging
Toepassing van wijzigingsbevoegdheden mag alleen plaatsvinden voor zover:
- a. de met het plan beoogde stedenbouwkundige en landschappelijke kwaliteit niet onevenredig worden aangetast;
- b. de in het gebied voorkomende waarden niet onevenredig worden aangetast;
- c. wordt voorzien in een kwalitatief zorgvuldige inpassing in het landschap, indien nodig geacht met behulp van het aanbrengen van beplanting;
- d. er geen onevenredige hinder voor de omgeving ontstaat;
- e. er geen onevenredige nadelige invloed ontstaat op de normale afwikkeling van het verkeer en in de parkeerbehoefte wordt voorzien;
- f. er, indien de wijziging nieuwvestiging van een geluidgevoelig object betreft, geen voorkeursgrenswaarde krachtens de Wet geluidhinder of maximaal toelaatbare geluidsbelasting krachtens het Besluit geluidsbelasting kleine luchtvaart wordt overschreden;
- g. is vastgesteld dat de bodemkwaliteit geen belemmering vormt.
Artikel 15 Algemene Procedureregels
Een beslissing omtrent het stellen van nadere eisen wordt niet genomen dan nadat belanghebbenden schriftelijk in kennis zijn gesteld van het voornemen tot het stellen van nadere eisen en in de gelegenheid zijn gesteld zienswijzen tegen die voorgenomen nadere eisen bij burgemeester en wethouders in te dienen.
Artikel 16 Verwijzing Naar Andere Wettelijke Regelingen
Bij een verwijzing naar andere wettelijke regelingen is bedoeld de desbetreffende wet zoals die luidt op het tijdstip van terinzageleggen van het ontwerp van dit plan.
Artikel 17 Omgevingsvergunning Voor Het Uitvoeren Van Een Werk, Geen Bouwwerk Zijnde, Of Van Werkzaamheden
17.1 Vergunningplicht
Het is verboden op de in dit artikel bedoelde gronden zonder of in afwijking van een door het bevoegd gezag verleende vergunning de hierna genoemde werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden uit te voeren. Bij het verlenen van de vergunning wordt getoetst aan de in onderstaand schema bij de desbetreffende werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden aangegeven specifieke beoordelingscriteria en aan de in lid 17.3 opgenomen algemene beoordelingscriteria.
Bestemming/aanduiding | werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden waarvoor de vergunningplicht geldt | Specifieke beoordelingscriteria |
Bestemming Agrarisch | het aanleggen van recreatieve wegen, paden en parkeervoorzieningen | - aangetoond wordt dat de werkzaamheid niet leidt tot een significante toename van de stikstofdepositie in een Natura 2000-gebied, gelet op de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebied. |
aanduiding 'karakteristiek'. | het geheel of gedeeltelijk slopen van cultuurhistorisch waardevolle bebouwing | - de kosten van het in stand houden van de bebouwing zijn, gezien de aanwezige bouwkundige en/of gebruikstechnische staat van de bebouwing, aantoonbaar onevenredig in verhouding tot het cultuurhistorische belang van handhaving van de bebouwing; de aanvrager dient dit aan te tonen door een deskundigenrapport in te dienen dat ingaat op de bouwkundige en/of gebruikstechnische staat van het gebouw in relatie tot de economische waarde(daling) en de kosten van renovatie. Het overleggen van een deskundigenrapport is niet nodig indien naar het oordeel van het bevoegd gezag uit andere beschikbare informatie afdoende bekend is dat de bouwkundige en/of gebruikstechnische staat van het gebouw dermate slecht is respectievelijk zijn dat handhaving van het pand redelijkerwijs niet kan worden geëist. |
... | het binnen een afstand van 50 m vanuit woningen en recreatievoorzieningen aanbrengen van boomgaarden en het uitoefenen van intensieve teelten, behoudens vervanging van boomgaarden | - er worden geen chemische bestrijdingsmiddelen gebruikt dan wel er worden zodanige voorzieningen getroffen dat zich geen chemische bestrijdingsmiddelen buiten de boomgaard c.q. het betreffende perceel kunnen verspreiden. |
aanduiding 'overige zone - hogearcheologischeverwachtingswaarde' | - grondwerkzaamheden voor zover daarvoor een bodemingreep wordt gedaan dieper dan 0,35 m onder het AHN2-maaiveld met een oppervlakte van meer dan 500 m², zoals afgraven, egaliseren, frezen, scheuren van grasland, aanbrengen van oppervlakteverhardingen, aanleg van drainage, verwijderen van funderingen en aanleg of rooien van bos, boomgaard of diepwortelende beplanting; - graven, dempen, dan wel verdiepen, vergroten of anderszins herprofileren van waterlopen, sloten en greppels, voor zover daarvoor een bodemingreep wordt gedaan dieper dan 0,35 m onder het AHN2-maaiveld met een oppervlakte van meer dan 500 m² ; - aanleggen van leidingen voor zover daarvoor een bodemingreep wordt gedaan dieper dan 0,35 m onder het AHN2-maaiveld met een oppervlakte van meer dan 500 m². | - de archeologische waarden worden niet onevenredig aangetast, hetgeen moet blijken uit een rapport dat de aanvrager bij de aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden dient te overleggen. In het rapport moeten de archeologische waarden van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld. Het overleggen van een rapport is niet nodig indien de archeologische waarden van de gronden met behulp van andere beschikbare informatie naar het oordeel van het bevoegd gezag afdoende zijn vastgesteld. |
aanduiding overige zone - lagearcheologischeverwachtingswaarde | - grondwerkzaamheden voor zover daarvoor een bodemingreep wordt gedaan dieper dan 0,35 m onder het AHN2-maaiveld met een oppervlakte van meer dan 2.500 m², zoals afgraven, egaliseren, frezen, scheuren van grasland, aanbrengen van oppervlakteverhardingen, aanleg van drainage, verwijderen van funderingen en aanleg of rooien van bos, boomgaard of diepwortelende beplanting; - graven, dempen, dan wel verdiepen, vergroten of anderszins herprofileren van waterlopen, sloten en greppels, voor zover daarvoor een bodemingreep wordt gedaan dieper dan 0,35 m onder het AHN2-maaiveld met een oppervlakte van meer dan 2.500 m² ; - aanleggen van leidingen voor zover daarvoor een bodemingreep wordt gedaan dieper dan 0,35 m onder het AHN2-maaiveld met een oppervlakte van meer dan 2.500 m² | - de archeologische waarden worden niet onevenredig aangetast, hetgeen moet blijken uit een rapport dat de aanvrager bij de aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden dient te overleggen. In het rapport moeten de archeologische waarden van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld. Het overleggen van een rapport is niet nodig indien de archeologische waarden van de gronden met behulp van andere beschikbare informatie naar het oordeel van het bevoegd gezag afdoende zijn vastgesteld. |
aanduiding overige zone -archeologische waarden | - grondwerkzaamheden voor zover daarvoor een bodemingreep wordt gedaan dieper dan 0,35 m onder het AHN2-maaiveld met een oppervlakte van meer dan 100 m², zoals afgraven, egaliseren, frezen, scheuren van grasland, aanbrengen van oppervlakteverhardingen, aanleg van drainage, verwijderen van funderingen en aanleg of rooien van bos, boomgaard of diepwortelende beplanting; - graven, dempen, dan wel verdiepen, vergroten of anderszins herprofileren van waterlopen, sloten en greppels, voor zover daarvoor een bodemingreep wordt gedaan dieper dan 0,35 m onder het AHN2-maaiveld met een oppervlakte van meer dan 100 m²; - aanleggen van leidingen voor zover daarvoor een bodemingreep wordt gedaan dieper dan 0,35 m onder het AHN2-maaiveld met een oppervlakte van meer dan 100 m² | - de archeologische waarden worden niet onevenredig aangetast, hetgeen moet blijken uit een rapport dat de aanvrager bij de aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden dient te overleggen. In het rapport moeten de archeologische waarden van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld. Het overleggen van een rapport is niet nodig indien de archeologische waarden van de gronden met behulp van andere beschikbare informatie naar het oordeel van het bevoegd gezag afdoende zijn vastgesteld. |
.... | het egaliseren, ophogen, verharden en afgraven van gronden | - de aanwezige differentiatie in abiotische milieu-omstandigheden blijft behouden; - de aanwezige hoogteverschillen blijven behouden; - de bestaande kwetsbare vegetaties blijven behouden; - de werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden zijn noodzakelijk voor het agrarisch gebruik van de gronden. |
.... | het realiseren van containervelden | - de waterhuishoudkundige situatie met betrekking tot de waterkwaliteit en waterkwantiteit wordt niet onevenredig aangetast; - de containervelden worden uitsluitend binnen een bouwvlak en/of direct aansluitend aan een bouwvlak gerealiseerd. |
.... | het graven en dempen van sloten, aanleggen van drainage en diepploegen | - de hoge grondwaterstanden alsmede het optreden van kwel blijven behouden; - de aanwezige differentiatie in abiotische milieu-omstandigheden blijven behouden; - de aanwezige hoogteverschillen blijven behouden; - de bestaande kwetsbare vegetaties blijven behouden; - de werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden zijn noodzakelijk voor het agrarisch gebruik van de gronden. |
17.2 Uitzonderingen vergunningplicht
Het in lid 17.1 opgenomen verbod geldt niet:
- a. voor werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden in het kader van het normale beheer en onderhoud, waaronder werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden die plaatsvinden in het kader van een normale agrarische bedrijfsexploitatie zoals spitwerkzaamheden, met dien verstande dat kwekerijen en boomgaarden niet onder normale agrarische bedrijvigheid worden begrepen;
- b. voor werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden die plaatsvinden in het kader van het bos- en natuurbeheer, waaronder mede begrepen houtproductie in de vorm van uitdunning van bos;
- c. voor werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden waarmee is begonnen op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan;
- d. voor werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden die in redelijkheid slechts kunnen worden aangemerkt als zijnde van zodanig ondergeschikte aard en omvang dat enige wezenlijke invloed op de betreffende waarde en functies niet te verwachten is;
- e. voor werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden die plaatsvinden binnen een afstand van 10 m uit bestaande gebouwen;
- f. voor werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden die de waterhuishouding beïnvloeden, zoals waterontrekking, voor zover daarvoor een vergunning vereist is krachtens artikel 6.4 van de Waterwet;
- g. voor werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden die de waterhuishouding beïnvloeden, zoals het onttrekken van oppervlaktewater, voor zover daarvoor op grond van hoofdstuk 6 van de Waterwet een vergunning is vereist of voor zover deze worden uitgevoerd door of vanwege het waterschap;
- h. voor werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden die plaatsvinden in het kader van een door gedeputeerde staten goedgekeurd natuurontwikkelingsplan;
- i. voor werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden als bedoeld in de Wet informatie-uitwisseling ondergrondse netten;
- j. voor werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden in de vorm van het geheel of gedeeltelijk slopen van cultuurhistorisch waardevolle bebouwing ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek' voor zover:
- 1. deze plaatsvinden ingevolge een aanschrijving van het bevoegd gezag;
- 2. daarvoor eerder een vergunning is afgegeven;
- 3. de sloopwerkzaamheden in redelijkheid kunnen worden aangemerkt als zijnde van ondergeschikte aard en omvang, zodat enige wezenlijke invloed op de in lid 17.1 bedoelde cultuurhistorisch waardevolle bebouwing niet te verwachten is;
- 4. die plaatsvinden aan een monument dat op grond van de Erfgoedwet is aangewezen als rijksmonument respectievelijk op grond van de Monumentenverordening is aangewezen als beschermd gemeentelijk monument;
- 5. die plaatsvinden aan (delen van) bebouwing die niet cultuurhistorisch waardevol is.
- k. ingeval op grond van de Erfgoedwet respectievelijk de Monumentenwet een vergunning is vereist dan wel overige regels van de Erfgoedwet respectievelijk de Monumentenwet van toepassing zijn.
17.3 Algemene beoordelingscriteria
Werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden als bedoeld in artikel 17 lid 17.1 zijn slechts toelaatbaar, indien door die werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden dan wel door de daarvan direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, één of meer waarden of functies van de in lid 17.1 bedoelde gronden, die het plan beoogt te beschermen, niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast, dan wel de mogelijkheden voor het herstel van die waarden of functies niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind.
Deze algemene beoordelingscriteria zijn niet van toepassing op werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden in de vorm van het slopen van cultuurhistorische bebouwing ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek'.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 18 Overgangsrecht Bouwwerken
18.1 Overgangsrecht
Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
- a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
18.2 Afwijken
Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met ten hoogste 10%.
18.3 Afwijken bij bijgebouwen
Indien lid 18.1 van toepassing is op bijgebouwen als bedoeld in artikel 1 lid 1.30, kan het bevoegd gezag eenmalig bij omgevingsvergunning afwijken van het in lid 18.1 bepaalde ten behoeve van het geheel vernieuwen van een gedeelte van die bijgebouwen. Afwijken is alleen mogelijk wanneer gelijktijdig voor elke m2 waarvoor bij omgevingsvergunning wordt afgeweken 2 m2 aan bestaande bijgebouwen wordt afgebroken, met het doel om te komen tot een sanering van de aanwezige bebouwing.
18.4 Overgangsrecht niet van toepassing
Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
Artikel 19 Overgangsrecht Gebruik
19.1 Overgangsrecht
Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
19.2 Ander strijdig gebruik
Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
19.3 Onderbreken gebruik onder overgangsrecht
Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
19.4 Overgangsrecht niet van toepassing
Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 20 Slotregel
Deze regels kunnen worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan Broeklanderweg 45 Beemte Broekland.
Vastgesteld bij besluit van de raad van de gemeente Apeldoorn
d.d. | 18 april 2024 | nr. | 53-2024 |
Mij bekend,
de griffier,
namens hem:
Piet Stoop
afdelingshoofd Omgevingsrecht en Vergunningen
1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Voorliggend bestemmingsplan heeft betrekking op het agrarisch erf aan de Broeklanderweg 45 in Beemte Broekland. De agrarische bedrijfsactiviteiten ter plaatse zijn reeds jaren gestaakt. Naast de voormalige agrarische bedrijfsgebouwen is op het peceel een karakteristieke woonboerderij aanwezig.
De initiatiefnemer is voornemens het erf te transformeren naar een woonerf, waarbij de karakteristieke woonboerderij zal worden aangepast naar de wensen van de huidige tijd. Daarbij zijn zij tevens voornemens een aantal paarden/pony's hobbymatig te houden in de voormalige bedrijfsbebouwing. Ten behoeve van het hobbymatig houden van paarden/pony's zal een paardrijbak worden aangelegd.
Op basis van het geldende bestemmingsplan "Beemte Noord" is de hiervoor genoemde ontwikkeling niet toegestaan. Om het voornemen mogelijk te maken is dan ook een herziening van het bestemmingsplan ter plaatse van het erf aan de Broeklanderweg 45 noodzakelijk.
Voorliggend bestemmingsplan toont aan dat de ontwikkeling in overeenstemming is met 'een goede ruimtelijke ordening'
1.2 Ligging En Begrenzing
Het plangebied ligt in het buitengebied in het noorden van de gemeente Apeldoorn. Ten westen van het plangebied loopt de rijksweg A50. Rondom het plangebied liggen zowel woon- als agrarische erven. In afbeelding 1.1 is de indicatieve ligging van het plangebied binnen de gemeente Apeldoorn aangegeven. In afbeelding 1.2 is de begrenzing van het plangebied aangegeven.
Afbeelding 1.1 Indicatieve ligging van het plangebied
Afbeelding 1.2 Begrenzing van het plangebied
1.3 Geldend Bestemmingsplan
Het plangebied ligt binnen de begrenzing van het bestemmingsplan “Beemte Noord”. Dit bestemmingsplan is door de gemeenteraad van Apeldoorn vastgesteld op 16 januari 2020. In dit bestemmingsplan heeft het plangebied de enkelbestemming 'Agrarisch'. Voor de (woon)boerderij is de bouwaanduiding 'karakteristiek' opgenomen. Voor een groot deel van het plangebied geldt de gebiedsaanduiding 'overige zone - archeologische waarden'. Tevens geldt voor een klein gedeelte van het plangebied de gebiedsaanduiding 'overige zone - hoge archeologische waarde' 'overige zone - lage archeologische waarde'. Voor het perceel is ook een bouwvlak opgenomen. Ter plaatse van het bouwvlak is een bouwaanduiding 'specifieke bouwaanduiding - geen veestallen toegestaan' opgenomen. Hieronder is een uitsnede van de verbeelding behorende bij het bestemmingsplan 'Beemte Noord' te vinden waarop het plangebied is te zien.
Afbeelding 1.3 Uitsnede verbeelding t.h.v. Broeklanderweg 45, Beemte Broekland
1.4 Werkwijze En Opzet Van De Toelichting
Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en gaat vergezeld van een toelichting. De toelichting bevat onder meer een beschrijving van de bestaande ruimtelijke situatie, de voorgestane ruimtelijke invulling van het plangebied en de juridische opzet van het plan.
2 Beleidskader
2.1 Omgevingsverordening Gelderland
Op grond van artikel 4.1 van de Wet ruimtelijke ordening kunnen, indien provinciale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, bij of krachtens provinciale verordening regels worden gesteld omtrent de inhoud van bestemmingsplannen en omtrent de daarbij behorende toelichting. De provinciale verordening
Provinciale staten van Gelderland hebben van deze bevoegdheid gebruik gemaakt door op 24 september 2014 de Omgevingsverordening Gelderland vast te stellen. Sindsdien is de Omgevingsverordening een aantal keren geactualiseerd en herzien. In deze Omgevingsverordening zijn de provinciale verordening (op grond van artikel 4.1 Wro), milieuverordening, waterverordening en verkeersverordening samengevoegd. Voor zover het de provinciale verordening betreft bevat de omgevingsverordening alleen regels die tot de gemeentebesturen zijn gericht en geen rechtstreeks werkende, burgers bindende regels.
