KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Bedrijf - Nutsvoorziening
Artikel 4 Centrum
Artikel 5 Gemengd - 1
Artikel 6 Gemengd - 2
Artikel 7 Groen
Artikel 8 Maatschappelijk
Artikel 9 Tuin
Artikel 10 Verkeer - Verblijfsgebied
Artikel 11 Verkeer - Wegverkeer
Artikel 12 Wonen
Artikel 13 Waarde - Archeologie
Artikel 14 Waterstaat - Waterkering
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 15 Anti-dubbeltelregel
Artikel 16 Algemene Bouwregels
Artikel 17 Algemene Gebruiksregels
Artikel 18 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 19 Verwerkelijking In De Naaste Toekomst
Artikel 20 Algemene Procedureregels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 21 Overgangsrecht
Artikel 22 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Situering En Begrenzing Plangebied
1.2 Aanleiding En Doel
1.3 Opzet Bestemmingsplan
1.4 Geldende Plannen
Hoofdstuk 2 Beschrijving Bestaande Situatie
2.1 Inleiding
2.2 Historische Ontwikkeling
2.3 Ruimtelijke En Functionele Structuur
Hoofdstuk 3 Wettelijk- En Beleidskader
3.1 Inleiding
3.2 Ruimtelijk Beleid
3.3 Woonbeleid
3.4 Cultuurhistorisch- En Archeologisch Beleid
3.5 Welstandsbeleid
3.6 Verkeersbeleid
3.7 Milieubeleid
3.8 Groenbeleid
3.9 Waterbeleid
3.10 Economisch Beleid
3.11 Coffeeshopbeleid
3.12 Prostitutiebeleid
Hoofdstuk 4 Milieu- En Omgevingsaspecten
4.1 Inleiding
4.2 Milieuaspecten
4.3 Water
4.4 Groen En Ecologie
4.5 Cultuurhistorie En Archeologie
Hoofdstuk 5 Ontwikkelingen
5.1 Uitbreiding Hotel Haarhuis
5.2 Ontwikkelingen Buiten Het Plangebied
Hoofdstuk 6 Planbeschrijving En -Verantwoording
6.1 Inleiding
6.2 Opzet Van De Regels
6.3 Verantwoording Van De Regels
6.4 Handhaving
6.5 Exploitatie
Hoofdstuk 7 Procedure
7.1 Vooroverleg
7.2 Terinzagelegging (Ontwerp-bestemmingsplan)
Bijlage 1 Bedrijvenlijst
Bijlage 2 Parkeernorm
Bijlage 1 Archeologisch Onderzoek
Bijlage 2 Ecologisch Onderzoek
Bijlage 3 Bodemonderzoek

Bestemmingsplan Coehoorn

Bestemmingsplan - gemeente Arnhem

Vastgesteld op 01-11-2010 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

het bestemmingsplanCoehoorn van de gemeente Arnhem.

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0202.729-0301.gml met de bijbehorende regels en bijlagen;

1.3 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.6 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak.

1.7 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.8 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

1.9 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak.

1.10 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.11 bouwperceelgrens:

een grens van een bouwperceel.

1.12 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.13 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.14 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.15 hoofdgebouw:

een gebouw dat op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen dan wel gelet op de bestemming als belangrijkste gebouw valt aan te merken.

1.16 bijgebouw:

een gebouw dat in bouwkundig en functioneel opzicht ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw.

1.17 aan-, uitbouw:

een bouwwerk verbonden met een hoofdgebouw dat bouwkundig ondergeschikt is aan het hoofdgebouw en in functioneel opzicht onderdeel uitmaakt van het hoofdgebouw.

1.18 overige bouwwerken:

bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.19 bouwlaag:

een geheel van voor personen toegankelijke ruimten, waarbinnen de vloerhoogte niet meer dan 1,20 meter varieert, met uitsluiting van onderbouw en zolder of vliering c.q. kapruimte.

1.20 onderbouw:

een gedeelte van een gebouw, dat wordt afgedekt door een vloer, waarvan de bovenkant minder dan 1,20 meter boven peil is gelegen.

1.21 peil:

  • voor een gebouw, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan een weg of pad grenst: de hoogte van die weg of dat pad ter plaatse van de hoofdtoegang;
  • voor een gebouw, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het afgewerkte terrein ter plaatse van de hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
  • voor een ander bouwwerk: de hoogte van het afgewerkte terrein ter plaatse bij voltooiing van de bouw.

1.22 bebouwingspercentage

een op de verbeelding of in de regels aangegeven percentage dat de grootte van een gedeelte van een bestemmingsvlak of gedeelte van een bouwvlak aangeeft dat ten hoogste mag worden bebouwd;

1.23 wonen

voor de werking van dit bestemmingsplan wordt onder wonen in ieder geval begrepen: bijzondere woonvormen en het bed en breakfast met ten hoogste vier slaapplaatsen

1.24 bed en breakfast

overnachtingsaccommodatie gericht op het bieden van de mogelijkheid tot een toeristisch kortdurend verblijf met het serveren van een ontbijt in een woning, gedreven door de bewoner van die woning.

1.25 bijzondere woonvorm

een woonvorm waar bewoners nagenoeg zelfstandig wonen met (voorzieningen voor) verzorging en begeleiding (ook 24-uurs begeleiding) en daar niet verblijven om therapeutisch behandeld te worden.

1.26 woning:

een complex van ruimten, bedoeld voor de huisvesting van één huishouding, een bijzondere woonvorm of een kamerverhuurbedrijf.

1.27 mantelzorg

het op individuele basis, buiten organisatorisch verband, bieden van zorg aan personen die fysiek, psychisch of verstandelijk ernstig hulpbehoevend zijn

1.28 afhankelijke woonruimte

een bijgebouw behorend bij een woning op één bouwperceel, waarin een gedeelte van de huishouding uit een oogpunt van mantelzorg is gehuisvest

1.29 straatmeubilair:

onverminderd het bepaalde in het Besluit bouwvergunningvrije en licht-bouwvergunningplichtige bouwwerken wordt onder straatmeubilair voor de werking van dit bestemmingsplan mede verstaan: papier-, glas- en andere inzamelbakken, toegangsconstructies voor ondergrondse voorzieningen; kunstwerken, speeltoestellen en draagconstructies voor reclame, alsmede abri's en kleinschalige bouwwerken ten behoeve van (openbare) nutsvoorzieningen.

1.30 bedrijfswoning / dienstwoning:

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of terrein noodzakelijk is.

1.31 beroep aan huis:

een (para)medisch, juridisch, administratief, therapeutisch, verzorgend, ontwerptechnisch, kunstzinnig of daarmee gelijk te stellen beroep of bedrijf dat in een woning wordt uitgeoefend.

1.32 bedrijf:

een onderneming of gedeelte van een onderneming, die een organisatorisch zelfstandige eenheid vormt en is gericht op de productie of de afzet van goederen of de verlening van diensten, hieronder begrepen ondernemingen of gedeelten van ondernemingen, die door of vanwege de overheid worden geleid.

1.33 kantoor:

een ruimte, of bij elkaar horende ruimten, die bestemd zijn om voornamelijk te worden gebruikt voor administratieve werkzaamheden of dienstverlening.

1.34 administratief kantoor:

een in beginsel niet voor het publiek openstaand kantoor.

1.35 publiekgericht kantoor:

een kantoor ten behoeve van technische, administratieve of persoonlijke dienstverlening, (hieronder niet begrepen detailhandel of horeca-activiteiten), met een publiekaantrekkend karakter, dan wel met een baliefunctie.

1.36 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen het uitstallen ten verkoop, het verkopen of leveren van goederen aan diegenen die deze goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit; dienstverlening door een horecabedrijf wordt hieronder niet begrepen.

1.37 productiegebonden detailhandel:

detailhandel in goederen die ter plaatse worden vervaardigd, gerepareerd of toegepast in het productieproces, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de productiefunctie.

1.38 winkel:

een ruimte of bij elkaar behorende ruimten, die bestemd zijn voor de uitoefening van detailhandel, met inbegrip van bijbehorende magazijnruimte of werkruimte.

1.39 dienstverlenend bedrijf:

een bedrijf met een uitsluitend of in hoofdzaak dienstverlenende of verzorgende taak, al dan niet met een baliefunctie, zoals een uitzendbureau, reisbureau, kapsalon, snelfoto-ontwikkel- en kopieerservicebedrijf, videotheek en andere verhuurbedrijven, een autorijschool en dergelijke, met uitzondering van garagebedrijven. Detailhandel wordt hieronder niet begrepen

1.40 horecabedrijf:

een bedrijf of instelling gericht op het verstrekken van logies, van maaltijden en spijzen of van dranken, alsmede het exploiteren van zaalaccommodatie; detailhandel wordt hier niet onder begrepen.

1.41 horeca - a:

horecabedrijven gericht op het verstrekken van al dan niet voor consumptie ter plaatse bereide etenswaren, met als nevenactiviteit het verstrekken van zwak- en niet alcoholische dranken zoals cafetaria's, snackbars, lunchrooms, broodjeszaken en daarmee vergelijkbare horecabedrijven.

1.42 horeca - b:

horecabedrijven gericht op het verstrekken van maaltijden voor consumptie ter plaatse met als nevenactiviteit het verstrekken van alcoholische en niet-alcoholische dranken, zoals restaurants, bistro's, grillrooms en daarmee vergelijkbare horecabedrijven.

1.43 horeca - c:

horecabedrijven gericht op het verstrekken van alcoholische en niet-alcoholische dranken voor consumptie ter plaatse, met eventueel daaraan ondergeschikt het verstrekken van etenswaren of maaltijden voor gebruik ter plaatse, zoals (eet)cafés, niet zijnde discotheken en nachtclubs.

1.44 horeca - d:

horecabedrijven gericht op het verstrekken van dranken voor gebruik ter plaatse, waarbij het doen beluisteren van overwegend elektrisch versterkte muziek en het gelegenheid geven tot dansen een wezenlijk onderdeel vormen, zoals discotheken, alsmede horecabedrijven gericht op het verstrekken van dranken en kleine etenswaren voor gebruik ter plaatse, ook tussen 02.00 en 0.6.00 uur, zoals nachtclubs.

1.45 horeca - e:

horecabedrijven gericht op het verstrekken van logies met als nevenactiviteiten het verstrekken van maaltijden of dranken voor gebruik ter plaatse, zoals hotels, pensions en bed en breakfast -bedrijven met meer dan vier slaapplaatsen.

1.46 nutsbedrijven:

bedrijven die uitsluitend of in hoofdzaak zijn gericht op:

  1. a. de levering van elektriciteit, gas, water en warmte;
  2. b. de verzorging van telecommunicatie;
  3. c. de afvoer en verwerking van afvalstoffen;

1.47 prostitutie:

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding.

1.48 prostitué(e):

degene, die zich beschikbaar stelt tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding.

1.49 seksinrichting:

een voor publiek toegankelijke, besloten ruimte (hieronder wordt mede begrepen een voer- of vaartuig) waarin bedrijfsmatig, of in omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van pornografische aard plaatsvinden.

Onder seksinrichtingen wordt in elk geval verstaan: een (raam)prostitutiebedrijf, een seksclub, een privé-huis, een erotische massagesalon, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater of parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar.

1.50 raamprostitutie:

een vorm van prostitutie waarbij de werving van klanten geschiedt door een prostitué(e) die door houding, gebaren, kleding of anderszins, vanuit een vitrine de aandacht op zich vestigt en waarbij de seksuele handelingen in een voor het publiek besloten ruimte plaatsvinden.

1.51 thuisprostitutie:

vorm van prostitutie waarbij de seksuele dienstverlening plaatsvindt op het woonadres van de prostituté(e) en waarbij ook alleen door deze prostitué(e) op dit adres gewerkt wordt als prostitué(e).

1.52 werkplek:

een plaats, waar één prostitué(e) zijn of haar werk verricht.

1.53 wijk:

wijk, zoals gehanteerd wordt in de indeling van het Centraal Bureau voor de Statistiek.

1.54 vestigingsbeleid:

het beleid neergelegd in de gemeentelijk nota "van Rood naar Groen" (vastgesteld 26 juni 2000).

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.2 de bouwhoogte van een bouwwerk:

  1. 1. vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, liftopbouwen en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
  2. 2. indien van toepassing, vanaf N.A.P. tot het hoogste, respectievelijk diepste punt van een bouwwerk.

2.3 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Bedrijf - Nutsvoorziening

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Bedrijf - Nutsvoorziening aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. nutsbedrijven of soortgelijke instellingen en nutsvoorzieningen;
  2. b. voorzieningen ten behoeve van het verkeer en straatmeubilair.

3.2 Bouwregels

Op deze gronden mogen, met inachtneming van de aangegeven maximumbouwhoogte, uitsluitend in de gegeven bestemming passende bouwwerken worden gebouwd.

Artikel 4 Centrum

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Centrum aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wonen zoals bedoeld in artikel 12;
  2. b. maatschappelijke functies, zoals bedoeld in artikel 8;
  3. c. bedrijven zoals genoemd in de bij deze regels behorende bedrijvenlijst en uitsluitend op de begane grond;
  4. d. detailhandel uitsluitend op de begane grond;
  5. e. horecabedrijven met uitzondering van horeca-d en met dien verstande dat horeca a, b en c uitsluitend zijn toegestaan op de begane grond;
  6. f. kantoren;
  7. g. dienstverlenende bedrijven
  8. h. nutsbedrijven;
  9. i. verkeervoorzieningen ten behoeve van de bestemmingsplan zoals parkeren en straatmeubilair;

4.2 Bouwregels

Op deze gronden mogen, met inachtneming van de op de kaart aangegeven bouwhoogte uitsluitend in de gegeven bestemming passende bouwwerken worden gebouwd met dien verstande dat deze bebouwing, waarbij gelet de omvang of functie daarvan ruimte nodig is voor het parkeren of stallen van auto's, alleen is toegestaan indien uit de aanvraag om bouwvergunning blijkt dat voldaan wordt aan de parkeernorm zoals genoemd in bijlage 2 van deze regels.

4.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 4.2voorzover het betreft de parkeernorm zoals genoemd in de bijlage 2 behorende bij deze regels ten behoeve van de verlaging van deze norm indien de aanvrager kan aantonen met een beperkter aantal parkeerplaatsen te kunnen volstaan dan volgens de norm verplicht zou zijn en dit niet leidt tot een toename van de parkeerdruk in de omgeving.

Artikel 5 Gemengd - 1

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Gemengd - 1 aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. maatschappelijke functies, zoals bedoeld in artikel 8;
  2. b. bedrijven zoals genoemd in de bij deze regels behorende bedrijvenlijst en uitsluitend op de begane grond;
  3. c. kantoren;
  4. d. nutsbedrijven;
  5. e. verkeervoorzieningen ten behoeve van de bestemming zoals parkeren en straatmeubilair;

5.2 Bouwregels

Op deze gronden mogen, met inachtneming van de op de kaart aangegeven bouwhoogte uitsluitend in de gegeven bestemming passende bouwwerken worden gebouwd met dien verstande dat deze bebouwing, waarbij gelet de omvang of functie daarvan ruimte nodig is voor het parkeren of stallen van auto's, alleen is toegestaan indien uit de aanvraag om bouwvergunning blijkt dat voldaan wordt aan de parkeernorm zoals genoemd in bijlage 2 van deze regels.

5.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van:

  1. a. het bepaalde in lid 5.2 voorzover het betreft de parkeernorm zoals genoemd in de bijlage 2behorende bij deze regels ten behoeve van de verlaging van deze norm indien de aanvrager kan aantonen met een beperkter aantal parkeerplaatsen te kunnen volstaan dan volgens de norm verplicht zou zijn en dit niet leidt tot een toename van de parkeerdruk in de omgeving.
  2. b. het bepaalde in lid 16.1 ten behoeve van het buiten het bouwvlak bouwen, van kleine bouwwerken passend in de bestemming zoals fietsenstallingen, hekwerken en zitbanken met een maximumbouwhoogte van 3 meter.

Artikel 6 Gemengd - 2

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Gemengd-2 aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wonen zoals bedoeld in artikel 12;
  2. b. maatschappelijke functies, zoals bedoeld in artikel 8;
  3. c. bedrijven zoals genoemd in de bij deze regels behorende bedrijvenlijst en uitsluitend op de begane grond;
  4. d. kantoren;
  5. e. nutsbedrijven;
  6. f. verkeervoorzieningen ten behoeve van de bestemming zoals parkeren en straatmeubilair;

en tevens voor:

  1. g. detailhandel en horeca a, b en c uitsluitend op de begane grond ter plaatse van de aanduiding 'centrum';

6.2 Bouwregels

Op deze gronden mogen, met inachtneming van de op de kaart aangegeven bouwhoogte uitsluitend in de gegeven bestemming passende bouwwerken worden gebouwd met dien verstande dat deze bebouwing, waarbij gelet de omvang of functie daarvan ruimte nodig is voor het parkeren of stallen van auto's, alleen is toegestaan indien uit de aanvraag om bouwvergunning blijkt dat voldaan wordt aan de parkeernorm zoals genoemd in bijlage 2 van deze regels.

6.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van:

  1. a. het bepaalde in lid 6.2 voorzover het betreft de parkeernorm zoals genoemd in de bijlage 2behorende bij deze regels ten behoeve van de verlaging van deze norm indien de aanvrager kan aantonen met een beperkter aantal parkeerplaatsen te kunnen volstaan dan volgens de norm verplicht zou zijn en dit niet leidt tot een toename van de parkeerdruk in de omgeving.
  2. b. het bepaalde in lid 16.1 ten behoeve van het buiten het bouwvlak bouwen, van kleine bouwwerken passend in de bestemming zoals fietsenstallingen, hekwerken en zitbanken met een maximumbouwhoogte van 3 meter.

Artikel 7 Groen

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Groen aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. groenvoorzieningen;
  2. b. watergangen, waterpartijen, waterinfiltratievoorzieningen en andere voorzieningen voor de waterhuishouding;
  3. c. fiets- en wandelpaden, straatmeubilair en speelvoorzieningen.

7.2 Bouwregels

Op deze gronden mogen uitsluitend in de gegeven bestemming passende bouwwerken worden gebouwd.

Artikel 8 Maatschappelijk

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Maatschappelijk aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. onderwijs, buitenschoolse opvang en kinderdagverblijven;
  2. b. welzijn;
  3. c. religie;
  4. d. cultuur;
  5. e. openbare dienstverlening;
  6. f. zorginstellingen;
  7. g. therapeutische functies;
  8. h. voorzieningen ten behoeve van het verkeer zoals parkeerplaatsen, groen- en speelvoorzieningen en straatmeubilair;
  9. i. dienstwoningen;
  10. j. ondergeschikte horeca en detailhandel, uitsluitend ten dienste van bovengenoemde bestemmingsomschrijvingen.

8.2 Bouwregels

Op deze gronden mogen, met inachtneming van de aangegeven maximumbouwhoogte en, voor zover aangegeven, het bebouwingspercentage, uitsluitend in de gegeven bestemming passende bouwwerken worden gebouwd, met dien verstande dat de inhoud van dienstwoningen maximaal 600 m3 per woning mag bedragen en met dien verstande dat deze bebouwing, waarbij gelet de omvang of functie daarvan ruimte nodig is voor het parkeren of stallen van auto's, alleen is toegestaan indien uit de aanvraag om bouwvergunning blijkt dat voldaan wordt aan de parkeernorm zoals genoemd in bijlage 2 van deze regels. .

8.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van:

  1. a. het bepaalde in lid 8.2 voorzover het betreft de parkeernorm zoals genoemd in de bijlage 2behorende bij deze regels ten behoeve van de verlaging van deze norm indien de aanvrager kan aantonen met een beperkter aantal parkeerplaatsen te kunnen volstaan dan volgens de norm verplicht zou zijn en dit niet leidt tot een toename van de parkeerdruk in de omgeving.
  2. b. het bepaalde in lid 16.1 ten behoeve van het buiten het bouwvlak bouwen, van kleine bouwwerken passend in de bestemming zoals fietsenstallingen, hekwerken en zitbanken met een maximumbouwhoogte van 3 meter.

Artikel 9 Tuin

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Tuin aangewezen gronden zijn bestemd voor groenvoorzieningen ten behoeve van de aangrenzende bestemmingen.

9.2 Bouwregels

Binnen deze bestemming mag niet worden gebouwd.

Artikel 10 Verkeer - Verblijfsgebied

10.1 Bestemmingsomschrijving

De als Verkeer - Verblijfsgebied aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. (woon)straten, buurtwegen, pleinen en trottoirs met een inrichting hoofdzakelijk gericht op
    bestemmingsverkeer en verblijfsfuncties;
  2. b. parkeervoorzieningen;
  3. c. groen- en watervoorzieningen;
  4. d. wandelgebieden en speelgelegenheden;
  5. e. nutsvoorzieningen;
  6. f. onderdoorgangen, alsmede toegangen tot ondergrondse voorzieningen ten behoeve van
    direct aangrenzende bestemmingen.

10.2 Bouwregels

  1. a. Op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de genoemde bestemmingen worden gebouwd
  2. b. De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals entrees tot parkeergarages en straatmeubilair mag ten hoogste 5 meter bedragen.

Artikel 11 Verkeer - Wegverkeer

11.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Verkeer - Wegverkeer aangewezen gronden zijn, met inachtneming van de aangegeven maximum aantal rijstroken, bestemd voor:

  1. a. wegen, fiets- en voetpaden, trottoirs met een inrichting hoofdzakelijk gericht op de afwikkeling van het doorgaande verkeer;
  2. b. groen- en watervoorzieningen;
  3. c. geluidwerende voorzieningen;
  4. d. parkeervoorzieningen.

11.2 Bouwregels

  1. a. Op deze gronden mogen uitsluitend in de gegeven bestemming passende bouwwerken
    zoals bruggen, viaducten, straatmeubilair en bouwwerken ter geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer worden gebouwd.
  2. b. De hoogte van bouwwerken geen gebouwen zijnde, anders dan ten behoeve van de geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer, zoals geluidwerende voorzieningen, mag niet meer dan 5 meter bedragen.

Artikel 12 Wonen

12.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Wonen aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. het wonen, hieronder niet begrepen bewoning van woonwagens of woonschepen;
    en daaraan ondergeschikt voor:
    1. 1. groen- en speelvoorzieningen;
    2. 2. verkeervoorzieningen ten behoeve van de bestemming zoals parkeren en straatmeubilair;
  2. b. en indien dit als zodanig is aangegeven:
    1. 1. uitsluitend op de begane grond tevens voor centrumfuncties ter plaatse van de aanduiding 'centrum' zoals bedoeld in artikel 4.1 met uitzondering van horeca-e;
    2. 2. uitsluitend op de begane grond tevens voor maatschappelijke functies zoals bedoeld in artikel 8.1, kantoren en bedrijven ter plaatse van de aanduiding 'gemengd';
    3. 3. tevens voor kantoren ter plaatse van de aanduiding 'kantoren';
    4. 4. uitsluitend voor autostalling of opslag van goederen (zowel ten behoeve van het wonen als bedrijfsmatig) ter plaatse van de aanduiding 'garage'.

