Bloemenkamp 5A Beemte Broekland
Wijzigingsplan - gemeente Apeldoorn
Vastgesteld op 11-10-2022 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
1.1 plan
Het wijzigingsplan Bloemenkamp 5A Beemte Broekland met identificatienummer NL.IMRO.0200.wp1028-vas1 van de gemeente Apeldoorn, zijnde een wijziging van het bestemmingsplan.
1.2 wijzigingsplan
De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.
1.3 bestemmingsplan
Het bestemmingsplan Beemte Noord met identificatienummer NL.IMRO.0200.bp1250-vas2 van de gemeente Apeldoorn.
1.4 Overige begrippen
Voor de overige begrippen is artikel 1 van het bestemmingsplan Beemte Noord van overeenkomstige toepassing.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Voor de wijze van meten is artikel 2 van het bestemmingsplan Beemte Noord van overeenkomstige toepassing.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch
Voor de gronden met de bestemming 'Agrarisch' zijn de regels van artikel 3 behorende bij het bestemmingsplan 'Beemte Noord' van overeenkomstige toepassing met dien verstande dat artikel 3.2 Bouwregels, bij 'bedrijfsgebouwen en overkappingen' en onder 'bijzondere regels', wordt aangevuld met het volgende gedachtestreepje:
- het vergroten van de oppervlakte van bestaande dierenverblijven op de Bloemenkamp 5a is niet toegestaan.
Artikel 4 Groen - Landschapselement
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Groen - Landschapselement' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. aanleg, versterking en instandhouding van groenvoorzieningen en ter plaatse voorkomende waardevolle beplanting en landschapselementen;
- b. voorzieningen voor de waterhuishouding;
- c. voor zover aangeduid gelden tevens de regels voor gebiedsaanduidingen van hoofdstuk 3 met de daarbij behorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
4.2 Bouwregels
Naast de algemene bouwregels van artikel 7 en de regels voor gebiedsaanduidingen van hoofdstuk 3 gelden de specifieke regels van het navolgende bebouwingsschema.
Bebouwing | Maximum bouwhoogte | Bijzondere regels | ||||||||||
Bouwwerken, geen gebouw zijnde, met uitzondering van overkappingen | 2 m |
4.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen met het oog op de bescherming van de bijzondere landschapselementen nadere eisen stellen aan de omvang en situering van bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
Op het stellen van nadere eisen zijn de in artikel 11 opgenomen procedureregels van toepassing.
Artikel 5 Overige Zone - Lage Archeologische Verwachtingswaarde
Voor de gronden met de aanduiding 'overige zone-lage archeologische verwachtingswaarde' zijn de regels van artikel 15 behorende bij het bestemmingsplan 'Beemte Noord' van overeenkomstige toepassing.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 6 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 7 Algemene Bouwregels
Op het wijzigingsplan zijn de algemene bouwregels van artikel 11 behorende bij het bestemmingsplan van overeenkomstige toepassing met dien verstande dat artikel 11.1 wordt aangevuld met een sub l.
l. Een omgevingsvergunning voor het bouwen wordt slechts verleend indien bij de aanvraag wordt aangetoond dat in voldoende mate ruimte aanwezig is voor het parkeren van auto's en fietsen en het laden en lossen van goederen. Dit volgens de 'Beleidsregel Parkeren zoals vastgesteld op 21 maart 2019, en is opgenomen in bijlage 2 van de Bijlagen bij de regels, dan wel haar rechtsopvolger.
Artikel 8 Algemene Gebruiksregels
Op het wijzigingsplan zijn de algemene gebruiksregels van artikel 12 behorende bij het bestemmingsplan van overeenkomstige toepassing met dien verstande dat artikel 12.2.1 wordt aangevuld met een sub h.
h. Als gebruik in strijd met de bestemming geldt het gebruik van gronden en bouwwerken waarbij niet in voldoende mate ruimte aanwezig is voor het parkeren van auto's en fietsen en het laden en lossen van goederen. Dit volgens de 'Beleidsregel Parkeren' zoals vastgesteld op 21 maart 2019, die is opgenomen in bijlage 2 van de Bijlagen bij de regels, dan wel haar rechtsopvolger.
Artikel 9 Overige Zone- Voorwaardelijke Verplichting
Ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - voorwaardelijke verplichting' wordt de omgevingsvergunning om te bouwen ten behoeve van de functie zoals bedoeld in artikel 3 verleend indien:
a. de bebouwing wordt gepositioneerd overeenkomstig het in bijlage 1 Inrichtingsplan van de BIJLAGEN BIJ DE REGELS voorgeschreven erfinrichtingsplan.
b. de beplanting is aangeplant overeenkomstig het Inrichtingsplan van de BIJLAGEN BIJ DEREGELS voorgeschreven erfinrichtingsplan.
Artikel 10 Algemene Afwijkingsregels
Op het wijzigingsplan zijn de algemene afwijkingsregels van artikel 18 van het bestemmingsplan van overeenkomstige toepassing.
Artikel 11 Algemene Procedureregels
Een beslissing omtrent het stellen van nadere eisen wordt niet genomen dan nadat belanghebbenden schriftelijk in kennis zijn gesteld van het voornemen tot het stellen van nadere eisen en in de gelegenheid zijn gesteld zienswijzen tegen die voorgenomen nadere eisen bij burgemeester en wethouders in te dienen.
Artikel 12 Verwijzing Naar Andere Wettelijke Regelingen
Bij een verwijzing naar andere wettelijke regelingen is bedoeld de desbetreffende wet zoals die luidt op het tijdstip van terinzageleggen van het ontwerp van dit plan.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 13 Overgangsrecht Bouwwerken
13.1 Overgangsrecht
Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
- a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
13.2 Afwijken
Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
13.3 Overgangsrecht niet van toepassing
Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
Artikel 14 Overgangsrecht Gebruik
14.1 Overgangsrecht
Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
14.2 Ander strijdig gebruik
Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
14.3 Onderbreken gebruik onder overgangsrecht
Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
14.4 Overgangsrecht niet van toepassing
Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 15 Slotregel
Deze regels kunnen worden aangehaald als: Regels van het wijzigingsplan.
Vastgesteld bij besluit van burgemeester en wethouders van de gemeente Apeldoorn
d.d. | 11 oktober 2022 | nr. | 4423989 |
Mij bekend,
De secretaris,
Namens hem:
Piet Stoop
afdelingshoofd Omgevingsrecht en Vergunningen
1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Op het perceel aan de Bloemenkamp 5(a) te Beemte Broekland (de planlocatie) bevindt zich een agrarisch bedrijf. Het verzoek behelst de uitbreiding van het huidige agrarische bouwvlak om daarmee een nieuw te bouwen loods mogelijk te maken. De uitbreiding voorziet niet in vergroting van de huidige stallen ten behoeve van intensieve veehouderij (kalverenstallen).
1.2 Ligging En Begrenzing
De planlocatie bevindt zich in Beemte Broekland, kadastraal bekend als gemeente Apeldoorn, sectie E, nrs. 5328, 5329, 5096 en 5275. Het agrarisch bedrijf is, inclusief de vergunde bdrijfswoning, geclusterd gelegen binnen een agrarisch bouwvlak.
Uitsnede en begrenzing plangebied Bloemenkamp 5(a) te Beemte Broekland
1.3 Geldend Bestemmingsplan
Het perceel Bloemenkamp 5(a) Beemte Broekland is gelegen binnen de grenzen van het gebied waarvoor het bestemmingsplan Beemte Noord geldt. Dit plan is vastgesteld op 16 januari 2020. Het heeft de bestemming 'agrarisch' met functieaanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - niet grondgebonden veehouderij'. Tevens heeft het de gebiedsaanduiding 'overige zone- lage archeologische verwachtingswaarde' en deels een 'overige zone - hoge archeologische verwachtingswaarde'.
Uitsnede geldend bestemmingsplan Bloemenkamp 5(a) Beemte Broekland
1.4 Werkwijze En Opzet Van De Toelichting
De toelichting begint met een beschrijving van het relevante beleidskader in hoofdstuk 2. Vervolgens wordt in hoofdstuk 3 de bestaande en vast te leggen situatie in het plangebied beschreven. In hoofdstuk 4 wordt de ruimtelijke en functionele opzet besproken. In het daarop volgende hoofdstuk 5 wordt de uitvoerbaarheid nader toegelicht en hoofdstuk 6 geeft de juridische planopzet weer. Afsluitend zijn de resultaten van inspraak en overleg opgenomen.
2 Beleidskader
2.1 Nationale Omgevingsvisie
Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) vastgesteld. Deze Omgevingsvisie vervangt de structuurvisie Infrastructuur en Ruimte uit 2012. De NOVI is een nieuw instrument uit de Omgevingswet en loopt vooruit op de verwachte inwerkingtreding 1 juni 2022. Met de NOVI geeft het Rijk een langetermijnvisie op de toekomst en de ontwikkeling van de leefomgeving voor Nederland in 2050. Uitgangspunt in de nieuwe aanpak is dat ingrepen in de leefomgeving niet los van elkaar plaatsvinden, maar in samenhang.
