KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begripsbepalingen
Artikel 2 Aanvullende Begripsbepalingen
Artikel 3 Meet - En Rekenbepalingen
Artikel 4 Toepassingsbereikbepaling
Hoofdstuk 2 Functies En Activiteiten
Artikel 5 Centrumdoeleinden 2
Artikel 6 Verkeersdoeleinden
Artikel 7 Waarde - Vastgestelde Archeologische Waarden
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 8 Anti-dubbeltelregel
Artikel 9 Algemeen Gebruiksverbod
Artikel 10 Aanwijzing Vergunningplichtige Gevallen
Artikel 11 Parkeervoorzieningen
Artikel 12 Algemene Bouwregels
Artikel 13 Vergunningplicht Voor Afwijken
Hoofdstuk 4 Algemene Procedureregels
Artikel 14 Maatwerkvoorschriften
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Ligging En Begrenzing
1.3 Geldend Omgevingsplan
1.4 Werkwijze En Opzet Van De Motivering
Hoofdstuk 2 Huidige En Toekomstige Situatie
2.1 Bestaande Situatie
2.2 Toekomstige Situatie
Hoofdstuk 3 Toetsing Aan Het Beleid
3.1 Rijksbeleid
3.2 Rijksinstructieregels
3.3 Provinciaal Beleid
3.4 Provinciale Instructieregels
3.5 Regionaal Beleid
3.6 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 4 Aspecten Fysieke Leefomgeving En Milieu
4.1 Milieuaspecten
4.2 Waterhuishouding
4.3 Natuurwaarden
4.4 Archeologie
4.5 Cultuurhistorie
Hoofdstuk 5 Juridisch Kader Tam-omgevingsplan
Hoofdstuk 6 Haalbaarheid
6.1 Financiële Haalbaarheid
6.2 Maatschappelijke Haalbaarheid
Bijlage 1 Beleidsregel Parkeren
Bijlage 2 Procedureschema
Bijlage 1 Historisch Bodemonderzoek (P.m.)

TAM-omgevingsplan Hoofdstuk 22af Marktstraat 7-9

Bestemmingsplan - gemeente Apeldoorn

Ontwerp op 06-03-2025 - in voorbereiding

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begripsbepalingen

Begripsbepalingen die zijn opgenomen in bijlage I bij het Besluit activiteiten leefomgeving, bijlage I bij het Besluit bouwwerken leefomgeving, bijlage I bij het Besluit kwaliteit leefomgeving, bijlage I bij de Omgevingswet, bijlage I bij het Omgevingsbesluit en bijlage I bij de Omgevingsregeling, zijn van toepassing op dit hoofdstuk, tenzij in Artikel 2 daarvan is afgeweken;

Artikel 2 Aanvullende Begripsbepalingen

Voor de toepassing van dit hoofdstuk gelden de volgende begripsbepalingen:

2.1 plan

Het TAM-omgevingsplan Hoofdstuk 22af Marktstraat 7-9
met identificatienummer NL.IMRO.0200.tam0033-ont1 van de gemeente Apeldoorn.

2.2 aanduiding

Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

2.3 aanduidingsgrens

De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

2.4 aanduidingsvlak

Een vlak, door aanduidingsgrenzen van andere vlakken gescheiden.

2.5 achtererfgebied

Achterefgebied zoals bepaald in artikel 1.1 van het Besluit bouwwerken leefomgeving.

2.6 AHN2-maaiveld

De maaiveldhoogte die is vastgelegd in het Actueel Hoogtebestand Nederland 2.

2.7 antenne-installatie

Antenne-installatie zoals bepaald in artikel 1.1 van het Besluit bouwwerken leefomgeving.

2.8 bebouwing

Eén of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

2.9 bestaand

  • bij bouwwerken: een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan legaal aanwezig of in uitvoering is dan wel gebouwd kan worden krachtens een vergunning;
  • bij gebruik: het legale gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan.

2.10 functiegrens

De grens van een functievlak.

2.11 functievlak

Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde functie.

2.12 bouwgrens

De grens van een bouwvlak.

2.13 bouwlaag

Een doorlopend gedeelte van een gebouw, begrensd door op gelijke of bij benadering gelijke bouwhoogte liggende vloeren of balklagen.

2.14 bouwvlak

Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.

2.15 bouwwerk

Elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

2.16 bruto vloeroppervlakte

De gezamenlijke vloeroppervlakte ten dienste van kantoren, winkels, horeca of andere bedrijven, met inbegrip van de daarbij behorende magazijnruimte en overige dienstruimten.

2.17 detailhandel

Het bedrijfsmatig te koop of te huur aanbieden, hieronder begrepen de uitstalling ten verkoop of verhuur, het verkopen, verhuren en/of leveren van goederen en diensten aan degenen die deze goederen en diensten kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

2.18 dienstverlening

Het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen.

2.19 folly

Een bedoeld ter verfraaiing, als blikvanger of oriëntatiepunt, niet noodzakelijkerwijs functioneel van aard.

2.20 hoofdgebouw

Een gebouw dat op een kavel door zijn ligging, constructie, afmetingen of functie als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.

2.21 horeca

Het bedrijfsmatig verstrekken van ter plaatse te nuttigen voedsel en dranken het bedrijfsmatig exploiteren van zaalaccommodatie en of het bedrijfsmatig verstrekken van nachtverblijf

2.22 horecacategorie 1

Winkelondersteunende/winkelgebonden horeca: horeca, gericht op de verkoop van etenswaren en dranken, zoals een tearoom, konditorei, koffiecorner, croissanterie, ijssalon en waarbij de aard en omvang van de bedrijfsactiviteit past binnen een overwegend winkelgebied (centrumgebied) en geheel of overwegend is gebonden aan c.q. ondersteunend is voor de (winkel)functie van dat gebied, daarbij lettend op de aard en de ligging van de andere gebruiksvormen in en het karakter van het gebied.

2.23 kantoor

Een (deel van een) dat door aard, indeling en inrichting kennelijk is bedoeld voor het verrichten van werkzaamheden van hoofdzakelijk administratieve aard.

2.24 kavel

De bij een bestaand of te realiseren hoofdgebouw behorende gronden, samenvallend met de eigendomsgrens of met de grens van het gehuurde.

2.25 nutsvoorziening

Een voorziening ten behoeve van de telecommunicatie en de gas-, water- en electriciteitsdistributie alsmede soortgelijke voorzieningen van openbaar nut, waaronder in ieder geval worden begrepen ondergrondse leidingen, transformatorhuisjes, pompstations, gemalen, telefooncellen en zendmasten.

2.26 openbaar toegankelijk gebied

Openbaar toegankelijk gebied zoals bepaald in artikel 1.1 van het Besluit bouwwerken leefomgeving.

2.27 overkapping

Een bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat een overdekte ruimte vormt zonder dan wel met ten hoogste één wand.

2.28 peil

Het gemiddelde afgewerkte bouwterrein dat aansluit aan de naar de weg dan wel openbare ruimte gekeerde gevel.

2.29 perceel

Een aaneengesloten stuk grond, waarop krachtens het plan een zelfstandige, bij elkaar horende bebouwing is toegelaten.

2.30 publieksgerichte dienstverlening

Een bedrijfsmatige activiteit uitsluitend of overwegend gericht op het verlenen van diensten aan particulieren met een rechtstreeks contact met het publiek, niet zijnde detailhandel, horeca of seksinrichting.

2.31 prostitutie

Het tegen betaling hebben van seksuele omgang met anderen.

2.32 seksinrichting

Een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte, bestemd voor het bedrijfsmatig doen plaatsvinden van voorstellingen en/of vertoningen van erotische aard en/of pornografische aard dan wel een gelegenheid waar seksuele handelingen worden verricht; onder seks- en/of pornobedrijf wordt mede begrepen:

  1. a. seksbioscoop: een inrichting, bestemd voor het doen plaatsvinden van film- en/of videovoorstellingen van erotische en/of pornografische aard.

b. seksclub: een inrichting, bestemd voor het doen plaatsvinden van vertoningen van erotische en/of pornografische aard dan wel een gelegenheid waar seksuele handelingen worden verricht.

c. seksautomaat: een inrichting, bestemd voor het door middel van automaten doen plaatsvinden van film- en/of videovoorstellingen van erotische en/of pornografische aard.

d. sekswinkel: een ruimte, bestemd voor het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen uitstalling ten verkoop, verkopen en/of leveren van seksartikelen, waaronder begrepen pornografische lectuur en videobanden, aan de uiteindelijke verbruiker of gebruiker.

e. prostitutiebedrijf: een ruimte, bestemd dan wel in gebruik voor het daarin uitoefenen van prostitutie

2.33 voorerfgebied

Voorerfgebied zoals bepaald in artikel 1.1 van het Besluit bouwwerken leefomgeving.

2.34 woning

Een gebouw of een zelfstandig gedeelte van een gebouw dat bedoeld is voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.

2.35 zonnecollector

Een bouwwerk ten behoeve van de opvang van zonne-energie.

Artikel 3 Meet - En Rekenbepalingen

Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt als volgt gemeten:

3.1 de bouwhoogte van een bouwwerk

Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

3.2 de goothoogte van een bouwwerk

Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

3.3 de oppervlakte van een bouwwerk

Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

3.4 het bebouwingspercentage

De in procenten uitgedrukte verhouding van de oppervlakte van de bebouwing in een bouwvlak dan wel aanduidingsvlak tot de oppervlakte van dat bouwvlak dan wel aanduidingsvlak, per kavel gemeten.

3.5 de vloeroppervlakte

Tussen de (denkbeeldige) buitenwerkse gevelvlakken en/of harten van scheidsmuren, met dien verstande dat vloeroppervlakte waarboven minder dan 1,50 meter bouwhoogte aanwezig is hierbij buiten beschouwing wordt gelaten.

3.6 de inhoud van een bouwwerk

Boven peil tussen de buitenwerkse gevelvlakken, dakvlakken en harten van scheidsmuren.

3.7 de bodemingreep

De oppervlakte van de bodem die daadwerkelijk is afgegraven dan wel wordt afgegraven bij de uitvoering van een verleende omgevingsvergunning.

3.8 de dakhelling

Langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

Artikel 4 Toepassingsbereikbepaling

4.1 Toepassingsbereik

De besluiten als bedoeld in artikel 4.6, eerste lid, onder a, b, c, g, h, i, j, k, l of m, van de Invoeringswet Omgevingswet zijn niet van toepassing op de locatie, bedoeld in het derde lid van dit artikel.

4.2 Relatie met hoofdstuk 22

De regels in afdeling 22.2, met uitzondering van paragraaf 22.2.7.3, en de regels in afdeling 22.3 zijn niet van toepassing op de locatie, bedoeld in het derde lid, voor zover die regels in strijd zijn met regels in dit hoofdstuk.

4.3 Geometrische toepassingsbereik

De regels in dit hoofdstuk zijn van toepassing op de locatie behorend bij dit TAM- omgevingsplan, waarvan de geometrische bepaalde planobjecten zijn vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0200.tam0033- zoals vastgelegd op https://www.ruimtelijkeplannen.nl.

Hoofdstuk 2 Functies En Activiteiten

Artikel 5 Centrumdoeleinden 2

5.1 Toepassingsbereik

De regels in dit artikel zijn van toepassing op de locaties die zijn aangewezen als Centrumdoeleinden 2.

5.2 Functieomschrijving

Een als centrumdoeleinden 2 aangewezen locatie mag gebruikt worden voor de volgende functies:

  1. a. detailhandel, uitsluitend op de begane grond;
  2. b. horeca, bestaande uit horecacategorie 1;
  3. c. horeca, bestaande uit een restaurant;
  4. d. publieksgerichte dienstverlening, uitsluitend op de begane grond;
  5. e. maatschappelijke doeleinden, uitsluitend op de begane grond;
  6. f. woningen, uitsluitend op de verdiepingen;

met de daarbij behorende bouwwerken.

5.3 Voorzieningen en inrichting

Tot de locatie bedoeld in artikel 4.1 worden in ieder geval ook gerekend de daarbij behorende:

  1. a. nutsvoorzieningen;
  2. b. tuininrichting en/of erfinrichting;
  3. c. voorzieningen voor de waterhuishouding;
  4. d. parkeervoorzieningen.

5.4 Specifieke functieregels

5.5 Beoordelingsregels omgevingsvergunning bouwen hoofdgebouw

De omgevingsvergunning voor het bouwen van het hoofdgebouw wordt alleen verleend als aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  1. e. het aangevraagde hoofdgebouw is gelegen binnen het bouwvlak;
  2. f. de bouwhoogte niet hoger is dan de aangegeven waarde ter plaatse van de aanduiding maximum bouwhoogte;
  3. g. voor zover sprake is van een ondergrondse bouwlaag: deze niet dieper is dan 3,50 meter en het gebruik daarvan past binnen de toegestane functie;
  4. h. er wordt voldaan aan de algemene bouwregels zoals opgenomen in Artikel 12.

5.6 Beoordelingsregels omgevingsvergunning bouwwerk, geen gebouw zijnde

De omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk, geen gebouw zijnde wordt alleen verleend als aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  1. a. de bouwhoogte van tuinmeubilair niet hoger is dan 3 meter;
  2. b. de bouwhoogte van antenne-installaties niet hoger is dan 15 meter;
  3. c. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde niet hoger is van 2 meter;
  4. d. er wordt voldaan aan de algemene bouwregels zoals opgenomen in Artikel 12.

Artikel 6 Verkeersdoeleinden

6.1 Toepassingsbereik

De regels in dit artikel zijn van toepassing op de locaties die zijn aangewezen als Verkeersdoeleinden.

6.2 Functieomschrijving

Een als Verkeersdoeleinden aangewezen locatie mag gebruikt worden voor de volgende functies:

  1. a. wegen;
  2. b. in- en uitritten;
  3. c. fiets- en voetpaden;
  4. d. fiets- en voetgangerstunnels;
  5. e. parkeervoorzieningen;
  6. f. rijwielstallingvoorzieningen;
  7. g. groenvoorzieningen;
  8. h. (ondergrondse) watergangen;
  9. i. nutsvoorzieningen.

met de daarbij behorende bouwwerken.

6.3 Beoordelingsregels omgevingsvergunning bouwwerk, geen gebouw zijnde

De omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk, geen gebouw zijnde wordt alleen verleend als aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  1. a. de bouwhoogte van antenne-installaties niet hoger is dan 15 meter;
  2. b. de bouwhoogte van overkappingen niet hoger is dan 3 meter;
  3. c. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde niet hoger is van 2 meter;
  4. d. er wordt voldaan aan de algemene bouwregels zoals opgenomen in Artikel 12.

6.4 Specifieke voorwaarden

Burgemeester en wethouders kunnen met het oog op de verkeersveiligheid, het in het plan beoogde straatbeeld en de bescherming van het openbaar groen nadere eisen stellen aan de omvang en situering van bouwwerken.