12.2 Bouwregels

  1. a. Op de in lid 1 van dit artikel bedoelde gronden, voor zover binnen het bouwvlak gelegen, mogen, met inachtneming van de aangegeven maximumbouwhoogten uitsluitend de in de gegeven bestemming passende hoofdbebouwing, aan- of uitbouwen, bijgebouwen en andere binnen de bestemming passende bouwwerken worden gebouwd met dien verstande dat deze bebouwing, waarbij gelet de omvang of functie daarvan ruimte nodig is voor het parkeren of stallen van auto's, alleen is toegestaan indien uit de aanvraag om bouwvergunning blijkt dat voldaan wordt aan de parkeernorm zoals genoemd in bijlage 2 van deze regels.
  2. b. Op de in lid 1 van dit artikel bedoelde gronden, ter plaatse van de aanduiding 'bg', mogen:
    1. 1. aan- of uitbouwen aan de hoofdbebouwing worden gebouwd met een maximumbouwhoogte gelijk aan de hoogte van de begane-grondbouwlaag van de hoofdbebouwing, vermeerderd met maximaal 30 centimeter ten behoeve van isolatie of afschot.
    2. 2. bijgebouwen worden gebouwd met een maximumbouwhoogte gelijk aan de goothoogte van het hoofdgebouw, waarbij de goothoogte van bijgebouwen niet meer mag bedragen dan de hoogte van de begane-grondbouwlaag van de hoofdbebouwing.
    3. 3. overige bouwwerken, passend binnen de bestemming, met een maximumbouwhoogte van 3 meter worden gebouwd.

waarbij de oppervlakte van het totaal van deze bebouwing per bouwperceel de in onderstaand schema opgenomen maten niet overschrijdt.

oppervlakte gebied met de aanduiding 'bijgebouwen' per bouwperceel maximale oppervlakte bouwwerken
< 90 m2 50% van de oppervlakte van het gebied met de aanduiding 'bijgebouwen' per bouwperceel met een minimum van 20 m2
90-150 m2 45 m2
150-300 m2 55 m2
300-500 m2 65 m2
500-1000 m2 75 m2

12.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van:

  1. a. het bepaalde in lid 12.2 onder a. voorzover het betreft de parkeernorm zoals genoemd in de bijlage 2behorende bij deze regels ten behoeve van de verlaging van deze norm indien de aanvrager kan aantonen met een beperkter aantal parkeerplaatsen te kunnen volstaan dan volgens de norm verplicht zou zijn en dit niet leidt tot een toename van de parkeerdruk in de omgeving.
  2. b. het bepaalde in het in lid 12.2 onder b. opgenomen schema ten behoeve van een verhoging van de maximale grootte van bouwwerken voor percelen waarbij de zone bijgebouwen groter is dan 1000 m2met maximaal 25 m2 mits:
    1. dit vanuit stedenbouwkundig en landschappelijk oogpunt niet op bezwaren stuit en
    2. de belangen van omwonenden met betrekking tot privacy, uitzicht en bezonning niet worden geschaad.
  3. c. het bepaalde in artikel 17 onder a. van de regels ten behoeve van het gebruik als afhankelijke woonruimte mits:
    1. 1. het gebruik als afhankelijke woonruimte noodzakelijk is vanuit een oogpunt van mantelzorg, waartoe advies van een onafhankelijk deskundige wordt ingewonnen;
    2. 2. de afhankelijke woonruimte qua oppervlakte past in de voor deze bestemming geldende regeling voor bijgebouwen tot een maximum van 60 m2;
    3. 3. de belangen van omwonenden en bedrijven niet onevenredig worden aangetast, waarbij rekening wordt gehouden met milieuaspecten als geur, geluid, hinder en externe veiligheid;
    4. 4. het bijgebouw, dat als afhankelijke woonruimte wordt gebruikt, is gelegen op maximaal 20 meter afstand van het hoofdgebouw (op hetzelfde bouwperceel);
    5. 5. geen splitsing van eigendom van het betreffende bouwperceel plaatsvindt;
    6. 6. het aantal gebruikers van afhankelijke woonruimte maximaal twee bedraagt;
    7. 7. het gebruik als afhankelijke woonruimte onmiddellijk wordt beëindigd, vanaf het moment dat de mantelzorg niet meer is vereist. Hiertoe controleren burgemeester en wethouders tweejaarlijks of nog aan de voorwaarden wordt voldaan, waaronder met een omgevingsvergunning van de regels is afgeweken.
  4. d. de in het bepaalde in artikel 2.2 omtrent de maximum bouwhoogte voor het oprichten van hekwerken ten behoeve van het gebruik van platte daken als dakterras voor wonen tot een maximum van 1,20 meter boven de maximaal toegestane bouwhoogte mits: dit passend is in het bebouwingsbeeld van de omringende bebouwing;
    1. 1. er geen beperking in het gebruik voor wat betreft de onderliggen bestemming ontstaat en
    2. 2. de belangen van omwonenden met betrekking tot privacy, uitzicht en bezonning niet onevenredig worden geschaad.

12.4 Specifieke gebruiksregels

  1. a. Onder gebruik van de gronden en opstallen in strijd met de bestemming bedoeld in artikel 7.10 van de Wet ruimtelijke ordening wordt in elk geval begrepen:
    1. 1. gebruik als beroeps- of bedrijfsmatige werk- of opslagruimte;
    2. 2. het gebruik van bijgebouwen als zelfstandige woning en als afhankelijke woonruimte.
  2. b. Het bepaalde in lid 12.4 onder a.1. is niet van toepassing op het gedeelte van een woning in gebruik ten behoeve van beroep aan huis, hieronder mede begrepen bed en breakfast, door de bewoner, mits dit gedeelte niet meer bedraagt dan 1/3 van de vloeroppervlakte van de woning. Voorts mag door dit gebruik geen onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat ter plaatse, noch een onevenredige parkeerdruk ontstaan en mag het geen detailhandel, prostitutie of horeca betreffen.

Artikel 13 Waarde - Archeologie

13.1 Bestemmingsomschrijving

De voor "Waarde - Archeologie" aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor bescherming van aanwezige of naar verwachting aanwezige archeologische waarden.

13.2 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Het is verboden behoudens het bepaalde onder b. zonder of in afwijking van een schriftelijke
vergunning van burgemeester en wethouders (omgevingsvergunning) op en in de in lid 13.1 bedoelde gronden de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren, over een oppervlakte van 100 m² of meer:

  1. a. het uitvoeren van graafwerkzaamheden, het roeren en omwoelen van gronden, dieper dan 30 cm;
  2. b. het verlagen van de bodem en afgraven van gronden, dieper dan 30 cm;
  3. c. het graven of anderszins aanbrengen van watergangen en waterpartijen, dieper dan 30 cm;
  4. d. het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op een andere wijze indrijven van objecten in de bodem dieper dan 30 cm;
  5. e. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen;
  6. f. het ophogen en egaliseren van gronden.

Artikel 14 Waterstaat - Waterkering

14.1 Bestemmingsomschrijving

De als "Waterstaat-Waterkering" aangewezen gronden, zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor een waterkering en de daarvoor benodigde voorzieningen.

14.2 Bouwregels

Op deze gronden mogen bouwwerken worden gebouwd ten dienste van de waterkering en de andere bestemmingen, mits de waterkerende functie van de gronden niet wordt geschaad.

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 15 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 16 Algemene Bouwregels

16.1 Bouwen binnen bouwvlak

  1. a. Indien binnen een bestemmingsvlak een bouwvlak is aangegeven mag, behoudens andersluidende bepalingen in deze regels, uitsluitend worden gebouwd binnen dit bouwvlak.
  2. b. Indien in een bestemmingsvlak geen bouwvlak is aangegeven, mag uitsluitend worden gebouwd voor zover daartoe in de betreffende bestemmingsregel uitdrukkelijk mogelijkheden zijn opgenomen.

16.2 Bebouwingspercentage

  1. a. Indien in een bouwvlak geen bebouwingspercentage is aangegeven, mag dit vlak geheel bebouwd worden.
  2. b. Indien binnen een bestemmingsvlak een bouwvlak en een bebouwingspercentage zijn aangegeven is het bebouwingspercentage van toepassing op de gronden binnen het bouwvlak.
  3. c. Indien in een bestemmingsvlak respectievelijk bouwvlak slechts één bebouwingspercentage is aangegeven geldt dit percentage voor het gehele bestemmingsvlak respectievelijk bouwvlak.
  4. d. Indien in een bestemmingsvlak respectievelijk bouwvlak meerdere bebouwingspercentages zijn aangegeven, gelden deze percentages voor die delen van het bestemmingsvlak respectievelijk bouwvlak waarin ze zijn aangegeven.

Artikel 17 Algemene Gebruiksregels

Onder gebruik van gronden in strijd met het bestemmingsplan zoals bedoeld in het bepaalde in artikel 7.10 van de Wet ruimtelijke ordening wordt in ieder geval verstaan:

  1. a. het gebruik van bijgebouwen als zelfstandige woning en als afhankelijke woonruimte;
  2. b. het gebruik van de gronden ten behoeve van thuisprostitutie, raamprostitutie en seksinrichtingen.

Artikel 18 Algemene Afwijkingsregels

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van:

  1. 1. de in deze regels opgenomen bebouwingsregels, voor zover betreffende de maximum bouwhoogte, de maximumgoothoogte, het maximumvloeroppervlak en de maximuminhoud, mits de afwijking niet meer bedraagt dan 10% van de in de regels vastgelegde maten;
  2. 2. de verplichting tot het bouwen binnen het bouwvlak, zoals bedoeld in lid 16.1 mits:
    1. a. de overschrijding van het bouwvlak niet meer bedraagt dan twee meter, de bestemmingsgrens niet wordt overschreden en het de bouw betreft van erkers, luifels, balkons, keldergaten (koekoeken) of galerijen;
    2. b. het de bouw van volledig beneden peil gelegen bouwwerken betreft, mits:
      1. 1. een diepte van 6 meter niet wordt overschreden;
      2. 2. het maaiveld wordt afgewerkt op een wijze die past binnen de bestemming;
      3. 3. geen onevenredige toename van de parkeerdruk plaatsvindt;
      4. 4. de bestemmingsgrens niet wordt overschreden;
  3. 3. de bestemmingsbepalingen voor het oprichten van:
    1. a. kunstobjecten en niet voor bewoning bestemde bouwwerken van openbaar nut, zoals transformatorstations, rioolgemalen, schakelhuisjes, telefooncellen voorzover met een inhoud groter dan 3 m3 , en haltes van vervoersdiensten, alle met een inhoud van maximaal 75 m3;
    2. b. sirenemasten met een hoogte van maximaal 18 meter;
    3. c. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van (tele)communicatie:
      1. 1. voorzover vrijstaand, met een hoogte van maximaal 20 meter;
      2. 2. voorzover op of aan een ander bouwwerk te plaatsen, met een hoogte van maximaal 8 meter boven de aangegeven maximumbouwhoogte;
      3. 3. geluidwerende voorzieningen voor zover deze noodzakelijk zijn ingevolge de bepalingen van de Wet geluidhinder.
  4. 4. de in deze regels opgenomen bepalingen omtrent de maximum bouwhoogte voor het oprichten van hekwerken ten behoeve van het gebruik van platte daken als dakterras tot een maximum van 1 meter boven de maximaal toegestane bouwhoogte mits:
    1. a. dit passend is in het bebouwingsbeeld van de omringende bebouwing en
    2. b. de belangen van omwonenden met betrekking tot privacy, uitzicht en bezonning niet onevenredig worden geschaad.
  5. 5. het bepaalde in artikel 7.10 van de Wet ruimtelijke ordening voor de vestiging van maximaal één seksinrichting per wijk onder voorwaarde dat:
    1. a. het geen raamprostitutie betreft;
    2. b. de aanvraag past binnen de ruimtelijk relevante aspecten van het vestigingsbeleid prostitutie;
    3. c. het aantal seksinrichtingen, niet zijnde raamprostitutiebedrijven, op het grondgebied van de gemeente Arnhem na het afwijken van de regels niet meer dan acht zal bedragen;
    4. d. er in de wijk nog geen seksinrichting is;
    5. e. de seksinrichting niet in een appartementengebouw wordt gevestigd;
    6. f. het woon- en leefklimaat niet onevenredig wordt aangetast;
    7. g. er geen onevenredige parkeerdruk ontstaat;
    8. h. de afstand tot de dichtstbijzijnde seksinrichting hemelsbreed tenminste 250 meter bedraagt;
    9. i. de inrichting niet meer dan acht werkplekken bevat.

Artikel 19 Verwerkelijking In De Naaste Toekomst

De gronden waarvan de verwezenlijking van de bestemming in de naaste toekomst nodig wordt geacht, als bedoeld in artikel 3.4 van de Wet ruimtelijke ordening, zijn als zodanig aangegeven.

Artikel 20 Algemene Procedureregels

20.1 Afwijking

Verlenen van een omgevingsvergunning voor het afwijken van de in de Hoofdstukken 2 en 3 opgenomen regels mag slechts plaatsvinden nadat belanghebbenden in de gelegenheid zijn gesteld bij het college gedurende een termijn van twee weken schriftelijk zienswijzen kenbaar te maken.

20.2 Uitwerking en wijziging

Op voorbereiding van uitwerkingen en wijzigingen op grond van artikel 3.6 Wet ruimtelijke ordening, zoals bedoeld in Hoofdstuk 2 van deze regels is het bepaalde in Afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 21 Overgangsrecht

21.1 Overgangsrecht bouwwerken

21.2 Overgangsrecht gebruik

21.3 Hardheidsclausule

Voor zover toepassing van het overgangsrecht gebruik leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard jegens een of meer personen die op het tijdstip van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan grond en opstallen gebruiken in strijd met het voordien geldende bestemmingsplan kunnen burgemeester en wethouders ten behoeve van die persoon of personen dat overgangsrecht buiten toepassing laten.

Artikel 22 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplanCoehoorn.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Situering En Begrenzing Plangebied

Het plangebied ligt aan de westzijde van de binnenstad van Arnhem en ten zuiden van het stationsgebied. Het plangebied wordt begrensd door de Utrechtseweg aan de noordzijde, het Nieuwe Plein aan de oostzijde, de waterkering van de Rijn aan de zuidzijde en aan de westzijde door het Stationplein-West en het parkgebied ten oosten van het Hogeschool voor de Kunsten Arnhem (HKA) terrein aan Onderlangs. De exacte begrenzing is op de kaart en figuur 1.1 'ligging plangebied' weergegeven.

Het plangebied kenmerkt zich door een wisseling van stedelijke functies en wonen. Het gebied wordt van de binnenstad gescheiden door het Nieuwe Plein en de bus- en fietsafrit van de Nelson Mandelabrug en van het stationsgebied door de Utrechtseweg. Naast het stedelijk gebied van Coehoorn valt ook het zuidelijke deel tussen de Oude Kraan en de Rijn binnen het plangebied. Dit gebied bestaat voornamelijk uit infrastructuur zoals 'de krul' van de Nelson Mandelabrug.

afbeelding "i_NL.IMRO.0202.729-0301_0001.jpg"

Figuur 1.1: Ligging plangebied

1.2 Aanleiding En Doel

De aanleiding voor het maken van dit bestemmingsplan is de ouderdom van de geldende regelingen. De Wet ruimtelijke ordening schrijft voor dat bestemmingsplannen niet ouder dan 10 jaar mogen zijn. Het bestemmingsplan 'Bergstraat en omgeving', dat voor het grootste deel van het plangebied geldt, is in 1985 in werking getreden.

De geldende regelingen voldoen niet meer aan de eisen van deze tijd. Het doel is dan ook om de geldende regelingen te actualiseren en digitaal beschikbaar te stellen aan eigenaars en gebruikers van het gebied.

In dit bestemmingsplan wordt de bestaande situatie bestemd. Dit betekent dat de bestaande functies en bebouwing(-smogelijkheden) worden opgenomen in het bestemmingsplan. Dit bestemmingsplan maakt één ontwikkeling mogelijk en dat is de uitbreiding van Hotel Haarhuis. De functie en de bouwhoogte van de panden Nieuwe Plein 25 en 27 wordt aangepast zodanig dat hier een hotel mogelijk is. Meer informatie over deze ontwikkeling is te vinden in paragraaf 5.1.

Het plangebied valt deels ook binnen het Rijnboog. Het Rijnboog is het gebied tussen de Rijnkade, de middeleeuwse binnenstad en het station waar plannen zijn voor grootschalige ontwikkelingen. Het doel hiervan is om een betere relatie te creëren tussen de binnenstad en de rivier. Daarnaast probeert het plan een verbinding te maken tussen het nieuwe stationsgebied en de Rijn. De plannen zijn weergegeven in het Masterplan Rijnboog. Hart van het Rijnboogplan was de aanleg van een haven. Deze haven is onlangs uit de plannen geschrapt waardoor de ontwikkeling van Rijnboog langer op zich laat wachten.

Ook Coehoorn maakt deel uit van het Rijnboog gebied. In het Masterplan Rijnboog is aangegeven dat door Coehoorn een nieuwe route moet komen die een verbinding maakt tussen de haven en het stationsgebied. Daarnaast staat in de plannen dat een deel van Coehoorn herontwikkeld gaat worden. Gezien de ontwikkelingen rond het Rijnboogproject en het feit dat plannen voor Coehoorn niet (meer) in deze eerste fase vallen, zal er in Coehoorn de aankomende jaren niet gebeuren. Vooruitlopend op eventuele ontwikkelingen is gekozen om nu een bestemmingsplan op te stellen waarin de bestaande situatie wordt bestemd. Hiermee wordt voldaan aan de wettelijke verplichting dat bestemmingsplannen niet ouder mogen zijn dan 10 jaar. Indien de Rijnboogplannen voor Coehoorn wordt uitgewerkt en opgepakt, zal hiervoor een nieuw bestemmingsplan opgesteld moeten worden. Dat doorloopt een aparte procedure met de bijbehorende beroep- en bezwaarprocedure.

1.3 Opzet Bestemmingsplan

Een bestemmingsplan bestaat uit een kaart en regels en gaat vergezeld van een toelichting. Op de kaart zijn de bestemmingen door middel van kleuren en tekens aangegeven. De regels bevatten de materiële inhoud van de bestemmingen. Deze bestemmingsplanonderdelen vormen tezamen het juridische toetsingskader voor ruimtelijke en functionele ontwikkelingen in het plangebied. De toelichting bevat met name de aan het plan ten grondslag liggende gedachten.

Dit plan is conform de Wet ruimtelijke ordening (Wro) vormgegeven volgens de SVBP (Standaard Vergelijkingen Bestemmingsplannen) 2008. Het SVBP geeft voorschriften over inrichting van de kaart (kleuren en tekens) en de opbouw van de regels.

De bestemmingsomschrijvingen zijn ruim gekozen. Hierdoor zijn binnen één bestemming meerdere planologische aanvaardbare invullingen mogelijk. Te gedetailleerde plannen leiden tot de noodzaak om voor bijna ieder bouwplan een (partiële herziening van een) bestemmingsplan te maken. Dit komt de rechtszekerheid, de rechtsgelijkheid en de overzichtelijkheid niet ten goede.

Diverse facetbelangen zijn door andere regelgeving gewaarborgd, bijvoorbeeld de Bouwverordening, de Wet milieubeheer, de Huisvestingswet en de Monumentenwet. Het is niet nodig dat het bestemmingsplan dezelfde waarborgen nogmaals schept.

1.4 Geldende Plannen

Het bestemmingsplan Coehoorn is een algehele herziening van de geldende plannen, voor zover van toepassing op dit plangebied. In het geval van dit bestemmingsplan is er maar één vigerend bestemmingsplan en dat is Bergstraat e.o.. Dit bestemmingsplan is op 27 augustus 1984 vastgesteld en op 13 juni 1985 door Gepeduteerde Staten van Gelderland goedgekeurd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0202.729-0301_0002.jpg"

Figuur 1.2: Geldende plannen

Hoofdstuk 2 Beschrijving Bestaande Situatie

2.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt een beschrijving van de bestaande situatie van het plangebied gegeven. Omdat het een bestemmingsplan voor een bestaande wijk is, zal dit hoofdstuk voornamelijk ingaan op de huidige ruimtelijke en functionele structuur. Het doel van dit bestemmingsplan is het aanreiken van een kader waaraan ontwikkelingen in de wijk kunnen worden getoetst. Uitgangspunt hierbij is de huidige functionele en ruimtelijke structuur van het gebied in stand te houden en te beschermen zodanig dat de huidige samenhang en de landschappelijke waarden kunnen blijven voortbestaan en zo mogelijk worden versterkt.

2.2 Historische Ontwikkeling

Landschappelijke uitgangssituatie

Het plangebied ligt aan de voet van het stuwwalmassief in een zone waar de invloed van de rivier groot is geweest. De Rijn kende in het verleden een andere loop en heeft die loop tot in de middeleeuwen nog gewijzigd. De meanderende rivier kwam toen vanuit een meer zuidelijke ligging in noordwaartse richting van het stuwwalmassief, en maakte bij het plangebied Coehoorn een bocht. Ter hoogte van de Hogeschool voor de Kunsten is het stuwwalmassief uitgeslepen door de rivier. Hierdoor is een zeer steile helling ontstaan met een hoogteverschil van ca. 15 meter tussen de huidige Utrechtsestraat en de Rijn.

afbeelding "i_NL.IMRO.0202.729-0301_0003.jpg"

Figuur 2.1 Geomorfologie van Arnhem

Vroegste Nederzettingssituatie

Arnhem is ontstaan op de kruising van de wegen van Utrecht-Zutphen (langs de rand van de Veluwe) en Deventer-Nijmegen. Beide wegen ontmoeten elkaar bij de Jansbeek.

De vroegste vermelding van Arnhem dateert uit het jaar 893. In het goederenregister van het Salvatorklooster van Prüm, gelegen in de Eifel nabij Trier, wordt melding gemaakt van een kerk, verschillende hoeven en stukken grond in de nederzetting 'Arneym'. Deze kerk, gewijd aan Sint Maarten, heeft iets ten zuiden van de huidige Eusebiuskerk gestaan. In de directe nabijheid van de kerk moet ook de 9e-eeuwse nederzetting hebben gelegen.

Het plangebied Coehoorn lag ruim buiten deze nederzetting. Over bebouwing en routes in deze periode is weinig bekend.

Middeleeuwse situatie

De (vroeg)middeleeuwse nederzetting Arneym in de buurt van de St. Maarten is nooit gelokaliseerd. Het is mogelijk dat die sporen door overstromingen van de Rijn in de 11e eeuw deels of volledig zijn weggevaagd. De vraag hoe precies de nederzetting Arneym zich tot een middeleeuwse stad heeft ontwikkeld is op dit moment niet te beantwoorden. Daarvoor weten we te weinig van de ontstaans- en ontwikkelingsgeschiedenis van de stad.

In de 12e eeuw moet de nederzetting in ieder geval flink zijn gegroeid. De Middeleeuwse situatie omvatte het kerngebied van de huidige binnenstad. Rond 1200 , wordt over Arnhem als 'oppidum' gesproken; een wat grotere, versterkte plaats. De macht van de burgers neemt zo toe dat in 1233, de graaf van Gelre niet anders kan dan aan Arnhem de stadsrechten te verlenen.

De burgers verkrijgen dan ook het recht de stad van een verdediging te voorzien. De oudste stadsverdediging bestond misschien uit een aarden wal met een gracht, die op een gegeven moment (eind 13e eeuw/begin 14e eeuw) is vervangen door een bakstenen stadsmuur. Over die aarden omwalling is weinig bekend, over de stadsmuur zijn wel enkele gegevens voor handen.

Een van de stadspoorten in de ommuring is gelegen aan het begin van de Rijnstraat: de Rijnpoort. Bij diverse grondwerkzaamheden zijn de enorme brokken fundering van deze poort (en het later ervoor aangelegde bastion) aangetroffen.

