KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Hoofdstuk 2 Aanpassing Regels
Artikel 2 Verwijzing
Artikel 3 Voorwaardelijke Verplichting
Artikel 4 Bouwregels Kelders
Hoofdstuk 3 Overgangs- En Slotregels
Artikel 5 Slotregel
1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Ligging En Begrenzing
1.3 Geldend Bestemmingsplan
1.4 Werkwijze En Opzet Van De Toelichting
2 Beleidskader
2.1 Nationale Omgevingsvisie
2.2 Omgevingsvisie Gaaf Gelderland
2.3 Omgevingsverordening Gelderland
2.4 Plussenbeleid
2.5 Groenbeleid
2.6 Verkeer En Parkeren
2.7 Water
2.8 Welstandsbeleid
3 Functionele Analyse
3.1 Bestaande Situatie
3.2 Nieuwe Situatie
4 Planologische Aspecten
4.1 Milieuaspecten
4.2 Waterhuishouding
4.3 Natuurwaarden
4.4 Duurzame Verstedelijking
4.5 Archeologie
4.6 Cultuurhistorie
4.7 Financieel-economische Uitvoerbaarheid
5 Juridische Planopzet
5.1 Inleiding
5.2 Karakter Bestemmingsplan
5.3 Bestemmingen
6 Inspraak En Overleg
6.1 Inspraak
6.2 Overleg Ex Artikel 3.1.1 Besluit Ruimtelijke Ordening
6.3 Totstandkoming Plan
Bijlage 1 Landschappelijke Inrichting
Bijlage 1 Bodemonderzoek
Bijlage 2 Stikstofonderzoek
Bijlage 3 Procedureschema

Broeklanderweg 48 Beemte Broekland

Bestemmingsplan - gemeente Apeldoorn

Vastgesteld op 11-05-2023 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 plan

Het bestemmingsplan Broeklanderweg 48 Beemte Broekland met identificatienummer NL.IMRO.0200.bp1505-vas1 van de gemeente Apeldoorn.

1.2 bestemmingsplan

De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

Hoofdstuk 2 Aanpassing Regels

Artikel 2 Verwijzing

Met inachtneming van het bepaalde in de artikel 3 blijft het bestemmingsplan BuitengebiedNoord-Oost, zoals vastgesteld door de gemeenteraad op 11 juli 2013, met identificatiecode NL.IMRO.0200.bp1044-vas2, onverkort van toepassing.

De regels van het bestemmingsplan Buitengebied Noord Oost worden als volgt gewijzigd:

Artikel 3 Voorwaardelijke Verplichting

Aan artikel 3.5 (specifieke gebruiksregels) wordt toegevoegd lid 12 (voorwaardelijke verplichting bedrijfswoning en landschappelijke inrichting) dat komt te luiden als volgt:

3.5.12 Voorwaardelijke verplichting bedrijfswoning en landschappelijke inrichting

Ter plaatse van de aanduiding overige zone voorwaardelijke verplichting is gebruik van het gebouw ten behoeve van de functie wonen als bedoeld in artikel 3.1 uitsluitend toegestaan zodra de bestaande bedrijfswoning Broeklanderweg 48 definitief aan de woonfunctie is onttrokken en de gronden zijn ingericht en instand worden gehouden overeenkomstig de in Bijlage 1 van de regels aangegeven landschappelijke inrichting.

Artikel 4 Bouwregels Kelders

4.1 Bouwen functioneel ondergeschikte kelders

Het bouwen van functioneel ondergeschikte kelders is toegestaan, met dien verstande dat:

  1. a. de kelder uitsluitend onder een bedrijfswoning wordt gebouwd;
  2. b. de kelder niet onder bijgebouwen wordt gebouwd;
  3. c. de kelder niet onder aan- en uitbouwen wordt gebouwd, tenzij:
    1. 1. deze aan- en uitbouwen gelijktijdig met het oorspronkelijke hoofdgebouw zijn gebouwd, en;
    2. 2. de inhoud van het hoofdgebouw en de aan- en uitbouwen waaronder de kelder wordt gebouwd, boven peil de toegestane maximum inhoud (m3) niet overschrijdt;
  4. d. de kelder niet als ruimte voor het verblijven van personen wordt gebruikt, waarbij onder verblijfsruimte in ieder geval wordt begrepen ruimten ten behoeve van wonen, beroepsuitoefening aan huis, niet-publieksgerichte bedrijfsmatige activiteiten aan huis, nevenactiviteiten, recreatieverblijf, recreatiewoning, kantoren en dienstverlening;
  5. e. de kelder ten dienste staat aan de gebouwen als bedoeld in sub a en in bouwmassa en functioneel gebruik ondergeschikt is aan de gebouwen als bedoeld in sub a;
  6. f. de kelder niet dieper dan 2,5 m beneden peil wordt gebouwd;
  7. g. de kelder niet van buitenaf toegankelijk is;
  8. h. de kelder op maaiveldniveau geen ruimtelijke uitstraling heeft en dus niet zichtbaar is, waaronder in ieder geval wordt begrepen een verbod op een hellingsbaan of trap;
  9. i. ten behoeve van daglichttoetreding en ventilatie één of meerdere koekoeken mogen worden aangebracht, met dien verstande dat maximaal 10% van de omtrek van het bouwwerk (buitenmuren) mag worden voorzien van een koekoek;
  10. j. het peil niet wordt opgehoogd ten behoeve van de aanleg van de kelder;
  11. k. de inhoud (m3) van de kelder niet wordt meegeteld bij de gegeven maximale inhoud (m3) voor het bouwen van gebouwen als bedoeld in sub a;
  12. l. tevens de regels voor gebiedsaanduidingen gelden;

4.2 Verbod bouwen niet-functioneel ondergeschikte kelders

Het bouwen van niet-functioneel ondergeschikte kelders is verboden.

4.3 Afwijken bouwregels niet-functioneel ondergeschikte kelders

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het verbod in artikel 4.2 voor het bouwen van kelders die niet functioneel ondergeschikt zijn, met dien verstande dat:

  1. a. de kelder uitsluitend onder een bedrijfswoning wordt gebouwd;
  2. b. de kelder niet onder bijgebouwen wordt gebouwd;
  3. c. de kelder niet onder aan- en uitbouwen wordt gebouwd, tenzij:
    1. 1. deze aan- en uitbouwen gelijktijdig met het oorspronkelijke hoofdgebouw zijn gebouwd, en;
    2. 2. de inhoud van het hoofdgebouw en de aan- en uitbouwen waaronder de kelder wordt gebouwd, boven peil de toegestane maximum inhoud (m3) niet overschrijdt;
  4. d. de kelder ten dienste staat aan de gebouwen als bedoeld in sub a en daar een functionele binding mee heeft, zoals verblijfsruimten ten behoeve van wonen, beroepsuitoefening aan huis, niet-publieksgerichte bedrijfsmatige activiteiten aan huis, nevenactiviteiten en dergelijke, en functioneel ondergeschikte functies, zoals benoemd onder 4.1 onder c, die een diepte vragen van meer dan 2,5 m, maar niet meer dan 3,5 m;
  5. e. de kelder niet dieper dan 3,5 m beneden peil wordt gebouwd;
  6. f. de kelder op maaiveldniveau geen ruimtelijke uitstraling heeft en dus niet zichtbaar is, waaronder in ieder geval wordt begrepen een verbod op een hellingbaan of trap;
  7. g. ten behoeve van daglichttoetreding en ventilatie één of meerdere koekoeken mogen worden aangebracht, met dien verstande dat maximaal 25% van de omtrek van het bouwwerk (buitenmuren) mag worden voorzien van een koekoek;
  8. h. het peil niet wordt opgehoogd ten behoeve van de aanleg van de kelder;
  9. i. de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied en de met het plan beoogde stedenbouwkundige en landschappelijke kwaliteit niet onevenredig worden aangetast;
  10. j. de verkeersaantrekkende werking niet onevenredig toeneemt;
  11. k. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    1. 1. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en functies;
    2. 2. het straat- en bebouwingsbeeld;
    3. 3. de verkeersveiligheid;
    4. 4. natuur en landschap;
  12. l. in voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien op eigen erf;
  13. m. een grondwateronderzoek heeft uitgewezen dat het ondergronds bouwen geen ongewenste invloed heeft op de grondwaterhuishouding;
  14. n. de inhoud (m3) van de kelder niet wordt meegeteld bij de gegeven maximale inhoud (m3) voor het bouwen van gebouwen als bedoeld in sub a,
  15. o. tevens de regels voor gebiedsaanduidingen gelden.

Hoofdstuk 3 Overgangs- En Slotregels

Artikel 5 Slotregel

Deze regels kunnen worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan Broeklanderweg 48 Beemte Broekland.

Vastgesteld bij besluit van de raad van de gemeente Apeldoorn

d.d.
11 mei 2023 nr. 39-2023

Mij bekend,

de griffier,

namens hem:

Piet Stoop

afdelingshoofd Omgevingsrecht en Vergunningen

1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De eigenaar van het agrarisch bedrijf aan de Broeklanderweg 48 heeft gevraagd om medewerking aan de verplaatsing van zijn bedrijfswoning direct noordelijk en aangrenzend aan de bestaande bedrijfsgebouwen. De reden hiervan is dat de huidige bedrijfswoning niet meer aan de huidige eisen voldoet. De bestaande bedrijfswoning wordt verbouwd naar berging- en kantoorruimte.
Binnen het bestaande agrarisch bouwblok is geen ruimte om de nieuwe bedrijfswoning te realiseren. De flexibiliteitsbepalingen (afwijking- en wijzigingsbevoegdheid) uit het geldende bestemmingsplan zijn ontoereikend om het agrarisch bouwblok te vergroten
Eerder heeft aanvrager wel gebruik kunnen maken gebruik van de mogelijkheid om ten behoeve van de realisering van de veestal, het bouwblok door middel van de afwijkingsbevoegdheid te vergroten.