Artikel 7 Waarde - Vastgestelde Archeologische Waarden

7.1 Toepassingsbereik

De regels in dit artikel zijn van toepassing op de locaties die zijn aangewezen als Waarde – vastgestelde archeologische waarden.

7.2 Functieomschrijving

Een als Waarde - vastgestelde archeologische waarden aangewezen locatie heeft als functie het beschermen van archeologische waarden die voorkomen in het gebied waarvan de verwachting hoog is dat er bij bodemingrepen archeologische sporen en/of vondsten worden aangetroffen.

7.3 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen

Het is verboden zonder omgevingsvergunning de in dit artikel opgesomde werken, geen bouwwerk zijnde en werkzaamheden uit te voeren voor zover ze worden gedaan dieper dan 0,35 meter onder het AHN2-maaiveld met een oppervlakte van meer dan 50m²:

  1. a. grondwerkzaamheden, zoals afgraven, egaliseren, frezen, scheuren van grasland, aanbrengen van oppervlakteverhardingen, aanleg van drainage, verwijderen van funderingen en aanleg of rooien van bos, boomgaard of diepwortelende beplanting;
  2. b. graven, dempen, dan wel verdiepen, vergroten of anderszins herprofileren van waterlopen, sloten en greppels;
  3. c. aanleggen van leidingen.

7.4 Uitzonderingen vergunningplichtige gevallen

Het verbod zoals opgenomen in artikel 5.3 geldt niet:

  1. a. voor werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden in het kader van het normale beheer en onderhoud;
  2. b. voor werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden in het kader van het normale agrarische gebruik;
  3. c. voor werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden waarmee is begonnen op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan;
  4. d. ingeval op grond van de Erfgoedwet een vergunning is vereist dan wel overige regels van de Erfgoedwet respectievelijk de Monumentenwet van toepassing zijn.

7.5 Beoordelingsregels omgevingsvergunning

  1. a. De onder 5.3 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend voor zover de archeologische waarden niet onevenredig worden aangetast, hetgeen moet blijken uit een rapport dat de aanvrager bij de aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden dient te overleggen. In het rapport moeten de archeologische waarden van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld;
  2. b. In afwijking van het onder a bepaalde is het overleggen van een rapport niet nodig indien de archeologische waarden van de gronden met behulp van andere beschikbare informatie naar het oordeel van het bevoegd gezag afdoende zijn vastgesteld.

7.6 Bijzondere aanvraagvereisten

  1. a. In aanvulling op de algemene wettelijke aanvraagvereisten, dient de aanvrager een rapport te overleggen, waarin de archeologische waarden van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld;
  2. b. In afwijking van het onder a genoemde is het overleggen van een rapport niet nodig indien de archeologische waarden van de gronden met behulp van andere beschikbare informatie naar het oordeel van het bevoegd gezag afdoende zijn vastgesteld.

7.7 Voorschriften aan omgevingsvergunning

Indien uit het in lid 5.6 genoemde rapport dan wel de in dat lid bedoelde andere beschikbare informatie blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door de werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden als bedoeld onder 5.3 zullen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorschriften verbinden aan de omgevingvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden:

  1. a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden en tot het uitbrengen van een verslag waaruit naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate blijkt op welke wijze met de archeologische waarden is omgegaan;
  2. b. de verplichting tot het uitvoeren van nader onderzoek en tot het uitbrengen van een verslag waarmee de archeologische waarden naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate buiten de bodem behouden blijven.

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 8 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 9 Algemeen Gebruiksverbod

Het is verboden zonder omgevingsvergunning gronden of bouwwerken te gebruiken anders dan overeenkomstig de aan die locatie toegedeelde functies en activiteiten.

Artikel 10 Aanwijzing Vergunningplichtige Gevallen

Het is verboden zonder omgevingsvergunning een hoofdgebouw te bouwen en het is verboden zonder omgevingsvergunning een bijbehorend bouwwerk te bouwen, als niet wordt voldaan aan de algemene regels, bedoeld in artikel 22.27 en 22.36 van het omgevingsplan.

Artikel 11 Parkeervoorzieningen

11.1 Gebruik

Als gebruik in strijd met de bestemming geldt het gebruik van gronden of bouwwerken waarbij niet in voldoende mate ruimte aanwezig is voor het parkeren van auto's en fietsen en het laden en lossen van goederen. Dit volgens de 'Beleidsregels Parkeren 2024' zoals vastgesteld op 13 juni 2024, die is opgenomen in Bijlage 1 van de Bijlagen bij de regels.

11.2 Bouwen

Een omgevingsvergunning voor het bouwen wordt slechts verleend indien bij de aanvraag wordt aangetoond dat in voldoende mate ruimte aanwezig is voor het parkeren van auto's en fietsen en het laden en lossen van goederen. Dit volgens de 'Beleidsregels Parkeren 2024' zoals vastgesteld op 13 juni 2024, die is opgenomen in Bijlage 1 van de Bijlagen bij de regels, dan wel haar rechtsopvolger.

Artikel 12 Algemene Bouwregels

12.1 Algemene regels

Voor bouwwerken gelden de volgende regels:

  1. a. uitsluitend mogen worden opgericht bouwwerken die ten dienste staan van de functie;
  2. b. daar waar volgens deze regels bebouwing is toegestaan, mag tevens ondergronds worden gebouwd, met dien verstande dat uitsluitend zijn toegestaan ruimten die een functionele eenheid vormen met de ter plaatse toegestane functies, zoals (huishoudelijke) bergruimten, parkeerruimten en fietsenstallingen, alsmede fiets- en voetgangerstunnels.
  3. c. ter plaatse van de op de weg c.q. de openbare ruimte georiënteerde gevel, is overschrijding van de bouwgrens door ondergeschikte bouwdelen toegestaan, waaronder in ieder geval begrepen een erker, luifel, balkon of bouwwerk ten behoeve van de hoofdingang, waarvan de diepte niet meer dan 1,20 meter en de bouwhoogte niet meer dan 3,50 meter bedraagt;
  4. d. Daar waar in dit plan is bepaald dat de gronden tevens mogen worden gebruikt voor nutsvoorzieningen mogen bouwwerken ten behoeve van nutsvoorzieningen, zowel binnen als buiten het bouwvlak, worden opgericht, met dien verstande dat indien het gebouwen betreft de inhoud niet meer dan 60 m3 en de goothoogte niet meer dan 4 meter bedraagt, en indien het bouwwerken, geen gebouwen zijnde betreft, de oppervlakte niet meer dan 10 m2 en de bouwhoogte niet meer dan 4 meter bedraagt.

12.2 Afdekking van gebouwen (stedelijk gebied)

Artikel 13 Vergunningplicht Voor Afwijken

13.1 Afwijkingsbepaling afdekbepaling

Het bevoegd gezag wijkt bij een omgevingsvergunning af van de regels gesteld in artikel 10.2, voor toepassing van deze afwijkingsbevoegdheid gelden de volgende beoordelingsregels:

  1. a. de afwijking doet geen onevenredige afbreuk aan de stedenbouwkundige en/of landschappelijke kwaliteit zoals door het aangeven van een goothoogte en/of bouwhoogte is beoogd.

13.2 Afwijkingsbepaling diverse bouwwerken

Het bevoegd gezag wijkt bij een omgevingsvergunning af van de regels van het plan ten behoeve van het bouwen van zonnecollectoren, beeldende kunstwerken (waaronder begrepen follies), riool-overstortkelders, rioolgemalen, boven- en ondergrondse containerruimten, informatie- en reclameborden, niet voor bewoning bestemde gebouwen of bouwwerken geen gebouwen zijnde van openbaar nut, voor toepassing van deze afwijkingsbevoegdheid gelden de volgende beoordelingsregels:

  1. a. het bouwwerk kan in redelijkheid niet worden ondergebracht in nabij gelegen bebouwing;
  2. b. indien het gebouwen betreft, is de inhoud maximaal 60m³ en de goothoogte maximaal 3 meter, van deze maximale inhoud zijn uitgezonderd riool-overstortkelders en rioolgemalen;
  3. c. in het bouwwerken geen gebouwen betreft, is de oppervlakte maximaal 10m² en de bouwhoogte maximaal 4 meter, van deze maximale bouwhoogte zijn uitgezonderd beeldende kunstwerken en ontluchtingspijpen en van deze maximale oppervlakte zijn uitgezonderd beeldende kunstwerken;
  4. d. de stedenbouwkundige kwaliteit die met het plan is beoogd wordt niet onevenredig aangetast;
  5. e. er zijn geen dringende redenen die zich tegen de afwijking verzetten.

13.3 Afwijkingsbepaling uitmeting terrein

Het bevoegd gezag wijkt bij een omgevingsvergunning af van de regels van het plan ten behoeve van de functiegrenzen, bouwgrenzen, aanduidingsgrenzen en overige aanduidingen in het horizontale vlak, voor toepassing van deze afwijkingsbevoegdheid gelden de volgende beoordelingsregels:

  1. a. afwijking is noodzakelijk ter aanpassing aan de bij uitmeting blijkende werkelijke toestand van het terrein;
  2. b. de stedenbouwkundige kwaliteit die met het plan is beoogd wordt niet onevenredig aangetast;
  3. c. er zijn geen dringende redenen die zich tegen de afwijking verzetten.

13.4 Afwijkingsbepaling doelmatig gebruik

Het bevoegd gezag wijkt bij een omgevingsvergunning af van de regels van het plan ten aanzien van bouwgrenzen, aanduidingsgrenzen en overige aanduidingen, voor toepassing van deze afwijkingsbevoegdheid gelden de volgende beoordelingsregels:

  1. a. afwijken is noodzakelijk uit het oogpunt van doelmatig gebruik van de grond en bebouwing;
  2. b. de afwijking bedraagt maximaal 10 meter ten opzichte van hetgeen is aangegeven in het plan;
  3. c. de stedenbouwkundige kwaliteit die met het plan is beoogd wordt niet onevenredig aangetast;
  4. d. er zijn geen dringende redenen die zich tegen de afwijking verzetten.

13.5 Afwijkingsbepaling 10%

Het bevoegd gezag wijkt bij een omgevingsvergunning af van de regels van het plan ten behoeve van het afwijken ten aanzien van de voorgeschreven goothoogte en bouwhoogte van gebouwen, aanduidingsgrenzen, bouwhoogte van bouwwerken, oppervlakte van bebouwing, onderlinge afstand tussen gebouwen, dieptes, afstand tot perceelsgrenzen en overige aanwijzingen, maten en afstanden, eventueel met overschrijding van de bouwgrens, voor toepassing van deze afwijkingsbevoegdheid gelden de volgende beoordelingsregels:

  1. a. de afwijkingen bedragen maximaal 10% van de in het plan voorgeschreven maten, afstanden, oppervlakten en percentages;
  2. b. de stedenbouwkundige kwaliteit die met het plan is beoogd wordt niet onevenredig aangetast;
  3. c. er zijn geen dringende redenen die zich tegen de afwijking verzetten.

13.6 Afwijkingsbepaling jeugd-ontmoetingsplaatsen

Het bevoegd gezag wijkt bij een omgevingsvergunning af van de regels van het plan ten behoeve van het plaatsen van jeugd-ontmoetingsplekken, voor toepassing van deze afwijkingsbevoegheid gelden de volgende beoordelingsregels:

  1. a. de oppervlakte bedraagt maximaal 20m² en de bouwhoogte bedraagt maximaal 4 meter;
  2. b. de stedenbouwkundige kwaliteit die met het plan is beoogd wordt niet onevenredig aangetast;
  3. c. er zijn geen dringende redenen die zich tegen de afwijking verzetten.

Hoofdstuk 4 Algemene Procedureregels

Artikel 14 Maatwerkvoorschriften

Een beslissing omtrent het stellen van maatwervoorschriften zoals opgenomen in Artikel 13 wordt niet genomen dan nadat belanghebbenden schriftelijk in kennis zijn gesteld van het voornemen tot het stellen van nadere eisen en in de gelegenheid zijn gesteld zienswijzen tegen die voorgenomen nadere eisen bij burgemeester en wethouders in te dienen.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Initiatiefnemer heeft het voornemen om op het perceel aan de Marktstraat 7-9 in Apeldoorn een restaurant, een terras, groenstructuren en doorgang naar het aangrenzende KPN-hof te realiseren. Het omgevingsplan van rechtswege geeft echter geen mogelijkheid om een restaurant te realiseren. Om dit mogelijk te maken moet het geldende planologische kader op de locatie worden gewijzigd. Hierbij wordt het mogelijk om een restaurant op de begane grond en verdieping van het bestaande gebouw te realiseren en wordt het bouwvlak van de Marktstraat 9 verwijdert.

1.2 Ligging En Begrenzing

Het plangebied betreft de gronden aan de Markstraat 7-9 in Apeldoorn. Het plangebied staat kadastraal bekend als gemeente Apeldoorn (APD01) sectie AA, nummer 908. Op onderstaande afbeelding is de begrenzing van het plangebied met een rode omkadering aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.tam0033-ont1_0001.png"Afbeelding 1.1 Begrenzing plangebied 'Marktstraat 7-9' (Bron: eigen bewerking)

1.3 Geldend Omgevingsplan

Het plangebied valt binnen het omgevingsplan 'Gemeente Apeldoorn'. De regels zijn uitgewerkt in het bestemmingsplan 'Binnenstad-West'. Dit bestemmingsplan is vastgesteld op 29 juni 2006. Het terrein heeft de bestemming 'Centrumdoeleinden 2'. Daarnaast zijn er twee bouwvlakken en een wijzigingsbevoegdheid opgenomen. In afbeelding 1.2 is een uitsnede van het bestemmingsplan weergeven. Het plangebied is hierop met een rode omkadering aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.tam0033-ont1_0002.png"Afbeelding 2.1 uitsnelde geldend planologisch kader bestemmingsplan 'Binnenstad-West' (Brom:omgevingswet.overheid.nl)

Centrumdoeleinden 2

De voor 'Centrumdoeleinden 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor centrumfuncties in de vorm van detailhandel, horeca binnen categorie 1, publieke en maatschappelijke dienstverlening uitsluitend op de begane grond, en woningen uitsluitend op de verdieping. Met daarbij behorende bouwwerken en voorzieningen. Gebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gerealiseerd met een maximale bouwhoogte van zes meter.

Wijzigingsbevoegdheid 1,2,3 en 4

Voor het plangebied geldt de wijzigingsbevoegdheid 3. Hiermee kunnen de bestemmingen 'Centrumdoeleinden 1', 'Centrumdoeleinden 2', 'Gemengde doeleinden' en 'Verblijfsgebied' worden gewijzigd in 'Centrumdoeleinden 1', 'Centrumdoeleinden 2', 'Gemengde doeleinden' en 'Verblijfsgebied'. Voorwaarden zijn dat de bebouwing aansluit op de bouwhoogte voor de 'middelhoge stadsstructuur', er versterking van de verblijfskwaliteit plaatsvindt, er geen bezwaren vanuit milieuaspecten zijn, er geen nadelige gevolgen zijn voor verkeer, parkeren en laden en lossen en het ter plaatse stedenbouwkundig beeld niet onevenredig wordt geschaad.