Het plangebied Coehoorn is buiten de stadsmuren gelegen tussen de weg richting Amsterdam en een weg langs de rivier naar Utrecht. Er mag ook van worden uitgegaan dat de oude haven in de tweede helft van de 14e eeuw vlak buiten de Rijnpoort, ongeveer waar nu de Blauwe Golven heeft gelegen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0202.729-0301_0004.jpg"

Figuur 2.2 Arnhem in 1572

Vestingstad situatie in de 18e eeuw

In de 17e eeuw is Arnhem omringt door stadsmuren, bastions en natte gracht. Het is mogelijk dat op enkele plekken waar niet diep is gesloopt, nog resten van deze werken aanwezig zijn in de bodem. Het natte rivieroevergebied ten zuiden van de middeleeuwse stadsmuur (huidige omgeving Weerdjesstraat) is ook binnen de stadmuren betrokken. De stadsuitbreiding wordt 'het Nieuwe Werk' genoemd.

In het plangebied Coehoorn is dan de Nieuwe Haven aangelegd op de plaats van de oude haven. De stadsentree naar de Rijnpoort is in de verdedigingswerken gevat (het bolwerk 'Vliegerenberg' ter hoogte van de Coehoornstraat, dat later van 1825 tot 1925 als begraafplaats dienst heeft gedaan).

In het begin van de achttiende eeuw worden de stadsommuring uitgebouwd tot een vestingwerk, met nieuwe bastions en hoornwerken. Daarbij wordt met een westelijke uitbreiding van de vestingwerken ook het plangebied Coehoorn ingesloten. Op een deel van het gebied, in de omgeving van het huidige spoorstation, was een groot exercitieveld gelegen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0202.729-0301_0005.jpg"

Figuur 2.3 Arnhem in 1750

Ontmanteling en stadsuitleg in de 19e eeuw

De vestingwerken vormden aan het eind van de 18e eeuw voor de ontwikkeling van de stad een groot knelpunt. De geschiedenis van de Arnhemse uitbreidingen begint reeds vroeg in de 19e eeuw.

Voor het plangebied Coehoorn is relevant, dat de buitenvestingwerken in 1817 werden gesloopt, en op basis van een plantsoenontwerp van J.D. Zocher jr. ingericht. In 1827 werd de nauwe Rijnpoort afgebroken omdat zij na de aanleg van diverse rijksstraatwegen een belemmering voor het handelsverkeer vormde, en in 1829 kreeg de stad Arnhem de hoofdwal door het Rijk geschonken. Arnhem had daarmee als een van de eerste steden in Nederland toestemming voor het slechten van de hoofdwal. Waar de wal werd geslecht verdween het puin veelal in de grachten, die daardoor veel smaller werden of verdwenen.

Met een plan tot uitleg (1839) gaf de stad vorm aan haar uitbreidingsbehoefte. Daarin waren nog twee varianten voor het tracé van de spoorlijn Amsterdam-Arnhem. Arnhem had de voorkeur voor een tracé langs de Rijn (via Onderlangs, haven en de Weerdjes). Maar na een langdurige strijd tussen Rijks- en stadsbestuur koos het Ministerie van Oorlog, vanwege de kwetsbaarheid van zo'n tracé vanuit de rivier in tijden van oorlog, voor een tracé door de voet van de Veluwezoom ten noorden van Arnhem. In 1845 werd deze spoorlijn in gebruik genomen.

Voor het plangebied Coehoorn is dit een historische keuze. Het plangebied ligt daardoor ten zuiden van het station, afgesneden van de belangrijke Amsterdamse straatweg, en zonder een mogelijkheid dat vanuit het station de spoorlijn verlengd zou kunnen worden via de haven en de Weerdjes. De oude haven en de cirkelvormige Algemene Begraafplaats (tussen Coehoornstraat en Hotel Haarhuis) vormen de stedenbouwkundige elementen in het stratenkruis van de Utrechtsestraat en de afgesneden Amsterdamseweg (Bergstraat). De ontwikkelingscontext voor Coehoorn is daarmee gevestigd.

In het plan Heuvelink (1853) wordt de uiterste consequentie getrokken uit de afsnijding door het spoortalud van Arnhem met haar wervende vestigingsmilieu aan de voet van de Veluwezoom: een interne singel wordt rond de binnenstad aangelegd (met demping van de laatste grachten en sloop van de bebouwingen in deze zone),en het gebied de Weerdjes wordt een nieuwe stedenbouwkundige structuur gegeven.

Voor het plangebied Coehoorn is het relevant dat de singelstructuur nog niet duidelijk wordt doorgezet vanaf de Zypse poort tot aan de haven. De singel gaat tot de Rijnstraat, waar bebouwingen de ruimte beëindigen (“Het Nieuwe Plein”). Vanaf de Weerdjesstraat tot aan de Rijn is er wel sprake van een langwerpig plantsoen (“Roermonds plein”). In de loop van de tijd wordt daarna gewerkt aan de realisatie van de plantsoenen in de stijl van de singel.

Het plan was bedoeld om ruim plaats te kunnen bieden aan villa's voor welgestelden, maar deze particuliere bouwontwikkeling kwam uiteindelijk vaak ook anders en elders van de grond. Het plan was wel succesvol ten aanzien van de geprogrammeerde kerkenbouw.

In het plangebied Coehoorn wordt in 1864 de Nieuwe St. Eusebiuskerk aan het Nieuw Plein (ten zuiden van de begraafplaats) gebouwd. Het gebied tussen Onderlangs en Spoorlijn raakt daarna bebouwd en aan de binnenstad verbonden door de met doorgaande bebouwing ondersteunde routes Rijnstraat-Oude Kraan en Willemsplein-Nieuwe Plein-Stationsstraat-Utrechtsestraat. Bebouwing aan de noord- en oostzijde van de ronde contour van de Algemene Begraafplaats vormen aan de Coehoornse zijde de wanden van het L-vormige Nieuw Plein. De begraafplaats wordt in 1925 beëindigd, en het gebouw van de Volksuniversiteit wordt midden op het de open plek gebouwd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0202.729-0301_0006.jpg"

Figuur 2.4 Arnhem in 1874

20e eeuwse situatie

Het bombardement van 1944 verwoestte belangrijke delen in de het plangebied Coehoorn. Bij de plannen voor de wederopbouw streefde men niet naar een getrouwe reconstructie van de vooroorlogse situatie, maar wilde men de gelegenheid aanpakken om de gebrekkige situaties met nieuwe plannen te verbeteren. Dit had vooral met de verkeerskundige structuur van de binnenstad te maken. Als gevolg van de hoge ambities maar beperkte middelen voor het Wederopbouwplan(nen) werden doorbraken en straatprofielverbredingen gerealiseerd waar dat mogelijk was, maar niet doorgezet waar nog oude bebouwing stond.

afbeelding "i_NL.IMRO.0202.729-0301_0007.jpg"

Figuur 2.5 Verwoestingen in het Coehoorngebied

Voor het plangebied Coehoorn wordt in de achtereenvolgende versies van de Wederopbouwplannen ten noorden van het Onderlangs uitgegaan van bebouwing in bouwblokkenstructuur. Aan de zuidzijde worden de vernietigde aanzetten van bouwblokkenstructuur niet meer hersteld, maar wordt ingezet op een 'moderne' stedenbouwkundige opzet van vrijstaande gebouwen in parkplantsoen. Door de demping van de haven met oorlogspuin ontstaat een doorlopend open groengebied, dat aansluit op de singelstructuur, het zgn. Driepleinenplan (Willemsplein, Roermonds plein en Nieuwe Plein). Daarbij wordt het profiel flink verruimd, en worden straatwanden recht getrokken; de afgeronde gevelwanden op de hoek Stationsstraat-Nieuwe Plein, een gevolg van de bebouwing van de oorspronkelijk ronde vorm van de begraafplaats, worden in de rooilijn geplaatst, met Hotel Haarhuis als hoekbebouwing.

Ten behoeve van de aanleg van een nieuw busstation is de Utrechtsestraat daarbij wat naar het zuiden verlegd en werden hoogteverschillen genivelleerd.

Hoewel reeds in de plannen voor de wederopbouw de aanleg van een tweede rijnbrug werden verkend, en in stadsplan (1953) reeds een ruimtereservering werd gemaakt, kwam de Mandelabrug eerst echt in beeld in het kader van het ontwikkelingsplan (1967) voor Malburgen. De aansluiting van het zuidelijke stadsdeel en de groei van het autoverkeer maakten een tweede oeververbinding noodzakelijk. In 1972 besluit de Raad tot de bouw van de brug met 'krul'.

Voor het plangebied Coehoorn betekent de aanlanding van de brug een enorme ruimtelijke barrière. De relatief geringe omvang van het Coehoorn, met de beperkte mogelijkheden voor locale verkeerskundige ontsluiting als gevolg van de overheersende geleiding van stedelijke verkeersstromen, plaatsen het gebied in een wat geïsoleerde stedelijke positie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0202.729-0301_0008.jpg"

Figuur 2.6 Wederopbouwplan voor Coehoorn

2.3 Ruimtelijke En Functionele Structuur

Ruimtelijke structuur op stadsdeelniveau

In de stedelijke context is het plangebied Coehoorn gelegen aan de westelijke zijde van de binnenstad, tussen de rijn en de spoorlijnenzone. Tussen binnenstad en plangebied is de verkeersstructuur van de singel en de aanlanding van de busbrug gelegen. Deze verkeerstructuur, de spoorwegzone en de rivier vormen allen zware ruimtelijke barrières op stadsniveau.

Door de ligging op de uitlopers van het Veluwe reliëf bezit het plangebied een dramatisch hoogteverloop. Tussen Utrechtsestraat en rivier bedraagt het hoogteverschil ca. 15 meter.

Rivier- en spoortracé convergeren, waardoor de westelijke zijde van het plangebied vernauwd.

Hierdoor is de aansluiting van het plangebied op de stedelijke structuur in westelijke richting ook beperkt. Door het verschil in schaal zal het plangebied ook geen grote samenhang gaan krijgen met het gebied ten noorden van de Utrechtsestraat (Stationsgebied Arnhem Centraal en een restant 19e eeuwse woonbebouwing).

Centraal door het plangebied loopt de stedelijke verkeersradiaal Onderlangs. De Utrechtsestraat aan de noordzijde is een stedelijke hoofdroute. In combinatie met de steile hoogteverschillen verdelen en fragmenteren zij het plangebied.

Op stedelijk niveau is het plangebied Coehoorn ruimtelijk geïsoleerd gelegen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0202.729-0301_0009.jpg"

Figuur 2.7 Het plangebied Coehoorn vanuit de lucht

Ruimtelijke structuur op plangebiedniveau

Door bovengenoemde landschappelijke en stedelijke elementen is het plangebied Coehoorn te onderscheiden in 4 ruimtelijke deelgebieden:

  • Het bebouwde gebied ten oosten van de Bergstraat
  • Het bebouwde gebied ten westen van de Bergstraat
  • Het westelijke parkachtige gebied tussen Onderlangs en Rijn
  • Het oostelijke verkeersgebied tussen Onderlangs en Rijn

Het bebouwde gebied ten oosten van de Bergstraat wordt gekenmerkt door een bebouwingsstructuur die aan haar stedelijke randen gesloten wanden vormt, en intern een diagonale bebouwingsrichting langs de Bergstraat en Coehoornstraat bezit als gevolg van het steile hoogteverschil. Twee van de drie bouwblokken zijn ruimtelijk niet gesloten (gebouw Vrije Universiteit en 'sloopgat' nieuwe St. Eusebiuskerk), waardoor een rommelig en verlopen beeld ontstaat.

De gestapelde bebouwing is grotendeels naoorlogs. In dit deelgebied zijn bijna geen 19e eeuwse woningen behouden. Het bebouwingsbeeld is divers. De nieuwbouw is gestapeld. De bebouwing aan de randen is het hoogst om in verhouding te staan tot de grote open stedelijke ruimten en schaal. De flatgebouwen aan de Onderlangs zijn door de hoogteverschillen op diverse plaatsen waarneembaar en drukken een stempel op het omgevingsbeeld.

Het parkeren vindt plaats in de straten maar ook in meerdere parkeerkelders onder naoorlogse bebouwingen. Alleen in de Bergstraat en langs Onderlangs is gedeeltelijk sprake van een profiel met straatbomen. Elders gaat het om enkele solitaire bomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0202.729-0301_0010.jpg"

Figuur 2.8 luchtfoto Coehoorn: het gebied ten oosten van de Bergstraat

Het bebouwde gebied ten westen van de Bergstraat heeft door de taps toelopende westelijke zijde een andere bebouwingsstructuur. De dieptemaat is te klein voor een opzet met twee volledige bouwblokken, maar te groot voor één bouwblok. Het uiterste westelijke gebiedseinde bevat alleen bebouwing aan de Utrechtsestraat, de achterzijde bestaat uit boombegroeiing van het steile reliëf.

De enige straat in dit deelgebied, de Vijfzinnenstraat, is globaal evenwijdig aan de hoogtelijnen gelegen en deelt het deelgebied in twee 'bouwblokken' die niet volledig gesloten zijn. De Vijfzinnenstraat heeft een open en informeel karakter, als gevolg van de bebouwingsvariatie en open plekken die aan de achterzijde van de hoofdbebouwingen aan de Utrechtsestraat en Onderlangs gesitueerd zijn. De straat heeft een intiem karakter, maar ook de sfeer van een logistieke achterontsluiting.

De bebouwing bevat hier veel meer 19e eeuwse bebouwing (herenhuizen), naast wederopbouw en naoorlogse bebouwing.

Het parkeren vindt plaats op straat en eigen terrein, waarbij de grootschalige open parkeervoorziening achter de bebouwing aan Onderlangs een beeldverstorend karakter heeft. Behoudens langs Onderlangs is er geen sprake van straatbomen. Solitaire bomen staan in particuliere achterterreinen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0202.729-0301_0011.jpg"

Figuur 2.9 luchtfoto Coehoorn: het gebied ten westen van de Bergstraat

Het westelijke parkachtige gebied tussen Onderlangs en Rijn heeft als onderdeel van de rivieroever historisch nooit bebouwing van betekenis gekend. De zone langs dit smalste stukje land tussen rivier en Veluwereliëf heeft altijd een landschappelijk en parkachtig karakter gehad. De huidige inrichting als parkplantsoen wordt echter aangetast door voorzieningen voor inmiddels gelegaliseerde woonboten, en de uiteensplitsing van de verkeersbanen van Onderlangs.

Ter camouflage van de brugafrit ('krul') en haar talud is met grondwerk een heuvel als uitzichtpunt aangelegd. Door deze versnipperende elementen is niet sprake van een parkbeleving, maar van reeks parallelle groenstroken met bomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0202.729-0301_0012.jpg"

Figuur 2.10 luchtfoto Coehoorn: westelijke parkachtige gebied tussen Onderlangs en Rijn

Het oostelijke verkeersgebied tussen Onderlangs en Rijn bestaat uit de aanlanding van de Mandelabrug met een krulvormige afrit voor het autoverkeer en een doorgaande afrit voor bus- en fietsverkeer. Op het maaiveld worden de ingaande en uitgaande wegen in een ruim opgezette lay-out aangesloten.

De restgebieden tussen de wegen zijn door de aanleg van het omgevingskunstwerk 'De Blauwe Golven' enigszins tot een geheel gebracht, maar kunnen de functieloosheid niet verhullen. Het is een doorgangsgebied met een zeer matige verblijfskwaliteit en zowel fysiek als mentaal een barrière in het stedelijke weefsel van de binnenstad.

afbeelding "i_NL.IMRO.0202.729-0301_0013.jpg"

Figuur 2.11: luchtfoto Coehoorn: oostelijke verkeersgebied tussen Onderlangs en Rijn

Functionele structuur op stadsdeelniveau

Het plangebied Coehoorn heeft op stedelijk niveau geen bijzondere functionele betekenis. In het Structuurplan Arnhem 2010 wordt het gebied aangeduid als te transformeren tot centrummilieu. Met de ontwikkeling van Rijnboog wordt daaraan in de toekomst mogelijk een impuls gegeven. Op dit moment is er weliswaar sprake van een gemengd milieu, maar enkel in de directe omgeving van het stationsgebied bevinden zich enkele stedelijke functies.

Op stadsniveau beschouwd is er geen sprake van een specifiek functioneel thema in Coehoorn.

Functionele structuur op plangebiedniveau

Binnen het plangebied is sprake van een menging van wonen en overige functies en voorzieningen. In de stedelijke randen van het plangebied (Stationstraat, Utrechtsestraat, Nieuwe Plein en Oude Kraan) bevinden zich kantoren, commerciële dienstverlening en Hotel Haarhuis. Binnen in het gebied verspreid bevinden zich een basisschool, kinderdagverblijf, kappersopleiding, Introdans en een beeldentuin.

Hoofdstuk 3 Wettelijk- En Beleidskader

3.1 Inleiding

Dit hoofdstuk beschrijft, voor zover van belang, het rijks-, provinciaal- en gemeentelijk beleid. Naast de belangrijkste algemene uitgangspunten worden de specifieke voor dit plangebied geldende uitgangspunten weergegeven. Het beleid is in dit bestemmingsplan afgewogen en doorvertaald op de kaart en in de regels.

3.2 Ruimtelijk Beleid

3.2.1 Rijks-, Provinciaal- en regionaal beleid

Hoofddoel van het nationaal ruimtelijk beleid is ruimte te scheppen voor de verschillende ruimtevragende functies op het beperkte oppervlak dat ons in Nederland ter beschikking staat.

De Nota Ruimte bevat de visie van het kabinet op de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland en de belangrijkste bijbehorende doelstellingen. De nota bevat, in overeenstemming met het Hoofdlijnenakkoord van het kabinet, de ruimtelijke bijdrage aan een sterke economie, een veilige en leefbare samenleving en een aantrekkelijk land. Het gaat om de inrichtingsvraagstukken die spelen tussen nu en 2020, met een doorkijk naar 2030.

Het ruimtelijk beleid van de provincie is verwoord in het Streekplan Gelderland 2005 “Kansen voor de regio”. Het Streekplan, dat wordt vastgesteld voor een periode van 10 jaar, is een schakel tussen rijks- en gemeentelijke plannen op het gebied van de ruimtelijke ordening.

Hoofddoel van het streekplanbeleid is het scheppen van ruimte voor de verschillende ruimtevragende functies op het beperkte oppervlak. Bij de herziening van de Wro is het streekplan opgewaardeerd tot provinciale structuurvisie. In de "Wro-agenda" is neergelegd met welke (nieuwe) instrumenten het geformuleerde beleid wordt vormgegeven.

Het Regionaal Plan 2005-2020 van de Stadsregio Arnhem-Nijmegen 'Werken aan een aantrekkelijke en concurrerende stadsregio in Noordwest Europa' is de opvolger van het Regionaal structuurplan 2015 uit 1998. Het regionaal plan vormt het richtinggevend kader voor beleid en uitvoering van het regionaal beleid van de stadsregio op het gebied van ruimte, mobiliteit, economie en wonen.

3.2.2 Gemeentelijk beleid

Het gebruik van de ruimte in een stad verandert voortdurend. Om plannen en initiatieven goed op elkaar af te stemmen, stelt de gemeente met enige regelmaat een structuurplan vast. Het Structuurplan Arnhem 2010 (2000) is de opvolger van het Structuurplan uit 1984. Het Structuurplan Arnhem 2010 beschrijft het ruimtelijk beleid voornamelijk in hoofdlijnen. Het plan is flexibel, zodat het kan inspelen op veranderende omstandigheden en inzichten. Formeel is het Structuurplan Arnhem 2010 tien jaar van kracht: van 2000 tot 2010. Maar de inrichting van de ruimte werpt haar schaduw veel verder vooruit. Waar dat mogelijk is, richt het Structuurplan zijn blik daarom op het jaar 2030. Het Structuurplan Arnhem 2010 is op 2 oktober 2000 door de raad vastgesteld. Op 13 februari 2006 is een voortgangsanalyse, bijstelling en uitwerking hoogbouw door de Gemeenteraad vastgesteld. Dit stuk levert geen koerswijzigingen op, maar actualiseert. De uitspraken over hoogbouw zijn relevant voor het plangebied Coehoorn-Zuid.

In het Structuurplan is kwaliteit belangrijker dan kwantiteit. Arnhem moet niet zozeer uitbreiden, als wel de bestaande ruimte beter en intensiever gebruiken. De nadruk ligt dan ook op veranderingen in de bestaande stad met het doel Arnhems kenmerkende kwaliteiten te versterken.

Arnhem is straks de enige halteplaats van de hogesnelheidstrein buiten de Randstad. Mede daardoor kan Arnhem het centrum van oostelijk Nederland worden. Het Structuurplan Arnhem 2010 spreekt in dit verband van een schaalsprong. Dat stelt de stad voor een omvangrijke opgave, waarbij de ruimte vooral moet worden gevonden in het intensiever gebruiken ervan.

Die ruimte is onder meer nodig om de economie van de stad te versterken, om nieuwe voorzieningen mogelijk te maken en om tegemoet te komen aan de vraag naar aantrekkelijke woningen. Belangrijke factoren daarbij zijn de verwachte groei van het aantal inwoners en de toenemende mobiliteit.

In het Structuurplan Arnhem 2010 wordt gesproken van een schaalsprong door uitbreiding en intensivering van het centrum en de periferie ervan, o.a. door hogere bebouwing en nieuwe stedelijke programma's. Ook de kwaliteit van het waterfront aan de Rijn verdient een impuls. Daarnaast zijn de bereikbaarheid per openbaar vervoer, fiets en (in beperkte mate) autoverkeer belangrijke aandachtsgebieden.

In 2006 is de Tussenrapportage Structuurvisie Arnhem 2010 door de gemeenteraad vastgesteld. In de Tussenrapportage wordt het bestaande Structuurplan op een aantal punten herzien. De Tussenrapportage bevat deze herijking van het ruimtelijk beleid. Bij de invoering van de Wro (2008) is het structuurplan opgewaardeerd tot structuurvisie. Een nieuwe structuurvisie is in voorbereiding.

Naast de herijking van het bestaande beleid staat ook een uitwerking gepresenteerd voor het beleid met betrekking tot hoogbouw. Dit is gedaan aan de hand van 10 principes voor hoogbouw in Arnhem welke zijn vertaald op een kaart van Arnhem. Coehoorn valt op deze kaart binnen de zone: Centrum-stedelijke verdichting'. In de zone Arnhem-Centraal via Coehoorn naar het wederopbouwdeel van de binnenstad is een ingrijpende intensivering voorzien (zone van het nationale sleutelproject). Intensivering in de vorm van hoogbouw concentreert zich daarbij met name in Arnhem-Centraal aan de zuidzijde van het spoor en Coehoorn. In dit bestemmingsplan wordt deze hoogbouw niet mogelijk gemaakt.

3.3 Woonbeleid

In de Woonvisie Gemeente Arnhem 2015 (vastgesteld in 2004) is de basis gelegd voor het gemeentelijk te voeren woonbeleid. De Provinciale kaders en ambities voor een kwalitatief woonprogramma maken deel uit van de Regionale Woonvisie van het KAN, deze zijn kaderscheppend geweest bij het opstellen van de Arnhemse Woonvisie. In de Arnhemse woonvisie staat het motto 'Arnhem aantrekkelijke woonstad in balans' centraal. Dit betekent dat Arnhem inzet op versnelling van de woningbouwproductie, het vergroten van de keuzevrijheid en zeggenschap van de woonconsument, het bevorderen van de doorstroming en het doorbreken en verbeteren van de eenzijdige grote goedkope woningvoorraad door datgene te bouwen waar vraag en een tekort aan is.