De Omgevingsverordening is een van de instrumenten om de ambities uit Omgevingsvisie te realiseren. In de verordening zijn regels opgenomen die nodig zijn om de provinciale ambities waar te maken, provinciale belangen veilig te stellen of wettelijke plichten na te komen. Net als de Omgevingsvisie richt de Omgevingsverordening zich op de inrichting en kwaliteit van de Gelderse leefomgeving. In de Omgevingsverordening zijn bijna alle regels op het gebied van ruimtelijke ordening, milieu, natuur, water, verkeer en bodem opgenomen.
De provincie zet de verordening als juridisch instrument voor het afdwingen van de doorwerking van het provinciaal beleid alleen in voor die onderdelen van het beleid waarvoor algemene regels noodzakelijk zijn om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.
Op 21 maart 2021 hebben Provinciale Staten van Gelderland de geconsolideerde Omgevingsverordening Gelderland vastgesteld. De provincie promoot het werken met Regionale Woonagenda's. Regionale woonagenda's lenen zich bij uitstek voor woonprogrammering. Op grond van artikel 2.2 van de Omgevingsverordening worden nieuwe woonlocaties en de daar te bouwen woningen slechts toegestaan wanneer dit past binnen een door Gedeputeerde Staten vastgestelde regionale woonagenda.
De Omgevingsverordening Gelderland vormt geen belemmering voor voorliggend plan.
2.2 Woonagenda Apeldoorn 2018-2021
De gemeenteraad heeft op 18 april 2019 de 'Woonagenda 2018-2021, Iedereen een thuis', vastgesteld. De Woonagenda dient meerdere doelen:
- basis voor de prestatieafspraken met corporaties en huurdersbelangenorganisaties;
- volkshuisvestelijk kader voor de nieuwbouwopgave;
- ondersteuning voor de opgaven in het woon-zorgdomein en de verduurzaming;
- onderlegger voor de op te stellen omgevingsvisie;
- invulling van het programma Comfortabele Gezinsstad op het onderdeel wonen;
- uitwerking van het bestuursakkoord op het onderdeel Wonen.
De Woonagenda beschrijft, op basis van trends en ontwikkelingen, de gemeentelijke ambities en acties voor de komende jaren. De agenda is feitelijk een actieprogramma, waarin de uitvoering centraal staat. De lijn van de vorige Woonagenda is voortgezet en van nieuwe accenten voorzien. Die hangen samen met de actuele trends en ontwikkelingen en het bestuursakkoord.
Tot die actuele trends en ontwikkelingen behoren onder andere:
- werken aan een CO2-arme energievoorziening: naar 100% energieneutrale woningen;
- demografische trends: bevolkingsgroei, vergrijzing en meer kleine huishoudens;
- druk op de woningmarkt: sterke behoefte aan woningen, vooral koopwoningen voor starters;
- diversiteit in woonvoorkeuren, bijvoorbeeld: woningtypen voor kleinere huishoudens, levensloopbestendige woningen, grotere woningen voor thuiswerkers en gezinnen, enz.
De visie op de toekomst van het wonen in Apeldoorn bestaat uit drie speerpunten:
- 1. Een basis die op orde is:
- a. zorgen voor voldoende woningen voor iedereen, met in het bijzonder aandacht voor voldoende beschikbare en betaalbare woningen voor huishoudens met een laag inkomen (de primaire doelgroep), en;
- 2. de grote opgave om alle woningen te verduurzamen;
- 3. Wonen en zorg: ervoor zorgen dat we onze steeds ouder wordende bevolking een plek kunnen blijven geven in onze gemeente;
- 4. Aangevuld met de bestuurlijke ambities uit Comfortabele gezinsstad: de bouw van voldoende nieuwbouwwoningen om de trek naar de stad op te kunnen vangen.
Afbeelding 3: woonagenda
Bij voorliggend plan wordt enkel de bestemming gewijzigd van 'Agrarisch' naar 'Wonen'. Er vindt geen toevoeging van woningen plaats. De initiatiefnemers zijn van plan om de bestaande (woon)boerderij op het perceel te verduurzamen. Hiermee wordt aangesloten bij de ambities uit de Woonagenda Apeldoorn 2018-2021.
2.3 Afwegingskader Woningbouw 2018 - 2027
Burgemeester en wethouders hebben op 5 februari 2019 de beleidsregel 'Afwegingskader woningbouw 2018 - 2027' vastgesteld. De gemeente wil dat de juiste woningen op de juiste plek worden gebouwd. Het Afwegingskader Woningbouw geeft de prioritering voor woningbouw aan. Doel daarvan is het bevorderen van kansrijke initiatieven en versnellen van de bouw van woningen. De kaders die in de Structuurvisie, de Woonagenda en de Regionale Woonagenda zijn vastgesteld vormen de basis voor het Afwegingskader Woningbouw. Door het prioriteren en richting geven aan de woningbouw kan de gemeente adaptief en flexibel inspelen op de woningbehoefte. Het Afwegingskader Woningbouw geeft ook duidelijkheid en richting aan initiatiefnemers over hoe de gemeente de programmatische ruimte voor initiatieven in wil vullen. Het Afwegingskader gaat over de programmatische ruimte voor circa 1.500 woningen. Het Afwegingskader geldt niet voor initiatieven voor de bouw van 1 of 2 woningen, daarvoor vindt alleen een toets op ruimtelijke aspecten plaats.
In voorliggend verzoek wordt enkel de bestemming 'Agrarisch' gewijzigd naar 'Wonen', waarbij geen woningen worden toegevoegd. Het Afwegingskader is om die reden niet van toepassing op voorliggend verzoek.
2.4 Groenbeleid
Het groenbeleid is vastgelegd in de Groene Mal, de Groenstructuurkaart, de Verordening Groene Balans en het Groenplan. Op voorliggend perceel, Broeklanderweg 45, zijn enkel de Groenstructuurkaart en het Groenplan van toepassing.
2.4.1 Groenstructuurkaart
In april 2017 heeft de gemeenteraad de Groenstructuurkaart vastgesteld. De kaart geeft de belangrijkste groenstructuren van Apeldoorn weer. Apeldoorn koestert haar groene kwaliteit en wil deze beschermen en versterken. De kaart geeft een gebiedsdekkend toetsingskader en uitgangspunt voor onder andere een consequente beoordeling van ruimtelijke plannen op landschappelijke en groene kwaliteit.
De Groenstructuurkaart bestaat uit verschillende elementen:
- Groenstructuur: Groene Mal;
- Groenstructuur: Beken & sprengen, weteringen en kanaal;
- Groenstructuur: doorgaande wegen buitengebied;
- Groenstructuur: snelwegcorridors en spoorwegen;
- Wijkgroenstructuur;
- Boomrijke gebieden.
Op de kaart zijn die gebieden vastgelegd waar behoud van bestaand groen en ontwikkeling van nieuw groen prioriteit heeft. Het groenstructuurplan werkt door in het kapvergunningenbeleid en het uitgiftebeleid voor snippergroen.
2.4.2 Groenplan
In september 2018 heeft de gemeenteraad het Groenplan vastgesteld. Het Groenplan geeft aan welke groene doelen en opgaven belangrijk zijn voor het behoud en versterking van het groene karakter van de hele gemeente. De groene opgaven bestaan uit versterken van het groen-water netwerk in en om de stad, meer groen in de binnenstad, meer en beter groen in wijken en dorpen en versterken van karakteristieke landschappen. Binnen deze opgaven ligt de focus op het inzetten van groen om de gevolgen van klimaatverandering te beperken, biodiversiteit te versterken en bewoners uit te nodigen tot bewegen en ontmoeten. Dit met een veerkrachtig natuurlijk systeem als basis. Duurzaam groenbeheer, samenwerking en participatie vormen belangrijke pijlers die vorm krijgen in het Uitvoeringsprogramma Groen en biodiversiteit.
Er vinden in voorliggend plan geen aanpassingen plaats in de groene omgeving. De bestaande groenstructuren blijven gehandhaafd. Voorliggend plan is in lijn met Groenstructuurkaart en het Groenplan.
2.5 Structuurvisie Apeldoorn Biedt Ruimte
Op 30 mei 2013 heeft de raad de structuurvisie 'Apeldoorn biedt ruimte' vastgesteld. Deze structuurvisie geeft een doorkijk tot 2030 en is één structuurvisie voor zowel stad als land.
De structuurvisie is opgesteld op de overgang naar een echt andere tijd. De onzekerheid over de toekomst is groot. In de structuurvisie kiest de gemeente er voor om daarop niet te reageren met een dichtgetimmerd plan maar door zoveel mogelijk (beleids)ruimte te bieden aan het onvoorspelbare. Daarmee krijgt Apeldoorn de ruimte zich te ontwikkelen. De gemeente nodigt daarom iedereen uit die een bijdrage kan leveren aan de leefkwaliteit van huidige en toekomstige Apeldoorners. Ruimte bieden is niet vrijblijvend, de ruimte wordt geboden binnen kaders. Allereerst door voort te bouwen op de belangrijkste kwaliteiten van de gemeente. In het concept 'Apeldoorn Buitenstad' komen die kwaliteiten samen. Apeldoorn is zowel stad als groot dorp en biedt de leefkwaliteit van beide.