De overige plannen die over het algemeen het hele gemeentelijke grondgebied betreffen zijn hieronder weergegeven.

  • 'Parapluherziening begeleid wonen analoge plannen', vastgesteld op 17 januari 2019;
  • 'Parapluherziening parkeren', vastgesteld op 21 maart 2019;
  • Voorbereidingsbesluit 'Standplaatsen voor woonwagens en kermisexploitanten', vastgesteld op 11 mei 2022;
  • Voorbereidingsbesluit' 'TAM-voorbereidingsbesluit voorbeschermingsregels kamerverhuurpanden', vastgesteld op 4 april 2024.

1.4 Werkwijze En Opzet Van De Motivering

De motivering van de wijziging van het omgevingsplan voor de Marktstraat 7-9 is opgebouwd uit zes hoofdstukken. Na het inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 ingegaan op de huidige en toekomstige situatie op de planlocatie. In hoofdstuk 3 wordt het relevante rijksbeleid, de rijksinstructieregels, provinciaal, regionaal en gemeentebeleid behandeld. Tevens wordt ingegaan op het relevante waterschapsbeleid. Hoofdstuk 4 behandeld de aspecten die relevant zijn voor de fysieke leefomgeving en het milieu. In hoofdstuk 5 staat het juridisch kader van dit TAM-omgevingsplan beschreven. Tot slot wordt in hoofdstuk 6 de financiële en maatschappelijke haalbaarheid van dit TAM-omgevingsplan uiteengezet.

Hoofdstuk 2 Huidige En Toekomstige Situatie

2.1 Bestaande Situatie

2.1.1 Historie

Het plangebied ligt in de binnenstad van Apeldoorn. De omgeving kenmerkt zich voornamelijk door functies die typisch zijn voor een stadscentrum, zoals detailhandel, horeca, (boven)woningen en enkele bedrijven. Vanwege het binnenstedelijke karakter is er rondom het plangebied veel verharding aanwezig.

Het huidige gebouw binnen het plangebied is bestemd voor centrumfuncties en werd in het verleden vooral gebruikt voor detailhandel. Op het zuidelijke, onbebouwde deel van het plangebied stonden vroeger enkele schuurtjes.

2.1.2 Ruimtelijke en functionele structuur

Het noordelijke deel van het plangebied bestaat uit een gebouw van twee bouwlagen met een bouwhoogte van zes meter. De zuidzijde van het plangebied is nagenoeg onbebouwd en bestaat voornamelijk uit verharde grond, waarop in het verleden enkele schuren stonden.

Ten westen van het plangebied loopt de Marktstraat. Aan de noord- en zuidzijde ligt het projectgebied ingeklemd tussen bestaande bebouwing aan de Marktstraat. Aan de oostzijde grenst het plangebied aan het KPN-hof, dat wordt getransformeerd naar een groene woon, werk, en recreatieomgeving. Rondom het plangebied liggen verschillende gebouwen met een centrumfunctie, bestaande uit woningen, detailhandel en horeca.

2.1.3 Verkeer en vervoer

Het plangebied ligt in het deelgebied “Binnenstad”. Het plangebied wordt ontsloten via de Marktstraat. Ten noorden sluit deze weg aan op het Marktplein, aan de zuidzijde op de Beekstraat. Het plangebied is primair lopend of met de fiets bereikbaar. De meeste auto parkeervoorzieningen liggen aan de rand van de binnenstad. Automobilisten kunnen vanuit verschillende richtingen de binnenstad bereiken en de auto parkeren.

2.2 Toekomstige Situatie

2.2.1 Algemeen

Het voorgenomen initiatief voorziet in het realiseren van een restaurant op de begane grond en verdieping van het bestaande gebouw aan de Marktstraat 7. Daarnaast wordt er op het onverharde terrein aan de zuidzijde van het plangebied een terras, groenvoorzieningen en een doorgang naar het aan de oostzijde aangrenzende KPN-hof gerealiseerd. Hiervoor wordt het bestaande bouwvlak van dit deel van het plangebied verwijdert.

2.2.2 Ruimtelijk kader

Het plangebied is onderdeel van het stedelijk gebied van de binnenstad van Apeldoorn. De omgeving bestaat voornamelijk uit gebouwen met stedelijke centrum functies, in de vorm van detailhandel en horeca. Vanwege het stedelijk karakter zijn natuurlijke landschapselementen binnen en rondom het plangebied niet meer zichtbaar.

Hoofdstuk 3 Toetsing Aan Het Beleid

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nationale Omgevingsvisie

Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) vastgesteld. Deze Omgevingsvisie vervangt de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte uit 2012. De NOVI is een nieuw instrument uit de Omgevingswet en loopt vooruit op de verwachte inwerkingtreding 1 juni 2022. Met de NOVI geeft het Rijk een langetermijnvisie op de toekomst en de ontwikkeling van de leefomgeving voor Nederland in 2050. Uitgangspunt in de nieuwe aanpak is dat ingrepen in de leefomgeving niet los van elkaar plaatsvinden, maar in samenhang.

Uitgangspunt van de NOVI is dat Nederland staat voor grote en complexe opgaven die zowel lokaal als regionaal, nationaal als internationaal spelen. Deze opgaven als klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw zullen Nederland flink veranderen. De NOVI biedt een perspectief om deze grote opgaven aan te pakken. Daarbij is Omgevingskwaliteit het kernbegrip: dat wil zeggen ruimtelijke kwaliteit én milieukwaliteit.

De NOVI stelt daartoe als aanpak voor: integraal, samen met andere overheden en maatschappelijke organisaties, en met meer regie vanuit het Rijk. Op die manier zullen de volgende vier prioriteiten worden aangepakt:

  1. 1. Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  2. 2. Een duurzaam en (circulair) economisch groeipotentieel;
  3. 3. Sterke en gezonde steden en regio's;
  4. 4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

Voor de vier prioriteiten geldt dat zowel voor de lange als de korte termijn maatregelen nodig zijn, die in de praktijk voortdurend op elkaar inspelen:

  1. 1. De NOVI heeft de ambitie dat Nederland in 2050 klimaatbestendig en waterrobuust is en een duurzame energievoorziening kent. Daartoe moeten per direct functies die gebruik maken van de fysieke leefomgeving meer worden afgestemd op de eigenschappen van het bodem-watersysteem. Verder vraagt dit op lange termijn om ruimte, onder meer voor windmolens en zonnepanelen. Daarbij zijn aanpassingen aan de energie-infrastructuur voor opslag en transport van duurzame energie nodig;
  2. 2. De ambitie voor de lange termijn van de NOVI op het vlak van de 2e prioriteit is: het duurzaam en circulair maken van de economie en energievoorziening en het versterken van de kwaliteit van de leefomgeving. Locaties van nieuwe kantoren, bedrijventerreinen, grootschalige logistieke functies en datacentra moeten passen bij het verkeers- en vervoersnetwerk, goed afgestemd zijn op de vraag van bedrijven én de economische vitaliteit en de kwaliteit en aantrekkelijkheid van stad en land versterken. De uitdaging is om deze lange termijn-ambitie te bereiken, terwijl we op korte termijn proberen de gevolgen van de COVID-19-pandemie voor de economie zoveel als mogelijk te beperken;
  3. 3. Voor wat betreft prioriteit 3 zet de NOVI in op het bouwen aan sterke, aantrekkelijke en gezonde steden. De ambitie is om een goed bereikbaar netwerk van steden en regio's te realiseren door te werken aan de verdere ontwikkeling van het Stedelijk Netwerk Nederland. De grote actuele woningbehoefte vraagt tegelijkertijd om oplossingen op korte termijn. De woningbouwontwikkeling moet plaatsvinden in lijn met de ambities van de integrale verstedelijkingsstrategie, zo veel mogelijk in bestaand stedelijk gebied, klimaatbestendig en natuurinclusief. Het aanbod en de kwaliteit van het groen in de stad worden versterkt en de aansluiting op het groene gebied buiten de stad wordt verbeterd;
  4. 4. De stikstofproblematiek raakt zowel het landelijk gebied als diverse economische sectoren zwaar. De waarde van natuur, landschap én de toekomst van de landbouw staan onder druk. Daarbij is verbetering van de biodiversiteit niet alleen een ecologische, maar nadrukkelijk ook een economische uitdaging, die op de korte termijn om een doortastende aanpak vraagt. Houdbare oplossingen vragen echter tijd. Voor de lange termijn neemt de NOVI zich daarom geleidelijke en zorgvuldige herindeling van het landelijk gebied voor, onder meer gericht op kringlooplandbouw in goed evenwicht met natuur en landschap. Dit draagt bij aan een landelijk gebied waar het prettig wonen, werken en recreëren is en waarin ruimte is en blijft voor economisch vitale landbouw als belangrijke drager van het platteland.

Al deze ambities vragen veel van de leefomgeving. Daarbij moeten onvermijdelijk keuzes worden gemaakt. In de NOVI geeft het Rijk kaders en richting voor deze keuzes. Centraal bij de afweging van belangen staat een evenwichtig gebruik van de fysieke leefomgeving, zowel van de boven- als van de ondergrond: een 'omgevingsinclusieve benadering'. De NOVI onderscheidt daarbij drie afwegingsprincipes:

  1. 1. Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies;
  2. 2. Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal; en
  3. 3. Afwentelen wordt voorkomen.

Het Rijk zal bij de uitvoering van de NOVI zichtbaar maken hoe de omgevingsinclusieve benadering vorm krijgt en de afwegingsprincipes benut worden.

Betekenis voor dit plan

Het voorgenomen initiatief voorziet in het uitbreiden van de horeca mogelijkheden en het realiseren van een terras met groenvoorzieningen en een doorgang. Dit initiatief schaadt geen rijksbelangen en is in overeenstemming met de NOVI.

3.1.2 Nationaal Water Programma 2022-2027

Het Nationaal Water Programma 2022-2027 geeft een overzicht van de ontwikkelingen binnen het waterdomein en legt nieuw ontwikkeld beleid vast. We werken aan schoon, veilig en voldoende water, dat klimaatadaptief en toekomstbestendig is. Ook is er aandacht voor de raakvlakken van water met andere sectoren.

Het Nationaal Water Programma 2022-2027 is de opvolger van het Nationaal Waterplan 2016-2021 en het Beheer- en Ontwikkelplan voor de Rijkswateren 2016-2021. Met de samenvoeging van deze twee plannen werd geanticipeerd op de Omgevingswet, waarin het programma als een van de instrumenten is opgenomen. Het Nationaal Water Programma bevat:

Een uitwerking van het te voeren beleid (inclusief het nationale ruimtelijke en ecologische beleid) voor de ontwikkeling, het gebruik, het beheer en de bescherming of het behoud van water;

Maatregelen vanwege nationale belangen en om wateropgaven te bereiken en daaraan te blijven voldoen.

Nederland heeft te maken met grote wateropgaven die bovendien in de toekomst steeds groter en complexer worden. Dit komt door een aantal samenhangende uitdagingen: klimaatverandering, bodemdaling, milieuverontreiniging, biodiversiteitsverlies en ruimtedruk. De wateropgaven staan niet op zichzelf; een integrale aanpak met andere opgaven in de fysieke leefomgeving, zoals de energietransitie, de woningbouw, herstel natuur en de landbouwtransitie is noodzakelijk. Het bodem- en watersysteem stelt randvoorwaarden aan ruimtelijke ontwikkelingen. Om deze randvoorwaarden ook juridisch te laten doorwerken zijn inhoudelijke kaders nodig voor de inrichting en gebruik van wateren alsook voor ruimtelijke inrichting, landgebruik en de wijze van bouwen. In Nederland komen veel opgaven voor de leefomgeving bij elkaar op een klein oppervlak. Niet alles kan, soms moeten keuzes worden gemaakt. Daarvoor zijn in het NWP een aantal afwegingsprincipes voor het waterbeleid en -beheer opgenomen. Het Rijk zorgt ervoor dat de weging van het waterbelang (voorheen de watertoets) behouden blijft als wettelijk procesinstrument, om klimaatbestendig en waterrobuust inrichten vroeg in het ruimtelijk proces mee te laten wegen bij ruimtelijke ontwikkelingen.

Betekenis voor dit plan

Het voorgenomen initiatief raakt de ambities. Deze worden ingevuld met lokale kennis en de lokale opgaven. Het ruimtelijke plan voorziet in een afweging van het waterbelang.

3.2 Rijksinstructieregels

3.2.1 Ladder voor duurzame verstedelijking

De Ladder voor duurzame verstedelijking is als instructieregel in het Besluit kwaliteit leefomgeving (artikel 5.129g) opgenomen. Doel van de Ladder voor duurzame verstedelijking is een evenwichtige toedeling van functies aan locaties door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij geldt een motiveringsvereiste voor het bevoegd gezag als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt.

Betekenis voor dit plan

Voorliggende wijziging van het omgevingsplan maakt het restaurant op de begane grond en verdieping mogelijk en voorziet in het creëren van een terras met groenvoorzieningen en een doorgang. Op basis van jurisprudentie ligt de drempel voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen bij 500 m2. Voorliggend plan overschrijdt deze grens niet en wordt niet aangemerkt als nieuwe stedelijke ontwikkeling. Een onderbouwing van de Ladder voor duurzame verstedelijking is dan ook niet vereist.

3.2.2 Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl)

Het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) geeft instructieregels voor omgevingsplannen. Diverse instructieregels hebben betrekking op het waarborgen van verschillende nationale belangen, zoals het Waddengebied, het kustgebied, Rijksvaarwegen, het IJsselmeergebied, de grote rivieren, militaire terreinen en buisleidingen van nationaal belang.

Betekenis voor dit plan

In voorliggende situatie raakt dit omgevingsplan geen van de nationale belangen die in de instructieregels van het Bkl zijn opgenomen. Een nadere beschouwing van deze instructieregels is daarom niet vereist.

3.3 Provinciaal Beleid

3.3.1 Omgevingsvisie 'Gaaf Gelderland'

Op 19 december 2018 hebben provinciale staten de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland vastgesteld. De Omgevingsvisie gaat over 'Gaaf Gelderland'. 'Gaaf' is een woord met twee betekenissen. 'Gaaf' betekent 'mooi' en gaat over wat – historisch en landschappelijk gezien - heel en mooi en ongeschonden is. Het beschermen waard. Maar 'Gaaf' verwijst ook naar dat wat 'cool' en nieuw en vernieuwend is; aantrekkelijk voor nieuwe generaties. Het ontwikkelen waard. Beide kanten zijn van toepassing op Gelderland en onlosmakelijk verbonden met de Gelderlanders. Beide aspecten zijn dan ook opgenomen in de Gelderse Omgevingsvisie.

Een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland staat daarbij centraal.

