Bestemmingsplan Het Dorp
Bestemmingsplan - Arnhem
Vastgesteld op 18-02-2013 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan
het bestemmingsplan Bestemmingsplan Het Dorp van de gemeente Arnhem.
1.2 bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0202.777-0301 met de bijbehorende regels en bijlagen;
1.3 aan-, uitbouw
een bouwwerk verbonden met een hoofdgebouw dat bouwkundig ondergeschikt is aan het hoofdgebouw en in functioneel opzicht onderdeel uitmaakt van het hoofdgebouw.
1.4 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik of het bebouwen van deze gronden.
1.5 aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.6 afhankelijke woonruimte
een bijgebouw behorend bij een woning op één bouwperceel, waarin een gedeelte van de huishouding uit een oogpunt van mantelzorg is gehuisvest
1.7 bebouwing
één of meer gebouwen of bouwwerken geen gebouwen zijnde.
1.8 bebouwingspercentage
een op de verbeelding of in de regels aangegeven percentage dat de grootte van een gedeelte van een bestemmingsvlak of gedeelte van een bouwvlak aangeeft dat ten hoogste mag worden bebouwd;
1.9 bed and breakfast
overnachtingsaccomodatie gericht op het bieden van de mogelijkheid tot een kortdurend verblijf met het serveren van een ontbijt in een woning, gedreven door de bewoner van die woning.
1.10 bedrijf
een onderneming of gedeelte van een onderneming, die een organisatorisch zelfstandige eenheid vormt en is gericht op de productie of de afzet van goederen of de verlening van diensten, hieronder begrepen ondernemingen of gedeelten van ondernemingen, die door of vanwege de overheid worden geleid.
1.11 bedrijfswoning / dienstwoning
een woning in of bij een gebouw of op een terrein, bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of terrein noodzakelijk is.
1.12 beroep aan huis
een (para)medisch, juridisch, administratief, therapeutisch, verzorgend, ontwerptechnisch, kunstzinnig of daarmee gelijk te stellen beroep of bedrijf dat in een woning wordt uitgeoefend.
1.13 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming
1.14 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak.
1.15 bijgebouw
een functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw.
1.16 bijzondere woonvorm
een woonvorm waar bewoners nagenoeg zelfstandig wonen met (voorzieningen voor) verzorging en begeleiding (ook 24-uurs begeleiding) en daar niet verblijven met het doel om therapeutisch behandeld te worden.
1.17 bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.
1.18 bouwgrens
de grens van een bouwvlak.
1.19 bouwlaag
een geheel van voor personen toegankelijke ruimten, waarbinnen de vloerhoogte niet meer dan 1,20 meter varieert, met uitsluiting van onderbouw en zolder of vliering casu quo kapruimte.
1.20 bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.21 bouwperceelgrens
een grens van een bouwperceelgrens.
1.22 bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.
1.23 bouwwerk
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
1.24 cluster
een zelfstandige gebiedseenheid waar in hoofdzaak bebouwing is geprojecteerd, aangeduid via een genummerde specifieke gebiedsaanduiding uit de categorie "other:".
1.25 detailhandel
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen het uitstallen ten verkoop, het verkopen of leveren van goederen aan diegenen die deze goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit; dienstverlening door een horecabedrijf wordt hieronder niet begrepen.
1.26 dienstverlenend bedrijf
een bedrijf met een uitsluitend of in hoofdzaak dienstverlenende of verzorgende taak, al dan niet met een baliefunctie, zoals een uitzendbureau, reisbureau, kapsalon,kopieerservicebedrijf, videotheek en andere verhuurbedrijven, een autorijschool en dergelijke. Detailhandel en garagebedrijven worden hieronder niet begrepen
1.27 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.28 gezondheids- en welzijnszorg
- geneeskundige verzorging en verpleging zoals ziekenhuizen;
- medische, tandheelkundige en paramedische praktijken;
- apotheken;
- verpleeg- en verzorgingshuizen;
- dag- en nachtvoorzieningen voor gehandicapten, psychiatrische patiënten, jongeren en maatschappelijke opvang met (therapeutische) behandeling inclusief overnachting;
- maatschappelijke dienstverlening zonder overnachting: dienstverlening gericht op ouderen en gehandicapten, kinderopvang en buitenschoolse opvang, jeugdzorg, maatschappelijk werk en dergelijke.
1.29 horecabedrijf
een bedrijf of instelling gericht op het verstrekken van logies, van maaltijden en spijzen of van dranken, alsmede het exploiteren van zaalaccommodatie; detailhandel wordt hier niet onder begrepen.
1.30 horeca - a
een horecabedrijven gericht op het verstrekken van al dan niet voor consumptie ter plaatse bereide etenswaren, met als nevenactiviteit het verstrekken van zwak- en niet alcoholische dranken zoals cafetaria's, snackbars, lunchrooms, broodjeszaken en daarmee vergelijkbare horecabedrijven.
1.31 horeca - b
horecabedrijven gericht op het verstrekken van maaltijden voor consumptie ter plaatse met als nevenactiviteit het verstrekken van alcoholische en niet-alcoholische dranken, zoals restaurants, bistro's, grillrooms en daarmee vergelijkbare horecabedrijven.
1.32 horeca - c
horecabedrijven gericht op het verstrekken van alcoholische en niet-alcoholische dranken voor consumptie ter plaatse, met eventueel daaraan ondergeschikt het verstrekken van etenswaren of maaltijden voor gebruik ter plaatse, zoals (eet)cafés, niet zijnde discotheken en nachtclubs.
1.33 horeca - d
horecabedrijven gericht op het verstrekken van dranken voor gebruik ter plaatse, waarbij het doen beluisteren van overwegend elektrisch versterkte muziek en het gelegenheid geven tot dansen een wezenlijk onderdeel vormen, zoals discotheken, alsmede horecabedrijven gericht op het verstrekken van dranken en kleine etenswaren voor gebruik ter plaatse, ook tussen 02.00 en 0.6.00 uur, zoals nachtclubs.
1.34 horeca - e
horecabedrijven gericht op het verstrekken van logies met als nevenactiviteiten het verstrekken van maaltijden of dranken voor gebruik ter plaatse, zoals hotels, pensions en bed en breakfast -bedrijven met meer dan vier slaapplaatsen.
1.35 hoofdgebouw
een gebouwdat op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen dan wel gelet op de bestemming als belangrijkste gebouw valt aan te merken.
1.36 kantoor
een ruimte, of bij elkaar horende ruimten, die bestemd zijn om voornamelijk te worden gebruikt voor administratieve werkzaamheden of dienstverlening.
1.37 kleinschalige bedrijvigheid
het verrichten van bedrijfsmatige activiteiten, met maximaal 6 werknemers op een bedrijfsvloeroppervlak van maximaal 250 m2, met uitzondering van detialhandel en horeca, met een ruimtelijke uitstraling passend in een woon/zorggebeid.
1.38 long stay
het bedrijfsmatig aanbieden van logies anders dan in een woning voor kortstondig verblijf van tenminste één week tot maximaal een jaar aan personen die gebruik maken van de in het plangebied aanwezige en daaraan gerelateerde voorzieningen, zoals studenten en sporters, alsmede ten behoeve van familieleden van de in het plangebied verblijvende personen;
1.39 mantelzorg
het op individuele basis, buiten organisatorisch verband, bieden van zorg aan personen die fysiek, psychisch of verstandelijk ernstig hulpbehoevend zijn.
1.40 nutsbedrijven
bedrijven die uitsluitend of in hoofdzaak zijn gericht op
- a. de levering van elektriciteit, gas, water en warmte;
- b. de verzorging van telecommunicatie;
- c. de afvoer en verwerking van afvalstoffen;
1.41 onderbouw
een gedeelte van een gebouw, dat wordt afgedekt door een vloer, waarvan de bovenkant minder dan 1,20 meter boven peil is gelegen.
1.42 peil
- 1. voor een gebouw , waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan een weg of pad grenst: de hoogte van die weg of dat pad ter plaatse van de hoofdtoegang;
- 2. voor een gebouw, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het afgewerkte terrein ter plaatse van de hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
- 3. voor een ander bouwwerk: de hoogte van het afgewerkte terrein ter plaatse bij voltooiing van de bouw.
- 4. voor zover als zodanig aangegeven in de bestemmingsregels: Normaal Amsterdams Peil (N.A.P.)
1.43 onderwijs
georganiseerde communicatie van niet-incidentele aard met als doel overdracht van kennis, vermeerdering van inzicht en/of aanleren van vaardigheden zoals primair en speciaal onderwijs, voortgezet onderwijs, middelbaar (beroeps)onderwijs en educatie, tertiair onderwijs en overig onderwijs en bij onderwijs behorende sportvoorzieningen.
1.44 openbare dienstverlening
- openbaar bestuur en overheidsdiensten zoals een politiebureau, gemeentehuis, gerechtsgebouw, brandweerkazerne, bibliotheek en penitentiaire inrichting;
- uitvaartverzorging, crematoria en begraafplaatsen.
1.45 prostitutie
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding.
1.46 prostitué(e)
degene, die zich beschikbaar stelt tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding.
1.47 raamprostitutie
een vorm van prostitutie waarbij de werving van klanten geschiedt door een prostitué(e) die door houding, gebaren, kleding of anderszins, vanuit een vitrine de aandacht op zich vestigt en waarbij de seksuele handelingen in een voor het publiek besloten ruimte plaatsvinden.
1.48 seksinrichting
een voor publiek toegankelijke, besloten ruimte (hieronder wordt mede begrepen een voer- of vaartuig) waarin bedrijfsmatig, of in omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van pornografische aard plaatsvinden.
Onder seksinrichtingen wordt in elk geval verstaan een (raam)prostitutiebedrijf, een seksclub, een privé-huis, een erotische massagesalon, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater of parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar.
1.49 standplaats
een kavel, waarop nutsvoorzieningen aanwezig zijn, bestemd voor het plaatsen van een woonwagen.
1.50 straatmeubilair
onverminderd het bepaalde in bijlage II van het Besluit omgevingsrecht wordt onder straatmeubilair voor de werking van dit bestemmingsplan mede verstaan: papier-, glas- en andere inzamelbakken, toegangsconstructies voor ondergrondse voorzieningen; kunstwerken, speeltoestellen en draagconstructies voor reclame, alsmede abri's en kleinschalige bouwwerken ten behoeve van (openbare) nutsvoorzieningen.
1.51 thuisprostitutie
vorm van prostitutie waarbij de seksuele dienstverlening plaatsvindt op het woonadres van de prostituté(e) en waarbij ook alleen door deze prostitué(e) op dit adres gewerkt wordt als prostitué(e).
1.52 vestigingsbeleid
het beleid neergelegd in de nota "van Rood naar Groen" (vastgesteld 26 juni 2000).
1.53 werkplek
een plaats, waar één prostitué(e) zijn of haar werk verricht.
1.54 wijk
wijk, zoals gehanteerd wordt in de indeling van het Centraal Bureau voor de Statistiek.
1.55 winkel
een ruimte of bij elkaar behorende ruimten, die bestemd zijn voor de uitoefening van detailhandel, met inbegrip van bijbehorende magazijnruimte of werkruimte.
1.56 wonen
voor de werking van dit bestemmingsplan wordt onder wonen in ieder geval begrepen bijzondere woonvormen en bed and breakfast met ten hoogste vier slaapplaatsen;
1.57 woning
een complex van ruimten, bedoeld voor de huisvesting van één huishouding, een bijzondere woonvorm of een kamerverhuurbedrijf.
1.58 woonwagen
voor bewoning bestemd gebouw dat is geplaatst op een standplaats en in zijn geheel of in delen kan worden verplaatst.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten
2.1 de dakhelling
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
2.2 de goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de bovenste goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.3 de inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, liftopbouwen en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.5 de oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Bedrijf - Nutsvoorziening
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Bedrijf - Nutsvoorziening aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. nutsbedrijven of soortgelijke instellingen en nutsvoorzieningen;
- b. voorzieningen ten behoeve van het verkeer en straatmeubilair.
3.2 Bouwregels
Op deze gronden mogen, met inachtneming van de aangegeven maximumbouwhoogte, uitsluitend in de gegeven bestemming passende bouwwerken worden gebouwd.
Artikel 4 Bos
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Bos aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. behoud, herstel en ontwikkeling van het bos voor natuur, landschap;
- b. het behoud of herstel van de op deze gronden voorkomende, dan wel daaraan eigen natuurwaarden, ecologische waarden, landschappelijke waarden en cultuurhistorische waarden;
- c. vormen van extensieve recreatie, welke niet strijdig zijn met het behoud of herstel van de onder b. genoemde waarden;
- d. wildwissels;
- e. de aanleg instandhouding van wandel- en fietspaden ten behoeve van extensieve recreatie;
- f. waterhuishoudings- en waterinfiltratievoorzieningen.
4.2 Bouwregels
Op de in lid 1 van dit artikel genoemde gronden mag uitsluitend ter plaatse van de functieaanduiding "pad" worden gebouwd ten behoeve van de in lid 3.1 onder e. genoemde doeleinden.
4.3 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 2 verlenen:
- a. voor het oprichten van erf- of terreinafscheidingen met een maximale hoogte van 3 meter, mits:
- 1. deze geen belemmering vormen voor de in het plangebied levende fauna en
- 2. noodzakelijk zijn in verband met de veiligheid;
- b. voor het oprichten van brandtorens;
4.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Het is verboden om zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders de navolgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren, te doen of te laten uitvoeren:
- a. het vellen, rooien of beschadigen van houtgewassen;
- b. het aanleggen of aanbrengen van leidingen, constructies, installaties of apparatuur;
- c. het afgraven van de bodem;
- d. het verbreden of verharden van parkeerplaatsen, wandel- en fietspaden;
- e. het aanbrengen van recreatievoorzieningen;
- f. het aanbrengen van beplantingen;
- g. het graven, dichten, verdiepen of verbreden van sloten, greppels, beken etc;
- h. het aanbrengen van voorzieningen ten behoeve van hemelwaterinfiltratie
- i. het aanleggen van reservoirs;
- j. Het aanbrengen van recreatievoorzieningen;
- k. Het aanbrengen van rasters;
Artikel 5 Gemengd
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Gemengd aangewezen gronden zijn ter plaatse van:
- a. de gebiedsaanduidingen "other: cluster 1", "other: cluster 2" bestemd voor:
- 1. het wonen;
- 2. kleinschalige bedrijvigheid en dienstverlenende bedrijven;
- 3. maatschappelijke voorzieningen in de vorm van gezondheids- en welzijnszorg, onderwijs en kinderopvang;
- 4. cultuur en ontspanning;
- 5. long stay;
- 6. detailhandel;
- 7. horeca, met uitzondering van horeca - d en - e;
- b. de gebiedsaanduidingen "other: cluster 4", "other: cluster 5" en "other: cluster 8" bestemd voor:
- 1. het wonen;
- 2. kleinschalige bedrijvigheid en dienstverlenende bedrijven;
- 3. maatschappelijke voorzieningen in de vorm van gezondheids- en welzijnszorg en onderwijs;
- 4. long stay;
- c. administratieve voorzieningen ten behoeve van de in dit lid onder a. tot en met d. genoemde doeleinden;
- d. gebouwde en ongebouwde parkeervoorzieningen;
- e. gebiedsontsluitingen;
- f. groenvoorzieningen;
- g. verblijfsgebieden.
5.2 Bouwregels
- a. Op deze gronden mogen, met inachtneming van de aangegeven maximale bouwhoogte, te meten zoals bedoeld in artikel 16.3, en maximaal te bebouwen oppervlak, uitsluitend in de gegeven bestemming passende bouwwerken worden gebouwd.
- b. Ter plaatse van de aangegeven functieaanduiding "specifieke vorm van groen - 1" dient een strook van minimaal 25 meter breed onbebouwd te blijven.
5.3 Specifieke gebruiksregels
Voor het gebruik van bouwwerken ten behoeve van:
- a. de in lid 4.1. onder a. genoemde functies, met uitzondering van a.1en a.4, geldt een maximaal gezamenlijk vloeroppervlak van 9500 m2 in totaal.
- b. horeca en detailhandel ter plaatse van de aanduidingen "other: cluster 1"en "other: cluster 2" geldt een maximaal vloeroppervlak van 1000 m2.
- c. onderwijsvoorzieningen zoals bedoeld in lid 4.1 onder a. geldt een maximaal vloeroppervlak van 4000 m2.
5.4 Afwijken van de bouwregels
- a. In afwijking van het bepaalde in lid 5.2 onder a. mogen de gronden ter plaatse van de gebiedsaanduidingen "other: cluster 1"en "other: cluster 2" geheel worden bebouwd ten behoeve van volledig beneden maaiveld gelegen gebouwde parkeervoorzieningen.
- b. Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 4.3 onder a., mits dit noodzakelijk is vanuit een oogpunt van efficiënte bedrijfsvoering.
Artikel 6 Groen
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Groen aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. groenvoorzieningen;
- b. watergangen, waterpartijen, waterinfiltratievoorzieningen en andere voorzieningen voor de waterhuishouding;
- c. fiets- en wandelpaden, straatmeubilair en speelvoorzieningen.
6.2 Bouwregels
Op deze gronden mogen uitsluitend in de gegeven bestemming passende bouwwerken worden gebouwd.
Artikel 7 Groen - Landschap En Park
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Groen - Landschap en park aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. het behoud of herstel van de op deze gronden voorkomende dan wel daaraan eigen landschappelijke-, ecologische- en natuurwaarden.
- b. park- en groenvoorzieningen, waaronder speel- en ontmoetingsvoorzieningen;
- c. volkstuinen en een kinderboerderij;
- d. fiets- en wandelpaden;
- e. een hoofdontsluiting met maximaal twee rijstroken ten behoeve van een verkeersaansluiting op de Amsterdamseweg ter plaatse van de aanduiding 'os'.;
- f. ontsluitingswegen ten behoeve van aangrenzende bestemmingen;
- g. watergangen, waterpartijen, waterinfiltratievoorzieningen en andere voorzieningen voor de waterhuishouding;
7.2 Bouwregels
Op deze gronden mogen uitsluitend in de gegeven bestemming passende bouwwerken worden gebouwd, met dien verstande dat:
- a. ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone-bebouwing' niet mag worden gebouwd.
- b. ter plaatse van de specifieke bouwaanduiding 'sba-2' niet hoger mag worden gebouwd dan 48 meter boven N.A.P.
- c. bouwwerken ten behoeve van een kinderboerderij als bedoeld in lid 7.1 onder c. mogen worden gebouwd,waarbij, onverminderd het bepaalde in dit lid onder b., de goothoogte niet meer dan 3 meter en de bouwhoogte niet meer dan 6 m mag bedragen.
- d. ten behoeve van volkstuinen als bedoeld in lid 7.1 onder c. kassenen bergruimten mogen worden gebouwd, waarbij, onverminderd het bepaalde in dit lid onder b., de goothoogte niet meer dan 2,5 meter en de bouwhoogte niet meer dan 3 m mag bedragen.
- e. het maximale oppervak voor de bebouwing als bedoeld in dit lid onder c. en d. niet meer dan 150 m2 in totaal mag bedragen.
7.3 Specifieke gebruiksregels
- a. Onder gebruik van de gronden in strijd met de bestemming, wordt in ieder geval begrepen gebruik van gronden:
- 1. als standplaats voor onderkomens en stacaravans of voor enige andere vorm van kamperen;
- 2. voor het aanbrengen van afbeeldingen of tekens voor commerciële doeleinden;
- 3. voor het opstellen, opslaan, lozen c.q. storten, al dan niet ten verkoop, van onbruikbare dan wel aan hun oorspronkelijk gebruik onttrokken voorwerpen, materialen, stoffen, producten, voer- of vaartuigen of machines.
- b. De in dit lid onder a. genoemde gebruiksvormen zijn niet verboden, indien en voorzover deze onlosmakelijk verbonden zijn met werken en werkzaamheden, waarvoor een omgevingsvergunning is verleend
7.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Het is verboden om zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (omgevingsvergunning) de volgende werken of werkzaamheden uit te voeren:
- a. het vellen, rooien en beschadigen van houtgewassen;
- b. het aanplanten van houtgewassen;
- c. het aanbrengen van ondergrondse of bovengrondse leidingen, constructies, installaties of het apparatuur; andere apparatuur;
- d. het aanleggen of aanbrengen van beschoeiingen en puinstortingen;
- e. het graven, dichten, verdiepen of verbreden van greppels, sloten, vijvers, beken en andere watergangen;
- f. het verlagen van de bodem of het afgraven van gronden waarvoor geen ontgrondingsvergunning is vereist;
- g. het ophogen van gronden;
- h. het ophogen van de gronden;
- i. het verlagen van het waterpeil;
- j. het aanleggen, verbreden of verharden van voet- en rijwielpaden.
- k. het aanleggen van parkeervoorzieningen;
- l. het aanbrengen van recreatie- en speelvoorzieningen;
Artikel 8 Verkeer - Verblijfsgebied
8.1 Bestemmingsomschrijving
De als Verkeer - Verblijfsgebied aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. (woon)straten, buurtwegen, pleinen en trottoirs met een inrichting hoofdzakelijk gericht op
bestemmingsverkeer en verblijfsfuncties; - b. parkeervoorzieningen;
- c. groen- en watervoorzieningen;
- d. wandelgebieden en speel- en ontmoetingsvoorzieningen;
- e. terrassen;
- f. nutsvoorzieningen;
- g. onderdoorgangen, alsmede toegangen tot ondergrondse voorzieningen ten behoeve van
direct aangrenzende bestemmingen.
8.2 Bouwregels
- a. Op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de genoemde bestemmingen worden gebouwd.
- b. Gebouwde parkeervoorzieningen mogen uitsluitend beneden maaiveld worden gerealiseerd.
- c. De hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals entrees tot parkeergarages en straatmeubilair mag ten hoogste 2,5 meter bedragen.
Artikel 9 Verkeer - Wegverkeer
9.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Verkeer - Wegverkeer aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wegen, fiets- en voetpaden, trottoirs met een inrichting hoofdzakelijk gericht op de afwikkeling van het doorgaande verkeer;
- b. groen- en watervoorzieningen;
- c. geluidwerende voorzieningen;
- d. parkeervoorzieningen.
9.2 Bouwregels
- a. Op deze gronden mogen uitsluitend in de gegeven bestemming passende bouwwerken
zoals bruggen, viaducten, straatmeubilair en bouwwerken ter geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer worden gebouwd. - b. De hoogte van bouwwerken geen gebouwen zijnde, anders dan ten behoeve van de geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer, zoals geluidwerende voorzieningen, mag ten hoogste 4 meter bedragen.
9.3 Specifieke gebruiksregels
Het aantal rijstroken mag maximaal twee bedragen.
Artikel 10 Wonen - 1
10.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Wonen - 1 aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. het wonen, hieronder niet begrepen bewoning van woonwagens of woonschepen;
- b. voorzieningen voor therapeutische behandeling;
- c. kleinschalige bedrijvigheid
- d. kleinschalige horeca en dienstverlenende bedrijven ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'other: cluster 3'
- e. gebiedsontsluitingen;
- f. groenvoorzieningen;
- g. verblijfsgebieden.