Deze betreffende herziening voorziet in het aanpassen van het bouwblok voor de nieuwe bedrijfswoning en de bestaande vergunde veestal. Voor het huidige bouwvlak blijft het geldende recht van toepassing.

1.2 Ligging En Begrenzing

Het bedrijf is gelegen aan de Broeklanderweg 48 in Beemte Broekland. Op onderstaande tekening is de situatie getekend.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1505-vas1_0001.png"

Op onderstaande luchtfoto is aangeven dat de bestaande vergunde schuur de grens van het bouwvlak (rode lijn) overschrijdt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1505-vas1_0002.png"

1.3 Geldend Bestemmingsplan

Het bestemmingsplan Buitengebied Noord-Oost is vastgesteld op 11 juli 2013 en op 9 april 2014 onherroepelijk geworden.
Het bestaande agrarische bedrijf heeft een agrarische bestemming, met bouwvlak, een functieaanduiding intensieve veehouderij en een gebiedsaanduiding archeologie middelhoog. Het deel waarop de nieuwe bedrijfswoning is gepland, heeft eveneens een agrarische bestemming maar valt buiten het bouwblok. De gebiedsaanduiding archeologie is hier echter niet van toepassing.

In deze herziening wordt thans meegenomen een deel van de bestaande schuur, die buiten het bouwblok ligt maar waarvoor destijds een omgevingsvergunning is verleend met toepassing van de afwijkingsbevoegdheid.

Op onderstaande afbeelding is het geldende bestemmingsplan aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1505-vas1_0003.png"

1.4 Werkwijze En Opzet Van De Toelichting

De toelichting begint met een beschrijving van het relevante beleidskader in hoofdstuk 2. Vervolgens wordt in hoofdstuk 3 de bestaande en de nieuwe situatie in het plangebied beschreven. In hoofdstuk 4 wordt aangetoond dat het plan uitvoerbaar is. In het daarop volgende hoofdstuk 5 wordt de juridische planopzet nader toegelicht. Afsluitend zijn de resultaten van inspraak en overleg (burgerparticipatie) in hoofdstuk 6 opgenomen.

2 Beleidskader

2.1 Nationale Omgevingsvisie

Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) vastgesteld. Deze Omgevingsvisie vervangt de structuurvisie Infrastructuur en Ruimte uit 2012. De NOVI is een nieuw instrument uit de Omgevingswet en loopt vooruit op de verwachte inwerkingtreding 1 juni 2022. Met de NOVI geeft het Rijk een langetermijnvisie op de toekomst en de ontwikkeling van de leefomgeving voor Nederland in 2050. Uitgangspunt in de nieuwe aanpak is dat ingrepen in de leefomgeving niet los van elkaar plaatsvinden, maar in samenhang.

Uitgangspunt van de NOVI is dat Nederland staat voor grote en complexe opgaven die zowel lokaal als regionaal, nationaal als internationaal spelen. Deze opgaven als klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw zullen Nederland flink veranderen. De NOVI biedt een perspectief om deze grote opgaven aan te pakken. Daarbij is Omgevingskwaliteit het kernbegrip: dat wil zeggen ruimtelijke kwaliteit én milieukwaliteit.

De NOVI stelt daartoe als aanpak voor: integraal, samen met andere overheden en maatschappelijke organisaties, en met meer regie vanuit het Rijk. Op die manier zullen de volgende vier prioriteiten worden aangepakt:

1. Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie

2. Een duurzaam en (circulair) economisch groeipotentieel

3. Sterke en gezonde steden en regio's

4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied

Voor de vier prioriteiten geldt dat zowel voor de lange als de korte termijn maatregelen nodig zijn, die in de praktijk voortdurend op elkaar inspelen:

  1. 1. De NOVI heeft de ambitie dat Nederland in 2050 klimaatbestendig en waterrobuust is en een duurzame energievoorziening kent. Daartoe moeten per direct functies die gebruik maken van de fysieke leefomgeving meer worden afgestemd op de eigenschappen van het bodem-watersysteem. Verder vraagt dit op lange termijn om ruimte, onder meer voor windmolens en zonnepanelen. Daarbij zijn aanpassingen aan de energie-infrastructuur voor opslag en transport van duurzame energie nodig.
  2. 2. De ambitie voor de lange termijn van de NOVI op het vlak van de 2e prioriteit is: het duurzaam en circulair maken van de economie en energievoorziening en het versterken van de kwaliteit van de leefomgeving. Locaties van nieuwe kantoren, bedrijventerreinen, grootschalige logistieke functies en datacentra moeten passen bij het verkeers- en vervoersnetwerk, goed afgestemd zijn op de vraag van bedrijven én de economische vitaliteit en de kwaliteit en aantrekkelijkheid van stad en land versterken. De uitdaging is om deze lange termijn-ambitie te bereiken, terwijl we op korte termijn proberen de gevolgen van de COVID-19-pandemie voor de economie zoveel als mogelijk te beperken.
  3. 3. Voor wat betreft prioriteit 3 zet de NOVI in op het bouwen aan sterke, aantrekkelijke en gezonde steden. De ambitie is om een goed bereikbaar netwerk van steden en regio's te realiseren door te werken aan de verdere ontwikkeling van het Stedelijk Netwerk Nederland. De grote actuele woningbehoefte vraagt tegelijkertijd om oplossingen op korte termijn. De woningbouwontwikkeling moet plaatsvinden in lijn met de ambities van de integrale verstedelijkingsstrategie, zo veel mogelijk in bestaand stedelijk gebied, klimaatbestendig en natuurinclusief. Het aanbod en de kwaliteit van het groen in de stad worden versterkt en de aansluiting op het groene gebied buiten de stad wordt verbeterd.
  4. 4. De stikstofproblematiek raakt zowel het landelijk gebied als diverse economische sectoren zwaar. De waarde van natuur, landschap én de toekomst van de landbouw staan onder druk. Daarbij is verbetering van de biodiversiteit niet alleen een ecologische, maar nadrukkelijk ook een economische uitdaging, die op de korte termijn om een doortastende aanpak vraagt. Houdbare oplossingen vragen echter tijd. Voor de lange termijn neemt de NOVI zich daarom geleidelijke en zorgvuldige herindeling van het landelijk gebied voor, onder meer gericht op kringlooplandbouw in goed evenwicht met natuur en landschap. Dit draagt bij aan een landelijk gebied waar het prettig wonen, werken en recreëren is en waarin ruimte is en blijft voor economisch vitale landbouw als belangrijke drager van het platteland.

Al deze ambities vragen veel van de leefomgeving. Daarbij moeten onvermijdelijk keuzes worden gemaakt. In de NOVI geeft het Rijk kaders en richting voor deze keuzes. Centraal bij de afweging van belangen staat een evenwichtig gebruik van de fysieke leefomgeving, zowel van de boven- als van de ondergrond: een 'omgevingsinclusieve benadering'. De NOVI onderscheidt daarbij drie afwegingsprincipes:

1. Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies;

2. Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal; en

3. Afwentelen wordt voorkomen.

Het Rijk zal bij de uitvoering van de NOVI zichtbaar maken hoe de omgevingsinclusieve benadering vorm krijgt en de afwegingsprincipes benut worden.

Betekenis voor het initiatief
Het initiatief is niet in strijd met het rijksbeleid.

2.2 Omgevingsvisie Gaaf Gelderland

Op 19 december 2018 hebben provinciale staten de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland vastgesteld. De Omgevingsvisie gaat over 'Gaaf Gelderland'. 'Gaaf' is een woord met twee betekenissen. 'Gaaf' betekent 'mooi' en gaat over wat – historisch en landschappelijk gezien - heel en mooi en ongeschonden is. Het beschermen waard. Maar 'Gaaf' verwijst ook naar dat wat 'cool' en nieuw en vernieuwend is; aantrekkelijk voor nieuwe generaties. Het ontwikkelen waard. Beide kanten zijn van toepassing op Gelderland en onlosmakelijk verbonden met de Gelderlanders. Beide aspecten zijn dan ook opgenomen in de Gelderse Omgevingsvisie.

Een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland staat daarbij centraal.

Gezond en veilig is een gezonde leefomgeving, schone en frisse lucht, een schoon milieu, een niet vervuilde bodem, voldoende schoon en veilig (drink)water, bescherming van onze flora en fauna. Dat is voorbereid zijn op klimaatverandering, zoals hitte, droogte, bosbranden en overstromingen. En dat is aandacht hebben voor verkeersveiligheid en veilige bedrijvigheid.

Schoon en welvarend is een dynamisch, duurzaam en aantrekkelijk woon-, werk- en ondernemersklimaat, goed bereikbaar en met een goed functionerende arbeidsmarkt en dito kennis- en onderwijsinstellingen. Maar dat is ook: het tegengaan van schadelijke uitstoot, afval en uitputting van grondstoffen. En: het investeren in nieuwe, alternatieve vormen van energie.