Gezond en veilig is een gezonde leefomgeving, schone en frisse lucht, een schoon milieu, een niet vervuilde bodem, voldoende schoon en veilig (drink)water, bescherming van onze flora en fauna. Dat is voorbereid zijn op klimaatverandering, zoals hitte, droogte, bosbranden en overstromingen. En dat is aandacht hebben voor verkeersveiligheid en veilige bedrijvigheid.

Schoon en welvarend is een dynamisch, duurzaam en aantrekkelijk woon-, werk- en ondernemersklimaat, goed bereikbaar en met een goed functionerende arbeidsmarkt en dito kennis- en onderwijsinstellingen. Maar dat is ook: het tegengaan van schadelijke uitstoot, afval en uitputting van grondstoffen. En: het investeren in nieuwe, alternatieve vormen van energie.

De visie geeft zeven ambities voor een duurzaam, verbonden en economisch krachtig Gelderland, onder andere op het terrein van economisch vestigingsklimaat en het woon- en leefklimaat. Met vier spelregels of Doe-principes' – DOEN, LATEN, ZELF en SAMEN – geeft de provincie hier werking aan. Tezamen vormen zij het kader waarbinnen de provincie werkt en afwegingen maakt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.tam0033-ont1_0003.png"
Afbeelding 3.1 Gelderse Omgevingsvisie (Bron: provincie Gelderland)


ambitie klimaatadaptie
Gestreefd wordt naar een op de toekomst toegerust klimaatbeleid waarbij de provincie samen met partners zich goed voorbereidt en toerust op de gevolgen van klimaatverandering: wateroverlast, droogte, hittestress en overstromingsgevaar.


ambitie biodiversiteit

Gestreefd wordt naar een stimulerend en beschermend beleid voor biodiversiteit met als ambitie dat het in 2050 goed gaat met de biodiversiteit in Gelderland. In Gelderland wordt natuurinclusief gewerkt. Biodiversiteit wordt overal waar mogelijk versterkt en ingepast, óók buiten de specifiek als natuur aangewezen gebieden. In 2030 is 75% van de Europese doelen van de vogel- en habitatrichtlijn behaald.


woon- en leefklimaat
Gestreefd wordt naar een duurzaam en divers woon- en leefklimaat, dat steeds weet te anticiperen op ontwikkelingen. Ambities vanuit dit streven zijn: Gelderland heeft een aanbod aan woningtypen en woonmilieus passend bij de diversiteit aan woningvraag; voor ieder een passende, duurzame woning. De bestaande bebouwde omgeving wordt optimaal benut met voldoende ruimte voor klimaatadaptieve maatregelen. Alle nieuwbouw wordt aardgasloos aangelegd en zoveel mogelijk circulair gebouwd. De provincie gaat, zo stelt de visie, in gesprek met de Gelderse regio's en maken regionale afspraken over een goede balans tussen de vraag en het aanbod van woningen. Het omvormen van bestaande en leegstaande bebouwing heeft de voorkeur voor de aanleg van nieuwe woonlocaties.

cultuurhistorie

In de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland stelt de provincie over cultuur en erfgoed het volgende: De Gelderse steden kenmerken zich door een sterk historisch karakter, door een hoge ruimtelijke kwaliteit, een goed ontwikkelde culturele infrastructuur en huisvesten enkele topinstellingen. Al deze kwaliteiten dragen in belangrijke mate bij aan een aantrekkelijk woon-, werk- en vestigingsklimaat. Om deze redenen investeert de provincie in de verdere ontwikkeling van erfgoed en cultuur, kennisontwikkeling, cultureel ondernemerschap en innovatie. In alle regio's stimuleert de provincie samen met gemeenten kunst en cultuur die bijdragen aan een sterk vestigingsklimaat, regionale identiteit en vrijetijdseconomie.

archeologie

In de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland hebben provinciale staten het provinciale beleid omtrent archeologie vastgelegd: De provincie streeft er naar archeologie expliciet te betrekken bij de integrale afweging bij planontwikkeling. Bij locatiekeuze en planuitwerking moet voldaan worden aan de basiskwaliteitseisen van de bodem, waaronder archeologie. Ruimtelijke plannen en projecten die archeologische gegevenheden in de bodem kunnen aantasten moeten zo veel mogelijk rekening houden met bekende en te verwachten archeologische waarden.

Waterbeleid Omgevingsvisie

Het provinciale waterbeleid is vastgelegd in de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland en de Omgevingsverordening Gelderland. Eén van de ambities uit de omgevingsvisie is klimaatadaptie: omgaan met veranderend weer. Ten aanzien van dit aspect, wat een belangrijk dwarsverband kent met het omgaan met water in ruimtelijke plannen zegt de omgevingsvisie het volgende:

“Overtollig water moet zonder problemen kunnen worden opgevangen, wegstromen en in de bodem kunnen zakken en verdroging van land- en tuinbouwgebieden en bossen moet worden tegengaan. Wij werken hier vooral aan vanuit onze betrokkenheid bij waterveiligheid, waterkwaliteit, bodem en natuur en houden daarbij rekening met de variatie van de Gelderse streken. In tijden van overvloed vangen we water op en houden het voor langere tijd vast in onze beken. En: we zorgen voor voldoende schoon en gezond grond- en oppervlaktewater voor onze Gelderse natuur en land- en tuinbouw. En: voldoende schoon en gezond drinkwater voor mens en dier.”

Verder is, onder andere, vastgelegd hoe het grondwater(winning) beschermd moet worden tegen negatieve effecten (kwaliteit en kwantiteit) en hoe moet worden gehandeld wanneer er toch een (dreigende) verontreiniging van het grondwater optreedt. Ook zijn verschillende zaken vastgelegd over het omgaan met natte landnatuur en oppervlaktewater. Op de kaarten zijn beschermingszones voor verschillende onderwerpen vastgelegd.

Betekenis voor dit plan

De voorgenomen ontwikkeling draagt bij aan het woon- en leefklimaat in de binnenstad van Apeldoorn. Daarnaast dragen de groenvoorzieningen rondom het terras bij aan het tegengaan van hittestress, wateroverlast en het versterken van de biodiversiteit in de binnenstad. Het initiatief is in lijn met de ambities uit de Omgevingsvisie en is daarmee consistent met de gestelde doelstellingen.

3.4 Provinciale Instructieregels

3.4.1 Omgevingsverordening Gelderland

Provinciale Staten van Gelderland hebben op 24 september 2014 de Omgevingsverordening Gelderland vastgesteld. Sindsdien is de Omgevingsverordening een aantal keren geactualiseerd en herzien. In deze Omgevingsverordening zijn de provinciale verordening, milieuverordening, waterverordening en verkeersverordening samengevoegd. Voor zover het de provinciale verordening betreft bevat de omgevingsverordening alleen regels die tot de gemeentebesturen zijn gericht en geen rechtstreeks werkende, burgers bindende regels.

De Omgevingsverordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de Provincie Gelderland. Dit betekent dat vrijwel alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening. Het gaat hierbij om regels op het gebied van ruimtelijke ordening, milieu, water, mobiliteit en bodem. De verwachting is dat de Omgevingsverordening op termijn alle regels zal gaan bevatten die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving.

De provincie zet de verordening als juridisch instrument voor het afdwingen van de doorwerking van het provinciaal beleid alleen in voor die onderdelen van het beleid waarvoor algemene regels noodzakelijk zijn om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.

Detailhandel

Het provinciaal beleid voor detailhandel is onderdeel van het verstedelijkingsbeleid, zoals aangegeven in de Omgevingsvisie. Het doel van het beleid is het behoud van een evenwichtige en toekomstbestendige detailhandelstructuur in Gelderland die bijdraagt aan de vitaliteit van steden en dorpen. De positie van centra van steden, dorpen en wijken staat centraal. Het vernieuwen en aanpassen van bestaande centra en winkelgebieden aan een afnemende vraag naar winkels en nieuwe marktontwikkelingen heeft prioriteit. Met het toevoegen van nieuw winkeloppervlak wordt zeer terughoudend omgegaan. Nieuwe ontwikkelingen zijn slechts toegestaan als ze bijdragen aan een versterking van de bestaande detailhandelstructuur en de vitaliteit van binnensteden en dorpscentra. Dit vraagt om een goede onderbouwing op basis van de ladder voor duurzame verstedelijking.

Wonen

De verordening bevat de regel dat nieuwe woonlocaties alleen zijn toegestaan wanneer dit past in het door Gedeputeerde Staten (GS) vastgestelde regionale woonagenda. Ten behoeve van de flexibiliteit is het wel mogelijk om van een regionale woonagenda af te wijken, vooruitlopend op de actualisatie van die regionale woonagenda. Als er nog geen regionale woonagenda is vastgesteld of als de bestaande regionale woonagenda niet meer actueel is en niet geschikt meer is als beoordelingskader, zal de provincie totdat een nieuwe regionale woonagenda wordt vastgesteld een wijziging van het omgevingsplan die de bouw van nieuwe woningen mogelijk maken toetsen aan de volgende criteria: er wordt voldaan aan de eisen van de Ladder voor duurzame verstedelijking, als bedoeld in artikel 5.129g Besluit kwaliteit leefomgeving, het plan past binnen de meest recente provinciale visie op het woonbeleid, er heeft aantoonbaar regionale afstemming plaatsgevonden en de provincie stemt in met de ontwikkeling.

Gelderse streek IJsselvallei

De verordening bevat voorts de regel dat voor zover een omgevingsplan van toepassing is op locaties binnen de Gelderse streek IJsselvallei, bij een nieuwe activiteit of ontwikkeling rekening wordt gehouden met de voor die streek vastgestelde kernkwaliteiten en ontwikkeldoelen van het landschap. In tabel 3.1 zijn de kernkwaliteiten en ontwikkeldoelen voor de streek IJsselvallei opgenomen.

De begrenzing van de streken is op provinciale schaal bepaald. Daarbij zijn waar mogelijk herkenbare grenzen gehanteerd, zoals de loop van rivieren. Dit betekent dat het in de praktijk kan voorkomen dat een locatie op de grens van twee streken meer kenmerken en kwaliteiten heeft van de streek die naastgelegen is dan die van de streek waar de locatie bij is ingedeeld. In die gevallen moeten de kernkwaliteiten en ontwikkeldoelen die op die locatie het meest van toepassing zijn gehanteerd worden en kunnen bij aantasting van de kernkwaliteiten de bijdragen in de lijn liggen van de daarbij behorende aan de ontwikkeldoelen.

Kernkwaliteiten Ontwikkeldoelen
1. De rivier de IJssel, als Rijntak sterk meanderend, met een doorgaand karakter en stromend naar het noorden. Met rijkgeschakeerde open en natuurrijke uiterwaarden (Natura 2000), rivierduinen, richels en geulen, als ecologische verbindingszone tussen Rijn en de Randmeren. Variatie aan dijken met weidse vergezichten. In de uiterwaarden karakteristieke beplantingen: stelsel van hagen, houtsingels en knotwilgen.
Relicten van steenfabricage met oude ovens, hoogwatervrije terreinen, droogvelden, kades en smalspoorrelicten.
Ruimtelijke ontwikkelingen houden rekening met en dragen zo mogelijk bij aan de kernkwaliteiten van de IJsselvallei. Het doorgaande en landschappelijke en parkachtige karakter van de IJssel behouden en versterken. Zorgvuldige versterking van de IJsseldijken, met respect voor en versterking van de ruimtelijke diversiteit en betekenis van de dijk als scenic route. Behouden en ontwikkelen van cultuurhistorische waarden.
2. Sterke landschappelijke contrasten daar waar de IJssel het stuwwalmassief van de Veluwe nadert, nabij Hattem in het noorden en langs Arnhem-Dieren in het zuiden. Bijzondere zichtlijnen. Inclusief stedelijke waterfronten van Hanzesteden Doesburg en Zutphen. Bij ruimtelijke ontwikkelingen de landschappelijke contrasten zichtbaar en beleefbaar houden. De historische stadsgezichten zoveel mogelijk intact laten door geen storende elementen te plaatsen. Blijvende aandacht voor de ruimtelijke kwaliteit van de ontwikkeling van de stedelijke waterfronten en de relaties met de uiterwaarden.
3. Rivierenlandschap van uiterwaarden, oeverwallen en lagergelegen broekgebieden gecombineerd met het gradiëntrijk flankenlandschap vanaf de Veluwe aan de westkant. Aan de oostkant is de overgang naar het dekzand-landschap van Achterhoek subtiel. Zoveel mogelijk de landschappelijke gradiënt respecteren, zichtbaar en beleefbaar maken. Streven naar een duurzame en natuurinclusieve vorm van landbouw. Bij inplaatsing van nieuwe functies het kleinschalig landschap versterken.
4. In de zuidelijke IJsselvallei afwatering via sprengen en beken direct op de rivier. Kleinschalig mozaïeklandschap met grote afwisseling van relatief open tot besloten landschap met talrijke landgoederen, weide en akkerland. De regionale waterhuishouding als basis voor ruimtelijke ontwikkeling. Herstel van de loop en vorm van sprengenbeken in hun cultuur-historische betekenis en haar zichtbaarheid vergroten. Kleinschaligheid van landschap behouden en versterken door aanleg van groene landschapselementen, passende grondgebruiksvormen, zorgvuldige inpassing van energietransitie en verbetering van recreatieve toegankelijkheid.
5. In de noordelijke IJsselvallei afwatering eerst via sprengen en beken, opgevangen via een stelsel van zuid-noord gerichte weteringen. De regionale waterhuishouding als basis voor ruimtelijke ontwikkeling. Herstel van de loop en vorm van sprengenbeken in hun cultuur-historische betekenis en haar zichtbaarheid vergroten. Geldt ook voor stelsel van weteringen.
6. In de noordelijke IJsselvallei zijn grote open gebieden met noord-zuid gerichte weteringen en fijnmazige, rechthoekige verkaveling. Contrast met de oeverwal aan de oostzijde en de oplopende Veluwe aan de westzijde. Zoveel mogelijk de karakteristieke verkaveling respecteren. Behoud van de open weidsheid door terughoudendheid te betrachten bij ruimtelijke ontwikkelingen. Blijvend benutten voor grondgebonden en duurzame veehouderij en mogelijk voor klimaatadaptatie.
7. Polder Nijbroek: markante veertiende-eeuwse verkavelings- en slotenpatroon (slagenverkaveling). Zorgvuldig omgaan met deze historische verkaveling. Het vergroten van de historische afleesbaarheid.
8. Verstedelijking langs de dorpenweg op de oostflank van de Veluwe en in mindere mate op de oeverwallen.
Dorpen (met dorpsfronten) aan de rivier, sterke relatie tussen dorpen en de IJssel.
De dorpenweg op de flank van de Veluwe is en blijft de ontwikkelings-as, waarbij de versterking van de kruisende groene ruimten (oost-west) van cruciaal belang is voor de landschapskwaliteit. Het koppelen van recreatieve toegankelijkheid aan deze groene wiggen.
9. Langs de rand van de Veluwe een fraai kleinschalig mozaïeklandschap: afwisseling van beken, smeltwater-ruggen, oude bouwlanden (essen), weiden, uitlopers van bossen, bosschages, landgoederen, buurtschappen en verspreide bebouwing. Inclusief Apeldoorns Kanaal als structurerend element met cultuurhistorische ensembles van sluizen, bruggen en bebouwing. Het parkachtig mozaïeklandschap met haar fijnmazige variatie behouden en versterken door alleen passende ontwikkelingen toe te laten en terughoudend te zijn ten aanzien van te grote ingrepen. Verbeteren van de recreatieve toegankelijkheid. Apeldoorns Kanaal als cultuur-historisch lijnelement in het landschap beter bewaren en benutten. De landgoederenstructuur op de zuidoostflank onder de naam Gelders Arcadië meer herkenbaar en beleefbaar maken.
10. In het midden van de IJsselvallei – het groene hart van de stedendriehoek (Apeldoorn, Zutphen en Deventer (OV) – een parkachtig landschap: afwisseling van landgoederen, waterlopen, recreatiegebieden, natuurterreinen, landbouwgebieden, kleine dorpen en infrastructuur. Voorkomen dat dit middengebied door mogelijk conflicterende, ruimtelijke ontwikkelingen verrommeld door te sturen op ruimtelijke kwaliteit en in te zetten op aantrekkelijke landschaps-bouw. Zorgvuldige ruimtelijke ordening en ruimtelijke kwaliteit van ontwikkelingen langs Rijksinfrastructuur en opheffen barrièrewerking.
11. Ecologische waarden met name in de Natura 2000 gebieden. Langs de IJssel Natura 2000 gebied Rijntakken met als bijzondere gebieden Hattemerpoort, Wilpse Klei, Ravenswaarden, Cortenoever en Rivierklimaatpark IJsselpoort. En de Natura 2000 gebieden Veluwe met onder andere het Wisselse Veen, en Natura 2000 gebied Landgoederen Brummen met de Empese en Tondense heide en de landgoederen zone. Verder komen ecologische waarden voor in het Soerens beekdal en in andere beken, sprengen en andere watergangen, in landgoederen en in weidevogelgebieden. Intensief inzetten op het verder aanleggen van ecologische verbindingszones (o.a. vanaf de Veluwe naar de Achterhoek) en behoud en ontwikkeling van weidevogelgebieden. Beschermen van Natura 2000 waarden. Waar mogelijk combineren met klimaatadaptie en recreatieve toegankelijkheid.
12. IJssellinie: (relicten van) een historische verdedigingslinie uit de jaren 50 van de 20e eeuw. De IJssellinie behouden en markante onderdelen herstellen en recreatief toegankelijk maken en mogelijk benutten van de voormalige inundatievelden voor klimaatadaptatie.
13. Markante IJsselhoeven: beeldbepalende boerderijen in de vallei. Karakteristieke streekarchitectuur behouden, restaureren en ontwikkelen o.a. door nieuwe functies, passend bij de omgeving.