Op Regionaal niveau zijn tot 2009 procentuele afspraken gemaakt voor sociale woningbouw. Voor Arnhem ligt er een inspanningsverplichting om gedurende deze periode op het totaal aan nieuwbouwplannen ten minste 35% betaalbare koop- en huurwoningen in de stad te realiseren. Door het accent te leggen op de bouw van middelduur en duurdere woningen ontstaat er een grotere differentiatie en een ruimer en gevarieerd aanbod van woningtypen en woon- en leefomgevingen. Ook ligt er een inspanningsverplichting om het eigen woningbezit in de stad te bevorderen om zo in 2015 meer evenwicht te bereiken in de eigendomsverhouding van huurwoningen en koopwoningen. In het te voeren woonbeleid spelen de behoefte en wensen van alle woonconsument een belangrijke rol evenals de diversiteit in de bevolkingsamenstelling en de kenmerken die verschillende wijken en buurten in het Arnhemse bezitten.

De landelijke ontwikkelingen op de beleidsdriehoek wonen, welzijn en zorg zijn vertaald in de gemeentelijke kaderstellende nota's, o.a. de Arnhemse Woonvisie en Stad in Balans. Er ligt dan ook op het gebied van wonen, welzijn en zorg bij de gemeente een stevige opgave om de doelstellingen uit deze driehoek in fysieke en sociale zin te realiseren. Dit betekent dat er in woonwijken voor bijzondere doelgroepen en met name voor mensen in kwetsbare posities meer geschikt en passend kleinschaliger aanbod aan levensloopbestendige woningen, woonvormen of andere bijz. woonconcepten, gerealiseerd en gefaciliteerd moet worden. Dit kan eventueel worden aangevuld met (thuis)zorg, begeleiding, ondersteuning, toezicht of andere vormen van dienstverlening en welzijnsvoorzieningen in de directe of nabije woonomgeving.

Het beleid ten aanzien van kamerverhuur staat het kamersgewijs verschaffen van woonverblijf aan maximaal vier personen per (zelfstandige) woning toe, zonder dat daarvoor een gebruiksvergunning nodig is. De intensiteit van de bewoning en de mate van overlast bij een dergelijk gebruik zijn immers vergelijkbaar met die van een huishouden bestaande uit vier personen. Voor vijf of meer verschillende personen, die niet tot één huishouden zijn terug te voeren, is wel een vergunning vereist. In gebieden waar zich veel kamerverhuurbedrijven bevinden kan het noodzakelijk zijn om een maximum vast te leggen aan het aantal kamerverhuurbedrijven dan wel het aantal vergunningen te bevriezen of terug te dringen om de leefbaarheid in een gebied of wijk te waarborgen. Dat is in het plangebied niet het geval.

3.4 Cultuurhistorisch- En Archeologisch Beleid

3.4.1 Rijksbeleid

Monumentenwet

Cultuurhistorische objecten die zeldzaam of schaars zijn en die voor mensen in hoge mate het beeld van Nederland bepalen, worden aangewezen als monumenten. In de Monumentenwet 1988 is vastgelegd hoe monumenten van bouwkunst en archeologie en stads- en dorpsgezichten moeten worden beschermd. De Monumentenwet 1988 is het belangrijkste instrument voor de bescherming van het cultuurhistorisch erfgoed in Nederland

Verdrag van Valletta en de Wet op de archeologische monumentenzorg

De bescherming van het archeologische erfgoed in de bodem en de inbedding ervan in de ruimtelijke ontwikkeling is het onderwerp van het Europese Verdrag van Valletta (Malta). In 1992 ondertekenden twintig Europese staten, waaronder Nederland, dit verdrag. De belangrijkste uitgangspunten van het verdrag zijn:

  • archeologische waarden dienen zoveel mogelijk (in situ) in de bodem bewaard te blijven en beheermaatregelen dienen genomen te worden om dit te bewerkstelligen;
  • vroeg in de ruimtelijke ordening dient al rekening gehouden te worden met archeologie;
  • bodemverstoorders betalen het archeologisch (voor)onderzoek wanneer behoud in situ niet mogelijk is.

Inmiddels is het verdrag vertaald in de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (2007).

3.4.2 Provinciaal beleid

Nota Belvoir

Het Belvedere-uitgangspunt “behoud door ontwikkeling” is in 2000 overgenomen in de provinciale Nota Belvoir. Doel is dat cultuurhistorie voortaan prominent wordt meegewogen bij de ontwikkeling van alle ruimtelijke en economische plannen. Om nog meer in te kunnen spelen op de kansen die cultuurhistorie biedt voor de ruimtelijke omgeving, kiest de Provincie met de nieuwe nota Belvoir 3 voor een gebiedsgericht en uitvoeringsgericht beleid. In de nota worden 10 cultuurhistorisch waardevolle gebieden benoemd, waarnaar speciale aandacht zal uitgaan. Relevant voor Arnhem is de aandacht voor het Veluwemassief, de Veluwezoom en het Rivierengebied.

3.4.3 Gemeentelijk beleid

Erfgoednota 'Panorama Arnhem'

In de Erfgoednota 2008-2012 wordt het accent verschoven van 'behoud door bescherming' naar 'behoud door ontwikkeling'. We gaan er vanuit dat de cultuurhistorie zo op een vroeg moment een actieve rol gaat spelen in veranderingsprocessen en ontwerpkeuzen. Het stadsbeeld van Arnhem verandert de komende twintig jaar in hoog tempo. Het nieuwe erfgoedbeleid wil de cultuurhistorische factor een zichtbare en samenhangende rol geven in deze stedelijke ontwikkelingen. Cultuurhistorie wordt ingezet als ontwikkelingskans en niet als belemmering.

Streven is om bij planontwikkelingen zo vroeg mogelijk onze kennis van de Arnhemse cultuurhistorie in te brengen. De kennis van het Arnhemse erfgoed moet goed toegankelijk zijn. Hiertoe worden nieuwe instrumenten ontwikkeld. De erfgoedkaart biedt een overzicht van alle cultuurhistorische elementen en structuren binnen de gemeente Arnhem. Daarnaast blijft het zichtbaar maken van de bouw- en ontwikkelgeschiedenis van onze stad uitgangspunt.

Archeologie is een integraal onderdeel van het erfgoedbeleid en als zodanig opgenomen in de erfgoednota. In de nota wordt voortgeborduurd op de uitgangspunten van het Verdrag van Malta. Behoud van archeologische waarden is het uitgangspunt en als dat niet mogelijk is, volgt veiligstelling door archeologisch onderzoek. Om permanente aandacht voor deze vorm van erfgoed te krijgen, is ingezet op constante voorlichting en educatie. De cultuurhistorische dimensie van de stad moet, waar mogelijk, worden versterkt en beleefbaar gemaakt. Sinds 2008 beschikt de gemeente over een archeologische verwachtingenkaart voor heel Arnhem. De verwachtingenkaart geeft al in een vroeg stadium van planvorming globaal inzicht in de mate waarin archeologische resten in een gebied aangetroffen kunnen worden.

Om de doelstellingen van het erfgoedbeleid te realiseren zetten we een aantal strategieën in:

• Behouden door ontwikkelen

• Behouden door beschermen

• Adviseren, stimuleren en verleiden

• Kennis verwerven en verspreiden

3.5 Welstandsbeleid

Arnhem kiest er in haar welstandsnota (2004) voor om zoveel mogelijk recht te doen aan de reeds bestaande verschillen in de bebouwde omgeving. Hiervoor is een indeling gemaakt in een aantal logische eenheden in de stad. Elke ruimtelijke eenheid heeft een welstandsniveau, 'zwaar', 'normaal', of 'licht', dat aangeeft in welke mate welstand in dat gebied wordt ingezet.

Voor het plangebeid is het niveau normaal aan de orde.

Onder niveau 'normaal' vallen in het algemeen de karakteristieke vooroorlogse wijken. Voor de zichtbare gevels hebben de criteria een conserverend karakter waarmee de gebouwvorm, de dakvorm en de karakteristieke elementen worden gespaard. Aan de straatzijde mogen alleen ornamentele dakkapellen worden toegevoegd zoals die oorspronkelijk in die gebieden waren ontworpen. Serres mogen aan de achterzijde slechts in één laag vanaf de begane grondverdieping worden gerealiseerd. Kelderentrees (met keerwanden en trappen) die aangebracht worden in de straatgevels zijn niet aanvaardbaar. Er worden geen bijzondere eisen gesteld aan bijgebouwen in de achtertuin, niet zichtbaar vanaf het openbaar gebied.

3.6 Verkeersbeleid

3.6.1 Rijksbeleid

De Nota Mobiliteit geeft de hoofdlijnen van het nationale verkeers- en vervoersbeleid voor de komende decennia. Centraal staat dat mobiliteit een noodzakelijke voorwaarde is voor economische en sociale ontwikkeling.

3.6.2 Provinciaal en regionaal beleid

De provincie Gelderland en het Stadsregio Arnhem-Nijmegen kennen respectievelijk het Provinciaal Verkeers- en Vervoersplan-2 en het Regionaal Verkeers- en Vervoersplan.
De provincie Gelderland kiest voor een duurzame mobiliteit, waarbij het verkeers- en vervoerssysteem een sterke economie ondersteunt, welvaart versterkt en de sociale integratie stimuleert. Om dat te bereiken kiest Gelderland voor de volgende aanpak:
voorkomen, beter benutten, bouwen en beprijzen.

De Stadsregio Arnhem Nijmegen heeft haar mobiliteitsbeleid voor de periode tot 2020 verwoord in de Regionale Nota Mobiliteit (2006). Op regionaal niveau is de Regionale Nota Mobiliteit een uitwerking van het Regionaal Plan en een doorvertaling van de Nota Mobiliteit. Met de Regionale Nota Mobiliteit kiest de Stadsregio Arnhem Nijmegen nadrukkelijk voor interne, regionale bereikbaarheid gericht op twee beleidskeuzes: het bundelen van vervoersstromen en het optimaliseren van ketenmobiliteit.

3.6.3 Gemeentelijk beleid

Als resultaat van de wisselwerking tussen rijk, provincie/regio en gemeente, heeft de gemeente Arnhem haar actuele verkeersbeleid verwoord in het Structuurplan Arnhem 2010 en in het Stedelijk Verkeers- en Vervoersplan (SVVP) Arnhem 2010. De essentie ervan – overeenstemmend met die van rijk, provincie en regio – is het terugdringen van de verkeersonveiligheid en het geleiden van de mobiliteit. Daarbij geldt het principe van vrijheid van keuze voor de mobilist, die de gemeente probeert te beïnvloeden door “verleidelijke” alternatieven aan te bieden. Ook speelt het prijsmechanisme hierin een steeds grotere rol. Evenals rijk, provincie en regio treft Arnhem verkeersmaatregelen volgens het principe van de 3 B's: eerst beter benutten, tegelijkertijd werken aan beprijzen en pas daarna bouwen van nieuwe infrastructuur.

Voor de werkingsduur van voorliggend bestemmingsplan is de uitwerking van het SVVP in het Categoriseringsplan Arnhem 2000 richtinggevend. Het categoriseringsplan werkt uit hoe de verkeersruimte in Arnhem duurzaam veilig (her-)ingericht wordt. Arnhem kent twee typen wegen: de verblijfsgebieden en de verkeersaders. Deze laatste zijn de hoofd- en ontsluitingswegen en vormen het Arnhemse hoofdwegennet voor het autoverkeer. Deze wegen kennen een maximum snelheid van 50 km/uur of hoger. Alle andere wegen vallen onder de categorie verblijfsgebieden. Deze wegen en straten krijgen het karakter van de 30 km/uurzone. Ze hebben een verblijfsfunctie en ontsluiten percelen. Veelal zijn het woonstraten. In het plangebied zijn het Roermondsplein ('de krul'), Utrechtsestraat en de Oude Kraan hoofd- en ontsluitingswegen. De overige wegen (ook de parallelrijbaan van de Oude Kraan) zijn verblijfsgebieden.

Het SVVP Arnhem 2010 is voor het onderdeel parkeren nader vormgegeven in de Parkeernota Arnhem 2003-2010 en in uitwerkingen van deze nota. Voor het plangebied worden deze parkeernormen gehanteerd en deze zijn ook opgenomen in de regels van dit bestemmingsplan (zie ook paragraaf 6.3.1).

3.7 Milieubeleid

In de Integrale Milieuvisie 2008-2011 is aangegeven hoe het milieubeleid een positieve bijdrage kan leveren aan maatschappelijke thema's als gezondheid, veiligheid, leefbaarheid, duurzaamheid en ruimtelijke kwaliteit. Uitgangspunten zijn duurzame ontwikkeling en een optimale leefomgevingskwaliteit van de stad.

Op 26 mei 2008 heeft de gemeenteraad Hoofdstuk 3 "Gebiedsgerichte aanpak" van de Integrale Milieuvisie 2008-2011 vastgesteld. De gebiedsgerichte aanpak vormt de kern van de integrale milieuvisie en is een uitwerking van de zonering van milieukwaliteiten die in het Structuurplan Arnhem 2010 zijn opgenomen. Hiermee differentiëren we milieuambities naar verschillende gebieden. Niet overal in de stad streven we immers dezelfde milieuambities na: in een dynamisch centrum accepteren we bijvoorbeeld meer geluid dan in een woonwijk. Wel wordt rekening gehouden met grenswaarden en streefwaarden. Grenswaarden mogen niet worden overschreden. Van streefwaarden kan worden afgeweken als daar - op een hoger schaalniveau- aantoonbare milieuwinst tegenover staat en zolang er geen concentratiegebieden ontstaan waar de milieubelasting zich ophoopt.

Door expliciet te maken welke milieukwaliteiten we in het betreffende gebied willen handhaven of realiseren, wordt ook duidelijk of een bepaalde ontwikkeling wel of niet past in het betreffende gebied.

Geluidbeleid

Wet geluidhinder

De Wet geluidhinder heeft tot doel de mens te beschermen tegen geluidhinder. Dit is in de wet uitgewerkt in een normenstelsel voor de toelaatbare geluidbelasting in de woonomgeving. Alleen planologisch nieuwe situaties worden getoetst aan de wet. Naast woningen zijn er nog een aantal geluidgevoelige objecten aangewezen zoals bijvoorbeeld scholen en zorginstellingen.

In de Wet geluidhinder staan regels voor weg- en railverkeerslawaai en voor gezoneerde industrieterreinen. De wet werkt verder met zones: dit zijn aandachtsgebieden rond geluidbronnen waarbinnen regels en normen gelden om de negatieve gevolgen van geluidhinder te beperken. Bij (planologische) wijzigingen moet er akoestisch onderzoek plaatsvinden naar de gevolgen.

De Wet geluidhinder kent een normenstelsel met een voorkeurswaarde en grenswaarden. Als de geluidbelasting beneden de voorkeurswaarde blijft dan zijn er vanuit de wet geen belemmeringen voor nieuwe geluidgevoelige situaties. Bij een geluidbelasting tussen de voorkeurswaarde en de grenswaarde moet er een gemotiveerd besluit genomen worden om nieuwe geluidgevoelige ontwikkelingen mogelijk te maken (hogere grenswaarde).

Voor het verlenen van een hogere grenswaarde is de nota uitvoeringsbeleid hogere grenswaarde van de gemeente Arnhem van toepassing.

Beleidsplan Geluid

Op 5 augustus 2008 is het geactualiseerde beleidsplan Geluid door de raad vastgesteld. Het beleidsplan Geluid heeft tot doel geluidsnormen voor nieuwe situaties af te stemmen op de aard en de functie van een gebied. Hierdoor kan beter rekening gehouden worden met ontwikkelingen en verwachting van de gebruikers van een gebied. In het centrum en dichtbij goed openbaar vervoer wil de gemeente Arnhem veel functies mogelijk maken. De beleidslijnen hiervoor zijn opgenomen in het Structuurplan Arnhem 2010. Als gebieden intensiever gebruikt worden neemt de kans op geluidhinder ook toe. Andere gebieden zoals de parken worden juist gewaardeerd om hun relatieve rust. Deze uitgangspunten hebben geleid tot een gebiedsgerichte invulling van geluidskwaliteiten binnen Arnhem. Naar mate de geluidbelasting hoger is neemt het belang van een zorgvuldige invulling van de totale leefomgevingskwaliteit toe.

Luchtbeleid
De Europese richtlijnen zijn geïmplementeerd in de Wet Luchtkwaliteit. Het doel van de Wet Luchtkwaliteit 2007 is het beschermen van mens en milieu tegen de negatieve effecten van luchtverontreiniging. De wet is primair gericht op het voorkomen van negatieve effecten op de gezondheid van de mens. Daarnaast zijn er voor de stoffen zwaveldioxide en stikstofoxiden ook normen opgenomen ter bescherming van ecosystemen.


Voor het toetsen van ruimtelijke plannen zijn de volgende grenswaarden het meest relevant:

  • PM10 (fijn stof
    - de jaargemiddelde concentratie van 40 µg PM10/m3 mag met ingang van 1 januari 2005 niet worden overschreden;
    - de 24-uurgemiddelde concentratie van 50 µg PM10/m3 mag met ingang van 1 januari 2005 niet vaker dan 35 keer per jaar worden overschreden;
  • NO2 (stikstofdioxide)
    - de jaargemiddelde concentratie van 40 µg NO2/m3 mag met ingang van 1 januari 2010 niet worden overschreden;
    - de uurgemiddelde concentratie van 50 µg NO2/m3 mag met ingang van 1 januari 2010 niet vaker dan 18 keer per jaar worden overschreden.


Voor de overige stoffen worden in Nederland geen overschrijdingen gerapporteerd.

Wet Luchtkwaliteit 2007

Op 15 november 2007 is de nieuwe Wet Luchtkwaliteit van kracht geworden. De nieuwe wet is nodig bevonden omdat de aanleg van een groot aantal bouwprojecten en bestemmingsplannen stilgelegd zijn door uitspraken van de afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. De grenswaarden zijn ongewijzigd gebleven, maar de nieuwe wet geeft net als het voorgaande BLK2005 (Besluit Luchtkwaliteit) meer armslag om ruimtelijke plannen die gevolgen hebben voor de luchtkwaliteit uit te voeren. Hierbij wordt tevens de term “in betekenende mate (IBM)” geïntroduceerd. Dit wil zeggen dat projecten met een bepaalde mate van verslechtering toch doorgang kunnen vinden. De grens ligt bij een toename van maximaal 3%. Deze 3% is gekoppeld aan de IBM projecten opgenomen in het Nationale Samenwerkingsverband Luchtkwaliteit (NSL). De NSL is 1augustus 2009 van kracht geworden.

Beleidsnota Lucht en Uitvoeringsprogramma Luchtkwaliteit

Het Arnhemse beleid op gebied van luchtkwaliteit is vastgelegd in de Beleidsnota Lucht uit 2005. Deze nota is erop gericht nieuwe overschrijdingen van de normen uit het toenmalige Besluit Luchtkwaliteit 2005 te voorkomen en bestaande of dreigende overschrijdingen voor 2010 op te lossen. Daarnaast richt de Beleidsnota Lucht zich op het beperken van overlast door geurhinder. Voor wat betreft het halen van de normen uit het BLK2005 en de onlangs van kracht geworden Wet Luchtkwaliteit is de beleidsnota vertaald naar maatregelen in het Uitvoeringsprogramma Luchtkwaliteit 2005-2010 van februari 2006.

Hinder

In het kader van bedrijven en milieuzonering dienen de effecten van inrichtingen op hun omgeving (gevoelige bestemmingen, waaronder eventueel nieuw te ontwikkelen woningen) in beeld gebracht te worden. Voorbeelden van hinder zijn geluid, geur, stof of gevaar. In de

VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering 2009' is een lijst van inrichtingen opgenomen waarbij de inrichtingen op grond van de hinder die zij veroorzaken, zijn opgedeeld in 6 categorieën. Hierbij wordt er vanuit gegaan dat een inrichting uit categorie 1 relatief weinig hinder veroorzaakt en een inrichting uit categorie 6 bijzonder veel hinder veroorzaakt.

Externe Veiligheid

Met externe veiligheid wordt bedoeld de kans op overlijden van mensen buiten de grenzen van een bedrijf of transportmedium, als rechtstreeks gevolg van een ongeval met (gevaarlijke) stoffen binnen de grenzen van het bedrijf dan wel het transportmedium. In de externe veiligheid worden twee risicobegrippen gehanteerd het PR (Plaatsgebonden Risico) en het GR (Groepsrisico).

Het PR (Plaatsgebonden Risico) is het risico op een bepaalde plaats. Het PR is de kans dat een persoon, die zich permanent en onbeschermd op die plaats zou bevinden, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met (gevaarlijke) stoffen. De norm voor het PR is de 10-6/jr PR contour.

Het GR (GroepsRisico) is de kans dat in een keer een groep mensen van tenminste een bepaalde grootte komt te overlijden als rechtstreeks gevolg van een ongeval met (gevaarlijke) stoffen. De norm voor het GR is een oriënterende waarde.

Landelijk beleid

Voor bedrijven is op 28 oktober 2004 het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) in werking getreden. In het Bevi worden milieukwaliteitseisen (artikel 5.1 van de Wet milieubeheer) vastgelegd die in de ruimtelijke planvorming moeten doorwerken. In het Bevi wordt een onderscheid gemaakt in kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten. De 10-6 PR contour geldt ten opzichte van kwetsbare objecten als grenswaarde en ten opzichte van beperkt kwetsbare objecten als richtwaarde. Het beoordelingskader voor het groepsrisico is een oriënterende waarde.

Voor de routes (weg, water, spoor en ondergrondse leidingen) waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt, komt in 2009/2010 een AMvB transport. In deze AMvB (Algemene Maatregel van Bestuur) worden ook milieukwaliteitseisen vastgelegd die in de ruimtelijke planvorming moeten doorwerken.

Gemeentelijk beleid

Op 21 november 2005 is het beleidsplan Externe Veiligheid 2006-2009 vastgesteld. Op 16 februari 2009 heeft de gemeenteraad besloten om het beleidsplan met 2 jaar (tot en met 2010) te verlengen. Dit beleidsplan beschrijft de mate van gewenste externe veiligheid in Arnhem. Uitgangspunt hierbij zijn de landelijke normen voor het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. In een groot gedeelte van de stad streven we naar het niet doen toenemen van de risico's. Op sommige plekken in de stad, op bedrijventerreinen voor zware industrie en de volgens het structuurplan stedelijke zone accepteren we een hoger risico dan op andere plaatsen. Wel moet daar extra aandacht zijn voor de beschikbare mogelijkheden voor rampenbestrijding, de zelfredzaamheid van mensen en de hulpverlening.

Bodem

Voor een beheerbestemmingsplan wordt getoetst of de kwaliteit van de bodem (inclusief grondwaterkwaliteit) de aanwezige bestemmingen/functies toelaat. Als toetskader wordt gebruik gemaakt van de volgende bodemregelgeving:

  • Wet bodembescherming (Wbb, 1 januari 2006, gewijzigd 1 oktober 2008 en
    1 april 2009),
  • Beleidsnota bodem 2008 (Provincie Gelderland, gemeente Arnhem en gemeente Nijmegen, 27 november 2007),
  • Beleidsnota 'Hergebruik van licht verontreinigde grond in Arnhem' (november 1999, met aanvullingen in 2001 en 2002)
  • Besluit Bodemkwaliteit (2008).


Duurzaam bouwen
De gemeenten in Knooppunt Arnhem-Nijmegen (KAN) hebben het Convenant Duurzaam Bouwen in het KAN (2000) opgesteld waarin de partijen uniformiteit beogen in aanpak en toepassing van het duurzaam bouwen. Met dit convenant leggen de partijen de tussen hen gemaakte afspraken vast met betrekking tot het minimumkwaliteitsniveau van het duurzaam bouwen in het KAN. Het Pakket Duurzame Stedenbouw in het KAN maakt hier onderdeel van uit (tevens een uitwerking van het regionale structuurplan). Het pakket bestaat uit een opsomming van uitgangspunten die gehanteerd kunnen worden om woon- en werklocaties duurzaam te ontwikkelen en te beheren. De in het pakket genoemde uitgangspunten zijn zoveel mogelijk gehanteerd bij de opstelling van dit bestemmingsplan en zullen zoveel mogelijk worden gehanteerd bij de uitvoering. Aanvullend hierop is de Nota duurzaam bouwen(1998) van de gemeente Arnhem. Inbreiden in bestaand stedelijk gebied voorkomt uitbreiding in landschappelijk waardevolle buitengebieden. De gemeente wil daarom aan dit soort projecten voorrang en extra aandacht geven.