10.2 Bouwregels
- a. Op deze gronden mogen, met inachtneming van de aangegeven maximale bouwhoogte, te meten zoals bedoeld in artikel 16.3, en de aangegeven maximaal te bebouwen oppervlakte, uitsluitend in de gegeven bestemming passende bouwwerken worden gebouwd.
- b. Ter plaatse van de aangegeven functieaanduiding "specifieke vorm van groen - 1" dient een strook van minimaal 15 meter breed onbebouwd te blijven.
10.3 Afwijken van de gebruiksregels
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 17 onder a. van de regels ten behoeve van het gebruik als afhankelijke woonruimte mits:
- 1. het gebruik als afhankelijke woonruimte noodzakelijk is vanuit een oogpunt van mantelzorg, waartoe advies van een onafhankelijk deskundige wordt ingewonnen
- 2. de oppervlakte van de afhankelijke woonruimte niet meer bedraagt dan 60 m2;
- 3. de belangen van omwonenden en bedrijven niet onevenredig worden aangetast, waarbij rekening wordt gehouden met milieu-aspecten als geur, geluid, hinder en externe veiligheid;
- 4. het bijgebouw, dat als afhankelijke woonruimte wordt gebruikt, is gelegen op maximaal 20 meter afstand van het hoofdgebouw (op hetzelfde bouwperceel);
- 5. geen splitsing van eigendom van het betreffende bouwperceel plaatsvindt;
- 6. het aantal gebruikers van afhankelijke woonruimte maximaal twee bedraagt;
- 7. het gebruik als afhankelijke woonruimte onmiddellijk wordt beëindigd, vanaf het moment dat de mantelzorg niet meer is vereist. Hiertoe controleren burgemeester en wethouders tweejaarlijks of nog aan de voorwaarden wordt voldaan, waaronder met een omgevingsvergunning van de regels is afgeweken.
Artikel 11 Wonen - 2
11.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Wonen - 2 aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. het wonen, hieronder niet begrepen bewoning van woonwagens of woonschepen;
en daaraan ondergeschikt voor: - b. groen- en speelvoorzieningen;
- c. buurtwegen, woonstraten en andere voorzieningen ten behoeve van het verkeer;
- d. verblijfsgebieden.
11.2 Bouwregels
- a. Op de in lid 1 van dit artikel bedoelde gronden mogen, met inachtneming van de aangegeven maximumbouwhoogten en het bepaalde onder b., uitsluitend de in de gegeven bestemming passende hoofdbebouwing, aan- of uitbouwen, bijgebouwen en andere binnen de bestemming passende bouwwerken worden gebouwd.
- b. Op de in lid 1 van dit artikel bedoelde gronden, ter plaatse van de aanduiding 'bg"' mogen:
- 1. aan- of uitbouwen aan de hoofdbebouwing en andere onderdelen van de hoofdbebouwing worden gebouwd met een maximumbouwhoogte gelijk aan de hoogte van de begane-grondbouwlaag van de hoofdbebouwing, vermeerderd met maximaal 30 centimeter ten behoeve van isolatie of afschot.
- 2. bijgebouwen worden gebouwd met een maximumbouwhoogte gelijk aan de goothoogte van het hoofdgebouw, waarbij de goothoogte van bijgebouwen niet meer mag bedragen dan de hoogte van de begane-grondbouwlaag van de hoofdbebouwing.
- 3. bouwwerken geen gebouwen zijnde, passend binnen de bestemming, met een maximumbouwhoogte van 3 meter worden gebouwd.
waarbij de oppervlakte van het totaal van deze bebouwing per bouwperceel de in onderstaand schema opgenomen maten niet overschrijdt.
oppervlakte gebied met de aanduiding 'bijgebouwen' per bouwperceel | maximale oppervlakte bouwwerken |
< 90 m2 | 50% van de oppervlakte van het gebied met de aanduiding 'bijgebouwen' per bouwperceel met een minimum van 20 m2 |
90-150 m2 | 45 m2 |
150-300 m2 | 55 m2 |
300-500 m2 | 65 m2 |
500-1000 m2 | 75 m2 |
11.3 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in het in lid 11.2 onder b.opgenomen schema ten behoeve van een verhoging van de maximale grootte van bouwwerken voor percelen waarbij de bebouwbare zone groter is dan 1000 m2 met maximaal 25 m2 mits:
- 1. dit vanuit stedenbouwkundig en landschappelijk oogpunt niet op bezwaren stuit en
- 2. de belangen van omwonenden met betrekking tot privacy, uitzicht en bezonning niet worden geschaad.
11.4 Specifieke gebruiksregels
- a. Onder gebruik van de gronden en opstallen in strijd met de bestemming wordt in elk geval begrepen gebruik als beroeps- of bedrijfsmatige werk- of opslagruimte;
- b. Het bepaalde in lid 11.4 onder a.is niet van toepassing op het gedeelte van een woning in gebruik ten behoeve van beroep aan huis, hieronder mede begrepen bed en breakfast, door de bewoner, mits dit gedeelte niet meer bedraagt dan 1/3 van de vloeroppervlakte van de woning. Voorts mag door dit gebruik geen onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat ter plaatse, noch een onevenredige parkeerdruk ontstaan en mag het geen detailhandel, prostitutie of horeca betreffen.
11.5 Afwijken van de gebruiksregels
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 17 onder a. van de regels ten behoeve van het gebruik als afhankelijke woonruimte mits:
- 1. het gebruik als afhankelijke woonruimte noodzakelijk is vanuit een oogpunt van mantelzorg, waartoe advies van een onafhankelijk deskundige wordt ingewonnen
- 2. de afhankelijke woonruimte qua oppervlakte past in de voor deze bestemming geldende regeling voor bijgebouwen tot een maximum van 60 m2;
- 3. de belangen van omwonenden en bedrijven niet onevenredig worden aangetast, waarbij rekening wordt gehouden met milieu-aspecten als geur, geluid, hinder en externe veiligheid;
- 4. het bijgebouw, dat als afhankelijke woonruimte wordt gebruikt, is gelegen op maximaal 20 meter afstand van het hoofdgebouw (op hetzelfde bouwperceel);
- 5. geen splitsing van eigendom van het betreffende bouwperceel plaatsvindt;
- 6. het aantal gebruikers van afhankelijke woonruimte maximaal twee bedraagt;
- 7. het gebruik als afhankelijke woonruimte onmiddellijk wordt beëindigd, vanaf het moment dat de mantelzorg niet meer is vereist. Hiertoe controleren burgemeester en wethouders tweejaarlijks of nog aan de voorwaarden wordt voldaan, waaronder met een omgevingsvergunning van de regels is afgeweken.
Artikel 12 Waarde - Archeologie (Archeologisch Waardevol Gebied)
12.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie (archeologisch waardevol gebied)' aangewezen gronden zijn naast de andere daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor de bescherming en het behoud van de op of in deze gronden voorkomende archeologische waarden.
12.2 Bouwregels
Binnen de voor deze bestemming aangewezen gronden mogen:
- a. bouwwerken geen gebouwen zijnde worden gebouwd die voor archeologisch onderzoek noodzakelijk zijn;
- b. bouwwerken ten behoeve van de andere, voor deze gronden aangewezen bestemmingen worden gebouwd, indien het betreft:
- 1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte voor zover gelegen op of onder peil niet wordt uitgebreid of
- 2. een bouwwerk waarvan de binnen de bestemming gelegen oppervlakte ten hoogste 50 m2 bedraagt.
- 3. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 40 centimeter en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst
12.3 Afwijken van de bouwregels
- a. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd af te wijken van het bepaalde in lid 12.2 met inachtneming van de voor deze gronden geldende overige bouwregels.
- b. Afwijken als bedoeld in lid 12.3 sub a. kan, indien op basis van archeologisch onderzoek of naar het oordeel van een archeologische deskundige is aangetoond dat de archeologische waarden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad.
- c. Afwijken als bedoeld in lid 12.3 sub a. kan voorts, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie de archeologische waarden door de bouwwerkzaamheden niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het afwijken regels te verbinden gericht op:
- 1. het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
- 2. het doen van opgravingen;
- 3. begeleiding van de bouwwerkzaamheden door een archeologisch deskundige.
12.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerkzaamheden, of van werkzaamheden
12.5 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
Het is verboden binnen de voor 'Waarde - Archeologie (archeologisch waardevol gebied)' aangewezen gronden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning (omgevingsvergunning) reeds aanwezige bouwwerken te slopen indien het oppervlak groter is dan 50 m2 en de verstoringsdiepte daarbij meer dan 40 cm bedraagt.
12.6 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd met toepassing van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening het plan te wijzigen door de dubbelbestemming 'Waarde- archeologie (archeologisch waardevol gebied)' geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat:
- a. op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
- b. wel aanwezige archeologische waarden in voldoende mate zijn veilig gesteld.
Artikel 13 Waarde - Archeologie (Hoge Verwachting)
13.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie (hoge verwachting)' aangewezen gronden zijn naast de andere daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor de bescherming en het behoud van de op en/of in deze gronden voorkomende archeologische waarden.
13.2 Bouwregels
Binnen de voor deze bestemming aangewezen gronden mogen:
- a. bouwwerken geen gebouwen zijnde worden gebouwd die voor archeologisch onderzoek noodzakelijk zijn;
- b. bouwwerken ten behoeve van de andere, voor deze gronden aangewezen bestemmingen worden gebouwd, indien het betreft:
- 1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte voor zover gelegen op of onder peil niet wordt uitgebreid of
- 2. een bouwwerk waarvan de binnen de bestemming gelegen oppervlakte ten hoogste 200 m2 bedraagt.
- 3. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 40 centimeter en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst
13.3 Afwijken van de bouwregels
- a. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd af te wijken van het bepaalde in lid 13.2 met inachtneming van de voor deze gronden geldende overige bouwregels.
- b. Afwijken als bedoeld in lid 13.3 sub a. kan, indien op basis van archeologisch onderzoek of naar het oordeel van een archeologische deskundige is aangetoond dat de archeologische waarden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad.
- c. Afwijken als bedoeld in lid 13.3 sub a. kan voorts, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie de archeologische waarden door de bouwwerkzaamheden niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het afwijken regels te verbinden gericht op:
- 1. het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
- 2. het doen van opgravingen;
- 3. begeleiding van de bouwwerkzaamheden door een archeologisch deskundige.
13.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerkzaamheden, of van werkzaamheden
13.5 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
Het is verboden binnen de voor 'Waarde - Archeologie (hoge archeologische verwachtingskans)' aangewezen gronden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning (omgevingsvergunning) reeds aanwezige bouwwerken te slopen indien het oppervlak groter is dan 200 m2, de verstoringsdiepte daarbij meer dan 40 cm bedraagt en deze liggen in een beschermd stadsgezicht.
13.6 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd met toepassing van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening het plan te wijzigen door de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie (hoge archeologische verwachtingskans)' geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat:
- a. op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
- b. wel aanwezige archeologische waarden in voldoende mate zijn veilig gesteld.
Artikel 14 Waarde - Landschap
14.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Waarde - Landschap aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor behoud, het herstel en de versterking van de op deze gronden voorkomende dan wel daaraan eigen landschappelijke waarden.
14.2 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen ten aanzien van de situering van bouwwerken die mogen worden gebouwd op grond van de andere bestemming(en) nadere eisen stellen ter voorkoming van een onevenredige aantasting van de aanwezige landschappelijke waarden.
14.3 Specifieke gebruiksregels
Onder gebruik van de gronden en opstallen in strijd met de bestemming wordt in elk geval begrepen:
- a. het aanbrengen van recreatievoorzieningen, dan wel als standplaats voor onderkomens en stacaravans of voor enige andere vorm van kamperen;
- b. het aanbrengen van afbeeldingen of tekens voor commerciële doeleinden;
- c. het opslaan, lozen c.q. storten, als dan niet ten verkoop van onbruikbare dan wel aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, materialen, stoffen, producten, voer- of vaartuigen of machines;
14.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (omgevingsvergunning) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
- a. het vellen, rooien of beschadigen van houtgewassen;
- b. het aanbrengen beplantingen;
- c. het aanbrengen van leidingen, constructies, installaties of apparatuur;
- d. het afgraven of verlagen van de bodem;
- e. het ophogen, egaliseren of ontginnen van de bodem, waaronder tevens wordt verstaan het aanleggen van wegen t.b.v. bestemmingsverkeer;
- f. het verbreden of verharden van voetpaden, rijwielpaden, ontsluitingswegen en parkeerplaatsen;
- g. het aanbrengen van recreatievoorzieningen;
- h. het graven, dichten, verdiepen of verbreden van sloten, greppels, beken en andere waterpartijen;
- i. aanleggen van reservoirs;
- j. grootschalig verwijderen van bosstrooisel of mos;
- k. aanbrengen van rasters.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 15 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 16 Algemene Bouwregels
16.1 Bouwen binnen bouwvlak
- a. Indien binnen een bestemmingsvlak een bouwvlak is aangegeven mag, behoudens andersluidende bepalingen in deze regels, uitsluitend worden gebouwd binnen dit bouwvlak.
- b. Indien in een bestemmingsvlak geen bouwvlak is aangegeven, mag uitsluitend worden gebouwd voor zover daartoe in de betreffende bestemmingsregel uitdrukkelijk mogelijkheden zijn opgenomen.
16.2 Bebouwd oppervlak
- a. Voor zover in een bestemmingsvlak geen aanduiding "bebouwd oppervlak (m2)" is opgenomen mag dit vlak geheel worden bebouwd.
- b. Voor zover in een bestemmingsvlak of een gedeelte daarvan een aanduiding "maximaal bebouwd oppervlak (m2)" is opgenomen mag dit vlak of gedeelte daarvan tot maximaal het aangegeven oppervlak in m2 worden bebouwd.
16.3 Bouwhoogte N.A.P.
Ter plaatse van de aanduiding de specifieke bouwaanduiding - 1 wordt de bouwhoogte gemeten vanaf N.A.P.
Artikel 17 Algemene Gebruiksregels
Onder gebruik van gronden in strijd met het bestemmingsplan wordt in ieder geval verstaan:
- a. het gebruik van bijgebouwen als zelfstandige woning en als afhankelijke woonruimte;
- b. het gebruik van de gronden ten behoeve van thuisprostitutie, raamprostitutie en seksinrichtingen.
Artikel 18 Algemene Aanduidingsregels
18.1 Other: cluster 1 tot en met other: cluster 11
De gronden ter plaatse van de aanduidingen “other: cluster 1” tot en met “other: cluster 11” zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de plaatsbepaling van deze gronden ten behoeve van de regels van dit plan.
18.2 Geluidzone - weg
Artikel 19 Algemene Afwijkingsregels
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van:
- 1. de in deze regels opgenomen bebouwingsregels, voor zover betreffende de maximum bouwhoogte, de maximumgoothoogte, het maximumoppervlak en de maximuminhoud, mits de afwijking niet meer bedraagt dan 10% van de in de regels vastgelegde maten;
- 2. de verplichting tot het bouwen binnen het bouwvlak, zoals bedoeld in lid 16.1 mits:
- a. de overschrijding van het bouwvlak niet meer bedraagt dan twee meter, de bestemmingsgrens niet wordt overschreden en het de bouw betreft van erkers, luifels, balkons, keldergaten (koekoeken) of galerijen;
- b. het de bouw van volledig beneden peil gelegen bouwwerken betreft, mits:
- 1. een diepte van 6 meter niet wordt overschreden;
- 2. het maaiveld wordt afgewerkt op een wijze die past binnen de bestemming;
- 3. geen onevenredige toename van de parkeerdruk plaatsvindt;
- 4. de bestemmingsgrens niet wordt overschreden;
- 3. de bestemmingsbepalingen voor het oprichten van:
- a. kunstobjecten en niet voor bewoning bestemde bouwwerken van openbaar nut, zoals transformatorstations, rioolgemalen, schakelhuisjes, telefooncellen voorzover met een inhoud groter dan 3 m3 , en haltes van vervoersdiensten, alle met een inhoud van maximaal 75 m3;
- b. sirenemasten met een hoogte van maximaal 18 meter;
- c. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van (tele)communicatie:
- 1. voor zover vrijstaand, met een hoogte van maximaal 20 meter;
- 2. voor zover op of aan een ander bouwwerk te plaatsen, met een hoogte van maximaal 8 meter boven de aangegeven maximumbouwhoogte;
- 3. geluidwerende voorzieningen voor zover deze noodzakelijk zijn ingevolge de bepalingen van de Wet. geluidhinder.
- 4. de in deze regels opgenomen bepalingen omtrent de maximum bouwhoogte voor het oprichten van hekwerken ten behoeve van het gebruik van platte daken als dakterras tot een maximum van 1 meter boven de maximaal toegestane bouwhoogte mits:
- a. dit passend is in het bebouwingsbeeld van de omringende bebouwing en
- b. de belangen van omwonenden met betrekking tot privacy, uitzicht en bezonning niet onevenredig worden geschaad.
- 5. het bepaalde in artikel 17 voor de vestiging van maximaal één seksinrichting per wijk onder voorwaarde dat:
- a. het geen raamprostitutie betreft;
- b. de aanvraag past binnen de ruimtelijk relevante aspecten van het vestigingsbeleid prostitutie;
- c. het aantal seksinrichtingen, niet zijnde raamprostitutiebedrijven, op het grondgebied van de gemeente Arnhem na het afwijken van de regels niet meer dan acht zal bedragen;
- d. er in de wijk nog geen seksinrichting is;
- e. de seksinrichting niet in een appartementengebouw wordt gevestigd;
- f. het woon- en leefklimaat niet onevenredig wordt aangetast;
- g. er geen onevenredige vergroting van de parkeerdruk ontstaat;
- h. de afstand tot de dichtstbijzijnde seksinrichting hemelsbreed tenminste 250 meter bedraagt;
- i. de inrichting niet meer dan acht werkplekken bevat.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 20 Overgangsrecht
20.1 Overgangsrecht bouwwerken
20.2 Overgangsrecht gebruik
Artikel 21 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van Bestemmingsplan Het Dorp.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Situering En Begrenzing Plangebied
Het plangebied ligt in het westelijk gedeelte van Arnhem-Noord en wordt begrensd door de Amsterdamseweg in het noorden en de woonbebouwing van de wijk Heijenoord in het zuiden. De Heijenoordseweg vormt de westelijke begrenzing. In het oosten wordt het plangebied ruwweg begrensd door de Hertshoornweg en de Weg langs Klim en Dal. De exacte begrenzing is op de verbeelding (plankaart) en het kaartje hiernaast weergegeven.
Het plangebied kenmerkt zich door een bos en parkzone waaraan aan de noordzijde Het Dorp is gesitueerd De groene wig langs de Amsterdamseweg heeft in het gemeentelijke beleid dezelfde hoge status als Sonsbeek. Het zijn voormalige landgoederen met karakteristieke hoogteverschillen en afwisselend 'open' velden en 'gesloten' parkbos. De bebouwingsstructuur van Het Dorp wordt gekenmerkt door gesloten bebouwingslinten.
Het plangebied vormt een onderdeel van het studiegebied 3Noord dat bestaat uit RMC Groot Klimmendaal, de scholengemeenschappen Mariëndael en Het Prisma, Het Dorp en het groengebied in de omgeving van Rosorum.
figuur 1 Ligging plangebied
1.2 Aanleiding En Doel
De gebouwen en terreinen zijn in belangrijke mate gedateerd en passen niet bij de zorg- en onderwijsconcepten van deze tijd. Siza, RMC Groot Klimmendaal en De Onderwijsspecialisten willen hun terreinen daarom vernieuwen en zijn het Project 3Noord gestart. Het Dorp is bovendien sterk naar binnen gekeerd. Dit sluit niet aan op de doelstelling van integratie van mensen met een beperking in de samenleving. Wijzigingen in de financiering (onder meer AWBZ) leiden ertoe dat zorginstellingen zakelijker met hun vastgoed om moeten gaan.
Onder andere door de scheiding van wonen en zorg krijgt de cliënt meer keuzevrijheid in het kiezen van een zorgaanbieder. Verbetering en flexibilisering van zorg én huisvesting is mede daardoor noodzakelijk.
De instellingen werken op diverse gebieden samen. De huidige bebouwing en terreininrichting staan echter een optimalisatie van synergie-effecten en het betrekken van nieuwe partners in de weg.Het gebied is relatief gesloten en kent weinig relaties met de omliggende wijken. De partijen beogen een integrale herontwikkeling van de locatie en werken samen om de omvangrijke en ambitieuze verandering- en ontwikkelingswensen in samenhang en met meerwaarde te realiseren.
Daartoe is onder de naam 3Noord in 2008 een planproces gestart. Gestreefd wordt naar een gezamenlijke programmatische en ruimtelijke opzet voor het gebied. Ook wordt getracht kansen te benutten door de samenwerking en synergie als gevolg van de gezamenlijke opzet. De gemeente Arnhem participeert in actief in het breed opgezet planontwikkelingtraject.
De vestiging van zorginstellingen heeft tot 'verstening' geleid. Bebouwing en verharding beslaan een ruim gedeelte van het plangebied. Het groene casco is daardoor op een aantal plekken erg dun geworden. De vernieuwing van het gebied wordt aangegrepen om dit casco 'op te dikken', waarbij zowel gaat om de ecologische hoofdstructuur alsook op behoud en versterking van van de oude cultuurlijnen, zoals de Amsterdamseweg, de Heijenoordseweg en het gebogen laantje naar landgoed Mariëndaal.
Het plan vormt de basis voor de stapsgewijze vernieuwing van het gebied die moet leiden tot een wijk waar mensen met en zonder een beperking naast elkaar wonen, werken en ontspannen. Hiervoor worden AWBZ- gefinancierde woningen voor circa 240 cliënten gebouwd en 130 reguliere huur- en zorgwoningen.
1.3 Opzet Bestemmingsplan
Een bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding (plankaart) en regels en gaat vergezeld van een toelichting. Op de kaart zijn de bestemmingen door middel van kleuren en tekens aangegeven. De regels bevatten de materiële inhoud van de bestemmingen. Deze bestemmingsplanonderdelen vormen tezamen het juridische toetsingskader voor ruimtelijke en functionele ontwikkelingen in het plangebied. De toelichting bevat met name de aan het plan ten grondslag liggende gedachten.
Dit plan is conform de Wro vormgegeven volgens de SVBP (Standaard voor vergelijkbare Bestemmingsplannen) 2008. Het SVBP geeft voorschriften over inrichting van de kaart (kleuren en tekens) en de opbouw van de regels.
Diverse facetbelangen zijn door andere regelgeving gewaarborgd, bijvoorbeeld de Wabo, de Wet milieubeheer, de Huisvestingswet en de Monumentenwet. Het is niet nodig dat het bestemmingsplan dezelfde waarborgen nogmaals schept.
