KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Verkeer - Verblijfsgebied
Artikel 4 Verkeer - Wegverkeer
Artikel 5 Waarde - Archeologie
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 6 Antidubbeltelregel
Artikel 7 Algemene Bouwregels
Artikel 8 Algemene Gebruiksregels
Artikel 9 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 10 Algemene Procedureregels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 11 Overgangsrecht
Artikel 12 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Situering En Begrenzing Plangebied
1.2 Aanleiding En Doel
1.3 Opzet Bestemmingsplan
1.4 Geldende Plannen
Hoofdstuk 2 Beschrijving Bestaande Ruimtelijke Situatie
2.1 Inleiding
2.2 Historische Ontwikkeling
2.3 Ruimtelijke En Functionele Structuur
Hoofdstuk 3 Wettelijk- En Beleidskader
3.1 Inleiding
3.2 Ruimtelijk Beleid
3.3 Welstandsbeleid
3.4 Verkeersbeleid
3.5 Milieubeleid
Hoofdstuk 4 Ruimtelijke- En Programmatische Aspecten
Hoofdstuk 5 Milieu- En Omgevingsaspecten
5.1 Inleiding
5.2 Geluid
5.3 Lucht
5.4 Externe Veiligheid
5.5 Groen En Ecologie
5.6 Water
5.7 Bodem
5.8 Archeologie En Cultuurhistorie
5.9 Kabels, Leidingen En Straalpaden
Hoofdstuk 6 Planbeschrijving En - Verantwoording
6.1 Inleiding
6.2 Opzet Van De Regels
6.3 Verantwoording Van De Regels
6.4 Handhaving
6.5 Exploitatie
Hoofdstuk 7 Procedure
7.1 Vooroverleg
7.2 Terinzagelegging (Ontwerp-bestemmingsplan)
Bijlage 1 Centrumring Rond, Onderzoek Wegverkeerslawaai En Luchtkwaliteit
Bijlage 2 Historisch Onderzoek Eusebiusbuitensingel Te Arnhem
Bijlage 3 Quickscan Planlocatie Johan De Witlaan Te Arnhem
Bijlage 4 Quickscan Planlocatie Binnenringweg Te Arnhem
Bijlage 5 Archeologische Verwachtingskaart

Bestemmingsplan Centrumring Rond deel Oost

Bestemmingsplan - gemeente Arnhem

Vastgesteld op 13-12-2010 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

het bestemmingsplanCentrumring Rond deel oost NL.IMRO.0202.731 van de gemeente Arnhem.

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0202.731-.gml met de bijbehorende regels en bijlagen;

1.3 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak.

1.6 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.7 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

1.8 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak.

1.9 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.10 bouwperceelgrens:

een grens van een bouwperceel.

1.11 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.12 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.13 peil

de hoogte van het afgewerkte terrein ter plaatse bij de voltooiing van een bouwwerk.

1.14 straatmeubilair:

onverminderd het bepaalde in het Besluit bouwvergunningvrije en licht-bouwvergunningplichtige bouwwerken wordt onder straatmeubilair voor de werking van dit bestemmingsplan mede verstaan: papier-, glas- en andere inzamelbakken, toegangsconstructies voor ondergrondse voorzieningen; kunstwerken, speeltoestellen en draagconstructies voor reclame, alsmede abri's en kleinschalige bouwwerken ten behoeve van (openbare) nutsvoorzieningen.

1.15 archeologische waarden

de aan het gebied toegekende waarden in verband met de kennis en de studie van de in dat gebied voorkomende overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteit uit het verleden.

1.16 cultuurhistorische waarden

de kenmerken van het gebruik van de mens in de loop van de geschiedenis van grond en gebouwen heeft gemaakt, zoals dat onder meer tot uitdrukking komt in de beplanting, stedenbouwkundige ontwikkeling of de architectuur; onder cultuurhistorische waarden worden mede verstaan de archeologische waarden.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

de bouwhoogte van een bouwwerk:

  1. 1. vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, liftoipbouwen en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
  2. 2. indien van toepassing, vanaf N.A.P. tot het hoogste, respectievelijk diepste punt van een bouwwerk.

de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Verkeer - Verblijfsgebied

3.1 Bestemmingsomschrijving

De als Verkeer - Verblijfsgebied aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. (woon)straten, buurtwegen, pleinen en trottoirs met een inrichting hoofdzakelijk gericht op
    bestemmingsverkeer en verblijfsfuncties;
  2. b. parkeervoorzieningen;
  3. c. groen- en watervoorzieningen;
  4. d. wandelgebieden en speelgelegenheden;
  5. e. terrassen;
  6. f. nutsvoorzieningen;
  7. g. onderdoorgangen, alsmede toegangen tot ondergrondse voorzieningen ten behoeve van
    direct aangrenzende bestemmingen.

3.2 Bouwregels

Op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de genoemde bestemmingen worden gebouwd.

Artikel 4 Verkeer - Wegverkeer

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Verkeer - Wegverkeer aangewezen gronden zijn, met inachtneming van de aangegeven maximum aantal rijstroken, bestemd voor:

  1. a. wegen met een inrichting gericht op de afwikkeling van het doorgaande verkeer;

b. groenvoorzieningen;

c. straatmeublilair;

d. voorzieningen voor de verkeersregeling, verkeersgeleiding en wegaanduiding;

e. bovenleidingen met de bijbehorende draagconstructies;

f. andere naar aard en omvang met de onder c. d en e vergelijkbare bouwwerken ten behoeve van het openbaar vervoer, het verkeer, de waterhuishouding, de drinkwatervoorziening en de riolering;

g. geluidwerende voorzienigen;

h. parkeervoorzieningen.

4.2 Bouwregels

a. Op deze gronden mogen uitsluitend in de gegeven bestemming passende bouwwerken zoals duikers, bruggen, viaducten worden gebouwd alsmede bouwwerken zoals genoemd in lid 1 onder c,d, e, f en g, mits de hoogte van bouwwerken niet meer dan 6 meter bedraagt;

  1. b. In afwijking van het bepaalde in lid a mag de hoogte van masten ten behoeve van bovenleidingen maximaal 12 meter bedragen.

Artikel 5 Waarde - Archeologie

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor "Waarde - Archeologie" aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor bescherming van aanwezige of naar verwachting aanwezige archeologische waarden.

5.2 Bouwregels

In afwijking van het bepaalde bij de basisbestemmingen mag op deze gronden niet anders worden gebouwd ten behoeve van deze bestemmingen dan overeenkomstig de volgende regels, indien door de bouw de bodem op een grotere diepte dan 0,5 meter en over een grotere oppervlakte dan 100 m² zal kunnen worden verstoord:

  1. a. de aanvrager van een reguliere bouwvergunning dient in het belang van de archeologische monumentenzorg een rapport over te leggen waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld;
  2. b. aan een reguliere bouwvergunning kunnen in het belang van de archeologische monumentenzorg in ieder geval de volgende regels worden verbonden:
  1. 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
  2. 2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  3. 3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.

5.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken als bedoeld in artikel 7.10 Wro wordt in elk geval gerekend een zodanig gebruik van gronden dat een onevenredige afbreuk aan het belang van de archeologische monumentenzorg wordt gedaan.

5.4 Omgevingsvergunning

Het is verboden behoudens het bepaalde onder b. zonder of in afwijking van een schriftelijke
vergunning van burgemeester en wethouders (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden) op en in de in lid 5.1 bedoelde gronden de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren, over een oppervlakte van 100 m² of meer:

  1. a. het uitvoeren van graafwerkzaamheden, het roeren en omwoelen van gronden, dieper dan 30 cm;
  2. b. het verlagen van de bodem en afgraven van gronden, dieper dan 30 cm;
  3. c. het graven of anderszins aanbrengen van watergangen en waterpartijen, dieper dan 30 cm;
  4. d. het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op een andere wijze indrijven van objecten in de bodem dieper dan 30 cm;
  5. e. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen;
  6. f. het ophogen en egaliseren van gronden.

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 6 Antidubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 7 Algemene Bouwregels

7.1 Bouwen binnen bouwvlak

  1. a. Indien binnen een bestemmingsvlak een bouwvlak is aangegeven mag, behoudens andersluidende bepalingen in deze regels, uitsluitend worden gebouwd binnen dit bouwvlak.
  2. b. Indien in een bestemmingsvlak geen bouwvlak is aangegeven, mag uitsluitend worden gebouwd voor zover daartoe in de betreffende bestemmingsregel uitdrukkelijk mogelijkheden zijn opgenomen.

7.2 Bebouwingspercentage

  1. a. Indien in een bouwvlak geen bebouwingspercentage is aangegeven, mag dit vlak geheel bebouwd worden.
  2. b. Indien binnen een bestemmingsvlak een bouwvlak en een bebouwingspercentage zijn aangegeven is het bebouwingspercentage van toepassing op de gronden binnen het bouwvlak.
  3. c. Indien in een bestemmingsvlak respectievelijk bouwvlak slechts één bebouwingspercentage is aangegeven gedlt dit percentage voor het gehele bestemmingsvlak respectievelijk bouwvlak.
  4. d. Indien in een bestemmingsvlak resepectievelijk bouwvlak meerdere bebouwingspercentages zijn aangegeven, gelden deze percentages voor die delen van het bestemmingsvlak rescpectievelijk bouwvlak waarin ze zijn aangegeven.

Artikel 8 Algemene Gebruiksregels

Onder gebruik van gronden in strijd met het bestemmingsplan zoals bedoeld in het bepaalde in artikel 7.10 wordt in ieder geval verstaan:

  1. a. het gebruik van bijgebouwen als zelfstandige woning en als afhankelijke woonruimte;
  2. b. het gebruik van de gronden ten behoeve van thuisprostitutie, raamprostitutie en seksinrichtingen.

Artikel 9 Algemene Afwijkingsregels

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van:

  1. 1. de in deze regels opgenomen bebouwingsregels, voor zover betreffende de maximum bouwhoogte, de maximumgoothoogte, het maximumvloeroppervlak en de maximuminhoud, mits de afwijking niet meer bedraagt dan 10% van de in de regels vastgelegde maten;
  2. 2. de verplichting tot het bouwen binnen het bouwvlak, zoals bedoeld in lid 7.1 mits:
    1. a. de overschrijding van het bouwvlak niet meer bedraagt dan twee meter, de bestemmingsgrens niet wordt overschreden en het de bouw betreft van erkers, luifels, balkons of galerijen;
    2. b. het de bouw van volledig beneden peil gelegen bouwwerken betreft, mits:
      1. 1. een diepte van 6 meter niet wordt overschreden;
      2. 2. het maaiveld wordt afgewerkt op een wijze die past binnen de bestemming;
      3. 3. geen onevenredige toename van de parkeerdruk plaatsvindt;
      4. 4. de bestemmingsgrens niet wordt overschreden;
  3. 3. de bestemmingsbepalingen voor het oprichten van:
    1. a. kunstobjecten en niet voor bewoning bestemde bouwwerken van openbaar nut, zoals transformatorstations, rioolgemalen, schakelhuisjes, telefooncellen voorzover met een inhoud groter dan 3 m3 , en haltes van vervoersdiensten, alle met een inhoud van maximaal 75 m3;
    2. b. sirenemasten met een hoogte van maximaal 18 meter;
    3. c. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van (tele)communicatie:
      1. 1. voorzover vrijstaand, met een hoogte van maximaal 20 meter;
      2. 2. voorzover op of aan een ander bouwwerk te plaatsen, met een hoogte van maximaal 8 meter boven de aangegeven maximumbouwhoogte;
      3. 3. geluidwerende voorzieningen voor zover deze noodzakelijk zijn ingevolge de bepalingen van de Wet. geluidhinder.

Artikel 10 Algemene Procedureregels

10.1 Afwijken

Afwijken van het bepaalde in de Hoofdstukken 2 en 3 van deze regels mag slechts plaatsvinden nadat de belanghebbenden in de gelegenheid zijn gesteld bij het college gedurende een termijn van twee weken schriftelijk zienswijzen kenbaar te maken.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 11 Overgangsrecht

11.1 Overgangsrecht bouwwerken

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, danwel gebouwd kan worden krachtens een bouwvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

  1. a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  2. b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.

11.2 Afwijken

Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig met een omgevingsvergunning afwijken van het eerste lid voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.

11.3 Uitzondering op het overgangsrecht bouwwerken

Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

11.4 Overgangsrecht gebruik

Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

11.5 Strijdig gebruik

Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het vierde lid te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

11.6 Verboden gebruik

Indien het gebruik, bedoeld in het vierde lid de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

11.7 Uitzondering op het overgangsrecht gebruik

Het vierde lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

11.8 Hardheidsclausule

Voor zover toepassing van het overgangsrecht gebruik leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard jegens een of meer personen die op het tijdstip van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan grond en opstallen gebruiken in strijd met het voordien geldende bestemmingsplan kunnen burgemeester en wethouders ten behoeve van die persoon of personen dat overgangsrecht buiten toepassing laten.

Artikel 12 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplanCentrumring Rond deel oost.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Situering En Begrenzing Plangebied

Het plangebied ligt ten zuidoosten van de binnenstad en betreft het oostelijk deel van de centrumring. Dit is het gedeelte van het tracé gelegen tussen de Oranjewachtstraat ter hoogte van de John Frostbrug en de Eusebiusbuitensingel ter hoogte van de kruising met de Parkstraat.