Uitgangspunt van de NOVI is dat Nederland staat voor grote en complexe opgaven die zowel lokaal als regionaal, nationaal als internationaal spelen. Deze opgaven als klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw zullen Nederland flink veranderen. De NOVI biedt een perspectief om deze grote opgaven aan te pakken. Daarbij is Omgevingskwaliteit het kernbegrip: dat wil zeggen ruimtelijke kwaliteit én milieukwaliteit.
De NOVI stelt daartoe als aanpak voor: integraal, samen met andere overheden en maatschappelijke organisaties, en met meer regie vanuit het Rijk. Op die manier zullen de volgende vier prioriteiten worden aangepakt:
1. Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie
2. Een duurzaam en (circulair) economisch groeipotentieel
3. Sterke en gezonde steden en regio's
4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied
Voor de vier prioriteiten geldt dat zowel voor de lange als de korte termijn maatregelen nodig zijn, die in de praktijk voortdurend op elkaar inspelen:
- 1. De NOVI heeft de ambitie dat Nederland in 2050 klimaatbestendig en waterrobuust is en een duurzame energievoorziening kent. Daartoe moeten per direct functies die gebruik maken van de fysieke leefomgeving meer worden afgestemd op de eigenschappen van het bodem-watersysteem. Verder vraagt dit op lange termijn om ruimte, onder meer voor windmolens en zonnepanelen. Daarbij zijn aanpassingen aan de energie-infrastructuur voor opslag en transport van duurzame energie nodig.
- 2. De ambitie voor de lange termijn van de NOVI op het vlak van de 2e prioriteit is: het duurzaam en circulair maken van de economie en energievoorziening en het versterken van de kwaliteit van de leefomgeving. Locaties van nieuwe kantoren, bedrijventerreinen, grootschalige logistieke functies en datacentra moeten passen bij het verkeers- en vervoersnetwerk, goed afgestemd zijn op de vraag van bedrijven én de economische vitaliteit en de kwaliteit en aantrekkelijkheid van stad en land versterken. De uitdaging is om deze lange termijn-ambitie te bereiken, terwijl we op korte termijn proberen de gevolgen van de COVID-19-pandemie voor de economie zoveel als mogelijk te beperken.
- 3. Voor wat betreft prioriteit 3 zet de NOVI in op het bouwen aan sterke, aantrekkelijke en gezonde steden. De ambitie is om een goed bereikbaar netwerk van steden en regio's te realiseren door te werken aan de verdere ontwikkeling van het Stedelijk Netwerk Nederland. De grote actuele woningbehoefte vraagt tegelijkertijd om oplossingen op korte termijn. De woningbouwontwikkeling moet plaatsvinden in lijn met de ambities van de integrale verstedelijkingsstrategie, zo veel mogelijk in bestaand stedelijk gebied, klimaatbestendig en natuurinclusief. Het aanbod en de kwaliteit van het groen in de stad worden versterkt en de aansluiting op het groene gebied buiten de stad wordt verbeterd.
- 4. De stikstofproblematiek raakt zowel het landelijk gebied als diverse economische sectoren zwaar. De waarde van natuur, landschap én de toekomst van de landbouw staan onder druk. Daarbij is verbetering van de biodiversiteit niet alleen een ecologische, maar nadrukkelijk ook een economische uitdaging, die op de korte termijn om een doortastende aanpak vraagt. Houdbare oplossingen vragen echter tijd. Voor de lange termijn neemt de NOVI zich daarom geleidelijke en zorgvuldige herindeling van het landelijk gebied voor, onder meer gericht op kringlooplandbouw in goed evenwicht met natuur en landschap. Dit draagt bij aan een landelijk gebied waar het prettig wonen, werken en recreëren is en waarin ruimte is en blijft voor economisch vitale landbouw als belangrijke drager van het platteland.
Al deze ambities vragen veel van de leefomgeving. Daarbij moeten onvermijdelijk keuzes worden gemaakt. In de NOVI geeft het Rijk kaders en richting voor deze keuzes. Centraal bij de afweging van belangen staat een evenwichtig gebruik van de fysieke leefomgeving, zowel van de boven- als van de ondergrond: een 'omgevingsinclusieve benadering'. De NOVI onderscheidt daarbij drie afwegingsprincipes:
1. Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies;
2. Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal; en
3. Afwentelen wordt voorkomen.
Het Rijk zal bij de uitvoering van de NOVI zichtbaar maken hoe de omgevingsinclusieve benadering vorm krijgt en de afwegingsprincipes benut worden.
Betekenis voor dit wijzigingsplan
Dit wijzigingsplan is in lijn met de uitgangspunten van het NOVI.
2.2 Omgevingsvisie Gaaf Gelderland
Op 19 december 2018 hebben provinciale staten de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland vastgesteld. De Omgevingsvisie gaat over 'Gaaf Gelderland'. 'Gaaf' is een woord met twee betekenissen. 'Gaaf' betekent 'mooi' en gaat over wat – historisch en landschappelijk gezien - heel en mooi en ongeschonden is. Het beschermen waard. Maar 'Gaaf' verwijst ook naar dat wat 'cool' en nieuw en vernieuwend is; aantrekkelijk voor nieuwe generaties. Het ontwikkelen waard. Beide kanten zijn van toepassing op Gelderland en onlosmakelijk verbonden met de Gelderlanders. Beide aspecten zijn dan ook opgenomen in de Gelderse Omgevingsvisie.
Een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland staat daarbij centraal.
Gezond en veilig is een gezonde leefomgeving, schone en frisse lucht, een schoon milieu, een niet vervuilde bodem, voldoende schoon en veilig (drink)water, bescherming van onze flora en fauna. Dat is voorbereid zijn op klimaatverandering, zoals hitte, droogte, bosbranden en overstromingen. En dat is aandacht hebben voor verkeersveiligheid en veilige bedrijvigheid.
Schoon en welvarend is een dynamisch, duurzaam en aantrekkelijk woon-, werk- en ondernemersklimaat, goed bereikbaar en met een goed functionerende arbeidsmarkt en dito kennis- en onderwijsinstellingen. Maar dat is ook: het tegengaan van schadelijke uitstoot, afval en uitputting van grondstoffen. En: het investeren in nieuwe, alternatieve vormen van energie.
De visie geeft zeven ambities voor een duurzaam, verbonden en economisch krachtig Gelderland, onder andere op het terrein van economisch vestigingsklimaat en het woon- en leefklimaat. Met vier spelregels of Doe-principes' – DOEN, LATEN, ZELF en SAMEN – geeft de provincie hier werking aan. Tezamen vormen zij het kader waarbinnen de provincie werkt en afwegingen maakt.
2.3 Omgevingsverordening Gelderland
Op grond van artikel 4.1 van de Wet ruimtelijke ordening kunnen, indien provinciale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, bij of krachtens provinciale verordening regels worden gesteld omtrent de inhoud van bestemmingsplannen en omtrent de daarbij behorende toelichting. De provinciale verordening
Provinciale staten van Gelderland hebben van deze bevoegdheid gebruik gemaakt door op 24 september 2014 de Omgevingsverordening Gelderland vast te stellen. Sindsdien is de Omgevingsverordening een aantal keren geactualiseerd en herzien. In deze Omgevingsverordening zijn de provinciale verordening (op grond van artikel 4.1 Wro), milieuverordening, waterverordening en verkeersverordening samengevoegd. Voor zover het de provinciale verordening betreft bevat de omgevingsverordening alleen regels die tot de gemeentebesturen zijn gericht en geen rechtstreeks werkende, burgers bindende regels.
De Omgevingsverordening is een van de instrumenten om de ambities uit Omgevingsvisie te realiseren. In de verordening zijn regels opgenomen die nodig zijn om de provinciale ambities waar te maken, provinciale belangen veilig te stellen of wettelijke plichten na te komen. Net als de Omgevingsvisie richt de Omgevingsverordening zich op de inrichting en kwaliteit van de Gelderse leefomgeving. In de Omgevingsverordening zijn bijna alle regels op het gebied van ruimtelijke ordening, milieu, natuur, water, verkeer en bodem opgenomen.
De provincie zet de verordening als juridisch instrument voor het afdwingen van de doorwerking van het provinciaal beleid alleen in voor die onderdelen van het beleid waarvoor algemene regels noodzakelijk zijn om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.
Betekenis voor dit wijzigingsplan
Deze wijziging is niet in strijd met de doelen van de Omgevingsvisie en Omgevingsverordening Gelderland.
2.4 Verkeer En Parkeren
2.4.1 Verkeersvisie 2016 - 2030
Het gemeentelijk verkeersbeleid is vastgelegd in de Verkeersvisie 2016 – 2030 (vastgesteld juli 2016). De Verkeersvisie werkt de ambities voor Apeldoorn uit de structuurvisie 'Apeldoorn biedt ruimte' uit voor het onderdeel Mobiliteit.