1.4 Geldende Plannen
Het bestemmingsplan Het Dorp. is een algehele herziening van de geldende bestemmingsplannen Heijenoord-Het Dorp (nr 671) en Hoogkamp-Sterrenberg-Gulden Bodem (nr 640) , voor zover van toepassing op dit plangebied.
figuur 2 Geldende plannen
Hoofdstuk 2 Beschrijving Bestaande Situatie
2.1 Historische Ontwikkeling
Het goed Heyenoord' werd omstreeks 1400 voor het eerst vermeld. Weinig herinnert aan die tijd. De Heijenoordseweg en het gebogen laantje naar landgoed Mariëndaal zijn van veel later datum. Ook naar restanten van het voormalige landgoed Den Heuvel is het zoeken. Het beukenbos in de vallei en het open veld richting Rosorum hebben nog die typische sfeer, maar de komst van grote zorginstellingen in de tweede helft van de vorige eeuw heeft het karakter van het gebied ingrijpend veranderd.
figuur 3 Historische situatie
Huis De Pasch is het oudste gebouw in het gebied (1940). Het huisvest de Johanna Stichting, grondlegger van het revalidatiecentrum en de scholen. De stichting gaf architect J.C. Sprey in 1952 opdracht om een aantal paviljoens en een school voor bijzonder lager onderwijs te ontwerpen. Zijn gebouwen volgden de hoogtelijnen in het veld, zodat het zicht op landgoed Mariëndaal gespaard bleef. De architectuur weerspiegelde het optimistische 'licht, lucht en ruimte' ideaal van die tijd. Paviljoen Disselhoff (_959) is daarvan nog altijd een mooi voorbeeld.
Revalidatiearts Arie Klapwijk werd in 1959 geneesheer-directeur van de Johanna Stichting. Hij droomde van een woonvoorziening voor gehandicapten die niet op een instelling, maar op een gewoon dorp zou lijken. Dit idee was niet onomstreden. Menigeen zette vraagtekens bij de geplande omvang van 450 eenheden, zeker in het licht van het zogenaamde Scandinavische model. Daar experimenteerde men toen reeds met kleinschalige woongroepen in gewone wijken, een praktijk die vanaf de jaren '70 ook in Nederland navolging heeft gekregen.
Klapwijk geloofde echter in zijn droom. Hij stond aan de wieg van de fenomenale televisieactie 'Open Het Dorp' met Mies Bouwman. Een actie die een plek in het collectieve bewustzijn heeft verworven. Bureau Van den Broek en Bakema ging vervolgens aan de slag met het ontwerp, waarvan de uitvoering in 1963 startte. Zij organiseerden de units van 24 m2 in twee bebouwingslinten die bij de Amsterdamseweg samenkomen. Hier, op de kop van de vallei, werden onder andere een café-restaurant, winkels en het kerkelijk kultureel centrum gesitueerd. Het centrum werd bekroond door een personeelsflat die, tot de bouw van de twee woontorens aan de Jachthoornlaan, het hoogste gebouw van Het Dorp
De onderzoekers van de cultuurhistorische analyse en waardering (2009) typeren het ontwerp van Van den Broek en Bakema als 'structuralisme'; de schakeling van woningen, binnenstraten en luifels creëert de stedenbouwkundige structuur. De architecten kozen er bovendien voor om, naarmate het terrein daalt, de bebouwingshoogte te vergroten. Hierdoor leek het alsof Het Dorp vooral uit laagbouw bestaat. Onbedoeld gevolg was dat het beeld vanaf de Amsterdamseweg vooral door platte grinddaken wordt gedomineerd.
figuur 4, Het Dorp
Ruim 10 jaar na oplevering tekenden de eerste problemen zich in Het Dorp af. De wijk bleek minder populair dan gedacht; er ontstond leegstand. De noodzakelijke aanpassing van het complex liet tot 1990 op zich wachten. Tijdens deze renovatie werden units samengevoegd en voorzien van een kitchenette. Maar sommige problemen bleken onoplosbaar. De woningen bleven aan de kleine kant, zeker voor het groeiende aantal echtparen en gezinnen. De woningen op de begane grond beschikken weliswaar over een tuin of terras, maar op de verdieping zijn geen privé buitenruimtes (balkon, terras ed.) aanwezig. De extreem lage plafonds hebben een beklemmend effect en maken het nagenoeg onmogelijk om nieuwe installaties en technologische innovaties aan te brengen. De binnenstraten uit het oorspronkelijke plan worden in de praktijk eerder met een verpleeghuis, dan met openbare ruimte geassocieerd. Maar het belangrijkste minpunt is de 'monocultuur'. Veel bewoners missen de diversiteit en interactie van een gewone wijk. Siza is daarom in 2008 gestart met het nadenken over een nieuwe toekomst voor Het Dorp.
2.2 Ruimtelijke En Functionele Structuur
Het Dorp ligt op de flank van een stuwwal die tijdens de voorlaatste ijstijd is ontstaan. Landijs stuwde de oorspronkelijke rivierafzettingen op, waardoor bodemlagen verschoven. Het smeltwater erodeerde geulen of slenken uit. De meeste mensen kennen de scherp uitgesneden 'vallei' in het midden van Het Dorp. Maar ook het open veld met de kinderboerderij en volkstuintjes is een slenk, net als de ietwat verstopte laagte achter RMC Groot Klimmendaal. Dit heeft grote hoogteverschillen tot gevolg. Zo ligt de Amsterdamseweg ter hoogte van het fietstunneltje op +57 meter NAP en de Tra op +42 meter NAP, een verschil van _5 meter. Van west (RMC Groot Klimmendaal) naar oost (kinderboerderij) is het hoogteverschil bijna 20 meter.
Het gebied heeft een lommerrijke uitstraling. Dit is vooral te danken aan de beplantingen in en rond de slenken. Het oude beukenbos in de centraal gelegen vallei is aangeplant ten tijde van landgoed Den Heuvel. De beuken langs de Heijenoordseweg en het gebogen laantje naar landgoed Mariëndaal zijn ongeveer even oud. Het oostelijke terreindeel heeft een veel opener karakter. Deze weide wordt intensief begraasd. Hier zijn de afgelopen decennia bomen aangeplant die weinig tot geen relatie hebben met de grondslag en de oorspronkelijke vegetatie. Ditzelfde geldt voor de beplanting tussen de gebouwen in Het Dorp.
figuur 5, de slenk
Een ecologische zone aan de zuidzijde loopt parallel aan de Bremstraat en wordt alleen onderbroken door de oude sportzaal ter hoogte van de Gentiaanstraat. Hoewel er in het veldonderzoek geen permanente verblijfsplaatsen zijn aangetroffen, gebruiken dieren deze zone als een ecologische verbinding tussen landgoed en stad. Dit is belangrijk, want landgoed Mariëndaal is onderdeel van het Vogel- en Habitatrichtlijngebied Veluwe en maakt tevens deel uit van de Provinciale Ecologische Hoofdstructuur.
De stedenbouwkundige structuur van Het Dorp wordt gekenmerkt door gesloten bebouwingslinten die loodrecht op het reliëf zijn geplaatst. Dit resulteert in een abrupte overgang tussen bebouwing en landschap. Het betreft woningen en voorzieningen voor lichamelijk gehandicapten, ingepast in een groene, soms bosachtige, setting. De voorzieningen hebben zowel een woon-verzorgend als een sociaal-medisch-verzorgend karakter, en zijn voornamelijk gesitueerd in de westelijke en noordelijke randen van het terrein, met een zwaartepunt ter hoogte van de entree aan de Amsterdamseweg. De ruimtelijke opzet is, naar een ontwerp van het architectenbureau Van den Broek en Bakema, gegroepeerd in een tweetal 'vleugels' aan weerszijden van een slenk (droogdal) met steile hellingen, dat de kern vormt van een oud en waardevol bosgebied op het terrein. De meeste bebouwing is 1 en 2 bouwlagen hoog, met in de oostelijke gebiedsrand bouwhoogten tot 4 bouwlagen en in de noordelijke rand een enkel gebouw in 4-5 bouwlagen. Grenzend aan Het Dorp bevinden zich in de noordwestelijke hoek twee woontorens van 9-10 bouwlagen.
figuur 6, Overzicht
Bron: Bingmaps
Het Dorp ligt midden in Arnhem. Het is nu een enclave in de stad. De omliggende wijken zijn met de rug naar het gebied gekeerd en bij de bouw van Het Dorp werd de interne logica van het complex belangrijker gevonden dan de verbindingen met de omgeving. Hierdoor is Het Dorp, ooit bedoeld als 'gewone' woonwijk, een naar binnen gekeerde instelling geworden.
Wandel- en fietsnetwerk
De Amsterdamseweg is de enige oost-west radiaal, voor auto- én fietsverkeer. Een aanvullende fietsroute door de groene wig ontbreekt. Zelfs voor wandelaars is het kruip door sluip door. Zij worden daarbij geconfronteerd met obstakels als keermuren en trappen. Bewoners met een beperking moeten daardoor vaak omrijden, terwijl niet-gehandicapten de korte route nemen. Dat komt de ontmoeting op straat niet ten goede. Daar komt nog bij dat het oorspronkelijke ideaal van de autovrije omgeving niet is gehaald. Parkeren was in 1963 niet echt een issue, maar tegenwoordig staan er overal auto's. Dit geldt ook voor de omgeving van RMC Groot Klimmendaal en de scholen, waar de parkeersituatie reeds jaren problematisch is.
Het groengebied ten oosten van Het Dorp is een meer open gebied met een sterk hellend verloop in zuidelijke richting. Het gebied maakt onderdeel uit van de omgeving rondom het landhuis Rosorum. Er is sprake van lange zichtlijnen vanaf de Amsterdamseweg in de verte en ook op het gebied zelf. De inrichting van dit gebied is versnipperd geraakt. Het is gewenst om hier tot meer eenheid te komen, passend bij het oorspronkelijke landgoedkarakter. De beplantingstypering en de overgangen naar de zuidelijk gelegen bebouwing kunnen eveneens beter hierop worden afgestemd.
De zone met de kinderboerderij in het plangebied bevat veel hekken en toont zich niet als aantrekkelijke landschappelijke ruimte. Het padenbeloop sluit niet logisch aan op de omgeving.
De Heijenoordseweg is de enige echte noord-zuid route. Bewoners ervaren het tunneltje onder de Amsterdamseweg als een onaantrekkelijk alternatief. Het tunneltje is erg laag, smal en vies. Bovendien ontbreekt een rechtstreekse fietsverbinding richting de Hertshoornstraat en Gentiaanstraat. Het Dorp valt hierdoor buiten het alledaagse wandel- en fietsnetwerk van de omliggende wijken. Bewoners van Het Dorp ervaren dat als een gemis, want iedereen fietst om (en dus niet door) hun wijk heen. Dit heeft ook een negatief effect op de voorzieningen, zoals de supermarkt en het café-restaurant. Het was oorspronkelijk de bedoeling dat alle Arnhemmers hiervan gebruik zouden maken, maar zelfs de directe buren weten ze niet te vinden. Het economisch draagvlak is daardoor klein geworden. De huidige voorzieningen kunnen alleen maar open blijven, dankzij een grote financiële inspanning van Siza.
2.3 Verkeer En Parkeren
De enige verkeersader in/langs het plangebied van het voorliggende bestemmingsplan is de Amsterdamseweg. Alle overige wegen maken onderdeel uit van een 30 km/uurzone.
Ook de Heijenoordseweg maakt onderdeel uit van het 30km-gebied, hoewel de hoeveelheid verkeer op deze weg daarvoor eigenlijk wat te hoog ligt.
Recent heeft discussie gespeeld over de busroute over Jachthoornlaan. Met ingang van dec 2012 maakt de bus hiervan geen gebruik meer. Daarnaast zijn er signalen dat bij de flats aan de Jachthoornlaan te weinig parkeerruimte zou zijn.
Hoofdstuk 3 Wettelijk- En Beleidskader
3.1 Inleiding
Dit hoofdstuk beschrijft, voor zover van belang, het rijks-, provinciaal- en gemeentelijk beleid. Naast de belangrijkste algemene uitgangspunten worden de specifieke voor dit plangebied geldende uitgangspunten weergegeven. Het beleid is in dit bestemmingsplan afgewogen en doorvertaald op de kaart en in de regels.
3.2 Ruimtelijk Beleid
3.2.1 Rijks-, Provinciaal- en regionaal beleid
Het nationaal ruimtelijk beleid is verwoord in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (maart 2012).
De SVIR schetst het nieuwe ruimtelijke en mobiliteitsbeleid van het rijk in het perspectief van 2028 en 2040. De SVIR markeert een trendbreuk waarbij sterk wordt ingezet op decentralisatie van het ruimtelijk beleid naar provincies en gemeenten. In de nationale ruimtelijke hoofdstructuur maakt Arnhem deel uit van één van de negen 'stedelijke regio's met een concentratie van topsectoren'; expliciet wordt 'Health Valley' in en rond Arnhem-Nijmegen genoemd en 'mode en design' in Arnhem als onderdeel van de aanwezige topsector ' Creatieve industrie'. Een 'aantrekkelijk vestigingsklimaat in en een goede internationale bereikbaarheid van de stedelijke regio's met een concentratie van topsectoren' wordt in de SVIR gemarkeerd als een nationaal belang.
Het rijk neemt een 'ladder voor duurzame verstedelijking' op in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro):
a. eerst bezien of en hoe groot de feitelijke ruimtelijke vraag is;
b. dan bezien of bestaand stedelijk gebied of bestaande bebouwing kan worden hergebruikt;
c. als nieuwbouw echt nodig is, dan een optimale (multimodale) bereikbaarheid garanderen.
Het ruimtelijk beleid van de provincie is verwoord in het Streekplan Gelderland 2005 “Kansen voor de regio”. Bij de herziening van de Wro is het streekplan opgewaardeerd tot provinciale structuurvisie. In de "Wro-agenda" is neergelegd met welke (nieuwe) instrumenten het geformuleerde beleid wordt vormgegeven. In de provinciale verordening is deze structuurvisie doorvertaald naar concrete aanwijzingen waar bestemmingsplannen aan moeten voldoen.
De provincie werkt aan een nieuwe provinciale structuurvisie.
Het Regionaal Plan 2005-2020 van de Stadsregio Arnhem-Nijmegen 'Werken aan een aantrekkelijke en concurrerende stadsregio in Noordwest Europa' vormt het richtinggevend kader voor beleid en uitvoering van het regionaal beleid van de stadsregio op het gebied van ruimte, mobiliteit, economie en wonen.
3.2.2 Gemeentelijk beleid
Het gebruik van de ruimte in een stad verandert voortdurend. De gemeentelijke structuurvisie is een belangrijk kader voor het beoordelen en entameren van ruimtelijke initiatieven en plannen in de stad. Naar verwachting zal de gemeenteraad de nieuwe structuurvisie Arnhem 2020, doorkijk 2040 in december 2012 vaststellen.
De structuurvisie benoemt de belangrijkste principes voor het ruimtelijk ontwikkelingsperspectief van de stad en geeft een uitwerking van dit perspectief zowel naar een aantal thema's als naar gebieden in de stad, de zogenaamde 'koersgebieden'. Het gebied Het Dorp maakt geen onderdeel uit van deze koersgebieden.
Ook agendeert de Structuurvisie drie op te stellen structuurvisie-uitwerkingen: Stad aan de rivier, Wijkvernieuwing in Zuid, Duurzame energie.
Het plangebied van het bestemmingsplan maakt deel uit van een ruimtelijk milieu, getypeerd als: "Verspreide bebouwing in het groen", zoals aan het eind van deze paragraaf weergegeven.
Daarnaast werkt de structuurvisie het ontwikkelingsperspectief uit naar de beleidsthema's cultuurhistorie, groen-blauw raamwerk, mobiliteit, energie, hitte, milieu, wonen, economie, ondergrond, hoogbouw.
Voorzover relevant zijn deze thema's verwerkt en toegelicht in de regels en toelichting van dit bestemmingsplan.
Verspreide bebouwing in het groen | ||
Campus-landschap | ||
Ten noorden van de stad Arnhem hebben zich op het Veluws plateau een aantal instellingen gevestigd die enerzijds profiteren van de nabijheid van de stad en anderzijds van de ruimte en vrije groene ligging in het buitengebied. Het gaat om militaire complexen, zorginstellingen, toeristische attracties, sportvoorzieningen en een enkel bedrijfsterrein. Al deze instelling hebben de ruimtelijke structuur van een campus: losse en verspreide bebouwing temidden van de Veluwse bossen en heide. | ||
![]() | ![]() Voorbeeld: 's-Kooningsjaght (fragment topografische kaart 1:25.000) | ![]() Het revalidatiecentrum op Groot Klimmendaal, ontworpen door Koen van Velsen |
Ruimtelijke kenmerken: Losse verspreide bebouwing in het groen (campus-opzet) | ||
Waar: -Militair Oranje kazerne/ Groot Heidekamp Klein Heidekamp Vrijland Kop van Deelen Duivelsberg Militair luchtvaartterrein Deelen Koningsweg Noord / Zeven Provinciën -Zorg, sport en recreatie (selectie) Papendal 's-Kooningsjacht Het Dorp / Groot Klimmendaal Burgers Zoo Nederlands Openluchtmuseum -Bedrijvigheid: Voormalig KEMA-terrein Utrechtseweg ( Arnhems Buiten) |
figuur 7,Structuurvisie-verspreide bebouwing in het groen.
3.3 Woonbeleid
Woonvisie 2015
In de Woonvisie Gemeente Arnhem 2015 (vastgesteld in 2004) is de basis gelegd voor het gemeentelijk te voeren woonbeleid. In deze Woonvisie staat het motto 'Arnhem aantrekkelijke woonstad in balans' centraal. Bij het opstellen van de Arnhemse Woonvisie is rekening gehouden met wet- en regelgeving en de beleidskaders van andere overheden zoals Brussel, het Rijk, de provincie en de Stadsregio.
Met instrumenten als het Woningbouwkompas (WK), de Gebiedsgerichte uitwerking van de 24 wijken en een uitvoeringsgericht woonprogramma (de woonagenda) stuurt de gemeente op een gedifferentieerde woningvoorraad in de stad en op o.a. de (fysiek en sociale) samenstelling en kwaliteit van de woningvoorraad en de woon en leefomgeving in wijken.
.
De hoofddoelen van de Woonvisie zijn:
- 1. het bouwen van voldoende nieuwe woningen, daarbij wordt niet alleen gestuurd op aantallen, maar gaat het vooral om de kwaliteit, toekomstwaarde en duurzaamheid van de nieuwe woningen.
- 2. het vergroten van de keuzevrijheid en zeggenschap van bewoners bij hun woning en woonomgeving
- 3. het bevorderen van de doorstroming en het doorbreken en verbeteren van de eenzijdige grote goedkope woningvoorraad door te bouwen waar in de woningvoorraad vraag en een tekort aan is.
- 4. het vraaggericht toevoegen van woningen met een gevarieerde mix aan woningtypen in verschillende prijsklassen waarbij naast het toevoegen van betaalbare koop, het accent ligt op toevoegen van woningen in de daarop aansluitende prijscategorieen middelduur en duur.
- 5. het bevorderen van het eigen woningbezit in de stad om zo in 2015 meer evenwicht te bereiken in de eigendomsverhouding van huurwoningen en koopwoningen.
- 6. het stimuleren van allerlei vormen van particulier opdrachtgeverschap of vormen van collectieve samenbouw voor mensen met een grote of kleine beurs, specifieke behoeften (creatieven, zelfstandig ondernemers, idealisten, senioren of mensen met een functiebeperking), die op deze manier hun woonwensen kunnen realiseren.
Het Arnhemse woonbeleid speelt hiermee in op de behoefte en wensen van alle woonconsumenten en draagt bij aan meer diversiteit in de bevolkingsamenstelling en de kenmerken die verschillende wijken en buurten bezitten.
Wonen, welzijn en zorg
Er ligt op het gebied van wonen, welzijn en zorg een stevige fysieke opgave.Dit betekent dat er in woonwijken voor bijzondere doelgroepen en m.n. voor mensen in kwetsbare posities meer geschikt en passend kleinschaliger aanbod aan levensloopbestendige woningen, woonvormen of andere bijz. woonconcepten, gerealiseerd en gefaciliteerd moet worden, eventueel aangevuld met (thuis)zorg, begeleiding, ondersteuning, toezicht of andere vormen van dienstverlening en welzijnsvoorzieningen in de directe of nabije woonomgeving.
3.4 Welstandsbeleid
Arnhem kiest er in haar welstandsnota (2004) voor om zoveel mogelijk recht te doen aan de reeds bestaande verschillen in de bebouwde omgeving. Hiervoor is een indeling gemaakt in een aantal logische eenheden in de stad. Daar waar een beeldkwaliteitsplan voor is of wordt opgesteld, geldt dit document als toetsingskader voor de welstand.
3.5 Verkeersbeleid
3.5.1 Rijksbeleid
Op rijksniveau geeft de Nota Mobiliteit (2006) de hoofdlijnen van het nationale verkeers- en vervoersbeleid voor de komende decennia. Centraal staat dat mobiliteit een noodzakelijke voorwaarde is voor economische en sociale ontwikkeling.
3.5.2 Provinciaal en regionaal beleid
De provincie Gelderland heeft haar verkeersbeleid verwoord in het Provinciaal Verkeers- en Vervoersplan-2 (2004). In het PVVP-2 geeft de provincie Gelderland aan hoe zij steden, bedrijventerreinen en voorzieningen bereikbaar wil houden op een veilige manier met zo min mogelijk schadelijke gevolgen voor de leefomgeving. De provincie Gelderland kiest voor een duurzame mobiliteit, waarbij het verkeers- en vervoerssysteem een sterke economie ondersteunt, welvaart versterkt en de sociale integratie stimuleert. Om dat te bereiken kiest Gelderland voor de volgende aanpak: voorkomen, beter benutten, bouwen en beprijzen.
De Stadsregio Arnhem Nijmegen heeft haar mobiliteitsbeleid voor de periode tot 2020 verwoord in de Regionale Nota Mobiliteit (2006). Op regionaal niveau is de Regionale Nota Mobiliteit een uitwerking van het Regionaal Plan en een doorvertaling van de Nota Mobiliteit. Met de Regionale Nota Mobiliteit kiest de Stadsregio Arnhem Nijmegen nadrukkelijk voor interne, regionale bereikbaarheid gericht op twee beleidskeuzes: het bundelen van vervoersstromen en het optimaliseren van ketenmobiliteit.
3.5.3 Gemeentelijk beleid
Het SVVP Arnhem 2010 is voor het onderdeel parkeren nader vormgegeven in de Parkeernota Arnhem 2003-2010 en in uitwerkingen van deze nota . Voor het plangebied worden deze parkeernormen gehanteerd en deze zijn ook opgenomen in de regels van dit bestemmingsplan (zie ook paragraaf 6.3.1).