De kwaliteiten van de Buitenstad vormen samen het fundament van de structuurvisie. De gemeente wil het fundament van Apeldoorn koesteren en versterken. Want alleen daardoor blijft de leefkwaliteit op peil en blijft Apeldoorn aantrekkelijk voor bewoners, bezoekers en bedrijven. Beheer en vernieuwing van het fundament is de belangrijkste opgave van de structuurvisie. De gemeente stelt hoge kwaliteitseisen aan het fundament en wil er zelf in blijven investeren.
Om Buitenstad te blijven, zijn in de structuurvisie vier ambities geformuleerd die weergeven wat Apeldoorn grotendeels al is en waar Apeldoorn sterk in is: Apeldoorn is een comfortabele gezinsstad met een toeristisch toplandschap; heeft een veelzijdige economie en kent lokale duurzaamheid. Aan deze ambities wil Apeldoorn samen met andere partijen bouwen.
De structuurvisie is een uitnodiging aan de samenleving om Apeldoorn mooier te maken. 'Apeldoorn biedt ruimte' staat voor ruimte bieden aan ideeën en initiatieven die passen bij de Buitenstad. De gemeente zal daarbij faciliteren en ondersteunen. Buiten het fundament van de Buitenstad biedt de gemeente hiervoor veel handelingsvrijheid, bijvoorbeeld door flexibel te bestemmen.
Niet alles gaat vanzelf. In sommige delen van Apeldoorn spelen ingewikkelde vernieuwingsopgaven. Opgaven die belangrijk zijn voor Apeldoorn als geheel, waarbij vaak hard gewerkt moet worden om iets van de grond te krijgen. In de structuurvisie worden die opgaven 'dynamo's' genoemd, elementen die eerst in beweging moeten komen voordat ze energie gaan opleveren. Het centrumgebied van Apeldoorn, de centrale delen van de Kanaalzone en kleinschalige herstructurering van wijken, buurten en dorpen zijn voorbeelden. De gemeente neemt in de dynamo's de regierol op zich. In de dynamo's ligt ook programmatisch de hoogste prioriteit. De verdere invulling ervan bepaalt de gemeente samen met initiatiefnemers.
Voorliggend plan is in overeenstemming met de Structuurvisie 'Apeldoorn biedt ruimte'.
2.6 Waterbeleid
2.6.1 Nationaal beleid
2.6.2 Provinciaal beleid
Het provinciale waterbeleid is vastgelegd in de Omgevingsvisie Gelderland en de Omgevingsverordening Gelderland. Daarin is onder andere vastgelegd hoe het grondwater(winning) beschermd moet worden tegen negatieve effecten (kwaliteit en kwantiteit) en hoe moet worden gehandeld wanneer er toch een (dreigende) verontreiniging van het grondwater optreedt. Ook zijn verschillende zaken vastgelegd over het omgaan met natte landnatuur en oppervlaktewater. Op de kaarten zijn beschermingszones voor verschillende onderwerpen vastgelegd.
Uitgangspunt bestemmingsplan
Klimaatbestendig en waterrobuust inrichten is onderdeel van ruimtelijke plannen. Verandering van (gebruik van) een gebied mag geen negatief effect op het (grond)water of de waterafhankelijke natuur hebben.
2.6.3 Waterschapsbeleid
In 2015 heeft Waterschap Vallei en Veluwe het Waterbeheerprogramma 2016-2021 vastgesteld. Hierin beschrijft het waterschap de ambities en doelen voor het waarborgen van de waterveiligheid, het zorgen voor voldoende én schoon oppervlaktewater, het zuiveren van afvalwater en het verder ontwikkelen van samenwerkings- en innovatiemogelijkheden. Op basis van nieuwe opgaven als klimaatverandering, zuivering van complexe stoffen en maatschappelijk ontwikkelingen zoals het streven naar een duurzaamheid en circulaire economie zijn zes ambities geformuleerd:
- 1. Beschermen tegen overstromingen;
- 2. Zorgen voor de juiste hoeveelheid water;
- 3. Zorgen voor de goede oppervlaktewaterkwaliteit;
- 4. Schoon en vuil water worden zoveel mogelijk gescheiden;
- 5. Afwalwaterketen en watersysteem samen met de partners als één geheel beheren.
De ambities zijn voor de programma's waterveiligheid, watersysteem (voldoende en schoon) en waterketen vertaald in doelen en maatregelen voor 2021.
Uitgangspunt bestemmingsplan
Bij veranderingen op of rondom het oppervlaktewater en waterkeringen evenals bij de realisatie van voldoende waterberging voor nieuwe ontwikkelingen zijn de regels van de keur van het waterschap van toepassing.
2.6.4 Gemeentelijk beleid
2.7 Cultuur- En Erfgoednota 2021-2024: 'Apeldoorns Karakter!'
De Cultuur- en Erfgoednota Apeldoorns Karakter! is door de gemeenteraad vastgesteld op 25 juni 2020. Kern van de nota is dat cultuur en erfgoed van essentieel belang zijn voor de identiteit en herkenbaarheid van Apeldoorn. Erfgoed wordt ingezet om de kwaliteit van de leefomgeving en de herkenbaarheid van deelgebieden in stad, dorpen en buitengebied te vergroten. Daarnaast is het een wettelijke taak van de gemeente om zorg te dragen voor het ruimtelijk erfgoed. Het is daarom belangrijk om erfgoed zo vroeg mogelijk in het planproces mee te nemen. Niet alleen om het aanwezige erfgoed te beschermen en te behouden, maar ook om dit te benutten als uitgangspunt bij ruimtelijke plannen. Daartoe dient tijdig goed archeologisch, cultuurhistorisch en/of bouwhistorisch onderzoek te worden gedaan, waarmee inzicht ontstaat in de aanwezige erfgoedwaarden. Via het onderzoek wordt kennis vergaard en vastgelegd over landschap, geomorfologie, stedenbouw, archeologie en architectuur, en op basis hiervan volgen aanbevelingen over de inzet van deze waarden in nieuwe ontwikkelingen.
Bij de nota horen een archeologische beleidskaart en een cultuurhistorische beleidskaart. Deze worden beschreven in de paragrafen Archeologie respectievelijk Cultuurhistorie.
3 Planologische Aspecten
3.1 Milieuaspecten
3.1.1 Inleiding
Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (verder: Bro) moet de gemeente in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving opnemen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders.
3.1.2 Bodem
Bij nieuwe ontwikkelingen moet de bodemgesteldheid in kaart worden gebracht. Onderzocht moet worden of de bodem verontreinigd is en wat voor gevolgen een eventuele bodemverontreiniging heeft voor de uitvoerbaarheid van het plan. Een nieuwe functie mag pas worden toegelaten als is aangetoond dat de bodem geschikt (of geschikt te maken) is voor de nieuwe of aangepaste bestemming. Wanneer (een deel van) de bodem in het plangebied verontreinigd is moet worden aangetoond dat het bestemmingsplan, rekening houdend met de kosten van sanering, financieel uitvoerbaar is.
Indien er sprake is van bouwactiviteiten, is ook in het kader van de omgevingsvergunning onderzoek naar de kwaliteit van de bodem nodig. Deze bodemonderzoeken mogen wettelijk niet ouder zijn dan 5 jaar.
Hiernaast geldt dat de gemeente Apeldoorn bevoegd gezag is in het kader van het Besluit bodemkwaliteit. In het Besluit bodemkwaliteit wordt hergebruik van licht verontreinigde grond mogelijk gemaakt. De gemeente Apeldoorn heeft hiervoor beleid opgesteld dat is vastgelegd in bodemkwaliteitskaarten en een bodembeheerplan.
Onderzoeksresultaten
In de rapportage 'Verkennend bodemonderzoek Broeklanderweg 45 te Beemte Broekland' d.d. 6 augustus 2020, opgesteld door Bodem Portaal en opgenomen in bijlage 1 van de Bijlagen bijdetoelichting, zijn de resultaten van het bodemonderzoek weergegeven. Hieruit blijkt voor het onverdachte terreindeel dat het aspect 'bodem' geen belemmering vormt voor de beoogde bestemmingswijziging. Met betrekking tot de bodem ter plaatse van de lekstroken onder de asbesthoudende daken is vanuit het huidige onderzoek geen formele berekening van de interventiewaarde mogelijk. Hiervoor is aanvullend bodemonderzoek noodzakelijk. De initaitiefnemer heeft kenbaar gemaakt de bodem, ter plaatse van de lekstroken, ongeacht de interventiewaarde, te zullen saneren, zodra de bestemming is aangepast. Het nader onderzoek zal voorafgaand aan de sanering plaatsvinden. De bodem zal daarmee geschikt zijn voor de voortzetting van het feitelijk reeds bestaande gebruik, door dezelfde gebruiker. Uit prijsopgaven blijkt dat de sanering qua omvang en investering passend is de totale investering. Het vormt daarmee geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
3.1.3 Milieuzonering
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast.