Comfortabele gezinsstad: iedereen kan zich veiligverplaatsen en er is sprake van een bereikbare, leefbare en aantrekkelijke (binnen)stad. De fietsis het primairevervoermiddel; ook het openbaar vervoer speelt een belangrijke rol in de verplaatsingen.
Toeristisch toplandschap: de attracties, bezienswaardigheden en evenementen zijn ook bij piekdruktegoed bereikbaar. Na een bezoek aan bijvoorbeeld de attractieparken aan de rand van de Veluweweet men de weg naar de binnenstadte vinden.
Veelzijdige economie: winkels, kantoren en bedrijven zijn goed bereikbaar. Apeldoorn wordt goed ontsloten door de A1 en de A50 en een aantal provinciale wegen. De doorstromingop de hoofdwegen en met name op de Ringis essentieel. De binnenstad moet met alle vervoermiddelen goed toegankelijk blijven. Bij de bedrijventerreinenen werkgebieden kunnen zowel openbaar vervoer als de (e-)fiets naast de auto een steeds belangrijker rol spelen.
Lokale duurzaamheid: er moet een omslag worden gemaakt van het gebruik van fossiele brandstoffen naar het gebruik van elektriciteiten waterstof. Hierin spelen vooral marktpartijen en beslissingen op landelijk en Europees niveau een rol. De (e-)fietskan eveneens aan de doelstellingen van energieneutraliteit en uitstootvrij en daarmee aan een gezonde en schoneleefomgeving bijdragen. Op lokaal niveau zet Apeldoorn zich in voor een snelle overgang van het gebruik van fossiele brandstoffen naar het gebruik van duurzame energie.
De ambities uit de structuurvisie zijn vertaald in de volgende kernopgaven:
Kernopgave 1: Apeldoorn fietsstad: meer ruimte voor de fiets. Om deze opgave te realiseren wordt het gebruik van de fiets, ook in het voor- en natransport, gestimuleerd; worden de fietsroutes sneller en directer gemaakt en wordt het fietsgebruik veiliger gemaakt.
Kernopgave 2: Transitie van aanbodgericht naar vraaggericht en efficiënt openbaar vervoer. Om deze opgave te realiseren wordt een nieuw OV-netwerk ontwikkeld, wordt duurzaam en innovatief openbaar vervoer geïntroduceerd, worden de OV-knooppunten versterkt en worden nieuwe kansen die ontstaan door recreatie- en evenementenstromen benut.
Kernopgave 3: Beter en veilig gebruik van de infrastructuur. Om deze opgave te realiseren wordt de doorstroming op de hoofdwegen verbeterd, wordt bijgedragen aan de doorstroming op regionale en landelijke hoofdwegen, wordt (dynamische) informatie over parkeergelegenheden en over de drukte op wegen verstrekt, worden de parkeernormen geactualiseerd en wordt het parkeren gebruikersvriendelijker gemaakt.
In de Verkeersvisie worden deze (kern)opgaven vervolgens uitgewerkt in concrete voorgenomen maatregelen.
2.4.2 Parkeerbeleid
Het gemeentelijk parkeerbeleid is vastgelegd in de Parkeervisie fiets en auto (vastgesteld 21 maart 2019). De essentie van de parkeervisie is 'mogelijk maken waar het kan, reguleren waar het moet'.
Met de gestaag groeiende cijfers voor autobezit en -gebruik ontstaat een drietal gevolgen die om een beleidsmatige reactie vragen.
Het eerste gevolg is dat er tijden en plaatsen zijn waar meer vraag naar parkeerruimte is dan aanbod. Regulering richt zich dan op het optimaal verdelen van de beschikbare ruimte. Het invoeren van betaald parkeren is daarbij een goed instrument, met als effect dat plaatsen zo efficiënt mogelijk gebruikt worden.
Het tweede gevolg is dat er groepen autobezitters zijn die beschermd moet worden tegen overlast van parkeerders van 'buitenaf'. Meestal gaat het dan om het beschermen van bewoners in het centrum en de randen van de binnenstad of bij grote publiekstrekkers. Parkeervergunningen zijn daarbij het meest effectieve instrument, in combinatie met het stellen van parkeernormen, zodat de druk van geparkeerde auto's op de openbare ruimte per saldo niet toeneemt.
Het derde gevolg is de uitstoot van auto's en de ruimte en aanblik van geparkeerde auto's voor de omgeving. Zoekverkeer levert extra uitstoot op, reden om parkerend verkeer een goede voorziening te bieden. Om het aantrekkelijker te maken om met de fiets naar de binnenstad te komen, wordt in de parkeervisie sterk ingezet op het realiseren van extra mogelijkheden om fietsen bewaakt te kunnen stallen.
Daarnaast is parkeerbeleid van belang voor doorstroming van het verkeer (om bijvoorbeeld opstoppingen van auto's die willen parkeren op doorgaande wegen te voorkomen) en is er een economisch belang.
De parkeernormen zijn vastgelegd in de Beleidsregel Parkeren, die is vastgesteld op 21 maart 2019. Deze beleidsregel is een nadere uitwerking van de Parkeervisie fiets en auto. De beleidsregel legt vast wat wordt verstaan onder het realiseren van 'voldoende parkeerruimte voor auto en fiets en voor laden en lossen'. De beleidsregel geeft inzicht in het aantal, de kwaliteit en de plek van de te realiseren parkeerplaatsen. Het bepalen van 'voldoende parkeerruimte' gebeurt bijvoorbeeld door het hanteren van parkeernormen voor fietsen en auto's. De beleidsregel dient als toetsingskader bij het opstellen van nieuwe bestemmingsplannen en bepaalt hoe de parkeerregel in bestemmingsplannen wordt toegepast. De Beleidsregel Parkeren vervangt de notitie Actualisatie Parkeernota (2004) en de daarin opgenomen parkeernormen. Voor aanvragen om een ruimtelijke ontwikkeling waarvoor het bestemmingsplan moet worden herzien en die zijn ingediend voor vaststelling van de Beleidsregel Parkeren is de Beleidsregel Parkeren niet van toepassing maar wordt getoetst aan de notitie Actualisatie Parkeernota (2004), tenzij de Beleidsregel Parkeren in het voordeel van de verzoeker uitpakt.
Betekenis voor dit wijzigingsplan
Deze wijziging is niet in strijd met de doelen van het parkeerbeleid.
2.5 Waterbeleid
2.5.1 Waterschapsbeleid
In 2015 heeft Waterschap Vallei en Veluwe het Waterbeheerprogramma 2016-2021 vastgesteld. Hierin beschrijft het waterschap de ambities en doelen voor het waarborgen van de waterveiligheid, het zorgen voor voldoende én schoon oppervlaktewater, het zuiveren van afvalwater en het verder ontwikkelen van samenwerkings- en innovatiemogelijkheden. Op basis van nieuwe opgaven als klimaatverandering, zuivering van complexe stoffen en maatschappelijk ontwikkelingen zoals het streven naar een duurzaamheid en circulaire economie zijn zes ambities geformuleerd:
- 1. Beschermen tegen overstromingen
- 2. Zorgen voor de juiste hoeveelheid water
- 3. Zorgen voor de goede oppervlaktewaterkwaliteit
- 4. Schoon en vuil water worden zoveel mogelijk gescheiden
- 5. Afwalwaterketen en watersysteem samen met de partners als één geheel beheren
De ambities zijn voor de programma's waterveiligheid, watersysteem (voldoende en schoon) en waterketen vertaald in doelen en maatregelen voor 2021.
Uitgangspunt wijzigingsplan
Bij veranderingen op of rondom het oppervlaktewater en waterkeringen evenals bij de realisatie van voldoende waterberging voor nieuwe ontwikkelingen zijn de regels van de keur van het waterschap van toepassing.
2.5.2 Gemeentelijk beleid
2.6 Welstandsbeleid
Artikel 12a van de Woningwet verplicht iedere gemeente om een welstandsnota vast te stellen. Die welstandsnota moet, in de vorm van beleidsregels, criteria bevatten voor de welstandstoetsing. Om te voldoen aan deze verplichting heeft de gemeenteraad in juni 2017 de Welstandsnota 2017-2020 'Aantrekkelijk Apeldoorn' vastgesteld. In december 2020 heeft de gemeenteraad besloten de gelding van deze nota te verlengen tot het moment dat voor het hele grondgebied van de gemeente Apeldoorn een omgevingsplan op grond van de Omgevingswet in werking is. De welstandsnota is het kader waaraan de onafhankelijke Commissie Ruimtelijke Kwaliteit toetst of aanvragen om omgevingsvergunning voor het bouwen voldoen aan redelijke eisen van welstand.