Als resultaat van de wisselwerking tussen Rijk, provincie/regio en gemeente, heeft de gemeente Arnhem haar actuele verkeersbeleid verwoord in het Structuurplan Arnhem 2010 en in het Stedelijk Verkeers- en Vervoersplan SVVP Arnhem 2010. De essentie ervan – overeenstemmend met die van Rijk, provincie en regio – is het terugdringen van de verkeersonveiligheid en het geleiden van de mobiliteit. Daarbij geldt het principe van vrijheid van keuze voor de mobilist, die de gemeente probeert te beïnvloeden door “verleidelijke” alternatieven aan te bieden. Ook speelt het prijsmechanisme hierin een steeds grotere rol. Evenals rijk, provincie en regio treft Arnhem verkeersmaatregelen volgens het principe van de 3 B's: eerst beter benutten, tegelijkertijd werken aan beprijzen en pas daarna bouwen van nieuwe infrastructuur.
Voor de werkingsduur van voorliggend bestemmingsplan is de uitwerking van het SVVP in het Categoriseringsplan Arnhem 2000 richtinggevend. Het categoriseringsplan werkt uit hoe de verkeersruimte in Arnhem duurzaam veilig (her-)ingericht wordt. Arnhem kent twee typen wegen: de verblijfsgebieden en de verkeersaders. Deze laatste zijn de hoofd- en ontsluitingswegen en vormen het Arnhemse hoofdwegennet voor het autoverkeer. Deze wegen kennen een maximum snelheid van 50 km/uur of hoger. Alle andere wegen vallen onder de categorie verblijfsgebieden. Deze wegen en straten krijgen het karakter van de 30 km/uur-zone. Ze hebben een verblijfsfunctie en ontsluiten percelen. Veelal zijn het woonstraten.
Recentelijk zijn de parkeernormen geactualiseerd en vastgelegd in de 'Beleidsregels parkeren en nieuwe parkeernormen.
In de Structuurvisie Arnhem 2020 wordt een zoekrichting aangegeven voor verbetering van de ontsluitingsstructuur in Arnhem-West. Een optie is hierbij de Heijenoordseweg over het spoor door te trekken via de Diependalseweg naar de Utrechtseweg.
3.6 Milieu- En Omgevingsbeleid
In de Integrale Milieuvisie 2008-2011 is aangegeven hoe het milieubeleid een positieve bijdrage kan leveren aan maatschappelijke thema's als gezondheid, veiligheid, leefbaarheid, duurzaamheid en ruimtelijke kwaliteit. Uitgangspunten zijn duurzame ontwikkeling en een optimale leefomgevingskwaliteit van de stad.
Op 26 mei 2008 heeft de gemeenteraad Hoofdstuk 3 "Gebiedsgerichte aanpak" van de Integrale Milieuvisie 2008-2011 vastgesteld. De gebiedsgerichte aanpak vormt de kern van de integrale milieuvisie en is een uitwerking van de zonering van milieukwaliteiten die in het Structuurplan Arnhem 2010 zijn opgenomen. Hiermee differentiëren we milieuambities naar verschillende gebieden. Niet overal in de stad streven we immers dezelfde milieuambities na: in een dynamisch centrum accepteren we bijvoorbeeld meer geluid dan in een woonwijk. Wel wordt rekening gehouden met grenswaarden en streefwaarden. Grenswaarden mogen niet worden overschreden. Van streefwaarden kan worden afgeweken als daar - op een hoger schaalniveau- aantoonbare milieuwinst tegenover staat en zolang er geen concentratiegebieden ontstaan waar de milieubelasting zich ophoopt.
Door expliciet te maken welke milieukwaliteiten we in het betreffende gebied willen handhaven of realiseren, wordt ook duidelijk of een bepaalde ontwikkeling wel of niet past in het betreffende gebied.
3.6.1 Geluid
Wet geluidhinder
De Wet geluidhinder heeft tot doel de mens te beschermen tegen geluidhinder. Dit is in de wet uitgewerkt in een normenstelsel voor de toelaatbare geluidbelasting in de woonomgeving. Alleen planologisch nieuwe situaties worden getoetst aan de wet. Naast woningen zijn er nog een aantal geluidgevoelige objecten aangewezen zoals scholen en zorginstellingen.
In de Wet geluidhinder staan regels voor weg- en railverkeerslawaai en voor gezoneerde industrieterreinen. De wet werkt verder met zones: dit zijn aandachtsgebieden rond geluidbronnen waarbinnen regels en normen gelden om de negatieve gevolgen van geluidhinder te beperken. Bij (planologische) wijzigingen moet er akoestisch onderzoek plaatsvinden naar de gevolgen.
De Wet geluidhinder kent een normenstelsel met een voorkeurswaarde en grenswaarden. Als de geluidbelasting beneden de voorkeurswaarde blijft dan zijn er vanuit de wet geen belemmeringen voor nieuwe geluidgevoelige situaties. Bij een geluidbelasting tussen de voorkeurswaarde en de grenswaarde moet er een gemotiveerd besluit genomen worden om nieuwe geluidgevoelige ontwikkelingen mogelijk te maken (hogere grenswaarde).
Voor het verlenen van een hogere grenswaarde is de nota “uitvoeringsbeleid hogere grenswaarde” van de gemeente Arnhem van toepassing.
Beleidsplan Geluid
In augustus 2008 is het geactualiseerde beleidsplan Geluid door de raad vastgesteld. Het beleidsplan Geluid heeft tot doel geluidsnormen voor nieuwe situaties af te stemmen op de aard en de functie van een gebied. Hierdoor kan beter rekening gehouden worden met ontwikkelingen en verwachting van de gebruikers van een gebied. In het centrum en dichtbij goed openbaar vervoer wil de gemeente Arnhem veel functies mogelijk maken. De beleidslijnen hiervoor zijn opgenomen in het Structuurplan Arnhem 2010. Als gebieden intensiever gebruikt worden neemt de kans op geluidhinder ook toe. Andere gebieden zoals de parken worden juist gewaardeerd om hun relatieve rust. Deze uitgangspunten hebben geleid tot een gebiedsgerichte invulling van geluidskwaliteiten binnen Arnhem. Naar mate de geluidbelasting hoger is neemt het belang van een zorgvuldige invulling van de totale leefomgevingskwaliteit toe.
3.6.2 Luchtkwaliteit
Wet Luchtkwaliteit 2007
De Europese richtlijnen zijn geïmplementeerd in de nieuwe Wet Luchtkwaliteit. Het doel van de Wet Luchtkwaliteit 2007 is het beschermen van mens en milieu tegen de negatieve effecten van luchtverontreiniging. De wet is primair gericht op het voorkomen van negatieve effecten op de gezondheid van de mens. Daarnaast zijn er voor de stoffen zwaveldioxide en stikstofoxiden ook normen opgenomen ter bescherming van ecosystemen.
Voor het toetsen van ruimtelijke plannen zijn de volgende grenswaarden het meest relevant:
- PM10 (fijnstof)
- 1. de jaargemiddelde concentratie van 40 µg PM10/m3 mag met ingang van 1 januari 2005 niet worden overschreden;
- 2. de 24 uursgemiddelde concentratie van 50 µg PM10/m3 mag met ingang van 1 januari 2005 niet vaker dan 35 keer per jaar worden overschreden;
- NO2 (stikstofdioxide)
- 1. de jaargemiddelde concentratie van 40 µg NO2/m3 mag met ingang van 1 januari 2010 niet worden overschreden;
- 2. de uurgemiddelde concentratie van 200 µg NO2/m3 mag met ingang van 1 januari 2010 niet vaker dan 18 keer per jaar worden overschreden.
Voor de overige stoffen worden in Nederland geen overschrijdingen gerapporteerd.
In de wet zijn de grenswaarden ten opzichte van eerdere regelgeving zijn ongewijzigd gebleven, maar de wet geeft net als het voorgaande BLK2005 (Besluit Luchtkwaliteit) meer armslag om ruimtelijke plannen die gevolgen hebben voor de luchtkwaliteit uit te voeren. Hierbij wordt tevens de term “in betekenende mate (IBM)” geïntroduceerd. Dit wil zeggen dat projecten met een bepaalde mate van verslechtering toch doorgang kunnen vinden. De grens ligt bij een toename van maximaal 3%. Deze 3% is gekoppeld aan de IBM projecten opgenomen in het Nationale Samenwerkingsverband Luchtkwaliteit (NSL). De NSL is in 2009 van kracht geworden.
Beleidsnota Lucht en Uitvoeringsprogramma Luchtkwaliteit
Het Arnhemse beleid op gebied van luchtkwaliteit is vastgelegd in de Beleidsnota Lucht uit 2005. Deze nota is erop gericht nieuwe overschrijdingen van de normen uit het toenmalige Besluit Luchtkwaliteit 2005 te voorkomen en bestaande of dreigende overschrijdingen voor 2010 op te lossen. Daarnaast richt de Beleidsnota Lucht zich op het beperken van overlast door geurhinder. Voor wat betreft het halen van de normen uit het BLK2005 en de onlangs van kracht geworden Wet Luchtkwaliteit is de beleidsnota vertaald naar maatregelen in het Uitvoeringsprogramma Luchtkwaliteit 2005-2010 van februari 2006.
3.6.3 Hinder
In het kader van bedrijven en milieuzonering dienen de effecten van inrichtingen op hun omgeving (gevoelige bestemmingen, waaronder eventueel nieuw te ontwikkelen woningen) in beeld gebracht te worden. Voorbeelden van hinder zijn geluid, geur, stof of gevaar. In de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering 2009' is een lijst van inrichtingen opgenomen waarbij de inrichtingen op grond van de hinder die zij veroorzaken, zijn opgedeeld in 6 categorieën. Hierbij wordter vanuit gegaan dat een inrichting uit categorie 1 relatief weinig hinder veroorzaakt en een inrichting uit categorie 6 bijzonder veel hinder veroorzaakt.
Geurhinder van industriële bedrijven
Op 13 december 2010 is het beleidsplan geur vastgesteld. Dit beleidsplan gaat in op geur afkomstig van industriële bedrijven waarvoor de gemeente Arnhem het bevoegde gezag is. Milieubeleid kan een positieve bijdrage leveren aan maatschappelijke thema's als gezondheid, veiligheid, leefbaarheid, duurzaamheid en ruimtelijke kwaliteit. Geur is een milieuaspect dat een belangrijke bijdrage levert aan de leefbaarheid. Het geurbeleid van de gemeente Arnhem sluit, voor zover dat mogelijk is, aan op het geurbeleid van de provincie Gelderland. Het doel van het geurbeleid is dat inwoners van Arnhem nu en in de toekomst niet worden blootgesteld aan geuroverlast door industriële bedrijven.
3.6.4 Externe veiligheid
Met externe veiligheid wordt bedoeld de kans op overlijden van mensen buiten de grenzen van een bedrijf of transportmedium, als rechtstreeks gevolg van een ongeval met (gevaarlijke) stoffen binnen de grenzen van het bedrijf dan wel het transportmedium. In de externe veiligheid worden twee risicobegrippen gehanteerd het PR (Plaatsgebonden Risico) en het GR (Groepsrisico).
Het PR (Plaatsgebonden Risico) is het risico op een bepaalde plaats. Het PR is de kans dat een persoon, die zich permanent en onbeschermd op die plaats zou bevinden, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met (gevaarlijke) stoffen. De norm voor het PR is de 10-6/jr PR contour.
Het GR (GroepsRisico) is de kans dat in een keer een groep mensen van tenminste een bepaalde grootte komt te overlijden als rechtstreeks gevolg van een ongeval met (gevaarlijke) stoffen. De norm voor het GR is een oriënterende waarde.
Landelijk beleid
Voor bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) uit 2004. In het Bevi worden milieukwaliteitseisen (artikel 5.1 van de Wet milieubeheer) vastgelegd die in de ruimtelijke planvorming moeten doorwerken. In het Bevi wordt een onderscheid gemaakt in kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten. De 10-6 PR contour geldt ten opzichte van kwetsbare objecten als grenswaarde en ten opzichte van beperkt kwetsbare objecten als richtwaarde. Het beoordelingskader voor het groepsrisico is een oriënterende waarde.
Voor de routes (weg, water, spoor en ondergrondse leidingen) waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt, komt in 2009/2010 een AMvB transport. In deze AMvB (Algemene Maatregel van Bestuur) worden ook milieukwaliteitseisen vastgelegd die in de ruimtelijke planvorming moeten doorwerken.
Gemeentelijk beleid
In 2005 is het beleidsplan Externe Veiligheid 2005-2008 vastgesteld. Op 16 februari 2009 heeft de gemeenteraad besloten om het beleidsplan met 2 jaar (tot en met 2010) te verlengen.Dit beleidsplan beschrijft de mate van gewenste externe veiligheid in Arnhem. Uitgangspunt hierbij zijn de landelijke normen voor het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. In een groot gedeelte van de stad streven we naar het niet doen toenemen van de risico's. Op sommige plekken in de stad, op bedrijventerreinen voor zware industrie en de volgens het structuurplan stedelijke zone accepteren we een hoger risico dan op andere plaatsen. Wel moet daar extra aandacht zijn voor de beschikbare mogelijkheden voor rampenbestrijding, de zelfredzaamheid van mensen en de hulpverlening.
Om het bereikte gebiedsgerichte externe veiligheidsniveau vast te houden en omdat er na 2010 vanuit het Rijk niet veel nieuwe wet- en regelgeving te verwachten is, heeft gemeenteraad op 14 februari 2011 besloten om het beleidsplan met nog eens 4 jaar te verlengen. Wel zijn de punten “risico's in stadswijken” en “objecten in de directe omgeving van risicovolle activiteiten” in het plan verhelderd en duidelijker omschreven.
3.6.5 Groen en ecologie
Natura 2000
Het tot stand brengen van een samenhangende Europese ecologische hoofdstructuur, genaamd Natura 2000, is per 1 oktober 2005 door de nieuwe Natuurbeschermingswet overgenomen. De Natura 2000 gebieden in Arnhem zijn: Veluwe, Gelderse Poort en IJssel. Voor elk van deze gebieden zijn habitattypen en soorten benoemd die beschermd zijn volgens de Natuurbeschermingswet 1998. De bescherming van de Natura 2000 gebieden is vergelijkbaar met de bescherming volgens artikel 6 van de Habitatrichtlijn, die de afgelopen jaren in Nederland is toegepast. Nederland past hiervoor een vergunningenstelsel toe. Er geldt dat er door projecten en handelingen geen verslechtering van de kwaliteit van habitats of een verstorend effect op de soorten, waarvoor het gebied is aangewezen, mogen optreden.
Om de effecten van de ruimtelijke ingrepen van het bestemmingsplan op het Natura 2000-gebied te toetsen, moet de Habitattoets worden uitgevoerd, bestaande uit een voortoets. De voortoets verkent of door de ontwikkelingen waarin het plan voorziet mogelijk negatieve gevolgen kunnen hebben voor de instandhoudingsdoelstellingen van een Natura 2000-gebied. De initiatiefnemer is verantwoordelijk voor het leveren van de informatie (zorgplicht, artikel 19l). Het bevoegd gezag toetst de gegevens. Het bevoegd gezag voor het verlenen van een natuurbeschermingswetvergunning is gedeputeerde staten van de provincie waarbinnen het beschermingsgebied ligt.
In de strategische milieubeoordeling van de Stadsregio Arnhem Nijmegen ten behoeve van het Regionaal Plan 2005-2010 zijn effecten op de Vogel- en Habitatrichtlijn (VHR) ten gevolge van woningbouw onderzocht. In dat kader is aangegeven dat de toetsing van plannen in de nabijheid van een beschermd gebied betrekking heeft op gebieden binnen een afstand van 2 kilometer.
Flora- en Faunawet 2002
De opdrachtgever / initiatiefnemer is verantwoordelijk voor de naleving van de Flora- en Faunawet. De wet gaat uit van het “nee-tenzij” principe, waarbij de mogelijkheid wordt geboden bepaalde ingrepen toe te staan middels ontheffing of vrijstelling. Daarnaast kent de wet een zorgplichtbepaling voor de in het wild levende dieren en planten, alsmede voor hun directe leefomgeving.
Sinds 2005 is het Besluit houdende wijziging van een aantal algemene maatregelen van bestuur in verband met wijziging van artikel 75 van de Flora- en faunawet en enkele andere wijzigingen (AMvB artikel 75) van kracht. Er zijn 3 beschermingscategorieën:
- 1. algemeen beschermde soorten;
- 2. beschermde soorten
- 3. streng beschermde soorten
Provinciaal beleid: Gelderse EHS
Hoe de provincie Gelderland de ruimte wil verdelen en gebruiken staat in de algemene structuurvisie ruimtelijke ordening. Met de inwerkingtreding van de Wet ruimtelijke ordening per 1 juli 2008 heeft het streekplan Gelderland 2005 de status van structuurvisie gekregen.
Provinciale Staten van Gelderland hebben op 1 juli 2009 de nieuwe grenzen van de ecologische hoofdstructuur (EHS) in de structuurvisie definitief vastgesteld. Doel van de herbegrenzing is de EHS 'robuuster' te maken. Met robuust wordt bedoeld een netwerk van natuurgebieden waar waardevolle en kwetsbare natuur optimaal kan voortbestaan.
Binnen de EHS geldt de 'nee-tenzij'-benadering. Bestemmingsplanwijziging is niet mogelijk als daarmee de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied significant worden aangetast, tenzij er geen reële alternatieven zijn en er sprake is van redenen van groot openbaar belang.
De EHS is verdeeld in: EHS-natuur, EHS-verweving en ecologische verbindingszones. Voor het behoud en herstel van de biodiversiteit in Gelderland zijn de drie delen van de EHS onlosmakelijk met elkaar verbonden. Soorten die gebonden zijn aan grotere natuurgebieden vinden vooral een plek in EHS-natuur; EHS-verweving is van belang voor soorten die gebonden zijn aan gebieden waarin veel natuurelementen en natuurkwaliteiten verweven zijn met agrarisch en ander gebruik van het cultuur-landschap. Met de ecologische verbindingszones neemt de versnippering van de natuur af en ontstaan meer migratiemogelijkheden voor plant- en diersoorten.
De Neder Rijn, IJssel en uiterwaarden in Arnhem zijn onderdeel van de EHS. Het Arnhemse deel van het rivierengebied ligt in de natuurstructuur cruciaal. Het vormt een verbinding tussen de natuurontwikkelingsprojecten van de Gelderse Poort en de Noordoever Neder Rijn. Meinerswijk is één van die oorspronkelijke natuurontwikkelingsprojecten. Het totale uiterwaardgebied is benoemd als waardevol landschap. Het ruimtelijk beleid voor waardevolle landschappen is het behouden en versterken van de landschappelijke kernkwaliteiten.
Provinciaal beleid: Richtlijn compensatie natuur en bos
De provincie heeft het compensatiebeleid "De Compensatierichtlijn natuur en bos" als uitwerking van provinciale structuurvisie en de Structuurschema Groene Ruimte opgesteld. De gemeente zal dat compensatiebeleid uitvoeren. Is de provinciale richtlijn van toepassing dan treedt de gemeentelijke regelgeving terug.
Uitgangspunt van het compensatiebeleid is dat natuur en bos alleen plaats kunnen maken voor een ander ruimtegebruik als er voor de specifieke locatiegebonden ontwikkeling geen alternatieve locaties aanwezig zijn (nee-tenzij-beleid). In principe dient natuur door natuur en bos door bos te worden gecompenseerd. De compensatierichtlijn is van toepassing op
- alle natuur die in de provincieale verordening of op de bestemmingsplankaart de bestemming natuur heeft of een vegetatiewaarde van 6 of hoger heeft;
- gebieden met de bestemming bos, zoals aangegeven in de provincieale verordening of op de bestemmingsplankaart;
- alle gebieden die conform de Boswet herplantplichtig zijn, zowel binnen als buiten de bebouwde kom Boswet.
De compensatierichtlijn kent een kwaliteitstoeslag, bij wijziging van functie dient dus meer bos of natuur te worden gerealiseerd dan verloren gaat.
Er kunnen zich situaties voordoen waarbij het acceptabel is dat bos door andere vormen van natuur vervangen wordt. Deze situaties worden beschreven in de nota inzake de toepassing van de Boswet bij herstel en ontwikkeling van bijzondere natuurwetenschappelijke waarden (de "Nota Open Bos") van de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij aan de Tweede Kamer d.d. 26 november 1992.
Boswet
De Boswet is van toepassing op alle bossen en houtopstanden groter dan 10 are of - in geval van rijbeplantingen - meer dan twintig bomen, die gelegen zijn buiten de zogenaamde 'bebouwde kom Boswet'. De Boswet verplicht om de grond waarop het bos of de bomen hebben gestaan binnen drie jaar opnieuw in te planten.
Als voor de uitvoering van een werk de bestemming moet worden gewijzigd treedt de provinciale richtlijn 'Bos- en natuurcompensatie' in werking. Deze richtlijn is een uitwerking van het Streekplan en geldt ook voor bos binnen de zogenaamde 'bebouwde kom Boswet'.
Groenplan Arnhem 2004 – 2007 / 2015
In het Groenplan Arnhem 2004-2007/2015 uit 2004 streeft de gemeente Arnhem er naar om de landschappelijke, cultuurhistorische en ecologische waarden van het groen, door versterking en zonering, optimaal tot hun recht te laten komen, waarbij voldoende ruimte voor gebruikswens moet zijn. De ontwikkelingsinitiatieven en het beheer in en om de stad worden afgestemd op dat streefbeeld.
De uitgangspunten uit het Groenplan dienen als randvoorwaarde voor herontwikkeling. Dit betekent dat het bestaande groen zoveel mogelijk behouden blijft, zo zuinig mogelijk wordt omgegaan met bestaande en potentiële kwaliteiten, op kansrijke plekken groen wordt aangeplant, en versnippering wordt voorkomen. Het oppervlakte groen en de bomen moeten dus eerst geïnventariseerd worden. In het bestemmingsplan is een groenbalans opgenomen, waarin is aangegeven hoe de groencompensatieregels zijn toegepast.
Vanuit ecologisch perspectief vormen gebieds- en soortbescherming het basisdoel.
Achterliggende ambitie is een versterking en verdere ontwikkeling tot een zo volledig mogelijk ecosysteem van kenmerkende Arnhemse natuur. Deze komt tot uitdrukking in de verscheidenheid aan planten en dieren in een samenhangend netwerk. Andere punten zijn:
Alleen inzetten op natuur daar waar deze kansrijk is, waarbij cultuurlijk en natuurlijk beeld en gebruik op elkaar afgestemd zijn;
Barrières van de stedelijke druk opheffen of zoneren.
Er worden 5 samenhangende natuurdoeltypen geformuleerd: Natuurkernen, Natuurzones en stapstenen, Natuurlijke groenzones, Overig groen en De Stenen stad. Aan de natuurdoeltypen zijn doelsoorten gekoppeld.
Voor wat betreft landschap zegt het Groenplan het volgende :
Streefbeeld Landschap: Landgoedlandschap van beukenbos met open ruimtes. Het markante reliëf is
vooral zichtbaar op de (overgangen naar de) open ruimtes. Het beekdal komt weer in zicht en vormt een samenhang tussen beide terreinen.