3.8 Groenbeleid

Flora- en Faunawet 2002

De opdrachtgever / initiatiefnemer is verantwoordelijk voor de naleving van de Flora- en Faunawet. De wet gaat uit van het “nee-tenzij” principe, waarbij de mogelijkheid wordt geboden bepaalde ingrepen toe te staan middels ontheffing of vrijstelling. Daarnaast kent de wet een zorgplichtbepaling voor de in het wild levende dieren en planten, alsmede voor hun directe leefomgeving.

Eind januari 2005 is het Besluit houdende wijziging van een aantal algemene maatregelen van bestuur in verband met wijziging van artikel 75 van de Flora- en faunawet en enkele andere wijzigingen (AMvB artikel 75) van kracht. Er zijn 3 beschermingscategorieën:

  • tabel 1. algemeen beschermde soorten
  • tabel 2. beschermde soorten
  • tabel 3. streng beschermde soorten

Groenplan Arnhem 2004 – 2007 / 2015

Op 28 juni 2004 is het groenplan 2004-2007/2015 vastgesteld. De gemeente Arnhem streeft ernaar om de landschappelijke, cultuurhistorische en ecologische waarden van het groen, door versterking en zonering, optimaal tot hun recht te laten komen, waarbij voldoende ruimte voor gebruikswens moet zijn. De ontwikkelingsinitiatieven en het beheer in en om de stad worden afgestemd op dat streefbeeld.

De uitgangspunten uit het Groenplan dienen als randvoorwaarde voor de herontwikkeling te worden meegegeven. Dit betekent dat het bestaande groen zoveel mogelijk behouden blijft, zo zuinig mogelijk wordt omgegaan met bestaande en potentiële kwaliteiten, op kansrijke plekken groen wordt aangeplant, en versnippering wordt voorkomen. Het oppervlakte groen en de bomen moeten dus eerst geïnventariseerd worden. Voor het bestemmingsplan is een groenbalans noodzakelijk, waarin is aangegeven hoe de groencompensatieregels van de gemeente zijn toegepast.

Vanuit ecologisch perspectief vormen gebieds- en soortbescherming het basisdoel.

Achterliggende ambitie is een versterking en verdere ontwikkeling tot een zo volledig mogelijk ecosysteem van kenmerkende Arnhemse natuur. Deze komt tot uitdrukking in de verscheidenheid aan planten en dieren in een samenhangend netwerk. Andere punten zijn:

  • Alleen inzetten op natuur daar waar deze kansrijk is, waarbij cultuurlijk en natuurlijk beeld en gebruik op elkaar afgestemd zijn;
  • Barrières van de stedelijke druk opheffen of zoneren.

Er worden 5 samenhangende natuurdoeltypen geformuleerd: Natuurkernen, Natuurzones en stapstenen, Natuurlijke groenzones, Overig groen en De Stenen stad. Aan de natuurdoeltypen zijn doelsoorten gekoppeld.

3.9 Waterbeleid

Europees beleid

Vanaf 2000 is ter verbetering van de chemische en ecologische waterkwaliteit van alle Europese wateren de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) van kracht. De kaderrichtlijn omvat regelgeving voor zowel het oppervlaktewater als het grondwater. De streefdatum voor het bereiken van gewenste waterkwaliteit is 2015, maar eventueel kan, mits goed onderbouwd, uitstel worden verleend tot uiterlijk 2027 (derogatie). De plannen voor de deelstroomgebieden zijn in 2009 door de verschillende partijen in hun eigen beleidsplannen vastgesteld en bevatten doelen, ambities en maatregelen.

Rijksbeleid

Het Rijksbeleid op het gebied van het waterbeheer is in diverse nota's vastgelegd. Het meest directe beleidsplan is de Vierde Nota Waterhuishouding en het vernieuwde Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW-actueel 2008). Het bestuursakkoord heeft tot doel “om in de periode tot 2015 het hoofdwatersysteem in Nederland te verbeteren en op orde te houden en te anticiperen op de klimaatsverandering”. Verder is de watertoets ook in het NBW-actueel een belangrijk instrument om water verantwoord in te passen in ruimtelijke ontwikkelingen.

In de Nota Ruimte is water een belangrijk, structurerend principe voor bestemming, inrichting en gebruik van de ruimte. Om problemen met water te voorkomen moet, anticiperend op veranderingen in het klimaat, de ruimte zo worden ingericht dat water beter kan worden vastgehouden of geborgen. Dit anticiperen is ook terug te vinden in de Waterwet die op 22 december 2009 van kracht is geworden. In de Waterwet zijn ondermeer de gemeentelijke watertaken opgenomen: de zorgplicht voor het vasthouden en afvoeren van regenwater en de regierol van gemeenten bij de grondwaterzorgplicht.

Provinciaal en regionaal beleid

Op provinciaal niveau is het waterbeheer vastgelegd in het Waterplan Gelderland 2010-2015.

Het Waterplan gaat verder op de ingeslagen weg van het derde Waterhuishoudingsplan. Nieuw is de implementatie van de Europese Kaderrichtlijn Water en de verplichtingen die voortvloeien uit de waterwet. Een belangrijk aanpassing uit de Waterwet is dat de vergunningverlening voor het onttrekken van grondwater grotendeels is overgedragen aan de waterschappen. Slechts in drie gevallen is de provincie hiervoor nog aanspreekpunt:

  1. 1. onttrekkingen voor drinkwaterwinning;
  2. 2. onttrekkingen ten behoeve van bodemenergiesystemen zoals koude- en warmte opslag (KWO);
  3. 3. onttrekkingen meer dan 150.000 m³ per jaar.

Beleid waterschap en gemeente

Het stedelijk waterbeheer in Arnhem-Noord is overgedragen aan het Waterschap Rijn & IJssel waardoor de gemeente Arnhem rekening dient te houden met het vigerende beleid van het waterschap. Het beheer van de waterkering is ook in handen van het Waterschap. Relevant beleid voor de gemeente Arnhem is het vastgestelde Waterbeheerplan (2010-2015) en de Keur en legger van het waterschap.

Het waterbeleid van de gemeente Arnhem is vastgelegd in de volgende beleidsplannen.

  • Gemeentelijk RioleringsPlan (2009-2013), vastgesteld op 26 mei 2008; dit plan richt zich op een verbetering van de kwaliteit van het rioleringsstelsel, op de vermindering van de vuiluitworp naar het oppervlaktewater, de bodem en het grondwater, op het voorkomen van overlast en op het vasthouden van schoon hemelwater in stedelijk gebied.
  • Waterplan Arnhem (2009-2015). Door de gemeente Arnhem en haar waterpartners is dit Tweede Waterplan Arnhem opgesteld. De gemeenteraad heeft op 19 oktober 2009 het waterplan vastgesteld. Op 26 februari 2010 hebben gemeente en de beide waterschappen de intentieovereenkomst ondertekend. Het waterplan is gebaseerd op 4 hoofddoelstellingen:
    1. Arnhem aantrekkelijke waterstad;
    2. Klimaatbestendig watersysteem en waterketen;
    3. Goede kwaliteit water en waterbodem;
    4. Bewustwording

Samengevat:

Uitgangspunt in het huidige beleid van gemeente, waterschap en provincie is dat planontwikkeling moet aansluiten bij een duurzaam integraal waterbeheer. Dit betekent dat:

  1. 1. er grondwaterneutraal gebouwd moet worden.
  2. 2. er geen negatieve verstoring van de grondwaterstanden en -stromingen mag worden veroorzaakt om grondwateroverlast en/of verdroging op de locatie en het boven- en benedenstrooms gelegen gebied te voorkomen.
  3. 3. er maatregelen getroffen moeten worden ter voorkoming van (grond)watervervuiling.
  4. 4. regenwater binnen het plangebied afgekoppeld moet worden van de riolering.
  5. 5. er voldoende oppervlaktewater aanwezig is en op de goede locatie.
  6. 6. het verhard oppervlak zoveel mogelijk beperkt wordt.
  7. 7. het gebruik van uitloogbare materialen niet is toegestaan.
  8. 8. er geen ontwikkelingen mogen plaatsvinden die het functioneren van de waterkering beperken.

3.10 Economisch Beleid

De gemeente heeft haar economische visie en koers voor de middellange termijn vastgelegd in de Economische Agenda Arnhem 2015. De agenda stelt dat in de eerste plaats de basis op orde moet zijn. De gemeente wil daarom zorgen voor een gunstig ondernemingsklimaat door adequate dienstverlening te bieden en geschikte, goed bereikbare vestigingsplaatsen in een stimulerende economische omgeving. In de tweede plaats kunnen de sterke sectoren verder uitgebouwd. Het gaat dan om de verdere versterking als zesde kantorenstad van ons land, en het behalen van winst in de sectoren zorg & welzijn en toerisme & vrije tijd. Tot slot gaat de gemeente Arnhem extra werk maken van haar kansrijke economische clusters: energie- & milieutechnologie en mode & design. Dit zijn bedrijvensectoren, waarin Arnhem bijzonder is en die een sterke basis bieden om een regionale en nationale positie op te bouwen.

De Economische Agenda levert een bijdrage aan het vergroten van de aantrekkelijkheid van de stad en het tegengaan van de maatschappelijke tweedeling. De agenda bepaalt de gemeentelijke koers en is opgesteld na stadsgesprekken met ondernemers en onderwijs- en kennisinstellingen. De gemeente stimuleert de economische ontwikkeling en is regisseur van het samenspel tussen overheid, ondernemers, onderwijs en onderzoek. In de stadsgesprekken hebben de partners duidelijk gemaakt, wat zij gezamenlijk kunnen en willen doen om het ondernemingsklimaat te versterken.

Arnhem heeft relatief gezien een groot aantal arbeidsplaatsen (rond de 100.000), dat voor een belangrijk deel (ongeveer 35.000) wordt vervuld door niet-Arnhemmers. Het aandeel Arnhemmers met een lage opleiding en met beperkte kansen op de arbeidsmarkt is groot. De aanpak uit de Economische Agenda levert naast banen voor hoog en middelbaar opgeleiden, vooral ook banen voor lager opgeleide inwoners op.

3.10.1 Wijkeconomie

Het stimuleren van 'werken in de wijk' oftewel wijkeconomie, zoals vastgelegd in de gelijknamige Nota Wijkeconomie (2001), blijft een belangrijk thema. De ontwikkeling van kleinschalige bedrijvigheid en werkgelegenheid levert een bijdrage aan de verbetering van de leefbaarheid en sociale samenhang in de wijk. In dit verband is het werken aan huis, binnen duidelijk beperkte kaders, toegestaan. Concreet betekent dit dat de gemeente actief blijft bij het stimuleren van woon-werkeenheden en het ontwikkelen van kleinschalige bedrijfsverzamelgebouwen in wijken, bedoeld voor bedrijven in de ambachtelijke bedrijvigheid en de persoonlijke, zakelijke en overige dienstverlening.

3.10.2 Kantoren

In de Nota Herijking Kantorenbeleid Arnhem 2008 – 2020 staat het herstel van het evenwicht in de kantorenmarkt centraal. Hiertoe wordt ingezet op hergebruik van langdurig leegstaande kantorenpanden, alsmede het beperken en faseren van nieuwbouwplannen. Nieuw kantorenprogramma wordt beperkt tot een gelimiteerd aantal strategische locaties in de stad (o.a. Arnhem Centraal, Rijnboog, Centrum Zuid, Arnhems Buiten en IJsseloord II). Ontwikkeling van kantoren buiten deze locaties is ongewenst.

3.10.3 Detailhandel

Met de nota Detailhandelsbeleid Arnhem: herijking 2008 is het beleid voor detailhandel geactualiseerd. Centraal in de nota staat hoe het beste op ontwikkelingen kan worden ingespeeld om Arnhem haar positie als belangrijk koopcentrum te laten behouden en hoe de positie kan worden versterkt. De beleidsuitgangspunten in het detailhandelsbeleid uit 2001 zijn niet gewijzigd. De belangrijkste aanbevelingen en actiepunten in de nota zijn:

  • het stimuleren van gebiedsprofielen voor de binnenstad,
  • het ontwikkelen van het Woonwinkelcentrum in Centrum Zuid,
  • het planologisch vastleggen van het themacentrum Wonen in Centrum Zuid,
  • de plannen voor Kronenburg begeleiden,
  • uitbreiding van supermarkten in Arnhem Noord,
  • stimuleren van de verplaatsing van detailhandel op bedrijventerreinen en solitaire locaties,
  • stimuleren van de komst van gewenste detailhandel,
  • onderzoek naar regionale en lokale koopstroomontwikkelingen,
  • stimuleren en ontwikkelen van wijkeconomie.

3.10.4 Horeca

De horecanota Gastvrij Arnhem (2005) geeft de uitgangspunten aan voor de gewenste ruimtelijke ontwikkeling ten aanzien van horeca. Hoofdlijn van de nota is de randvoorwaardenscheppende en faciliterende rol van de gemeente, zodat een evenwichtig aanbod van horeca ontstaat. Horecaontwikkeling is afgestemd op de functie van het gebied. De ontwikkeling van de attractieve stad vraagt om horecaontwikkeling met name in de binnenstad en omgeving. In de detailhandelgebieden (Kronenburg, Presikhaaf) heeft horeca vooral een belangrijke ondersteunende functie voor de detailhandel. Ook in de toeristische centra van de stad heeft de horeca een ondersteunende functie. In woonwijken heeft horeca een verzorgende functie. En langs de radialen heeft het een bovenwijkse of stedelijke functie.

Het gemeentelijk beleid krijgt mede gestalte door vergunningverlening en handhaving. Dit gebeurt integraal; dat wil zeggen dat de verschillende beleidsterreinen op elkaar worden afgestemd (bijvoorbeeld openbare orde en veiligheid, voedsel- en brandveiligheid, milieu, gezondheid). Zo ontstaat duidelijkheid voor de horecaondernemers en andere belanghebbenden. Daarnaast wil de gemeente een goede gesprekspartner zijn voor ondernemers en ontwikkelingen stimuleren.

Hotelbeleid

De Gemeenteraad heeft in 2008 ruimte geboden voor de ontwikkeling van één of meer hotels in de binnenstad (gebied binnenstad, inclusief de singels en het Coehoorngebied). De gemeente werkt mee aan het bouwvergunning- en planologisch traject voor een hotelontwikkeling. Als criterium is gesteld dat het moet gaan om hotels:

  • in het hogere segment, die zowel de zakelijke als de toeristische markt bedienen;
  • die door hun uitstraling zich onderscheiden en het imago van Arnhem als innovatieve en creatieve stad versterken (bijv. een designhotel);
  • die de parkeerbehoefte in of nabij het pand oplossen.

De marktruimte is bepalend voor de uitbreidingsruimte. Een hotelontwikkeling is ook mogelijk buiten de binnenstad. Bij deze ontwikkelingen wordt per geval bestuurlijk beoordeeld of de ontwikkeling een meerwaarde oplevert voor de toeristische ontwikkeling van Arnhem.

3.10.5 Toerisme en vrije tijd

In het stadsprogramma Arnhem Aantrekkelijke Centrumstad is de economische opgave 'meer (toeristische) bezoekers en bestedingen' opgenomen. Toerisme en Vrije Tijd is in de Economische Agenda 2015 benoemd als sterk segment, dat we verder willen uitbouwen.

Beleidsmatige afwegingen en het creëren van de juiste randvoorwaarden hiervoor vinden plaats binnen de verschillende reeds belegde deelterreinen zoals horecabeleid, hotelbeleid, cultuurbeleid, sportbeleid, evenementenbeleid, openluchtrecreatie, binnenstadsbeleid, toeristische marketing, citymarketing en erfgoedbeleid. Met uitzondering van 'openluchtrecreatie' gelden voor al deze deelterreinen vigerende beleidsplannen. Er is (nog) geen overkoepelend beleidsdocument 'Toerisme en Vrije Tijd'. Voor vormen van 'Leisure' die niet vallen onder de hiervoor genoemde terreinen – veelal commerciële functies als bioscopen, bowlingbanen, fitnesscentra en dergelijke – is geen vigerend beleidsdocument. Deze vallen in de bestemmingsplancategorie 'recreatie'.

Er wordt gewerkt aan een actieplan 'toerisme en vrije tijd', waarin o.a. aandacht is voor de onderlinge verbindingen tussen de hiervoor genoemde beleidsterreinen, samenhangende doelstellingen én een samenhangend actieplan.

3.11 Coffeeshopbeleid

De nota Arnhems Coffeeshopbeleid (2009) geeft als hoofddoelstelling: het terugdringen van overlast c.q. het beperken van de inbreuk op het woon- en leefklimaat door softdrugshandel. Er is beleid geformuleerd om de handhaving te intensiveren. Tevens is aangegeven met welk instrumentarium dit wordt gedaan en door wie dit wordt uitgevoerd. Uitvoering van dit beleid waarborgt ook in dit plangebied beheersing van de problematiek. Er is geen aparte bestemmingscategorie voor de coffeeshops gecreëerd. In het plangebied zijn geen coffeeshops aanwezig of toegestaan op grond van het coffeeshopbeleid (er is geen ruimte voor het afgeven van exploitatievergunningen).

3.12 Prostitutiebeleid

In de gemeentelijke nota 'Van Rood naar Groen Arnhemse Prostitutie op weg naar normalisatie (2000)' is het Arnhems prostitutiebeleid vervat. De opheffing van het wettelijke bordeelverbod per 1 oktober 2000 was aanleiding voor het opstellen van dit beleid. Dit beleid is nog steeds van kracht.
Ten aanzien van de raamprostitutie, overige seksinrichtingen en de tippelprostitutie voert het gemeentebestuur van Arnhem een actief vestigingsbeleid. Het actief vestigingsbeleid bestaat uit de volgende elementen:

  • concentratie van de raamprostitutie op één plek;
  • het aan een maximum binden van het aantal ramen en werkplekken (120 en dat is een halvering van het aantal ramen en werkplekken ten opzichte van de voormalige raamprostitutielocatie in het Spijkerkwartier);
  • het aan een maximum binden van het aantal overige seksinrichtingen op 8 in heel Arnhem, waarbij – overgangsrechtelijke situaties uitgezonderd - in elke wijk ( CBS- wijkindeling) maximaal 1 seksinrichting gevestigd mag zijn, ook worden hierbij beperkingen toegepast;
    concentratie van de tippelprostitutie.

Het gemeentebestuur bepaalt hiermee zélf de locatie waar deze vormen van prostitutie zich mogen manifesteren alsmede de omvang ervan en voorkomt hiermee dat de prostitutie zich ongecontroleerd over de stad uitspreidt. De gemeente wil hiermee voorkomen dat bepaalde vormen van prostitutie overlast voor de omgeving veroorzaken. Deze overlast zou kunnen ontstaan doordat er een concentratie van bijvoorbeeld privé-huizen in een bepaalde wijk ontstaat ( eerder zagen we immers dat vooral oudere wijken in Arnhem erg aantrekkelijk lijken te zijn voor de vestiging van seksinrichtingen) of doordat de prostitutiefunctie conflicteert met bepaalde andere functies.
In het plangebied is geen seksinrichting aanwezig. Gezien de aanwezigheid van een seksinrichting binnen het betreffende CBS - telgebied is het niet waarschijnlijk, dat er een situatie zal ontstaan, dat een vergunningaanvraag gehonoreerd zal worden.
Omdat er voor wat betreft een homosauna aan het Roermondsplein bijzondere omstandigheden zijn die maken dat hantering van de beleidsregels (maximumstelsel) gevolgen zou hebben die onevenredig zijn in verhouding tot de met die beleidsregels te dienen doelen heeft de raad in september 2009 ingestemd met een eenmalige afwijking van het maximum aantal seksinrichtingen ten gunste van voornoemde homosauna.

In 2010 zal ten behoeve van deze homosauna een exploitatievergunning verleend worden met gebruikmaking van de zogenaamde inherente afwijkingsbevoegdheid ex art 4:84 Alegmene wet bestuursrecht (Awb).

Hoofdstuk 4 Milieu- En Omgevingsaspecten

4.1 Inleiding

In dit hoofdstuk worden de milieu- en omgevingsaspecten beschreven die van belang kunnen zijn bij ruimtelijke ontwikkelingen in het plangebied. Het is een beheerbestemmingsplan met één ontwikkeling. De milieuaspecten met betrekking tot deze ontwikkeling worden in paragraaf 5.1 beschreven.

4.2 Milieuaspecten

Geluid

Het bestemmingsplan Coehoorn heeft een consoliderend karakter. Er zijn of worden geen nieuwe geluidgevoelige objecten binnen het bestemmingsplan Coehoorn geprojecteerd. Een akoestisch onderzoek is derhalve achterwege gelaten. De Wet geluidhinder en het Arnhemse beleidsplan geluid leggen geen beperkingen op voor het vaststellen van het bestemmingsplan Coehoorn.

Luchtkwaliteit

Het bestemmingsplan Coehoorn heeft een consoliderend karakter. Binnen dit bestemmingsplan worden geen ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Dit betekent dat er geen extra verkeer, buiten de normale autonome groei, word gegenereerd. Doordat er geen (planologische) wijzigingen plaatsvinden vormt luchtkwaliteit geen belemmering voor de realisatie van het plan.

Bodem

Met behulp van het bodeminformatiesysteem van de gemeente Arnhem is een inventarisatie uitgevoerd van de bekende potentiële (mogelijke) en aangetoonde gevallen van ernstige bodemverontreiniging in het betreffende plangebied.

Uit de inventarisatie is gebleken dat in het beheerbestemmings de volgende potentiële (mogelijke) gevallen van ernstige bodemverontreiniging aanwezig zijn:

Adres BISnummer Omschrijving
Potentiële (mogelijke) gevallen van ernstige bodemverontreiniging
Roermondsplein/Oude haven
0022 en 0151 Met oorlogspuin gedempte haven. Deels afgegraven t.b.v. bouw Roermondspleinbrug. Daarna opgevuld met puinhoudend zand. Plaatselijk sterk verhoogde gehalten zware metalen en PAK aangetroffen. Nog niet afgeperkt.
Bergstraat 1/
Stationsplein 18-20
1350 Aangetroffen verontreiniging met zink, koper en lood. Nog niet afgeperkt.
Oude Kraan 18 – 20A 1256 Voormalige bodembedreigende activiteiten uitgevoerd, nog niet volledig onderzocht.
Vijfzinnenstraat 30 1362 Voormalige bodembedreigende activiteiten uitgevoerd, nog niet volledig onderzocht.
Vijfzinnenstraat 80-82 1363 Voormalige bodembedreigende activiteiten uitgevoerd, nog niet volledig onderzocht.
Nieuwe Plein 25-27A 3948 Voormalige bodembedreigende activiteiten uitgevoerd, nog niet volledig onderzocht.
Bergstraat 23
0405 Voormalige chemische wasserij Palthe, nog niet volledig onderzocht.
Korte Coehoornstraat 2 1337 Voormalige drukkerij, nog niet volledig onderzocht.
Bergstraat 132-150/
Vijfzinnenstraat 18
1325 (en 1801) Lood en zink in de bovengrond ter plaatse van een binnentuin. Bij huidig gebruik geen risico's.
Vijfzinnenstraat 103 1361 Met koper en zink verontreinigde stortlaag tot 2,7 m-mv ter plaatse van een tuin. Bij huidig gebruik geen risico's.
Onderlangs/Boterdijk 0726 Met koper, lood, zink en PAK verontreinigde ophooglaag. Bij huidig gebruik geen risico's.
Amsterdamseweg 38 e.o. (vml. NEPROMA) 0032 Diepe grondwaterverontreiniging met VOCL. Momenteel is een sanering in uitvoering.