Tabel 3.1 overzicht kernkwaliteiten en ontwikkeldoelen IJsselvallei

Glastuinbouwbedrijf buiten een glastuinbouwontwikkelingsgebied

In de verordening zijn ook regels ten aanzien van glastuinbouwbedrijven opgenomen. Er is opgenomen dat er eenmalig een uitbreiding van een glasopstand tot maximaal vijf hectare kan worden toegelaten bij een bestaand glastuinbouwbedrijf buiten een glastuinbouwontwikkelingsgebied. Daarbij dient te worden aangetoond dat de uitbreiding noodzakelijk is voor een doelmatige voortzetting van het bedrijf, verplaatsing naar een glastuinbouwontwikkelingsgebied bedrijfseconomisch niet haalbaar is en deze uitbreiding zich verdraagt met de ter plaatse relevante omgevingskwaliteiten.

Intrekgebied

Op grond van de verordening geldt dat het verboden is in een intrekgebied een mijnbouwwerk aan te leggen en te exploiteren, behalve voor het opsporen of winnen van aardwarmte.

Klimaatadaptatie

Tot slot geldt dat in de verordening is opgenomen dat in de motivering bij het omgevingsplan een beschrijving dient te worden gegeven van de maatregelen die worden genomen om de risico’s van klimaatverandering te voorkomen of te beperken.

Betekenis voor dit plan

Detailhandel

Dit plan maakt geen planologische toevoeging van detailhandel mogelijk. Per saldo neemt de oppervlakte aan detailhandel niet toe.

Wonen

Voorgenomen ontwikkeling voorziet niet in het toevoegen van woningen. Deze regels hebben dan ook geen gevolgen voor dit plan.

Gelderse streek IJsselvallei

Het plangebied is gelegen in bestaand stedelijk gebied en maakt onderdeel uit van de binnenstad van Apeldoorn. Voorliggend plan voorziet in de verruiming van de horeca mogelijkheden. Met het voornemen worden er geen nieuwe gebouwen gerealiseerd. Voorgenomen ontwikkeling heeft geen invloed op de kernkwaliteiten van de Gelderse streek IJsselvallei.

Glastuinbouwbedrijf buiten een glastuinbouwontwikkelingsgebied

Er is in voorliggend plan geen sprake van glastuinbouw of de uitbreiding ervan. Deze regels hebben dan ook geen gevolgen voor dit plan.

Intrekgebied

Bij voorliggend plan worden geen mijnbouwwerken gerealiseerd. De regels ten aanzien van een intrekgebied hebben dan ook geen gevolgen voor deze ontwikkeling.

Klimaatadaptatie

Voorliggend plan voorziet niet in het uitbreiden van het verharde oppervlak. Het voornemen is om extra groenvoorzieningen binnen het plangebied te realiseren. Daarnaast kunnen er maatregelen voor water infiltratie worden opgenomen. Door het nemen van voorgenoemde maatregelen wordt er rekening gehouden met de aspecten duurzaamheid en klimaatadaptie.

3.5 Regionaal Beleid

3.5.1 Waterschapsbeleid

Water is een belangrijk thema in de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.d.) voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.

De weging van het waterbelang zorgt ervoor dat er bij ruimtelijke plannen aandacht is voor de waterveiligheid, waterkwaliteit en waterkwantiteit. Het is een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder in een zo vroeg mogelijk stadium met elkaar in gesprek brengt en ervoor zorgt dat bij alle ruimtelijke plannen de waterhuishouding voldoende toekomstbestendig is ingericht en aspecten als waterveiligheid en een goede waterkwaliteit geborgd zijn.

In november 2021 heeft Waterschap Vallei en Veluwe het Blauw Omgevingsprogramma (BOP) 2022-2027 vastgesteld. In het BOP beschrijft het waterschap de ambities en doelen voor het waarborgen van de waterveiligheid, wonen en zuiveren, circulair econome en energietransitie. Het waterschap wil een waardevolle leefomgeving waarborgen. Daarom wordt er ingezet op vijf maatschappelijke thema's:

  1. 1. Waardevolle leefomgeving
  2. 2. Klimaatverandering
  3. 3. Energietransitie
  4. 4. Circulaire economie
  5. 5. Biodiversiteit

Uitgangspunt wijziging Omgevingsplan

Bij veranderingen op of rondom het oppervlaktewater en waterkeringen evenals bij de realisatie van voldoende waterberging voor nieuwe ontwikkelingen zijn de regels van het waterschap van toepassing. In paragraaf 4.2 wordt hier nader op ingegaan.

3.6 Gemeentelijk Beleid

3.6.1 Omgevingsvisie 'Woest aantrekkelijk Apeldoorn'

De "Omgevingsvisie Apeldoorn woest aantrekkelijk Apeldoorn" (vastgesteld op 24 februari 2022) geeft de koers, die samen met de partijen uit de samenleving uitgestippeld is en waar vervolgens samen invulling aan gegeven wordt. Er wordt voortgeborduurd op bestaand beleid, zoals het koersdocument Apeldoorn 2030, het ambitiedocument Apeldoorn 2040, de structuurvisie 2030 en de regionale structuurvisie stedendriehoek 2030. De koers wordt bepaald door middel van vier samenhangende opgaven. Allereerst worden de opgaven 'stadmaken' en 'vitale dorpen en buitengebied' benoemd, waarbij de gemeente nieuwe woon- en werkmilieus wenst toe te voegen voor de Apeldoorn van 2040. Hiervoor dient vooral de bestaande stad langs het kanaal, het spoor en het gebied rond het centrum benut te worden, met een mix van hoog en laag en natuurlijk veel groen. Daarbij kan gedacht worden aan de bestaande stad en uitbreiding, zodat voldoende open ruimte in de stad overblijft. Nieuwe bedrijventerreinen worden zo veel mogelijk verbonden aan de snelwegen. Tevens wenst de gemeente meer duurzame energie op te wekken. In de stad zelf, maar ook gebundeld en goed ingepast in het landschap er omheen. Daarnaast wordt elektrisch vervoer gestimuleerd en worden overstapplekken van de auto naar openbaar vervoer en fiets gerealiseerd.

Een andere ambitie is om de dorpen vitaal te houden door wonen, lokale bedrijven en voorzieningen handig te combineren. Daarbij is het essentieel om goed te zorgen voor de kwaliteit van het buitengebied en ruimte te bieden aan de landbouw van de toekomst. De gemeente ambieert tempo te maken als het om de noodzakelijke energietransitie gaat door grootschalige energieopwekking te concentreren in het buitengebied. De groei van de stad biedt tegelijk kansen om het fysieke fundament én het sociale fundament te versterken. Met fysiek wordt de bodem waarop de stad is gegroeid bedoeld; het natuurlijk systeem van water, groen en erfgoed. Het sociaal fundament draagt bij aan de ondersteuning door te bouwen aan een inclusieve stad met een sociaal karakter. Dit karakter komt verder tot bloei in wijken en dorpen met een gezonde, groene buitenruimte. Op plekken waar voorzieningen binnen handbereik zijn en waar een gevarieerd aanbod van (betaalbare) nieuwe woningen voorhanden is.

De grote hoofdopgaven wenst Apeldoorn te realiseren in een zestal gebieden: de binnenstad, de spoorzone rond het centraal station, de kanaalzone, stadsrand-zuid langs de A1, stadsrand-noord langs de Oost-Veluweweg en het kanaal en Uddel. Nieuwe ontwikkelingen dienen hand in hand te gaan met het versterken van de groene kwaliteiten en het ondersteunen van de sociale samenhang. Dit dient bij te dragen aan een logische ontwikkeling van de bestaande stad; de infrastructuur, het groen en de voorzieningen. Ook wenst Apeldoorn de stad compact te houden en te streven naar meervoudig ruimtegebruik. Gebieden kunnen meerdere functies vervullen, zoals wonen, natuur en duurzame energie. Naast de gebiedsontwikkelingen dienen de bestaande wijken, dorpen en bedrijventerreinen gevarieerder en toekomstbestendig te worden.

De gemeente Apeldoorn heeft de ambitie om de binnenstad sterk te vergroenen als 'Stadspark' Apeldoorn. Hiermee wordt er onthard en vergroend, waarbij het groen toegankelijk wordt voor wandelaars en fietsers. De extra groenstructuren worden onder ander ingezet voor ontmoetingsplekken in de Binnenstad. Daarnaast wordt er ingezet om in de binnenstad een levendige mix te krijgen van wonen, winkelen en verblijven.

Betekenis voor dit plan

In de omgevingsvisie heeft de gemeente een aantal ruimtelijke ambities geschetst ten behoeve van haar toekomstbestendigheid, waarbij onder andere gesproken wordt over een efficiënt ruimtegebruik en de groei naar 180.000 inwoners.

Het plangebied valt binnen het deel dat in de gemeentelijke omgevingsvisie is aangeduid als 'Binnenstad'. Voor dit gebied heeft de gemeente een gebiedsprofiel opgesteld, waarbij een levendige mix van wonen, werken en verblijven wordt gerealiseerd. Nieuwe ontwikkelingen gaan gepaard met meer ruimte voor groen. Hiermee wordt de woon- en verblijfskwaliteit van de binnenstad vergroot. De wens is dat de binnenstad een groene en levendige ontmoetingsplek wordt, die autoluw is en op een duurzame manier bereikbaar. Voorliggend plan haakt daar volledig op in en voldoet aan deze gemeentelijke ambities voor de binnenstad.

Op basis van het voorgaande, kan geconcludeerd worden dat het beoogde plan voldoet aan verschillende ambities op het gebied van wonen, detailhandel en toerisme. Tevens sluit de ontwikkeling volledig aan op de specifieke ambities voor de binnenstad, zoals de gemeente heeft beschreven in haar omgevingsvisie. Daarmee is onderhavig initiatief in lijn met de Omgevingsvisie Apeldoorn.

3.6.2 Ontwikkelperspectief Binnenstad Apeldoorn - Het Stadspark van Apeldoorn

Het ontwikkelperspectief zet in op een groene en aantrekkelijke stad, waarbij de binnenstad en omliggende gebieden worden verbonden tot een groot stadspark. Er is aandacht voor ecologie, waterbeheer en duurzaamheid. Door vergroening, het creëren van verblijfsplekken en het versterken van erfgoed wordt Apeldoorn gepositioneerd als een ontspannen, groene stad met hoge leefkwaliteit. Het plan streeft naar een balans tussen wonen, werken, winkelen en recreëren, waarbij flexibiliteit in gebruik centraal staat. Het versterken van groene plekken en het aanleggen van nieuw groen wordt gestructureerd langs de historische lijnen die de hoofdstructuur van de binnenstad bepalen. Het stadspark is ingedeeld in vier deelgebieden: Binnenstad, Spoorzone, Grift en Kanaalzone.

Binnen het deelgebied Binnenstad wordt de Hoofdstraat, ook wel de 'Parkstraat', opnieuw ingericht. Deze straat krijgt een duidelijk begin en eind, van het Caterplein tot het Stationsplein, met vergroening, zitgelegenheden en ruimte voor geveltuinen en terrassen. Strategische plekken, de 'sticky corners', worden ingericht met publiekstrekkers om levendigheid te creëren en bezoekersstromen te stimuleren. De verbinding met Orpheus en de Grote Kerk wordt versterkt door vergroening en de aanleg van een knooppunt voor openbaar vervoer.

De binnenstad richt zich op een gemengd, toekomstbestendig programma waarbij retail wordt omgevormd tot woningen, werkruimtes en horeca. Lokale ondernemers worden gestimuleerd, en de verspreiding van dag- en avondhoreca wordt geoptimaliseerd. Flexibele bestemmingsplannen en freezones maken het mogelijk om retail en horeca te combineren. De toevoeging van woningen verhoogt de sociale veiligheid en zorgt voor levendigheid gedurende de gehele dag en week. Deze aanpak maakt de binnenstad van Apeldoorn toekomstbestendig en aantrekkelijk voor diverse doelgroepen.