3.6.6 Water
Rijksbeleid
Het Rijksbeleid op het gebied van het waterbeheer is vastgelegd in het Nationaal Waterplan (NWP) 2009-2015 uit 2009. Het plan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de planperiode tot 2015 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, voldoende en schoon water en diverse vormen van gebruik van water.
Daarnaast hebben Rijk, provincies, gemeente, waterschappen, en drinkwaterbedrijven afgesproken om gezamenlijk maatregelen te nemen voor een doelmatiger waterbeheer; het Bestuursakkoord Water (d.d. april 2011. De inzet ligt bij mooi, veilig, schoon, gezond en duurzaam beheer van watersysteem en waterketen. De kwaliteit moet omhoog tegen zo laag mogelijke maatschappelijke kosten.
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte uit 2012 is water in 3 nationale belangen terug te vinden. Daarbij gaat het om de bescherming van de grondwaterkwaliteit en –kwanteit, de bescherming en verbetering van de waterkwaliteit, een goede zoetwatervoorziening en voldoende ruimte voor waterveiligheid. Nieuw is de aandacht voor klimaatbestendige (her)ontwikkelingen, waarin water een belangrijk aspect is.
In de Waterwet zijn ondermeer de gemeentelijke watertaken opgenomen: de zorgplicht voor het vasthouden en afvoeren van hemelwater en de regierol van gemeenten bij de grondwaterzorgplicht.
Provinciaal en regionaal beleid
Op provinciaal niveau is het waterbeheer vastgelegd in het Waterplan Gelderland 2010-2015.
Het Waterplan gaat verder op de ingeslagen weg van het derde Waterhuishoudingsplan. Nieuw is de implementatie van de Europese Kaderrichtlijn Water en de verplichtingen die voortvloeien uit de Waterwet. Een belangrijk aanpassing uit de Waterwet is dat de vergunningverlening voor het onttrekken van grondwater grotendeels is overgedragen aan de waterschappen. Slechts in drie gevallen is de provincie hiervoor nog aanspreekpunt:
- onttrekkingen voor drinkwaterwinning;
- onttrekkingen ten behoeve van bodemenergiesystemen zoals koude- en warmte opslag (KWO);
- industriële onttrekkingen meer dan 150.000 m³ per jaar.
Beleid waterschap en gemeente
Het stedelijk waterbeheer in Arnhem-Noord is overgedragen aan het Waterschap Rijn en IJssel waardoor de gemeente Arnhem rekening dient te houden met het vigerende beleid van waterschap. Relevant beleid voor de gemeente Arnhem is het Waterbeheerplan 2010-2015 en de keur en de legger van het waterschap.
Het waterbeleid van de gemeente Arnhem is vastgelegd in de volgende beleidsplannen:
- Gemeentelijk RioleringsPlan (2009-2013) uit 2008 richt zich op een verbetering van de kwaliteit van het rioleringsstelsel, op de vermindering van de vuiluitworp naar het oppervlaktewater, de bodem en het grondwater, op het voorkomen van overlast en op het vasthouden van schoon hemelwater in stedelijk gebied.
- Waterplan Arnhem (2009-2015). Door de gemeente Arnhem en haar waterpartners is dit Tweede Waterplan Arnhem opgesteld. De gemeenteraad heeft in 2009 het waterplan vastgesteld. In 2010 hebben gemeente en de beide waterschappen daartoe een intentieovereenkomst ondertekend. Het waterplan is gebaseerd op 4 hoofddoelstellingen:
1. Arnhem aantrekkelijke waterstad;
2. Klimaatbestendig watersysteem en waterketen;
3. Goede kwaliteit water en waterbodem;
4. Bewustwording.
Resumé
Uitgangspunt in het huidige beleid van gemeente, waterschap en provincie is dat planontwikkeling moet aansluiten bij een duurzaam integraal waterbeheer. Dit betekent dat:
- negatieve verstoring van de grondwaterstanden en –stromingen niet toegestaan zijn om grondwateroverlast en/of verdroging op de locatie en het boven- en benedenstrooms gelegen gebied te voorkomen
- er maatregelen getroffen moeten worden ter voorkoming van (grond)watervervuiling.
- er voldoende oppervlaktewater aanwezig is en op de goede locatie.
- bij nieuwbouw het hemelwater op eigen terrein moet worden verwerkt .
- het verhard oppervlak zoveel mogelijk beperkt wordt.
- het gebruik van uitloogbare materialen en chemische bestrijdingsmiddelen niet is toegestaan.
3.6.7 Bodem
Voor deze ontwikkellocatie is getoetst of de bodemkwaliteit (inclusief grondwater) de gewenste ruimtelijke ontwikkelingen toelaat. Ook is getoetst of een eventuele bodemverontreiniging gevolgen heeft voor de financiële uitvoerbaarheid van de ontwikkeling.
Als toetskader wordt gebruik gemaakt van de volgende bodemregelgeving:
- Wet bodembescherming (Wbb, 1 januari 2006, gewijzigd 1 oktober 2008 en
1 april 2009), - Beleidsnota bodem 2008, Gelderse wegwijzer in bodemland (Provincie Gelderland, gemeente Arnhem en gemeente Nijmegen, 27 november 2007),
- Nota Bodembeheer Gemeente Arnhem 'Regels voor hergebruik van grond en baggerspecie in de gemeente Arnhem en de Milieusamenwerking Regio Arnhem (MRA)’ (26 september 2011).
3.6.8 Cultuurhistorie en archeologie
Rijksbeleid
Monumentenwet
Cultuurhistorische objecten die zeldzaam of schaars zijn en die voor mensen in hoge mate het beeld van Nederland bepalen, worden aangewezen als monumenten. In de Monumentenwet 1988 is vastgelegd hoe monumenten van bouwkunst en archeologie en stads- en dorpsgezichten moeten worden beschermd. De Monumentenwet 1988 is het belangrijkste instrument voor de bescherming van het cultuurhistorisch erfgoed in Nederland.
Verdrag van Valletta en de Wet op de archeologische monumentenzorg
De bescherming van het archeologische erfgoed in de bodem en de inbedding ervan in de ruimtelijke ontwikkeling is het onderwerp van het Europese Verdrag van Valletta (Malta). In 1992 ondertekenden twintig Europese staten, waaronder Nederland, dit verdrag. De belangrijkste uitgangspunten van het verdrag zijn:
- archeologische waarden dienen zoveel mogelijk (in situ) in de bodem bewaard te blijven en beheermaatregelen dienen genomen te worden om dit te bewerkstelligen;
- vroeg in de ruimtelijke ordening dient al rekening gehouden te worden met archeologie;
- bodemverstoorders betalen het archeologisch (voor)onderzoek wanneer behoud in situ niet mogelijk is.
Inmiddels is het verdrag vertaald in de Monumentenwet 1988.
Provinciaal beleid
Nota Belvoir
Het Belvedere-uitgangspunt “behoud door ontwikkeling” is in 2000 overgenomen in de provinciale Nota Belvoir. Doel is dat cultuurhistorie voortaan prominent wordt meegewogen bij de ontwikkeling van alle ruimtelijke en economische plannen. Om nog meer in te kunnen spelen op de kansen die cultuurhistorie biedt voor de ruimtelijke omgeving, kiest de Provincie met de nieuwe nota Belvoir 3 voor een gebiedsgericht en uitvoeringsgericht beleid. In de nota worden 10 cultuurhistorisch waardevolle gebieden benoemd, waarnaar speciale aandacht zal uitgaan. Relevant voor Arnhem is de aandacht voor het Veluwemassief, de Veluwezoom en het Rivierengebied.
Gemeentelijk beleid
Erfgoednota 'Panorama Arnhem'
In de Erfgoednota 2008-2012 wordt het accent verschoven van 'behoud door bescherming' naar 'behoud door ontwikkeling'. We gaan er vanuit dat de cultuurhistorie zo op een vroeg moment een actieve rol gaat spelen in veranderingsprocessen en ontwerpkeuzen. Het stadsbeeld van Arnhem verandert de komende twintig jaar in hoog tempo. Het nieuwe erfgoedbeleid wil de cultuurhistorische factor een zichtbare en samenhangende rol geven in deze stedelijke ontwikkelingen. Cultuurhistorie wordt ingezet als ontwikkelingskans en niet als belemmering.
Streven is om bij planontwikkelingen zo vroeg mogelijk onze kennis van de Arnhemse cultuurhistorie in te brengen. De kennis van het Arnhemse erfgoed moet goed toegankelijk zijn. Hiertoe worden nieuwe instrumenten ontwikkeld. De erfgoedkaart biedt een overzicht van alle cultuurhistorische elementen en structuren binnen de gemeente Arnhem. Daarnaast blijft het zichtbaar maken van de bouw- en ontwikkelgeschiedenis van onze stad uitgangspunt.
Archeologie is een integraal onderdeel van het erfgoedbeleid en als zodanig opgenomen in de erfgoednota. In de nota wordt voortgeborduurd op de uitgangspunten van het Verdrag van Malta.
Behoud van archeologische waarden is het uitgangspunt en als dat niet mogelijk is, volgt veiligstelling door archeologisch onderzoek. Om permanente aandacht voor deze vorm van erfgoed te krijgen, is ingezet op constante voorlichting en educatie. De cultuurhistorische dimensie van de stad moet, waar mogelijk, worden versterkt en beleefbaar gemaakt. Sinds 2008 beschikt de gemeente over een archeologische verwachtingenkaart voor heel Arnhem. De verwachtingenkaart geeft al in een vroeg stadium van planvorming globaal inzicht in de mate waarin archeologische resten in een gebied aangetroffen kunnen worden.
Conform de Erfgoedverordening geldt dat archeologisch onderzoek uitgevoerd moet worden als grondroerende werkzaamheden:
- in archeologisch waardevolle gebieden (buiten monumenten) dieper dan 40 cm-maaiveld reiken en groter zijn dan 50 m2;
- in gebieden met een hoge archeologische verwachting dieper dan 40 cm-maaiveld reiken en groter zijn dan 200 m2;. in gebieden met een middelhoge archeologische verwachting dieper dan 40 cm-maaiveld reiken en groter zijn dan 500 m2;
- in gebieden met een lage archeologische verwachting dieper dan 40 cm-maaiveld reiken en groter zijn dan 2000 m2.
Voor archeologisch waardevolle gebieden zijnde beschermde gemeentelijke of rijksmonumenten, geldt maatwerk. Voor rijksmonumenten beslist de Minister van OC&W. Gebieden die reeds onderzocht zijn en/of zijn vrijgegeven, zijn vrijgesteld van onderzoek. Aan het archeologische beleiddat in de verordening is verankerd, ligt de archeologische maatregelenkaart als basis.
Om de doelstellingen van het erfgoedbeleid te realiseren zetten we een aantal strategieën in:
- Behouden door ontwikkelen
- Behouden door beschermen
- Adviseren, stimuleren en verleiden
- Kennis verwerven en verspreiden
3.7 Sport-, Recreatie- En Spelen Beleid
In 2005 is de Sportnota "Sport over de breedte" vastgesteld. Het sportbeleid concentreert zich rond vijf thema's:
- 1. Samenhang tussen bewegingsonderwijs, sportbuurwerk en sportverenigingen met het doel meer mensen in beweging te krijgen;
- 2. Verbeteren van de kwaliteit van sportverenigingen, uitgaande van de cruciale rol van sterke sportverenigingen voor het sportaanbod in Arnhem;
- 3. Voldoende en kwalitatief goede sportaccommodaties: bestaande accomodaties aanpassen aan de huidige kwaliteitsnormen, goede spreiding van voorzieningen over de stad en nieuwe voorzieningen waar dat wenselijk is;
- 4. Topsport in de stad als het evenementen betreft;
- 5. Dienstverlening in de sport: ondersteuning van verenigingen, informatie en advies en belangenbehartiging.
In 2009 is de "Nota Ruimte voor de Jeugd (Spelennota) 2010-2020" vastgesteld. In vervolg daarop worden uitvoeringsplannen per wijk gemaakt. Voor dit plangebied wordt een inrichtingsplan gemaakt.
3.8 Economisch Beleid
De gemeente heeft haar economische visie en koers voor de middellange termijn vastgelegd in de Economische Agenda Arnhem 2015. De agenda stelt dat in de eerste plaats de basis op orde moet zijn. De gemeente wil daarom zorgen voor een gunstig ondernemingsklimaat door adequate dienstverlening te bieden en geschikte, goed bereikbare vestigingsplaatsen in een stimulerende economische omgeving. In de tweede plaats kunnen de sterke sectoren verder uitgebouwd. Het gaat dan om de verdere versterking als zesde kantorenstad van ons land, en het behalen van winst in de sectoren zorg & welzijn en toerisme & vrije tijd. Tot slot gaat de gemeente Arnhem extra werk maken van haar kansrijke economische clusters: energie- & milieutechnologie en mode & design. Dit zijn bedrijvensectoren, waarin Arnhem bijzonder is en die een sterke basis bieden om een regionale en nationale positie op te bouwen.
De Economische Agenda levert een bijdrage aan het vergroten van de aantrekkelijkheid van de stad en het tegengaan van de maatschappelijke tweedeling. De agenda bepaalt de gemeentelijke koers en is opgesteld na stadsgesprekken met ondernemers en onderwijs- en kennisinstellingen. De gemeente stimuleert de economische ontwikkeling en is regisseur van het samenspel tussen overheid, ondernemers, onderwijs en onderzoek. In de stadsgesprekken hebben de partners duidelijk gemaakt, wat zij gezamenlijk kunnen en willen doen om het ondernemingsklimaat te versterken.
Arnhem heeft relatief gezien een groot aantal arbeidsplaatsen (rond de 100.000), dat voor een belangrijk deel (ongeveer 35.000) wordt vervuld door niet-Arnhemmers. Het aandeel Arnhemmers met een lage opleiding en met beperkte kansen op de arbeidsmarkt is groot. De aanpak uit de Economische Agenda levert naast banen voor hoog en middelbaar opgeleiden, vooral ook banen voor lager opgeleide inwoners op.
3.8.1 Evenementen
In de nota Regels voor evenementen in Arnhem (maart 2010) zijn de randvoorwaarden vastgelegd waaronder evenementen in Arnhem kunnen plaatsvinden. Arnhem verwelkomt aantrekkelijke en goed georganiseerde evenementen en ondersteunt deze. Tegelijkertijd wil de gemeente voorkomen dat de evenementen onnodige overlast aan omwonenden of schade aan de natuur veroorzaken. Daarom zijn door het college regels vastgesteld en zijn terreinen – ook in de parken – aangewezen waar evenementen kunnen worden georganiseerd. Dit betekent niet dat er op andere locaties geen evenementen kunnen plaatsvinden, maar de randvoorwaarden waaronder zijn dan wel stringenter en worden per evenement via de evenementenvergunning geregeld.
- Sonsbeek-Ronde Weide;
- Sonsbeek-Grote Vijver (Boerderij);
- Sonsbeek-Tellegenlaan (Witte Villa);
- Zypendaal (gazon naast Kasteel);
- Sonsbeek, terrein plateau Steile Tuin;
- Sonsbeek, terrein tussen Bezoekerscentrum Sonsbeek en Watermuseum;
- Park Presikhaaf;
- Steenfabriek Meinerswijk;
- Steenfabriek Elden
Gelet op het ontbreken van het permanente karakter zijn de evenementen en festivals niet als zodanige activiteiten in het bestemmingsplan bestemd. De activiteiten kunnen worden toegestaan door middel van het evenementenvergunningenstelsel. Bij de vergunningverlening zal worden getoetst aan de in bovengenoemde nota vastgelegde Regels voor Evenementen. Bij het houden van evenementen moet het type evenement per locatie worden beoordeeld naar draagkracht, geluidbelasting, aantal mensen, hinder en dergelijke.
3.8.2 Wijkeconomie
Het stimuleren van 'werken in de wijk' oftewel wijkeconomie, zoals vastgelegd in de gelijknamige Nota Wijkeconomie (2001), blijft een belangrijk thema. De ontwikkeling van (kleinschalige) bedrijvigheid en werkgelegenheid levert een bijdrage aan de verbetering van de leefbaarheid en sociale samenhang in de wijk. In dit verband is het werken aan huis, binnen duidelijk beperkte kaders, toegestaan. Concreet betekent dit dat de gemeente actief blijft bij het stimuleren van woon-werkeenheden en het ontwikkelen van kleinschalige bedrijfsverzamelgebouwen in wijken, bedoeld voor bedrijven in de ambachtelijke bedrijvigheid en de persoonlijke, zakelijke en overige dienstverlening. In dat kader past ook het faciliteren van de bedrijvendynamiek als het gaat om startende bedrijvigheid en zelfstandigen zonder personeel (ZZP-ers). Tot slot richt wijkeconomie zich in samenhang met het detailhandelsbeleid eveneens op het behoud en de versterking van de winkel- en eventuele horecavoorzieningen in de wijk.
3.8.3 Kantoren
In de Nota Herijking Kantorenbeleid Arnhem 2008 – 2020 staat het herstel van het evenwicht in de kantorenmarkt centraal. Hiertoe wordt ingezet op hergebruik van langdurig leegstaande kantorenpanden, alsmede het beperken en faseren van nieuwbouwplannen. Nieuw kantorenprogramma wordt beperkt tot een gelimiteerd aantal strategische locaties in de stad (onder andere Arnhem Centraal, Rijnboog, Arnhems Buiten en IJsseloord II). Ontwikkeling van kantoren buiten deze locaties is in principe ongewenst.
3.8.4 Detailhandel
Met de nota Detailhandelsbeleid Arnhem: herijking 2008 is het beleid voor detailhandel geactualiseerd. Centraal in de nota staat hoe het beste op ontwikkelingen kan worden ingespeeld om Arnhem haar positie als belangrijk koopcentrum te laten behouden en hoe de positie kan worden versterkt. Tevens hoe een evenwichtig detailhandelsaanbod voor de consument in de binnenstad, de stadsdeelcentra, de buurt- en wijkcentra en op de perifere locaties kan worden behouden en opgebouwd. De beleidsuitgangspunten in het detailhandelsbeleid uit 2001 zijn niet gewijzigd. De belangrijkste aanbevelingen en actiepunten in de nota zijn:
- stimuleren van gebiedsprofielen voor de binnenstad;
- ontwikkelen van het Woonwinkelcentrum in Centrum Zuid;
- planologisch vastleggen van het themacentrum Wonen in Centrum Zuid;
- plannen voor Kronenburg begeleiden;
- uitbreiding van supermarkten in Arnhem Noord;
- stimuleren van de verplaatsing van detailhandel op bedrijventerreinen en solitaire locaties;
- stimuleren van de komst van gewenste detailhandel;
- onderzoek naar regionale en lokale koopstroomontwikkelingen;
- stimuleren en ontwikkelen van wijkeconomie.
Het is van belang – zeker in economisch mindere tijden en met continu veranderd consumentengedrag – dat er geïnvesteerd blijft worden in het up-to-date houden en waar nodig versterken van het bestaande winkelapparaat. Bovendien wordt het vestigen van ontbrekende en vernieuwende formules in de binnenstad gestimuleerd.
3.8.5 Horeca
De horecanota Gastvrij Arnhem (2005) geeft de uitgangspunten aan voor de gewenste ruimtelijke ontwikkeling ten aanzien van horeca. Hoofdlijn van de nota is de randvoorwaardenscheppende en faciliterende rol van de gemeente, zodat een evenwichtig aanbod van horeca ontstaat. Horecaontwikkeling is afgestemd op de functie van het gebied. De ontwikkeling van de attractieve stad vraagt om horecaontwikkeling met name in de binnenstad en omgeving. In de detailhandelgebieden (Kronenburg, Presikhaaf) heeft horeca vooral een belangrijke ondersteunende functie voor de detailhandel. Ook in de toeristische centra van de stad heeft de horeca een ondersteunende functie. In woonwijken heeft horeca een verzorgende functie. En langs de radialen heeft het een bovenwijkse of stedelijke functie.
Het gemeentelijk beleid krijgt mede gestalte door vergunningverlening en handhaving. Dit gebeurt integraal; dat wil zeggen dat de verschillende beleidsterreinen op elkaar worden afgestemd (bijvoorbeeld openbare orde en veiligheid, voedsel- en brandveiligheid, milieu, gezondheid). Zo ontstaat duidelijkheid voor de horecaondernemers en andere belanghebbenden. Daarnaast wil de gemeente een goede gesprekspartner zijn voor ondernemers en ontwikkelingen stimuleren.
3.9 Prostitutiebeleid
In de nota 'Van Rood naar Groen Arnhemse Prostitutie op weg naar normalisatie (2000)' is het Arnhems prostitutiebeleid vervat. De opheffing van het wettelijke bordeelverbod per 1 oktober 2000 was aanleiding voor het opstellen van dit beleid. Dit beleid is nog steeds van kracht.
Ten aanzien van de raamprostitutie, overige seksinrichtingen en de tippelprostitutie voert het gemeentebestuur van Arnhem een actief vestigingsbeleid. Het actief vestigingsbeleid bestaat uit de volgende elementen:
- concentratie van de raamprostitutie op één plek;
- het aan een maximum binden van het aantal ramen en werkplekken (120 en dat is een halvering van het aantal ramen en werkplekken ten opzichte van de voormalige raamprostitutielocatie in het Spijkerkwartier);
- het aan een maximum binden van het aantal overige seksinrichtingen op 8 in heel Arnhem, waarbij – overgangsrechtelijke situaties uitgezonderd - in elke wijk ( CBS- wijkindeling) maximaal 1 seksinrichting gevestigd mag zijn, ook worden hierbij beperkingen toegepast;
- concentratie van de tippelprostitutie.
Het gemeentebestuur bepaalt hiermee zélf de locatie waar deze vormen van prostitutie zich mogen manifesteren alsmede de omvang ervan en voorkomt hiermee dat de prostitutie zich ongecontroleerd over de stad uitspreidt. De gemeente wil hiermee voorkomen dat bepaalde vormen van prostitutie overlast voor de omgeving veroorzaken. Deze overlast zou kunnen ontstaan doordat er een concentratie van bijvoorbeeld privé-huizen in een bepaalde wijk ontstaat ( eerder zagen we immers dat vooral oudere wijken in Arnhem erg aantrekkelijk lijken te zijn voor de vestiging van seksinrichtingen) of doordat de prostitutiefunctie conflicteert met bepaalde andere functies.
In het plangebied is geen seksinrichting aanwezig en ook in het CBS-telgebied is geen seksinrichting aanwezig. In Arnhem mogen maximaal 8 seksinrichtingen zijn, waarbij er maximaal één seksinrichting per telgebied is toegestaan. Arnhem kent op dit moment 8 vergunde seksinrichtingen. Hierdoor is het onwaarschijnlijk dat een nieuwe aanvraag voor een seksinrichting zal worden gehonoreerd.
Hoofdstuk 4 Ruimtelijke- En Programmatische Aspecten Van De Ontwikkeling
4.1 Inleiding
De Gemeente Arnhem heeft voor de stad twee hoofdopgaven geformuleerd: vergroten van de aantrekkelijkheid van de stad, en tegengaan van de maatschappelijke tweedeling. Hieraan is invulling gegeven door middel van vier stadsprogramma's:
'Participatie en Werk', 'Aantrekkelijke Centrumstad', 'Wonen en Leefomgeving' en 'Zorgzame Stad'.