Doel van de welstandsnota is het zorgen voor een goede balans tussen het borgen van de basiskwaliteit van de ruimtelijke leefomgeving en het bieden van ruimte aan initiatiefnemers. Bij de welstandsnota hoort een website die het welstandsbeleid voor iedereen toegankelijk maakt.
De gemeente Apeldoorn vindt het belangrijk dat er overal in de gemeente een goede omgevingskwaliteit is. Zo moet het veilig en leefbaar zijn. Sommige gebieden vindt de gemeente extra belangrijk. In deze gebieden streeft de gemeente naar een nog hogere omgevingskwaliteit. Er zijn daarbij drie soorten gebieden te onderscheiden:
- 1. Apeldoornse identiteitsdragers: dit zijn gebieden die typisch zijn voor de gemeente Apeldoorn. Het zijn vaak al gebieden met een hoge kwaliteit en dat willen we graag zo houden. Denk hierbij aan de cultuurhistorische beschermde gebieden, de beken en sprengen en natuurgebieden en parken.
- 2. Zichtbare locaties: dit zijn gebieden waar veel inwoners en bezoekers komen en die goed zichtbaar zijn. De kwaliteit kan op veel plekken beter. Denk hierbij aan de locaties zichtbaar langs de snelweg en langs de ring. Ook drukke voorzieningen, zoals het centrum en het theater, horen hierbij.
- 3. Dynamische gebieden: dit zijn de gebieden waar veel ontwikkelingen worden verwacht. Kwaliteit toevoegen kan het makkelijkste op het moment dat gebieden zich ontwikkelen. Denk hierbij aan het centrum en de kanaalzone.
De exacte locaties van deze gebieden staan op de website van de gemeente Apeldoorn, bij het onderwerp 'welstandsbeleid' onder het kopje 'prominente gebieden of gebouwen'.
De nota werkt vanuit een piramide:
Afbeelding 4: piramide welstand
- Vergunningvrije bouwwerken: geen welstandstoetsing
Onder deze categorie valt het grootste deel van de bouwwerken; - Veelvoorkomende bouwwerken:eenduidige criteria die voor de hele gemeente gelijk zijn.
Het grootste deel van de vergunningplichtige bouwwerken, zoals erkers en dakkapellen, valt onder deze categorie. In deze categorie is ook het reclamebeleid ondergebracht; - Specifieke bouwwerken: welstandstoetsing op basis van gebiedsgerichte doelstellingen
Onder deze categorie vallen de grotere bouwplannen. De gebiedsgerichte doelstellingen zijn per dorp, wijk, gebied of gebiedstype geformuleerd. Het werken met doelstellingen die de kernkwaliteiten van het gebied beschrijven in plaats van te werken met stringente criteria waaraan het bouwwerk moet voldoen, maakt verschillende ontwerpoplossingen mogelijk en biedt daarmee ruimte voor de initiatiefnemer.
Betekenis voor dit wijzigingsplan
Deze wijziging is niet in strijd met de doelen van het welstandsbeleid.
3 Bestaande Situatie Plangebied En Omgeving
3.1 Historie
Het plangebied heeft vóór deze bestemmingswijziging al een agrarische functie. In die zin verandert de functie en ook de omgeving niet. Op 7 maart 2019 heeft de gemeenteraad van Apeldoorn besloten om in de directe omgeving, waaronder het belendende perceel ten westen van het plangebied, een zonneveld te vergunnen, voor een periode van maximaal 30 jaar.
3.2 Ruimtelijke En Functionele Structuur
Het plangebied zelf en de directe omgeving daarvan betreft agrarisch gebied buiten de bebouwde kom. Het bevindt zich (op grotere schaal bezien) in het overgangsgebied tussen de IJssel en de Veluwe, en kenmerkt zich door in hoofdzaak een agrarisch landschap. Het landschap staat hoofdzakelijk ten dienste van de agrarische functie als ook de woonfunctie. In de omgeving komen enkele woonpercelen voor, maar op ruime afstand van het plangebied. Nabij het plangebied komt een hoogspanningsleiding voor. Zoals vermeld zijn delen in de omgeving in gebruik als zonneveld (geplaatste zonnepanelen).
3.3 Groenstructuur
De planlocatie bevindt zich in een gebied waar de Wet natuurbescherming betreffende houtopstanden van toepassing is en het bevindt zich nabij een gebied met beekdalen. Aangezien het plangebied het bouwperceel betreft, zijn er geen gevolgen m.b.t. deze beide gebieden. Het erfinrichtingsplan voegt zich naar de kenmerken van het gebied.
Onderstaand een uitsnede van de gemeentelijke groenstructuurkaart en legenda van de omgeving.
3.4 Verkeer En Vervoer
Het plangebied is gelegen in het buitengebied op afstand van doorgaande wegen. Deze wijziging heeft geen nadelige impact voor het bestaande verkeer en vice versa.
3.5 Kabels En Leidingen
Kabels en leidingen zijn bestaand, de te realiseren nieuwbouw wordt, voor zover van toepassing, aangesloten op de bestaande infrastructuur.
4 Ruimtelijke En Functionele Opzet
Dit hoofdstuk geeft de ruimtelijke opzet van het plangebied. (korte samenvatting hoofdstuk)
4.1 Bebouwing
Het plangebied beslaat een bestaand bouwvlak waarop reeds bebouwing ten behoeve van de agrarische functie aanwezig is. De uitbreiding van het bouwvlak ziet op de nieuwbouw van een agrarische loods.
4.2 Infrastructuur
De bestaande infrastructuur blijft ongewijzigd.
4.3 Verkeersontsluiting En Parkeren
De nieuwbouw van de loods heeft geen directe gevolgen voor de locale verkeersontsluiting en het parkeren.
5 Uitvoerbaarheid
5.1 Milieuaspecten
5.1.1 Inleiding
Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (verder: Bro) moet de gemeente in de toelichting op het wijzigingsplan een beschrijving opnemen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een ruimtelijk plan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening.
In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de thema's bodem, milieuzonering, geluid, luchtkwaliteit en externe veiligheid. Ook is een paragraaf gewijd aan het al dan niet noodzakelijk zijn van een milieueffectrapportage of milieueffectbeoordeling.
5.1.2 Bodem
Onderzocht moet worden of de bodem verontreinigd is en wat voor gevolgen een eventuele bodemverontreiniging heeft voor de uitvoerbaarheid van het plan. Een nieuwe bestemming mag pas worden opgenomen als is aangetoond dat de bodem geschikt (of geschikt te maken) is voor de nieuwe of aangepaste bestemming. Wanneer (een deel van) de bodem in het plangebied verontreinigd is, moet worden aangetoond dat het wijzigingsplan, rekening houdend met de kosten van sanering, financieel uitvoerbaar is. Bodemonderzoeken mogen in de regel niet ouder dan 5 jaar oud zijn. Uitzondering hierop zijn de plannen waar de bodem niet verdacht is op bodemverontreiniging en/of bodemonderzoeken de bodemkwaliteit voldoende weergeven en er geen onoverkomelijke problemen te verwachten zijn bij de wijziging.
Indien er sprake is van bouwactiviteiten, is ook in het kader van de omgevingsvergunning onderzoek naar de kwaliteit van de bodem nodig. Deze bodemonderzoeken mogen wettelijk niet ouder zijn dan 5 jaar.
Hiernaast geldt dat de gemeente Apeldoorn bevoegd gezag is in het kader van het Besluit bodemkwaliteit. In het Besluit bodemkwaliteit wordt hergebruik van licht verontreinigde grond mogelijk gemaakt. De gemeente Apeldoorn heeft hiervoor beleid opgesteld dat is vastgelegd in bodemkwaliteitskaarten en een bodembeheerplan.
Onderzoeksresultaten bodem
In de rapportage d.d. 21 april 2021 opgesteld door Hunneman Milieu-advies Raalte BV en opgenomen in bijlage 1 van de Bijlagen bij de toelichting, zijn de resultaten van het bodemonderzoek weergegeven. Hieruit blijkt dat in de bodem zintuiglijk en analytisch geen asbest is aangetroffen. In de bovengrond zijn lichtverhoogde gehalten aan zware metalen aangetoond. De aangetoonde gehalten vormen echter geen aanleiding voor nader onderzoek. Op basis van de onderzoeksresultaten is de actuele bodemkwaliteit afdoende vastgelegd en bestaand er vanuit het aspect bodem geen bezwaren voor de nieuwbouw van de loods. De bodem is daarmee geschikt bevonden voor de toekomstige functie.
5.1.3 Milieuzonering
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast.
Milieuzonering heeft twee doelen:
- het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
- het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden gebruikt de gemeente Apeldoorn de daarvoor algemeen aanvaarde VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden normaliter bepaald tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de dichtst daarbij gelegen situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het wijzigingsplan mogelijk is.
Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype rustige woonwijk. Een rustige woonwijk is ingericht volgens het principe van de functiescheiding: afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies voor; langs de randen is weinig verstoring door verkeer. Vergelijkbaar met de rustige woonwijk zijn rustig buitengebied, stiltegebied en natuurgebied. Daarvoor gelden dan ook dezelfde richtafstanden.