De visie geeft zeven ambities voor een duurzaam, verbonden en economisch krachtig Gelderland, onder andere op het terrein van economisch vestigingsklimaat en het woon- en leefklimaat. Met vier spelregels of Doe-principes' – DOEN, LATEN, ZELF en SAMEN – geeft de provincie hier werking aan. Tezamen vormen zij het kader waarbinnen de provincie werkt en afwegingen maakt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1505-vas1_0004.png"

Afbeelding 1: Omgevingsvisie Gaaf Gelderland

ambitie economisch vestigingsklimaat

Gestreefd wordt naar een duurzaam, dynamisch en toegankelijk economisch vestigingsklimaat, waar voor ondernemers en inwoners een sterke aantrekkingskracht vanuit gaat. De provincie wil haar concurrerende positie in het internationale stedelijke netwerk van Amsterdam, Brussel en Keulen verder versterken. Om onderscheidend te blijven wordt in 2050 maximaal profijt uit de unieke combinatie van stedelijke en groene kwaliteiten gehaald. In 2050 zijn alle werklocaties in Gelderland duurzaam ingericht qua energie, klimaatbestendigheid en logistieke en productiestromen. Gelderland is koploper in Nederland.

woon- en leefklimaat

Gestreefd wordt naar een duurzaam en divers woon- en leefklimaat, dat steeds weet te anticiperen op ontwikkelingen. Ambities vanuit dit streven zijn: Gelderland heeft een aanbod aan woningtypen en woonmilieus passend bij de diversiteit aan woningvraag; voor ieder een passende, duurzame woning. De bestaande bebouwde omgeving wordt optimaal benut met voldoende ruimte voor klimaatadaptieve maatregelen. Alle nieuwbouw wordt aardgasloos aangelegd en zoveel mogelijk circulair gebouwd. De provincie gaat, zo stelt de visie, in gesprek met de Gelderse regio's en maken regionale afspraken over een goede balans tussen de vraag en het aanbod van woningen. Het omvormen van bestaande en leegstaande bebouwing heeft de voorkeur voor de aanleg van nieuwe woonlocaties.]

Betekenis voor het initiatief

Het initiatief is in overeenstemming met het provinciaal beleid. De nieuwe woning is aardgasloos en voorziet in de vervangende woonbehoefte.

2.3 Omgevingsverordening Gelderland

Op grond van artikel 4.1 van de Wet ruimtelijke ordening kunnen, indien provinciale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, bij of krachtens provinciale verordening regels worden gesteld omtrent de inhoud van bestemmingsplannen en omtrent de daarbij behorende toelichting. De provinciale verordening

Provinciale staten van Gelderland hebben van deze bevoegdheid gebruik gemaakt door op 24 september 2014 de Omgevingsverordening Gelderland vast te stellen. Sindsdien is de Omgevingsverordening een aantal keren geactualiseerd en herzien, voor het laatst in 2021. In deze Omgevingsverordening zijn de provinciale verordening (op grond van artikel 4.1 Wro), milieuverordening, waterverordening en verkeersverordening samengevoegd. Voor zover het de provinciale verordening betreft bevat de omgevingsverordening alleen regels die tot de gemeentebesturen zijn gericht en geen rechtstreeks werkende, burgers bindende regels.

De Omgevingsverordening is een van de instrumenten om de ambities uit Omgevingsvisie te realiseren. In de verordening zijn regels opgenomen die nodig zijn om de provinciale ambities waar te maken, provinciale belangen veilig te stellen of wettelijke plichten na te komen. Net als de Omgevingsvisie richt de Omgevingsverordening zich op de inrichting en kwaliteit van de Gelderse leefomgeving. In de Omgevingsverordening zijn bijna alle regels op het gebied van ruimtelijke ordening, milieu, natuur, water, verkeer en bodem opgenomen.

De provincie zet de verordening als juridisch instrument voor het afdwingen van de doorwerking van het provinciaal beleid alleen in voor die onderdelen van het beleid waarvoor algemene regels noodzakelijk zijn om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.

De regels van de Omgevingsverordening Gelderland die voor dit plangebied van toepassing zijn, worden per planologisch aspect besproken in hoofdstuk 4.

Betekenis voor het initiatief

Het gebied ligt niet in Natura2000-gebied, het Gelders Natuurnetwerk, of de Groene Ontwikkelzone, maar wel binnen het Nationaal Landschap. Ontwikkelingen zijn mogelijk mits de kernkwaliteiten behouden blijven of versterkt worden. Zie hoofdstuk 3.2 Nieuwe situatie.

2.4 Plussenbeleid

Het Plussenbeleid gaat over de uitbreiding van niet grondgebonden veehouderijen. In dit beleid is vastgelegd dat groei van niet grondgebonden veehouderijen mogelijk is mits er aanvullende maatregelen worden genomen op het gebied van dierenwelzijn, ruimtelijke kwaliteit en/of milieu, de zogenaamde ‘plussen’. Hiermee wordt ingezet op een duurzame niet-grondgebonden veehouderij.
Het Plussenbeleid vindt zijn basis in artikel 2.5.3.2 van de Omgevingsverordening Gelderland, zoals in werking is getreden op 22 maart 2017. Hierin is vastgelegd dat de uitbreiding van een niet-grondgebonden veehouderijtak slechts mogelijk is indien zij voldoet aan beleidsregels die door de gemeenteraad zijn vastgesteld en in overeenstemming is met de Omgevingsvisie Gelderland.

De gemeenteraad heeft op 20 september 2018 de beleidsregel Plussenbeleid vastgesteld.

Wanneer is het plussenbeleid van toepassing?

Het Plussenbeleid is van toepassing wanneer de uitbreiding van het niet grondgebonden bedrijf niet in overeenstemming is met het geldende bestemmingsplan. In die situatie moet de uitbreiding worden getoetst aan het Plussenbeleid. Dat kan een overschrijding zijn van het huidige bouwvlak, een bebouwingspercentage of een bouwhoogte.

Uitzondering

Van het Plussenbeleid is uitgezonderd een uitbreiding van het agrarisch bouwperceel van 500 m² of minder per 5 jaar. Deze uitzondering is opgenomen om te voorkomen dat het plussenbeleid onnodig belemmerend werkt.

Toetsing

Ten opzichte van het vigerende bestemmingsplan wordt het bouwvlak met meer dan 500 m² vergroot zodat formeel gezien het plussenbeleid van toepassing is.
Echter in deze situatie is in het verleden gebruik gemaakt van de vigerende mogelijkheid om de bebouwingsgrenzen te overschrijden. Dit wordt nu in deze herziening tevens rechtgetrokken.

Op het bouwvlak waarop de nieuwe bedrijfswoning komt, is geen intensieve veehouderij toegestaan. Tevens wordt op het deel, waar de huidige bedrijfswoning ligt, geen intensieve veehouderij mogelijk gemaakt.

Deze betreffende herziening voorziet in het aanpassen van het bouwblok voor de nieuwe bedrijfswoning zonder de aanduiding Intensieve Veehouderij, de bestaande vergunde veestal en het landschappelijk inpassen van de nieuwe bedrijfswoning. Voor het huidige bouwvlak blijft het geldende recht van toepassing met uitzondering dus van het deel waar de huidige bedrijfswoning is gesitueerd. Op dit deel is intensieve veehouderij niet mogelijk.

Betekenis voor het initiatief

Het initiatief is in overeenstemming met het provinciaal en gemeentelijk plussenbeleid.

2.5 Groenbeleid

Het groenbeleid is vastgelegd in de Groene Mal, de Groenstructuurkaart, de Verordening Groene Balans en het Groenplan.
Aangezien het plangebied buiten de Groene Mal ligt en overigens het groenbeleid hier niet van toepassing is, behoeft dit beleid hier geen verdere bespreking.

2.6 Verkeer En Parkeren

2.6.1 Verkeersvisie 2016 - 2030

Het gemeentelijk verkeersbeleid is vastgelegd in de Verkeersvisie 2016 – 2030 (vastgesteld juli 2016). De Verkeersvisie werkt de ambities voor Apeldoorn uit de structuurvisie 'Apeldoorn biedt ruimte' uit voor het onderdeel Mobiliteit.

Comfortabele gezinsstad: iedereen kan zich veiligverplaatsen en er is sprake van een bereikbare, leefbare en aantrekkelijke (binnen)stad. De fietsis het primairevervoermiddel; ook het openbaar vervoer speelt een belangrijke rol in de verplaatsingen.

Toeristisch toplandschap: de attracties, bezienswaardigheden en evenementen zijn ook bij piekdruktegoed bereikbaar. Na een bezoek aan bijvoorbeeld de attractieparken aan de rand van de Veluweweet men de weg naar de binnenstadte vinden.

Veelzijdige economie: winkels, kantoren en bedrijven zijn goed bereikbaar. Apeldoorn wordt goed ontsloten door de A1 en de A50 en een aantal provinciale wegen. De doorstromingop de hoofdwegen en met name op de Ringis essentieel. De binnenstad moet met alle vervoermiddelen goed toegankelijk blijven. Bij de bedrijventerreinenen werkgebieden kunnen zowel openbaar vervoer als de (e-)fiets naast de auto een steeds belangrijker rol spelen.

Lokale duurzaamheid: er moet een omslag worden gemaakt van het gebruik van fossiele brandstoffen naar het gebruik van elektriciteiten waterstof. Hierin spelen vooral marktpartijen en beslissingen op landelijk en Europees niveau een rol. De (e-)fietskan eveneens aan de doelstellingen van energieneutraliteit en uitstootvrij en daarmee aan een gezonde en schoneleefomgeving bijdragen. Op lokaal niveau zet Apeldoorn zich in voor een snelle overgang van het gebruik van fossiele brandstoffen naar het gebruik van duurzame energie.

De ambities uit de structuurvisie zijn vertaald in de volgende kernopgaven:

Kernopgave 1: Apeldoorn fietsstad: meer ruimte voor de fiets. Om deze opgave te realiseren wordt het gebruik van de fiets, ook in het voor- en natransport, gestimuleerd; worden de fietsroutes sneller en directer gemaakt en wordt het fietsgebruik veiliger gemaakt.