De begrenzing van dit deel van het tracé is op het kaartje hiernaast aangegeven. Het bestemmingsplan is zoveel mogelijk afgestemd op dit deel van het te realiseren project. Alleen daar waar dit voor het totaal beeld van het project nodig is is de begrenzing op sommige plaatsen wat ruimer gesteld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0202.731-0301_0001.jpg"

Afbeelding 1: Plangebied

1.2 Aanleiding En Doel

Na afronding van het project Omsingeling Doorbroken in 2006 bleven er nog twee plekken over waar de nieuwe centrumring rond de Arnhemse binnestad niet vloeiend is vormgegeven. De ene plek is het Roermondsplein, de andere plek het traject Oranjewachtstraat-Eusebiusbuitensingel.

Het stadsbestuur van Arnhem heeft daarom in het collegeakkoord 2006-2010 als doelstelling opgenomen op deze twee plekken de verkeersdoorstroming op de centrumring verder te verbeteren en de herkenbaarheid te vergroten. Voor de te treffen maatregelen is extra geld beschikbaar gesteld.

Besloten is om eerst de plek Oranjewachtstraat-Eusebiusbuitensingel aan te pakken. De plek Roermondsplein wordt in een latere fase gestart.

Fasering project

Tijdens de projectvoorbereidingen is besloten om ook de reconstructie van de plek oftewel het deel Oranjewachtstraat- Eusebiusbuitensingel in twee delen uit te voeren:

- het zuidelijk deel, dat de Oranjewachtstraat en omgeving betreft.

Besloten is dit zuidelijk deel in een later stadium uit te voeren omdat het wegontwerp van de Oranjewachtstraat nader afgestemd moet worden op de nog uit te werken visie voor het gebied Prinsenhof. Voor het te reconstrueren deel Oranjewachtstraat e.o. zal pas een bestemmingsplan worden opgesteld wanneer duidelijk is hoe het wegontwerp in relatie tot de visie Prinsenhof eruit komt te zien. Het is namelijk kenmerkend dat dit deel in een omgeving ligt waar in de komende jaren veel veranderingen zullen gaan plaatsvinden. Verschillende infrastructurele en ruimtelijke projecten zijn in voorbereiding: Rijnboog, Centrum-Oost, Boulevard Heuvelink/Johan de Wittlaan, Westervoortsedijk, Visie Binnenstad Noordoost, Visie Lauwersgracht.

- het oostelijk deel, dat in hoofdlijnen bestaat uit de Eusebiusbuitensingel tussen de Westervoortsedijk en de Parkstraat, het Airborneplein en de Boulevard Heuvelink.

Dit oostelijk deel zal nu als eerste worden aangepakt. Het nu voorliggende bestemmingsplan maakt ook alleen de reconstructie van het oostelijk deel mogelijk. Het is dus alleen afgestemd op de reconstructie van de centrumring die is gelegen tussen de Oranjewachtstraat ter hoogte van de John Frostbrug en de Eusebiusbuitensingel ter hoogte van de kruising met de Parkstraat.

1.3 Opzet Bestemmingsplan

De verbeelding van een bestemmingsplan bestaat uit een kaart en planregels en gaat vergezeld van een toelichting. Op de kaart zijn de bestemmingen door middel van kleuren en tekens aangegeven.

De regels bevatten de materiële inhoud van de bestemmingen. Deze bestemmingsplanonderdelen vormen tezamen het juridische toetsingskader voor ruimtelijke en functionele ontwikkelingen in het plangebied. De toelichting bevat met name de aan het plan ten grondslag liggende gedachten.

Omdat het in dit bestemmingsplan alleen gaat om een wegtracé bevat het bestemmingsplan slechts twee bestemmingen, te weten 'verkeer-wegverkeer' en 'verkeer-verblijfsgebied'.

1.4 Geldende Plannen

Het bestemmingsplan "Centrum Ring-Rond deel oost" is een algehele herziening van de geldende plannen, voor zover van toepassing op dit plangebied. Het tracé van de centrumring rond deel oost is gelegen in 4 verschillende bestemmingsplangebieden. Ook zijn er gebieden waar nog geen bestemmingsplan geldt. Daarvoor geldt de bouwverordening.

Onderstaand overzicht geeft weer welke bestemmingsplannen en verordeningen (deels) voor dit tracé komen te vervallen. De daarop van toepassing zijnde partiële herzieningen vervallen ook. Bij de plannen is ook de datum van vaststelling en goedkeuring weergegeven.

In het kader van actualisering van verouderde plannen zullen deze plannen ook op termijn algeheel worden herzien. Het bestemmingsplan "Spijkerkwartier-Spoorhoek" is inmiddels herzien. Hiervoor is het hieronder genoemde bestemmingsplan "Spijkerkwartier-Boulevardkwartier-Spoorhoek" in de plaats gekomen. Het bestemmingsplan is nog niet onheroepelijk maar al wel in werking getreden.

373 Bestemmingsplan "Kadestraat" (19-11-1984, 26-06-1985)
661 Bestemmingsplan "Binnenstad en Singels” (15-03-2005, 23-08-2005)
689 Bestemmingsplan "Stadskantoor" (19-12-2005, 15-08-2006)
705 Bestemmingsplan "Spijkerkwartier-Boulevarkwartier Spoorhoek" (29-06-2009, 12-11-2009)

afbeelding "i_NL.IMRO.0202.731-0301_0002.jpg"

Afbeelding 2: overzicht geldende bestemmingsplannen

(0 = geen geldend bestemmingsplan)

Hoofdstuk 2 Beschrijving Bestaande Ruimtelijke Situatie

2.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt een beschrijving van het plangebied gegeven. Omdat het een bestemmingsplan voor een wegtracé is, zal dit hoofdstuk voornamelijk ingaan op de huidige wegenstructuur. Het doel van dit bestemmingsplan is het aanreiken van een kader waaraan ontwikkelingen rondom dit wegtracé kunnen worden getoetst. Uitgangspunt hierbij is dat de huidige ruimtelijke kwaliteiten worden gewaarborgd en zo mogelijk versterkt.

2.2 Historische Ontwikkeling

Tussen de binnen- en de buitensingels bevinden zich de singelparken. In dit gebied hebben de singels het karakter van de Engelse landschapsstijl, waarin groepen bomen, waterpartijen en doorkijkjes gezichtsbepalend zijn. Het centrumring-rond deel oost ligt voor een groot deel in dit singelgebied. De singelparken zijn het visitekaartje van Arnhem vanwege de aantrekkelijke parkinrichting.

De bijzondere ligging, de geschiedenis en de ontwikkeling van Arnhem brengen met zich mee dat de singels steeds meer zijn gaan fungeren als schakel in het stedelijk hoofdwegennet, voor het ten opzichte van de binnenstad doorgaand verkeer. De sterk toegenomen automobiliteit, in combinatie met het typische, radiale hoofdwegennet van arnhem, hebben de singels dan ook tot een onmisbare schakel gemaakt in de verkeerscirculatie van de gehele stad. Het is niet alleen de aanzuigende werking van de binnenstad zelf, maar juist ook de functie van de singels voor het grotere stedelijke gebied, die de infrastructuur van de singels belasten. De grote verkeersbelasting leidde tot geluidhinder, luchtverontreiniging en barriërewerking, die het verblijfsklimaat van de singels negatief beïnvloeden en de relaties tussen de binnenstad en de aangrenzende stadsdelen verstoren.

Met als doel deze negatieve effecten te verminderen is in 2006 het project "Omsingeling Doorbroken" uitgevoerd. In het volgende hoofdstuk wordt hierop ingegaan.

2.3 Ruimtelijke En Functionele Structuur

Arnhem Noord kent een radiale wegenstructuur. Alle hoofdwegen komen uit op de singels rond het stadscentrum. Deze centrale verkeersvoorziening wordt daardoor zwaar belast. Vóór de uitvoering van het project "Omsingeling Doorbroken" maakten dagelijks circa 100.000 auto's gebruik van beide singels. Meer dan de helft van dit autoverkeer had daarbij geen directe relatie met het stadscentrum. De singels werden uitsluitend gebruikt om andere Arnhemse wijken te bereiken. Vooral tijdens de spits liepen de singels vol met auto's. De knelpunten, die de doorstroming het meest beperkten waren de complexe, met verkeerslichten geregelde aansluitingen op de radialen. Dit waren de pleinen.

Door de grote verkeersstromen ondervonden vooral voetgangers en fietsers veel hinder bij het bereiken van het stadscentrum. Ook de verblijfskwaliteit van de singelparken zelf, ooit het visitekaartje van Arnhem, was onder de maat. Op diverse delen van de singels ontbraken ook infrastructurele voorzieningen voor de bus en de fiets.

afbeelding "i_NL.IMRO.0202.731-0301_0003.png"

Afbeelding 3: Verkeerscirculatie na Omsingeling Doorbroken

Met de uitvoering van het project "Omsingeling Doorbroken" in 2006 heeft de verkeerscirculatie rond de binnenstad een grote verandering ondergaan. Voor die tijd kon het autoverkeer de singels in twee richtingen berijden, na de wijziging is er een nieuw verkeerssysteem ontstaan waarbij doorgaand autoverkeer de (buiten)singels nog slechts in één richting rond het centrum kan volgen.

De binnensingels worden sinds die tijd alleen nog door het bestemmingsverkeer gebruikt. Hierdoor is ruimte ontstaan om zonder rigoureuze aantasting van de singelparken toch optimale voorzieningen voor de bus, fietsers en voetgangers te realiseren.

Door deze ingreep zijn de aansluitingen met de radialen vereenvoudigd. Dit leverde per saldo zo'n 10 tot 20% capaciteitswinst op. De doorstroming is daardoor aanzienlijk verbeterd.

Hoofdstuk 3 Wettelijk- En Beleidskader

3.1 Inleiding

Dit hoofdstuk beschrijft, voor zover van belang, het rijks-, provinciaal- en gemeentelijk beleid.

Naast de belangrijkste algemene uitgangspunten worden de specifieke voor dit plangebied geldende uitgangspunten weergegeven. Het beleid is in dit bestemmingsplan afgewogen en doorvertaald op de kaart en in de regels.

3.2 Ruimtelijk Beleid

3.2.1 Rijks-, Provinciaal- en regionaal beleid

Hoofddoel van het nationaal ruimtelijk beleid is ruimte te scheppen voor de verschillende ruimtevragende functies op het beperkte oppervlak dat ons in Nederland ter beschikking staat.

De Nota Ruimte bevat de visie van het kabinet op de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland en de belangrijkste bijbehorende doelstellingen. De nota bevat, in overeenstemming met het Hoofdlijnenakkoord van het kabinet, de ruimtelijke bijdrage aan een sterke economie, een veilige en leefbare samenleving en een aantrekkelijk land. Het gaat om de inrichtingsvraagstukken die spelen tussen nu en 2020, met een doorkijk naar 2030.

Het ruimtelijk beleid van de provincie is verwoord in het Streekplan Gelderland 2005 “Kansen voor de regio”. Het Streekplan, dat wordt vastgesteld voor een periode van 10 jaar, is een schakel tussen rijks- en gemeentelijke plannen op het gebied van de ruimtelijke ordening.

Hoofddoel van het streekplanbeleid is het scheppen van ruimte voor de verschillende ruimtevragende functies op het beperkte oppervlak.

Het Regionaal Plan 2005-2020 van de Stadsregio Arnhem-Nijmegen 'Werken aan een aantrekkelijke en concurrerende stadsregio in Noordwest Europa' is de opvolger van het Regionaal structuurplan 2015 uit 1998. Het regionaal plan vormt het richtinggevend kader voor beleid en uitvoering van het regionaal beleid van de stadsregio op gebied van ruimte, mobiliteit, economie en wonen.

3.2.2 Gemeentelijk beleid

Het gebruik van de ruimte in een stad verandert voortdurend. Om plannen en initiatieven goed op elkaar af te stemmen, stelt de gemeente met enige regelmaat een structuurplan vast. Het Structuurplan Arnhem 2010 (vastgesteld door de raad in 2000) beschrijft het ruimtelijk beleid voornamelijk in hoofdlijnen. Het plan is flexibel, zodat het kan inspelen op veranderende omstandigheden en inzichten. Formeel is het nieuwe Structuurplan Arnhem 2010 tien jaar van kracht: van 2000 tot 2010. Maar de inrichting van de ruimte werpt haar schaduw veel verder vooruit. Waar dat mogelijk is, richt het Structuurplan zijn blik daarom op het jaar 2030.

Het Structuurplan beschrijft het ruimtelijk beleid voornamelijk in hoofdlijnen. In het Structuurplan is kwaliteit belangrijker dan kwantiteit. Arnhem moet niet zozeer uitbreiden, als wel de bestaande ruimte beter en intensiever gebruiken. De nadruk ligt dan ook op veranderingen in de bestaande stad, met het

doel Arnhems kenmerkende kwaliteiten te versterken. Ruimte is een kritieke factor waar zuinig mee moet worden omgesprongen. De stad ligt immers op de ontmoetingsplaats van twee waardevolle ecologische systemen. De contrasten tussen intensieve bebouwing en open ruimte zijn kenmerkend voor Arnhem. Om dit contrast te behouden moet door intensivering verstedelijking plaats vinden in de bestaande stad. Het structuurplan is per stadsdeel verder uitgewerkt.

Voor dit bestemmingsplan is het gemeentelijk beleid relevant dat is verwoord in hoofdstuk 3.5 (verkeersbeleid).