Deze vier stadsprogramma's zijn te vertalen naar functionele en ruimtelijke doelen en opgaven voor diverse beleidsectoren. In het kader van Project 3Noord zijn de volgende functioneel-ruimtelijke doelen, zoals die in verschillende gemeentelijke beleidsdocumenten zijn vastgesteld, relevant:
- Zorg en welzijn: bevorderen van het zelfstandig functioneren en kunnen participeren van bewoners met een beperking, vergroten van de toegankelijkheid van woon-, welzijns- en zorgvoorzieningen;
- Wonen: meer variatie en diversiteit in de woningvoorraad en speciale aandacht voor bijzondere doelgroepen waaronder mensen met een beperking;
- Groen, ecologie en landschap: versterking van de stedelijke hoofdgroenstructuur;
- Onderwijs: bereiken van een zo hoog mogelijke kwaliteit van het onderwijs, onder andere door het optimaliseren van de fysieke en sociale omgeving waarin educatie plaatsvindt;
- Sport: inzetten op een kwalitatief goede sportinfrastructuur.
- Economisch: versterking van de sector zorg en welzijn (Arnhem Care City) als één van de vijf geselecteerde speerpuntsectoren van bedrijvigheid en werkgelegenheid;
De herontwikkeling van het projectgebied 3Noord draagt in belangrijke mate bij aan de realisatie van de gemeentelijke, provinciale en rijksdoelstellingen op ruimtelijk en programmatisch gebied.
4.2 Ambities
Functioneel
Als functioneel/programmatisch concept heeft de gemeente Arnhem voor ogen dat op de locatie een sterke pool ontstaat in de sfeer van Arnhem Care City en het regionale concept Health Valley. Hierbij zijn diverse zorginstellingen betrokken, op het gebied van wonen, zorg, revalidatie en onderwijs voor mensen met een lichamelijke en/of verstandelijke beperking. Door de zorginstellingen wordt een hoog niveau van zorgverlening, dienstverlening, kennisopbouw en werkgelegenheid gerealiseerd. Dit heeft een uitstraling op stedelijk, regionaal én landelijk niveau.
Synergie is hierbij een sleutelbegrip. Er zijn al veel samenwerkingsverbanden tussen zorginstellingen. Zo werken Siza, RMC Groot Klimmendaal, De Onderwijsspecialisten en ROC Rijn IJssel ieder vanuit hun eigen expertise, kennis en professionaliteit samen met andere ketenpartners, hogescholen en universiteiten. Deze samenwerking is ondertussen uitgebreid met gespecialiseerde bedrijven op het gebied van medische technologie, domotica, ICT, persoonlijke alarmering, bouw, sanitair en logistiek. De combinatie van partners maakt meer mogelijk. De synergie kan verder uitgebouwd worden. De herstructurering van het plangebied kan hierbij een rol spelen. Het gebied moet uitgroeien tot een 'leerpark' in Arnhem. Deze ambitie sluit naadloos aan bij het gewenste imago van Arnhem als 'Care City'. Het leerpark wordt een praktijkomgeving waar bedrijfsleven, zorg en onderwijs samenwerken aan een continue verbetering van de zorg. Het GROW-huis dat nu al op Het Dorp is gevestigd, krijgt daarin een belangrijke plaats.
De mogelijke vestiging van onderdelen van het ROC Rijn IJssel op het terrein biedt kansen om in een intensieve samenwerking theorie en praktijk dichter bij elkaar te brengen en de kwaliteit van het onderwijs en dezorgverlening te verbeteren. De bestaande relatie tussen Het Dorp en NOC*NSF kan een permanent karakter krijgen door een voorziening te realiseren onder de noemer van sporthotel waarbij het ROC èn mensen met een beperking bij de exploitatie betrokken worden. De samenwerking tussen zorg en speciaal onderwijs kan als volgt gekarakteriseerd worden: jongeren leren bij SG Mariëndael, revalideren bij RMC Groot Klimmendaal, ontvangen buitenschoolse opvang, lopen stage, logeren in rolstoeltoegankelijke accommodaties of wonen bij Siza.
Gehandicapte sporters die trainingsprogramma's op Papendal doorlopen kunnen gebruik maken van de aanwezige care- en cure expertise en sportvoorzieningen binnen het projectgebied van 3Noord. Het samen (ROC, SG Mariendael, Siza) realiseren van praktijklokalen gaat meerwaarde opleveren wat betreft financiering en benutting. Hogere bezettingsgraden van (sport-) voorzieningen worden gerealiseerd door het medegebruik van bewoners van omliggende wijken. Het aantal cliënten van Het Dorp is reeds gedaald naar circa 200 door uitplaatsing naar kleinere locaties elders, ontstaat ruimte voor wonen voor mensen zonder beperking wat positief bijdraagt aan de beoogde participatie. Met de boogde herstructurering zal de locatie toegankelijker worden voor andere gebruikers en bewoners en zal de relatie met de omliggende wijken verstrekt worden. Kern van de ambitie voor de nieuwe ontwikkeling is dat “hier de beste kansen worden geboden om optimaal in de maatschappij te participeren voor mensen met en zonder beperking”.
Ruimtelijk
De vestiging van zorginstellingen heeft tot 'verstening' geleid. Bebouwing en verharding beslaan ruim 45% van het plangebied; Het groene casco is daardoor op een aantal plekken erg dun geworden.
De vernieuwing van het gebied wordt aangegrepen om dit casco 'op te dikken'. Het gaat daarbij in de eerste plaats om de ecologische hoofdstructuur, zoals de slenken en de verbindingszone tussen landgoed Mariëndaal en de stad. Want hoewel er in en rond Het Dorp tal van vogels, eekhoorns, egels, vossen en vleermuizen zijn aangetroffen, is het ecologisch potentieel hier groter.
Behoud en versterking van het groene casco heeft ook betrekking op oude cultuurlijnen, zoals de Amsterdamseweg, de Heijenoordseweg en het gebogen laantje naar landgoed Mariëndaal. Deze landschappelijke en recreatieve structuur definieert de 'kamers' waarbinnen nieuwe ontwikkelingen mogelijk zijn. Het is daarbij de uitdaging om het landschap 'tot in de woning' beleefbaar te maken. Het huidige contrast tussen rood en groen moet plaatsmaken voor het principe van verweving, het samenspel tussen reliëf, beplanting, zichtlijnen en architectuur.
De beleidsinzet is kwaliteitsvergroting van rood èn groen. Een meer compacte bebouwing en een versterking van de groene kwaliteit wordt voorgestaan. Het gebied 3Noord is onderdeel van de hoofdgroenstructuur en is een zogenaamde groene wig. Het studiegebied vormt een waardevolle overgangszone van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) in het westen naar de stadsnatuur in de stedelijke wijken ten oosten van het plangebied. De betekenis en kwaliteit van de locatie als onderdeel van de stedelijke hoofdgroenstructuur kan versterkt worden, evenals de ecologische en recreatieve functies en verbindingen in het gebied en de omgeving. De locatie is als landschappelijke zone ook een belangrijk element in de versterking van de belevingswaarde en identiteit van Arnhem. De stad streeft ernaar haar landschappelijke karakter als een van de pijlers van haar identiteit uit te dragen. Dit speelt op diverse schaalniveaus. Het betekent dat langs hoofdroutes zoals de Amsterdamseweg gestreefd wordt naar een aantrekkelijke presentatie van het groengebied.
De locatie biedt ruimte voor de ontwikkeling van stedelijke en bovenstedelijke (zorg)voorzieningen en dient daarmee de doelen zoals hiervoor genoemd. Met de herstructurering kan een betere ordening ontstaan en kan het gebied beter aan de woon-, zorg- en opleidingsfuncties voldoen. De gewenste ontwikkelingsrichting bestaat uit het realiseren van compacte bebouwing, in clusters die zijn ingepast in het groene casco (raamwerk). Het groene casco is hierbij de belangrijke drager voor de ontwikkelingen
.
Duurzame ontwikkeling
De ambities voor een duurzame ontwikkeling zijn hoog. Hierbij wordt uitgegaan van de Triple-P benadering (people – planet – prosperity) waarbij gezocht wordt naar een realistische balans tussen de volgende duurzaamheidsaspecten:
- Focus op de behoefte van de gebruiker en bewoner (people)
- Beperking van schadelijke milieueffecten en van uitputting van grondstoffen (planet)
- Vormgeven van een toekomstbestendige locatie met waardebehoud op lange termijn (profit/prosperity)
Voor het plangebied Het Dorp zijn deze duurzaamheidsaspecten vertaald naar een achttal bouwstenen voor de voorgenomen nieuwe ontwikkeling die hieronder nader zijn toegelicht.
- 1. Bereikbaarheid en toegankelijkheid
De toegankelijkheid en bereikbaarheid van de gebouwen wordt voor de bewoners gewaarborgd in het ruimtelijk ontwerp. De ontsluitingen en hellingen zijn afgestemd op de rolstoelgebruiker. Het mobiliteitsconcept is gebaseerd op het principe van gelijkwaardigheid (voetgangers hebben bijvoorbeeld niet de mogelijkheid om via een trap een kortere weg te nemen). Voor het parkeren wordt uitgegaan van geclusterde voorzieningen, deels op maaiveld, deels in een gebouwde voorziening voor een zorgvuldige inpassing in het plangebied. - 2. Voorzieningen
Buurtvoorzieningen als winkels, en sociale voorzieningen zijn opgenomen in de wijk, om het Dorp tot een robuuste wijk te maken. Ook recreatievoorzieningen gericht op de buurt zijn onderdeel van de sociale kwaliteit van het gebied. - 3. Gezondheid en comfort
Gezondheid is een centraal thema in het project Het Dorp. Voor de omgeving van de gebouwen komt dit tot uiting in het borgen en verder versterken van de landschappelijke en groene kwaliteiten van het plangebied. In de te ontwerpen woningen zullen de wensen op het gebied van gezondheid en comfort leidend zijn. Denk daarbij bijvoorbeeld aan een Lage Temperatuur Verwarming die zorgt voor een goed binnenklimaat. - 4. Beleving en gemak
Beleving van de natuur en landschap is door het groene karakter en het stevige landschappelijk casco een belangrijke waarde van het gebied. Deze beleving wordt ook doorgetrokken in de gebouwen, door de gebouwen open te ontwerpen en met doorkijken en zichtlijnen te spelen. Het landschap blijft zo bepalend en de gebouwen zijn 'te gast' in het groen. Gemak, oftewel gebruiksvriendelijkheid is uitgangspunt bij de toe te passen duurzame technieken in de gebouwen. - 5. Groen / ecologie
Het nieuwe ontwerp voor Het Dorp beoogt niet alleen behoud maar ook herstel en verhoging van de ecologische waarde van het hele gebied. Zo neemt het totaal verharde oppervlakte af. De groene en ecologische structuur functioneert als het kader waarbinnen de architectonische opgave gerealiseerd wordt, niet andersom. (zie ook paragraaf 5.7. - 6. Water
Het hemelwater wordt in de huidige situatie in het plangebied op eigen terrein geïnfiltreerd. Ook in de nieuwe situatie wal het hemelwater worden afgekoppeld en verwerkt op eigen terrein. (zie ook paragraaf 5.8. - 7. Materiaal
Elk bouwmateriaal heeft een bepaald milieueffect. Dit kan inzichtelijk worden gemaakt in een levenscyclusanalyse (LCA) waarbij alle effecten van de productie en het onderhoud van het desbetreffende product tijdens de hele levensduur mee wordt gewogen (uitgedrukt in milieuklasse).
Bij de materialisering van gebouwen kan hiermee rekening worden gehouden (bijv. door het kiezen van een minimaal te gebruiken milieuklasse). Ook is uitgangspunt om, waar mogelijk, lokale of regionale materialen te gebruiken. - 8. Energie
Het project 3Noord kiest bewust voor een duurzame ontwikkeling en is partner in het programma Energie Made in Arnhem. De mogelijkheden voor een duurzaam energieconcept zijn onderzocht en worden, parallel aan de uitwerking van de ontwerpen van de buitenruimte en de gebouwen, verder uitgewerkt. Naast energieconcepten is ook het programma Future Cities relevant. Dit gaat over het stedelijk klimaat (urban heat). Tussen de stad en het Veluwemassief bestaat een warmte-koude luchtstroom. Voor het stedelijk klimaat is deze luchtstroom van belang. De ruimtelijke geleding van groen en bebouwing in het plangebied van Het Dorp dragen hier op een positieve manier aan bij.
4.3 Ruimtelijke Opzet En Structuur
Het stuwwallandschap van de Veluwe is in de vorm van een aantal 'groene wiggen' verweven met het stedelijke gebied van Arnhem. Het plangebied van het project 3Noord waaronder Het Dorp maakt deel uit van de Groene wig West en behoort daarmee tot de stedelijke hoofdgroenstructuur. De herstructurering maakt een betere balans mogelijk tussen groene en rode functies en kwaliteiten.
De draagkracht van het gebied voor ontwikkeling wordt gevormd door de groene en landschappelijke kwaliteiten. Het groene casco vormt het integraal landschapsconcept. In het groene, landschappelijke casco wordt de ruimte voor de toekomstige vernieuwing van het gebied en ontwikkeling van de instellingen gedefinieerd. De grenzen van de fysieke groei worden daarmee vastgelegd. Het groencasco bezit de volgende kenmerken:
- Het groencasco voorziet in een ruimtelijke basisstructuur waarin ecologische, landschappelijke en recreatieve/gebruiksbelangen zijn veiliggesteld;
- De landschappelijke waarde van het totale gebied is hoog door het sprekende reliëf, het bos en individuele grote bomen en boomgroepen.In de planuitwerking worden deze waarden gerespecteerd en uitgebouwd;
- Het groencasco moet bereiken dat het gehele plangebied als 'bosachtig' wordt ervaren. Uitgekiende zichtlijnen en aaneengesloten boseenheden zijn hierbij middelen, naast het waarborgen van een zo aaneengesloten mogelijk bomendak in de functionele openbare ruimte. De beeldkwaliteit van alle inrichtingsingrepen dienen te passen in en bij het na te streven bosbeeld met plaatselijke open ruimtes;
- In het groene casco kan in een bosachtig dan wel boomrijk groen milieu, een bepaald programma ingevuld worden. De potentie voor het meest betekenisvolle deel van het groencasco is gelegen aan de zuidzijde van het plangebied, waar een ecologische overgang in oostwestrichting met Mariëndaal gerealiseerd kan worden. Om stevigheid en ecologisch functioneren te garanderen is een aaneengesloten gebied met een breedtemaat van minimaal circa. 70 m zonder verstorende onderbrekingen cruciaal, naast een inrichting met de juiste biotopen (zie hierna bij ecologische structuur). Hiertoe is het uitplaatsen van bepaalde bebouwing zoals o.a. de sporthal een belangrijke factor.
- Het groencasco bestaat verder uit boom- en boszones van de zuidelijke rand naar de groene zone langs de Amsterdamseweg. De dieper gelegen slenken met bosmassa op de hellingen zijn het meest sprekende deel hierin en kunnen een prominente plek krijgen in de beleving van het gebied. Hiertoe zijn uitgekiende zichtlijnen relevant ten einde de dramatiek van het reliëf te kunnen ervaren.
- Het plangebied ligt ruim ingebed in groene randen. De overgang naar het landgoed Mariendaal bestaat uit een landschappelijke boszone. De Amsterdamseweg heeft een groene inrichting in de vorm groenstroken, laanbomen en halfopen bosachtige randen, waardoor 'inkijk' en presentatie van het gebied wordt geboden. Het aangrenzende gebied rond Rosorum is een sprekend gebied met veel open groen en clusters van bomen. Deze openheid moet blijven en de lange sprekende zichtlijnen met vergezichten zijn hier zeer waardevol. Natuurlijke hoogteverschillen moeten worden benut zonder deze aan te tasten, en waar mogelijk wordt aangetast reliëf in oorspronkelijke of meer natuurlijke vorm hersteld.
figuur 8, ruimtelijke impressie
Positie in de stad en relatie met de omgeving
Het overheersende beeld en de beleving zijn 'bosachtig'. De bebouwingen van 3Noord en dus ook Het Dorp zijn daarom te typeren als “bebouwingen in het bos/groen”. Clustering van de bebouwing en samenhang met het groene casco zijn van groot belang. De relatie met de omliggende wijken is onderscheiden; er wordt geen fysieke bebouwingscontinuïteit gewenst. Wel zijn (verbetering van de) functionele relaties met de aangrenzende wijken nodig door middel van doorgaande verbindende routes en gebruiksrelaties (voorzieningen).
Stedenbouwkundig en landschappelijke zonering, structuur en verkavelingstypologie
Zonering
De bebouwingsopzet wordt bepaald door het groene (bosachtige) karakter van de locatie. Bebouwing is daarom gespreid en vormt tezamen een 'losse enclave'. Het gespreide bebouwingsbeeld is geen gelijkmatige spreiding, maar wordt geclusterd in een goede balans/verweving met de boom- en bosachtige elementen. De bebouwingsclusters krijgen structuur door de groepering aan plekken. Door een stelsel van routes en plekken worden de bebouwingsclusters tot een samenhangende 'enclave' gevormd.
Er wordt een zonering nagestreefd, die verloopt van intensief aan de zijde van de Amsterdamseweg naar extensief aan de zijde van Heijenoord. De functionele zonering betreft aan de noordzijde de concentratie/clustering van publieksaantrekkende functies en voorzieningen. In de overgangszone worden de woonfunctie en woonondersteunende voorzieningen beoogd. Aan de zuidzijde zijn extensieve vormen van wonen en (passief-) recreatieve voorzieningen passend.
Het bebouwingsbeeld heeft in elke zone eigen kenmerken:
- Aan de noordzijde gestapelde bebouwingsvormen. De onderlinge bebouwingsafstand moet worden afgestemd met de bebouwingshoogte/omvang en de ruimtelijke tussenmaat (die landschappelijk van karakter moet zijn). Daarom is deze zone ondanks een hoge gemiddelde bebouwingsdichtheid wat betreft de ruimtelijke beleving toch relatief open;
- De bebouwingsopzet van de middenzone betreft geclusterde groeperingen van halfopen lage bebouwingen;
- De bebouwingsopzet grenzend aan de zuidelijke zone sluit zoveel mogelijk aan op de bouwclusters uit de middenzone.
Deze zonering wijkt ten westen van de Heijenoordseweg af. Door het gekozen en deels al gerealiseerde concept van concentratie van bebouwingen in compacte en hoge bebouwingen zijn hier geen
kleinschalige bebouwingselementen meer gewenst. De inzet is om de verspreide bebouwingen op te heffen ten gunste van enkele grotere gecombineerde bouwvolumes, met een open, parkachtige middenruimte passend bij de grotere schaal van deze bebouwingen. Deze inzet zal een langjarig traject zijn, maar moet door een strategie met een aantal stadia/fasen worden geborgd.
Ruimtelijke concept
Het Dorp is nu een structuralistische compositie: de aaneenschakeling van woningen creëert de stedenbouwkundige structuur. De straten werden om de gebouwen gelegd, wat overbleef was bebouwing. Het nieuwe plan draait de volgorde om. Het groene casco vormt de basis van de bijzondere gewone wijk. De geomorfologische structuur vormt de fysieke onderlegger van het masterplan. De centrale vallei in het midden van Het Dorp wordt daarom weer doorgetrokken tot aan de Amsterdamseweg. Voorbijgangers kunnen zo genieten van het imposante beukenbos dat nu nog achter bebouwing schuil gaat . Routes worden aangelegd die het gebied in haar omgeving verankeren. Het groene casco en de routes definiëren de bebouwingsclusters die op een ontspannen manier in het landschap liggen.Het veld richting Rosorum houdt zijn open karakter. De vele hekken doen daar afbreuk aan. Het is daarom de bedoeling om de kinderboerderij in het midden van het veld te concentreren, zodat er een toegankelijke parkrand met bloemrijke velden en solitaire bomen ontstaat. Voor de volkstuintjes wordt in combinatie met de kinderboerderij een alternatieve locatie gezocht.
Het nieuwe Dorpsplein manifesteert zich als een 'balkon' naar de stad. Het is de spin in het web van wandel- en fietsroutes die Het Dorp met de omliggende wijken verbinden. Het plein is een compositie van enkele alzijdige gebouwen waarin dagelijkse voorzieningen zijn gevestigd, zoals het wijkknooppunt, een mini-market, kinderopvang en het café-restaurant. Bewoners en bezoekers parkeren hun auto onder het plein en wandelen vervolgens naar de zonnige parkeertuin op -_. Daar kunnen zij de hellingbaan en/of lift naar het plein nemen. Iedereen komt dus op het plein boven om vervolgens naar één van de woningen, voorzieningen of bedrijven te wandelen. Hierdoor ontstaat er 'traffic'. Dat is essentieel voor de levendigheid en sociale veiligheid in het gebied en voor de aanloop bij de publieksgerichte voorzieningen.
figuur 9, Dorpsplein
De gebouwen definiëren de pleinruimte met behoud van de zichtlijnen naar de prachtige omgeving. De kleinere volumes bestaan uit maximaal drie lagen met een kap (3+). Zij refereren aan de menselijke schaal en geven rugdekking aan het gezellige terras dat heerlijk op de zon ligt. Vanaf hier is het uitzicht over het veld met de kinderboerderij en volkstuintjes prachtig. Omgekeerd moet het uitzicht vanuit het veld naar het plein ook harmonisch zijn. De volumes langs de Amsterdamseweg hebben daarom een getrapte opbouw, vier lagen met een kap (4+) aan het veld en zeven lagen met een kap (7+) in de tweede lijn. Dit spelen met hoogte en rooilijn is kenmerkend voor alle bebouwing langs de Amsterdamseweg. Hier geen wandvorming, maar een ritme van losse objecten en clusters in het landschap waar het karakteristieke reliëf weer beleefbaar wordt gemaakt. De afstand tussen de gebouwen varieert van 30 tot 60 meter, zodat er brede zichtlijnen tot diep in het gebied ontstaan. De hogere bebouwing is zodanig geprojecteerd dat het beeld van groen en bos dominant blijft en de bouwhoogte niet de boomgrens overschrijdt.
Het Dorpsplein ligt op de kruising van de nieuwe Dreef en Wentel. In de 'oksel' van deze routes ligt het maaiveld een flink stuk lager. Dit biedt de kans om dichtbij de drukste plek van Het Dorp een besloten tuin te maken, bijvoorbeeld voor het kinderdagverblijf. Het thema 'druk versus rust' is kenmerkend voor de omgeving van het plein, want ook de kinderboerderij en volkstuintjes zijn voorzieningen die het centrum compleet maken. Plein en veld maken samen het hart van Het Dorp: rood én groen, yin én yang.