Betekenis voor dit plan

Het plangebied valt binnen het deelgebied Binnenstad en ligt aan de Marktstraat. In oostelijke richting van het plangebied loopt de Hoofdstraat parallel aan de Marktstraat. Deze straat speelt een centrale rol in de ontwikkeling van het stadspark. Het voorgenomen initiatief voorziet in de realisatie van horeca en groen, wat bijdraagt aan de toekomstbestendigheid en aantrekkelijkheid van de binnenstad. Daarmee is onderhavig initiatief in lijn met het Ontwikkelperspectief Binnenstad Apeldoorn - Het stadspark van Apeldoorn.

3.6.3 Groenbeleid

Het groenbeleid is vastgelegd in de Groene Mal, de Groenstructuurkaart en het Groenplan. Die worden in de navolgende paragrafen besproken.

3.6.4 Verkeer en parkeren

3.6.5 Water

Het Gemeentelijk Water- en Rioleringsplan 2022-2026 (WRP) is in 2021 door de gemeenteraad vastgesteld. In het WRP is de gemeentelijke invulling van de zorgplichten voor afvalwater, regenwater en grondwater beschreven. De zorgplichten vormen het kader voor de ruimtelijke invulling van water en riolering en bestemmingsplannen. Het WRP is uitgewerkt in concrete opgaven, onderzoeken en maatregelen met een financiële dekking voor de planperiode.

Speerpunt in het WRP is het herstel van het natuurlijk bodem- en watersysteem, inspelen op de gevolgen van klimaatverandering, zoals wateroverlast door extreme buien en verdroging door langere droge perioden. Effecten van verdroging zijn periodiek lagere grondwaterstanden en lagere beekafvoeren. Deze effecten kunnen worden tegengegaan door de inrichting van de openbare ruimte aan te passen en regenwater van verhardingen niet versneld af te voeren via de riolering, maar af te koppelen en lokaal te infiltreren in de bodem. Bewoners wordt gevraagd zelf actief bij te dragen aan de klimaatopgave door de regenwaterafvoer van hun woningen af te koppelen van het vuilwaterriool en hun tuinen te vergroenen. Door deze afkoppelstrategie langjarig door te zetten ontstaat een klimaatrobuuste omgeving. Door het regenwater meer onderdeel te laten zijn van de openbare ruimte neemt tevens de belevingswaarde en ruimtelijke kwaliteit verder toe.

Uitgangspunten in ruimtelijke plannen

  • Bij het uitvoeren van de watertoets worden de effecten op de waterhuishouding in beeld gebracht en getoetst aan het beleid. Ontwikkelingen moeten voldoen aan de uitgangspunten uit het waterbeleid.
  • Afkoppelen/niet aansluiten van regenwater bij nieuwe ontwikkelingen, herinrichtingen en herstructureringen.
  • Ruimtelijke inrichting zodanig aanpassen dat hevige regenval niet leidt tot wateroverlast (verhardingen verminderen, maaiveldmorfologie optimaliseren etc.)
  • Ruimte creëren voor tijdelijke waterberging in de openbare ruimte met name in groenzones.

Doorwerking in het plan

In paragraaf 4.2 wordt ingegaan op de waterhuishouding.

3.6.6 Archeologie

Het gemeentelijke archeologisch beleid is vervat in de Archeologische Beleidskaart, vastgesteld door de gemeenteraad op 18 juni 2015. Het beleid kent drie categorieën terreinen met archeologische waarden. Er is vastgesteld dat op deze terreinen archeologische waarden aanwezig zijn of dat het zeer waarschijnlijk is dat deze aanwezig zijn. Daarnaast zijn er drie zones met archeologische verwachtingen. Deze zones geven de dichtheid weer waarop een archeologische vindplaats wordt verwacht.

De kans op het aantreffen van een archeologische vindplaats is afhankelijk van de archeologische verwachting voor het gebied én van de omvang van de graafwerkzaamheden. Daarom is aan de verschillende gebiedscategorieën specifiek beleid gekoppeld. Daarbij gaat het om:

Categorie 1: Terrein met monumentale archeologische waarden

Het gaat hier om wettelijk beschermde monumenten en door de gemeente op basis van de Monumentenverordening aangewezen gemeentelijke monumenten. Op deze terreinen is het vrijwel zeker dat bij grondwerkzaamheden schade aan de archeologische vindplaats toegebracht wordt. De bescherming van deze terreinen is geregeld in de Erfgoedwet, de Monumentenwet en de Monumentenverordening.

Categorie 2: Terrein met vastgestelde archeologische waarden

Terreinen met vastgestelde archeologische waarden zijn die gebieden waarvan in het verleden is vastgesteld dat er zich een behoudenswaardige archeologische vindplaats bevindt. Bij verstoringen van de bodem groter dan 50 m2 is het verplicht archeologisch onderzoek uit te voeren.

Categorie 3: Terrein met archeologische waarden

Tot de terreinen met archeologische waarden behoren de enken, dorpskernen en historische locaties. In deze gebieden zijn archeologische waarden aanwezig, maar waar deze precies liggen is niet altijd bekend. Bij bodemingrepen is de kans dan ook zeer aannemelijk dat archeologische waarden worden aangetroffen. In deze gebieden moet bij verstoringen van de bodem groter dan 100 m2 archeologisch onderzoek uitgevoerd worden.

Categorie 4: Zone met (middel)hoge archeologische verwachting

In deze categorie vallen de terreinen die op de archeologische kenniskaart een middelhoge en hoge archeologische verwachting bezitten. In deze gebieden wordt verspreide begraving, bewoning en landgebruik voorafgaande aan de dorpsvorming in de Late Middeleeuwen verwacht. Pas bij grotere bodemingrepen wordt de kans groot dat zo'n vindplaats wordt aangetroffen. Daarom hoeft bij verstoringen van de bodem kleiner dan 500 m2 geen archeologisch onderzoek uitgevoerd te worden.

Categorie 5: Zone met lage archeologische verwachting

In gebieden met een lage archeologische verwachting is de dichtheid van archeologische vindplaatsen naar verwachting laag. Daarom hoeft er in deze gebieden alleen archeologisch onderzoek te worden gedaan als er meer dan 2.500 m2 van de bodem verstoord gaat worden.

Categorie 6: Zone met geen archeologische verwachting

In gebieden waar het bodemarchief door menselijk of natuurlijk toedoen is verdwenen of waar zeker is dat er geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn hoeft geen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. Het gaat hier om grote verstoringen van de bodem: wegvlak A1, de spoorlijn ter hoogte van de stuwwal en niet-historisch water. Deze categorie zal in de loop van de tijd groter worden naarmate meer archeologisch onderzoek is uitgevoerd. Een actueel overzicht van overige gebieden in deze categorie wordt door middel van de archeologische kenniskaart bijgehouden.

Verstoringsdiepte waarvoor onderzoeksplicht geldt

De verplichting om archeologisch onderzoek uit te voeren geldt voor ieder van de genoemde gebiedscategorieën wanneer de totale oppervlakte aan geplande bodemingrepen de betreffende oppervlaktemaat overschrijdt en bij een verstoring dieper dan 35 cm onder het vastgestelde maaiveld.

Een uitzondering op deze diepte wordt gemaakt voor natuurgebieden. Ervaring leert dat archeologische waarden in natuurgebieden relatief dicht aan het oppervlak kunnen liggen. Daarom is in natuurgebieden bij verstoringen van de bodem groter dan 10.000 m2 altijd een archeologisch onderzoek nodig, ongeacht de diepte van de verstoring.

Doorwerking in het plan

In paragraaf 4.4 wordt nader ingegaan op de in het plangebied aanwezige archeologische waarden.

3.6.7 Cultuurhistorie

De Cultuur- en Erfgoednota Apeldoorns Karakter! is door de gemeenteraad vastgesteld op 25 juni 2020. Kern van de nota is dat cultuur en erfgoed van essentieel belang zijn voor de identiteit en herkenbaarheid van Apeldoorn. Erfgoed wordt ingezet om de kwaliteit van de leefomgeving en de herkenbaarheid van deelgebieden in stad, dorpen en buitengebied te vergroten. Daarnaast is het een wettelijke taak van de gemeente om zorg te dragen voor het ruimtelijk erfgoed. Het is daarom belangrijk om erfgoed zo vroeg mogelijk in het planproces mee te nemen. Niet alleen om het aanwezige erfgoed te beschermen en te behouden, maar ook om dit te benutten als uitgangspunt bij ruimtelijke plannen. Daartoe dient tijdig goed archeologisch, cultuurhistorisch en/of bouwhistorisch onderzoek te worden gedaan, waarmee inzicht ontstaat in de aanwezige erfgoedwaarden. Via het onderzoek wordt kennis vergaard en vastgelegd over landschap, geomorfologie, stedenbouw, archeologie en architectuur, en op basis hiervan volgen aanbevelingen over de inzet van deze waarden in nieuwe ontwikkelingen.

Bij de hierboven genoemde nota hoort een cultuurhistorische beleidskaart (vastgesteld door de gemeenteraad op 16 februari 2006). Op die kaart staat de mate waarin de cultuurhistorische waarden een rol dienen te spelen bij ruimtelijke plannen. De attentiewaarde kent drie gradaties:

  • Hoge attentiewaarde: bij ruimtelijke ontwikkelingen is cultuurhistorisch onderzoek verplicht. Gestreefd wordt naar behoud, herstel en versterking van de cultuurhistorische waarden;
  • Gemiddelde attentiewaarde: bij ruimtelijke ontwikkelingen is cultuurhistorisch bureauonderzoek verplicht. Afhankelijk van de resultaten kan volledig onderzoek worden verplicht. Gestreefd wordt naar behoud, herstel en versterking van de cultuurhistorische waarden;
  • Lage attentiewaarde: bij ruimtelijke ontwikkelingen is een cultuurhistorische quick-scan naar objecten verplicht. Aanbevolen wordt om cultuurhistorische waarden te behouden, herstellen en te versterken.

In de nota is vastgelegd dat gebieden met de hoogste cultuurhistorische waarden in het plan een beschermende regeling krijgen.

Implementatienotitie modernisering monumentenzorg

In 2012 heeft de gemeenteraad de Implementatienotitie modernisering monumentenzorg vastgesteld. In deze notitie is vastgelegd dat de iconen (monumenten, beeldbepalende panden en beschermde gezichten of gebieden) worden beschermd via sectorale regels, zoals de Erfgoedwet en de gemeentelijke monumentenverordening. Andere cultuurhistorische waardevolle kwaliteiten worden -waar nodig en mogelijk- door middel van het bestemmingsplan beschermd.

Doorwerking in het plan

In paragraaf 4.5 wordt ingegaan op de in het plangebied aanwezige cultuurhistorische waarden.

Hoofdstuk 4 Aspecten Fysieke Leefomgeving En Milieu

4.1 Milieuaspecten

4.1.1 Inleiding

Op grond van artikel 4.2 van de Omgevingswet bevat een omgevingsplan in ieder geval de regels die nodig zijn met het oog op een evenwichtige toedeling van functies aan locaties. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. In dit hoofdstuk worden de verschillende milieu- en omgevingsaspecten onderbouwd.

4.1.2 Bodem

Op basis van paragraaf 5.1.4.5 uit het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) en artikel 22.2 uit het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal) dient in planvorming rekening gehouden te worden met de bodemkwaliteit in relatie tot de gewenste functies. Onder bepaalde omstandigheden kan het oprichten van gebouwen pas plaatsvinden als de bodem geschikt is (of geschikt is gemaakt) voor het beoogde doel. Om die reden dient bij veel nieuwbouwactiviteiten de bodemkwaliteit door middel van onderzoek te worden vastgesteld. Voor deze ontwikkellocatie is getoetst of de bodemkwaliteit (inclusief grondwater) de gewenste ruimtelijke ontwikkelingen toelaat. Er is ook getoetst of een eventuele bodemverontreiniging gevolgen heeft voor de financiële uitvoerbaarheid van de ontwikkeling.

Ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling is het volgende bodemonderzoek uitgevoerd:

  • Historisch bodemonderzoek Marktstraat 7-9, Apeldoorn.

Onderzoeksresultaten

Historisch bodemonderzoek Marktstraat 7-9 te Apeldoorn

PM

4.1.3 Milieuzonering

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is.

Gebiedstypen

In de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' is een tweetal gebiedstypen onderscheiden; 'rustige woonwijk' en 'gemengd gebied'. Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Overige functies komen vrijwel niet voor. Langs de randen is weinig verstoring van verkeer. Op basis van de VNG-uitgave wordt het buitengebied gerekend tot een met het omgevingstype 'rustige woonwijk' vergelijkbaar omgevingstype.

Het omgevingstype 'gemengd gebied' wordt in de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' omschreven als een gebied met een matige tot sterke functiemenging waarbij bijvoorbeeld direct naast woningen andere functies voor kunnen komen zoals winkels, horeca en kleine bedrijven.

De richtafstanden (met uitzondering van het aspect gevaar) uit het omgevingstype rustige woonwijk kunnen, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat, met één afstandsmaat worden verlaagd indien sprake is van een 'gemengd gebied'. Daarbij wordt in de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' opgemerkt dat het vanuit het oogpunt van efficiënt ruimtegebruik de voorkeur verdient functiescheiding niet verder door te voeren dan met het oog op een goed woon- en leefklimaat noodzakelijk is.

In voorliggend geval ligt het projectgebied in een gebied waar al diverse functies liggen en is er reeds sprake van enige reuring. Dit betreft woningen, detailhandel, horeca en maatschappelijke functies. Hierdoor wordt uitgegaan van het omgevingstype 'gemengd gebied'. De richtafstanden worden in onderstaande tabel weergeven.

Milieucategorie Richtafstanden tot omgevingstype rustige woonwijk Richtafstanden tot omgevingstype gemengd gebied
1 10 m 0 m
2 30 m 10 m
3.1 50 m 30 m
3.2 100 m 50 m
4.1 200 m 100 m
4.2 300 m 200 m
5.1 500 m 300 m
5.2 700 m 500 m
5.3 1.000 m 700 m
6 1.500 m 1.000 m

Onderzoeksresultaten

Zoals reeds hiervoor genoemd wordt bij het realiseren van nieuwe bestemmingen gekeken te worden naar de omgeving waarin de nieuwe bestemmingen gerealiseerd worden. Hierbij spelen twee vragen een rol:

  1. 1. past de nieuwe functie in de omgeving? (externe werking);
  2. 2. laat de omgeving de nieuwe functie toe? (interne werking).

Externe werking

Hierbij gaat het met name om de vraag of de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling leidt tot een situatie die, vanuit hinder of gevaar bezien, in strijd is te achten met een evenwichtige toedeling van functies aan locaties. Daarvan is sprake als het woon- en leefklimaat van omwonenden in ernstige mate wordt aangetast.