In 2006 is de Tussenrapportage Structuurvisie Arnhem 2010 door de gemeenteraad vastgesteld. In de Tussenrapportage wordt de bestaande Structuurvisie op een aantal punten herzien. Naast de herijking van het bestaande beleid wordt ook een uitwerking gepresenteerd voor het beleid met betrekking tot hoogbouw. Ten aanzien van het plangebied worden in de tussenrapportage geen relevante bijstellingen genoemd.

3.3 Welstandsbeleid

Arnhem kiest er in haar welstandsnota (2004) voor om zoveel mogelijk recht te doen aan de reeds bestaande verschillen in de bebouwde omgeving. Hiervoor is een indeling gemaakt in een aantal logische eenheden in de stad. Elke ruimtelijke eenheid heeft een welstandsniveau, 'zwaar', 'normaal', of 'licht', dat aangeeft in welke mate welstand in dat gebied wordt ingezet.

Aan het onderhavige plangebied is het welstandsniveau 'zwaar' toegedeeld. Dit heeft er mee te maken dat de singels onderdeel uitmaken van een gemeentelijk beschermd stadsgezicht. In het algemeen hebben de criteria een sterk conserverend karakter voor de direct zichtbare gevels. In het Welstandsbeleid is tevens een koppeling met erfgoed gemaakt. Dit betekent dat bij welstandtoetsing de monumenten, stadsgezichten en beeldbepalende panden mede worden beoordeeld op het behoud en/of versterking van de cultuurhistorische waarden. (voor BSG-plannen).

3.4 Verkeersbeleid

Rijksbeleid
De Nota Mobiliteit geeft de hoofdlijnen van het nationale verkeers- en vervoersbeleid voor de komende decennia. Centraal staat dat mobiliteit een noodzakelijke voorwaarde is voor economische en sociale ontwikkeling.

Provinciaal en regionaal beleid
De provincie Gelderland en het Knooppunt Arnhem-Nijmegen (KAN) kennen respectievelijk het Provinciaal Verkeers- en Vervoersplan-2 en het Regionaal Verkeers- en Vervoersplan.
De provincie Gelderland kiest voor een duurzame mobiliteit, waarbij het verkeers- en vervoerssysteem een sterke economie ondersteunt, welvaart versterkt en de sociale integratie stimuleert. Om dat te bereiken kiest Gelderland voor de volgende aanpak:
voorkomen, beter benutten, bouwen en beprijzen.

De essentie van het KAN-verkeersbeleid is identiek aan dat van de provincie Gelderland. Voor Arnhem is het project RegioRail KAN in het bijzonder van belang. Het KAN kiest als ruggengraat van ontwikkeling en vervoer het spoor tussen Zutphen-Zevenaar via Arnhem en Nijmegen naar Boxmeer en Cuijk. Planontwikkeling en –realisatie vinden bij voorkeur in bebouwd gebied en in de omgeving van het spoor plaats.

Gemeentelijk beleid
Als resultaat van de wisselwerking tussen rijk, provincie/regio en gemeente, heeft de gemeente Arnhem haar actuele verkeersbeleid verwoord in het Structuurplan Arnhem 2010 en in het Stedelijk Verkeers- en Vervoersplan SVVP Arnhem 2010. De essentie ervan – overeenstemmend met die van rijk, provincie en regio – is het terugdringen van de verkeersonveiligheid en het geleiden van de mobiliteit. Daarbij geldt het principe van vrijheid van keuze voor de mobilist, die de gemeente probeert te beïnvloeden door “verleidelijke” alternatieven aan te bieden. Ook speelt het prijsmechanisme hierin een steeds grotere rol.

Voor de werkingsduur van voorliggend bestemmingsplan is de uitwerking van het SVVP in het Categoriseringsplan Arnhem 2000 richtinggevend. Het categoriseringsplan werkt uit hoe de verkeersruimte in Arnhem duurzaam veilig (her-)ingericht wordt. Arnhem kent twee typen wegen: 1) de verblijfsgebieden en 2) de verkeersaders. Deze laatste zijn de hoofd- en ontsluitingswegen en vormen het Arnhemse hoofdwegennet voor het autoverkeer. Deze wegen kennen een maximum snelheid van 50 km/uur of hoger. Alle andere wegen vallen onder de categorie verblijfsgebieden. Deze wegen en straten krijgen het karakter van de 30 km/uurzone. Ze hebben een verblijfsfunctie en ontsluiten percelen. Veelal zijn het woonstraten. Het plangebied kent de volgende verkeersaders: Oranjewachtstraat, Westervoortsedijk, Eusebiusbuitensingel, Boulevard Heuvelink, Nijmeegseweg.

In de Nota “De Omsingeling Doorbroken” is voor de singels een integrale visie geformuleerd om te komen tot een samenhangend verkeerscirculatieplan voor singels en binnenstad. Deze nota vormt basis voor verder planvorming in het singelgebied. In 2000 is Omsingeling Doorbroken verankerd in zowel Structuurplan als het Stedelijk Verkeers- en Vervoersplan.

Het SVVP Arnhem 2010 is voor het onderdeel parkeren nader vormgegeven in de Parkeernota Arnhem 2003-2010. Voor het plangebied zijn geen specifieke parkeeronderwerpen relevant.

3.5 Milieubeleid

3.5.1 Algemeen beleid

In de Integrale Milieuvisie 2008-2011 is aangegeven hoe het milieubeleid een positieve bijdrage kan leveren aan maatschappelijke thema’s als gezondheid, veiligheid, leefbaarheid,duurzaamheid en ruimtelijke kwaliteit. Uitgangspunten zijn duurzame ontwikkeling en een optimale leefomgevingskwaliteit van de stad.

In 2008 heeft de gemeenteraad Hoofdstuk 3 "Gebiedsgerichte aanpak" van de Integrale Milieuvisie 2008-2011 vastgesteld. De gebiedsgerichte aanpak vormt de kern van de integrale milieuvisie en is een uitwerking van de zonering van milieukwaliteiten die in het Structuurplan Arnhem 2010 zijn opgenomen. Hiermee differentiëren we milieuambities naar verschillende gebieden. Niet overal in de stad streven we immers dezelfde milieuambities na: in een dynamisch centrum accepteren we bijvoorbeeld meer geluid dan in een woonwijk. Wel wordt rekening gehouden met grenswaarden en streefwaarden. Grenswaarden mogen niet worden overschreden. Van streefwaarden kan worden afgeweken als daar - op een hoger schaalniveau- aantoonbare milieuwinst tegenover staat en zolang er geen concentratiegebieden ontstaan waar de milieubelasting zich ophoopt.

Door expliciet te maken welke milieukwaliteiten we in het betreffende gebied willen handhaven of realiseren, wordt ook duidelijk of een bepaalde ontwikkeling wel of niet past in het betreffende gebied.

Bestemmingsplangebied.

In het bestemmingsplangebied komen het gebiedstype Centrum voor. De na te streven milieukwaliteit in het gebied is redelijk en de toegestane milieubelasting vrij hoog. Dit wordt hoofdzakelijk bepaald door de sterke functiemenging.

In de volgende hoofdstukken worden per beleidsthema het beleidskader, de analyse van het plangebied en de conclusies voor de beleidsinzet gegeven. Prioritering van de beleidsinzet vindt plaats aan de hand van de methode beschreven in de Integrale Milieuvisie, deel 1 hoofdstuk 3.

3.5.2 Geluidsbeleid

Wet geluidhinder

De Wet geluidhinder heeft tot doel de mens te beschermen tegen geluidhinder. Dit is in de wet uitgewerkt in een normenstelsel voor de toelaatbare geluidbelasting in de woonomgeving.

Alleen planologisch nieuwe situaties worden getoetst aan de wet. Naast woningen zijn er nog een aantal geluidgevoelige objecten aangewezen zoals scholen en zorginstellingen.

In de Wet geluidhinder staan regels voor weg- en railverkeerslawaai en voor gezoneerde industrieterreinen. De wet werkt verder met zones: dit zijn aandachtsgebieden rond geluidbronnen waarbinnen regels en normen gelden om de negatieve gevolgen van geluidhinder te beperken. Bij (planologische) wijzigingen moet er akoestisch onderzoek plaatsvinden naar de gevolgen.

De Wet geluidhinder kent een normenstelsel met een voorkeurswaarde en grenswaarden. Als de geluidbelasting beneden de voorkeurswaarde blijft dan zijn er vanuit de wet geen belemmeringen voor nieuwe geluidgevoelige situaties. Bij een geluidbelasting tussen de voorkeurswaarde en de grenswaarde moet er een gemotiveerd besluit genomen worden om nieuwe geluidgevoelige ontwikkelingen mogelijk te maken (hogere grenswaarde).

Voor het verlenen van een hogere grenswaarde is de nota uitvoeringsbeleid hogere grenswaarde van de gemeente Arnhem van toepassing.

Beleidsplan Geluid

In 2006 is het beleidsplan Geluid 2007-2010 door de raad vastgesteld. Het beleidsplan Geluid heeft tot doel geluidsnormen voor nieuwe situaties af te stemmen op de aard en de functie van een gebied. Hierdoor kan beter rekening gehouden worden met ontwikkelingen en verwachting van de gebruikers van een gebied. In het centrum en dichtbij goed openbaar vervoer wil de gemeente Arnhem veel functies mogelijk maken. De beleidslijnen hiervoor zijn opgenomen in het Structuurplan Arnhem 2010. Als gebieden intensiever gebruikt worden, neemt de kans op geluidhinder ook toe. Andere gebieden zoals de parken worden juist gewaardeerd om hun relatieve rust. Deze uitgangspunten hebben geleid tot een gebiedsgerichte invulling van geluidskwaliteiten binnen Arnhem.

Naar mate de geluidbelasting hoger is, neemt het belang van een zorgvuldige invulling van de totale leefomgevingskwaliteit toe.

3.5.3 Luchtbeleid

Wet Luchtkwaliteit 2007

De Europese richtlijnen zijn geïmplementeerd in de nieuwe Wet Luchtkwaliteit. Het doel van de Wet

Luchtkwaliteit 2007 is het beschermen van mens en milieu tegen de negatieve effecten van luchtverontreiniging. De wet is primair gericht op het voorkomen van negatieve effecten op de gezondheid van de mens. Daarnaast zijn er voor de stoffen zwaveldioxide en stikstofoxiden ook normen opgenomen ter bescherming van ecosystemen.

Voor het toetsen van ruimtelijke plannen zijn de volgende grenswaarden het meest relevant:

· PM10 (fijnstof)

o de jaargemiddelde concentratie van 40 ìg PM10/m3 mag met ingang van 1 januari 2005 niet worden overschreden;

o de 24 uursgemiddelde concentratie van 50 ìg PM10/m3 mag met ingang van 1 januari 2005 niet vaker dan 35 keer per jaar worden overschreden;

· NO2 (stikstofdioxide)

o de jaargemiddelde concentratie van 40 ìg NO2/m3 mag met ingang van 1 januari 2010 niet worden overschreden;

o de uurgemiddelde concentratie van 200 ìg NO2/m3 mag met ingang van 1 januari 2010 niet vaker dan 18 keer per jaar worden overschreden.

Voor de overige stoffen worden in Nederland geen overschrijdingen gerapporteerd.

Op 15 november 2007 is de Wet Luchtkwaliteit van kracht geworden. De wet is nodig omdat de aanleg van een groot aantal bouwprojecten en bestemmingsplannen stilgelegd zijn door uitspraken van de afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. De grenswaarden zijn ongewijzigd gebleven, maar de nieuwe wet geeft net als het voorgaande BLK2005 (Besluit LuchtKwaliteit) meer armslag om ruimtelijke plannen die gevolgen hebben voor de luchtkwaliteit uit te voeren. Hierbij wordt tevens de term “in betekenende mate (IBM)” geïntroduceerd. Dit wil zeggen dat projecten met een bepaalde mate van verslechtering toch doorgang kunnen vinden. De grens ligt bij een toename van maximaal 3%. Deze 3% is gekoppeld aan de IBM projecten opgenomen in het Nationale Samenwerkingsverband Luchtkwaliteit (NSL).

Beleidsnota Lucht en Uitvoeringsprogramma Luchtkwaliteit

Het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit is per 1 augustus 2009 van start gegaan. Dat wil zeggen dat projecten die minder bijdragen dan 3 % aan een verslechtering van de luchtkwaliteit niet getoetst worden aan de grenswaarden. Het project Centrumring Rond is een dergelijk project.

Maatregelen die in het kader van het Uitvoeringsprogramma Luchtkwaliteit en de Beleidsnota Lucht al in gezet zijn of in voorbereiding zijn, lopen door onder het NSL-programma Deels grijpen deze maatregelen aan op de centrumring. Deze maatregelen hebben als doel de doorstroming te verbeteren, waardoor de luchtkwaliteit ook verbetert. Het project Centrumring Rond draagt eveneens bij aan een betere doorstroming en kan als onderdeel gezien worden van de verkeersmaatregelen uit het NSL op de centrumring.

3.5.4 Externe veiligheid

Met externe veiligheid wordt bedoeld de kans op overlijden van mensen buiten de grenzen van een bedrijf of transportmedium, als rechtstreeks gevolg van een ongeval met (gevaarlijke) stoffen binnen de grenzen van het bedrijf dan wel het transportmedium. In de externe veiligheid worden twee risicobegrippen gehanteerd het PR1 (Plaatsgebonden Risico) en het GR2 (Groepsrisico).