Kernopgave 2: Transitie van aanbodgericht naar vraaggericht en efficiënt openbaar vervoer. Om deze opgave te realiseren wordt een nieuw OV-netwerk ontwikkeld, wordt duurzaam en innovatief openbaar vervoer geïntroduceerd, worden de OV-knooppunten versterkt en worden nieuwe kansen die ontstaan door recreatie- en evenementenstromen benut.

Kernopgave 3: Beter en veilig gebruik van de infrastructuur. Om deze opgave te realiseren wordt de doorstroming op de hoofdwegen verbeterd, wordt bijgedragen aan de doorstroming op regionale en landelijke hoofdwegen, wordt (dynamische) informatie over parkeergelegenheden en over de drukte op wegen verstrekt, worden de parkeernormen geactualiseerd en wordt het parkeren gebruikersvriendelijker gemaakt.

In de Verkeersvisie worden deze (kern)opgaven vervolgens uitgewerkt in concrete voorgenomen maatregelen.

2.6.2 Parkeerbeleid

Het gemeentelijk parkeerbeleid is vastgelegd in de Parkeervisie fiets en auto (vastgesteld 21 maart 2019). De essentie van de parkeervisie is 'mogelijk maken waar het kan, reguleren waar het moet'.

Met de gestaag groeiende cijfers voor autobezit en -gebruik ontstaat een drietal gevolgen die om een beleidsmatige reactie vragen.
Het eerste gevolg is dat er tijden en plaatsen zijn waar meer vraag naar parkeerruimte is dan aanbod. Regulering richt zich dan op het optimaal verdelen van de beschikbare ruimte. Het invoeren van betaald parkeren is daarbij een goed instrument, met als effect dat plaatsen zo efficiënt mogelijk gebruikt worden.
Het tweede gevolg is dat er groepen autobezitters zijn die beschermd moet worden tegen overlast van parkeerders van 'buitenaf'. Meestal gaat het dan om het beschermen van bewoners in het centrum en de randen van de binnenstad of bij grote publiekstrekkers. Parkeervergunningen zijn daarbij het meest effectieve instrument, in combinatie met het stellen van parkeernormen, zodat de druk van geparkeerde auto's op de openbare ruimte per saldo niet toeneemt.
Het derde gevolg is de uitstoot van auto's en de ruimte en aanblik van geparkeerde auto's voor de omgeving. Zoekverkeer levert extra uitstoot op, reden om parkerend verkeer een goede voorziening te bieden. Om het aantrekkelijker te maken om met de fiets naar de binnenstad te komen, wordt in de parkeervisie sterk ingezet op het realiseren van extra mogelijkheden om fietsen bewaakt te kunnen stallen.

Daarnaast is parkeerbeleid van belang voor doorstroming van het verkeer (om bijvoorbeeld opstoppingen van auto's die willen parkeren op doorgaande wegen te voorkomen) en is er een economisch belang.

De parkeernormen zijn vastgelegd in de Beleidsregel Parkeren, die is vastgesteld op 21 maart 2019. Deze beleidsregel is een nadere uitwerking van de Parkeervisie fiets en auto. De beleidsregel legt vast wat wordt verstaan onder het realiseren van 'voldoende parkeerruimte voor auto en fiets en voor laden en lossen'. De beleidsregel geeft inzicht in het aantal, de kwaliteit en de plek van de te realiseren parkeerplaatsen. Het bepalen van 'voldoende parkeerruimte' gebeurt bijvoorbeeld door het hanteren van parkeernormen voor fietsen en auto's. De beleidsregel dient als toetsingskader bij het opstellen van nieuwe bestemmingsplannen en bepaalt hoe de parkeerregel in bestemmingsplannen wordt toegepast. De Beleidsregel Parkeren vervangt de notitie Actualisatie Parkeernota (2004) en de daarin opgenomen parkeernormen. Voor aanvragen om een ruimtelijke ontwikkeling waarvoor het bestemmingsplan moet worden herzien en die zijn ingediend voor vaststelling van de Beleidsregel Parkeren is de Beleidsregel Parkeren niet van toepassing maar wordt getoetst aan de notitie Actualisatie Parkeernota (2004), tenzij de Beleidsregel Parkeren in het voordeel van de verzoeker uitpakt.

Betekenis voor het initiatief

Het initiatief heeft geen consequenties voor de parkeerbehoefte die op eigen terrein kan worden gerealiseerd.

2.7 Water

Water is een belangrijk thema in de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.d.) voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.

Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.

2.7.1 Nationale regelgeving en beleid

2.7.2 Provinciale regelgeving en beleid

Het provinciale waterbeleid is vastgelegd in de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland en de Omgevingsverordening Gelderland.

Eén van de ambities uit de omgevingsvisie is klimaatadaptie: omgaan met veranderend weer. Ten aanzien van dit aspect, wat een belangrijk dwarsverband kent met het omgaan met water in ruimtelijke plannen zegt de omgevingsvisie het volgende:

“Overtollig water moet zonder problemen kunnen worden opgevangen, wegstromen en in de bodem kunnen zakken en verdroging van land- en tuinbouwgebieden en bossen moet worden tegengaan. Wij werken hier vooral aan vanuit onze betrokkenheid bij waterveiligheid, waterkwaliteit, bodem en natuur en houden daarbij rekening met de variatie van de Gelderse streken. In tijden van overvloed vangen we water op en houden het voor langere tijd vast in onze beken. En: we zorgen voor voldoende schoon en gezond grond- en oppervlaktewater voor onze Gelderse natuur en land- en tuinbouw. En: voldoende schoon en gezond drinkwater voor mens en dier.”

Verder is, onder andere, vastgelegd hoe het grondwater(winning) beschermd moet worden tegen negatieve effecten (kwaliteit en kwantiteit) en hoe moet worden gehandeld wanneer er toch een (dreigende) verontreiniging van het grondwater optreedt. Ook zijn verschillende zaken vastgelegd over het omgaan met natte landnatuur en oppervlaktewater. Op de kaarten zijn beschermingszones voor verschillende onderwerpen vastgelegd.

Uitgangspunt bestemmingsplan

Klimaatbestendig en waterrobuust inrichten is onderdeel van ruimtelijke plannen. Verandering van (gebruik van) een gebied mag geen negatief effect op het (grond)water of de waterafhankelijke natuur hebben.

2.7.3 Waterschapsbeleid

In 2015 heeft Waterschap Vallei en Veluwe het Waterbeheerprogramma 2016-2021 vastgesteld. Hierin beschrijft het waterschap de ambities en doelen voor het waarborgen van de waterveiligheid, het zorgen voor voldoende én schoon oppervlaktewater, het zuiveren van afvalwater en het verder ontwikkelen van samenwerkings- en innovatiemogelijkheden. Op basis van nieuwe opgaven als klimaatverandering, zuivering van complexe stoffen en maatschappelijk ontwikkelingen, zoals het streven naar een duurzaamheid en circulaire economie, zijn zes ambities geformuleerd:

  1. 1. Beschermen tegen overstromingen;
  2. 2. Zorgen voor de juiste hoeveelheid water;
  3. 3. Zorgen voor de goede oppervlaktewaterkwaliteit;
  4. 4. Schoon en vuil water worden zoveel mogelijk gescheiden;
  5. 5. Afwalwaterketen en watersysteem samen met de partners als één geheel beheren.

De ambities zijn voor de programma's waterveiligheid, watersysteem (voldoende en schoon) en waterketen vertaald in doelen en maatregelen voor 2021.

Uitgangspunt bestemmingsplan

Bij veranderingen op of rondom het oppervlaktewater en waterkeringen evenals bij de realisatie van voldoende waterberging voor nieuwe ontwikkelingen zijn de regels van de keur van het waterschap van toepassing.

2.7.4 Waterschapsbeleid

In november 2021 heeft Waterschap Vallei en Veluwe het Blauw Omgevingsprogramma (BOP) 2022-2027 vastgesteld. In het BOP beschrijft het waterschap de ambities en doelen voor het waarborgen van de waterveiligheid, wonen en zuiveren, circulair econome en energietransitie. Het waterschap wil een waardevolle leefomgeving waarborgen. Daarom wordt er ingezet op vijf maatschappelijke thema's:

  1. 6. Waardevolle leefomgeving
  2. 7. Klimaatverandering
  3. 8. Energietransitie
  4. 9. Circulaire economie
  5. 10. Biodiversiteit

Het beheergebied van het waterschap is opgedeeld in vier deelgebieden. De gemeente Apeldoorn valt onder het deelgebied IJsselvallei. De vijf thema's zijn specifiek gemaakt voor de vier deelgebieden in gebiedsdoelen. De gebiedsdoelen zijn onderverdeeld in drie categorieën: Watersysteem, Waterveiligheid en Wonen en zuiveren.

Uitgangspunt bestemmingsplan

Bij veranderingen op of rondom het oppervlaktewater en waterkeringen evenals bij de realisatie van voldoende waterberging voor nieuwe ontwikkelingen zijn de regels van de keur van het waterschap van toepassing.

2.7.5 Gemeentelijk beleid

2.8 Welstandsbeleid

Artikel 12a van de Woningwet verplicht iedere gemeente om een welstandsnota vast te stellen. Die welstandsnota moet, in de vorm van beleidsregels, criteria bevatten voor de welstandstoetsing. Om te voldoen aan deze verplichting heeft de gemeenteraad in juni 2017 de Welstandsnota 2017-2020 'Aantrekkelijk Apeldoorn' vastgesteld. In december 2020 heeft de gemeenteraad besloten de gelding van deze nota te verlengen tot het moment dat voor het hele grondgebied van de gemeente Apeldoorn een omgevingsplan op grond van de Omgevingswet in werking is. De welstandsnota is het kader waaraan de onafhankelijke Commissie Ruimtelijke Kwaliteit toetst of aanvragen om omgevingsvergunning voor het bouwen voldoen aan redelijke eisen van welstand.