Binnen het groene casco ontstaan verschillende gebieden met elk een eigen sfeer en karakter. Het Dorpsplein en de Dorpsbrink vormen de schakels in het netwerk van fiets- en wandelroutes dat het gebied in haar omgeving verankert. De golvende lijnvoering lijkt te refereren aan een _9e eeuws landgoed, maar komt vooral voort uit de wens om alle routes voor rolstoelers en fietsers toegankelijk te maken. De routes zoeken als het ware de weg van de minste weerstand, met prachtig curves en zichtlijnen als resultaat. Wandelaars en fietsers hebben het primaat in Het Dorp, de auto is er te gast. Het masterplan voorziet in een nieuwe oost-west verbinding die de ruggengraat van het gebied gaat vormen. Deze nieuwe Dreef loopt over de bestaande voetgangersbrug en schakelt verschillende sferen aan elkaar: het open veld, het nieuwe Dorpsplein, de bosrijke vallei, de nieuwe Dorpsbrink en verder richting landgoed Mariëndaal. Zo ontstaan er drie oost-west verbindingen in de groene wig: Amsterdamseweg, de nieuwe Dreef en de route over de Tra die op termijn vooral een wandel- en fietsroute zal worden.
De Dreef biedt ter hoogte van het Dorpsplein een prachtig uitzicht over het veld met de kinderboerderij. Door het aanwezige hoogteverschil kan de route niet recht worden doorgetrokken, maar nemen wandelaars, rolstoelers en fietsers de zig-zag naar beneden. Zij kunnen ook gebruik maken van de Wentel. Deze deels bestaande route leidt met een sierlijke boog naar het Dorpsplein, vanwaar men richting de Dorpsbrink of naar het tunneltje onder de Amsterdamseweg kan wandelen of fietsen. De nieuwe Wentel is daarmee dé verbinding tussen Sterrenberg, Het Dorp en Heijenoord. Het maakt het Dorpsplein tot de uitgelezen plek voor voorzieningen en bedrijvigheid die zich niet alleen richten op de bewoners van Het Dorp, maar ook voor de buren interessant zijn.
Het plan biedt aan kinderen uit Sterrenberg een veilige fietsroute naar de populaire Heijenoordschool. Zij kunnen gebruik maken van het tunneltje onder de Amsterdamseweg om vervolgens bij het Dorpsplein de Dreef op te fietsen. Ter hoogte van de Dorpsbrink slaan zij af naar de nieuwe Wildbaan die in het verlengde van de Gentiaanstraat ligt. Op die manier ontstaat er een logische en veilige route naar school. Dat is ook prettig voor Het Dorp. Dit alledaagse fietsverkeer draagt bij aan de gewenste levendigheid in het gebied. Hopelijk verleidt het ouders bovendien om eens wat vaker de auto te laten staan. Dat is een eerste vereiste om de verkeerssituatie rond de school te verbeteren. De gemeente doet daarnaast onderzoek naar aanvullende maatregelen, bijvoorbeeld in de vorm van een zoen & zoef circuit.
Voorts voorziet het plan, naast de realisering van een hoofdnet voor wandelaars en fietsers, in de aanleg van recreatieve natuurpaden. Ook deze paden voldoen aan de toegankelijkseis; de helling is nooit steiler dan 5%. Ze leiden bewoners en bezoekers als vanzelf naar de mooiste plekjes in het gebied, zoals het speelveld aan de Tra, de waterbekkens in de vallei en de kinderboerderij en volkstuintjes op
De nieuwe Dreef verbindt het Dorpsplein en de Dorpsbrink met elkaar. Ook de Dorpsbrink vormt een schakel in het wandel- en fietsnetwerk, maar het contact met de stad is hier minder. De locatie is vooral interessant als 'stepping stone' tussen Het Dorp, RMC Groot Klimmendaal en de scholen ten westen van de Heijenoordseweg. Een vestiging van ROC Rijn IJssel is hier de gedroomde kandidaat, omdat studenten en docenten letterlijk de verbinding tussen deze instellingen leggen. Het markante gebouw op de brink geldt daarom als een reservering voor het ROC of een vergelijkbare functie. Dit alzijdige gebouw bestaat uit zeven lagen met een kap (7+) en manifesteert zich als een solitair object tegen de verbrede bosrand. Parkeren wordt in of onder het volume opgelost, zodat de ruimte rondom het gebouw echt openbaar is.
Alle nieuwe gebouwen volgen de karakteristieke hoogtelijnen van de voormalige landgoederen en accentueren het reliëf: hoger langs de Amsterdamseweg, lager richting de Tra. Dit is goed te zien rondom de centrale vallei. Op de kop bij de Amsterdamseweg is er ruimte voor een duurzaam icoon van zeven lagen met een kap (7+). Tussen Heijenoordseweg en Tra ligt een bosvilla van vier lagen met een kap (4+). Langs de vallei liggen de Tuinen. Dit zijn mini-buurtjes met woningen en nevenfuncties op een gemeenschappelijk erf. De woningen bestaan uit maximaal drie lagen met een kap (3+), maar omdat het maaiveld afloopt verdwijnen ze als het ware in het parkbos. De Tuinen hebben een fijnmazige verkaveling met paden en doorkijkjes die de groene dooradering benadrukken. Parkeren wordt binnen de buurtjes opgelost, waarbij er langs openbare routes nooit achterkanten ontstaan
Bebouwingshoogte en oppervlak
Het bebouwingsoppervlak wordt aangegeven door de mogelijkheden in de bebouwingsclusters.
De maximale bouwhoogte is afhankelijk van de zonering zoals hierboven aangegeven. Als algemeen uitgangspunt geldt dat vanwege het beeld van de groene wig en het doorlopende bomendak, bebouwing onder de kruinhoogte van volgroeide bomen blijft (22- 25 meter). In geval van meerdere bouwlagen zoals in de hogere bebouwing aan de Amsterdamseweg (duurzaam icoon) wordt dit aangetoond met projecties/inmetingen.
Bebouwingstypologie
Vanwege de nagestreefde bosachtige sfeer voor het gehele terrein is de manier waarop bebouwing is opgezet en de manier waarop buitenruimtefuncties worden vormgegeven van grote invloed.
In het bestemmingsplan en het nog op te stellen beeldkwaliteitplan is, respectievelijk wordt, uitgegaan van de volgende principes ten aanzien van de bebouwing:
- Compacte 'footprint' en benutten mogelijkheden van stapeling;
- De omvang van bebouwingen (de schaal/'korrel') mag een doorgaande beleving van de bossfeer niet blokkeren;
- Clusters hebben aan alle zijden een representatieve gevel (geen 'achterkanten') waarbij er wel verschil mag zijn tussen openbare en privé/collectieve delen van de gevels;
- Clusters kennen geschakelde bouwmassa's. Deze hebben indicatief een lengte van 25 meter, er worden geen straatwanden gecreëerd;
- Clusters hebben zoveel mogelijk interne buitenruimte. Hoofdbouwmassa's zijn aan de randen van de clusters gesitueerd, buitenruimte aan de binnenzijde van de clusters;
Buitenruimten
De omgeving waarin zich de bebouwing bevindt, moet als 'bosachtig' worden ervaren. Het gaat daarbij ook om buitenruimtefuncties zoals wegen en paden, autoparkeren, fietsenstalling, logistiek, openbare pleinen en plekken. Dit impliceert specifieke oplossingen, waarvan de volgende elementen in principe noodzakelijk zijn:
- Door de situering van bomen/boomgroepen wordt bijgedragen aan de vorming van een 'bomendak';
- De parkeerfunctie moet in grote mate buiten beeld blijven.
- Verhardingen en grootschalige open plekken zoveel mogelijk worden voorkomen;
Recreatieve kwaliteit en gebruikswaarde
Het gebied is openbaar toegankelijk. De recreatieve kwaliteit is gebaseerd op de landschappelijke kwaliteit van de groene ruimte: zij biedt aanleiding voor verblijf, ontmoeten en sportieve recreatie.
De recreatieve gebruiksruimte moet onderdeel zijn van de op te stellen plannen. Routes voor fietsers en voetgangers tussen de omliggende woonwijken en de centrale ontsluiting van de nieuwbouw moeten logisch aansluiten en hebben een hoogwaardige inrichting en functioneel en ecologisch goede verlichting. De aansluitpunten voor deze verbindingen zijn de Amsterdamseweg ter hoogte van de Bauerstraat, de Hertshoornstraat en de Gentiaanstraat. Voor voetgangers en minder validen loopt door de park- en bosstructuur ook een onverlicht padennetwerk met een goede aansluiting op de mindervalide route binnen landgoed Mariëndaal.
Bestaande (volks)tuincomplexen in de oostelijke parkzone (nabij Rosorum) blijven behouden.Onderzoek is gewenst naar mogelijke samenwerking tussen deze (volks)tuincomplexen en de volkstuin in het plangebied van Het Dorp. Vanuit de doelstelling van wisselwerking en integratie kan dit een kans zijn.
Het gebied biedt een evenwichtige verdeling van veilige, formele en informele speel- en ontmoetingsruimte in spreiding en kwaliteit voor de verschillende doelgroepen. Per hectare netto woongebied zal 300m2 (= 3%) moeten worden gereserveerd voor speelruimte. Voor de drie doelgroepen (0 t/m 6 jaar, 7 t/m 12 jaar en 13 jaar en ouder) worden loopafstanden tot aan de speelvoorzieningen aangehouden. De speelvoorzieningen hebben de vorm van spelaanleidingen (passend in een bosachtige omgeving). Bij het ontwerpen en realiseren van speelplekken wordt rekening gehouden met medegebruik van de doelgroep met een beperking.
Plekken en langzaam verkeerroutes
Op stads(deel)niveau zal een aantal routes en plekken worden gecreëerd of verbeterd:
- De hoofdfietsverbinding tussen Sterrenberg en Heijenoord (vanaf het tunneltje) moet worden verbeterd en als toegangsroute voor 3Noord worden ingericht.
- De uitstraling van het tunneltje (veiligheid, onderhoud) dient te worden verbeterd;
- De verbindingen met Heijenoord via de Hertshoornstraat en de Gentiaanstraat moeten worden verbonden met de hoofdroutestructuur
- Vanuit Rosorum moet een (wandel)padenstelsel worden aangelegd naar Mariëndaal, aanhakend op de routestructuur door 3Noord.
Het Dorp kan 'de spin in het web' van Arnhem-West worden. Om dat te bereiken zal het wandel- en fietsnetwerk fors worden uitgebreid. Fietsers van oost (stad) naar west (landschap) krijgen de keuze uit verschillende routes, langs de Amsterdamseweg óf door de groene wig. Deze routes zijn voor iedereen toegankelijk. Dit eenvoudige principe heeft verregaande consequenties. Rolstoelers en fietsers overbruggen een helling van maximaal 5%. Een toegankelijk wandel- en fietsnetwerk bestaat daarom uit golvende lijnen die de hoogtelijnen in het veld volgen en de huidige rechthoekige structuur van Het Dorp doorsnijden.
De Heijenoordseweg is en blijft een cruciale verbinding van noord (Sterrenberg) naar zuid (Heijenoord). De vernieuwing wordt aangegrepen om het aantal aansluitingen op de weg te verminderen en de resterende aansluitingen en oversteken veilig vorm te geven. Het is daarnaast de bedoeling om aantrekkelijke wandel- en fietsroutes tussen het tunneltje onder de Amsterdamseweg en de Hertshoornstraat en Gentiaanstraat te realiseren. Ook deze routes volgen het reliëf en zijn dus voor iedereen toegankelijk. De gemeente onderzoekt de mogelijkheden om van het tunneltje een prettige verbinding te maken.
Het nieuwe netwerk keert het gebied 'van binnen naar buiten'. De situering van voorzieningen volgt diezelfde logica. Deze worden niet verstopt in het plangebied, maar komen op het kruispunt van wandel- en fietsroutes die Het Dorp met de rest van Arnhem verbinden. Het nieuwe Dorpsplein ligt op zo'n kruispunt. Hier komen publieksgerichte voorzieningen voor inwoners van Het Dorp én de omliggende wijken. De nieuwe Dorpsbrink ligt ook op zo'n kruispunt en wordt een 'stepping stone' tussen Het Dorp en de instellingen ten westen van de Heijenoordseweg.
Ecologische structuur
Het planontwerp moet een betere ecologische verweving tussen bestaande en nieuwe groengebieden tot stand brengen. Het ecologisch raamwerk is robuust, versnippering van groen moet worden voorkomen.
De basis van de ecologische structuur bestaat uit het bestaande biotoop oud beukenbos aan de zuid- en westzijde, bosbeplanting langs de Heijenoordseweg, aan de oostzijde van het complex en in de slenken.Naar het oosten toe gaat het gesloten bos over in een biotoop van bloemrijke droog grasland, weiden en tuinen met boom en struweel beplanting. De bebouwing is een biotoop op zich.
Het is het leefgebied van diverse bestaande bijzondere en beschermde diersoorten, zoals de groene- en grote bonte specht, de ransuil en diverse vleermuissoorten. Daarnaast is er potentie voor de doelsoorten zwarte specht en eekhoorn. Bij de bebouwing zal rekening worden gehouden met voorzieningen voor specifieke stadsnatuur, zoals vleermuizen.
Een verlichtingsplan zal een zonering laten zien van onverlicht in de boszones en beperkte verlichting in de parkzone. In de woon- en gebruiksgebieden staat voorkomen van strooilicht voorop.
Bij mogelijke verstoring van leefgebieden zal initiatiefnemer een ontheffing op basis van Flora en Faunawet moeten aanvragen. Dit is gekoppeld aan maatregelen om effecten te voorkomen of te beperken. Bij de toevoeging van beplanting wordt aangesloten op de Potentieel Natuurlijke Vegetatie van het droog wintereiken beukenbos.
4.4 Programma
De herstructurering van het gebied 3Noord is een langjarig traject. De komende jaren zal verder invulling worden gegeven aan de planontwikkeling van de verschillende delen en locaties. In de Gebiedsvisie Noord3 is het beoogde programma op hoofdlijnen aangeduid.
Het programma is daarmee richtsnoer voor de verdere planuitwerking, maar biedt flexibiliteit voor toekomstige ontwikkelingen. In het geval daar fundamentele afwijkingen ontstaan van het programma op hoofdlijnen, dient het kader te worden bijgesteld en opnieuw te worden vastgesteld door de gemeenteraad van Arnhem.
De flexibiliteit in het programma en de toedeling daarvan naar gebieden, stelt eisen aan de wijze van planuitwerking. Duidelijke randvoorwaarden over het groene casco, de situering en inbedding van bebouwing, de ontsluiting en parkeeroplossingen maken de gewenste flexibiliteit van het programma en toedeling naar gebieden mogelijk.
Het programma op hoofdlijnen is afgeleid uit onder meer de Motiveringsnotitie.
Onderstaand programma is uitgangspunt voor de planuitwerking. Indien bepaalde genoemde programmatische onderdelen niet tot realisatie komen, is deze ruimte inzetbaar voor andere functies onder de voorwaarde dat deze passen in het ontwikkelingsconcept van 3Noord zoals in de Motivatienota is omschreven. Hierbij wordt het totale volume van onderstaand programma als maximum volume gehanteerd.
Het programma op hoofdijnen voor Het Dorp bestaat uit:
- Wonen: in totaal wordt circa 36.500 m2 b.v.o.; aan woningen gerealiseerd; Hiervan is een substantieel voor de zorg bestemd;
- Voorzieningen en werken: wijkknooppunt, ahoed, fysiotherapie, detailhandel, horeca, kinderdagverblijf, dagbesteding: circa 7.750 m2 b.v.o.;
- Reservering: long stay, ROC, kantoor, detailhandel en horeca en een kenniscentrum (TTC), samen 13.000 m2 bvo.
Het ruimtelijk planconcept voor 3Noord op basis van het programma op hoofdlijnen zal worden getoetst en worden uitgewerkt binnen de kaders van de hierna volgende ruimtelijke randvoorwaarden.
Het projectgebied is in de Integrale Milieuvisie 2008-2011 aangeduid als Gemengde Groene Zone. Deze gebiedsvisie gaat uit van de aanduiding Stadswijk. Dit doet recht aan de beoogde functie van het gebied (gemengd gebied voor regulier wonen, zorgwonen, zorg en onderwijs) en is nodig om de beoogde ontwikkeling te realiseren. Hierbij wordt vooruitgelopen op de gebiedstypering in de ontwerp structuurvisie Arnhem 2020.
Het in dit bestemmingsplan opgenomen woningbouwprogramma is in overeenstemming met de in stadsregionaal verband gemaakte afspraken in het kader van Kwalitatief Woningbouwprogramma 3 (KWP3) van de provincie Gelderland.
4.5 Verkeer En Vervoer
Een groot deel van de verkeersstructuur in de wijk wordt nieuw aangelegd. De autoverbinding tussen het oostelijk en westelijk deel van de wijk via de Jachthoornlaan komt te vervallen. Vanwege de verblijfsfunctie blijft het snelheidsregime 30 km/uur. Er vinden wijzigingen plaats van de ontsluiting van de wijk op het omliggende wegennet. De belangrijkste verkeersader is de Amsterdamseweg. Momenteel takt de wijk via de Heijenoordseweg en de Jachthoornlaan aan op deze weg. In oostelijke richting wordt een T-aansluiting toegevoegd die een directe ontsluiting geeft van de nieuwe centrumfuncties van de wijk. De bestaande T-aansluiting wordt nieuw aangelegd en ontsluit vooral de woonfuncties in dit deel van de wijk. Het bushaltepaar op de Amsterdamseweg wordt mogelijk verschoven naar de zone tussen beide aansluitingen omdat ook de centrumfuncties naar het oosten opschuiven. De beide aansluitingen liggen in elkaars nabijheid en worden als één geheel ontworpen. Verkeerslichten zijn hierbij niet nodig. Het westelijk deel van de wijk houdt zijn bushalte op de Heijenoordseweg. Tussen deze halte en het oostelijk deel van de wijk wordt een directe langzaamverkeersroute aangelegd, deels via de bestaande brug over de slenk. Deze route wordt in westelijke richting vervolgd als recreatieve fiets-/voetgangers- verbinding richting park Mariëndaal.
De aansluitingen op de Heijenoordseweg worden deels verplaatst. Ze zijn van een andere orde dan die op de Amsterdamseweg.
In het plangebied is aan de zuidwestkant in het verlengde van weg Tra een nieuw wegdeel geprojecteerd, waarvoor de realisering van een zoen-en-zoef zone voor de hier gelegen school in onderzoek is.
Hoofdstuk 5 Milieu- En Omgevingsaspecten
5.1 Inleiding
In dit hoofdstuk worden de beperkingen gegeven die van belang kunnen zijn bij de ruimtelijke ontwikkelingen in het plangebied. De op de kaart aangegeven contouren en straalpaden kunnen beperkingen opleggen aan het gebruik van bepaalde locaties. Het is echter ook mogelijk dat oplossingen worden gevonden door ter plaatse maatregelen te treffen of randvoorwaarden op te nemen in milieuvergunningen. De contouren hebben dus met name een signalerende functie voor eventuele nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen.
5.2 Geluid
Het adviesbureau DGMR heeft in opdracht van Project 3Noord een akoestisch onderzoek uitgevoerd ten behoeve van het op te stellen bestemmingsplan 3Noord/Het Dorp. Dit rapport dateert van 4 november 2011 met rapportnummer V.2011.1270.00.R001.
Het akoestisch onderzoek gaat in op de geluidsbelastingen ten gevolge van het weg- en railverkeerslawaai op de toekomstige geluidsgevoelige bestemmingen. De geluidsbelastingen worden getoetst aan de grenswaarden uit de Wet geluidhinder en het gemeentelijke beleid.
Conclusie Wegverkeerslawaai
De geluidsbelasting van de gezoneerde Amsterdamseweg overschrijdt de voorkeurswaarde van 48 dB voor wegverkeerslawaai. De geluidsbelasting die conform het geluidsbeleid van de gemeente Arnhem incidenteel toelaatbaar is wordt niet overschreden.
Het aanbrengen van een dunne deklaag op de Amsterdamseweg levert afhankelijk van het type, een reductie op van 3 tot 4 dB. Deze reductie is niet voldoende om binnen het gehele plangebied te voldoen aan de voorkeurswaarde. Deze maatregel is wel voldoende om de geluidsbelasting in het plangebied te reduceren tot maximaal 53 dB. Dit houdt in dat na het treffen van deze maatregel geen aanvullende indelingseisen meer noodzakelijk zijn op grond van het geluidsbeleid van de gemeente Arnhem.
Inmiddels is het betreffende wegvak uitgevoerd in stil asfalt. Aanvullende indelingseisen zijn niet noodzakelijk. Om het oprichten van de geluidgevoelige bebouwing mogelijk te maken zal nog wel een hogere grenswaarde procedure gevolgd moeten worden.
Conclusie Railverkeerslawaai
De geluidsbelasting afkomstig van het spoor voldoet ter plaatse van het plangebied aan de voorkeurswaarde van 55 dB voor railverkeerslawaai. De geluidsbelasting bedraagt maximaal 53 dB.
Railverkeerslawaai levert op grond van de Wet geluidhinder en het Arnhemse beleidsplan geluid dan ook geen belemmeringen voor de realisatie van het plan.
5.3 Luchtkwaliteit
Het adviesbureau DGMR heeft in opdracht van het Centraal bureau SIZA een onderzoek naar de luchtkwaliteit uitgevoerd ten behoeve van het op te stellen bestemmingsplan 3Noord/Het Dorp. Dit rapport dateert van 26 januari 2011 met rapportnummer M.2010.0914.01.R001.
Het doel van het onderzoek is om vast te stellen of het plan in betekende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging van de omgeving (NIBM-toets). Daarnaast zal een toets aan de grenswaarden uit de Wet Milieubeheer worden uitgevoerd.
Uit het onderzoek volgt dat de bijdrage van het plan 80 µg/m3 bedraagt voor NO2 en 0.23 µg/m3 voor PM10. Deze toenames zijn lager dan de 3% van de grenswaarde voor NO2 en PM10. Dit wil zeggen dat het plan in niet betekende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging van de omgeving.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening zijn de concentraties NO2 en PM10 langs de meest maatgevende weg langs het plangebied, de Amsterdamseweg, in kaart gebracht. De concentraties langs deze weg voldoen aan de gestelde grenswaarden uit de Wet Milieubeheer.
Conclusie lucht
Uit bovenstaande kan worden opgemaakt dat luchtkwaliteit geen belemmering vormt voor de realisatie van het plan.
5.4 Hinder
Binnen het plangebied 3Noord/Het Dorp komen de bestemmingen 'Gemengd' en 'Wonen' voor naast de bestemmingen 'Bos' en 'Groen-Park'. Bij de bestemming 'Gemengd' gaat het om maatschappelijke voorzieningen zoals gezondheids- en welzijnszorg, onderwijs en kinderopvang maar ook detailhandel en kleinschalige bedrijvigheid. Binnen de bestemming 'Wonen-1' komt kleinschalige bedrijvigheid ook voor. Op basis van de VNG brochure bedrijven en milieuzonering (2009) gaat het bij kleinschalige bedrijvigheid hoofdzakelijk om milieucategorie 1 en 2 inrichtingen.