Voorgenomen ontwikkeling voorziet in het realiseren van een restaurant. Dit type horeca valt onder 'Restaurants, cafetaria's, snackbars, ijssalons met eigen ijsbereiding, viskramen e.d.'. Dit type horeca valt onder milieucategorie 1 en heeft in gemengd gebied een richtafstand van 0 meter. Geconcludeerd wordt dat de ontwikkeling niet zal leiden tot een significante aantasting van het woon- en leefklimaat van omwonenden.

Interne werking

Hierbij gaat het om de vraag of nieuwe functie(s) binnen het projectgebied hinder ondervinden van bestaande functies in de omgeving en andersom of de nieuwe functie(s) de bedrijfsvoering of ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende bedrijven aantasten.

Voorgenomen ontwikkeling voorziet niet in het uitbreiden of toevoegen van een milieugevoelige functie. Gelet op de richtafstand van 0 meter worden omliggende centrumfuncties in de functieuitvoering en ontwikkelingsmogelijkheden niet beperkt.

4.1.4 Lichthinder

De Nederlandse Stichting voor Verlichtingskunde (NSVV) heeft in 2021 de geactualiseerde richtlijn Lichthinder uitgegeven. In deze richtlijn zijn grenswaarden opgenomen. De grenswaarden voor de verschillende parameters zijn afhankelijk van de soort verlichting. Grenswaarden zijn opgenomen voor de verticale verlichtingssterkte (Ev lux) en de richtingsafhankelijke lichtsterkte per armatuur (cd). Tevens wordt er een onderscheid gemaakt in de dag- (07.00 tot 19.00 uur), avond- (19.00 tot 23.00 uur) en nachtperiode (23.00 tot 07.00 uur). De grenswaarden zijn afhankelijk van het omgevingstype. Op basis van de richtlijn kan de omgeving worden getypeerd als stedelijk gebied (E3).

Onderzoeksresultaten

Het aspect lichthinder is in voorliggende situatie niet aan de orde. Activiteiten die dergelijke effecten teweeg kunnen brengen zijn immers niet in of in de omgeving van het besluitgebied terug te vinden.

4.1.5 Geluid

Besluit kwaliteit leefomgeving - geluid door activiteiten

In het kader van het beschermen van de gezondheid en het milieu stelt het Besluit kwaliteit leefomgeving regels voor het beheersen van geluid door wegen, spoorwegen en industrieterreinen en de bescherming van geluidgevoelige gebouwen en andere gebouwen en plekken (afdeling 3.5 Bkl). De wetgever maakt onderscheid tussen geluidbronnen met een geluidproductieplafond als omgevingswaarde (gpp) en bronnen met een basisgeluidemissie (bge).

Voor een aantal geluidgevoelige gebouwen en stiltegebieden (artikel 7.11 Bkl) gelden specifieke regels. In de aanwijzing van geluidgevoelige gebouwen is de functie (zoals wonen, onderwijs of zorg) bepalend (artikel 3.21 Bkl). Voor andere gebouwen of locaties bepaalt de gemeente zelf de mate van bescherming tegen geluid. Dat doet de gemeente vanuit haar taak 'evenwichtige toedeling van functies aan locaties'.

In dat kader zijn de regels in paragraaf 22.3.4 Bruidsschat van toepassing. Daarin staan regels over geluid door een activiteit op of in een geluidgevoelig gebouw die op een locatie is toegelaten op grond van een omgevingsplan of een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit. In de Bruidsschat zijn waarden bepaald (artikel 22.57 Bruidsschat). Daarbij is onderscheid gemaakt in geluid door de volgende activiteiten:

  • activiteiten anders dan door windturbines en windparken en civiele buitenschietbanen, militaire buitenschietbanen en militaire springterreinen (par. 22.3.4.2 BS);
  • geluid door windturbines en windparken (par. 22.3.4.3 BS);
  • geluid door civiele buitenschietbanen, militaire buitenschietbanen en militaire springterreinen (par. 22.3.4.4 BS).

Onderzoeksresultaten

Voorgenomen ontwikkeling voorziet niet in de realisatie van een geluidsgevoelig gebouw. Onderzoek naar het aanwezige geluidsniveau is niet noodzakelijk.

Besluit kwaliteit leefomgeving - geluidgevoelige gebouwen in geluidsaandachtsgebieden

In het Besluit kwaliteit leefomgeving zijn in afdeling 5.1 (§ 5.1.4.2a.4 Geluidgevoelige gebouwen in geluidaandachtsgebieden) regels opgenomen voor het toestaan van geluidgevoelige gebouwen in het geluidsaandachtsgebieden van wegen, spoorwegen en industrieterreinen. Er moet akoestisch onderzoek verricht worden wanneer geluidgevoelige gebouwen geheel of gedeeltelijk binnen een geluidaandachtsgebied komen te liggen. Er wordt daarbij gewerkt met een standaardwaarde en grenswaarde. Voor rijkswegen en provinciale wegen, gemeente- en waterschapswegen, hoofd- en lokale spoorwegen en industrieterreinen gelden ieder eigen standaard- en grenswaarden volgens het Bkl.

De standaardwaarden hebben als doel geluidhinder te voorkomen en te beperken tot aanvaardbare geluidniveaus. Maar ook voor het aspect geluid geldt dat wordt gekeken naar een evenwichtige toedeling van functies aan locaties. De aanvaardbaarheid van zowel geluidbelasting als geluidhinder is afhankelijk van de planologische context; in een woonwijk worden andere geluidniveaus aangetroffen en verwacht dan in een bruisend stadscentrum. Een overschrijding van de standaardwaarden kan daarmee door het bevoegd gezag acceptabel worden geacht en hoeft geen obstakel te zijn. Wel geldt dat in het Bkl grenswaarden zijn opgenomen waarboven er doorgaans geen aanvaardbaar geluidniveau kan bestaan. Bij een geluidbelasting boven deze grenswaarde is de ontwikkeling niet zonder meer mogelijk.

Onderzoeksresultaten

Voorgenomen ontwikkeling voorziet niet in de realisatie van een geluidsgevoelig gebouw. Onderzoek naar het aanwezige geluidsniveau van wegen, spoorwegen en industrieterreinen is dan ook niet noodzakelijk. Geconcludeerd wordt dat er voor dit plan op voorhand geen belemmeringen worden verwacht.

4.1.6 Trilling

De beoordeling van het aspect trillingen vindt zijn grondslag in artikel 4.2 van de Omgevingswet. Trillingshinder kan op twee manier optreden. Ten eerste kan er sprake zijn van de toevoeging van een milieubelastende activiteit met een trillingsemissie. In artikel 22.88 van de bruidsschat, die onderdeel uitmaakt van het tijdelijke omgevingsplan, zijn maximale waarden voor continue trillingen en voor herhaald voorkomende trillingen opgenomen.

Ten tweede kan er sprake zijn van de toevoeging van een trillinggevoelig gebouw. De Omgevingswet beschermt trillinggevoelige gebouwen tegen trillingen van activiteiten. In het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) staan hiervoor instructieregels. Voor de activiteiten wonen, wegen, vaarwegen en spoorwegen zijn er geen instructieregels voor trillingen. De gemeente kan hier eigen regels vooropstellen.

Om de mogelijke trillingshinder in kaart te brengen kan de SBR-richtlijn worden gebruikt, de beleidsregel 'Trillingshinder Spoor' en de handreiking 'Nieuwbouw en Spoortrillingen'. De gebruikelijke gehanteerde afstand waarbinnen trillingshinder als gevolg van een spoorweg wordt getoetst is een zone tot 100 meter van het spoor. Uit verschillende trillinghinderonderzoeken blijkt dat buiten deze afstand tot het spoor meestal geen trillingsniveaus optreden boven de streefwaarde van Vmax van 0,1. Binnen een afstand van 100 meter tot het spoor moet bij nieuwbouw rekening worden gehouden met spoortrillingen en het voorkomen van hinder hierdoor. Indien de afstand tot het spoor meer dan 100 meter en minder dan 250 meter bedraagt, kan een quickscan trillinghinder raadzaam zijn indien bestaande klachten, de bodemopbouw en/of het treinbeeld hiertoe aanleiding geven.

Onderzoeksresultaten

Het besluitgebied ligt op circa 500 meter afstand van het dichtstbijzijnde spoor. Er zijn geen klachten ten aanzien van trillingen bekend. Gezien de afstand tot het spoortraject is geen aanleiding om onderzoek te doen naar trilling. Trilling vormt geen belemmering voor het plan.

4.1.7 Luchtkwaliteit

De hoofdlijnen voor regelgeving rondom luchtkwaliteitseisen staan beschreven in de instructieregels opgenomen in het Bkl. Ter bescherming van de gezondheid zijn voor het aspect luchtkwaliteit instructieregels opgenomen in paragraaf 5.1.4.1 Bkl.

Aandachtsgebieden zijn locaties met hogere concentraties stikstofdioxide (NO2) en/of fijnstof (PM10). De aandachtsgebieden staan in artikel 5.51 lid 2 Bkl. Gemeenten die onder agglomeraties vallen staan in artikel 2.38 Omgevingsregeling. In enkele situaties moet de luchtkwaliteit altijd worden beoordeeld:

  • bij een omgevingsvergunning voor een milieubelastende activiteit;
  • bij de aanleg van een tunnel langer dan 100 meter, of als een tunnel wijzigt en daarbij minimaal 100 meter toeneemt;
  • bij de aanleg van een autoweg of een autosnelweg.

Onderzoeksresultaten

De voorgenomen ontwikkeling ligt niet in een aandachtsgebied luchtkwaliteit zoals genoemd in artikel 5.51, lid 2 van het Bkl en grenst ook niet aan een gemeente die wel een aandachtsgebied is. Er is in dit plan geen sprake van een omgevingsvergunning voor een milieubelastende activiteit of de aanleg van een tunnel of auto(snel)weg. Er is zodoende geen onderzoek nodig en er is geen knelpunt op het gebied van luchtkwaliteit.

4.1.8 Gezondheid

De Omgevingswet zet in op het realiseren van een gezonde en veilige fysieke leefomgeving. Daarmee heeft het thema gezondheid een centrale rol bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. Gezondheid is een breed thema waarbij gedacht kan worden aan diverse thema's en aspecten die zich richten op de bescherming van de gezondheid van inwoners. Te denken valt aan aspecten als geluid, geur en luchtkwaliteit. In voorliggende situatie geldt dat in en om het plangebied een dusdanig milieukwaliteitsniveau is dat de gezondheid van toekomstige recreanten niet in het geding komt.

Een ander belangrijk aspect vanuit gezondheid is het bevorderen en stimuleren van de gezondheid van inwoners. Het aspect groen speelt daarbinnen onder meer een belangrijke rol. Zo draagt groen bij aan het realiseren van een positieve mentale gezondheid van mensen, nodigt groen uit tot bewegen en ontmoeten en heeft groen een verkoelende werking. Doordat in voorliggende ontwikkeling nieuw groen aan het plangebied wordt toegevoegd, wordt ook een positieve bijdrage geleverd aan het stimuleren van de gezondheid.

4.1.9 Omgevingsveiligheid

Omgevingsveiligheid gaat om de risico's van het gebruik en transport van gevaarlijke stoffen, de veiligheid van inrichtingen en de veiligheid van nieuwe, zich snel ontwikkelende technologieën. Onder omgevingsveiligheid vallen ook de risico's door luchthavens en windturbines. In paragraaf 5.1.2.1 van het Besluit kwaliteit leefomgeving zijn de algemene bepalingen met betrekking tot het waarborgen van de veiligheid opgenomen. Hieruit volgt dat in een omgevingsplan voor risico's van branden, rampen en crises, rekening wordt gehouden met het voorkomen, beperken en bestrijden daarvan, de mogelijkheden voor personen om zich daarbij in veiligheid te brengen en de geneeskundige hulpverlening. Voor zowel de handelingen met gevaarlijke stoffen bij bedrijven als het transport van gevaarlijke stoffen zijn drie aspecten van belang, het plaatsgebonden risico (PR), aandachtsgebieden en het groepsrisico (GR).

Gemeentelijk beleid

Uitgangspunt van de Nota Milieuveiligheid, die in december 2011 is vastgesteld, is dat nieuwe risicobronnen alleen nog zijn toegestaan op de grote industrieterreinen, met uitzondering van propaantanks in het buitengebied. Nieuwe risicobedrijven die onder het Bevi vallen kunnen door middel van een afwijkingsbevoegdheid mogelijk worden gemaakt op de grote industrieterreinen. De voorwaarde hierbij is dat de 10-6 contour voor het plaatsgebonden risico zich niet buiten de inrichtinggrens van het nieuwe bedrijf mag bevinden en dat het invloedsgebied voor het groepsrisico niet verder reikt dan de grens van het industrieterrein. Daarnaast is in de Nota bepaald dat het groepsrisico ten gevolge van een risicobron niet groter mag zijn dan 1 maal de oriëntatiewaarde.

Onderzoeksresultaten

Het plangebied ligt niet binnen een aandachtsgebied in het kader van externe veiligheid, zoals te zien in onderstaande afbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.tam0033-ont1_0005.png"

Afbeelding 3.4 Uitsnede risicokaart. (Bron Atlas leefomgeving)

Het aspect omgevingsveiligheid vormt geen belemmering voor deze wijziging van het omgevingsplan

4.1.10 Elektromagnetische velden

In het Besluit activiteiten leefomgeving zijn regels opgenomen omtrent milieubelastende activiteiten. Het omzetten van elektrische energie in elektromagnetische stralingsenergie bij een groter elektrisch vermogen dan 4kW is een dergelijke milieubelastende activiteit.

Elektromagnetische velden van antennes kunnen het lichaam opwarmen. Dat kan slecht zijn voor de gezondheid en daarom zijn er blootstellingslimieten. Mensen mogen niet worden blootgesteld aan elektromagnetische straling boven de blootstellingslimieten van de International Commission on Non-Ionizing Radiation Protection (ICNIRP).

De toelatingsregels van het omgevingsplan borgen dat de blootstellingslimieten niet worden overschreden. Meestal blijkt uit de aanvraag voor een omgevingsvergunning omgevingsplanactiviteit dat de blootstellingslimieten niet worden overschreden.

Onderzoeksresultaten

Voorliggende ontwikkeling voorziet niet in de realisatie van een antenne installatie, waardoor elektromagnetische velden ontstaan.

4.1.11 Milieueffectrapportage

De wetgeving over de milieueffectrapportage (m.e.r) is opgenomen in afdeling 16.4 van de Omgevingswet en in hoofdstuk 11 en bijlage V bij het Omgevingsbesluit. Daarin is bepaald dat het bevoegd gezag bij de voorbereiding van een plan of programma een milieueffectrapport opstelt, als dat plan of programma het kader vormt voor te nemen besluiten voor projecten die zijn aangewezen in artikel 16.43 van de Omgevingswet. Onder een plan of programma, als bedoeld in artikel 2, onder a, van de SMB-richtlijn (EU-richtlijn voor strategische milieubeoordeling), wordt in ieder geval verstaan een omgevingsvisie, programma, omgevingsplan en voorkeursbeslissing. Voor de plannen en programma's waarvoor een plan-milieueffectrapport moet worden opgesteld is in de Omgevingswet een generieke aanwijzing opgenomen. Hiervoor is aansluiting gezocht bij de SMB-richtlijn. In Bijlage V bij het Omgevingsbesluit staan de aangewezen categorieën van projecten waarvoor een m.e.r.-procedure verplicht is.