Doel van de welstandsnota is het zorgen voor een goede balans tussen het borgen van de basiskwaliteit van de ruimtelijke leefomgeving en het bieden van ruimte aan initiatiefnemers. Bij de welstandsnota hoort een website die het welstandsbeleid voor iedereen toegankelijk maakt.

De gemeente Apeldoorn vindt het belangrijk dat er overal in de gemeente een goede omgevingskwaliteit is. Zo moet het veilig en leefbaar zijn. Sommige gebieden vindt de gemeente extra belangrijk. In deze gebieden streeft de gemeente naar een nog hogere omgevingskwaliteit. Er zijn daarbij drie soorten gebieden te onderscheiden:

  1. 1. Apeldoornse identiteitsdragers: dit zijn gebieden die typisch zijn voor de gemeente Apeldoorn. Het zijn vaak al gebieden met een hoge kwaliteit en dat willen we graag zo houden. Denk hierbij aan de cultuurhistorische beschermde gebieden, de beken en sprengen en natuurgebieden en parken.
  2. 2. Zichtbare locaties: dit zijn gebieden waar veel inwoners en bezoekers komen en die goed zichtbaar zijn. De kwaliteit kan op veel plekken beter. Denk hierbij aan de locaties zichtbaar langs de snelweg en langs de ring. Ook drukke voorzieningen, zoals het centrum en het theater, horen hierbij.
  3. 3. Dynamische gebieden: dit zijn de gebieden waar veel ontwikkelingen worden verwacht. Kwaliteit toevoegen kan het makkelijkste op het moment dat gebieden zich ontwikkelen. Denk hierbij aan het centrum en de kanaalzone.

De exacte locaties van deze gebieden staan op de website van de gemeente Apeldoorn, bij het onderwerp 'welstandsbeleid' onder het kopje 'prominente gebieden of gebouwen'.

De nota werkt vanuit een piramide:

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1505-vas1_0005.png"

Afbeelding 4: piramide welstand

  • Vergunningvrije bouwwerken: geen welstandstoetsing
    Onder deze categorie valt het grootste deel van de bouwwerken;
  • Veelvoorkomende bouwwerken:eenduidige criteria die voor de hele gemeente gelijk zijn.
    Het grootste deel van de vergunningplichtige bouwwerken, zoals erkers en dakkapellen, valt onder deze categorie. In deze categorie is ook het reclamebeleid ondergebracht;
  • Specifieke bouwwerken: welstandstoetsing op basis van gebiedsgerichte doelstellingen
    Onder deze categorie vallen de grotere bouwplannen. De gebiedsgerichte doelstellingen zijn per dorp, wijk, gebied of gebiedstype geformuleerd. Het werken met doelstellingen die de kernkwaliteiten van het gebied beschrijven in plaats van te werken met stringente criteria waaraan het bouwwerk moet voldoen, maakt verschillende ontwerpoplossingen mogelijk en biedt daarmee ruimte voor de initiatiefnemer.

Betekenis voor het bestemmingsplan

Het plangebied bevindt zich niet op een prominente plek. De voorgestane ontwikkeling is een logische uitbreiding van het bouwblok en is niet in strijd met de ruimtelijke kwaliteit van dit gebied. Het plan sluit aan op het welstandsbeleid.

3 Functionele Analyse

Dit hoofdstuk geeft de bestaande en nieuwe situatie weer.

3.1 Bestaande Situatie

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1505-vas1_0006.png"

De kavel ligt op een hoger gelegen eilandje middenin het lage en natte broekland. Dit gebied wordt gekenmerkt door openheid en is in gebruik als weidegebied. Het broekgebied wordt aan de noord- (Broeklanderweg) en oostzijde omgeven door het hoger gelegen en vanouds meer besloten kampenlandschap.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1505-vas1_0007.png"

3.2 Nieuwe Situatie

In de nieuwe situatie is belangrijk dat de kenmerkende openheid van het broekland behouden blijft. De nieuw te bouwen bedrijfswoning wordt daarom dicht tegen de bestaande bebouwing geprojecteerd en omzoomd door een strakke nieuwe erfbeplanting. De bestaande bomenrij aan de noordzijde blijft daarom gehandhaafd en ook de bestaande inrit wordt benut voor de ontsluiting van de nieuwe bedrijfswoning.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1505-vas1_0008.png"

Landschap

De nieuwe bedrijfswoning is gelegen in Nationaal Landschap (Omgevingsvisie Gelderland). In de planontwikkeling moeten de kernkwaliteiten van dit landschap behouden blijven en worden versterkt.
De uitbreiding zal daarom landschappelijk goed moeten worden ingepast. Van belang hierbij is dat de uitbreiding dicht en compact bij het bestaande bedrijf wordt gerealiseerd. De kernkwaliteiten van het landschap blijven zodoende behouden. Voor de versterking van het landschap is een inrichtingschets gemaakt die bestaat uit het toevoegen van een bomenrij naast de bestaande bomenrij. Deze bomenrijen krijgen de functieaanduiding houtsingel. Om te waarborgen dat het inrichtingsplan daadwerkelijk wordt gerealiseerd, is in het bestemmingsplan een voorwaardelijke verplichting opgenomen. Deze voorwaardelijke verplichting is onderdeel van de specifieke gebruiksbepaling. Gelet op deze waarborg is de uitbreiding ook in overeenstemming met het provinciale beleid.

4 Planologische Aspecten

4.1 Milieuaspecten

4.1.1 Inleiding

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (verder: Bro) moet de gemeente in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving opnemen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening.

In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de thema's bodem, milieuzonering, geluid, luchtkwaliteit en externe veiligheid. Ook is een paragraaf gewijd aan het al dan niet noodzakelijk zijn van een milieueffectrapportage of milieueffectbeoordeling.

4.1.2 Bodem

Een nieuwe of gewijzigde bestemming mag alleen in het bestemmingsplan worden opgenomen als is aangetoond dat de bodem geschikt (of geschikt te maken) is voor de nieuwe of aangepaste bestemming. Er moet dus onderzocht worden of de bodem verontreinigd is en wat voor gevolgen een eventuele bodemverontreiniging heeft voor de uitvoerbaarheid van het plan. Wanneer (een deel van) de bodem in het plangebied verontreinigd is, moet worden aangetoond dat het bestemmingsplan, rekening houdend met de kosten van sanering, financieel uitvoerbaar is. Bodemonderzoeken mogen in de regel niet ouder dan 5 jaar oud zijn. Uitzondering hierop zijn de plannen waar de bodem niet verdacht is op bodemverontreiniging en/of bodemonderzoeken de bodemkwaliteit voldoende weergeven en er geen onoverkomelijke problemen te verwachten zijn bij de bestemmingsplanwijziging.

Indien er sprake is van bouwactiviteiten, is ook in het kader van de omgevingsvergunning onderzoek naar de kwaliteit van de bodem nodig.

Hiernaast geldt dat de gemeente Apeldoorn bevoegd gezag is in het kader van het Besluit bodemkwaliteit. In het Besluit bodemkwaliteit wordt hergebruik van licht verontreinigde grond mogelijk gemaakt. De gemeente Apeldoorn heeft hiervoor beleid opgesteld dat is vastgelegd in bodemkwaliteitskaarten en een bodembeheerplan.

Onderzoeksresultaten bodem

In de rapportage d.d. 1 augustus 2022 opgesteld door Rouwmaat en opgenomen in bijlage 1Bodemonderzoek van de Bijlagen bij de toelichting, zijn de resultaten van het bodemonderzoek weergegeven. Hieruit blijkt dat er in het grondwater een lichte verontreiniging met barium en nikkel is aangetroffen. In de overige gemeten gehalten in de grond en gemeten concentraties in het grondwater zijn geen verhoogde waarden aangetoond. De locatie is onverdacht op het voorkomen van asbest in de bodem, er is geen asbestonderzoek uitgevoerd.

Op basis van het uitgevoerde onderzoek is de bodem geschikt voor de toekomstige functie als bedrijfswoning.

4.1.3 Milieuzonering

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast.

Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden gebruikt de gemeente Apeldoorn de daarvoor algemeen aanvaarde VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden normaliter bepaald tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de dichtst daarbij gelegen situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is.

Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype rustige woonwijk. Een rustige woonwijk is ingericht volgens het principe van de functiescheiding: afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies voor; langs de randen is weinig verstoring door verkeer. Vergelijkbaar met de rustige woonwijk zijn rustig buitengebied, stiltegebied en natuurgebied. Daarvoor gelden dan ook dezelfde richtafstanden.

Een ander omgevingstype is het gemengd gebied. Een gemengd gebied is een gebied met een variatie aan functies; direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen behoren tot het omgevingstype gemengd gebied. Het gemengd gebied kent door de aanwezige variatie aan functies en situering al een hogere milieubelasting. Dit kan aanleiding zijn om gemotiveerd voor één of meer milieuaspecten een kleinere afstand aan te houden dan wordt geadviseerd voor een rustige woonwijk. Een geadviseerde afstand van 30 meter kan dan bijvoorbeeld worden gecorrigeerd tot 10 meter en een geadviseerde afstand van 100 meter tot 50 meter. Uitzondering op het verlagen van de richtafstanden vormt het aspect gevaar: de richtafstand voor dat milieuaspect wordt niet verlaagd.