Beschrijving algemene bodemkwaliteit in het plangebied

Op grond van de bodemkwaliteitskaart/zoneringskaart (plangebied ligt in zone 2) is gemiddeld sprake van een lichte bodemverontreiniging (> AW 2000) in het plangebied.

Conclusie

De geïnventariseerde en getoetste bodemgegevens geven voldoende inzicht in de bodemkwaliteit van het plangebied ten behoeve van een beheerbestemmingsplan. Er zijn een aantal potentiële (mogelijke) en aangetoonde gevallen van ernstige bodemverontreiniging aanwezig. Omdat het een beheerbestemmingsplan betreft, is het onderzoek vooralsnog beperkt tot het uitvoeren van deze inventarisatie.

Bij concrete bestemmingsplanwijzigingen en/of nieuwbouw plannen, waarbij nog onvoldoende inzicht bestaat in de bodemkwaliteit, is een bodemonderzoek noodzakelijk.

Hinder

Het gaat om een beheerbestemmingsplan. Op basis van de VNG brochure bedrijven en milieuzonering kan het plangebied en omgeving worden getypeerd als een gemengd gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen stedelijke functies voor zoals detailhandel, dienstverlenende bedrijven, maatschappelijke functies, publiekgerichte kantoren en parkeervoorzieningen. Deze stedelijke functies zijn hoofdzakelijk milieucategorie 1 en 2 bedrijven waarbij ten opzichte van een gemengd gebied een richtafstand van 10 meter geldt.

Bij ontwikkelingen kan gemotiveerd van deze richtafstand worden afgeweken. Hierbij wordt ingezoomd op de vergunde situatie van bedrijven om te beoordelen of een ontwikkeling op die locatie past. De aanwezige bedrijven binnen het plangebied hebben een milieuvergunning waarbij getoetst is ten opzichte van de dichtstbijzijnde woningen.

Externe veiligheid

Binnen het plangebied zijn geen risicovolle activiteiten aanwezig. Er is geen 10-6 PR contour.

Verantwoording groepsrisico

Het plangebied ligt in de directe omgeving van de Neder-Rijn waarover enig transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Per 1 januari 2010 is het Basisnet Water in de circulaire Risiconormering Vervoer Gevaarlijke Stoffen opgenomen. In het Basisnet Water wordt de Neder-Rijn – in verband met het beperkte aantal transporten – gezien als een groen traject dat wil zeggen geen beperkingen voor bebouwing en geen verantwoording van het groepsrisico.

Daarnaast ligt het plangebied binnen het invloedsgebied van het spoor waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Het Basisnet Spoor is nog niet gereed. Wel zijn er in het kader van het Tracébesluit (2009) Sporen in Arnhem groepsrisicoberekeningen uitgevoerd en is er een verantwoording groepsrisico opgesteld. Hieruit volgt dat op dit moment de oriënterende waarde voor het groepsrisico wordt overschreden. Door allerlei maatregelen kan deze overschrijding worden verkleind. Daarnaast blijkt uit de eerste groepsrisicoberekeningen in het kader van het Basisnet dat de oriënterende waarde voor het groepsrisico niet meer wordt overschreden.

Binnen het plangebied vinden geen ontwikkelingen plaats dit betekent dat het groepsrisico niet zal toe- of afnemen en er ook geen verantwoording van het groepsrisico plaatsvindt.

4.3 Water

Oppervlaktewater

In het plangebied is geen oppervlakte water aanwezig. De zuidelijke grens van het plangebied wordt gevormd door de waterkering van de Nederrijn. Het waterpeil op de rivier heeft invloed op de grondwaterstand.

Grondwater

Het grondwater binnen het plangebied maakt onderdeel uit van het grote grondwatersysteem dat vanaf de Veluwe richting de Betuwe stroomt. De natuurlijke grondwaterstand bevindt zich tussen de 9 en 11 meter boven N.A.P. bij een maaiveld tussen de 12 en 24 meter boven N.A.P. Dit betekent een goede ontwatering maar door de ligging van het plangebied op de overgang van de Veluwe-stuwwal kan in de grotendeels zandige ondergrond leem- of kleilagen voorkomen. Deze lagen kunnen lokaal grote afwijkingen veroorzaken ten opzichte van de te verwachten grondwaterstand. In het zuidelijk deel van het plangebied heeft een haven gelegen die is gedempt met puin en ander materiaal vanuit de Tweede Wereldoorlog. Door de onbekende samenstelling van dit stortmateriaal kan de rivierinvloed afwijken ten opzichte van de naastgelegen gronden.

Langs de zuidrand van het plangebied ligt de Nederrijn. Door hoge rivierwaterstanden kan de grondwaterstroming belemmerd worden met als gevolg hogere grondwaterstanden in het stedelijk gebied.

Net ten noorden van het plangebied bevindt zich een Koude- Warmteopslagsysteem (KWO). De putten van deze locatie staan indicatief op de waterattentiekaart aangegeven. Deze voorzieningen kunnen beperkend zijn voor ondergrondse ontwikkelingen zoals andere KWO's.

Afvalwatersysteem

In het plangebied liggen verschillende rioolstelsels. In het woongedeelte (tussen de Oude Kraan en de Utrechtsestraat) ligt een gemengd stelsel. De Oude Kraan en de Blauwe Golven wateren via een regenwaterstelsel af waarbij het oostelijke deel onder vrij-verval via de Vossenstraat op de Nederrijn loost en het westelijke deel door een gemaal via de overstort van de Boterdijk op de rivier loost.

Het waterriool naar de Vossenstraat gaat bij de kruising van het Roermondsplein-Rijnkade door de waterkering.

Verder liggen er enkele zeer belangrijke transportriolen die een groot deel van het afvalwater van Arnhem-Noord richting het Rijngemaal transporteren. De riolen staan op de waterattentiekaart aangegeven

Bij ontwikkelingen moet een geïntegreerd rioolstelsel worden aangelegd; dit houdt in dat alleen afvalwater ondergronds wordt afgevoerd en dat het hemelwater op eigen terrein moet worden verwerkt. Hemelwater afkomstig van verontreinigde oppervlakten zoals parkeerplaatsen en wegen moet worden gereinigd voordat het op het oppervlaktewater mag worden geloosd.

Waterkering

Aan de zuidkant van het plangebied ligt de waterkering van de rivier de Nederrijn. Deze wordt gevormd door een natuurlijke waterkering in de vorm van een terreinverhoging in het park in het westen van het plangebied. De grootste deel van de waterkering wordt gevormd door een kademuur. De waterkering bestaat uit een kernzone, een beschermingszone, een buitenbeschermingszone en een zone profiel vrije ruimte. De bescherming van de waterkering wordt geregeld door de Keur van het watergangen/waterhuishouding en de Keur op de waterkeringen. In deze verordeningen staan gebods- en verbodsbepalingen over de watergangen en de waterkeringen. Die bepalingen gaan ook over het gebruik en bebouwen van gronden. Voor gebruikers/eigenaren kan de Keur mogelijkerwijs een beperking opleveren.

De kern- en beschermingszones zijn als één zone met dubbelbestemming Waterstaat - Waterkering op de plankaart aangegeven. Binnen deze bestemming mogen geen activiteiten plaatsvinden die het functioneren van de waterkering bedreigen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0202.729-0301_0014.jpg"

Figuur 4.1 Attentiekaart Water

4.4 Groen En Ecologie

Ecologische gebiedsbeschrijving en bekende natuurwaarden

In het plangebied zijn in de periode 1990 - 2009 waargenomen: gierzwaluw (4 paar), huismus (23 paar) en gewone dwergvleermuis (paarverblijfsplaats).Hierop is te zien dat in de (directe) omgeving verblijven zijn van de 3 soorten. In 2005 zijn geen vaste verblijf- of kolonieplaatsen van vleermuizen aangetroffen. Wel zijn diverse soorten vleermuizen foeragerende waargenomen en was er een vermoeden dat de gewone grootoorvleermuis in het plangebied verblijft. In 2009 is alleen zwermgedrag van de gewone dwergvleermuis waargenomen in het plangebied. Dit betekent dat er een paarplaats in het plangebied aanwezig is van deze soort. De exacte locatie is niet bekend.

Andere broedvogels in het plangebied zijn kauw, vink, koolmees en pimpelmees. Deze broeden veelal in oudere bomen.

Beschrijving van de groenstructuur

De Singels lopen door vanaf het Willemsplein, via het Nieuwe Plein tot aan de Rijn. De bomen en het groen in deze zone zijn daarmee onderdeel van de hoofdgroenstructuur. Ook de bomen en het groen in het gebied tussen de Rijn en de Oude Kraan is onderdeel van de hoofdgroenstructuur.

Conclusie

Voor het beheerdeel van het plangebied worden geen bestemmingen gewijzigd waarbij de ecologische doelstellingen van de wet- en regelgeving in geding komen. Er is dus geen toetsing op de wet- en regelgeving nodig.

4.5 Cultuurhistorie En Archeologie

Beschrijving van het plangebied

Archeologie

Het plangebied ligt aan de voet van het stuwwalmassief in een zone waar de invloed van de rivier groot is geweest. Dit brengt een gedifferentieerde verwachtingskans met zich mee. Het zuidelijke deel van het plangebied heeft een hoge archeologische verwachtingskans omdat er in de ondergrond oeverwalafzettingen aanwezig zijn. Deze hoog opgeslibde zandlichamen vormden voor de mens in het verleden ideale woon- en akkerbouwlocaties. Wel is het zo dat de rivier een erosieve werking in het plangebied heeft gehad. Dit kan worden afgeleid uit de situatie ter hoogte van de Hogeschool voor de Kunsten, waar het stuwwalmassief is uitgesleten. Voor het westelijke deel van het plangebied geldt dat de hoge verwachtingskans mogelijk naar beneden kan worden bijgesteld. De hoge verwachtingskans in het (zuid)oostelijke deel hangt ook samen met de uitlopers van een hellingsafzettingswaaier. Deze grindrijke afzettingen vormden in een sterk gevarieerd (en dus exploitatietechnisch aantrekkelijk) landschap eveneens hogere lichamen en werden derhalve ook voor (semi-) permanente vestiging uitgekozen, met name gedurende de prehistorie. Een groot deel van het plangebied betreft echter waardevol archeologisch gebied. Dit hangt samen met de aanwezigheid van historische bebouwing, zoals te zien op de kadastrale kaart van 1832, en deels geconcentreerd nabij de voormalige haven die al vanaf de 14e eeuw wordt genoemd, en langs de Utrechtseweg. Ook zijn in de zone die is aangeduid als “archeologisch waardevol gebied” vestingwerken te verwachten, daterend vanaf de late middeleeuwen en uitgebreid rond 1700. Het uiterste noordwesten van het plangebied heeft een middelhoge archeologische verwachtingskans. Dit betreft de stuwwalzone. Op zich leende die zich wel voor bewoning, maar verwacht wordt dat bewoning zich meer in gradiëntzones (waaronder de hellingsafzettingswaaier) of nabij beekdalen heeft geconcentreerd. In verband met oorlogshandelingen en nieuwbouw hebben in delen van het plangebied grondroerende werkzaamheden plaatsgevonden; de haven is na de Tweede Wereldoorlog met puin verdicht.

afbeelding "i_NL.IMRO.0202.729-0301_0015.jpg"

Figuur 4.2 Archeologische verwachtingskaart

Cultuurhistorie

Het Coehoorngebied is geïnventariseerd op monumentale en historische waarden. Op basis van dit onderzoek zijn historisch waardevolle objecten aangewezen als gemeentelijk monument (zie lijst van beschermde rijks- en gemeentelijke monumenten).

Binnen het gebied zijn tijdens de inventarisaties objecten en structuren gelokaliseerd, die beschouwd kunnen worden als cultuurhistorisch waardevol, maar om verschillende redenen niet zijn aangewezen als beschermd monument. Het kan hierbij gaan om archeologische sites waarvan de inhoud onbekend is, historische rooilijnen, beeldbepalende panden, markante herkenningspunten, waardevolle bomen en andere groenelementen etc.

Het oostelijk deel van de Utrechtseweg met delen van de zuidwand van het Stationsplein en de aansluitende wijk met de straten Bergstraat, Coehoornstraat en Korte Coehoornstraat kenmerken zich door 19de eeuwse stedenbouwkundige structuren, relicten van laat 19de eeuwse herenhuisbebouwing en verkavelingen. Verder is er sprake van enkele stedenbouwkundige ingrepen en invullingen uit de wederopbouwperiode. De Coehoornstraat geeft een rommelige indruk door de grote variatie in karakter, vormgeving, ouderdom en functies van de bebouwing. De Bergstraat heeft een even gevarieerde bebouwing, maar meer eenduidig (voornamelijk woningen) en ordelijker door de regelmatige rooilijnen en de laanbeplanting. Delen van deze beplanting en enkele 19de eeuwse herenhuizen herinneren nog aan de periode waarin de bergstraat een voorname residentiële straat was. Het zuidelijk deel van de Bergstraat wordt gedomineerd door gebouwen uit de wederopbouwperiode, waaronder kantoorpanden, een school, woningen en meerlaagse appartementencomplexen van recentere datum.

De zuidelijke wand van het Stationsplein bestaat uit grootschalige wederopbouwpanden met horeca, winkels en kantoren. Ten westen hiervan sluit de pleinwand aan op de Utrechtsestraat, een vrij belangrijke oude verkeersroute waar hier en daar nog een 19de eeuwse sfeer heerst door de vele gepleisterde en getinte herenhuizen die er langs staan. Het geaccidenteerde verloop en de flauwe bochten geven de straat een bijzonder karakter. De lichtgekleurde gevels zijn een goed voorbeeld van het lokaal historisch kleurgebruik, aangeduid als “Arnhems blond”. Achter de bebouwing aan de zuidzijde bevinden zich steil afdalende tuinen richting Onderlangs, waarin belangrijke fragmenten van historische tuinaanleg en groenelementen behouden bleven.

Een factor van hoge cultuurhistorische betekenis zijn de zichtlijnen vanaf het Rijnhotel en het Museum richting de toren van de Grote of Eusebiuskerk. Deze zichtlijnen en panorama's zijn de meest afgebeelde van de Arnhemse geschilderde en getekende topografie (stadsgezichten).

Conclusie

Voor het plangebied geldt een middelhoge tot hoge archeologische verwachtingskans en een deel is aangemerkt als archeologisch waardevol gebied. Ondanks oorlogshandelingen zullen archeologische waarden nog (gedeeltelijk) resteren, zoals ook uit waarnemingen in de eveneens zwaar getroffen binnenstad blijkt. In de haven is recent bouwpuin te vinden, maar kadeconstructies, oeverwerken en (af)gezonken schepen kunnen zeker nog worden aangetroffen. De haven is een belangrijk archeologisch en historisch object; in oude vullagen kunnen zich tal van boeiende vondsten uit het dagelijkse leven (vooral nijverheid) bevinden. Vanwege deze situatie is in het bestemmingsplan een dubbelbestemming

'Waarde - Archeologie' opgenomen (zie uitleg in paragraaf 6.3.9).

Behoud van het aanwezige historische karakter is het uitgangspunt. De cultuurhistorische waarden dienen niet vernietigd of anderszins onherkenbaar gemaakt te worden. Waardevolle objecten, structuren, zichtlijnen en panorama's binnen het gebied dienen beschermd en duurzaam beheerd te worden. Daarnaast bevinden zich in het plangebied cultuurhistorisch waardevolle objecten en structuren die geen beschermde status hebben gekregen. Sloop en vervangende nieuwbouw zijn bij deze laatste categorie mogelijk, maar hieraan zullen voorwaarden worden verbonden.

Een aantal cultuurhistorische waarden kunnen worden versterkt: herstel van de Wandeling van Heuvelink (19de eeuwse flaneerroute rondom de historische binnenstad); visualisatie archeologische sporen (de Oude Haven, verdedigingswerken); toepassing “Arnhems Blond' op gevels; handhaving en verbetering zichtlijnen en panorama's.

Hoofdstuk 5 Ontwikkelingen

5.1 Uitbreiding Hotel Haarhuis

Korte beschrijving van de ontwikkeling

Hotel Haarhuis zet in op de realisatie 35 tot 40 luxe hotelkamers (circa 30 m2 met balkon) in een nieuwe vleugel naast het Hotel. Voor deze uitbreiding is de sloop van twee panden naast het hotel aan de zijde van het Nieuwe Plein nodig. Het gaat om de panden Nieuwe Plein 25 en 27.

De nieuwbouw krijgt een bouwhoogte van 20 meter. De bovenste bouwlaag bestaat uit penthouses die smaller zijn dan de daaronder gelegen lagen.

Vigerend bestemmingsplan

De gronden waar de uitbreiding betrekking op heeft vallen binnen de grenzen van het geldende bestemmingsplan 'Bergstraat e.o.'. De gronden zijn bestemd als 'kantoor' waarbij op de begane grond ook winkels respectievelijk een café/bar zijn toegestaan. De maximumbouwhoogte van de gronden is 12 meter en aan de achterzijde maximaal 3 meter. De plannen voor de uitbreiding zijn daarom zowel qua functie als qua bebouwing in strijd met het bestemmingsplan.


Stedenbouwkundige aspecten

De ontwikkeling is gelegen tussen het stationsgebied en de oude binnenstad. In dit gebied wordt aansluitend op het stationsgebied een mix nagestreefd van verschillende functies. De uitbreiding van het hotel past binnen de doelstellingen voor dit gebied. Het nieuwe gebouw sluit qua hoogte aan bij de naastgelegen panden en het streven van intensivering van het gebied.

Verkeerskundige aspecten

De ontwikkeling betreft de uitbreiding van een bestaand (vindbaar) hotel zodat de bereikbaarheid ook bij uitbreiding voldoende is. Het hotel ligt aan de centrumring rondom de binnenstad.

Parkeren kan gezien de publieke parkeergarage Arnhem Centraal en de bestaande (beperkte) eigen parkeerfaciliteit van hotel Haarhuis goed opgelost worden. Voor het voorrijden door bezoekers en voor de logistiek van het hotel kan de beschikbare ruimte voor het hotel worden gebruikt zoals dat bij het bestaande hotel ook al gebeurt.

Hotelbeleid

Met het besluit van de Raad van 30 juni 2008 is er ruimte voor de ontwikkeling van 1 of meer hotels in de binnenstad (gebied binnenstad, inclusief de singels en het Coehoorngebied)

Als criterium is gesteld dat het om hotels in het hogere segment moet gaan, die zowel de zakelijke als de toeristische markt bedienen. De hotels moeten zich door hun uitstraling onderscheiden en het imago van Arnhem als innovatieve en creatieve stad versterken (bijv. een designhotel). Doordat de uitbreiding van het hotel gericht is op luxe hotelkamers wordt aan dit beleid voldaan. Er zal nog wel kritisch worden gekeken naar het innovatieve en creatieve karakter van (de uitbreiding van) het hotel.

Wijze van bestemmen

In dit bestemmingsplan zijn de panden Nieuwe Plein 25 en 27 bestemd als 'Centrum' (zie ook paragraaf 6.3.3). Dit betekent dat in het pand meerdere functies zijn toegestaan zoals hotels (horeca-E), wonen, kantoren en maatschappelijke functies. Op de begane grond is ook detailhandel en andere horecafuncties toegestaan.

De maximumbouwhoogte van het pand is 20 meter.

Milieuaspecten

Bij een toets aan de milieuaspecten blijkt dat er geen grote knelpunten zijn. Er zullen voor de realisatie van het plan nog wel een aantal onderzoeken gedaan moeten worden. Hieronder worden de verschillende milieuaspecten behandeld.

Monumenten

Hotel Haarhuis aan het Stationsplein is geen monument. Ook de te slopen panden aan het Nieuwe Plein betreffen geen monument. De panden grenzen aan een beschermd stadsgezicht. Dit heeft geen gevolgen voor deze ontwikkeling.

Archeologie

Ter plaatse geldt een hoge archeologische verwachtingskans. Er is een bureauonderzoek uitgevoerd om zicht te krijgen of en welke archeologische waarden er aanwezig zijn en welke vervolgstappen (bijvoorbeeld archeologische begeleiding) moeten worden genomen.

Het archeologisch onderzoek (Bureau en inventariserend veldonderzoek, verkennend booronderzoek van 5 augustus 2010 met nummer S100191) is uitgevoerd door Synthegra bv (zie bijlage 1). De conclusie is dat de zeer lage archeologische verwachting uit het bureauonderzoek voor vuursteenvindplaatsen uit het laatpaleolithicum en mesolithicum en de lage verwachting voor nederzettingssporen uit het neolithicum tot en met de vroege middeleeuwen gehandhaafd blijft. De middelhoge verwachting voor de late middeleeuwen wordt naar laag bijgesteld. De middelhoge verwachting voor de archeologische resten uit de nieuwe tijd veranderd niet. Een vervolgonderzoek is niet noodzakelijk.

Water en rioolbeheer

Vanuit water en rioolbeheer zijn er een aantal aandachtspunten:

  • Mocht ondergronds bouwen, bijvoorbeeld de aanleg van een parkeergarage, aan de orde komen dan is een hydrologisch onderzoek noodzakelijk.
  • In het geval van nieuwbouw wordt afkoppelen en infiltreren in de bodem van regenwater als voorwaarde gesteld.

Externe Veiligheid & hinder

De locatie ligt in de directe omgeving van Arnhem Centraal waar via het spoor (vooral gedurende de dagperiode) transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. De wijziging van kantoor naar hotel zal voor wat betreft het aantal aanwezige mensen gedurende de dag(periode) waarschijnlijk niet veel toenemen. Dit betekent dat het groepsrisico ook niet zal toenemen. In principe zij er vanuit Externe veiligheid/hinder geen bezwaren tegen de uitbreiding.

Geluid

Vanuit geluid bestaan er geen beperkingen voor de uitbreiding van een hotel omdat een hotel geen geluidgevoelige bestemming is.

Luchtkwaliteit

Vanuit luchtkwaliteit zijn er geen beperkingen omdat de locatie niet bekend staat als "luchtknelpunt". Een verslechtering van de luchtkwaliteit van maximaal 1% is momenteel voor dit soort ontwikkelingen acceptabel. De bijdrage van de uitbreiding van het bestaande hotel zal niet bijdragen aan een verslechtering van meer dan 1%.

Groen/Ecologie

Vanuit Groen en Ecologie is er geen bezwaar teken het vestigen van een hotel. Er zal wel voldaan worden aan de Flora- en Faunawet. Hiervoor is door Bureau Waardenburg bv een onderzoek uitgevoerd naar de mogelijke aanwezigheid van beschermde soorten krachtens de Flora- en faunawet (zie bijlage 2). Conclusie van dit onderzoek is dat in het plangebied geen soorten (of sporen hiervan) zijn aangetroffen waar voor werkzaamheden in het kader van ruimtelijke ontwikkeling een ontheffing ex art. 75 van de Flora- en faunawet noodzakelijk is.

Bodem

Op de locatie en in de omgeving zijn in het verleden bodembedreigende activiteiten uitgevoerd. Daarom is ten behoeve van deze locatie door PJ Milieu een bodemonderzoek (nr.: 1026301A en d.d.: 15 juli 2010) opgesteld (zie bijlage 3). Conclusie van dit onderzoek is dat de hypothese 'verdachte locatie' stand houdt. In de bovengrond zijn lood en PAK aangetoond in een gehalte waarbij in lichte mate sprake is van verontreiniging. De vastgestelde milieuhygiënische bodemkwaliteit vormt geen belemmering voor deze bestemmingsplanwijziging. Bij de bouwaanvraag zal wel nader onderzoek moeten worden uitgevoerd.