Milieuzonering heeft twee doelen:
- het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
- het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden gebruikt de gemeente Apeldoorn de daarvoor algemeen aanvaarde VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden normaliter bepaald tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de dichtst daarbij gelegen situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is.
Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype rustige woonwijk. Een rustige woonwijk is ingericht volgens het principe van de functiescheiding: afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies voor; langs de randen is weinig verstoring door verkeer. Vergelijkbaar met de rustige woonwijk zijn rustig buitengebied, stiltegebied en natuurgebied. Daarvoor gelden dan ook dezelfde richtafstanden.
Een ander omgevingstype is het gemengd gebied. Een gemengd gebied is een gebied met een variatie aan functies; direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen behoren tot het omgevingstype gemengd gebied. Het gemengd gebied kent door de aanwezige variatie aan functies en situering al een hogere milieubelasting. Dit kan aanleiding zijn om gemotiveerd voor één of meer milieuaspecten een kleinere afstand aan te houden dan wordt geadviseerd voor een rustige woonwijk. Een geadviseerde afstand van 30 meter kan dan bijvoorbeeld worden gecorrigeerd tot 10 meter en een geadviseerde afstand van 100 meter tot 50 meter. Uitzondering op het verlagen van de richtafstanden vormt het aspect gevaar: de richtafstand voor dat milieuaspect wordt niet verlaagd.
De tabel geeft de relatie tussen milieucategorie, richtafstanden en omgevingstype weer.
milieucategorie | richtafstand tot omgevingstype rustige woonwijk | richtafstand tot omgevingstype gemengd gebied |
1 | 10 m | 0 m |
2 | 30 m | 10 m |
3.1 | 50 m | 30 m |
3.2 | 100 m | 50 m |
4.1 | 200 m | 100 m |
4.2 | 300 m | 200 m |
5.1 | 500 m | 300 m |
5.2 | 700 m | 500 m |
5.3 | 1.000 m | 700 m |
6 | 1.500 m | 1.000 m |
Het systeem van richtafstanden gaat uit van het principe van scheiding van functies: de richtafstandenlijst geeft richtafstanden tussenbedrijfslocatie en omgevingstype rustige woonwijk respectievelijk gemengd gebied. Binnen(hiervoor aangewezen) gebieden met functiemenging zijn milieubelastende en milieugevoelige functies op korte afstand van elkaar gesitueerd. Bij gebiedenmetfunctiemenging kan gedacht worden aan stads- en wijkcentra, horecaconcentratiegebieden en woongebieden met kleinschalige c.q. ambachtelijke bedrijvigheid. Het kan gaan om bestaande gebieden met functiemenging en om gebieden waar bewust functiemenging wordt nagestreefd, bijvoorbeeld om een grotere levendigheid tot stand te brengen. Voor gebieden met functiemenging wordt een aparte afweging gemaakt ten aanzien van de aan te houden afstand en de te nemen maatregelen in relatie tot het gewenste woon- en leefklimaat. Voor de toelaatbaarheid van activiteiten binnen gebieden met functiemenging gelden randvoorwaarden. Het gaat om kleinschalige, meest ambachtelijke bedrijvigheid en de activiteiten vinden hoofdzakelijk inpandig en overdag plaats.
Naast de geadviseerde milieuzonering voor bedrijven op basis van de VNG uitgave 'Bedrijven en milieuzonering', kunnen er ook nog afstandscriteria uit specifieke milieuwet- en regelgeving gelden. Denk hierbij aan de Wet milieubeheer, de agrarische geurwetgeving en de veiligheidsregelgeving. Deze regelgeving geldt uiteindelijk als toetsingskader voor de toegestane milieueffecten. Ook deze afstandscriteria worden meegenomen bij de beoordeling van nieuwe ontwikkelingen.
Onderzocht worden zowel de feitelijke invloed van de ter plaatse gevestigde en te vestigen milieubelastende functies als de invloed die kan uitgaan van milieubelastende functies die op grond van de geldende bestemming gevestigd kunnen worden.
Onderzoeksresultaten milieuzonering
Ter plaatse van Broeklanderweg 45 is sprake van het omgevingstype rustig gebied. Dit impliceert dat geen correctie op aangegeven richtafstanden mag plaatsvinden.
Inwaartse zonering
Binnen het onderzoeksgebied (50 à 100 meter rond het plangebied) zijn de volgende bedrijven en instellingen gelegen: | Bedrijfs- activiteiten | Aantal dieren | SBI-code 2008 | Milieu cat. | Huidige milieu-zone | Planologische bestemming | Plan. milieu zone | Afstand tot planlocatie | |
Broeklanderweg 41 | Handel in auto's en motorfietsen, reparatie- en servicebedrijven | nvt | 451 | 2 | 30 | Wonen | - | 85 |
De planlocatie is gelegen buiten de milieuzones van het bovenstaande bedrijf. Overigens wijzigt het beschermingsniveau van de woning niet. De woning houdt hetzelfde beschermingsniveau ten opzichte van de omgeving.
Uitwaartse zonering
Er is ook een paardrijbak gewenst op de locatie. De geldende afstanden volgens de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' voor deze gewenste activiteit zijn weergegeven in onderstaande tabel.
Milieu cat. | SBI-code 2008 | Omschrijving | Geur | Stof | Geluid | Veiligheid |
3.1 | 931.E | Maneges | 50 | 30 | 30 | 0 |
Voor de gewenste activiteit op de planlocatie geldt een aan te houden milieuzone van 50 meter. Op 100 meter van de planlocatie bevindt zich op het perceel Broeklanderweg 41 een woning. Dit gevoelige object bevindt zich dus buiten de geldende milieuzone.
3.1.4 Geluidhinder
Op basis van de Wet geluidhinder zijn er drie geluidsbronnen waarmee bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening gehouden dient te worden: wegverkeers-, railverkeers- en industrielawaai. Het plangebied ligt binnen de invloedssfeer van diverse wegen. Dit bestemmingsplan laat geen nieuwe woningen en andere geluidsgevoelige functies toe. Bovendien worden geen nieuwe wegen, spoorwegen of bedrijventerreinen aangelegd. Op grond van de Wet geluidhinder hoeft daarom geen akoestisch onderzoek te worden uitgevoerd.
3.1.5 Luchtkwaliteit
In de Wet milieubeheer (verder: Wm) zijn eisen opgenomen waaraan de luchtkwaliteit in de buitenlucht moet voldoen. Hierbij is onderscheid gemaakt in grenswaarden waaraan nu moet worden voldaan en grenswaarden waaraan in de toekomst moet worden voldaan. De meest kritische stoffen zijn stikstofdioxide en fijn stof. Aan de andere stoffen die in de Wet worden genoemd wordt in Nederland, behoudens bijzondere situaties, overal voldaan.
Op grond van artikel 5.16 Wm kan de gemeenteraad een bestemmingsplan met mogelijke gevolgen voor de luchtkwaliteit alleen vaststellen wanneer aannemelijk is gemaakt dat:
- a. het bestemmingsplan niet leidt tot het overschrijden van de in de wet genoemde grenswaarden, of;
- b. de luchtkwaliteit als gevolg van het bestemmingsplan per saldo verbetert of ten minste gelijk blijft, of, bij een beperkte toename, door een met de ontwikkeling samenhangende maatregel of effect, per saldo verbetert, of;
- c. het bestemmingsplan niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie van een stof waarvoor in de wet grenswaarden zijn opgenomen, of;
- d. de ontwikkeling is opgenomen of past in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit.
Dit bestemmingsplan is conserverend van aard: het legt de bestaande situatie vast en maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk. Dit betekent dat de luchtkwaliteit niet zal verslechteren als gevolg van het vaststellen van het bestemmingsplan. Op grond van de Wet milieubeheer is het daarom niet nodig de luchtkwaliteit te onderzoeken. Er wordt immers voldaan aan artikel 5.16 onder b Wm: de luchtkwaliteit blijft ten minste gelijk ten gevolge van de vaststelling van het bestemmingsplan.
3.1.6 Externe veiligheid
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (verder: Bevi) worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico van zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven, maar ook om kleinere bedrijven als LPG-tankstations en opslagen van bestrijdingsmiddelen. Daarnaast zijn (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen, zoals buisleidingen, spoor-, auto-, en waterwegen, ook als potentiële gevarenbron aangemerkt.
Het beleid voor externe veiligheid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet milieubeheer en de Wet ruimtelijke ordening de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe wordt in het externe veiligheidsbeleid het plaatsgebonden risico en het groepsrisico gehanteerd.
- Het plaatsgebonden risico is de kans dat een persoon die zich gedurende een jaar onafgebroken onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico wordt per bedrijf vastgelegd in contouren. Er geldt een contour waarbinnen die kans 10-6 (één op 1.000.000) bedraagt (verder: PR-contour);
- Het groepsrisico is een berekening van de kans dat een groep personen binnen een bepaald gebied overlijdt ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van een aanvaardbaar groepsrisico. Indien een ontwikkeling is gepland in de nabijheid van een risicobron geldt afhankelijk van de ontwikkeling een verantwoordingsplicht voor het toelaten van gevoelige functies.
Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)
Voor bepaalde risicovolle bedrijven geldt het Bevi. Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.
Transport van gevaarlijke stoffen over water, spoor en weg
Voor de beoordeling van de risico's vanwege het transport van gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes, met als uitvloeisel het zogeheten Basisnet en de bijbehorende Regeling basisnet. Er zijn geen wettelijke grenzen voor de aantallen transporten met gevaarlijke stoffen maar er worden wel grenzen gesteld aan de risico's, deze staan in het Basisnet. De vastgestelde risicogrenzen worden getoetst aan het plaatsgebonden risico met een wettelijk harde norm en het groepsrisico met de daarbij behorende oriëntatiewaarde als ijkpunt. Daarnaast geldt dat het vervoer van gevaarlijke stoffen op een verantwoorde wijze plaatsvindt vanwege de strenge eisen die gelden voor dit vervoer als gevolg van internationale regelgeving.
Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Voor de beoordeling van de risico's van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen gelden het Besluit externe veiligheid buisleidingen en de Regeling externe veiligheid buisleidingen. Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot buisleidingen voor zowel het transport van brandbare vloeistoffen als hogedrukaardgasleidingen wettelijk vastgelegd.
Nota milieu-veiligheid Apeldoorn
In november 2011 is de Nota milieu-veiligheid vastgesteld. Uitgangspunt van deze beleidsvisie is dat nieuwe risicobronnen alleen nog zijn toegestaan op de grote industrieterreinen, met uitzondering van propaantanks in het buitengebied. Nieuwe risicobedrijven die onder het Bevi vallen kunnen door middel van een afwijkingsbevoegdheid mogelijk worden gemaakt op de grote industrieterreinen. Als voorwaarde geldt wel dat de PR-contour zich niet buiten de inrichtinggrens van het nieuwe bedrijf mag bevinden en dat het invloedsgebied voor het groepsrisico niet verder reikt dan de grens van het industrieterrein. Daarnaast is in de beleidsvisie bepaald dat het groepsrisico ten gevolge van een risicobron niet groter mag zijn dan 1 maal de oriëntatiewaarde.
Onderzoeksresultaten
Bevi
In de nabijheid van het plangebied bevinden zich geen bedrijven die vallen onder de werkingssfeer van het Bevi.
Transport van gevaarlijke stoffen over water, spoor en weg
In de nabijheid van het plangebied bevinden zich geen water-, spoor- en verkeerswegen waarover significant transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt.
Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen
In de nabijheid van het plangebied bevinden zich geen buisleidingen voor het transport van gevaarlijke stoffen.
3.1.7 Elektromagnetische velden
Er ligt in het plangebied een bovengrondse hoogspanningsleiding met een indicatieve zone (0,4 microTesla) van 2 x 75 m (bron: Netkaart RIVM). In 2007 heeft de Kema berekeningen uitgevoerd voor heel Apeldoorn om zo de specifieke 0,4 µT-magneetveldzones van de bovengrondse hoogspanninglijnen in beeld te brengen. Deze berekeningen zijn vastgelegd in het rapport 'Totaaloverzicht 0,4 micro-Tesla magnetische veldsterkte contour rond de hoogspanningslijnen binnen gemeente Apeldoorn', d.d. 26 september 2007. De specifieke 0,4 µT-magneetveldzone is, conform de door het RIVM voorgeschreven berekeningsmethodiek, bepaald op basis van 50% van de ontwerpbelasting van de 150 kV-lijnen. Uit de berekeningen blijkt dat voor de hoogspanningslijn nabij Broeklanderweg 45 in Beemte Broekland de grens van de specifieke 0,4 µT-magneetveldzone op 75 meter ter weerszijden van het hart van de lijn ligt. Deze zone is, zoals hierboven is vermeld, gebaseerd op de maximale belasting die toegestaan is. Feitelijk gaat door de betreffende hoogspanningslijn veel minder stroom dan mogelijk is. Dit betekent dus dat in de praktijk de 0,4 µT-magneetveldzone veel kleiner is dan de berekende specifieke zone. De Kema heeft in 2007 ook deze feitelijke 0,4 µT-magneetveldzone berekend. De beheerszone (zakelijk rechtstrook) van de betreffende lijn is twee keer 22,5 m. Binnen deze zone mogen in principe geen gebouwen worden opgericht. Ter bescherming is op deze zone de dubbelbestemming Leiding - Hoogspanningsverbinding gelegd.
Onderzoeksresultaten
Dit bestemmingsplan maakt geen nieuwe ontwikkelingen binnen de specifieke zone mogelijk. In het geval dat zich in de toekomst een nieuwe ontwikkeling van een gevoelige bestemming aandient moet naar aanleiding van het voorzorgsbeleid rekening gehouden worden met de magneetveldzone op basis van 50% van de ontwerpbelasting. In dit geval dus met een zone van 75 meter ter weerszijden van het hart van de hoogspanningslijn.
3.1.8 Milieueffectrapportage
Algemeen
Bepaalde activiteiten kunnen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu hebben. Welke activiteiten dat zijn is vastgelegd in het Besluit milieueffectrapportage (verder: Besluit m.e.r.). De activiteiten zijn onderverdeeld in:
- 1. activiteiten die belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu (onderdeel C van de bijlage bij Besluit m.e.r.);
- 2. activiteiten ten aanzien waarvan het bevoegd gezag moet beoordelen of zij belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben (onderdeel D van de bijlage bij Besluit m.e.r.).
Aan het merendeel van de activiteiten zijn drempelwaarden gekoppeld.
Wanneer het bestemmingsplan een activiteit mogelijk maakt die is opgenomen in onderdeel C van de bijlage bij het Besluit m.e.r. en de activiteit de drempelwaarde overschrijdt, geldt een m.e.r.-plicht. Wanneer het bestemmingsplan een activiteit mogelijk maakt die is opgenomen in onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. geldt een m.e.r.-beoordelingsplicht. Een m.e.r.-beoordeling is in ieder geval verplicht als de drempelwaarde wordt overschreden. De verplichting geldt (sinds 1 april 2011) ook als de drempelwaarde niet wordt overschreden maar toch niet kan worden uitgesloten dat de activiteit belangrijke nadelige gevolgen kan hebben voor het milieu.
Gevolg van dat laatste is dat in een bestemmingsplan voor een activiteit die voorkomt in onderdeel D maar waarbij de omvang onder de drempelwaarde ligt, gemotiveerd moet worden of een m.e.r.-beoordeling nodig is. Deze motivering moet zijn gebaseerd op een toets die qua inhoud aansluit bij de verplichte m.e.r.-beoordeling. Voor deze toets gelden geen vormvereisten en daarom wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd.
Onderzoeksresultaten
Het bestemmingsplan maakt geen activiteit mogelijk die is opgenomen in onderdeel C of D van de bijlage bij het Besluit m.e.r.. Er geldt daarom geen m.e.r-plicht, geen m.e.r.-beoordelingsplicht en ook is het niet noodzakelijk een vormvrije m.e.r.-beoordeling uit te voeren.
3.2 Waterhuishouding
3.2.1 Algemeen
Bestemmingsplan Broeklanderweg 45 Beemte Broekland betreft een overwegend beheergericht bestemmingsplan. In dit plan worden feitelijk geen nieuwe ontwikkelingen voorzien.
Om deze reden is geen vooroverleg als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening met het waterschap gevoerd en beperkt deze waterparagraaf zich tot het benoemen van algemene regels.
3.2.2 Grondwater
Eventuele nieuwe ontwikkelingen zullen grondwaterneutraal worden ontwikkeld.
3.2.3 Oppervlaktewater en waterafhankelijke natuur
In het plangebied zijn geen oppervlaktewateren aanwezig.
Op eventuele nieuwe ontwikkelingen die plaatsvinden in de keurzone van oppervlaktewateren zijn de regels uit de keur van toepassing.
3.2.4 Afvoer van hemelwater
De gemeente hanteert bij nieuwbouwplannen en herstructureringsprojecten het principe dat de afvoer van hemelwater niet op de bestaande (gemengde) riolering mag worden aangesloten. Al het hemelwater afkomstig van daken en terreinverhardingen (zoals parkeerplaatsen en pleinen) en straten wordt geïnfiltreerd in de bodem of geborgen op het terrein, bijvoorbeeld door toepassing van infiltratiegreppels of wadi's, ondergrondse infiltratievoorzieningen, waterdoorlatende verhardingen of vijvers.
Wijzigingen of plannen daartoe met gevolgen voor de riolering of de waterhuishouding dienen met de gemeente te worden afgestemd. Bij nieuwbouw mag géén gebruik worden gemaakt van uitlogende materialen die het hemelwater kunnen verontreinigen (DAF-prestaties). Voorbeelden zijn zink en koper.