De tabel geeft de relatie tussen milieucategorie, richtafstanden en omgevingstype weer.

milieucategorie richtafstand tot omgevingstype rustige woonwijk richtafstand tot omgevingstype gemengd gebied
1 10 m 0 m
2 30 m 10 m
3.1 50 m 30 m
3.2 100 m 50 m
4.1 200 m 100 m
4.2 300 m 200 m
5.1 500 m 300 m
5.2 700 m 500 m
5.3 1.000 m 700 m
6 1.500 m 1.000 m

Het systeem van richtafstanden gaat uit van het principe van scheiding van functies: de richtafstandenlijst geeft richtafstanden tussenbedrijfslocatie en omgevingstype rustige woonwijk respectievelijk gemengd gebied. Binnen(hiervoor aangewezen) gebieden met functiemenging zijn milieubelastende en milieugevoelige functies op korte afstand van elkaar gesitueerd. Bij gebiedenmetfunctiemenging kan gedacht worden aan stads- en wijkcentra, horecaconcentratiegebieden en woongebieden met kleinschalige c.q. ambachtelijke bedrijvigheid. Het kan gaan om bestaande gebieden met functiemenging en om gebieden waar bewust functiemenging wordt nagestreefd, bijvoorbeeld om een grotere levendigheid tot stand te brengen. Voor gebieden met functiemenging wordt een aparte afweging gemaakt ten aanzien van de aan te houden afstand en de te nemen maatregelen in relatie tot het gewenste woon- en leefklimaat. Voor de toelaatbaarheid van activiteiten binnen gebieden met functiemenging gelden randvoorwaarden. Het gaat om kleinschalige, meest ambachtelijke bedrijvigheid en de activiteiten vinden hoofdzakelijk inpandig en overdag plaats.

Naast de geadviseerde milieuzonering voor bedrijven op basis van de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering', kunnen er ook nog afstandscriteria uit specifieke milieuwet- en regelgeving gelden. Denk hierbij aan de Wet milieubeheer, de agrarische geurwetgeving en de veiligheidsregelgeving. Deze regelgeving geldt uiteindelijk als toetsingskader voor de toegestane milieueffecten. Ook deze afstandscriteria worden meegenomen bij de beoordeling van nieuwe ontwikkelingen.

Onderzocht worden zowel de feitelijke invloed van de ter plaatse gevestigde en te vestigen milieubelastende functies als de invloed die kan uitgaan van milieubelastende functies die op grond van de geldende bestemming gevestigd kunnen worden.

Onderzoeksresultaten milieuzonering

Binnen het onderzoeksgebied van 150 meter liggen geen bedrijven of instellingen.

4.1.4 Geluidhinder

Op basis van de Wet geluidhinder (Wgh) zijn er drie geluidsbronnen waarmee bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening gehouden dient te worden: wegverkeers-, railverkeers- en industrielawaai. Railverkeer en industrielawaai is hier niet aan de orde.

Wegverkeerslawaai: geluidgevoelige bestemmingen nabij bestaande wegen

Artikel 76 Wgh verplicht ertoe om bij de vaststelling van een bestemmingsplan dat betrekking heeft op gronden binnen een geluidzone terzake van de geluidsbelasting van de gevel van geprojecteerde geluidsgevoelige bestemmingen (zoals woningen) de grenswaarden uit de Wgh in acht te nemen. Bij het voorbereiden van de vaststelling van zo'n bestemmingsplan moet akoestisch onderzoek worden gedaan naar die geluidsbelasting.

Op grond van artikel 74 Wgh heeft iedere weg van rechtswege een geluidzone, met uitzondering van:

  • wegen die liggen binnen een tot woonerf bestemd gebied;
  • wegen waarop een wettelijke snelheid geldt van ten hoogste 30 kilometer per uur.

De breedte van de zone is afhankelijk van het aantal rijstroken en van de ligging van de weg in binnen- of buitenstedelijk gebied.

Wanneer woningen worden geprojecteerd binnen een geluidzone moet akoestisch onderzoek worden uitgevoerd naar de geluidsbelasting op de gevels van die woningen. De voorkeursgrenswaarde bedraagt 48 dB. Bij een hogere geluidsbelasting moet worden gekeken of er maatregelen getroffen kunnen worden om de geluidsbelasting te reduceren.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening moeten in een akoestisch onderzoek ook de wegen zonder geluidzone worden beschouwd. Hierbij wordt aansluiting gezocht bij de kaders van de Wgh.

Onderzoeksresultaten wegverkeerslawaai

In casu ligt het plangebied buiten de geluidzone van de rijkswegen en weliswaar binnen de zone van de Broeklanderweg. Maar de toekomstige bedrijfswoning ligt op dusdanige afstand dat hier op voorhand vaststaat dat gezien de lage intensiteiten, de voorkeursgrenswaarde niet zal worden overschreden. Nader onderzoek is derhalve niet nodig.

4.1.5 Luchtkwaliteit

In de Wet milieubeheer (verder: Wm) zijn eisen opgenomen waaraan de luchtkwaliteit in de buitenlucht moet voldoen. Hierbij is onderscheid gemaakt in grenswaarden waaraan nu moet worden voldaan en grenswaarden waaraan in de toekomst moet worden voldaan. De meest kritische stoffen zijn stikstofdioxide en fijn stof. Aan de andere stoffen die in de Wet worden genoemd wordt in Nederland, behoudens bijzondere situaties, overal voldaan.

Op grond van artikel 5.16 Wm kan de gemeenteraad een bestemmingsplan met mogelijke gevolgen voor de luchtkwaliteit alleen vaststellen wanneer aannemelijk is gemaakt dat:

  1. a. het bestemmingsplan niet leidt tot het overschrijden van de in de wet genoemde grenswaarden, of;
  2. b. de luchtkwaliteit als gevolg van het bestemmingsplan per saldo verbetert of ten minste gelijk blijft, of, bij een beperkte toename, door een met de ontwikkeling samenhangende maatregel of effect, per saldo verbetert, of;
  3. c. het bestemmingsplan niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie van een stof waarvoor in de wet grenswaarden zijn opgenomen, of;
  4. d. de ontwikkeling is opgenomen of past in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit.

Niet in betekenende mate bijdragen

In de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' zijn categorieën van gevallen aangewezen die in ieder geval niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Een bijdrage is "niet in betekenende mate" als de toename maximaal drie procent van de jaargemiddelde grenswaarde van fijn stof of stikstofdioxide bedraagt. Wanneer een ontwikkeling valt onder één van die categorieën is het niet nodig een onderzoek naar de luchtkwaliteit uit te voeren. De categorieën van gevallen zijn:

  • woningbouwlocaties met niet meer dan 1.500 nieuwe woningen en één ontsluitingsweg;
  • woningbouwlocaties met niet meer dan 3.000 woningen en twee ontsluitingswegen;
  • kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlakte van niet meer dan 100.000 m2 en één ontsluitingsweg;
  • kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlakte van niet meer dan 200.000 m2 en twee ontsluitingswegen.

Verder is een bepaalde combinatie van woningen en kantoren zonder nader onderzoek mogelijk en is er voor sommige inrichtingen geen onderzoeksplicht.

Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit

In het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) staan enerzijds maatregelen die gemeenten, provincies en rijk nemen om de luchtkwaliteit te verbeteren en anderzijds grootschalige, "in betekenende mate" projecten die tot verslechtering kunnen leiden. Per saldo kan Nederland hiermee in 2011 overal aan de grenswaarden van fijn stof voldoen en in 2015 aan de grenswaarden voor stikstofdioxide. Nederland heeft op basis van het NSL van de Europese Commissie uitstel gekregen van de inwerkingtreding van de grenswaarden.

Toepasbaarheidsbeginsel

Op locaties die niet voor het publiek toegankelijk zijn, op het terrein van inrichtingen, op rijbanen van wegen en in de middenbermen van wegen hoeft de luchtkwaliteit niet te worden beoordeeld (het "toepasbaarheidsbeginsel").

Voor alle andere ontwikkelingen moet worden onderzocht wat het effect op de luchtkwaliteit is. Blijkt uit het onderzoek dat de ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging, dan vormt het onderdeel luchtkwaliteit geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling. Is de bijdrage wel in betekenende mate maar wordt er geen grenswaarde overschreden, dan is er evenmin een belemmering.

Onderzoeksresultaten luchtkwaliteit

Het bestemmingsplan beoogt een vervangende bedrijfswoning mogelijk te maken. Daarmee staat vast dat de ontwikkeling onder de 'Regeling niet in betekenende mate bijdrage' valt. Hierdoor is het niet nodig luchtkwaliteitsonderzoek uit te voeren.

4.1.6 Externe veiligheid

Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (verder: Bevi) worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico van zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven, maar ook om kleinere bedrijven als LPG-tankstations en opslagen van bestrijdingsmiddelen. Daarnaast zijn (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen, zoals buisleidingen, spoor-, auto-, en waterwegen, ook als potentiële gevarenbron aangemerkt.

Het beleid voor externe veiligheid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet milieubeheer en de Wet ruimtelijke ordening de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe wordt in het externe veiligheidsbeleid het plaatsgebonden risico en het groepsrisico gehanteerd.

  • Het plaatsgebonden risico is de kans dat een persoon die zich gedurende een jaar onafgebroken onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico wordt per bedrijf vastgelegd in contouren. Er geldt een contour waarbinnen die kans 10-6 (één op 1.000.000) bedraagt (verder: PR-contour);
  • Het groepsrisico is een berekening van de kans dat een groep personen binnen een bepaald gebied overlijdt ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van een aanvaardbaar groepsrisico. Indien een ontwikkeling is gepland in de nabijheid van een risicobron geldt afhankelijk van de ontwikkeling een verantwoordingsplicht voor het toelaten van gevoelige functies.

Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)

Voor bepaalde risicovolle bedrijven geldt het Bevi. Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.

Transport van gevaarlijke stoffen over water, spoor en weg

Voor de beoordeling van de risico's vanwege het transport van gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes, met als uitvloeisel het zogeheten Basisnet en de bijbehorende Regeling basisnet. Er zijn geen wettelijke grenzen voor de aantallen transporten met gevaarlijke stoffen maar er worden wel grenzen gesteld aan de risico's, deze staan in het Basisnet. De vastgestelde risicogrenzen worden getoetst aan het plaatsgebonden risico met een wettelijk harde norm en het groepsrisico met de daarbij behorende oriëntatiewaarde als ijkpunt. Daarnaast geldt dat het vervoer van gevaarlijke stoffen op een verantwoorde wijze plaatsvindt vanwege de strenge eisen die gelden voor dit vervoer als gevolg van internationale regelgeving.

Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen

Voor de beoordeling van de risico's van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen gelden het Besluit externe veiligheid buisleidingen en de Regeling externe veiligheid buisleidingen. Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot buisleidingen voor zowel het transport van brandbare vloeistoffen als hogedrukaardgasleidingen wettelijk vastgelegd.

Nota milieu-veiligheid Apeldoorn

In november 2011 is de Nota milieu-veiligheid vastgesteld. Uitgangspunt van deze beleidsvisie is dat nieuwe risicobronnen alleen nog zijn toegestaan op de grote industrieterreinen, met uitzondering van propaantanks in het buitengebied. Nieuwe risicobedrijven die onder het Bevi vallen kunnen door middel van een afwijkingsbevoegdheid mogelijk worden gemaakt op de grote industrieterreinen. Als voorwaarde geldt wel dat de PR 10-6 contour (plaatsgebonden risico) zich niet buiten de inrichtinggrens van het nieuwe bedrijf mag bevinden en dat het invloedsgebied voor het groepsrisico niet verder reikt dan de grens van het industrieterrein. Daarnaast is in de beleidsvisie bepaald dat het groepsrisico ten gevolge van een risicobron niet groter mag zijn dan 1 maal de oriëntatiewaarde.

Onderzoeksresultaten

De volgende figuur geeft een overzicht van het plangebied in relatie tot de risicobronnen in en nabij het plangebied.

Bevi

In de nabijheid van de Broeklanderweg 48 bevinden zich geen bedrijven die vallen onder de werkingssfeer van het Bevi. Het Bevi vormt derhalve geen belemmering.

Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen

In de nabijheid van de Broeklanderweg 48 bevinden zich geen buisleidingen voor het transport van gevaarlijke stoffen.

4.1.7 Elektromagnetische velden

De minister van VROM heeft bij brief van 3 oktober 2005 geadviseerd om bij de vaststelling van nieuwe plannen, zo veel als redelijkerwijs mogelijk is, te vermijden dat er nieuwe situaties ontstaan waarbij kinderen langdurig verblijven in het gebied rond bovengrondse hoogspanningslijnen waarbinnen het jaargemiddelde magneetveld hoger is dan 0,4 microTesla (µT).

De aanleiding voor dit advies is een Engels onderzoek waarbij een licht statistisch verband naar voren is gekomen tussen het langdurig aanwezig zijn van kinderen binnen de 0,4 µT magneetveldzone van bovengrondse hoogspanningslijnen en leukemie bij kinderen tussen 0 en 15 jaar. Het is nog niet duidelijk wat de achterliggende oorzaak hiervan is. Op basis van het voorzorgsprincipe wordt daarom geadviseerd om in nieuwe situaties rekening te houden met deze 0,4 µT–magneetveldzone rondom hoogspanningslijnen. Gelet op de maatschappelijke kosten-baten afweging en ook gezien de huidige onzekerheden over de mogelijke gezondheidsrisico's adviseert VROM dat er geen directe aanleiding is om maatregelen te nemen in bestaande situaties. Daaronder worden ook geldende maar nog niet gerealiseerde gevoelige bestemmingen begrepen.

Nieuwe situaties zijn nieuwe bestemmingsplannen en/of wijziging van bestaande bestemmingsplannen en/of plaatsing van nieuwe hoogspanningslijnen dan wel wijzigingen aan bestaande hoogspanningslijnen. Gevoelige bestemmingen zijn locaties waar kinderen langdurig verblijven, zoals woningen, scholen en crèches.

Gelet op het hiervoor genoemde VROM-advies heeft het gemeentebestuur op 6 november 2007 de intentie uitgesproken om op termijn alle bovengrondse hoogspanninglijnen in Apeldoorn ondergronds te brengen. Tot het zover is, zal voor nieuwe ontwikkelingen de lijn van het VROM-advies gevolgd worden.


De nieuwe bedrijfswoning ligt op minimaal 75 m uit het hart van de leiding zodat onderzoek niet nodig is.

4.1.8 Milieueffectrapportage

Algemeen

Bepaalde activiteiten kunnen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu hebben. Welke activiteiten dat zijn is vastgelegd in het Besluit milieueffectrapportage (verder: Besluit m.e.r.). De activiteiten zijn onderverdeeld in:

  1. 1. activiteiten die belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu (onderdeel C van de bijlage bij Besluit m.e.r.);
  2. 2. activiteiten ten aanzien waarvan het bevoegd gezag moet beoordelen of zij belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben (onderdeel D van de bijlage bij Besluit m.e.r.).

Aan het merendeel van de activiteiten zijn drempelwaarden gekoppeld.

Wanneer het bestemmingsplan een activiteit mogelijk maakt die is opgenomen in onderdeel C van de bijlage bij het Besluit m.e.r. en de activiteit de drempelwaarde overschrijdt, geldt een m.e.r.-plicht. Wanneer het bestemmingsplan een activiteit mogelijk maakt die is opgenomen in onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. geldt een m.e.r.-beoordelingsplicht. Een m.e.r.-beoordeling is in ieder geval verplicht als de drempelwaarde wordt overschreden. De verplichting geldt (sinds 1 april 2011) ook als de drempelwaarde niet wordt overschreden maar toch niet kan worden uitgesloten dat de activiteit belangrijke nadelige gevolgen kan hebben voor het milieu.

Gevolg van dat laatste is dat in een bestemmingsplan voor een activiteit die voorkomt in onderdeel D maar waarbij de omvang onder de drempelwaarde ligt, gemotiveerd moet worden of een m.e.r.-beoordeling nodig is. Deze motivering moet zijn gebaseerd op een toets die qua inhoud aansluit bij de verplichte m.e.r.-beoordeling. Voor deze toets gelden geen vormvereisten en daarom wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd.

Onderzoeksresultaten

Het bestemmingsplan maakt geen activiteit mogelijk die is opgenomen in onderdeel C of D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. De milieueffecten zijn onderzocht in het kader van de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. De resultaten daarvan zijn beschreven in de paragrafen 4.1.1 tot en met 4.1.7. Daaruit kan worden geconcludeerd dat kan worden uitgesloten dat het bestemmingsplan belangrijke nadelige gevolgen kan hebben voor het milieu. Er geldt daarom geen m.e.r-plicht, geen m.e.r.-beoordelingsplicht en ook is het niet noodzakelijk een vormvrije m.e.r.-beoordeling uit te voeren.

4.2 Waterhuishouding

4.2.1 Algemeen

Broeklanderweg 48 ligt buiten bestaand stedelijk gebied. Het plangebied bevindt zich wel binnen enige Keurzone en niet binnen de zoekgebieden voor waterberging die de provincie Gelderland in de omgevingsvisie heeft aangegeven.

4.2.2 Grondwater

Het gebied ligt niet in de grondwaterfluctuatiezone die (toelichtend) in de Omgevingsvisie Gelderland is vastgelegd. Er zijn in en om het plangebied geen gegevens van peilbuizen in de omgeving beschikbaar van het grondwaterpeil. Op basis van de isohypsenkaart van de provincie Gelderland ligt de GHG in het plangebied tussen NAP+ 3,0 m en NAP+ 3,5 m. Er is in en om het plangebied geen grondwateroverlast bekend.

Om grondwateroverlast te voorkomen dient bij de ontwikkeling van het plangebied rekening te worden gehouden met voldoende drooglegging en ontwateringsmogelijkheden. Grondwater mag hierbij niet structureel worden afgevoerd. Hierdoor zal het plan grondwaterneutraal worden ontwikkeld.

4.2.3 Oppervlaktewater en waterafhankelijke natuur

Aan de westzijde van het plangebied bevindt zich een A-water (Gather Leigraaf). In de keurzone van deze watergang worden geen werkzaamheden uitgevoerd Door dit plan ontstaat geen extra oppervlaktewater. Er zal niet geloosd worden op het oppervlaktewater. Doordat er niet geloosd wordt op het oppervlaktewater heeft het plan geen nadelige gevolgen voor de kwaliteit van het oppervlaktewater. Het plan heeft daardoor ook geen nadelige gevolgen voor het oppervlaktewatersysteem in de omgeving.

In en om het plangebied komt geen waterafhankelijke natuur voor. Het plan heeft derhalve geen nadelige gevolgen voor de waterafhankelijke natuur.

4.2.4 Afvoer van regenwater

In het plangebied en de omgeving daarvan ligt een drukriool waarmee afvalwater wordt afgevoerd. Hemelwater kan niet worden afgevoerd.