Landelijk beleid

Voor bedrijven is in 2004 het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) in werking getreden. In het Bevi worden milieukwaliteitseisen (artikel 5.1 van de Wet milieubeheer) vastgelegd die in de ruimtelijke planvorming moeten doorwerken. In het Bevi wordt een onderscheid gemaakt in kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten. De 10-6 PR contour geldt ten opzichte van kwetsbare objecten als grenswaarde en ten opzichte van beperkt kwetsbare objecten als richtwaarde. Het beoordelingskader voor het groepsrisico is een oriënterende waarde.

Voor de routes (weg, water, spoor en ondergrondse leidingen) waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt, komt in 2009/2010 een AMvB transport. In deze AMvB (Algemene Maatregel van Bestuur) worden ook milieukwaliteitseisen vastgelegd die in de ruimtelijke planvorming moeten doorwerken.

Gemeentelijk beleid

Op 21 november 2005 is het beleidsplan Externe Veiligheid 2006-2009 vastgesteld. Op 16 februari 2009 heeft de gemeenteraad besloten om het beleidsplan met 2 jaar (tot en met 2010) te verlengen. Dit beleidsplan beschrijft de mate van gewenste externe veiligheid in Arnhem.

Uitgangspunt hierbij zijn de landelijke normen voor het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. In een groot gedeelte van de stad streven we naar het niet doen toenemen van de risico’s. Op sommige plekken in de stad, op bedrijventerreinen voor zware industrie en de volgens het structuurplan stedelijke zone accepteren we een hoger risico dan op andere plaatsen. Wel moet daar extra aandacht zijn voor de beschikbare mogelijkheden voor rampenbestrijding, de zelfredzaamheid van mensen en de hulpverlening.

3.5.5 Groen en ecologie

Flora- en Faunawet 2002

De opdrachtgever / initiatiefnemer is verantwoordelijk voor de naleving van de Flora- en Faunawet. De wet gaat uit van het “nee-tenzij” principe, waarbij de mogelijkheid wordt geboden bepaalde ingrepen toe te staan middels ontheffing of vrijstelling. Daarnaast kent de wet een zorgplichtbepaling voor de in het wild levende dieren en planten, alsmede voor hun directe leefomgeving.

Eind januari 2005 is het Besluit houdende wijziging van een aantal algemene maatregelen van bestuur in verband met wijziging van artikel 75 van de Flora- en faunawet en enkele andere wijzigingen (AMvB artikel 75) van kracht. Er zijn 3 beschermingscategorieën:

- tabel 1. algemeen beschermde soorten

- tabel 2. beschermde soorten

- tabel 3. streng beschermde soorten

Groenplan Arnhem 2004 – 2007 / 2015

In 2004 is het groenplan 2004-2007/2015 vastgesteld. De gemeente Arnhem streeft ernaar om de landschappelijke, cultuurhistorische en ecologische waarden van het groen, door versterking en zonering, optimaal tot hun recht te laten komen, waarbij voldoende ruimte voor gebruikswens moet zijn. De ontwikkelingsinitiatieven en het beheer in en om de stad worden afgestemd op dat streefbeeld.

De uitgangspunten uit het Groenplan dienen als randvoorwaarde voor de herontwikkeling te worden meegegeven. Dit betekent dat het bestaande groen zoveel mogelijk behouden blijft, zo zuinig mogelijk wordt omgegaan met bestaande en potentiële kwaliteiten, op kansrijke plekken groen wordt aangeplant, en versnippering wordt voorkomen. Het oppervlakte groen en de bomen moeten dus eerst geïnventariseerd worden. Voor het bestemmingsplan is een groenbalans noodzakelijk, waarin is aangegeven hoe de groencompensatieregels van de gemeente zijn toegepast.

Vanuit ecologisch perspectief vormen gebieds- en soortbescherming het basisdoel. Achterliggende ambitie is een versterking en verdere ontwikkeling tot een zo volledig mogelijk ecosysteem van kenmerkende Arnhemse natuur. Deze komt tot uitdrukking in de verscheidenheid aan planten en dieren in een samenhangend netwerk. Andere punten zijn:

- Alleen inzetten op natuur daar waar deze kansrijk is, waarbij cultuurlijk en natuurlijk beeld en gebruik op elkaar afgestemd zijn;

- Barrières van de stedelijke druk opheffen of zoneren.

Er worden 5 samenhangende natuurdoeltypen geformuleerd: Natuurkernen, Natuurzones en stapstenen, Natuurlijke groenzones, Overig groen en De Stenen stad. Aan de natuurdoeltypen zijn doelsoorten gekoppeld.

3.5.6 Waterbeleid

Europees beleid

Vanaf 2000 is ter verbetering van de chemische en ecologische waterkwaliteit van alle Europese wateren de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) van kracht. De kaderrichtlijn omvat regelgeving voor zowel het oppervlaktewater als het grondwater. De streefdatum voor het bereiken van gewenste waterkwaliteit is 2015, maar eventueel kan, mits goed onderbouwd, uitstel worden verleend tot uiterlijk 2027 (derogatie). De plannen voor het (deel)stroomgebied worden door de verschillende partijen in 2009 vastgesteld en bevatten doelen, ambities en maatregelen.

Rijksbeleid

Het Rijksbeleid op het gebied van het waterbeheer is in diverse nota’s vastgelegd. Het meest directe beleidsplan is de Vierde Nota Waterhuishouding en het vernieuwde Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW-actueel 2008). Het bestuursakkoord heeft tot doel “om in de periode tot 2015 het hoofdwatersysteem in Nederland te verbeteren en op orde te houden en te anticiperen op de klimaatsverandering”. Verder is de watertoets ook in het NBW-actueel een belangrijk instrument om water verantwoord in te passen in ruimtelijke ontwikkelingen.

In de Nota Ruimte is water een belangrijk, structurerend principe voor bestemming, inrichting en gebruik van de ruimte. Om problemen met water te voorkomen moet, anticiperend op veranderingen in het klimaat, de ruimte zo worden ingericht dat water beter kan worden vastgehouden of geborgen. Dit anticiperen is ook terug te vinden in de op 1 januari 2008 van kracht geworden Wet gemeentelijke watertaken. In deze nieuwe wet zijn de zorgplicht voor het vasthouden en afvoeren van regenwater en de regierol van gemeenten bij de grondwaterzorgplicht vastgelegd.

Provinciaal en regionaal beleid

Op provinciaal niveau is het waterbeheer vastgelegd in het Waterplan Gelderland 2010-2015.

Het Waterplan gaat verder op de ingeslagen weg van het derde Waterhuishoudingsplan. Nieuw is de implementatie van de Europese Kaderrichtlijn Water en de verplichtingen die voortvloeien uit de waterwet. Een belangrijk aanpassing uit de Waterwet is dat de vergunningverlening voor het onttrekken van grondwater grotendeels is overgedragen aan de waterschappen. Slechts in drie gevallen is de provincie hiervoor nog aanspreekpunt;

De gemeenten in Knooppunt Arnhem-Nijmegen (KAN) hebben het Convenant Duurzaam

Bouwen in het KAN (2000) opgesteld. Het ‘pakket duurzaam bouwen’ maakt hier onderdeel van uit. Voor water is het volgende streefbeeld opgesteld: natuurlijke waterhuishouding (vermindering verdroging) en schoon water in de wijk, waardoor natuurontwikkeling mogelijk is.

Beleid waterschap en gemeente

Het stedelijk waterbeheer in Arnhem-Noord is overgedragen aan het Waterschap Rijn & IJssel

waardoor de gemeente Arnhem rekening moet houden met het vigerende beleid van het waterschap. Relevant beleid voor de gemeente Arnhem is het vastgestelde Waterbeheerplan (2010-2015) en de Keur en legger van het waterschap.

Het waterbeleid van de gemeente Arnhem is vastgelegd in de volgende beleidsplannen:

- Gemeentelijk RioleringsPlan (2009-2013), vastgesteld op 26 mei 2008; dit plan richt zich op een verbetering van de kwaliteit van het rioleringsstelsel, op de vermindering van de vuiluitworp naar het oppervlaktewater, de bodem en het grondwater, op het voorkomen van overlast en op het vasthouden van schoon hemelwater in stedelijk gebied.

- Waterplan Arnhem (2009-2015). De gemeenteraad heeft op 19 oktober 2009 het waterplan vastgesteld. Op 26 februari 2010 hebben beide waterschappen de intentieovereenkomst ondertekend. Het waterplan is gebaseerd op 4 hoofddoelstellingen: Arnhem aantrekkelijke waterstad, Klimaatbestendig watersysteem en waterketen, Goede kwaliteit water en waterbodem en tot slot Bewustwording.

Korte samenvatting

Uitgangspunt in het huidige beleid van gemeente, waterschap en provincie is dat planontwikkeling moet aansluiten bij een duurzaam integraal waterbeheer. Dit betekent dat:

· er grondwaterneutraal gebouwd moet worden.

· er geen negatieve verstoring van de grondwaterstanden en -stromingen mag worden veroorzaakt om grondwateroverlast en/of verdroging op de locatie en het boven- en benedenstrooms gelegen gebied te voorkomen.

· er maatregelen getroffen moeten worden ter voorkoming van (grond)watervervuiling.

· het verhard oppervlak zoveel mogelijk beperkt wordt.

· het gebruik van uitloogbare materialen niet is toegestaan.

3.5.7 Bodembeleid

Voor een ontwikkelbestemmingsplangebied moet worden getoetst of de bodemkwaliteit (inclusief grondwaterkwaliteit) de gewenste ruimtelijke ontwikkelingen toelaat. Daarnaast moet worden getoetst of een eventuele bodemverontreiniging gevolgen heeft voor de financiële uitvoerbaarheid van het ontwikkelplan. Als toetskader wordt gebruik gemaakt van de volgende bodemregelgeving:

- Wet bodembescherming (Wbb, 1 januari 2006, gewijzigd 1 oktober 2008 en 1 april 2009),

- Beleidsnota bodem 2008 (Provincie Gelderland, gemeente Arnhem en gemeente Nijmegen, 27 november 2007),

- Beleidsnota ‘Hergebruik van licht verontreinigde grond in Arnhem’ (november 1999, met aanvullingen in 2001 en 2002).

3.5.8 Cultuurhistorisch en archeologisch beleid

Rijksbeleid

Monumentenwet

Cultuurhistorische objecten die zeldzaam of schaars zijn en die voor mensen in hoge mate het beeld van Nederland bepalen, worden aangewezen als monumenten. In de Monumentenwet 1988 is vastgelegd hoe monumenten van bouwkunst en archeologie en stads- en dorpsgezichten moeten worden beschermd. De Monumentenwet 1988 is het belangrijkste instrument voor de bescherming van het cultuurhistorische erfgoed in Nederland.

Verdrag van Valletta en de Wet op de archeologische monumentenzorg

De bescherming van het archeologische erfgoed in de bodem en de inbedding ervan in de

ruimtelijke ontwikkeling is het onderwerp van het Europese Verdrag van Valletta (Malta). In 1992

ondertekenden twintig Europese staten, waaronder Nederland, dit verdrag. De belangrijkste

uitgangspunten van het verdrag zijn:

· archeologische waarden dienen zoveel mogelijk (in situ) in de bodem bewaard te blijven en beheermaatregelen dienen genomen te worden om dit te bewerkstelligen;

· vroeg in de ruimtelijke ordening dient al rekening gehouden te worden met archeologie;

· bodemverstoorders betalen het archeologisch (voor)onderzoek wanneer behoud in situ niet mogelijk is.

Inmiddels is het verdrag vertaald in de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (2007).

Provinciaal beleid

Nota Belvoir

Het Belvedere-uitgangspunt “behoud door ontwikkeling” is in 2000 overgenomen in de provinciale Nota Belvoir. Doel is dat cultuurhistorie voortaan prominent wordt meegewogen bij de ontwikkeling van alle ruimtelijke en economische plannen. Om nog meer in te kunnen spelen op de kansen die cultuurhistorie biedt voor de ruimtelijke omgeving, kiest de Provincie met de nieuwe nota Belvoir 3 voor een gebiedsgericht en uitvoeringsgericht beleid. In de nota worden 10 cultuurhistorisch waardevolle gebieden benoemd, waarnaar speciale aandacht zal uitgaan. Relevant voor Arnhem is de aandacht voor het Veluwemassief, de Veluwezoom en het Rivierengebied.

Gemeentelijk beleid

Erfgoednota ‘Panorama Arnhem’

In de Erfgoednota 2008-2012 wordt het accent verschoven van ‘behoud door bescherming’ naar ‘behoud door ontwikkeling’. We gaan er vanuit dat de cultuurhistorie zo op een vroeg moment een actieve rol gaat spelen in veranderingsprocessen en ontwerpkeuzen. Het stadsbeeld van Arnhem verandert de komende twintig jaar in hoog tempo. Het nieuwe erfgoedbeleid wil de cultuurhistorische factor een zichtbare en samenhangende rol geven in deze stedelijke ontwikkelingen. Cultuurhistorie wordt ingezet als ontwikkelingskans en niet als belemmering.