3.2.5 Afvoer van afvalwater
Nieuwe gebouwen moeten worden voorzien van gescheiden afvoeren voor vuil- en hemelwater, zoals op grond van het Bouwbesluit verplicht is. De vuilwaterafvoer van de bebouwing wordt aangesloten op het gemeentelijke rioolstelsel.
3.2.6 Watertoets
De watertoets is ingesteld om het aspect water in een vroeg stadium mee te nemen bij ruimtelijke plannen en besluiten. De watertoets is wettelijk verplicht en heeft als doel om gezamenlijk met de waterbeheerders de waterhuishoudkundige doelstellingen in een zo vroeg mogelijk stadium in ruimtelijke ontwikkelingen op te nemen. De gemaakte afspraken worden in de waterparagraaf van het bestemmingsplan opgenomen.
3.3 Natuurwaarden
3.3.1 Wettelijk kader en beleid
3.3.2 Onderzoeksresultaten
Ten aanzien van soortenbescherming kan het volgende worden geconcludeerd: Voorliggend bestemmingsplan vergroot niet de bouwmogelijkheden op voorliggend perceel. Het betreft een wijzigingen van de agrarische bestemming naar de woonbestemming. Dit heeft geen gevolgen voor gebouwbewonende beschermde soorten.
Het plan ziet niet op de kap van houtopstanden. Zodoende blijft dit aspect buiten beschouwing bij voorliggend plan.
Het plangebied ligt op circa 1,8 kilometer van Natura 2000-gebied. Wanneer er nieuwbouw wordt gepleegd, is - wanneer blijkt dat er prake is van stikstofdepositie en effecten niet kunnen worden uitgesloten - een Wnb-vergunning (gebiedsbescherming) vereist op grond van artikel 2.7, lid 2 Wnb.
De initiatiefnemers zijn voornemens hobbymatig een aantal paarden c.q. pony's op het perceel te houden. Ten behoeve van het hobbymatig houden van vijf paarden en vijf opfokpaarden is de stikstofdepositie berekend. De berekening door het bedrijf 'Jan Immink, agrisch bouw- en milieuadvies' is als bijlage 2 toegevoged aan de BIJLAGEN BIJ DE TOELICHTING. Uit de berekening blijkt dat er geen toename van depositie-effecten is als in plaats van 12 geiten 5 paarden en 5 opfokpaarden worden gehouden. De 12 geiten werden legaal gehouden door de vorige eigenaar onder de agrarische bestemming, zoals blijkt uit de bijlage bij de berekening. De huidige eigenaar heeft ten tijde van de aankoop van het perceel (met de agrarische bestemming) voor ogen gehad de bestemming te wijzigingen naar de bestemming wonen. Dit blijkt uit schriftelijke stukken die bij de gemeente bekend zijn. De interne saldering van de stikstofdepositie is daarmee mogelijk. Met de aanduiding 'aandachtsgebied stikstof' wordt geborgd dat de stikstofdepositie op gevoelige gebieden niet toeneemt.
Het plangebied ligt geheel buiten het Gelders natuurnetwerk en de Groene ontwikkelingszone (geregeld in de Omgevingsverordening Gelderland) en heeft daarvoor dus geen consequenties.
In voorliggend geval wordt enkel de bestaande situatie planologische situatie ingepast. Er vinden geen (bouw)werkzaamheden plaats. Vanwege de grote afstand tot Natura 2000-gebied vallen significante negatieve effecten voor de instandhoudingsdoeleinden uit te sluiten.
3.4 Archeologie
3.4.1 Beleid
3.4.2 Onderzoeksresultaten
Op basis van de Archeologische Beleidskaart 2015 ligt voor liggende planlocatie, Broeklanderweg 45 in Beemte Broekland, in de zone met categorie 4: 'Zone met (middel)hoge archeologische verwachting'. Bij bodemingrepen kleiner dan 500 m2 is geen archeologisch onderzoek noodzakelijk. Voorliggend bestemmingsplan ziet enkel op het wwijzigen van de agrarische bestemming naar de woonbestemming. Er vinden geen bodemingrepen plaats. Voor dit bestemmingsplanplan hebben de (middel)hoge archeologische verwachtingswaarden geen gevolgen. Wanneer nieuwbouw die vergunningplichtig is wordt gerealiseerd, waarbij groter dan 500 m2 en dieper dan 35 cm wordt gebouwd, dient een archeologisch onderzoeksrapport te worden overgelegd.
3.5 Cultuurhistorie
3.5.1 Wettelijk kader en beleid
3.5.2 Onderzoeksresultaten
3.6 Financieel-economische Uitvoerbaarheid
Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.
In het voorliggende geval is een overeenkomst gesloten tussen initiatiefnemer en de gemeente. Hierin is verzekerd dat het risico van planschade voor rekening van de initiatiefnemer komt. De gemeentelijke kosten worden verhaald middels de legesverordening, waardoor het kostenverhaal voor de gemeente volledig is verzekerd. Dit brengt met zich mee dat vaststelling van een exploitatieplan achterwege kan blijven.
4 Juridische Planopzet
4.1 Inleiding
In hoofdstuk 1 is de bestaande situatie in het plangebied beschreven. In Hoofdstuk 2 wordt het relevante beleid uiteengezet. Hoofdstuk 3 bevat een toelichting op de planologische aspecten. De volgende stap is het treffen van een juridische regeling die dit vastlegt. Hoofdstuk 4beschrijft deze regeling. In paragraaf 4.2 wordt het karakter van dit bestemmingsplan beschreven. Paragraaf 4.3 beschrijft de gebruikte bestemmingen. Hier worden zowel de regels als de weergave van de bestemmingen op de plankaart beschreven. De beschrijving geeft aan hoe de regeling geïnterpreteerd moet worden. In paragraaf 4.4 tenslotte worden de algemene regels en de overgangs- en slotregels besproken.
4.2 Karakter Bestemmingsplan
Bestemmingsplan Broeklanderweg 45 Beemte Broekland is een bestemmingsplan, waarin de bestaande situatie en het geldende recht uitgangspunt zijn voor de wijze van bestemmen. Daarmee wordt bedoeld dat de bestaande situatie is vastgelegd en is voorzien van een actuele regeling en dat er alleen nieuwe ontwikkelingen in zijn opgenomen waarvoor al een planologische procedure is afgerond voordat het onderhavige bestemmingsplan wordt vastgesteld.
Voor de regels en de plankaart is gebruik gemaakt van de Apeldoornse standaard, die aansluit bij de systematiek van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012.
4.3 Bestemmingen
De bestemmingen zijn vastgelegd in de regels en op de plankaart. Samen geeft dit de regels voor gebruik en bebouwing van de grond. De bestemmingen worden hierna besproken.
Agrarisch
Het gedeelte van het plangebied dat een agrarisch gebruik houdt, behoudt de bestemming Agrarisch. Deze bestemming is materieel gelijk aan de huidige bestemming met dien verstande dat het bouwvlak ter plaatse is verwijderd, zodat er geen bouwmogelijkheden voor respectievelijk bedrijfsgebouwen en/of overkappingen en bedrijfswoningen zijn.
Wonen
Aan de woningen in het plangebied is de bestemming 'Wonen' toegekend. De gronden met de bestemming 'Wonen' zijn bestemd voor: het wonen, beroepsuitoefening aan huis, niet publieksgerichte bedrijfsmatige activiteiten aan huis, tuin en/of erf en nutsvoorzieningen.
In het bestemmingsvlak mag één hoofdgebouw met een inhoud van 700 m³ worden gerealiseerd, of indien de bestaande inhoud van het hoofdgebouw meer dan 700 m³ bedraagt de bestaande inhoud.
Leiding - Hoogspanningsverbinding
De bovengrondse hoogspanningsleiding die in het plangebied voorkomt, is van de dubbelbestemming 'Leiding - Hoogspanningsverbinding' voorzien. Op gronden met deze bestemming mogen in principe alleen bouwwerken ten dienste van de hoogspanningsverbinding worden gebouwd. Andere gebouwen zijn, mits passend binnen de andere bestemming, uitsluitend toegestaan door middel van het bij omgevingsvergunning afwijken van de regels. Afwijken is alleen mogelijk wanneer vooraf advies van de leidingbeheerder is ingewonnen. Voor een aantal werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden geldt een omgevingsvergunningvereiste voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden.
Beroeps- en bedrijfsuitoefening aan huis
Bij recht is het gebruik van een deel van woningen en bijgebouwen voor beroepsuitoefening aanhuis alsmede niet-publieksgerichte bedrijfsmatige activiteiten aan huis toegestaan. Daarbij worden enige beperkingen gesteld om ervoor te zorgen dat het woonkarakter van de woning het beroeps- of bedrijfsmatige gebruik blijft overheersen. Voor de niet-publieksgerichte bedrijfsmatige activiteiten aan huis geldt dat alleen bedrijfsactiviteiten die voorkomen op de Lijstvan toegelaten bedrijfsactiviteiten aan huis zijn toegestaan. Voor deze lijst is aansluiting gezocht bij de bedrijven die in de richtafstandenlijst van de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' als bedrijven van categorie 1 zijn aangemerkt. Omdat het gaat om activiteiten in een woning op een relatief klein oppervlak is het aantal bedrijfsactiviteiten dat is toegelaten zeer beperkt gehouden.