Het gemeentelijk beleid is er op gericht om bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen de afvoer van regenwater niet op de riolering aan te sluiten. In het gemeentelijke beleid is opgenomen dat het regenwater dat afkomstig is van daken en verhardingen in principe in de bodem moet worden geïnfiltreerd door middel van een infiltratievoorziening van voldoende capaciteit op eigen terrein.

Bij ontwikkeling van gebieden die voorheen onbebouwd of onverhard waren, dient de infiltratievoorziening een berging van minimaal 36 mm ten opzichte van het aangesloten verhard oppervlak te hebben. Bij herontwikkeling van bestaand verhard en/of bebouwd gebied is dit 20 mm. Bij extreme situaties moet voorkomen worden dat afstromend water binnen of buiten het plangebied schade veroorzaakt.

Het waterschap vereist voor nieuwe ontwikkelingen een bergingscapaciteit van 60 mm in het plangebied, hier mag de infiltratiecapaciteit naar de bodem (gedurende 24 uur) van afgetrokken worden. Deze berging mag zowel in als buiten de infiltratievoorzieningen plaats vinden.

Bij het bepalen van de hoeveelheid regenwater dat in het plan dient te worden geborgen, hanteert de gemeente de Beslisboom voor regenwater, welke gebaseerd is op het gecombineerde beleid van gemeente en waterschap.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1505-vas1_0009.png"

Bij het bepalen van de voorkeursvolgorde in het omgaan met hemelwater wordt de waterladder van Apeldoorn gehanteerd:

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1505-vas1_0010.png"

De materialen die in aanraking komen met het regenwater mogen niet uitlogen en dienen volgens Duurzaam Bouwen geselecteerd te zijn. Bij de infiltratie van regenwater mag de bodem niet verontreinigd raken door met het regenwater afgevoerde vervuilende stoffen.

In dit plangebied wordt het regenwater ter plekke vastgehouden en geïnfiltreerd in de ondergrond.

4.2.5 Afvoer van afvalwater

De nieuwe gebouwen dienen te worden voorzien van gescheiden afvoeren voor vuil- en regenwater, zoals op grond van het Bouwbesluit verplicht is. De vuilwaterafvoer van de bebouwing wordt aangesloten op het gemeentelijke gemengde rioolstelsel. Het bestaande rioolstelsel in en om het plangebied heeft voldoende capaciteit voor deze extra vuilwaterafvoer van de nieuwbouw

4.2.6 Watertoets

Het plan omvat minder dan 10 woningen/1.500 m² extra verhard oppervlak. Het plangebied ligt niet in een Keurzone of in een zoekgebied voor waterberging. Het plan betreft geen HEN-water (inclusief beschermingszone), landgoed, weg, spoorlijn, damwand, scherm, ontgronding et cetera. Bovendien zal er niet meer dan de landelijke afvoernorm geloosd gaan worden op het oppervlaktewater. Daarom is dit plan in het kader van de watertoets een postzegelplan als omschreven door Waterschap Vallei en Veluwe. Voor het plan geldt dan ook het standaard wateradvies. Afwijkingen van dit standaard wateradvies zijn gemotiveerd aangegeven. Bij negatieve gevolgen voor het watersysteem is aangegeven hoe deze gemitigeerd dan wel gecompenseerd worden.

4.3 Natuurwaarden

4.3.1 Wettelijk kader en beleid

4.3.2 Onderzoeksresultaten

De bedrijfswoning wordt gerealiseerd op een klein stuk grasland aansluitend aan de bestaande bebouwing. Effecten op de natuur zijn niet te verwachten zodat een onderzoek niet nodig is. Het vellen van bomen is niet aan de orde.
Overigens hebben Gedeputeerde Staten op 28 februari 2017 een vergunning krachtens de Wet natuurbescherming gebieden verleend.

In verband met de recente uitspraak van de Raad van State is een stikstofberekening gemaakt voor de zogenaamde aanlegfase. Hieruit blijkt dat de activiteiten, nodig voor de aanlegfase in de “worst-case”-benadering, geen nadelig effecten hebben op de instandhoudings-doelstellingen van de omliggende beschermde Natura 2000-gebieden.
De stikstofberekening is als Bijlage 2 Stikstofonderzoek in de toelichting opgenomen.

4.4 Duurzame Verstedelijking

4.4.1 Wettelijk kader

Op grond van artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening bevat de toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

De begrippen 'stedelijke ontwikkeling' en 'bestaand stedelijk gebied' zijn als volgt gedefinieerd (artikel 1.1.1 Bro):

  • Stedelijke ontwikkeling: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen;
  • Bestaand stedelijk gebied: bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur.

In de praktijk wordt dit de ladder voor duurzame verstedelijking genoemd. De ladder voor duurzame verstedelijking is ingericht voor een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten waardoor de ruimte in stedelijke gebieden optimaal benut wordt.

4.4.2 Onderzoeksresultaten

Het betreft hier de bouw van een vervangende woning. De ladder duurzame verstedelijking is hier niet van toepassing.

4.5 Archeologie

4.5.1 Beleid

4.5.2 Onderzoeksresultaten

De locatie waar de bedrijfswoning is gepland valt buiten de genoemde gebiedscategorieën. Derhalve hoeft hiervoor geen beschermingsregeling in dit plan te worden opgenomen.

4.6 Cultuurhistorie

4.6.1 Wettelijk kader en beleid

4.6.2 Onderzoeksresultaten

In het plangebied komen geen objecten voor die beschermenswaardig zijn.

4.7 Financieel-economische Uitvoerbaarheid

Met de initiatiefnemer is een anterieur contract gesloten waarbij de plankosten voor zijn rekening komen. Verder komen er geen kosten ten laste van de gemeente zodat er geen exploitatieplan hoeft te worden vastgesteld.

5 Juridische Planopzet

5.1 Inleiding

In hoofdstuk 3 is de bestaande en nieuwe situatie in het plangebied beschreven. Hoofdstuk 4 bevat een toelichting op de planologische aspecten. De volgende stap is het treffen van een juridische regeling die dit vastlegt. Dit hoofdstuk beschrijft deze juridische regeling waaronder een beschrijving van de toegepaste bestemmingen en aanduidingen.

5.2 Karakter Bestemmingsplan

Bestemmingsplan Broeklanderweg 48 Beemte Broekland is een ontwikkelingsplan, die de bouw van een vervangende bedrijfswoning mogelijk maakt.

Voor de regels en de plankaart is gebruik gemaakt van de Apeldoornse standaard, die aansluit bij de systematiek van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012.

5.3 Bestemmingen

De bestemmingen zijn vastgelegd in de regels en op de plankaart. Samen geeft dit de regels voor gebruik en bebouwing van de grond. De bestemmingen worden hierna besproken.


Agrarisch

De de nieuwe bedrijfswoning krijgt de bestemming agrarisch met een bouwaanduiding bouwvlak. Hier wordt vastgelegd dat ter plaatse een bedrijfswoning is toegestaan. Tevens wordt de bestemming agrarisch gelegd op een deel van de bestaande schuur waarvoor een omgevingsvergunning is verleend met een afwijkingsbevoegdheid vanwege een geringe overschrijding van het bouwvlak. Dit deel krijgt ook de functieaanduiding intensieve veehouderij overeenkomstig het huidige gebruik.

De regels van het geldende bestemmingsplan Buitengebied Noord Oost zijn op deze herziening van toepassing.

Tevens worden twee functieaanduidingen op de plankaart vastgelegd:

  • overige zone houtsingel om te borgen dat de nieuwbouw passend in het landschap wordt gemaakt en
  • overige zone voorwaardelijke verplichting om zeker te stellen dat de huidige bedrijfswoning Broeklanderweg 48 aan de woonbestemming wordt onttrokken zodra de nieuwbouw is gerealiseerd.

6 Inspraak En Overleg

6.1 Inspraak

Op grond van de door de gemeenteraad vastgestelde notitie 'Samen voor kwaliteit' beschreven werkwijze heeft de initiatiefnemer met de buurt overleg gevoerd over het voorgenomen plan. Daaruit zijn geen bezwaren naar voren gekomen.

6.2 Overleg Ex Artikel 3.1.1 Besluit Ruimtelijke Ordening

Het voorontwerp bestemmingsplan is voorgelegd aan de provincie.
De provincie heeft verzocht om in de toelichting aandacht te schenken aan het plussenbeleid. Voorts is verzocht om de aanduiding Intensieve Vehouderij (IV) achterwege te laten voor het deel van het bouwvlak waarop de bestaande bedrijfswoning en de nieuwe bedrijfswoning is geprojecteerd.

Reactie:

In hoofdstuk 2.4 Plussenbeleid is het plussenbeleid toegelicht en is de verbeelding aangepast zodat Intensieve veehouderij ter plaatse van de huidige en geprojecteerde bedrijfswoning niet mogelijk is.

6.3 Totstandkoming Plan

Het bestemmingsplan is ambtshalve gewijzigd.

In artikel 3 is woonbestemming gewijzigd in woonfunctie en is artikel 4 toegevoegd. Dit artikel heeft betrekking op de bouw van kelders en is in overeenstemming met de parapluherziening voor kelders (NL.IMRO.0200.bp1467-ont1) zoals dat in ontwerp ter inzage heeft gelegen.

Bijlage 1 Landschappelijke Inrichting

Bijlage 1 landschappelijke inrichting

Bijlage 1 Bodemonderzoek

Bijlage 1 Bodemonderzoek

Bijlage 2 Stikstofonderzoek

Bijlage 2 Stikstofonderzoek

Bijlage 3 Procedureschema

Ontwerpplan ter inzage
26-01-2023 - 08-03-2023
Vaststelling door gemeenteraad
11-05-2023
Terinzagelegging vastgesteld plan
25-05-2023 - 05-07-2023