Streven is om bij planontwikkelingen zo vroeg mogelijk onze kennis van de Arnhemse cultuurhistorie in te brengen. De kennis van het Arnhemse erfgoed moet goed toegankelijk zijn. Hiertoe worden nieuwe instrumenten ontwikkeld. De erfgoedkaart biedt een overzicht van alle cultuurhistorische elementen en structuren binnen de gemeente Arnhem. Daarnaast blijft het zichtbaar maken van de bouw- en ontwikkelgeschiedenis van onze stad uitgangspunt.

Archeologie is een integraal onderdeel van het erfgoedbeleid en als zodanig opgenomen in de erfgoednota. In de nota wordt voortgeborduurd op de uitgangspunten van het Verdrag van Malta. Behoud van archeologische waarden is het uitgangspunt en als dat niet mogelijk is, volgt veiligstelling door archeologisch onderzoek. Om permanente aandacht voor deze vorm van erfgoed te krijgen, is ingezet op constante voorlichting en educatie. De cultuurhistorische dimensie van de stad moet, waar mogelijk, worden versterkt en beleefbaar gemaakt. Sinds 2008 beschikt de gemeente over een archeologische verwachtingenkaart voor heel Arnhem. De verwachtingenkaart geeft al in een vroeg stadium van planvorming globaal inzicht in de mate waarin archeologische resten in een gebied aangetroffen kunnen worden.

Om de doelstellingen van het erfgoedbeleid te realiseren zetten we een aantal strategieën in:

- Behouden door ontwikkelen

- Behouden door beschermen

- Adviseren, stimuleren en verleiden

- Kennis verwerven en verspreiden

Hoofdstuk 4 Ruimtelijke- En Programmatische Aspecten

Doel van het project Oranjewachtstraat-Eusebiusbuitensingel, en dit geldt zowel voor het oostelijk deel (waarvoor dit bestemmingsplan wordt opgesteld) als voor het zuidelijk deel (waarvoor later een bestemmingsplan wordt opgesteld), om het traject zodanig vorm te geven dat de centrumring beter herkenbaar wordt en dat de verkeersdoorstroming verbetert.

Op basis van een verkeerskundige analyse zijn enkele belangrijke uitgangspunten geformuleerd voor het te maken ontwerpplan:

- Het profiel van de centrumring op het traject Oranjewachtstraat-Eusebiusbuitensingel bestaat uit twee doorgaande rijstroken tegen de klok in en één strook voor de retourrichting.

- De nu gesplitste hoofdverkeersstromen ter hoogte van het provinciehuis (via de Oranjewachtstraat en de Bovenkade) worden geconcentreerd op de Oranjewachtstraat. Daarmee ontstaat langs de Rijn een autoluw verblijfsgebied.

- De aansluiting van de Oranjewachtstraat naar de Eusebiusbuitensingel verloopt via een zo vloeiend mogelijke boog. De Westervoortsedijk sluit hierop aan.

- Ook de aansluiting van de Centrumring op het Airborneplein verloopt zo vloeiend mogelijk.

- Vanaf de John Frostbrug gaan drie doorgaande rijstroken over het Airborneplein naar de buitensingels.

- Vanaf de Boulevard Heuvelink sluiten drie rijstroken op het Airborneplein aan.

De centrumring is geen op zichzelf staand element. Het te reconstrueren deel van de ring moet vanzelfsprekend zo goed mogelijk in de omgeving worden ingepast. De volgende ruimtelijke aspecten en aandachtspunten zijn hiervoor van belang:

- Zoveel mogelijk bestaand groen en bomen sparen.

Daar waar dit niet mogelijk is moet het verloren gegaan groen in het plangebied worden gecompenseerd.

Als gevolg van het project verdwijnen 14 bomen maar komen hiervoor 39 bomen terug. Twee bomen worden verplaatst. De toelichting bevat bij hoofdstuk 5.5. een kaart waarop de hoeveelheid groen te zien is die in het plan verhard wordt en de hoeveelheid verharding die in het plan groen wordt.

- Rekening houden met de benoemde beschermde stadsgezichten en gemeentelijke monumenten.

Zo is de John Frostbrug tot aan het Airborneplein aangewezen als monument.

- Respectvol omgaan met de vormgeving van het Airborneplein.

- Ook zorgvuldig omgaan met het Groenewoudplantsoen tussen de Oranjewachtstraat en Bovenkade.

- Zichtlijnen behouden/versterken m.b.t het Huis der Provinciën en het Cobercocomplex.

- Aansluiten op de huidige, maar ook anticiperen op de gewenste toekomstige profielen van de Weerdjesstraat, de Boulevard Heuvelink en de Westervoortsedijk.

Voor het oostelijk deel van het project, waarvoor dit bestemmingsplan wordt opgesteld, worden een aantal bestemmingen aangepast om een betere doorstroming van het verkeer op de centrumring rond mogelijk te maken. Hieronder wordt per wegdeel, onderverdeeld naar de in hoofdstuk 1.4. genoemde bestemmingsplannen, aangegeven welke bestemmingen worden aangepast. Deze aanpassingen worden genoemd onder A tot en met E en zijn ook op een kaart met deze letters en in rode kleur aangegeven.

1. wegdeel Nijmeegseweg tot Airborneplein en kruising Boulevard Heuvelink:

Voor dit wegdeel moeten de bestemmingen 'Park met behoud van landschappelijke en monumentale waarden' en 'Verkeersdoeleinden-wegverkeer' in het nu geldende bestemmingsplan 'Binnenstad en Singels' worden aangepast.

A. Ter hoogte van de samenkomst van de Nijmeegseweg/Eusebiusbuitensingel wordt het tracé iets verruimd met een afrit en een bocht naar rechts naar de Eusebiusbuitensingel. Dit deel ligt nu in het groen. Hiervoor wordt de bestemming 'Park met behoud van landschappelijke en monumentale waarden' gewijzigd in “Verkeer-wegverkeer”.

De nu nog schuin lopende afrit naar de Eusebiusbuitensingel vervalt hiermee en krijgt een andere invulling. Ook voor het overige krijgen ter plaatse van de samenkomst van deze wegen de nu aanwezige tussenbermen/opvulgroen een andere ligging en vorm. Dit heeft geen gevolgen voor de bestemming.

De tussenbermen/opvulgroen zijn groenvoorzieningen die binnen de bestemming “Verkeer-wegverkeer” kunnen worden gerealiseerd.

B. Wat zuidelijker nabij het Airbornplein zal de Nijmeegseweg verbreed worden. Ook hierdoor komt een strook aan de oostzijde en wat lager een strook aan de westzijde van de te verbreden weg te liggen in het groen. Hiervoor wordt de bestemming 'Park met behoud van landschappelijke en monumentale waarden' wordt gewijzigd in “Verkeer-wegverkeer”.

C. Het weggedeelte Eusebiusbuitensingel tussen de Parkstraat en Boulevard Heuvelink zal zodanig worden ingericht dat dit weggedeelte niet meer primair als doorgaande route voor het autoverkeer wordt gebruikt. Om deze andere functie van dit weggedeelte aan te geven wordt aan een deel van de Eusebiusbuitensingel nabij de Boulevard Heuvelink de bestemming 'Verkeersdoeleinden-Verblijfsgebied" gegeven. Voorheen had dit in het bestemmingsplan 'Binnenstad en Singels' de bestemming 'Verkeersdoeleinden-wegverkeer'.

2. wegdeel Boulevard Heuvelink en wegdeel kruising Nijmeegseweg Eusebiusbuitensingel Boulevard Heuvelink (direct ten zuidoosten van het Airborneplein):

Voor het wegdeel Boulevard Heuvelink moet de bestemming "Verkeersdoeleinden-Verblijfsgebied" in het bestemmingsplan "Spijkerkwartier-Boulevardkwartier-Spoorhoek" worden aangepast.

D. Het noordelijk deel van het tracé Boulevard Heuvelink wordt verbreed tot de kruising Rietgrachtstraat. Deze verbreding past niet binnen de bestemming 'Verkeersdoeleinden- verblijfsgebied', die aan dit deel is gegeven in het bestemmingsplan Spijkerkwartier-Boulevardkwartier-Spoorhoek".

In verband met het toekomstige doorgaande karakter van het gehele wegdeel Boulevard Heuvelink krijgt nu dit gehele wegdeel de bestemming 'Verkeersdoeleinden-wegverkeer".

Het zuidelijk deel van het tracé Boulevard Heuvelink ligt in een gebied waarvoor geen bestemmingsplan geldt. In het nieuwe bestemmingsplan hoeft voor dit weggedeelte de bestemming dus niet te worden gewijzigd. De tussenbermen/opvulgroen krijgen een andere vorm en ligging. Hoewel de bestemming niet verandert is voor het totaalbeeld het zuidelijk gedeelte van de Boulevard Heuvelink in het nieuwe bestemmingsplan meegenomen.

Ook het wegdeel kruising Nijmeegseweg Eusebiusbuitensingel Boulevard Heuvelink(direct ten zuidoosten van het Airborneplein)ligt in een gebied waarvoor geen bestemmingsplan geldt en waar dus geen bestemmingen hoeven te worden gewijzigd. Dit wegdeel krijgt een andere inrichting van rijstroken en ook de tussenbermen/opvulgroen krijgen hier een andere vorm en ligging. En ook hier geldt dat het gebied voor het totaalbeeld in het nieuwe bestemmingsplan wordt meegenomen.

3. wegdeel Eusebiusbuitensingel ten zuiden van het Airborneplein:

E. Voor dit wegdeel moet de bestemming "Groen en Water" in het bestemmingsplan 'Stadskantoor'worden aangepast. Het tracé van de Eusebiusbuitensingel zal grotendeels binnen de huidige bestemming 'Verkeersdoeleinden-wegverkeer' blijven. Alleen het zuidelijke gedeelte van de Eusebiusbuitensingel hoek Oranjewachtstraat wordt verbreed waardoor een gedeelte komt te liggen in een gebied met de bestemming 'Groen en Water'. In het nieuwe bestemmingsplan wordt de bestemming voor dit deel gewijzigd in 'Verkeer-Wegverkeer'.

-----------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------

afbeelding "i_NL.IMRO.0202.731-0301_0004.jpg"

afbeelding 4: overzicht aanpassing bestemmingen.

------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------

Hoofdstuk 5 Milieu- En Omgevingsaspecten

5.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de milieu- en omgevingsaspecten die van toepassing zijn bij de aanleg van de centrumring rond deel oost.

5.2 Geluid

Onderzoek

In opdracht van gemeente Arnhem is een akoestisch onderzoek uitgevoerd in het kader van de reconstructie Centrum Ring Rond, in het gebied rondom het Airborneplein. Het betreft de wegen Oranjewachtstraat, Eusebiusbuitensingel, Airborneplein, Boulevard Heuvelink, Nijmeegseweg, Nijmeegseweg-Oost en Westervoortsedijk.

Het doel van het akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai is het vaststellen of de wijzigingen aan de weg leiden tot een reconstructie in de zin van de Wet geluidhinder. Om dit vast te stellen wordt de geluidsbelasting bepaald voor het peiljaar 2009 (één jaar voor de reconstructie) en voor het jaar 2020 (tenminste tien jaar na de aanleg). Op basis van het verschil tussen deze geluidsbelasting wordt bepaald of er sprake is van een reconstructie in de zin van de Wet geluidhinder (toename van 2 dB of meer met een ondergrens van 48 dB).

In een tabel (blz. 7 van de MAS) zijn de resultaten van het reconstructie-onderzoek weergegeven. Daaruit volgt dat er enkel voor de Boulevard Heuvelink en de Eusebiusbuitensingel sprake is van een reconstructie in de zin van de Wet geluidhinder.

Het onderzoek van DGMR, kenmerk V.2009.1212.00.R001, is als separate bijlage bij de toelilchting gevoegd (zie Bijlage 1).

Conclusie

De Boulevard Heuvelink en de Eusebiusbuitensingel vervullen een verkeersontsluitende functie. Gelet op deze functie is het niet realistisch te veronderstellen dat het verkeersaanbod aanzienlijk verminderd kan worden. Voor de Boulevard Heuvelink kan gekozen worden om geluidsarm asfalt toe te passen met een reductie van minimaal 2 dB. De toename van de geluidsbelasting ten opzichte van de huidige situatie kan in dat geval volledig worden weggenomen.

Op de Boulevard Heuvelink en de Eusebiusbuitensingel zal een stil wegdektype worden aangebracht met een minimale reductie van 2 dB. Hiermee wordt de reconstructie in de zin van de Wet geluidhinder volledig weggenomen.

5.3 Lucht

Onderzoek

In opdracht van gemeente Arnhem is een onderzoek naar de luchtkwaliteit uitgevoerd in het kader van de reconstructie Centrum Ring Rond, in het gebied rondom het Airborneplein. Het betreft de wegen Oranjewachtstraat, Eusebiusbuitensingel, Airborneplein, Boulevard Heuvelink, Nijmeegseweg, Nijmeegseweg-Oost en Westervoortsedijk.

Allereerst is bepaald aan de hand van kengetallen of het project in betekenende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging van de omgeving. Daarnaast is de luchtkwaliteit ten gevolge van het wegverkeer getoetst aan de relevante grenswaarden uit de Wet milieubeheer. De volgende peiljaren zijn in kaart gebracht:

· 2009 – 1 jaar voor reconstructie (wegverkeerslawaai en luchtkwaliteit).

· 2011 – einde derogatieperiode van de grenswaarde PM10 (luchtkwaliteit).

· 2015 – einde derogatieperiode van de grenswaarde NO2 (luchtkwaliteit);

· 2020 – toekomstig peiljaar na uitvoering plan (wegverkeerslawaai en luchtkwaliteit).