Bebouwingsschema
Voor de maatvoering van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, is per bestemming een bebouwingsschema opgenomen. In de bebouwingsschema's staan de maatvoeringsaspecten die voor die specifieke bestemming gelden.
Bevoegd gezag
Waar dit bestemmingsplan de bevoegdheid in het leven roept om af te wijken van de regels, is die bevoegdheid toebedeeld aan het bevoegd gezag. Over het algemeen zal dat bevoegd gezag het college van burgemeester en wethouders zijn.
Regeling karakteristieke panden
De panden die in de rapportage 'Ruimtelijke en cultuurhistorische waardering van dekarakteristieke bebouwing in het bestemmingsplangebied ‘landbouwontwikkelingsgebied’,Apeldoorn', die is beschreven in paragraaf 3.5.2.1 een hoge totaalwaarde hebben zijn in dit bestemmingsplan aangewezen als karakteristiek pand. Op de plankaart hebben ze de aanduiding 'karakteristiek' gekregen. In de bestemmingsomschrijving van die bestemmingen waar deze aanduiding voorkomt is bepaald dat ter plaatse van die aanduiding de gronden (ook) bestemd zijn voor behoud en herstel van cultuurhistorisch waardevolle panden. Verder is bepaald dat het ter plaatse van die aanduiding verboden is de cultuurhistorisch waardevolle bebouwing te slopen zonder omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden. Kort gezegd wordt deze vergunning alleen verleend wanneer de kosten van renovatie zo hoog zijn dat handhaven van het pand redelijkerwijs niet meer kan worden geëist. De aanvrager dient dit met een rapport van een deskundige aan te tonen.
De volgende panden hebben de aanduiding 'karakteristiek' gekregen:
De huidige (woon)boerderij. Dit object was reeds onder het bestemmingsplan 'Beemte Noord' aangeduid als karakteristiek object. Hetzelfde beschermingsniveau wordt overgenomen in het voorliggende bestemmingsplan.
4.4 Algemene Regels En Overgangs- En Slotregels
4.4.1 Algemene regels
In hoofdstuk 3 (Algemene regels) staan de regels die gelden voor alle bestemmingen. In artikel 7 zijn bouwregels opgenomen die voor alle bestemmingen gelden. Lid 7.1 bevat onder andere de bepaling over ondergronds bouwen. Hierin is bepaald dat ondergronds bouwen alleen daar is toegestaan waar ook bovengronds gebouwd mag worden, mits er een functionele relatie bestaat met de bovengronds toegelaten functie. Het laatste onderdeel van dit lid geeft een regeling voor legaal gebouwde (delen van) bouwwerken die niet voldoen aan de in het plan voorgeschreven maatvoering. De aanwezige maten zijn dan toegelaten, ook bij eventuele herbouw van het bouwwerk. Dit geldt alleen daar waar de afwijking voorkomt. Het laatste onderdeel van dit lid geeft een regeling voor legaal gebouwde (delen van) bouwwerken die niet voldoen aan de in het plan voorgeschreven maatvoering. De aanwezige maten zijn dan toegelaten, ook bij eventuele herbouw van het bouwwerk. Dit geldt alleen daar waar de afwijking voorkomt.
Lid 7.2 bevat de afdekbepaling. Hierin is bepaald dat gebouwen altijd van een kap moeten worden voorzien, uiteraard mits ze hoger worden gebouwd dan de ter plaatse aangegeven maximale goothoogte.
In artikel 8 staan de algemene gebruiksregels. In de leden 8.1.1 en 8.2.1 is beschreven welke vormen van gebruik in ieder geval gelden als gebruik in strijd met de bestemming. In de leden 8.1.2 en 8.2.3 is het daadwerkelijke strijdig gebruik strafbaar gesteld. Dit is noodzakelijk voor vormen van gebruik waarvoor het niet mogelijk en wenselijk is een omgevingsvergunning te verlenen en de strafbaarstelling van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht derhalve niet van toepassing is.
In artikel 10, 11 en 12 zijn regels opgenomen met betrekking tot de bescherming van ter plaatse aanwezige archeologische waarden.
In artikel 13 zijn de algemene afwijkingsregels opgenomen.
In artikel 14 zijn de algemene wijzigingsregels opgenomen.
In artikel 15 staan de procedureregels die bij het stellen van nadere eisen moeten worden toegepast. Procedureregels voor het bij omgevingsvergunning afwijken van de regels van het bestemmingsplan zijn niet opgenomen omdat daarvoor de procedure uit de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van toepassing is. De procedureregels voor uitwerkings- en wijzigingsplannen staan in de Wet ruimtelijke ordening. Artikel 16 tenslotte geeft aan welke regeling geldt wanneer wordt verwezen naar andere wettelijke regelingen en plannen. De overige artikelen bevatten bekende regels die geen nadere bespreking behoeven.
4.4.2 Overgangs- en slotregels
Hoofdstuk 4 bevat tot slot het overgangsrecht voor bouwwerken en gebruik en de titel van het bestemmingsplan.
5 Inspraak En Overleg
5.1 Overleg Ex Artikel 3.1.1 Besluit Ruimtelijke Ordening
Het voorontwerp van dit bestemmingsplan is in het kader van het overleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening toegezonden.
Bijlage 1 Lijst Van Toegelaten Nevenactiviteiten
OMSCHRIJVING | CATEGORIE | ||
Recreatieverblijf in de bedrijfswoning respectievelijk woning | 1 | ||
Recreatief rustpunt | 1 | ||
Natuurbeheer | 1 | ||
Detailhandel, verkoop van op het betreffende agrarisch bedrijf vervaardigde agrarische producten | 1 | ||
Detailhandel, verkoop van voor de streek kenmerkende en als zodanig herkenbare, ter plaatse vervaardigde agrarische producten | 2 | ||
Kleinschalig kamperen, bestaande uit ten hoogste 25 standplaatsen uitsluitend ten behoeve van kampeermiddelen, uitsluitend in de periode van 15 maart tot en met 31 oktober, waarbij de afstand van ten minste 200 m tussen kampeerterreinen moet worden aangehouden | 2 | ||
Recreatieverblijven in andere gebouwen dan de (bedrijfs)woning; het aantal recreatieverblijven per kavel mag niet meer dan 3 bedragen en de oppervlakte per recreatieverblijf mag niet meer dan 25 m2 bedragen | 2 | ||
Educatiecentrum, museum | 2 | ||
Verhuur paarden, fietsen, kano's | 2 |
Bijlage 2 Lijst Van Toegelaten Bedrijfsactiviteiten Aan Huis
SBI-CODE | OMSCHRIJVING | CATEGORIE |
581 | Uitgeverijen (kantoren) | |
1814A | Grafische afwerking | 1 |
182 | Reproduktiebedrijven opgenomen media | 1 |
9524 | Meubelstoffeerderijen | 1 |
461 | Handelsbemiddeling (kantoren) | 1 |
952 | Reparatie t.b.v. particulieren (excl. auto's en motorfietsen) | 1 |
50, 51 | Vervoersbedrijven (uitsluitend kantoren) | 1 |
5222 | Overige dienstverlening t.b.v. vervoer (kantoren) | 1 |
5229 | Expediteurs, cargadoors (kantoren) | 1 |
791 | Reisorganisaties | 1 |
61 | Telecommunicatiebedrijven | 1 |
4, 65 | Banken, verzekeringsbedrijf/kantoor | 1 |
41, 68 | Verhuur van en handel in onroerend goed | 1 |
62 | Computerservice- en informatietechnologiebureaus e.d. | 1 |
722 | Maatschappij- en geesteswetenschappelijk onderzoek | 1 |
63, 69 t/m71, 73, 74, 77, 78, 80 t/m 82 | Overige zakelijke dienstverlening: kantoren | 1 |
9602 | Schoonheidsspecialist op afspraak | 1 |
9602 | Kapper op afspraak | 1 |
9609 | Persoonlijke dienstverlening niet elders genoemd | 1 |
016/2 | Agrarisch hulpbedrijf | 2 |
016/4 | Hoveniersbedrijf | 2 |
0149/5 | Imkerij | 2 |
162902 | Dakdekkers-/rietdekkersbedrijf | 2 |
41, 42, 43/3 | Klussenbedrijf | 2 |
Bijlage 3 Beleidsregel Parkeren
Bijlage 3 Beleidsregel Parkeren
Bijlage 1 Bodemonderzoek
Bijlage 2 Stikstofdepositieberekening
Bijlage 2 Stikstofdepositieberekening
Bijlage 3 Ruimtelijke En Cultuurhistorische Waardering Van De Karakteristieke Bebouwing In Het Bestemmingsplangebied ‘Landbouwontwikkelingsgebied’, Apeldoorn
Bijlage 4 Procedureschema
ontwerp ter inzage | 14-12-2023 - 24-01-2024 |
vaststelling door de raad | 18-04-2024 |
vastgesteld plan ter inzage | 02-05-2024 - 12-06-2024 |