Een ander omgevingstype is het gemengd gebied. Een gemengd gebied is een gebied met een variatie aan functies; direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen behoren tot het omgevingstype gemengd gebied. Het gemengd gebied kent door de aanwezige variatie aan functies en situering al een hogere milieubelasting. Dit kan aanleiding zijn om gemotiveerd voor één of meer milieuaspecten een kleinere afstand aan te houden dan wordt geadviseerd voor een rustige woonwijk. Een geadviseerde afstand van 30 meter kan dan bijvoorbeeld worden gecorrigeerd tot 10 meter en een geadviseerde afstand van 100 meter tot 50 meter. Uitzondering op het verlagen van de richtafstanden vormt het aspect gevaar: de richtafstand voor dat milieuaspect wordt niet verlaagd.
De tabel geeft de relatie tussen milieucategorie, richtafstanden en omgevingstype weer.
milieucategorie | richtafstand tot omgevingstype rustige woonwijk | richtafstand tot omgevingstype gemengd gebied |
1 | 10 m | 0 m |
2 | 30 m | 10 m |
3.1 | 50 m | 30 m |
3.2 | 100 m | 50 m |
4.1 | 200 m | 100 m |
4.2 | 300 m | 200 m |
5.1 | 500 m | 300 m |
5.2 | 700 m | 500 m |
5.3 | 1.000 m | 700 m |
6 | 1.500 m | 1.000 m |
Het systeem van richtafstanden gaat uit van het principe van scheiding van functies: de richtafstandenlijst geeft richtafstanden tussenbedrijfslocatie en omgevingstype rustige woonwijk respectievelijk gemengd gebied. Binnen(hiervoor aangewezen) gebieden met functiemenging zijn milieubelastende en milieugevoelige functies op korte afstand van elkaar gesitueerd. Bij gebiedenmetfunctiemenging kan gedacht worden aan stads- en wijkcentra, horecaconcentratiegebieden en woongebieden met kleinschalige c.q. ambachtelijke bedrijvigheid. Het kan gaan om bestaande gebieden met functiemenging en om gebieden waar bewust functiemenging wordt nagestreefd, bijvoorbeeld om een grotere levendigheid tot stand te brengen. Voor gebieden met functiemenging wordt een aparte afweging gemaakt ten aanzien van de aan te houden afstand en de te nemen maatregelen in relatie tot het gewenste woon- en leefklimaat. Voor de toelaatbaarheid van activiteiten binnen gebieden met functiemenging gelden randvoorwaarden. Het gaat om kleinschalige, meest ambachtelijke bedrijvigheid en de activiteiten vinden hoofdzakelijk inpandig en overdag plaats.
Naast de geadviseerde milieuzonering voor bedrijven op basis van de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering', kunnen er ook nog afstandscriteria uit specifieke milieuwet- en regelgeving gelden. Denk hierbij aan de Wet milieubeheer, de agrarische geurwetgeving en de veiligheidsregelgeving. Deze regelgeving geldt uiteindelijk als toetsingskader voor de toegestane milieueffecten. Ook deze afstandscriteria worden meegenomen bij de beoordeling van nieuwe ontwikkelingen.
Onderzocht worden zowel de feitelijke invloed van de ter plaatse gevestigde en te vestigen milieubelastende functies als de invloed die kan uitgaan van milieubelastende functies die op grond van de geldende bestemming gevestigd kunnen worden.
Onderzoeksresultaten milieuzonering
Er is een quick-scan onderzoek uitgevoerd zonder een veldonderzoek.
In het onderstaande overzicht zijn de uitgangspunten van het onderzoek aangegeven:
Ligging planlocatie Korte toelichting keuze
Rustige woonwijk/rustig buitengebied Ja Het betreft hier Agrarisch buitengebied
Gemengd gebied Nee
Correctie mogelijk? Nee
Functiemenging Nee
Inwaartse zonering Nee
Uitwaartse zonering Ja Kalverhouderij uitbreiden met
werktuigenberging
De gewenste activiteit op de planlocatie is een uitbreiding van een kalverhouderij met een loods/werktuigenberging. De veebezetting en stallen wijzigen niet. Voor de gewenste activiteit op de planlocatie geldt een aan te houden milieuzone van 100 meter. Voor het houden van vee gelden specifieke afstanden. Aangezien de veehouderij uitsluitend uitbreidt met een werktuigenberging zijn de standaardafstanden uit de brochure bedrijven en milieuzonering toegepast.
Op ca 245 meter van de planlocatie bevindt zich op het perceel Bloemenkamp 6 te Beemte Broekland een woning. Dit gevoelige object bevindt zich dus buiten de geldende milieuzone. Vanuit milieuzonering doen zich derhalve geen belemmeringen voor ten aanzien van de voorgenomen wijziging.
In het geldende bestemmingsplan zijn in artikel 3.8 regels opgenomen voor het vergroten van een agrarisch bouwvlak. En in artikel 19.3 van het plan zijn algemene criteria voor wijziging opgenomen. Hieronder zijn de desbetreffende artikelen weergegeven, met daaronder in cursieve tekst de omschrijving van de toets aan het desbetreffende lid:
3.8 lid b wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen ten behoeve van het vergroten van bestaande bouwvlakken tot maximaal 1,5 ha, mits:
- 1. de afstand van het vergrootte gedeelte van het bouwvlak tot overige bestemmingen alsmede tot andere agrarische bouwvlakken ten minste 100 m bedraagt;
Hieraan wordt voldaan.
- 2. het niet het bouwvlak betreft van Gatherweg 28 te Vaassen;
Niet van toepassing.
- 3. vergroting noodzakelijk is in het verband met de agrarische bedrijfsvoering, hetgeen te dient worden aangetoond aan de hand van een bedrijfsplan;
De vergroting wordt noodzakelijk geacht voor de agrarische bedrijfsvoering. Genoegzaam is aangetoond dat er thans onvoldoende opslagruimte aanwezig is op het perceel voor machines, werktuigen, foerage afkomstig van de gronden, inventaris, hooi en stro en droge gewassen.
- 4. ten aanzien van de maatvoering en situering van de bebouwing de regels van de bestemming 'Agrarisch' op overeenkomstige wijze worden toegepast;
De nieuwbouw van de loods past binnen de bouwregels van de bestemming agrarisch.
- 5. aangetoond is dat vergroting van het bouwvlak, gelet op de omvang, ligging en aard van het agrarische bedrijf op de nieuwe locatie ten opzichte van in de nabijheid gelegen functies een zodanig beperkte milieuhinder veroorzaakt dat daardoor de belangen van deze functies niet in onevenredige mate worden geschaad;
De in dit hoofdstuk vermelde punten betreffende de uitvoerbaarheid laten zien dat aan dit punt wordt voldaan.
- 6. zorg gedragen wordt voor een goede landschappelijke inpassing op basis van het bepaalde in het 'Beeldkwaliteitsplan Beemte Noord', zoals opgenomen in Bijlage 5, waarbij wijziging ten behoeve van de bestemming 'Natuur' mogelijk is;
Voor de inrichting van het perceel is een inrichtingsplan gemaakt. Dit plan maakt onderdeel uit van de planregels.
- 7. in het wijzigingsplan de uitvoering van de landschappelijke inpassing door middel van een voorwaardelijke verplichting wordt vastgelegd;
Hieraan wordt voldaan.
- 8. in geval van een vergroting van een veehouderij het bepaalde in lid 3.5.4 onverminderd van toepassing is;
Hieraan wordt voldaan. Zie paragraaf 5.3 Natuurwaarden.
- 9. in geval van een vergroting van een niet grondgebonden veehouderij, door de GGD Noord- en Oost Gelderland een gezondheidskundig advies wordt uitgebracht.
Niet van toepassing.
Toepassing van de wijzigingsbevoegdheid als bedoeld in dit lid mag alleen plaatsvinden voor zover de in het gebied voorkomende waarden dan wel het in het plan beoogde stedenbouwkundige en landschappelijke beeld niet onevenredig worden aangetast. Hieraan wordt voldaan.
Voorts zijn de algemene criteria van artikel 19.3 van toepassing.
19.3 onder a Algemene criteria
Toepassing van wijzigingsbevoegdheden mag alleen plaatsvinden voor zover:
1. het in het plan beoogde stedenbouwkundig en landschappelijke beeld niet onevenredig worden aangetast;
Hieraan wordt voldaan.
2. de in het gebied voorkomende waarden niet onevenredig worden aangetast;
Hieraan wordt voldaan.
3. wordt voorzien in een kwalitatief zorgvuldige inpassing in het landschap, indien nodig geacht met behulp van het aanbrengen van beplanting; Hieraan wordt voldaan.
4. er geen onevenredige hinder voor de omgeving ontstaat;
Hieraan wordt voldaan.