Rekenresultaten

Onderzocht is of de wijziging van de weg niet in betekenende mate bijdraagt ter plaatse van de woningen in de directe omgeving. De berekende bijdrage voor het maatgevende peiljaar 2009 voor stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10) zijn weergegeven in de tabellen op blz. 9 van de MAS.

Alle modelgegevens en rekenresultaten zijn opgenomen in het rapport.

Het onderzoek van DGMR, kenmerk V.2009.1212.00.R001, is als separate bijlage bij de toelilchting gevoegd (zie Bijlage 1).

Conclusie

Uit de rekenresultaten volgt dat de planbijdrage ten gevolge van het wijzigingen aan de weg onder deze waarde blijft. De verwachte vermindering in congestie weegt op tegen de verwachte verkeersaantrekkende werking.

Uit de rekenresultaten volgt dat in geen van de peiljaren de (tijdelijke) grenswaarden voor de jaargemiddelde concentratie NO2, de uurgemiddelde concentratie NO2, de jaargemiddelde concentratie PM10 of de 24-uurgemiddelde concentratie PM10 worden overschreden. Dit houdt in dat luchtkwaliteit ten gevolge van wegverkeer geen belemmering vormt voor dit plan.

5.4 Externe Veiligheid

Er zijn geen risicovolle activiteiten. Het bestemmingsplan heeft alleen een verkeersbestemming.

5.5 Groen En Ecologie

Beschrijving bestaande situatie

Ecologische gebiedsbeschrijving en bekende natuurwaarden:

In juli 2009 is een ‘Quickscan planlocatie Binnenringweg te Arnhem’ uitgevoerd door De Groene Ruimte BV. Op 7 juli is het plangebied onderzocht op aanwezigheid van beschermde flora en fauna. Aanvullend onderzoek is in september 2009 uitgevoerd, eveneens door De Groene Ruimte. Het park ‘De Singels’ binnen het projectgebied is onderdeel van een groenstructuur tussen Rijnoever en park Sonsbeek en uiteindelijk de Veluwe. Daarmee is de groenstructuur vooral geschikt als geleiding voor vogels en vleermuizen. Mogelijk zijn er enkele bomen met holtes of schuilplaatsen achter schors aanwezig voor vleermuizen. Het gebied kan als doortrekroute en foerageergebied voor de steenmarter dienen. Het is geen voortplantingsgebied.

De bomen die worden verwijderd, zijn verder onderzocht. In enkele van de betreffende bomen bevinden zich nesten (vermoedelijk van zwarte kraai).

Beschrijving groenstructuur:

De groene inrichting van het plangebied is onderdeel van ‘De Singels’ en bestaat uit cultuurgrasland met bomen. Er staan enkele oude bomen met aanzienlijke stamdiktes, waaronder 2 populieren, zomereiken en platanen. Aan de Boulevard Heuvelink staan enkele lindebomen.

Beschrijving ontwikkelingen

Activiteiten die effecten hebben op de (potentiële) natuurwaarden.

De activiteiten behelzen het verwijderen van 9 bomen, waaronder lindes en een plataan. In enkele bomen broedt de zwarte kraai. De bomen staan dicht aan de huidige drukke wegen. Het verwijderen van de bomen zal geen negatief effect hebben op de aanwezige natuurwaarden, omdat er in de andere bomen in de omgeving ook nesten van de zwarte kraai aanwezig zijn. Daarnaast blijven de boomstructuren, die als geleiding voor vleermuizen kunnen dienen, behouden.

Voor het verwijderen van beplanting zijn wel de zorgplichtbepalingen (artikel 2 Flora- en faunawet) van toepassing. Er geldt dat deze werkzaamheden buiten het broedseizoen van vogels moeten plaatsvinden.

Activiteiten die effect hebben op de groenstructuren en het gebruik.

Het park ‘De Singels’ is een stadspark (groenplan). ‘De Singels’ vormen een groene ring rond de oude binnenstad. De gehele ring moet als een compleet samenhangend gebied worden gezien, behouden en versterkt.

De groenbalans is berekend voor het projectgebied Centrum Ring Rond, inclusief een deel van ‘De Singels’, de Boulevard Heuvelink, de Eusebiusbuitensingel en de Oranjewachtstraat. Dit is conform de 2 kaartdelen met tekeningnummer 2008-SI-00008 301 aangegeven (datum 17-02-2010 en 15-03-2010) en de kaart ‘te verwijderen bomen’ met nummer 2009-SI-00008 215 (04-02-2010) aangegeven.

Van de 74 bestaande bomen worden er 14 verwijderd. Hiervoor komen 39 nieuwe bomen. 2 bomen worden verplaatst.Dit geeft een positieve balans van 25 bomen.

Van het bestaande 6854 m2 groenoppervlak verdwijnt 3011 m2. Hiervoor komt 3843 m2 terug. Dit geeft een positieve balans van 832 m2 groenoppervlak.

Conclusie

Voor de werkzaamheden gelden de zorgplichtbepalingen conform artikel 2 van de Flora- en Faunawet.

De groencompensatie wordt uitgevoerd conform de afspraken, waarbij 25 bomen extra worden aangeplant en er 832 m2 groen bij komt. De groencompensatie wordt op een kaart hieronder (groenbalanskaart) zichtbaar gemaakt (met rood is aangegeven het groen dat verharding wordt, met groen is aangegeven de verharding die bij het park wordt betrokken) .

afbeelding "i_NL.IMRO.0202.731-0301_0005.jpg"

Afbeelding 5: groenbalanskaart

5.6 Water

De huidige situatie

Oppervlaktewater

Binnen het plangebied is geen oppervlaktewater aanwezig, maar langs de zuidelijke rand van het plangebied stroomt de rivier de Neder-Rijn.

Grondwater

Het grondwater binnen het plangebied maakt onderdeel uit van het grote grondwatersysteem dat vanaf de Veluwe richting de Betuwe stroomt. De natuurlijke grondwaterstand bevindt zich ongeveer op 9 m. + N.A.P. Met een maaiveld tussen de 13 en 14 m. + N.A.P. betekent dit een ontwatering van 4 tot 5 m. Door de ligging van het plangebied op de overgang van de Veluwestuwwal naar de uiterwaarden is de ondergrond gevarieerd. In de grotendeels zandige ondergrond kunnen storende lagen voorkomen. Deze lagen kunnen lokaal grote afwijkingen veroorzaken ten opzichte van de te verwachten grondwaterstand. Verder ligt het plangebied vlakbij de Neder-Rijn. Het plangebied zal effecten ondervinden van de waterstanden op de rivier. Effecten van laagwater op de rivier zal nihil zijn doordat dit effect geneutraliseerd wordt door het grondwater afkomstig van de Veluwe. Een hoge waterstand op de rivier zal leiden tot hogere grondwaterstanden binnen het plangebied.

Afvalwatersysteem

In het plangebied ligt nu een gemengd rioolstelsel. Door de situering van het plangebied in de directe nabijheid van het eindgemaal; het Rijngemaal aan de oostzijde van de John Frostbrug, doorsnijden enkele grote transport- en andere riolen het plangebied. Op de attentiekaart staan deze leidingen aangegeven.

De toekomstige situatie

Oppervlaktewater

Ook in de nieuwe situatie ligt er geen oppervlaktewater binnen het plangebied.

Grondwater

In de nieuwe situatie neemt het verharde oppervlak af met 370 m². Hierdoor zal er meer hemelwater in de grond doordringen. De oppervlakten die van verharding worden ontdaan liggen verspreid door het projectgebied. Het extra hemelwater heeft geen nadelige effecten op het grondwater.

Afvalwatersysteem

Voor het afvalwatersysteem verandert er in principe niets. De delen die verhard gaan worden, zijn te klein om aparte afkoppelvoorzieningen aan te leggen en worden daarom op het bestaande rioolstelsel aangesloten. In totaal zal het verharde oppervlak afnemen. De functie van de transportriolen binnen het plangebied worden door de ontwikkelingen niet belemmerd.

Overleg gemeente en waterbeheerders

De waterparagraaf is ook verstuurd naar waterschap Rijn en IJssel. Een eventuele reactie zal in de toelichting worden verwerkt.

Conclusie

Er moet aandacht worden gegeven aan de voorzieningen die op de waterattentiekaart hiernaast staan aangegeven. Deze voorzieningen mogen niet in hun functioneren worden beperkt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0202.731-0301_0006.jpg"

Afbeelding 6: waterattentiekaart

5.7 Bodem

Er is een inventarisatie uitgevoerd van alle beschikbare bodemkwaliteitsgegevens en historische gegevens in het plangebied. Daarbij is gebruik gemaakt van het bodeminformatiesysteem van de gemeente Arnhem en zijn bodemrapporten/-documenten geraadpleegd. De inventarisatie bestaat uit drie deelrapporten:

- Historisch vooronderzoek milieu Centrum Ring Rond, Stadsingenieurs gemeente Arnhem, projectnummer 33942, 2009 (zie Bijlage 2);

- Quick Scan Johan de Wittlaan/Boulevard Heuvelink, Stadsingenieurs gemeente Arnhem, projectnummer 33783, 17 september 2008 (zie Bijlage 3);

- Historisch onderzoek Eusebiusbuitensingel te Arnhem, Stadsingenieurs gemeente Arnhem, projectnummer SI 0698, 25 juli 2008 (zie Bijlage 4);

Historische informatie en uitgevoerd bodemonderzoek

Op de projectlocatie, dat wil zeggen op de lokaties waar verharding en groen worden aangelegd of gewijzigd, zijn drie lokaties bekend met een ernstig geval van bodemverontreiniging:

- Boulevard Heuvelink 5-5a (voormalig benzinestation, lokatienummer op kaartje: 14): hier is in recent onderzoek (2009) de verontreinigingssituatie vastgelegd. Het betreft een ernstige verontreiniging met minerale olie en vluchtige aromaten, waarbij het gaat om 45 m3 grond > I en 605 m3 grondwater > I.;

- Eusebiusbuitensingel 19-20 (voormalig benzinestation; 9), betreft een ernstige verontreiniging met minerale olie en vluchtige aromaten, waarbij het gaat om ca 75 m3 grond >I en ca 200 m3>I grondwater;

- Eusebiusbuitensingel 52 (Gewab; 6), is gesaneerd, in projectgebied restverontreiniging (zware metalen en PAK in grond) langs singel en Westervoortsedijk.

De volgende verdachte lokaties zijn verdacht in verband met bodemverontreiniging maar zijn

nog niet onderzocht:

- Lauwergracht (demping)l Molenbeek (demping) en Rietgrachtstraat (demping), in de MAS aangegeven met lokatienummers resp. 22, 25 en 29.

De volgende lokaties grenzen aan de projectlokatie en zijn verdacht in verband met mobiele stoffen in het grondwater:

- Eusebiusbuitensingel: 7 (tank), 8 (tank), 9 (tank), 10-11 (petroleumopslag); 15-16 (drukkerij); 0 (tank) en 41 (tank).

Overige bodeminformatie

In het projectgebied is, met uitzondering van de Boulevard Heuvelink, op basis van de bodemkwaliteitskaart/zoneringskaart van de gemeente Arnhem licht tot matig verontreinigde grond te verwachten (zone 3). Boulevard Heuvelink ligt in zone 5, met tot sterk verontreinigde grond.

Bespreking bodemkwaliteit en gevolgen voor plangebied

De milieuaspectenstudie (MAS) bevat een overzichtskaart van verdachte lokaties en verontreinigingsgevallen.

Uit de inventarisatie blijkt, dat op het grootste deel van het plangebied licht tot matig (Boulevard

Heuvelink: sterk) verontreinigde grond te verwachten is. Op een aantal plaatsen lag vroeger

een waterloop en is nu verontreinigd dempingsmateriaal te verwachten.

Verder zijn in het plangebied (dat wil zeggen in het tracé waar werkzaamheden plaats zullen vinden) drie bekende gevallen van ernstige bodemverontreiniging aanwezig. In één geval gaat het om zware metalen en PAK in de grond. De andere twee gevallen betreffen minerale olie en aromaten in zowel de grond als het grondwater.

Dit betekent dat als er werkzaamheden plaatsvinden in deze drie gevallen, dit als sanering wordt gezien. Vooraf is toestemming nodig van het bevoegd gezag (afdeling Milieu). Verder zijn er kosten gemoeid met het regelen van deze toestemming, het begeleiden en het vastleggen van de werkzaamheden.

Voor de MAS zijn er voldoende bodemgegevens voorhanden. Gezien de aard van de werkzaamheden (aanleg en wijzigen verharding en groen) leveren deze beperkte meerkosten op als er gewerkt wordt in verontreinigde grond. Daarnaast vormen de bekende en eventueel nieuwe bodemverontreinigingsgevallen geen beletsel voor het toekomstig gebruik als groenstrook of (weg) verharding.

Wel is voorafgaand aan de werkzaamheden onderzoek nodig. Gezien de verdachte lokaties op

(dempingen) en naast (tanks) het tracé, dient de bodemkwaliteit in beeld gebracht te worden met een verkennend onderzoek. Hiervoor geldt het protocol NEN5740 en het “draaiboek bodemonderzoek voorafgaand aan rioolvervanging” van de sector SI.