Voor plannen en programma's die betrekking hebben op kleine gebieden op lokaal niveau en/of kleine wijzigingen heeft de Omgevingswet de plan-m.e.r.-beoordeling geïntroduceerd. Voor deze ontwikkelingen is een plan-m.e.r. alleen verplicht als voor de activiteit aanzienlijke milieugevolgen worden verwacht. Een plan-m.e.r.-beoordeling is ook van toepassing op plannen of programma's die een kader vormen voor m.e.r.-(beoordelings)plichtige projecten en besluiten die niet in het Omgevingsbesluit zijn genoemd.

De plan-m.e.r.-beoordeling betreft een toets om na te gaan of sprake is van een plan met grote milieugevolgen. Deze toets dient plaats te vinden aan de hand van de criteria van Bijlage III, van de EU-richtlijn m.e.r. De hoofdcriteria waaraan moet worden getoetst zijn: kenmerken van het project, plaats van het project en kenmerken van het potentiële effect.

Onderzoeksresultaten

Voorgenomen ontwikkeling voorziet niet in een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Het opstellen van een M.e.r.-beoordeling is dan ook niet noodzakelijk. Bovenstaande beoordeling van de milieuaspecten tonen aan dat er met het voornemen geen sprake is van negatieve milieu effecten

4.2 Waterhuishouding

4.2.1 Algemeen

Het plangebied heeft een oppervlakte van circa 747 m2. Het waterschap Vallei en Veluwe is op de hoogte gesteld van voorgenomen initiatief door gebruik te maken van de digitale watertoets (https://www.hetwateradvies.nl). Voorgenomen initiatief voorziet niet in het toevoegen van extra verharding. Het waterschap heeft geen bezwaren tegen het voornemen.

4.2.2 Vasthouden-bergen-afvoeren

Een belangrijk principe is dat een deel van het hemelwater binnen het plangebied wordt vastgehouden en/of geborgen en dus niet direct afgevoerd wordt naar de riolering of het oppervlaktewater. Hiermee wordt bereikt dat de waterzuiveringsinstallatie beter functioneert, verdroging wordt tegen gegaan en piekafvoeren in het oppervlaktewater (met eventueel wateroverlast in benedenstrooms gelegen gebieden) wordt voorkomen. Met het voornemen wordt er binnen het plangebied geen extra verharding aangebracht en extra groen gerealiseerd. Dit zorgt voor een verbetering van het vasthouden van hemelwater.

4.3 Natuurwaarden

4.3.1 Gebiedsbescherming

4.3.2 Soortenbescherming

Onder de Omgevingswet zijn veel dier- en plantsoorten beschermd. De bescherming richt zich op soorten van Europees belang, die onder de reikwijdte van de Vogel- en Habitatrichtlijn vallen, als om bepaalde soorten van nationaal belang. Soortenbescherming vindt plaats binnen en buiten het Natuurnetwerk Nederland. Het kan de vorm hebben van wet- en regelgeving, maar ook van fysieke maatregelen die bescherming, vestiging of uitbreiding van een soortenpopulatie stimuleren. Op grond van artikel 2.18 lid 1 sub f Omgevingswet zijn in beginsel de provincies hiervoor verantwoordelijk. Echter, ook decentrale overheden kunnen hierover actief beleid voeren. Hierbij kan worden gedacht aan het vaststellen van bijvoorbeeld een programma voor soortenbescherming. Door strikte formulering van een flora- en fauna-activiteit moet bij vrijwel alle activiteiten in de fysieke leefomgeving nagegaan worden of:

  • er soorten aanwezig zijn; en
  • welke soorten dat zijn.

In hoofdstuk 11 van het Besluit activiteiten leefomgeving wordt bepaald wanneer een vergunning nodig is.

Doorwerking in het plan

Voorgenomen ontwikkeling voorziet niet in het slopen van bestaande gebouwen. Daarnaast worden er geen grootschalige groenvoorzieningen verwijdert. Het voornemen heeft dan ook geen effect op flora en fauna.

4.4 Archeologie

Wettelijk kader

Artikel 5.130 van het Bkl bepaalt dat in een omgevingsplan rekening wordt gehouden met het belang van het behoud van cultureel erfgoed, met inbegrip van bekende of aantoonbaar te verwachten archeologische monumenten. In dit hoofdstuk komt aan de orde op welke wijze binnen deze ontwikkeling rekening is gehouden met cultureel erfgoed en archeologische waarden.

Wat onder cultureel erfgoed wordt verstaan is opgenomen in bijlage A (begrippen) van de Omgevingswet. Het gaat hierbij om monumenten, archeologische monumenten, stads- en dorpsgezichten, cultuurlandschappen en, voor zover dat voorwerp is of kan zijn van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties in het omgevingsplan, ander cultureel erfgoed als bedoeld in artikel 1.1 van de Erfgoedwet. De Erfgoedwet bevat de wet- en regelgeving voor behoud en beheer van het cultureel erfgoed en archeologie in Nederland. Het is op basis hiervan verplicht om de facetten historische (steden)bouwkunde en historische geografie mee te nemen in de belangenafweging. Hierbij gaat het om zowel beschermde als niet formeel beschermde objecten en structuren.

Lid 3 van artikel 5.130 Bkl bepaalt dat in het belang van de archeologische monumentenzorg in een omgevingsplan regels kunnen worden gesteld over eisen aan onderzoek naar de archeologische waarde van een locatie. Ook kunnen eisen worden gesteld aan de wijze van het verrichten van opgravingen of archeologische begeleiding van andere activiteiten die tot bodemverstoring leiden. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.

Voor het plangebied is de archeologische verwachtingswaarde opgenomen in de Archeologische beleidskaart 2024. Voor het plangebied is de gebiedscategorie 2 opgenomen. Gebieden met deze categrorie hebben vastgestelde archeologische waarden waarvan in het verleden is vastgesteld dat er zich een behoudenswaardige archeologische vindplaats bevindt. Bij verstoringen van de bodem groter dan 50 m2 is het verplicht archeologisch onderzoek uit te voeren.

Doorwerking in het plan

Het voornemen voorziet niet in bodemingrepen. Een verplicht archeologisch onderzoek is dan ook niet noodzakelijk.

4.5 Cultuurhistorie

Wettelijk kader

Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden bedoeld die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten. Hierbij kan ook gedacht worden aan in de nabijheid het plangebied gelegen werelderfgoed.

Bij het beschermen van cultureel erfgoed in het omgevingsplan moet de gemeente rekening houden met bepaalde uitgangspunten. In artikel 5.130 lid 2 Bkl staan de instructieregels gesteld door het Rijk. Deze gaan over:

  • ontsiering, beschadiging of sloop van beschermde monumenten of archeologische monumenten;
  • verplaatsing van beschermde monumenten;
  • gebruik van monumenten ter voorkoming van leegstand;
  • aantasting van de omgeving van een beschermend monument;
  • aantasting van karakteristieke stads- en dorpsgezichten en cultuurlandschappen;
  • conserveren en in stand houden van archeologische monumenten.

Doorwerking in het plan

Op basis van de gemeentelijke Erfgoedviewer liggen er in en rondom het plangebied geen cultuurhistorische elementen en/of gebouwen. Met het voorgenomen initiatief worden er dan ook geen cultuurhistorische elementen geschaad.

Hoofdstuk 5 Juridisch Kader Tam-omgevingsplan

Onderhavig TAM-omgevingsplan, Hoofdstuk 22af Marktstraat 7-9, vormt een wijziging van het omgevingsplan. Horeca op de verdieping van het bestaande pand is in strijd met het tijdelijke deel, onderdeel uitmakende bestemmingsplan 'Binnenstad - West', waardoor het omgevingsplan gewijzigd moet worden.

Het TAM-omgevingsplan is op het oog een plan dat losstaat van de rest van het omgevingsplan. Toch is het functioneel en juridisch een integraal onderdeel van het omgevingsplan. Om te zorgen dat het TAM-omgevingsplan juridisch één geheel is met het omgevingsplan van rechtswege, wordt het als het ware als een nieuw hoofdstuk toegevoegd. Onderhavig TAM-omgevingsplan dient dus ook als dusdanig gelezen te worden, in samenhang met de bruidsschat van het omgevingsplan. Daarom is er in de regels van onderhavig TAM-omgevingsplan een pre-ambule opgenomen, waarin staat dat het plan vigeert als hoofdstuk 22af van het omgevingsplan.

Hoofdstuk 1 - Algemene bepalingen

Dit TAM-omgevingsplan maakt onderdeel uit van het omgevingsplan van de gemeente Apeldoorn. Dat betekent dat alle regels uit het omgevingsplan ook van toepassing zijn op onderhavige ontwikkeling van het plangebied behorende bij dit TAM-omgevingsplan (tenzij ze daarmee strijdig zijn). Daarom worden in de regels alleen maar bepalingen opgenomen welke specifiek relevant zijn voor onderhavige ontwikkeling aan de Marktstraat 7-9. Zo is er voor dit plan ook gekozen om niet de specifieke bepaling over de het afwijken van bepalingen uit de bruidsschat op te nemen, aangezien er bij dit TAM-omgevingsplan nauwelijks wordt afgeweken van de bruidsschat.

Hoofdstuk 2 - functies en activiteiten

Conform de eisen vanuit de Omgevingswet worden in dit hoofdstuk de toegestane functies en activiteiten beschreven voor een specifieke locatie binnen het plangebied. Alhoewel de regels niet hoeven te voldoen aan de SVBP, en er dus over 'functies en activiteiten' wordt gesproken in plaats van 'bestemmingen', staan deze op de verbeelding behorend bij onderhavig plan nog wel aangeduid als zijnde 'bestemming'. Dit vanwege het feit dat het plan anders niet juist gepubliceerd kan worden op de (nog tijdelijke) landelijke voorziening www.ruimtelijkeplannen.nl. Voor onderhavig voorbeeld-TAM-omgevingsplan voor de Marktstraat 7-9 is beoogd zoveel mogelijk aansluiting te vinden bij de regels en bepalingen voor vergelijkbare functies en activiteiten uit het tijdelijk deel omgevingsplan Apeldoorn. Deze zijn wel dusdanig omgevormd dat deze voldoen aan de regels van de Omgevingswet. Daar waar mogelijk is voorgesorteerd op het nog op te stellen nieuwe, permanente omgevingsplan voor de gemeente Apeldoorn dat op dit moment nog in ontwikkeling is.

Hoofdstuk 3: Algemene regels

Voor dit hoofdstuk zijn er algemene bepalingen opgenomen die alleen betrekking hebben op de artikelen uit dit TAM-omgevingsplan. Hier zijn bijvoorbeeld opgenomen de algemene bouw- en functieregels, alsmede afwijkingsregels en maatwerkvoorschriften, zoals deze voorheen in de bestemmingsplannen golden. Deze zijn ook opgenomen in het omgevingsplan van rechtswege van de gemeente Apeldoorn.

Hoofdstuk 4: Algemene procedureregeling

In TAM-omgevingsplannen hoeven geen bepalingen te worden opgenomen voor het overgangsrecht. Echter, in onderhavig TAM-omgevingsplan Hoofdstuk 22af Marktstraat 7-9 wordt het toegestaan om op de begane grond en op de verdieping van de Marktstraat 7 horeca in de vorm van een restaurant te realiseren en wordt het bestaande bouwvlak van de Marktstraat 9 verwijdert. Daarom zijn er overgangsrechtelijke bepalingen opgenomen, zodat de bestaande functies mogen worden voortgezet zolang de nieuwe ontwikkeling nog niet is gerealiseerd.

Bijlagen bij de regels

Conform kernvereiste 1 wordt er zo min mogelijk gebruik gemaakt van bijlagen bij regels, om het plan zo overzichtelijk mogelijk te houden. Voor dit plan zijn er twee bijlagen opgenomen bij de regels die enerzijds uiteenzetten welke bedrijfsfuncties, horeca en/of maatschappelijke functies zijn toegestaan en anderzijds zijn gekoppeld aan de beoordelingsregels voor parkeren.

Verbeelding

De verbeelding die is opgesteld voor het TAM-omgevingsplan Hoofdstuk 22af Marktstraat 7-9 dient te worden opgesteld conform de technische eisen van IMRO2012. Dat betekent dat de verschillende functies in het plangebied op de verbeelding als 'bestemmingen' zijn opgenomen. Maatvoeringsaanduidingen zijn als zodanig op de verbeelding opgenomen. Dit vanwege het feit dat het plan anders niet door de validator van ruimtelijke plannen komt.

Hoofdstuk 6 Haalbaarheid

6.1 Financiële Haalbaarheid

Afdeling 13.6 van de Omgevingswet gaat in over het kostenverhaal bij activiteiten en activiteiten vanwege gebruikswijzigingen. Daarin is bepaald dat het niet is toegestaan om aangewezen bouw- of gebruiksactiviteiten te verrichten zonder het kostenverhaal geregeld te hebben. Het kostenverhaal kan daarbij zowel via privaatrechtelijke weg met een overeenkomst als via publiekrechtelijke weg met regels in het omgevingsplan worden vastgelegd.

Het voorliggende plan wordt volledig gerealiseerd op particulier initiatief. De gemeente en de initiatiefnemer hebben een anterieure overeenkomst gesloten waarin de rechten en plichten van zowel de initiatiefnemer als de gemeente zijn aangegeven, alsmede de definitieve regeling van kostenverhaal. Met deze overeenkomst is het kostenverhaal voor dit plan verzekerd.

6.2 Maatschappelijke Haalbaarheid

Op grond van artikel 10.2 van het Omgevingsbesluit wordt bij het vaststellen van een omgevingsplan aangegeven hoe burgers, bedrijven, maatschappelijke organisaties en bestuursorganen bij de voorbereiding zijn betrokken en wat de resultaten daarvan zijn. Daarbij moet worden aangegeven op welke wijze invulling is gegeven aan het toepassen van eventueel gemeentelijk participatiebeleid.

De directe omgeving van het plangebied wordt per informatiebrief geinformeerd over het voornemen. Door middel van deze brief krijgen omwonenden en pandeigenaren de mogelijkheid om te reageren op de voorgenomen ontwikkeling.

Bijlage 1 Beleidsregel Parkeren

Bijlage 1 Beleidsregel parkeren

Bijlage 2 Procedureschema

Ontwerpplan ter inzage
Vaststelling door gemeenteraad
Terinzagelegging vastgesteld plan

Bijlage 1 Historisch Bodemonderzoek (P.m.)