5. er geen onevenredige nadelige invloed ontstaat op de op de normale afwikkeling van het verkeer en in de parkeerbehoefte wordt voorzien;
Hieraan wordt voldaan.
6. er, indien de wijziging nieuwvestiging van een geluidgevoelig object betreft, geen voorkeursgrenswaarde krachtens de Wet geluidhinder of maximaal toelaatbare geluidsbelasting krachtens het Besluit geluidsbelasting kleine luchtvaart wordt overschreden;
Niet van toepassing.
7. is vastgesteld dat de bodemkwaliteit geen belemmering vormt.
Hieraan wordt voldaan.
Concluderend wordt gesteld dat aan alle wijzigingsvoorwaarden zijn voldaan.
5.1.4 Geluidhinder
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is voor plannen inzicht noodzakelijk in de geluidkwaliteit. Op een plan kan tevens de Wet geluidhinder (Wgh) van toepassing zijn. In de Wet geluidhinder zijn regels opgenomen ten aanzien van de geluidkwaliteit en ten aanzien van de onderzoeksplicht.
Er zijn wel gezoneerde (spoor)wegen of industrieterreinen nabij de planlocatie, maar de Wgh is niet van toepassing omdat de nieuwe bestemming geen geluidgevoelige bestemming is. Onderzoek in het kader van de Wgh is niet nodig.
5.1.5 Luchtkwaliteit
In de Wet milieubeheer (verder: Wm) zijn eisen opgenomen waaraan de luchtkwaliteit in de buitenlucht moet voldoen. Hierbij is onderscheid gemaakt in grenswaarden waaraan nu moet worden voldaan en grenswaarden waaraan in de toekomst moet worden voldaan. De meest kritische stoffen zijn stikstofdioxide en fijn stof. Aan de andere stoffen die in de Wet worden genoemd wordt in Nederland, behoudens bijzondere situaties, overal voldaan.
Op grond van artikel 5.16 Wm kan de gemeenteraad een bestemmingsplan met mogelijke gevolgen voor de luchtkwaliteit alleen vaststellen wanneer aannemelijk is gemaakt dat:
- a. het bestemmingsplan niet leidt tot het overschrijden van de in de wet genoemde grenswaarden, of
- b. de luchtkwaliteit als gevolg van het bestemmingsplan per saldo verbetert of ten minste gelijk blijft, of, bij een beperkte toename, door een met de ontwikkeling samenhangende maatregel of effect, per saldo verbetert, of
- c. het bestemmingsplan niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie van een stof waarvoor in de wet grenswaarden zijn opgenomen, of
- d. de ontwikkeling is opgenomen of past in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit.
Niet in betekenende mate bijdragen
In de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' zijn categorieën van gevallen aangewezen die in ieder geval niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Een bijdrage is "niet in betekenende mate" als de toename maximaal drie procent van de jaargemiddelde grenswaarde van fijn stof of stikstofdioxide bedraagt. Wanneer een ontwikkeling valt onder één van die categorieën is het niet nodig een onderzoek naar de luchtkwaliteit uit te voeren. De categorieën van gevallen zijn:
- woningbouwlocaties met niet meer dan 1.500 nieuwe woningen en één ontsluitingsweg;
- woningbouwlocaties met niet meer dan 3.000 woningen en twee ontsluitingswegen;
- kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlakte van niet meer dan 100.000 m2 en één ontsluitingsweg;
- kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlakte van niet meer dan 200.000 m2 en twee ontsluitingswegen.
Verder is een bepaalde combinatie van woningen en kantoren zonder nader onderzoek mogelijk en is er voor sommige inrichtingen geen onderzoeksplicht.
Voor alle andere ontwikkelingen moet worden onderzocht wat het effect op de luchtkwaliteit is. Blijkt uit het onderzoek dat de ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging, dan vormt het onderdeel luchtkwaliteit geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling. Is de bijdrage wel in betekenende mate maar wordt er geen grenswaarde overschreden, dan is er evenmin een belemmering.
Onderzoeksresultaten luchtkwaliteit
Dit wijzigingsplan is een wijziging van bestemmingsplan. In het kader van dat bestemmingsplan is de uitvoerbaarheid onderzocht, waarbij ook de uitvoerbaarheid van deze wijzigingsbevoegdheid is meegenomen. Daaruit is gebleken dat het aspect luchtkwaliteit geen belemmering is voor de ontwikkeling die dit wijzigingsplan mogelijk maakt. Nader onderzoek is daarom niet vereist.
5.1.6 Externe veiligheid
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (verder: Bevi) worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico van zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven, maar ook om kleinere bedrijven als LPG-tankstations en opslagen van bestrijdingsmiddelen. Daarnaast zijn (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen, zoals buisleidingen, spoor-, auto-, en waterwegen, ook als potentiële gevarenbron aangemerkt.
Het beleid voor externe veiligheid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet milieubeheer en de Wet ruimtelijke ordening de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe wordt in het externe veiligheidsbeleid het plaatsgebonden risico en het groepsrisico gehanteerd.
- Het plaatsgebonden risico is de kans dat een persoon die zich gedurende een jaar onafgebroken onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico wordt per bedrijf vastgelegd in contouren. Er geldt een contour waarbinnen die kans 10-6 (één op 1.000.000) bedraagt (verder: PR-contour).
- Het groepsrisico is een berekening van de kans dat een groep personen binnen een bepaald gebied overlijdt tengevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van een aanvaardbaar groepsrisico. Indien een ontwikkeling is gepland in de nabijheid van een risicobron geldt afhankelijk van de ontwikkeling een verantwoordingsplicht voor het toelaten van gevoelige functies.
Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)
Voor bepaalde risicovolle bedrijven geldt het Bevi. Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.
Transport van gevaarlijke stoffen over water, spoor en weg
Voor de beoordeling van de risico's vanwege het transport van gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes, met als uitvloeisel het zogeheten Basisnet en de bijbehorende Regeling basisnet. Er zijn geen wettelijke grenzen voor de aantallen transporten met gevaarlijke stoffen maar er worden wel grenzen gesteld aan de risico's, deze staan in het Basisnet. De vastgestelde risicogrenzen worden getoetst aan het plaatsgebonden risico met een wettelijk harde norm en het groepsrisico met de daarbij behorende oriëntatiewaarde als ijkpunt. Daarnaast geldt dat het vervoer van gevaarlijke stoffen op een verantwoorde wijze plaatsvindt vanwege de strenge eisen die gelden voor dit vervoer als gevolg van internationale regelgeving.
Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Voor de beoordeling van de risico's van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen gelden het Besluit externe veiligheid buisleidingen en de Regeling externe veiligheid buisleidingen. Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot buisleidingen voor zowel het transport van brandbare vloeistoffen als hogedrukaardgasleidingen wettelijk vastgelegd.
Nota milieu-veiligheid Apeldoorn
In november 2011 is de Nota milieu-veiligheid vastgesteld. Uitgangspunt van deze beleidsvisie is dat nieuwe risicobronnen alleen nog zijn toegestaan op de grote industrieterreinen, met uitzondering van propaantanks in het buitengebied. Nieuwe risicobedrijven die onder het Bevi vallen kunnen door middel van een afwijkingsbevoegdheid mogelijk worden gemaakt op de grote industrieterreinen. Als voorwaarde geldt wel dat de PR-contour zich niet buiten de inrichtinggrens van het nieuwe bedrijf mag bevinden en dat het invloedsgebied voor het groepsrisico niet verder reikt dan de grens van het industrieterrein. Daarnaast is in de beleidsvisie bepaald dat het groepsrisico ten gevolge van een risicobron niet groter mag zijn dan 1 maal de oriëntatiewaarde.
Onderzoeksresultaten
De volgende figuur geeft een overzicht van het plangebied in relatie tot de risicobronnen in en nabij het plangebied.
De gele lijn betreft de Rijksweg A50 en de rode stippellijn de Hogedruk aardgasleiding A-651
Bevi
In de nabijheid van het plangebied bevinden zich geen bedrijven die vallen onder de werkingssfeer van het Bevi. Het Bevi vormt geen belemmering voor de bouw van de werktuigenberging.
Het geheel wordt aangemerkt als een beperkt kwetsbaar object. Er vindt geen toename van personendichtheid plaats omdat er niet structureel mensen verblijven. Nabij het plangebied is als risicobron aanwezig de Rijksweg A50. De Rijksweg A50 heeft een invloedsgebied van 880 meter en bevindt zich op 880 meter van het plangebied. Aangezien er geen toename van de personendichtheid plaatsvindt is geen (beperkte) verantwoording van het groepsrisico noodzakelijk. Het verzoek om aan de Bloemenkamp 5a te Beemte Broekland een werktuigenberging te realiseren is derhalve mogelijk in het kader van externe veiligheid. Er hoeft geen verder onderzoek naar dit aspect te worden uitgevoerd. De verantwoording groepsrisico is daarnaast ook al opgenomen in het bestemmingsplan.