5.2 Ontwikkelingen Buiten Het Plangebied

In de directe omgeving van het plangebied is, behoudens de ontwikkelingen in het kader van het plan Rijnboog, alleen de ontwikkeling van het gebied Arnhem Centraal aan de orde.

Het project Arnhem Centraal betreft de bouw van een nieuw stationsgebied, gebaseerd op de komst van de hogesnelheidstrein (HSL). Van de halte wordt een grote economische en toeristische impuls verwacht. Om deze te kunnen opvangen worden een nieuw trein- en busstation gebouwd met grote parkeergarage zowel voor auto's als fietsen. Daarnaast komt er kantoorruimten boven het stationsgebouw en wordt er een route naar de binnenstad ontwikkeld met kantoren, winkels en woningbouw in de omgeving van de Oude Stationsstraat. De ontwikkeling van dit gebied is in volle gang.

Het Masterplan Rijnboog is mede opgesteld om het stationsgebied beter met de binnenstad te verbinden. Voor het plangebied Coehoorn betekent dit dat het behalve als verbindingsschakel (route) naar de binnenstad, ook moet worden voorbereid op de afgeleide en vervolgontwikkelingen van Arnhem Centraal.

Een ontwikkeling van andere aard buiten het plangebied bestaat uit de beleids- en planvorming met betrekking tot het aangrenzende gebied van de Rijn. De ontwikkelingsrichting waarin enerzijds ruimte voor de rivier wordt gecreëerd, wordt anderzijds gekoppeld aan stedelijke ontwikkelingen in het gebied Meinerswijk/Stadsblokken.

Voor het plangebied Coehoorn zijn er op de korte termijn geen invloedrijke ontwikkelingen te verwachten. Wel zijn de waterkerende eisen in de zone langs de rivier van kracht.

Hoofdstuk 6 Planbeschrijving En -Verantwoording

6.1 Inleiding

In de voorgaande hoofdstukken is ingegaan op de bestaande situatie, het relevante beleid en de milieu- en omgevingsaspecten. De informatie uit deze hoofdstukken is gebruikt om keuzes te maken bij het opstellen van het bestemmingsplan: de kaart en de regels. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de opzet van dit bestemmingsplan. Daarnaast worden de gemaakte keuzes op de kaart en in de regels verantwoord. Dat betekent dat er wordt aangegeven waarom bepaalde bestemmingen zijn aangewezen en waarom bepaalde bebouwing acceptabel is.

6.2 Opzet Van De Regels

In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De Standaard voor vergelijkbare bestemmingsplannen 2008 (SVBP 2008) is verplicht.

De SVBP 2008 maakt het mogelijk bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op een zelfde manier worden verbeeld. Vergelijkbare bestemmingsplannen leiden tot een betere dienstverlening en tot een effectievere en efficiëntere overheid.

Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit regels en bijbehorende kaart waarop de bestemmingen zijn aangegeven. Deze kaart kan zowel digitaal als analoog worden verbeeld. De kaart en de regels dienen in samenhang te worden bekeken.

De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:

  1. 1. Inleidende regels (begripsbepalingen en wijze van meten);
  2. 2. Bestemmingsregels;
  3. 3. Algemene regels (o.a. afwijkingen);
  4. 4. Overgangs- en slotregels.

6.2.1 Inleidende regels

Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied en bevatten:

  1. 1. Artikel 1 Begrippen
    In dit artikel zijn definities van de in de regels gebruikte begrippen opgenomen, voor een eenduidige interpretatie van deze begrippen.
  2. 2. Artikel 2 Wijze van meten
    Dit artikel geeft onder meer bepalingen waar mag worden gebouwd en hoe voorkomende eisen betreffende de maatvoering begrepen moeten worden.

Op de kaart zijn bouwhoogten en soms bebouwingspercentages aangegeven. Als er geen percentages zijn aangegeven, mag het hele bouwvlak worden bebouwd. De aangegeven bouwhoogte wordt gemeten vanaf peil tot het hoogste punt (exclusief elementen zoals een schoorsteen, liftopbouw en dergelijke). Uitgangspunt is dat alleen gebouwd mag worden binnen de bouwgrenzen.

6.2.2 Bestemmingsregels

Hoofdstuk 2 van de regels bevat de juridische vertaling van de verschillende bestemmingen die voorkomen in het plangebied. Voor ieder gebied op de kaart is de bestemming aangegeven.

Deze bestemmingen zijn in de regels onderverdeeld in o.a.:

  1. 1. Bestemmingsomschrijving: omschrijving van de activiteiten die zijn toegestaan (wonen, bedrijvigheid etc.);
  2. 2. Bouwregels: eisen waaraan de bebouwing moet voldoen (bebouwingshoogte, bebouwingspercentage etc.);
  3. 3. Afwijken van de gebruiks- en bouwregels: onder welke voorwaarde mag afgeweken worden van de aangegeven bestemmingen en bouwregels
  4. 4. Verboden gebruik: welke vormen van gebruik zijn uitgesloten.

In paragraaf 6.3 worden de verschillende bestemmingen toegelicht en wordt ook per bestemming aangegeven waarom voor bepaalde gronden voor deze is gekozen. Daarnaast wordt, indien gekozen wordt af te wijken van de bestemming uit het geldende bestemmingsplan, aangeven waarom daarvoor is gekozen.

6.2.3 Algemene regels

Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied. Dit hoofdstuk is opgebouwd uit:

  1. 1. Artikel 15 Anti-dubbeltelregel
    Deze regel bepaalt dat er niet twee keer voor eenzelfde locatie een bouwplan kan worden ingediend
  2. 2. Artikel 16 Algemene bouwregels
    Hierin zijn de algemene bouwregels opgenomen zoals de verplichting tot het bouwen binnen het bouwvlak en de uitleg van het bebouwingspercentage.
  3. 3. Artikel 17 Algemene gebruiksregels
    In dit artikel zijn de algemene bouwregels opgenomen. Hierin is aangegeven welke functies in ieder geval in strijd zijn met het bestemmingsplan.
  4. 4. Artikel 18 Algemene afwijkingsregels
    In dit artikel worden de voorwaarden beschreven waaronder kan worden afgeweken van een bestemmingsregel. Deze afwijkingen kunnen worden toegepast op alle bestemmingen in het bestemmingsplan. De afwijkingen die uitsluitend gelden voor een bepaalde bestemming zijn in het betreffende artikel van die bestemming opgenomen.

6.2.4 Overgangs- en slotbepalingen

In hoofdstuk 4 staan de overgangs- en slotbepalingen. In de overgangsbepalingen is aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan.

6.3 Verantwoording Van De Regels

Kenmerk van de Nederlandse ruimtelijke ordeningsregelgeving is dat er uitgegaan wordt van toelatingsplanologie. Een bestemmingsplan geeft aan welke functies waar zijn toegestaan en welke bebouwing opgericht mag worden. Bij het opstellen van dit bestemmingsplan zijn keuzes gemaakt over welke functies waar mogelijk worden gemaakt en is gekeken welke bebouwing stedenbouwkundig toegestaan kan worden. De bestaande situatie is hierbij het uitgangspunt.

Het is noodzakelijk dat het bestemmingsplan een compleet inzicht biedt in de bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen het betreffende plangebied. Het bestemmingsplan is het juridische toetsingskader dat bindend is voor de burger en overheid en geeft aan wat de gewenste planologische situatie voor het plangebied is. Deze situatie kan gaandeweg de planperiode wijzigen, bijvoorbeeld door veranderd stedenbouwkundig inzicht, functiewijziging veranderingen in gebruik. Ook ruimtelijke ontwikkelingen en vernieuwing van o.a. ruimtelijk, economisch, verkeerskundig en milieubeleid dragen bij aan de veroudering van geldende bestemmingsplannen.

Om recht te doen aan een goede ruimtelijke ordening binnen het plangebied wordt daarom aangegeven in welke situaties de bestemming wordt gekozen gelijk aan de oude bestemming (na strijdige situatie te hebben gewraakt) en in welke situaties een nieuwe bestemming wordt gegeven (positief bestemmen), waarmee de strijdige situatie wordt gelegaliseerd. Daarnaast wordt, indien van toepassing, aangegeven wanneer een strijdige situatie onder het overgangsrecht wordt gebracht.

In deze paragraaf worden de keuzes die zijn gemaakt nader onderbouwd. Hierbij zullen de bestemmingen in dezelfde volgorde als in de regels worden behandeld.

6.3.1 Algemeen

Bebouwingsmogelijkheden

Op de kaart zijn middels bouwgrenzen aangegeven waar bebouwd mag worden en middels aanduidingen is de maatvoering zoals de maximumbouwhoogte opgenomen. Ten opzichte van het geldende bestemmingsplannen is gepoogd de bebouwingsmogelijkheden gelijkt te houden of te verruimen. De maximumbouwhoogte is vrijwel overal overgenomen of iets verhoogd.

Parkeernormen

Sinds de inwerkingtreding van de Wet ruimtelijke ordening kunnen parkeernormen niet meer worden opgenomen in de bouwverordening. Dit betekent dat de gemeente bij nieuwbouwplannen niet meer een aantal parkeerplaatsen kan eisen. Indien bij de bouw van nieuwe woningen, kantoren of andere functies onvoldoende parkeerplaatsen worden aangelegd, kan dit negatieve gevolgen hebben voor de omgeving. Om bij nieuw- en verbouw toch de mogelijkheid te hebben de aanvrager te verplichten een minimaal aantal parkeerplaatsen aan te laten leggen, kan hiervoor een parkeernorm worden opgenomen in de regels van het bestemmingsplan. In dit bestemmingsplan is gekozen om voor de bestemmingen 'Centrum', 'Gemengd-1', 'Gemengd-2', 'Maatschappelijk' en 'Wonen' een verwijzing op te nemen naar de parkeernormen die opgenomen zijn in bijlage 2.

De parkeernormen die zijn opgenomen in de bijlage zijn gebaseerd op de CROW-publicatie 182: Parkeercijfers - basis voor parkeernormeringen. Het CROW is het Centrum voor Regelgeving en Onderzoek in de Grond-, Water- en Wegenbouw en de Verkeerstechniek.

In de parkeernorm is voor de verschillende functies aangegeven hoeveel parkeerplaatsen er moeten worden aangelegd op eigen terrein en hoeveel plaatsen er bereikbaar moeten zijn voor de bezoekers. Per functie wordt verwezen naar de bestemmingen die in dit bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt.

Bij de bestemming/functie wonen wordt voor een geschakelde woning een andere norm voorgeschreven dan voor een halfvrijstaande of vrijstaande woning. Er wordt geen onderscheid gemaakt tussen verschillende woningtypes zoals studentenhuizen, kamerbewoning en aanleunwoningen/serviceflats terwijl bewoners van deze woningtypes in het algemeen minder auto's bezitten. In dit artikel worden de voorwaarden beschreven waaronder kan worden afgeweken van een bestemmingsregel. Deze afwijkingen kunnen worden toegepast op alle bestemmingen in het bestemmingsplan. De afwijkingen die uitsluitend gelden voor een bepaalde bestemming zijn in het betreffende artikel van die bestemming opgenomen.

Bedrijfsfuncties

Binnen de bestemmingen Centrum en Gemengd 1 en 2 zijn bedrijven op de begane grond toegestaan zoals genoemd in de bedrijvenlijst die als bijlage bij de regels is opgenomen. Bedrijven op deze lijst zijn ingedeeld in categorieën op basis van de hinder die zij kunnen veroorzaken. Op de kaart is de maximum categorie aangegeven die is toegestaan. Bedrijven die niet op de lijst voorkomen maar kunnen aantonen dat zij een vergelijkbare hinder (of minder) veroorzaken kunnen eveneens via een afwijking worden toegestaan. De volgende bedrijven hebben een aparte bestemming en zijn binnen de bestemming 'Bedrijf' niet toegestaan; detailhandel, horeca-activiteiten, agrarische bedrijven, recreatiebedrijven, kantoren en seksinrichtingen.

6.3.2 Bedrijf-nutsvoorziening

In dit bestemmingsplan geldt de bestemming Bedrijf-Nutsvoorziening (Artikel 3) voor het nutsgebouw in de Coehoornstraat (nummer 31).

Deze bestemming is bedoeld voor nutsbedrijven of soortgelijke instellingen. Dit zijn bedrijven, gericht op de levering van elektriciteit, gas, water en warmte, de verzorging van telecommunicatie of de afvoer en verwerking van afvalstoffen.

Er is gekozen om deze voorzieningen/bedrijven specifiek als nutsvoorziening te bestemmen. Een algemene bedrijfsbestemming maakt naast nutsvoorzieningen op deze locatie ook andere bestemmingen mogelijk zoals een autobedrijf en dat is hier niet wenselijk.

Naast de nutsvoorzieningen/-bedrijven die expliciet zijn bestemd, zijn er nutsvoorzieningen van geringe omvang zoals transformatorstations en schakelhuisjes, die niet apart bestemd zijn. Voor dergelijke voorzieningen kunnen burgemeester en wethouders afwijken van de bestemmingsregels.

Vergelijking vigerend bestemmingsplan

In het geldende bestemmingsplan is het gebouw ook bestemd als 'nutsvoorziening'.

6.3.3 Centrum

Een deel van de bebouwing aan het Stationsplein en het Nieuwe Plein is bestemd als 'Centrum'. Dit is een verzamelingbestemming waarin meerdere stedelijke functies zoals detailhandel, horeca (met uitzondering van nachtclubs, discotheken en coffeeshops maar inclusief hotels), kantoren maar ook de functies wonen en maatschappelijk zijn toegestaan. Dit betekent dat deze functies onderling uitwisselbaar zijn. Dit zorgt voor flexibiliteit bij de invulling van deze bebouwing. Zo kan een bakkerij worden vervangen door een kapper etc. Gezien de ligging van deze bebouwing direct grenzend aan het Stationsplein en de binnenstad zijn centrumfuncties zoals horeca, hotels en detailhandel hier goed denkbaar.

Voor de bebouwing aan het Nieuwe Plein (huisnummer 25 en 27) geldt dat het bestaande bestemmingsplan hier geen hotel is toestaat. Dit is een ontwikkeling die dit bestemmingsplan mogelijk maakt (zie paragraaf 5.1). De centrumbestemming die geldt voor de bebouwing (en hotels) langs het Stationsplein is daarom ook opgenomen op de panden Nieuwe Plein 25 en 27.

Vergelijking vigerend bestemmingsplan

De bebouwing aan het Stationsplein heeft in het geldende bestemmingsplan 'Bergstraat e.o' een bestemming Horeca met een aanduiding winkels op de begane grond en woningen op de verdieping toegestaan. Binnen deze horecabestemming waren ook hotels toegestaan. De bestemming 'Centrum' die dit bestemmingsplan aan deze panden geeft, maakt op de begane grond meer functies mogelijk. Het is dus een ruimere bestemming.

De panden Nieuwe Plein 25 en 27 hebben in het geldende bestemmingsplan een bestemming 'Kantoren' met de op de begane grond winkels (nummer 27) en café/bar (nummer 25) toegestaan. Deze panden zijn ook als 'Centrum' bestemd.

6.3.4 Gemengd

Dit is een verzamelbestemming waarbinnen meerdere functies zijn toegestaan. Er is in dit bestemmingsplan een splitsing gemaakt in de bestemming 'Gemengd' in Gemengd-1 en Gemengd-2. In beide bestemmingen zijn de volgende functies toegestaan:

  • kantoren;
  • maatschappelijke functies;
  • bedrijven op de begane grond.

Het verschil is de woonfunctie. Binnen de bestemming 'Gemengd-1' zijn geen woningen toegestaan.

Binnen deze bestemmingen is dus een uitwisseling van bovenstaande functies mogelijk. Deze bestemmingen zijn voornamelijk gelegen langs de Oude Kraan en de Stationsstraat. Dit zijn de in- en uitvalswegen naar de binnenstad en een menging van functies is hier wenselijk en acceptabel.

Vergelijking vigerend bestemmingsplan

Gemengd - 1 (artikel 5)

De panden met de bestemming 'Gemengd-1' hebben in het geldende bestemmingsplan 'Bergstraat e.o.' verschillende bestemmingen. Hieronder een overzicht:

  • bestemming 'Kantoren' (zoals Oude Kraan 12, Bergstraat 35 en 37, Nieuwe Plein 1a en 1b, Coehoornstraat 33 t/m 39 (oneven) en Oude Kraan 72 en 74). Binnen de bestemming kantoren waren ook showrooms en onderwijsdoeleinden toegestaan. In de bestemming Gemengd-1 is deze bestemming breder doordat er ook bedrijven zijn toegestaan en meer maatschappelijke functies dan alleen onderwijsdoeleinden.
  • bestemming 'Bedrijven' (aan de Oude Kraan 34). Deze bestemming geldt voor de begane grond van dit grote woongebouw aan de Oude Kraan. Op de begane grond zijn verschillende functies aanwezig zoals bedrijven. De bestemming is verruimd doordat nu ook kantoren en maatschappelijk functies zijn toegestaan.

Gemengd - 2 (artikel 6)

Ook de panden met de bestemming 'Gemengd-2' hebben in het geldende bestemmingsplan 'Bergstraat e.o.' verschillende bestemmingen. Hieronder een overzicht:

  • bestemming 'Wonen' met de aanduiding kantoren op de begane grond en de verdieping toegestaan en deze bestemming geldt voor de Utrechtsestraat 39, 43 en 45. Er is gekozen om deze te bestemmen als Gemengd-2 en hiermee wordt de bestemming verruimd.
  • bestemming 'Kantoren' met de aanduiding wonen op de verdieping toegestaan en deze bestemming geldt voor Utrechtsestraat 35, 41, 47 t/m 53 (oneven). Dit is bijna dezelfde bestemming als de bestemming hierboven alleen mag de begane grond volgens deze bestemming niet voor wonen worden gebruikt. In dit bestemmingsplan 'Coehoorn' is deze voorwaarden losgelaten en gekozen voor de bestemming 'Gemengd-2' waarbinnen de functies (ook op de begane grond) uitgewisseld worden. Deze bestemming geldt hierdoor voor het hele bouwblok langs de Utrechtsestraat en dat komt de uniformiteit en leesbaarheid van het bestemmingsplan ten goede.
    Dezelfde situatie geldt voor de panden Nieuwe Plein 5 en 7.
    De panden Nieuwe Plein 11 t/m 23 hebben ook een kantoorbestemming. Hier zijn naast wonen boven de begane grond ook winkels op de begane grond toegestaan. Deze panden hebben ook een 'Gemengd-2' bestemming alleen met centrumfuncties op de begane grond toegestaan.
    De panden 'Coehoornstraat 33 t/m 39 hebben alleen een kantoorbestemming. De 'Gemengd-2' bestemming zorgt hier voor een verbreding van de gebruiksmogelijkheden.
  • bestemming 'Bedrijven' die geldt voor de Vijfzinnenstraat 86, 103 en 105. Voor deze panden is de bestemming verruimd zodat deze panden makkelijk ook voor andere functies zoals kantoren, wonen en maatschappelijke functies kan worden gebruikt. Deels gebeurt dit al en hiermee wordt deze situatie gelegaliseerd.

6.3.5 Groen

In het plangebied is niet veel groen aanwezig. Het is een stedelijk gebied. Twee grotere gebieden hebben een groenbestemming gekregen. Dat betreft een deel van het talud/stuwwal in het westen van het plangebied grenzend aan het gebied van de Hogeschool voor de Kunsten. Het andere gebied is de heuvel/talud dat is gelegen direct tegen de Krul van de Nelson Mandelabrug. Verder zijn een paar kleine stroken groen langs de Oude Kraan als groen bestemd.

In het Groenplan (zie paragraaf 3.8) is voor de groenvoorzieningen een onderscheid gemaakt tussen structureel groen en snippergroen. De groenstroken die structuurbepalend zijn op wijkniveau, zijn bestemd als "Groen". Binnen deze bestemming is het toegestaan om groen in de breedste zin (grasvelden, struiken, speelvelden) aan te leggen en in stand te houden. Daarnaast zijn de belangrijkste waterlopen en waterpartijen opgenomen in deze bestemming. Het aanleggen van voetpaden, fietspaden en voorzieningen voor bestemmingsverkeer zijn eveneens toegestaan. Wegen voor doorgaand autoverkeer en parkeren is niet toegestaan. Bij snippergroen wordt afhankelijk van de locatie gekozen voor de groenbestemming of de bestemming Verkeer-verblijfsgebied. Dit hangt af van de grootte van de groenzone en de ligging.

Bebouwing binnen de groenbestemming is uitsluitend toegestaan indien dit binnen de bestemming past zoals speeltoestellen en verlichting met een maximumbouwhoogte van 4 meter.

Vergelijking met het vigerend bestemmingsplan

Het deel van de stuwwal heeft in het bestemmingsplan 'Bergstraat e.o.' de bestemming 'tuin'. Gezien het belang van de groene uitstraling van de stuwwal is gekozen om deze zone de groenbestemming te geven. Voor de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden maakt dit geen verschil.

De groene heuvel, die is gelegen tegen de Krul, is in het geldende bestemmingsplan bestemd als groenvoorziening en op de bovenkant van de heuvel ligt een horecabestemming met een bouwmogelijkheid (maximumbouwhoogte 4,50 meter). Op deze plek is nooit een horecabedrijf gevestigd en deze horecabestemming is wegbestemd. De hele 'heuvel' heeft nu een groenbestemming.

6.3.6 Maatschappelijk

De bestemming 'Maatschappelijk' (artikel 8) is bedoeld voor functies ten behoeve van onderwijs, welzijn, zorginstellingen, cultuur, religie, openbare dienstverlening en therapeutische functies. Voorbeelden hiervan zijn scholen, ziekenhuizen en kerken. Dienstwoningen die horen bij de bestemming, zoals bijvoorbeeld een conciërgewoning of pastorie, zijn indien noodzakelijk toegestaan. Aan de hoofdfunctie ondergeschikte horeca (kantine) is eveneens toegestaan.

Binnen het plangebied zijn verschillende scholen en andere maatschappelijke functies die als zodanig zijn bestemd.

De gronden waarop de 'kleine Eusebiuskerk' stond, ligt al jaren braak. Het is op het moment van het opstellen van dit bestemmingsplan niet duidelijk hoe deze locatie ingevuld gaat worden en binnen welke termijn. Daarom is gekozen om de bestemming en de bebouwingsmogelijkheden uit het vigerende bestemmingsplan 'Bergstraat e.o.' over te nemen.

Vergelijking met het vigerend bestemmingsplan

De panden die in dit bestemmingsplan als zodanig zijn bestemd hadden in het geldende bestemmingsplan de bestemming 'Bijzondere bebouwing'. Binnen deze bestemming zijn de volgende functies toegestaan: een kerk, een school, een bioscoop, een wijk-, vereniging- en openbaar gebouw en sociaal-culturele activiteiten en geldt voor Coehoornstraat 15 t/m 17 (oneven) en 60, Bergstraat 33, Utrechtsestraat 37 en Vijfzinnenstraat 82. De bestemming 'Maatschappelijk' is ruimer omdat binnen deze bestemming meer functies zijn toegestaan. Een bioscoop is niet meer toegestaan. Deze is niet wenselijk in dit gebied.

6.3.7 Verkeer

De bestemming verkeer is opgedeeld in een tweetal 'sub-bestemmingen' te weten;

  1. 1. Verkeer-Verblijfsgebied (artikel 10);
  2. 2. Verkeer-Wegverkeer (artikel 11).