Conclusie

De geïnventariseerde en getoetste bodemgegevens geven voor de MAS voldoende inzicht in de bodemkwaliteit van het plangebied. Voor de ontwikkeling van het tracé zijn plaatselijk sanerende maatregelen nodig. Er zijn drie gevallen van ernstige bodemverontreiniging aanwezig. Mogelijk zijn er meer verontreinigingsgevallen. Gezien de aard van de werkzaamheden levert dit in dat geval beperkte meerkosten op.

De kwaliteit van de bodem (inclusief grondwater) vormt geen belemmering voor de planontwikkeling

en voor de financiële uitvoerbaarheid daarvan, mits er voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:

- voorafgaand aan de werkzaamheden is verkennend onderzoek nodig;

- bij graven in ernstig verontreinigde grond is toestemming nodig van het bevoegd gezag (beschikking Wbb);

- voor afvoer en hergebruik van grond (ook als het niet-ernstige gevallen betreft) gelden de regels van het Besluit bodemkwaliteit en/of Actief Bodembeheer.

5.8 Archeologie En Cultuurhistorie

5.8.1 Archeologie

Geomorfologie

Het plangebied ligt in de bebouwde kom en is daardoor niet gekarteerd op de bodemkaart en geomorfologische kaart. Het ligt in de overgangszone waar stuwwal- en rivierafzettingen elkaar raken. De rivier heeft gezorgd voor een dik pakket kleiafzettingen. Dit kleipakket ligt op de pleistocene grindafzettingen die door vlechtende rivieren zijn afgezet. De stuwwalafzettingen dateren uit de voorlaatste ijstijd (Saalien) en bestaan uit grof zand met kleine tot middelgrote keien.

Archeologische waarden

In het plangebied liggen geen bekende archeologische waarden. In de directe omgeving zijn wel archeologische waarden aanwezig. Deze houden voor het overgrote deel verband met de oude binnenstad van Arnhem. Het handelt dan vooral om waarnemingen van de stadsmuur en grachten (i.e. Nijmeegseweg/Walburgiskerk en Paleis van Justitie), maar ook om muurresten van gebouwen, kelders, etc. Uit de binnenstad zijn ook vondsten uit de Romeinse tijd en (late) ijzertijd bekend, maar sporen van nederzettingen uit deze en oudere perioden zijn nog niet gevonden. De oudste vermelding van Arnhem dateert uit 893. Het is niet duidelijk waar deze oude kern moet worden gelokaliseerd, maar de omgeving van de Markt, Walburgiskerk en Jansplaats zijn locaties waar sporen gevonden kunnen worden. Vóór de stadsrechtverlening in 1233 moet Arnhem al van enige omvang zijn geweest, daar toen reeds werd gesproken van en oppidum, een versterkte plaats. Kort na de stadsrechtverlening begon men met de bouw van de stadsmuren. De vestingwerken werden in de 16e en 18e eeuw versterkt en uitgebreid.

Verstoring archeologische waarden

De binnenstad heeft zwaar onder de oorlogshandelingen geleden. Tijdens de daaropvolgende wederopbouw is het bodemarchief door graafwerkzaamheden danig verstoord geraakt. Over de diepte van de verstoring is weinig te zeggen. We gaan er vooralsnog van uit dat de sloop in slechts geringe mate of heel oppervlakkig de sporen van oudere bebouwing en infrastructuur heeft beschadigd. Hierbij dient vermeld te worden dat het bodemarchief in de binnenstad door de eeuwenoude bewoning vaak metersdik is. Ook al zijn bovenste niveaus aangetast, dan nog is de kans zeer groot dat er dieper gelegen archeologische waarden aanwezig zijn.

Conclusie

Het plangebied heeft een hoge tot zeer hoge archeologische verwachtingskans. Er kunnen sporen van bewoning worden aangetroffen die tot de vroege middeleeuwen teruggaan of nog ouder zijn. Een concrete verwachting geldt voor de aanwezigheid van stadsmuur- en grachtresten of vestingwerken in het algemeen. Uit waarnemingen elders in de stad blijkt dat de stadsmuren metersdiep gefundeerd kunnen zijn. In relatie tot grachten kunnen behalve de grachtresten zelf ook resten van beschoeiingen en afvaldumps worden verwacht. Vanwege de (zeer) hoge archeologische verwachtingskans geldt dat bodemingrepen dieper dan de bouwvoor vooraf moeten worden gegaan door archeologisch onderzoek. Uit inventariserend onderzoek moet blijken of een opgraving noodzakelijk is. Behoud van archeologische waarden in situ staat altijd voorop. De verwachtingskaart is als bijlage opgenomen (zie Bijlage 5). Er is intussen een archeologisch bureauonderzoek vervaard igd. De locatie van de vestingwerken volgens dit onderzoek is in deze verwachtingskaart verwerkt.

5.8.2 Cultuurhistorie

Planbeschrijving

Monumenten en cultuurhistorisch waardevolle objecten en structuren spelen een grote rol in de identiteit, de belevingswaarde en het verblijfsklimaat. De rijks- en gemeentelijke monumenten zijn wettelijk voldoende beschermd. Dit is niet zo als het gaat om andere cultuurhistorisch waardevolle objecten en structuren. Het beeld van de stad wordt niet alleen bepaald door de bestaande monumenten, maar juist door een algehele samenhang van monumenten, andere gebouwen, groene elementen en het aanwezige stratenpatroon.

De binnenstad is het monumentale hart van Arnhem. De plattegrond is nog herkenbaar als middeleeuws, terwijl de overheersende beeldkwaliteit van de panden een 19de eeuwse karakter heeft. Vanaf 1806 werd begonnen met de afbraak van de muren en wallen. J.D. Zocher ontwierp een rondweg om de grachten, de buitensingel. Na aanleg van de spoorlijn in 1845, tekende stadsarchitect H.J. Heuvelink in 1853 een uitbreidingsplan, waardoor meer plantsoen en ruimte voor huizen daarlangs beschikbaar moest komen. Omstreeks 1870 had het plantsoen zijn grootste oppervlak bereikt. In het park stonden het Weeshuis, Musis Sacrum en de Infirmerie. Binnen de Janssingels werd het bekroonde prijsvraagontwerp (1880) van L.A. Springer aangelegd, dat zich uitstrekte over het Velperplein tot aan Musis.

Binnen het gebied zijn tijdens de inventarisaties ook objecten en structuren gelokaliseerd, die beschouwd kunnen worden als cultuurhistorisch waardevol, maar om verschillende redenen niet zijn aangewezen als beschermd monument. Het kan hierbij gaan om archeologische sites waarvan de inhoud onbekend is, historische rooilijnen, beeldbepalende panden, markante herkenningspunten, waardevolle bomen en andere groenelementen etc. Het plangebied valt nagenoeg geheel samen met de begrenzing van het rijksbeschermde stadsgezicht van de binnenstad. Oostelijk aangrenzend ligt het rijksbeschermde stadsgezicht van het Spijkerkwartier.

Bij de wederopbouw is ervoor gekozen om de vooroorlogse structuur maar gedeeltelijk te handhaven. Het stedenbouwkundig ontwerp en de invulling daarvan met zakelijke en sobere wederopbouwarchitectuur onderscheiden dit gebied zeer duidelijk van de bewaard gebleven delen van de middeleeuwse stad. Ook de functionele invulling met kantoorgebouwen en etageflats wijkt hiervan sterk af.

De cultuurhistorische waarden in het plangebied zijn vastgelegd en weergegeven in het rapport

“De Singels. Een Arnhemse wandeling”.

Beschermde gemeentelijke monumenten en rijksmonumenten binnen het plangebied moeten worden gehandhaafd. Eventuele wijzigingen zijn vergunningsplichtig op grond van de Monumentenwet 1988 of de gemeentelijke monumentenverordening. Het college van B&W is het vergunningbevoegde orgaan.

Wijzigingen in de directe omgeving van beschermde monumenten kunnen grote gevolgen hebben voor de cultuurhistorische betekenis. Raadpleging van erfgoeddeskundigen bij wijzigingen in de omgeving van beschermde monumenten, wijzigingen in de hoofdstructuur en in historische rooilijnen is noodzakelijk.

De ‘Singels’ en Rijnkade dienen als een geheel te worden beschouwd door het herstel van de

doorgaande groene wandeling tussen interessante gevelwanden. Fraaie zichtlijnen en verrassende vista’s moeten in ere worden hersteld dan wel nieuw worden aangelegd. Het gebied moet kunnen functioneren als recreatieve ruimte en als verblijfsgebied voor de binnenstad. Er dient een duidelijke scheiding te zijn tussen de beleving van de oude binnenstad en de 19de eeuwse uitbreidingen. Met het aanleggen van nieuwe paden kan verbetering worden aangebracht in de wandelmogelijkheden.

Vanuit cultuurhistorische optiek bieden zich de volgende kansen aan:

1. Herstel van de “Wandeling”. Na de sloop van de verdedigingswerken ontwierp Heuvelink een zogenaamde “wandeling” (singels) rondom de historische binnenstad. Deze singels werden ontworpen door Zocher, Springer en Poortman. Bekeken moet worden in hoeverre de wandeling hersteld kan worden.

2. Visualisatie stadsmuren. De aanwezigheid van restanten van de stadsmuren biedt de kans om te onderzoeken in hoeverre deze kunnen worden gevisualiseerd als historische groeiringen van de uitdijende stad.

3. Arnhem aan de beek. De stad is ontstaan aan de kruising van de Jansbeek en verschillende handelsroutes. De stedelijke wortels zijn echter niet meer zichtbaar. De verdwenen loop van de Jansbeek kan weer beleefbaar worden als een kunstzinnig waterspoor door het Rijnbooggebied.

4. Arnhems blond. Typisch Arnhems is het kleurbeeld dat we ‘Arnhems blond’ noemen. Arnhems blond is een verzamelnaam voor de witte en lichte tinten die op allerlei gebouwen in Arnhem worden toegepast. De gevels van de 19e eeuwse neoclassistische panden aan de Eusebiusbuitensingel vormen een goed voorbeeld. Ze zijn gepleisterd en geschilderd in ”blonde” kleurstellingen, die de stad een statig voorkomen verlenen.

5. Benadrukken van samenhang. Door te kiezen voor verlichting, straatmeubilair en bovengrondse infrastructuur in één stijl, lijn of familie kan de samenhang tussen singeldelen en de verrommeling van de beeldkwaliteit worden verminderd.

Conclusie

Het plangebied betreft een cultuurhistorisch waardevolle locatie. Dit in de eerste plaats vanwege de aanwezigheid van de historische singels, aangelegd na het slechten van de vestingwerken vanaf het begin van de 19e eeuw. Daarnaast ligt het plangebied ook grotendeels binnen het rijksbeschermde stadsgezicht van de binnenstad, en tegen het rijksbeschermde stadsgezicht van het Spijkerkwartier. Waardevolle elementen zijn bijvoorbeeld historische rooilijnen en groenelementen.

Wijzigingen in de hoofdstructuur (ook al gaat het om nietbeschermde delen) kunnen (grote) gevolgen hebben voor de samenhang. Vanwege deze situatie dienen erfgoedspecialisten in een vroeg stadium bij de planvorming te worden betrokken.

5.9 Kabels, Leidingen En Straalpaden

Voor de ligging van leidingen die beperkingen kunnen opleveren en waar dus rekening mee gehouden moet worden wordt verwezen naar de beperkingenkaart water die bij hoofdstuk 5.6 bij de toelichting is gevoegd.

In het bestemmingsplan is geen bebouwing opgenomen zodat eventuele beperkingen die eventuele straalpaden in het plangebied voor deze bebouwing kunnen opleveren niet aan de orde is.

Hoofdstuk 6 Planbeschrijving En - Verantwoording

6.1 Inleiding

In de voorgaande hoofdstukken is ingegaan op de bestaande situatie, het relevante beleid en de milieu- en omgevingsaspecten. De informatie uit deze hoofdstukken is gebruikt om keuzes te maken bij het opstellen van het bestemmingsplan: de plankaart en de regels. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de opzet van dit bestemmingsplan. Daarnaast worden de gemaakte keuzes op de plankaart en in de regels verantwoord. Dat betekent dat er wordt aangegeven waarom bepaalde bestemmingen zijn aangewezen en waarom bepaalde bebouwing acceptabel is.

6.2 Opzet Van De Regels

In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden, is de verplichting opgenomen ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De digitaliseringsverplichting is uitgesteld tot 1 januari 2010. Ook de Standaard voor vergelijkbare bestemmingsplannen 2008 (SVBP2008) is pas op 1 januari 2010 verplicht. De gemeente Arnhem werkt vooruitlopend op deze wettelijke verplichting in dit bestemmingsplan al met deze standaard.

De SVBP 2008 maakt het mogelijk bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op een zelfde manier worden verbeeld. Vergelijkbare bestemmingsplannen leiden tot een betere dienstverlening en tot een effectievere en efficiëntere overheid.

Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit planregels en bijbehorende plankaart waarop de bestemmingen zijn aangegeven. Deze plankaart kan zowel digitaal als analoog worden verbeeld. De plankaart en de planregels dienen in samenhang te worden bekeken.

De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:

  1. 1. Inleidende regels (begripsbepalingen en wijze van meten);
  2. 2. Bestemmingsregels;
  3. 3. Algemene regels (o.a. afwijkingen);
  4. 4. Overgangs- en slotregels.

6.2.1 Inleidende regels

Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Deze regels bevatten begripsbepalingen voor een eenduidige interpretatie van deze begrippen en over de wijze waarop moet worden gemeten.