5.1.7 Elektromagnetische velden
De minister van VROM heeft bij brief van 3 oktober 2005 geadviseerd om bij de vaststelling van nieuwe plannen, zo veel als redelijkerwijs mogelijk is, te vermijden dat er nieuwe situaties ontstaan waarbij kinderen langdurig verblijven in het gebied rond bovengrondse hoogspanningslijnen waarbinnen het jaargemiddelde magneetveld hoger is dan 0,4 microTesla (µT).
De aanleiding voor dit advies is een Engels onderzoek waarbij een licht statistisch verband naar voren is gekomen tussen het langdurig aanwezig zijn van kinderen binnen de 0,4 µT magneetveldzone van bovengrondse hoogspanningslijnen en leukemie bij kinderen tussen 0 en 15 jaar. Het is nog niet duidelijk wat de achterliggende oorzaak hiervan is. Op basis van het voorzorgsprincipe wordt daarom geadviseerd om in nieuwe situaties rekening te houden met deze 0,4 µT–magneetveldzone rondom hoogspanningslijnen. Gelet op de maatschappelijke kosten-baten afweging en ook gezien de huidige onzekerheden over de mogelijke gezondheidsrisico's adviseert VROM dat er geen directe aanleiding is om maatregelen te nemen in bestaande situaties. Daaronder worden ook geldende maar nog niet gerealiseerde gevoelige bestemmingen begrepen.
Nieuwe situaties zijn nieuwe bestemmingsplannen en/of wijziging van bestaande bestemmingsplannen en/of plaatsing van nieuwe hoogspanningslijnen dan wel wijzigingen aan bestaande hoogspanningslijnen. Gevoelige bestemmingen zijn locaties waar kinderen langdurig verblijven, zoals woningen, scholen en crèches.
Gelet op het hiervoor genoemde VROM-advies heeft het gemeentebestuur op 6 november 2007 de intentie uitgesproken om op termijn alle bovengrondse hoogspanninglijnen in Apeldoorn ondergronds te brengen. Tot het zover is, zal voor nieuwe ontwikkelingen de lijn van het VROM-advies gevolgd worden.
Onderzoeksresultaten
Op circa 120 meter afstand van de planlocatie bevindt zich een hoogspanningslijn. De aan te houden indicatieve zone van de hoogspanningslijn bedraagt 75 meter aan weerszijden van de lijn. De planlocatie is buiten deze zone gelegen. Een werktuigenberging is tevens geen gevoelige locatie voor een hoogspanningslijn, gelet hierop vormt de aanwezigheid van de hoogspanningslijn geen belemmering.
5.1.8 Milieueffectrapportage
Algemeen
Bepaalde activiteiten kunnen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu hebben. Welke activiteiten dat zijn is vastgelegd in het Besluit milieueffectrapportage (verder: Besluit m.e.r.) is. De activiteiten zijn onderverdeeld in:
- 1. activiteiten die belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu (onderdeel C van de bijlage bij Besluit m.e.r.);
- 2. activiteiten ten aanzien waarvan het bevoegd gezag moet beoordelen of zij belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben (onderdeel D van de bijlage bij Besluit m.e.r.).
Voor het merendeel van de activiteiten van de onderdelen C en D gelden drempelwaarden.
Wanneer het wijzigingsplan een activiteit mogelijk maakt die is opgenomen in onderdeel C van de bijlage bij het Besluit m.e.r. en de activiteit de drempelwaarde overschrijdt, geldt een m.e.r.-plicht. Wanneer het wijzigingsplan een activiteit mogelijk maakt die is opgenomen in onderdeel D van die bijlage geldt een m.e.r.-beoordelingsplicht. Als door de activiteit de drempelwaarde wordt overschreden is het verplicht een m.e.r.-beoordeling te maken. Wanneer de drempelwaarde niet wordt overschreden door de activiteit is het verplicht een m.e.r.-beoordeling te maken, maar is deze vormvrij. In beide gevallen gelden de volgende verplichtingen:
- de initiatiefnemer moet een aanmeldnotitie opstellen (deze verplichting geldt niet wanneer de gemeente initiatiefnemer is);
- het bevoegd gezag moet een vormvrije m.e.r.-beoordelingsbesluit nemen; dit besluit moet zijn genomen voordat het ontwerp van het wijzigingsplan ter inzage wordt gelegd;
- de initiatiefnemer moet het m.e.r.-beoordelingsbesluit bij de vergunningaanvraag voegen.
Wanneer ingevolge de Wet natuurbescherming voor een (bestemmings)plan een passende beoordeling moet worden gemaakt, moet op grond van artikel 7.2a van de Wet milieubeheer ook een milieueffectrapport worden opgesteld.
Onderzoeksresultaten
Het wijzigingsplan maakt geen activiteit mogelijk die is opgenomen in onderdeel C of D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. De effecten op milieu en natuur zijn onderzocht in het kader van de uitvoerbaarheid van het wijzigingsplan. Op basis van de resultaten, beschreven in de paragrafen 5.1 en 5.3, kan worden uitgesloten dat het plan belangrijke nadelige gevolgen kan hebben voor het milieu en de natuur. Er geldt daarom geen m.e.r-plicht of m.e.r.-beoordelingsplicht. Ook is het niet noodzakelijk een passende beoordeling en vormvrije m.e.r.-beoordeling uit te voeren.
5.2 Waterhuishouding
5.2.1 Algemeen
Het plangebied ligt buiten bestaand stedelijk gebied. Het plangebied is circa 0,3 hectare groot. Het plangebied bevindt zich niet binnen enige Keurzone en niet binnen de zoekgebieden voor waterberging die de provincie Gelderland in het streekplan heeft aangegeven.
5.2.2 Grondwater
Het gebied ligt niet in de in het streekplan vastgelegde grondwaterfluctuatiezone. Er is in en om het plangebied geen grondwateroverlast bekend.
5.2.3 Oppervlaktewater en waterafhankelijke natuur
Door dit plan ontstaat geen extra oppervlaktewater. Er zal niet geloosd worden op het oppervlaktewater. Het plan heeft geen nadelige gevolgen voor het oppervlaktewatersysteem in de omgeving.
In en om het plangebied komt geen waterafhankelijke natuur voor.
5.2.4 Afvoer van hemelwater
In het plangebied en de omgeving daarvan ligt een gemengd rioolstelsel waarmee vuil- en hemelwater gezamenlijk worden afgevoerd. De capaciteit van dit riool is voldoende om bij de maatgevende regenbui die eens per 2 jaar optreedt geen water op straat te veroorzaken.
Het gemeentelijk beleid is er op gericht om bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen de afvoer van hemelwater niet op de riolering aan te sluiten. In de Bouwverordening is bepaald dat het hemelwater dat afkomstig is van daken en verhardingen in principe in de bodem moet worden geïnfiltreerd door middel van een infiltratievoorziening van voldoende capaciteit op eigen terrein.
Bij het bepalen van de manier waarop het hemelwater wordt afgevoerd, hanteert de gemeente de Beslisboom voor Hemelwater. Deze beslisboom geeft de volgende voorkeursvolgorde voor het afvoeren van hemelwater:
- 1. gebruik van hemelwater (in grijswatercircuit of door vegetatiedak);
- 2. infiltratie in de bodem;
- 3. afvoer naar oppervlaktewater;
- 4. afvoer via rioolstelsel.
De materialen die in aanraking komen met het hemelwater mogen niet uitlogen en dienen volgens Duurzaam Bouwen geselecteerd te zijn. Bij de infiltratie van hemelwater mag de bodem niet verontreinigd raken door met het hemelwater afgevoerde vervuilende stoffen.
In dit plangebied wordt het hemelwater geïnfiltreerd in de bodem.
5.2.5 Afvoer van afvalwater
De nieuwe gebouwen dienen te worden voorzien van gescheiden afvoeren voor vuil- en hemelwater, zoals op grond van het Bouwbesluit verplicht is. De vuilwaterafvoer van de bebouwing wordt aangesloten op het gemeentelijke gemengde rioolstelsel. Het bestaande rioolstelsel in en om het plangebied heeft voldoende capaciteit voor deze extra vuilwaterafvoer van de nieuwbouw.
5.2.6 Watertoets
Het plan omvat minder dan <10 woningen/1.500 m² extra verhard oppervlak>. Het plangebied ligt niet in een Keurzone of in een zoekgebied voor waterberging. Het plan betreft geen HEN-water (inclusief beschermingszone), landgoed, weg, spoorlijn, damwand, scherm, ontgronding et cetera. Bovendien zal er niet meer dan de landelijke afvoernorm geloosd gaan worden op het oppervlaktewater. Daarom is dit plan in het kader van de watertoets een postzegelplan als omschreven door Waterschap Veluwe. Voor het plan geldt dan ook het standaard wateradvies. Afwijkingen van dit standaard wateradvies zijn gemotiveerd aangegeven. Bij negatieve gevolgen voor het watersysteem is aangegeven hoe deze gemitigeerd dan wel gecompenseerd worden.