Hieronder wordt ingegaan op deze twee sub-bestemmingen

Verkeer-Verblijfsgebied

De bestemming 'Verkeer-Verblijfsgebied' geldt voor woonerven, woonstraten, parkeerplaatsen, voet- en fietspaden, speelplaatsen en buurtgroen. Dit zijn dus voornamelijk wijken (30 km/uur zones) waar de verblijfsfunctie belangrijker is dan de verkeersfunctie. De inrichting van de wegen is hierop afgestemd.

Verkeer-Wegverkeer

De bestemming "Verkeer–Wegverkeer" is bedoeld voor wegen die een doorgaand karakter hebben. Vaak zijn dit wegen waar maximaal 50 km/uur gereden mag worden. Onder andere wegen, voet- en fietspaden, parkeerplaatsen, bushaltes met wachtruimten, trottoirs en groenaanleg zijn mogelijk in deze bestemming.

Op de kaart is het aantal rijstroken per weg aangegeven. Omdat bij deze wegen de plangrens over het hart van de weg loopt, zijn buiten de plangrens ook nog rijstroken gelegen die deel uit maken van de weg.

Vergelijking met de vigerende bestemmingsplannen

In het geldende bestemmingsplan vallen alle wegen in één bestemming verkeersdoeleinden.

6.3.8 Wonen

Functie

Alle woningen in het plangebied zijn bestemd als 'Wonen' (artikel 12). Binnen deze bestemming passen verscheidene woonvormen zoals gezinsbewoning, bejaardenhuizen, kamerbewoning (tot maximaal 4 personen vrij en bij meer personen is een vergunning nodig), serviceflats, etc. Er is geen onderscheid gemaakt tussen vrijstaande-, halfvrijstaande-, aaneengesloten- en gestapelde woningen. Bijzondere woonvormen, zonder therapeutische behandeling, passen ook binnen deze bestemming.

Binnen de bestemming 'Wonen' zijn in principe beroepsmatige activiteiten toegestaan. Om hinder voor de directe omgeving te voorkomen is hieraan wel een aantal voorwaarden verbonden. In de eerste plaats mag slechts een gedeelte van de woning, inclusief de bijgebouwen (maximaal 1/3 van de totale vloeroppervlakte van de woning) worden gebruikt als praktijkruimte door de bewoner. Is er meer dan 1/3 van de woning in gebruik voor het uitoefenen van een beroep, dan is er geen sprake meer van een 'beroep aan huis' en derhalve strijd met het bestemmingsplan. Voorts mag door dit gebruik geen onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat (bijvoorbeeld beperkte reclamemogelijkheden) noch een onevenredige parkeerdruk ontstaan. Tot slot zijn er vormen van beroepsuitoefening expliciet uitgezonderd, omdat ze te veel overlast voor de omgeving veroorzaken (detailhandel, prostitutie, horeca-activiteiten en beroepen die milieuoverlast veroorzaken).

Garageboxen zijn op de kaart aangeduid met "garage" binnen de bestemming wonen. Naast het stallen van auto's is opslag (zowel ten behoeve van het wonen als bedrijfsmatig) toegestaan. Wonen in garageboxen is niet toegestaan evenmin als bijvoorbeeld detailhandel en prostitutie.

In de bestemming "Wonen" zijn woonwagens, woonschepen en bijvoorbeeld gevangenissen en asielzoekerscentra niet inbegrepen. Deze vormen van wonen zijn, indien van toepassing, in een specifieke vorm van de woonbestemming opgenomen.

Op een aantal locaties is middels een functieaanduiding op de kaart aangegeven dat er meer functies zijn toegestaan dan uitsluitend wonen zoals centrumfuncties op de begane grond of kantoren in het hele pand.

Bebouwingsmogelijkheden

Binnen de bestemming 'wonen' zijn twee zones te onderscheiden: de bouwzone en de onbebouwbare zone.

De bouwzone omvat het eigenlijke woongebouw met, daar waar mogelijk en gewenst, uitbreidingsmogelijkheden. Als geen bebouwingspercentage is vermeld, mag deze gehele zone worden bebouwd in de aangegeven bouwhoogte, mits aan andere vereisten (bijvoorbeeld welstand) is voldaan.

Voor een groot deel van de bouwzone geldt een bouwaanduiding 'bijgebouwen'. De gronden met deze aanduiding zijn bedoeld voor garages, schuren en beperkte uitbreidingen aan het woonhuis, zoals serres. De maximale bouwhoogte van de bijgebouwen is 3 meter, exclusief kap. De maximale bouwhoogte voor uitbreidingen aan het woonhuis is gelijk aan de hoogte van de begane-grondbouwlaag.

Het deel van de woonbestemming waar niet gebouwd mag worden, is bedoeld voor tuinen, trottoirs en parkeerplaatsen ten behoeve van de woonfunctie.

Vergelijking met de vigerende bestemmingsplannen

Binnen de woonbestemming zoals opgenomen in het geldende bestemmingsplan 'Bergstraat e.o.' mag de begane grond ook worden gebruikt voor bedrijven die in de als bijlage bij de voorschriften opgenomen 'bedrijvenlijst' zijn opgenomen. In het nieuwe bestemmingsplan is deze regeling vervangen door de regeling voor 'beroep aan huis'. Maximaal éénderde van een woning mag worden gebruikt voor de uitoefening van een aan huis gebonden beroep. In beleidsregels zijn hier nadere eisen aan gesteld.

Voor de panden die in het nieuwe bestemmingsplan als 'Wonen' zijn bestemd, geldt dat zij deze bestemming ook hadden in het geldende bestemmingsplan. Hier treedt dus geen planologische wijziging op. Er zijn wel een paar verschillen:

  • In het geldende bestemmingsplan mogen in de panden Onderlangs 1 t/m 5 en Wolvengang 2 naast woningen ook kantoren worden gevestigd. In dit bestemmingsplan is dit voor de panden Onderlangs 1 en Wolvengang 2 overgenomen. Daar geldt een woonbestemming met een functieaanduiding dat ook kantoren zijn toegestaan. De panden Onderlangs 3 en 5 hebben uitsluitend een woonbestemming. Dat is overeenkomstig het feitelijk gebruik en de uitstraling van de panden. Beroep aan huis is in deze panden wel mogelijk.
  • De panden Bergstraat 11 t/m 21 (oneven) en Coehoornstraat 10 t/m 56 (even) hebben in het geldende bestemmingsplan een woonbestemming. In de bestaande situatie wordt de begane grond gebruikt voor verschillende functies zoals detailhandel en onderwijs. De bestaande situatie is bestemd door de panden als wonen te bestemmen met een functieaanduiding dat centrumfuncties zoals detailhandel, bedrijven, maatschappelijke functies uitsluitend op de begane grond zijn toegestaan.
    De panden Utrechtsestraat 1 t/m 33 (oneven), Nieuwe plein 1a en 1b, Oude Kraan 2 t/m 10 (even) en Bergstraat 2 en 39 t/m 165 (oneven) hebben in het vigerend bestemmingsplan ook een woonbestemming maar met winkels op de begane grond toegestaan. In dit bestemmingsplan is gekozen om deze ook als wonen te bestemmen met een functieaanduiding 'centrumfuncties' uitsluitend op de begane grond toegestaan. Dit betekent een kleine verruiming van de mogelijkheden op de begane grond om de flexibiliteit van het bestemmingsplan te vergroten.

6.3.9 Dubbelbestemmingen

De SVBP 2008 geeft ook de mogelijkheid dubbelbestemmingen op te nemen. Dubbelbestemmingen zijn bestemmingen die liggen over meerdere enkel bestemmingen en daar iets over zeggen. Dit bestemmingsplan zijn twee dubbelbestemmingen opgenomen: Waarde - Archeologie (artikel 13) en Waterstaat - Waterkering (artikel 14). Hieronder worden beiden kort toegelicht:

Waarde - Archeologie

Deze dubbelbestemming geldt voor de zone in het gebied waarvoor een hoge archeologische verwachtingskans geldt. Dit artikel bevat een aantal naast de andere bestemmingsbepalingen geldende beschermende bouwvoorschriften en nadere eisen. De zone waarbinnen sprake is van een hoge archeologische verwachtingskans is op de plankaart nader aangeduid. Daarnaast is in de regels geregeld dat ter plaatse van de op de plankaart aangegeven zone een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden alleen mag worden afgegeven wanneer blijkt dat hierbij geen archeologische waarden worden geroerd. Daartoe geldt een onderzoeksplicht. De uitkomst van dit onderzoek is dat, voordat een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamhedenen wordt afgegeven, het inzichtelijk moet zijn dat hierbij geen archeologische waarden worden geroerd.

Vergelijking met de vigerende bestemmingsplannen

In de vigerende bestemmingsplannen is deze bestemming niet opgenomen en worden de archeologische waarden ook niet op een andere wijze beschermd.

Waterstaat - Waterkering

De waterkering wordt in dit artikel primair bestemd. Dit om de bescherming van de waterkering te garanderen.

Vergelijking met de vigerende bestemmingsplannen

In de vigerende bestemmingsplannen is deze bestemming niet opgenomen en wordt de waterkering niet beschermd.

6.4 Handhaving

Bestemmingsplannen zijn bindend voor overheid en burger. Enerzijds kan de gemeentelijke overheid naleving van bestemmingsplannen afdwingen (optreden tegen strijdig gebruik en/of bebouwing). Anderzijds vormt het bestemmingsplan ook het juridisch kader voor burger waar deze uit af kan leiden wat zijn eigen bouw- en gebruiksmogelijkheden zijn, maar ook wat de mogelijkheden en onmogelijkheden zijn van buurman en directe omgeving. Het bestemmingsplan geeft immers de gewenste planologische situatie voor het betreffende gebied binnen de planperiode aan.
In 1991 is door het College van Burgemeester en Wethouders de nota “beleidsuitgangspunten handhaving bestemmingsplannen” vastgesteld. In deze nota zijn de volgende uitgangspunten opgenomen:

  • I. stringent beleid: als uitgangspunt geldt dat in principe elke overtreding wordt aangepakt;
  • II. géén stilzwijgend gedogen;
  • III. gewenste maar illegale ontwikkelingen zo mogelijk vooraf maar in ieder geval zo snel mogelijk legaliseren;
  • IV. gedogen van illegale gevallen alleen in uitzonderlijke gevallen, bij voorkeur alleen tijdelijk en met redenen omkleed.

Thans is een actualisatie van de voorgenoemde nota handhaving in voorbereiding. Er is echter geen aanleiding om de bovenstaande uitgangspunten te wijzigen. Het echter niet reëel is om te pretenderen alle strijdigheden op het vlak van bouwregelgeving binnen redelijke termijn op te sporen en daar ook actie op te ondernemen. Daarom zal in deze actualisatie een prioriteitsstelling worden opgenomen waarin wordt aangegeven aan welke handhavingsonderwerpen op het gebied van bouwregelgeving en de gebouwde omgeving de komende periode met name aandacht zal worden besteed.

De grondslag voor een goed werkend handhavingsbeleid wordt gevormd door een inventarisatie van het feitelijke gebruik en de bestaande bebouwing zo kort mogelijk voor respectievelijk het in werking treden c.q. het in ontwerp ter visie leggen van een bestemmingsplan. Als gevolg op deze inventarisatie zullen de verleende bouwvergunningen en gevolgde afwijkingsprocedures geregistreerd worden.

Handhavend optreden tegen overtredingen van bestemmingsplannen kan niet alleen plaatsvinden via publiekrechtelijke, maar ook via de strafrechtelijke weg. In de regels is daartoe de zogenaamde strafbepaling opgenomen, waarin overtredingen van de regels worden aangemerkt als een strafbaar feit als bedoeld in artikel 1a, aanhef en lid 2 van de Wet op de Economische Delicten. De bijbehorende strafmaat is hechtenis van ten hoogste zes maanden of een geldboete van de vierde categorie (maximaal € 11.250). Bij ernstige overtredingen zal handhaving ook via de strafrechtelijke weg plaatsvinden. De opsporingsambtenaren van de gemeente of politie zullen in die gevallen proces-verbaal van de overtreding maken. Het (reguliere) bestuursrechtelijke traject zal gelijktijdig worden ingezet

6.5 Exploitatie

Het bestemmingsplan is, afgezien van de ontwikkeling bij Hotel Haarhuis, beherend van aard en brengt derhalve geen kosten met zich mee.

Met de eigenaar van Hotel Haarhuis is een anterieure overeenkomst gesloten waarin afspraken zijn gemaakt over de betaling van de gemeentelijke kosten. De kosten van grondexploitatie over de in het plan begrepen gronden zijn hiermee anderszins verzekerd. Het maken van een exploitatieplan is niet nodig.

Hoofdstuk 7 Procedure

7.1 Vooroverleg

Artikel 3.1.1 Bro overleg

In het kader van artikel 3.1.1 Bro is het concept-bestemmingsplan opgestuurd naar het Waterschap. Het Waterschap had op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp-bestemmingsplan nog niet gereageerd.

7.2 Terinzagelegging (Ontwerp-bestemmingsplan)

Het ontwerp-bestemmingsplan “Coehoorn” heeft van 1 juli tot en met 11 augustus 2010 op grond van artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening ter inzage gelegen. Dit leidde tot de indiening van 2 ontvankelijke zienswijzen.

Deze zienswijzen hebben geleid tot wijziging van het bestemmingsplan. Deze wijzigingen zijn terug te vinden in het raadsbesluit behorende bij de vaststelling van het bestemmingsplan (d.d.: 1 november 2010, nr.: 2010.0.084.557).

Bijlage 1 Bedrijvenlijst

SBI-2008 OMSCHRIJVING CATEGORIE
14 VERVAARDIGING VAN KLEDING; BEREIDEN EN VERVEN VAN BONT
141 Vervaardiging van kleding en -toebehoren (excl. van leer) 2
58 UITGEVERIJEN, DRUKKERIJEN EN REPRODUKTIE VAN OPGENOMEN MEDIA
18129 Kleine drukkerijen en kopieerinrichtingen 2
1814 Grafische afwerking 1
1814 Binderijen 2
1813 Grafische reproduktie en zetten 2
1814 Overige grafische aktiviteiten 2
182 Reproduktiebedrijven opgenomen media 1
26, 28, 33 VERVAARDIGING VAN KANTOORMACHINES EN COMPUTERS
26, 28, 33 Kantoormachines- en computerfabrieken incl. reparatie 2
26, 27, 33
26, 32, 33 VERVAARDIGING VAN MEDISCHE EN OPTISCHE APPARATEN EN INSTRUMENTEN
26, 32, 33 Fabrieken voor medische en optische apparaten en instrumenten e.d. incl. reparatie 2
31 VERVAARDIGING VAN MEUBELS EN OVERIGE GOEDEREN N.E.G.
9524 Meubelstoffeerderijen b.o. < 200 m2 1
321 Fabricage van munten, sieraden e.d. 2
322 Muziekinstrumentenfabrieken 2
32991 Sociale werkvoorziening 2
41, 42, 43 BOUWNIJVERHEID
41, 42, 43 - aannemersbedrijven met werkplaats: b.o.< 1000 m² 2
53 POST EN TELECOMMUNICATIE
531, 532 Post- en koeriersdiensten 2
61 Telecommunicatiebedrijven 1
61 zendinstallaties:
61 - FM en TV 1
61 - GSM en UMTS-steunzenders (indien bouwvergunningplichtig) 1
77 VERHUUR VAN TRANSPORTMIDDELEN, MACHINES, ANDERE ROERENDE GOEDEREN
7711 Personenautoverhuurbedrijven 2
772 Verhuurbedrijven voor roerende goederen n.e.g. 2
62 COMPUTERSERVICE- EN INFORMATIETECHNOLOGIE
62 Computerservice- en informatietechnologie-bureau's e.d. 1
58, 63 Datacentra 2
72 SPEUR- EN ONTWIKKELINGSWERK
721 Natuurwetenschappelijk speur- en ontwikkelingswerk 2
722 Maatschappij- en geesteswetenschappelijk onderzoek 1
63, 69tm71, 73, 74, 77, 78, 80tm82 OVERIGE ZAKELIJKE DIENSTVERLENING
74203 Foto- en filmontwikkelcentrales 2
96 OVERIGE DIENSTVERLENING
96013 Wasserettes, wassalons 1
9602 Kappersbedrijven en schoonheidsinstituten 1
9603 Begrafenisondernemingen:
9603 - uitvaartcentra 1
9313, 9604 Fitnesscentra, badhuizen en sauna-baden 2

Bijlage 2 Parkeernorm

In een aantal bestemmingen is een verwijzing naar de parkeernormen opgenomen. Bij nieuw- of verbouw moet aan deze parkeernormen worden getoetst. Voor de verschillende bestemmingen is een parkeernorm weergegeven. De parkeerplaatsen moeten in eerste instantie op eigen terrein worden opgelost.

Van het voor de bestemming noodzakelijke aantal parkeerplaatsen moet het aandeel ten behoeve van de bezoekers bestaan uit openbare parkeerplaatsen of parkeerplaatsen die voor bezoekers bereikbaar zijn. Parkeernormen mogen hier met bezoekersaandeel worden verlaagd.

Functie Norm Aandeel bezoekers
Wonen (artikel 4, 6 en 12)
Rijwoning 1,5/woning 0,3/woning
Half vrijstaande, vrijstaande woning (vrije sector) 1,7/woning 0,3/woning
Appartement 1,5/appartement 0,3/appartement
Detailhandel (artikel 4 en )
Winkel binnenstad 2,25/100 m² b.v.o. 95%
Winkel Presikhaaf en Kronenburg 3,5/100 m² b.v.o. 95%
Winkel wijk, buurt, dorp 3,0/100 m² b.v.o. 95%
Grootschalige, stedelijke detailhandel (doe-het zelf-bouwmarkt, tuincentrum) 2,5/100 m² b.v.o. 95%
Bovenregionale detailhandel (IKEA, outletcentrum) 6,5/100 m² b.v.o. 95%
Horeca (artikel 4)
Hotel 1,2/kamer 95%
Restaurant 13,0/100 m² b.v.o. 95%
Café, bar, discotheek, cafetaria 6,0/100 m² b.v.o. 95%
Kantoren en bedrijven
(artikel 4, 5 en 6)
Voor kantoren en bedrijven worden 4 vestigingsmilieus onderscheiden. In alle vestigingsmilieus mogen op eigen terrein onbeperkt parkeerplaatsen worden gerealiseerd mits in een gebouwde parkeervoorziening.
minimaal waarvan
maximaal op maaiveld
Centrummilieu (binnenstad, Rijnboog) 1/250 m² b.v.o. 1/1000 m² b.v.o. 10%
Subcentrummilieu (Steenstraat, Velperweg, BPA, 1e deel Westervoortsedijk, station Schuytgraaf, Presikhaaf en Kronenburg) 1/125 m² b.v.o. 1/250 m² b.v.o. 10%
Gemengd milieu (woonwijken) 1/100 m² b.v.o. 1/200 m² b.v.o. 10%
Specifiek werkmilieu (werkgebieden) 1/125 m² b.v.o. 1/125 m² b.v.o. 10%
Maatschappelijk (artikel 4, 5, 6en 8)
Medisch
Arts, maatschap, kruisgebouw, therapeut 2,0/behandelkamer
(min. 3 parkeerplaatsen)
Ziekenhuis 1,6/bed
Onderwijs
Peuterspeelzaal, dagverblijf, crèche 1,0/100 m² b.v.o. excl. halen/brengen
Basisonderwijs 1,0/leslokaal excl. halen/brengen
Voortgezet onderwijs Vbo, HAVO, VWO) 1,0/leslokaal
Avondonderwijs 1,0/student
Beroepsonderwijs (MBO, ROC, WO, HBO) 6,0/lokaal + 20/collegezaal
Gymnastieklokaal 10,0/eenheid
Verpleeg-, verzorgingstehuis 0,6/wooneenheid 60%
Religie
Kerk, moskee, religiegebouw 0,15/zitplaats 95%
Begraafplaats, crematorium 30,0/eenheid (gelijktijdige begrafenis, crematie) 95%

Opmerkingen bij de tabel:

  1. 1. Van het voor de bestemming noodzakelijke aantal parkeerplaatsen moet het aandeel ten behoeve van de bezoekers bestaan uit openbare parkeerplaatsen of parkeerplaatsen die voor bezoekers bereikbaar zijn. Deze regel geldt niet voor de binnenstad (gebied tussen de Rijn, de buitensingels, Willemsplein, Nieuwe Plein). Hier kunnen bezoekers gebruik maken van de betaald parkeerplaatsen. Parkeernormen mogen hier met bezoekersaandeel worden verlaagd.
  2. 2. Voor woningen boven winkels in het kernwinkelgebied behoeven geen parkeerplaatsen gerealiseerd te worden.
  3. 3. Voor het bepalen van het benodigde aantal parkeerplaatsen in nieuwe woonbuurten (>15 woningen) moet voor de berekening worden uitgegaan van de volgende uitgangspunten:
    - oprit zonder garage = 0,8 pp
    - garage met oprit = 1,0 pp
    - garage zonder oprit = 0,40 pp
    - carport = 0,85 pp
    - tuinparkeerplaats = 0,50 pp
    - parkeerplaats in het openbaar gebied = 1,0 pp
  4. 4. Wanneer twee of meer functies van dezelfde parkeervoorzieningen gebruik kunnen maken dient rekening te worden gehouden met de aanwezigheidspercentages zoals opgenomen in CROW-publicatie 182: Parkeerkencijfers – basis voor parkeernormering.
  5. 5. Voor het aantal parkeerplaatsen voor halen en brengen met de auto bij kinderdagverblijf en basisscholen geldt de volgende rekenregel:

    Groep 1 t/m 3: Aantal leerlingen x % leerlingen met auto x 0,5 x 0,75.
    +
    Groep 4 t/m 8: Aantal leerlingen x % leerlingen met auto x 0,25 x 0,85.
    +
    Kinderdagverblijf: Aantal leerlingen x % leerlingen met auto x 0,25 x 075.
    =

    Totaal aantal parkeerplaatsen voor halen en brengen.Het percentage leerlingen dat met auto wordt gebracht en gehaald ligt tussen de 1% en 60%, dit is onder meer afhankelijk van stedelijkheidsgraad, stedelijke zone en de gemiddelde afstand naar school.

    Gemiddeld ligt het percentage op:
    - groepen 1 t/m 3: 30 – 60%
    - groepen 4 t/m 8: 5 – 40%
    - kinderdagverblijf: 50 – 80%

    Bij gescheiden aanvang -en eindtijd van de groepen 1 t/m 3 en 4 t/m 8 mag het aantal parkeerplaatsen met maximaal 40% worden gereduceerd.
  1. 6. Bij de berekeningen wordt uitgegaan van 25% parkeren op eigen terrein. Wanneer het aantal parkeerplaatsen op eigen terrein 10% meer is, wordt de parkeernorm met 0,05 verhoogd en afgerond. Zo geldt, uitgaande van de norm voor Rijwoning:
    - Parkeernorm 1,5 bij 25% parkeren op eigen terrein;
    - Parkeernorm 1,6 bij 35% parkeren op eigen terrein;
    - Parkeernorm 1,6 bij 45% parkeren op eigen terrein;
    - Parkeernorm 1,7 bij 55% parkeren op eigen terrein;
    - Parkeernorm 1,7 bij 65% parkeren op eigen terrein;
    - Parkeernorm 1,8 bij 75% parkeren op eigen terrein.

Bijlage 1 Archeologisch Onderzoek

Bijlage 1 Archeologisch onderzoek

Bijlage 2 Ecologisch Onderzoek

Bijlage 2 Ecologisch onderzoek

Bijlage 3 Bodemonderzoek

Bijlage 3 Bodemonderzoek