6.2.2 Bestemmingsregels

De bestemmingsregels bevat de juridische vertaling van de bestemmingen die voorkomen in het plangebied.

Deze bestemmingen zijn in de regels onderverdeeld in:

  1. 1. Bestemmingsomschrijving: omschrijving van de activiteiten die zijn toegestaan (wonen, bedrijvigheid etc.);
  2. 2. Bouwregels: eisen waaraan bouwwerken moet voldoen (bebouwingshoogte, bebouwingspercentage etc.);

In paragraaf 6.3 van de toelichting worden de bestemmingen toegelicht en wordt ook per bestemming aangegeven waarom voor bepaalde gronden voor een bestemming is gekozen. Daarnaast wordt, indien gekozen wordt af te wijken van de bestemming uit het geldende bestemmingsplan, aangeven waarom daarvoor is gekozen.

6.2.3 Algemene regels

De algemene regels gelden voor het gehele plangebied. Hierin zijn de algemene bouwregels opgenomen zoals de verplichting tot het bouwen binnen het bouwvlak.

In dit artikel worden ook de afwijkingsvoorwaarden beschreven. Deze afwijkingen gelden voor het hele plangebied. De afwijkingen die uitsluitend gelden voor een bepaalde bestemming zijn in het betreffende artikel van die bestemming opgenomen.

6.2.4 Overgangs- en slotbepalingen

In de overgangsbepalingen is aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan.

6.3 Verantwoording Van De Regels

Kenmerk van de Nederlandse ruimtelijke ordeningsregelgeving is dat er uitgegaan wordt van toelatingsplanologie. Een bestemmingsplan geeft aan welke functies waar zijn toegestaan en welke bebouwing opgericht mag worden. Bij het opstellen van dit bestemmingsplan zijn keuzes gemaakt over welke functies waar worden mogelijk gemaakt en is gekeken welke bebouwing stedenbouwkundig toegestaan kan worden. De bestaande situatie is hierbij het uitgangspunt.

Het is noodzakelijk dat het bestemmingsplan een compleet inzicht biedt in de bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen het betreffende plangebied. Het bestemmingsplan is het juridische toetsingskader dat bindend is voor de burger en overheid en geeft aan wat de gewenste planologische situatie voor het plangebied is. Deze situatie kan gaandeweg de planperiode wijzigen, bijvoorbeeld door veranderd stedenbouwkundig inzicht, functiewijziging veranderingen in gebruik. Ook ruimtelijke ontwikkelingen en vernieuwing van o.a. ruimtelijk, economisch, verkeerskundig en milieubeleid dragen bij aan de veroudering van geldende bestemmingsplannen.

Om recht te doen aan een goede ruimtelijke ordening binnen het plangebied wordt daarom aangegeven in welke situaties de bestemming wordt gekozen gelijk aan de oude bestemming (na strijdige situatie te hebben gewraakt) en in welke situaties een nieuwe bestemming wordt gegeven (positief bestemmen), waarmee de strijdige situatie wordt gelegaliseerd. Daarnaast wordt, indien van toepassing, aangegeven wanneer een strijdige situatie onder het overgangsrecht wordt gebracht.

In deze paragraaf worden de keuzes die zijn gemaakt nader onderbouwd. Hierbij zullen de bestemmingen in dezelfde volgorde als in de regels worden behandeld.

6.3.1 Verkeer

De bestemming verkeer is opgedeeld in twee 'sub-bestemmingen' te weten:

1. Verkeer-Verblijfsgebied en

2. Verkeer-Wegverkeer.

Hieronder wordt ingegaan op deze twee sub-bestemmingen

Verkeer-Verblijfsgebied

De bestemming 'Verkeer-Verblijfsgebied' geldt voor woonerven, woonstraten, parkeerplaatsen, voet- en fietspaden, speelplaatsen en buurtgroen. Dit zijn dus voornamelijk wijken (30 km/uur zones) waar de verblijfsfunctie belangrijker is dan de verkeersfunctie. De inrichting van de wegen is hierop afgestemd.

Verkeer-Wegverkeer

De bestemming "Verkeer–Wegverkeer" is bedoeld voor wegen die een doorgaand karakter hebben. Vaak zijn dit wegen waar maximaal 50 km/uur gereden mag worden. Onder andere wegen, voet- en fietspaden, parkeerplaatsen, bushaltes met wachtruimten, trottoirs en groenaanleg zijn mogelijk in deze bestemming.

Vergelijking met de vigerende bestemmingsplannen

In het vigerende bestemmingsplan Binnenstad en singels zijn voor deze gebieden de bestemmingen "Park", "Park met behoud van landschappelijke en monumentale waarden" en "Verkeer-Wegverkeer" opgenomen. Op de bewuste plaatsen worden de bestemmingen "Park" en "Park met behoud van landschappelijke en monumentale waarden" gewijzigd in de bestemming "Verkeer-Wegverkeer".

Op een andere plaats wordt de bestemming "Verkeer-Wegverkeer" gewijzigd in "Verkeer-Verblijfsgebied".

In het vigerende (maar nog niet onherroepelijke) bestemmingsplan Spijkerkwartier Boulevardkwartier Spoorhoek is een deel van het gebied bestemd voor "Verkeersdoeleinden-Verblijfsgebied". Voor dit deel van het gebied wordt deze bestemming gewijzigd in "Verkeer-Wegverkeer".

In het vigerende bestemmingsplan "Stadskantoor" is een gebied bestemd voor "Groen en Water". Voor dit deel wordt deze bestemming gewijzigd in "Verkeer-Wegverkeer".

6.3.2 Dubbelbestemmingen

De SVBP 2008 geeft ook de mogelijkheid dubbelbestemmingen op te nemen. Dubbelbestemmingen zijn bestemmingen die liggen over meerdere enkel bestemmingen en daar iets over zeggen.

In dit bestemmingsplan is de dubbelbestemming "Waarde - archeologie" opgenomen.

Deze dubbelbestemming geldt voor de zone in het gebied waarvoor een hoge archeologische verwachtingskans geldt.

Het betreffende artikel bevat een aantal naast de andere bestemmingsbepalingen geldende beschermende bouwvoorschriften en nadere eisen. De zone waarbinnen sprake is van een hoge archeologische verwachtingskans is op de plankaart nader aangeduid. Daarnaast is in de regels geregeld dat ter plaatse van de op de plankaart aangegeven zone omgevingsvergunningen alleen mogen worden afgegeven wanneer blijkt dat hierbij geen archeologische waarden worden geroerd. Daartoe geldt een onderzoeksplicht. De uitkomst van dit onderzoek is dat, voordat omgevingsvergunningen worden afgegeven, het inzichtelijk moet zijn dat hierbij geen archeologische waarden worden geroerd.

Vergelijking met de vigerende bestemmingsplannen

In de vigerende bestemmingsplannen is deze bestemming niet opgenomen.

6.4 Handhaving

Bestemmingsplannen zijn bindend voor overheid en burger. Enerzijds kan de gemeentelijke overheid naleving van bestemmingsplannen afdwingen (optreden tegen strijdig gebruik en/of bebouwing). Anderzijds vormt het bestemmingsplan ook het juridisch kader voor burger waar deze uit af kan leiden wat zijn eigen bouw- en gebruiksmogelijkheden zijn, maar ook wat de mogelijkheden en onmogelijkheden zijn van buurman en directe omgeving. Het bestemmingsplan geeft immers de gewenste planologische situatie voor het betreffende gebied binnen de planperiode aan.
In de gemeentelijke nota “beleidsuitgangspunten handhaving bestemmingsplannen” zijn de volgende uitgangspunten opgenomen:

1. stringent beleid: als uitgangspunt geldt dat in principe elke overtreding wordt aangepakt;

2. géén stilzwijgend gedogen;

3. gewenste maar illegale ontwikkelingen zo mogelijk vooraf maar in ieder geval zo snel mogelijk legaliseren;

4. gedogen van illegale gevallen alleen in uitzonderlijke gevallen, bij voorkeur alleen tijdelijk en met redenen omkleed.

De grondslag voor een goed werkend handhavingsbeleid wordt gevormd door een inventarisatie van het feitelijke gebruik en de bestaande bebouwing zo kort mogelijk voor respectievelijk het in werking treden c.q. het in ontwerp ter visie leggen van een bestemmingsplan. Als gevolg op deze inventarisatie zullen de verleende omgevingsvergunningen en gevolgde afwijkingsprocedures geregistreerd worden.

Handhavend optreden tegen overtredingen van bestemmingsplannen kan niet alleen plaatsvinden via publiekrechtelijke, maar ook via de strafrechtelijke weg. In de regels is daartoe de zogenaamde strafbepaling opgenomen, waarin overtredingen van de regels worden aangemerkt als een strafbaar feit als bedoeld in artikel 1a, aanhef en lid 2 van de Wet op de Economische Delicten. De bijbehorende strafmaat is hechtenis van ten hoogste zes maanden of een geldboete van de vierde categorie (maximaal € 11.250). Bij ernstige overtredingen zal handhaving ook via de strafrechtelijke weg plaatsvinden. De opsporingsambtenaren van de gemeente of politie zullen in die gevallen proces-verbaal van de overtreding maken. Het (reguliere) bestuursrechtelijke traject zal gelijktijdig worden ingezet.

6.5 Exploitatie

Algemeen

Met de inwerkingtreding van de Wro op 1 juli 2008 rust op de gemeente op grond van artikel 6.12 lid 1 van die wet de verplichting tot kostenverhaal bij grondexploitatie. Deze verplichting houdt in dat als de gemeente er bij een ruimtelijke ontwikkeling niet in slaagt met alle particuliere eigenaren in het gebied een overeenkomst te sluiten over grondexploitatie, de gemeente publiekrechtelijk de kosten moet verhalen bij alle eigenaren waarmee niet gecontracteerd is. Gemaakte kosten (limitatief opgesomd in artikelen 6.2.3 tot en met 6.2.5. van het Bro) zoals grondverwervingskosten, plankosten, onderzoekskosten, kosten van inrichting van de openbare ruimte etc. kunnen verhaald worden door middel van een exploitatieplan dat gelijktijdig met het bestemmingsplan, wijzigingsplan of projectbesluit moet worden vastgesteld.

De toepassing voor het afdwingbare kostenverhaal richt zich op bouwplannen. De definitie van wat onder een bouwplan wordt verstaan is opgenomen in artikel 6.2.1 Bro (o.a. bouw van één of meer woningen, bouw van één of meer hoofdgebouwen, bouw van kassen met een oppervlakte van ten minste 1.000 m2).

Onderhavig bestemmingsplan maakt geen bouwplannen zoals bedoeld in artikel 6.2.1 Bro mogelijk. Omdat verplicht kostenverhaal alleen aan de orde is bij bouwplannen zoals genoemd in artikel 6.2.1 Bro is het maken van een exploitatieplan niet nodig.

Kosten aanleg van het project.

De realisatiekosten van het project Centrumring Rond bedragen circa 5,2 miljoen euro.

De kosten worden uit gemeentelijke middelen gedekt en uit een subsidiebijdrage van de Stadsregio Arnhem Nijmegen. Hiermee is de dekking van het project afdoende geregeld.

Hoofdstuk 7 Procedure

7.1 Vooroverleg

Artikel 3.1.1 Bro overleg

Het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.1) geeft aan dat burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg voeren met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met diensten van provincie en rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

Verder zal het plan voor overleg digitaal beschikbaar worden gesteld aan Rijkswaterstaat, Gelderse milieufederatie, Vitens, Connexxion, Hulpverlening Gelderland Midden en Brandweer.

Eventuele reacties zullen zonodig in het bestemmingsplan worden verwerkt.

Publicatie voornemen ontwikkeling

Volgens artikel 1.3.1 lid 1 van het Besluit ruimtelijke ordening moet het voornemen tot een ontwikkeling worden gepubliceerd. De ontwikkeling betreft hier de reconstructie van het wegtracé en de functieverandering van een deel van de Eusebiusbuitensingel.

Het voornemen zal worden gepubliceerd in de Arnhemse Koerier. In deze publicatie zal worden opgenomen dat er naar aanleiding van het voornemen geen stukken ter inzage worden gelegd en dat het niet mogelijk zal zijn om zienswijzen in te dienen.

7.2 Terinzagelegging (Ontwerp-bestemmingsplan)

Het ontwerp-bestemmingsplan heeft van 15 juli 2010 tot en met 25 augustus 2010 voor een periode van zes weken voor een ieder ter inzage gelegen. Tijdens deze periode zijn geen zienswijzen ingediend.

Bijlage 1 Centrumring Rond, Onderzoek Wegverkeerslawaai En Luchtkwaliteit

Bijlage 1 Centrumring Rond, onderzoek wegverkeerslawaai en luchtkwaliteit

Bijlage 2 Historisch Onderzoek Eusebiusbuitensingel Te Arnhem

Bijlage 2 Historisch onderzoek Eusebiusbuitensingel te Arnhem

Bijlage 3 Quickscan Planlocatie Johan De Witlaan Te Arnhem

Bijlage 3 Quickscan planlocatie Johan de Witlaan te Arnhem

Bijlage 4 Quickscan Planlocatie Binnenringweg Te Arnhem

Bijlage 4 Quickscan planlocatie Binnenringweg te Arnhem

Bijlage 5 Archeologische Verwachtingskaart

Bijlage 5 Archeologische verwachtingskaart