Om deze redenen is het plegen van overleg met het waterschap als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening achterwege gelaten, dit in overeenstemming met de richtlijn 'Watertoetsprocedureregels voor postzegelplannen' van het Waterschap Veluwe.
5.3 Natuurwaarden
5.3.1 Wettelijk kader en beleid
5.3.2 Onderzoeksresultaten
Voor deze ontwikkeling is een Aerius-berekening uitgevoerd, dit is opgenomen in bijlage 2 Onderzoek stikstof van de Bijlagen bij de Toelichting. Ook is een memo opgesteld. Deze is opgenomen in bijlage 3 Memo stikstof.
Resultaten Gebiedsbescherming
Significante effecten op Natura 2000-gebieden zijn uitgesloten. Een toename van stikstofuitstoot tijdens de gebruiksfase zal dermate gering zijn dat een merkbaar effect, op een relatief grote afstand van meer dan 5 kilometer tot een Natura-2000 gebied, uitgesloten is. Voor de aanlegfase wordt gebruik gemaakt van de wettelijke partiële vrijstelling.
Resultaten Soortbescherming
Voor de diverse soorten worden geen negatieve gevolgen verwacht. Ten aanzien van alle dieren en planten geldt de 'Algemene zorgplicht'.
Houtopstanden
Er worden geen bomen gekapt ten behoeve van dit plan.
5.4 Duurzame Verstedelijking
5.4.1 Wettelijk kader
Op grond van artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening bevat de toelichting bij een wijzigingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het wijzigingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
De begrippen 'stedelijke ontwikkeling' en 'bestaand stedelijk gebied' zijn als volgt gedefinieerd (artikel 1.1.1 Bro):
- Stedelijke ontwikkeling: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.
- Bestaand stedelijk gebied: bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur.
In de praktijk wordt dit de ladder voor duurzame verstedelijking genoemd. De ladder voor duurzame verstedelijking is ingericht voor een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten waardoor de ruimte in stedelijke gebieden optimaal benut wordt.
5.4.2 Onderzoeksresultaten
Onderhavig plan maakt geen stedelijke ontwikkeling mogelijk.
5.5 Archeologie
5.5.1 Beleid
5.5.2 Onderzoeksresultaten
Een klein deel van het plangebied heeft op basis van het geldende bestemmingsplan een hoge archeologische verwachtingswaarde; het grootste deel een lage verwachtingswaarde.
RAAP heeft archeologisch onderzoek naar het plangebied verricht, dat is vastgelegd in 'RAAP notitie 5198 Plangebied Bloemenkamp 5 te Beemte Broekland'. Deze rapportage, gedateerd 7 oktober 2015, is opgenomen in bijlage 4 Archeologie van de Bijlagen bij de toelichting.
Het rapport is in 2015 beoordeeld en in 2016 door de gemeente akkoord bevonden. Vervolgonderzoek werd niet noodzakelijk geacht, en het onderzoeksterrein is vrijgegeven op voorwaarde/verzoek dat bij de geplande graafwerkzaamheden kon worden meegekeken door de gemeente als toetsing of er daadwerkelijk geen archeologische vindplaats aanwezig was. Die 'toets' heeft in de vorm van een waarneming tijdens de bouw van de stal plaatsgevonden en daarbij zijn geen archeologische resten meer aan het licht gekomen.
Conclusie: het door RAAP onderzochte terrein is eind 2016 vrijgegeven wat betreft archeologie.
Het kleine deel met een hoge verwachtingswaarde wordt bijgesteld naar een lage verwachtingswaarde. Dit zal in in het wijzigingsplan worden opgenomen.
5.6 Cultuurhistorie
5.6.1 Wettelijk kader en beleid
5.7 Financieel-economische Uitvoerbaarheid
Voor dit wijzigingsplan wordt geen exploitatieplan vastgesteld. De kosten voor deze ontwikkeling worden verhaald middels een overeenkomst met de intiatiefnemer.
6 Juridische Planopzet
6.1 Inleiding
In hoofdstuk 4 is de voorgestane invulling van het plangebied beschreven. Hoofdstuk 5 toont aan dat deze invulling uitvoerbaar is. De volgende stap is het treffen van een juridische regeling die de invulling mogelijk maakt. Dit hoofdstuk beschrijft deze regeling. In paragraaf 6.2 wordt het karakter van dit wijzigingsplan beschreven. Paragraaf 6.3 beschrijft de gebruikte bestemmingen. Hier worden zowel de regels als de weergave van de bestemmingen op de plankaart beschreven. De beschrijving geeft aan hoe de regeling geïnterpreteerd moet worden. In paragraaf 6.4 tenslotte worden de algemene regels en de overgangs- en slotregels besproken.
6.2 Karakter Wijzigingsplan
Het wijzigingsplan Bloemenkamp 5A Beemte Broekland betreft een wijziging van het bestemmingsplan. Het bestaande agrarische bouwvlak alsmede de uitbreiding van het bouwvlak ten behoeve van de werktuigenberging/loods worden in deze procedure tezamen 1 nieuw bouwvlak. De begrenzing van de plankaart (verbeelding) van dit wijzigingsplan ziet aldus op beide (en niet alleen op de uitbreiding). De voorwaardelijke verplichting (erfinrichtingsplan) ziet ook op dit gehele bouwvlak.
6.3 Bestemmingen
De bestemmingen zijn vastgelegd in de regels en op de plankaart. Samen geeft dit de regels voor gebruik en bebouwing van de grond. De bestemmingen worden hierna besproken.
Agrarisch en gebiedsaanduidingen
De bestaande juridische regeling voor de bestemming agrarisch uit het bestemmingsplan blijft onverkort van toepassing op dit wijzigingsplan . Ook wordt de functieaanduiding 'specifieke vorm van agrarisch- niet grondgebonden veehouderij' uit het bestemmingsplan op het gehele nieuwe bouwvlak gelegd.
Omdat de uitbreiding van het bouwvlak ziet op enkel de bouw van een werktuigenberging/loods, en niet op uitbreiding van de bestaande stallen ten behoeve van intensieve (kalver)veehouderij, wordt een extra bepaling opgenomen in de bouwregels dat het vergroten van de oppervlakte van bestaande dierenverblijven op de Bloemenkamp 5(a) niet is toegestaan. Hiermee wordt voorkomen dat via dit wijzigingsplan bij recht bouwvlakruimte wordt weggegeven voor ontwikkelingen die op voorhand niet zijn getoetst op (on)wenselijkheid.
Om de realisatie van het erfinrichtingsplan juridisch te kunnen afdwingen wordt de gebiedsaanduiding overige zone - voorwaardelijke verplichting op het gehele bouwvlak gelegd. Via artikel 8 overige zone- voorwaardelijke verplichting wordt dit juridisch vastgelegd.
Overige zone- lage archeologische verwachtingswaarde
De bestaande juridische regeling uit het bestemmingsplan blijft onverkort van toepassing. De gebiedsaanduiding voor een hoge archeologische verwachtingswaarde komt te vervallen, zoals aangegeven in paragraaf Archeologie.
6.4 Algemene Regels En Overgangs- En Slotregels
In hoofdstuk 3 (Algemene regels) zijn regels opgenomen die gelden voor alle bestemmingen.
Hoofdstuk 4 bevat het overgangsrecht voor bouwwerken en gebruik en de titel van het wijzigingsplan.
7 Inspraak En Overleg
7.1 Overleg Ex Artikel 3.1.1 Besluit Ruimtelijke Ordening
Er is geen concept ontwerp van dit wijzigingsplan in het kader van het overleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening toegezonden aan de provincie en/of het Rijk. Met dit plan zijn geen rijksbelangen of provinciale belangen in het geding. Daarnaast heeft dit wijzigingsplan geen invloed op de waterhuishouding en is vooroverleg met het waterschap niet nodig.
7.2 Ontwerpwijzigingsplan
Het ontwerpwijzigingsplan heeft, vanaf 7 juli 2022, gedurende zes weken ter inzage gelegen. Er zijn geen zienswijzen tegen het plan ingediend.
In het voortraject zijn buurtbewoners door initiatiefnemer geïnformeerd over de plannen.
Bijlage 1 Inrichtingsplan
Bijlage 2 Beleidsregel Parkeren
Bijlage 2 Beleidsregel Parkeren
Bijlage 1 Bodemonderzoek
Bijlage 2 Onderzoek Stikstof
Bijlage 3 Memo Stikstof
Bijlage 4 Archeologie
Bijlage 5 Procedureschema
Ontwerpplan ter inzage | 07-07-2022 - 17-08-2022 |
Vaststelling door burgemeester en wethouders | 11-10-2022 |
Terinzagelegging vastgesteld plan | 20-10-2022 - 01-12-2022 |