In de VNG brochure bedrijven en milieuzonering is een tabel opgenomen voor verschillende bedrijfscategorieën met hierin aangegeven de richtafstand ten opzichte van woningen. De richtafstand is de afstand waardoor een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en een milieugevoelige functie als wonen anderzijds kan worden gecreëerd.
In deze VNG brochure wordt een onderscheid gemaakt in woningen binnen een woongebied of woningen binnen een gemengd gebied (wonen naast werken).
Het plangebied kan worden getypeerd als een gemengd gebied. Binnen het gebiedstype gemengd gebied geldt voor milieucategorie 1 bedrijven/inrichtingen ten opzichte van woningen geen richtafstand. Voor milieucategorie 2 bedrijven geldt een richtafstand van 10 meter.
Bij ontwikkelingen binnen de richtafstand kan gemotiveerd van deze afstand worden afgeweken. De huidige en toekomstige inrichtingen/bedrijven binnen het plangebied vormen geen belemmering voor de ontwikkelingen.
Conclusie
Vanuit hinder zijn er geen belemmeringen voor dit bestemmingsplan.
5.5 Geur
Binnen en in de directe omgeving van het plangebied zijn geen industriële bedrijven waarbij geur een rol speelt.
Conclusie
Vanuit geur (van industriële bedrijven) zijn er geen belemmering voor dit bestemmingsplan.
5.6 Externe Veilgheid
Binnen het plangebied bevinden zich geen risicovolle activiteiten. Daarnaast ligt het plangebied niet binnen het invloedsgebied van een risicovolle activiteit.
In de omgeving van het plangebied ligt het spoor waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. De transporten veroorzaken geen 10-6 PR contour. Daarnaast ligt het plangebied buiten de 200 meter - het zogenaamde invloedsgebied van het groepsrisico - van het spoor waarbinnen bij ontwikkelingen een verantwoording van het groepsrisico moet plaatsvinden.
Conclusie
Binnen het plangebied bevinden zich geen risicovolle activiteiten. Het plangebied ligt daarnaast niet binnen het invloedsgebied van een risicovolle activiteit.
5.7 Groen En Ecologie
5.7.1 Beschrijving van de groenstructuur
In het Groenplan is aangegeven dat het plangebied 3Noord/Het Dorp onderdeel is van de Groene Wig West waar ook het landgoed Mariëndaal onder valt. De wig sluit aan op de Veluwe dat onderdeel is van de Ecologische Hoofdstructuur en een Natura-2000 gebied. Het op het complex aanwezige groen is daarom dus structureel groen.
Het Dorp is gelegen in een oud landschap wat deels nog herkenbaar is door een centrale slenk een oud beukenbos, lanen en open landschappelijke ruimtes. De huidige bebouwingsvlakken van Het Dorp hebben echter weinig gebruik gemaakt van de oorspronkelijke landschappelijke structuur. Een groot deel van dit landschap en het reliëf is verdwenen of ligt verstopt en is daardoor niet zichtbaar vanaf de entree. Er zijn aaneengesloten bebouwingsoppervlaktes met cultuurlijke beplanting en een diversiteit aan infrastructuur. Door deze versnippering is de ecologische waarde beperkt.
De toegankelijkheid voor de bewoners van Het Dorp en omliggende wijken is onduidelijk. De oostelijke parkzone van het complex het Dorp met dierenweide, hertenkamp en volkstuinen is onderdeel van het dagelijks uitloopgebied van de wijk Heijenoord. De slenk en de Tra zijn in de zomertijd een natuurlijke speelzone voor skatende kinderen. De aansluiting naar de noordelijke wijken Burgemeesterswijk en Hoogkamp liggen verstopt evenals de aansluiting met landgoed Mariëndaal.
5.7.2 Beschrijving van bestaande natuurwaarden
Zoogdieren
In Het Dorp zijn aan de westzijde foeragerend de eekhoorn (tabel 2), vos (tabel 1) en egel (tabel 1) waargenomen. In 2010 is geen vaste verblijfplaats van de eekhoorn aangetroffen. De oude bomen binnen het plangebied vormen wel een potentiële verblijfplaats voor de eekhoorn.
Vleermuizen
In Het Dorp zijn foeragerend de gewone dwergvleermuis, de ruige dwergvleermuis, laatvlieger, de gewone grootoorvleermuis en een Myoot spec. (allen tabel 3) waargenomen. Van de gewone dwergvleermuis (30 expl.) en de laatvlieger (5 expl.) zijn in een flatgebouw centraal in het plangebied kraamverblijfplaatsen aangetroffen. Van de andere soorten zijn geen verblijfplaatsen aangetroffen.
Vogels
In Het Dorp zijn foeragerende jaarrond beschermde vogels waargenomen waaronder de buizerd, de huismus, de gierzwaluw en de randuil. Van de huismus zijn twee locaties met territoriumgedrag waargenomen wat aangeeft dat er in de nabijheid van het plangebied 2 nesten aanwezig zijn.
In Het Dorp zijn daarnaast de volgende categorie 5-soorten waargenomen: blauwe reiger, boomklever, boomkruiper, bosuil, glanskop, grauwe vliegenvanger (1 paar), grote bonte specht, koolmees en pimpelmees. Van de bosuil is geen vaste verblijfplaats aangetroffen.
De zwarte specht is waargenomen in het oude bos op Mariëndaal, buiten het plangebied.
Overige soorten
Er zijn binnen Het Dorp geen beschermde soorten waargenomen van andere soortgroepen zoals vaatplanten of reptielen.
5.7.3 Beschrijving ontwikkeling
Groenstructuur
In het Groenplan is aangegeven dat het plangebied een aaneengesloten parkgebied moet vormen dat toegankelijk is voor omliggende wijken om extensief te recreëren waarbij de landschappelijke context versterkt wordt. Het rood moet roder worden en het groen groener. Het landgoedkarakter, de zichtlijnen, panorama's, het reliëf, de bomenlanen, bossages en (bloemrijke) weiden zijn belangrijke elementen.
Het nieuwe groencasco van 3 Noord/Het Dorp voorziet in een ruimtelijke basisstructuur waarin ecologische, landschappelijke en recreatieve/gebruiksbelangen veilig zijn gesteld. De geomorfologische structuur vormt de fysieke onderlegger voor de ontwikkeling. Het groencasco moet bereiken dat het gehele plangebied als 'bosachtig' wordt ervaren. Uitgekiende zichtlijnen en aaneengesloten boseenheden zijn hierbij middelen, naast het waarborgen van een bomendak in de functionele openbare ruimte. De beeldkwaliteit van alle inrichtingsingrepen passen in en bij het na te streven bosbeeld met plaatselijke open ruimtes. De slenk met bos in het midden van het plangebied wordt richting de Amsterdamseweg doorgetrokken. Het oostelijke deel van het plangebied wordt meer open gemaakt waarbij de bestaande kinderboerderij meer centraal in een park met solitaire bomen en bloemrijke weides komt te liggen. De hoogteverschillen in het landschap zijn dan vanaf de Amsterdamseweg meer te ervaren.
Er is een extensieve vorm van recreatie mogelijk in het park en in het bos met wandel en fietspaden. De bestaande Tra wordt een fiets- en wandelroute. Verder zijn er een formele speelruimte, een volkstuinencomplex, een kinderboerderij, een dorpsbrink en een dorpsplein.
Groenbalans
Zoals in het Masterplan opgenomen wordt aan de zuidzijde van het plangebied 3 Noord/Het Dorp ongeveer 2 ha nieuw parkbos aangelegd. Er komt meer bos dan dat er bos gekapt wordt. Per saldo betekent dit meer groenoppervlak en meer bomen.
Groenbalans | Huidige situatie | nieuwe situatie |
Bomen | 2.366 stuks | 2.450 stuks (2.300 bestaande en 150 nieuwe) |
Oppervlak groen | 92.0000 m2 | 112.000 m2 |
De groenbalans vormt de basis voor de verdere uitwerking van het Masterplan.
Natuurwaarden
Het planontwerp moet een betere ecologische verweving tussen bestaande en nieuwe groengebieden tot stand brengen. Het ecologisch raamwerk is robuust, versnippering van groen moet worden voorkomen. De potentie voor het meest betekenisvolle deel van het groencasco is gelegen aan de zuidzijde van het plangebied, waar een ecologische overgang in oost-westrichting met Mariëndaal gerealiseerd kan worden. Om stevigheid en ecologisch functioneren te garanderen is een aaneengesloten gebied met een breedtemaat van minimaal circa 70m zonder verstorende onderbrekingen cruciaal, naast een inrichting met de juiste biotopen. Hiertoe is het amoveren of verplaatsen van bepaalde bebouwing zoals de sporthal een belangrijke factor.
Daarnaast bestaat de ecologische structuur uit het bestaande oude beukenbos aan de zuid- en westzijde en bosbeplanting langs de Heijenoordseweg, aan de oostzijde van het complex, en in de slenken. Het is het leefgebied van diverse bijzondere en beschermde diersoorten, zoals de zwarte specht, de groene- en grote bonte specht, de ransuil en diverse soorten vleermuizen.
Voor specifiek stadsnatuur zal bij de bouw rekening worden gehouden door het aanbrengen van verschillende voorzieningen waaronder voorzieningen voor vleermuizen. Een verlichtingsplan zal een zonering laten zien van het niet verlicht zijn in de boszones en een beperkte verlichting in de parkzone. In de woon- en gebruiksgebieden staat voorkomen van strooilicht voorop.
Gebiedsbescherming EHS en Natuurbeschermingswet 1998
Het plangebied 3Noord/Het Dorp ligt buiten de EHS maar binnen een straal van 2 km van het Natura 2000-gebied Veluwe. Er zijn binnen het plangebied geen soorten aanwezig die gekwalificeerd zijn voor het Natura 2000-gebied Veluwe.
Gezien het karakter van de werkzaamheden is er geen sprake van effecten op de habitattypen. Tijdelijke effecten zijn, gezien de afstand tot het Natura 2000-gebied Veluwe, wel mogelijk tijdens de sloop van bestaande panden en de bouw van nieuwe panden. Gezien de ruimtelijke scheiding van de twee ontwikkelingsgebieden en het Natura 2000-gebied Veluwe door bestaande infrastructuur (Amsterdamsweg) vallen eventuele verstorende effecten weg door de bestaande verstorende factoren. Er is met zekerheid geen aantasting van de instandhoudingsdoelen van de kwalificerende habitattypen.
Soortbescherming: Flora- en faunawet 2002
Binnen de ontwikkeling van 3Noord/Het Dorp worden gebouwen gesloopt en bomen en struiken verwijderd. De activiteiten kunnen effect hebben op bestaande natuurwaarden. Dit geldt met name voor de verblijfplaats van de gewone dwergvleermuis, de huismus, vliegenvanger, laatvlieger en broedvogels in het algemeen.
De ontwikkeling voorziet in een duidelijke zonering van groen en bebouwing. Het areaal groen zal gaan toenemen. Met aandachtspunten bij de inrichting, in de vorm van compensatie en mitigatie en een aangepaste werkwijze, zijn negatieve effecten te voorkomen. Er zal in het plangebied en in de directe omgeving voldoende leef- en verblijfsgebied aanwezig blijven voor de aanwezige beschermde soorten.
Soortgroep | Maatregelen (mitigatie) |
Zoogdieren | Geen aantasting van het leefgebied van de eekhoorn, mits vooraf controle van te kappen bomen door een ter zake kundige op het gebied van zoogdieren. |
Vleermuizen | Voorafgaand aan de aantasting van de verblijfplaats van de gewone dwergvleermuis en de laatvlieger in flatgebouwen, kraamverblijven inpassen in de nieuwbouw in overleg met een ter zake kundige op het gebied van vleermuizen. Tenminste 1 kraamverblijf in elk van de 11 ontwikkelclusters inpassen. |
Broedvogels tijdens broedseizoen | Geen aantasting van verblijfplaatsen voor vogels tijdens broedseizoen mits uitvoering buiten broedseizoen |
Broedvogels, Jaarrond beschermd | Voorafgaand aan de aantasting van verblijfplaatsen van de huismus verblijven inpassen in de nieuwbouw in overleg met een ter zake kundige op het gebied van vogels. Tenminste 5 verblijven voor de huismus inpassen in elk van de volgende ontwikkelclusters: de Dorpsbrink, het Dorpsplein, de tuinen aan de vallei. |
Broedvogels, Categorie 5 | Geen aantasting van de verblijfplaatsen van de grauwe vliegenvanger door de bomen in en rondom het territorium te behouden. Wanneer bomen moeten worden geveld, moet dit gebeuren onder begeleiding van een ter zake kundige op het gebied van vogels. |
Overige soorten | Zorgplicht |
5.7.4 Conclusie en aanbevelingen
- Groenstructuur: Het groencasco van 3Noord/Het Dorp voorziet in voldoende mate in een ruimtelijke basisstructuur waarin ecologische, landschappelijke en recreatieve/gebruiksbelangen veilig zijn gesteld.
- Groenbalans: Deze is positief, voor zowel het saldo bomen als het saldo oppervlakte groen. In de verdere planuitwerking moet de groenbalans worden bewaakt.
- Natuurwaarden: Het planontwerp moet een betere ecologische verweving tussen bestaande en nieuwe groengebieden tot stand brengen. Het ecologisch raamwerk is robuust, versnippering van groen moet worden voorkomen.
- Flora- en faunawet: Voor het weghalen van een vleermuisverblijf is een ontheffing nodig. Door een zorgvuldige planning van de werkzaamheden en voldoende mitigatie, zal er in het plangebied en in de directe omgeving voldoende leef- en verblijfsgebied aanwezig blijven voor de aanwezige beschermde soorten. Er wordt daarmee voldaan aan de zorgplicht en er worden geen verbodsbepalingen overtreden.
Wanneer er toch een verstoring van leefgebieden plaatsvindt, moet initiatiefnemer een ter zake kundige op het gebied van ecologie inschakelen. Mogelijk moet er dan een ontheffing op basis van de Flora- en Faunawet worden aangevraagd. Dit is gekoppeld aan de onder 'soortbescherming' benoemde mitigerende maatregelen om effecten te voorkomen of te beperken.
Bronnen:
- Natuurtoets Het Dorp, Mariëndael en Groot Klimmendaal. Concept. Tauw. 17 april 2009.
- Resultaten en effectbeoordeling ecologisch onderzoek Project 3 Noord. Tauw. 4 februari 2011.
- Aanvullend veldonderzoek. Project 3 Noord, Arnhem. Ekoza. 27 mei 2011.
- Project 3 Noord. Gebiedvisie. Gemeente Arnhem. 16 november 2011.
- Het nieuwe dorp. Een bijzondere gewone wijk. Masterplan. 18 november 2011.
- MER structuurvisie Arnhem, definitief , Arcadis 17 november 2011
5.8 Water
5.8.1 Beschrijving van de watersystemen in het plangebied
De locatie is gelegen op de flank van een stuwwal welke deel uitmaakt van de Stuwwal Zuidoost Veluwe. Op het terrein is hierdoor een aanzienlijk hoogteverschil aanwezig. De hoogte van het maaiveld verloopt van ca. 40,0 m + NAP aan de zuidzijde naar ca. 61,0 m + NAP aan de noordzijde.
Oppervlaktewater
Binnen het plangebied en in de directe omgeving is geen oppervlaktewater aanwezig.
Grondwater
De globale stromingsrichting van het diepe grondwater is noord-zuid, vanaf de Veluwe richting de Betuwe. Het plangebied is gelegen in de rand van de stuwwal. Gevolg van deze ligging is dat er in de bodemopbouw grote variatie kan voorkomen zoals leem- en of grindlagen. De richting van de grondwaterstroom en de grondwaterstanden kunnen lokaal dan ook variëren. Exacte gegevens van grondwaterstanden zijn niet aanwezig. Wel is bekend dat deze meer dan 20 meter onder het maaiveld ligt. Omdat het grondwater in het plangebied zich over het algemeen op een diep niveau bevindt wordt het gebied, voor het infiltreren van regenwater in de bodem, als kansrijk bestempeld.
Speciale aandacht verdient een oud smeltwaterdal. Dit stroomdal is enkele tientallen meters breed en is een aantal meters lager gelegen dan de omgeving. De bodemopbouw van het dal bevat veel grind en leemlagen waardoor er op kleine afstand grote verschillen in grondwatersituaties kunnen voorkomen.
Regen- en afvalwatersysteem
In de huidige situatie wordt het hemelwater binnen het plangebied op eigen terrein geïnfiltreerd. Alleen het afvalwater wordt afgevoerd naar het gemeentelijk rioolstelsel in de Heijenoordseweg.
5.8.2 Watersystemen in de toekomstige situatie
Oppervlaktewater
Ook in de nieuwe situatie is geen oppervlaktewater aanwezig.
Grondwater
De bodem in het plangebied is dermate heterogeen dat de aanwezigheid van leemlagen zelfs na uitvoering van een onderzoek niet geheel uitgesloten kan worden. Geadviseerd wordt dan ook om later in de planvorming, wanneer de geplande ondergrondse delen bekend zijn, aanvullend bodemonderzoek uit te voeren naar het voorkomen van leemlagen.
Door de leemlagen kan plaatselijk een schijngrondwaterspiegel ontstaan. Dit schijngrondwater is in het plangebied mogelijk van groot belang voor de aanwezige flora en fauna. De aanwezige leemlagen mogen dan ook niet beschadigd worden.
Regen- en afvalwatersysteem
Ook in de nieuwe situatie moet het regenwater worden afgekoppeld en verwerkt op eigen terrein. Uit het uitgevoerde geo-hydrologisch onderzoek (Arcadis, opdrachtnummer C01023.000159) blijkt dat de grondwaterstand en de doorlaatbaarheid van de bodem zeer goede kansen geeft voor infiltratie van hemelwater. Uitgezonderd de plekken waar zich leemlagen voordoen.
Het hemelwater afkomstig van de Amsterdamseweg infiltreert gedeeltelijk in de berm en gedeeltelijk via zakputten.
5.8.3 Conclusie en aanbevelingen
Overleg met het waterschap
De waterparagraaf is ter informatie opgestuurd naar het waterschap Rijn & IJssel. Het waterschap heeft aangegeven geen aanvullingen te hebben.
5.9 Bodem
Beschrijving bodemkwaliteit in het plangebied
Voor het bestemmingsplangebied 3Noord/Het Dorp is als eerste met behulp van het bodeminformatiesysteem van de gemeente Arnhem een inventarisatie uitgevoerd naar de bekende (mogelijke) gevallen van ernstige bodemverontreiniging binnen het betreffende plangebied.
Daarnaast is een inventarisatie uitgevoerd naar alle beschikbare bodemkwaliteitgegevens en historische gegevens in het plangebied. Daarbij is gebruik gemaakt van het bodeminformatiesysteem van de gemeente Arnhem en zijn de volgende documenten geraadpleegd:
- Vooronderzoek Bodem conform NEN-5725, Locaties Het Dorp, Groot Klimmendaal en Veluwestraat 120 (BOOT, documentnr.: P10-0512-002, 20 juni 2011),
- Notitie impact resultaten bodemonderzoek op economische uitvoerbaarheid (BOOT, projectnr.: P10-0512, 2 april 2012).
Uit de inventarisatie blijkt dat binnen het plangebied diverse bodembedreigende (historische) activiteiten zijn uitgevoerd. Daarnaast zijn er ondergrondse brandstoftanks aanwezig en/of aanwezig geweest. Op een aantal van deze verdachte plaatsen is reeds bodemonderzoek uitgevoerd. Ook op onverdachte plaatsen, met name t.b.v. bouwaanvragen, is bodemonderzoek uitgevoerd. Er zijn voornamelijk geen tot lichte verontreinigingen in de grond aangetroffen. Op een enkele plaats is een sterke bodemverontreiniging in de grond aangetroffen. Het grondwater is gezien de diepte (> 5 m-mv) vaak niet onderzocht. Het plangebied is niet volledig onderzocht en de meeste onderzoeken zijn niet meer actueel (ouder dan 5 jaar). Direct grenzend aan het bestemmingsplangebied zijn geen grondwaterverontreinigingen.
Voorts is uit de inventarisatie gebleken dat binnen het plangebied 3Noord/Het Dorp de volgende (mogelijke) gevallen van ernstige bodemverontreiniging aanwezig zijn:
Deellocatie | BISnr. | Aangetoond of potentieel geval | Omschrijving |
De Laar | Potentieel | Vetafscheider, mogelijk verontreiniging met minerale olie. | |
Jachthoornlaan 2 | 0619 | Aangetoond | Sterke restverontreiniging in de grond met minerale olie, na sanering (voldoende in beeld). |
Jachthoornlaan 1a / ong (locatie “Barenbrug”) | 0101 | Potentieel | Grond sterk verontreinigd met lood, zink , PAK en minerale olie. Mogelijk asbest in bodem/puin. |
Trafo “Dreef” | mogelijk verontreiniging met minerale olie en PCB. | ||
Trafo “Wildbaan” | mogelijk verontreiniging met minerale olie en PCB. | ||
Trafo “Jachthoornlaan” | mogelijk verontreiniging met minerale olie en PCB. |
Conclusie en aanbevelingen
Vanuit de bodem zijn ten aanzien van de ruimtelijke planprocedure geen belemmeringen:
- De geïnventariseerde en getoetste bodemgegevens geven in deze fase van de ontwikkeling voldoende inzicht in de bodemkwaliteit van het plangebied. De algehele bodemkwaliteit is globaal bekend en de plaatsen waar nog specifiek bodemonderzoek nodig is (overig terreindeel en mogelijke gevallen van ernstige bodemverontreiniging) zijn bekend.
- Er worden geen financiële belemmeringen voor de ontwikkeling vanwege bodemsanering verwacht omdat in de plannen rekening is gehouden met de kosten voor een eventuele sanering.
In voorbereiding op de uitvoering van de plannen moet een actueel (veld)bodemonderzoek conform NEN-5740 uitgevoerd worden, met daarin aandacht voor de (mogelijke) gevallen van ernstige bodemverontreiniging. Op basis van de onderzoeksresultaten kan vervolgonderzoek en eventueel sanerende maatregelen noodzakelijk zijn. Beoordeling van het (veld)bodemonderzoek, eventuele vervolgonderzoek en eventuele sanerende maatregelen vindt dan plaats in het kader van het (bouw)-omgevingsvergunningenspoor en/of Wet bodembeschermingspoor.
5.10 Archeologie En Cultuurhistorie
5.10.1 Archeologie
Het plangebied ligt op de zuidflank van de stuwwal van Arnhem. Deze is in de voorlaatste ijstijd (370.000-130.000 jaar geleden) ontstaan toen landijs zich vanuit het noorden naar Nederland bewoog. Langs de randen werd grond opgestuwd tot hoefijzervormige lobben. De stuwwal is opgebouwd uit zand en grind van de Rijn, die voor de landijsbedekking een meer noordelijke loop had. Met de vorming van de stuwwal werd de Rijn gedwongen een meer westelijke loop te nemen. De doorbraak van de stuwwal bij Nijmegen en Arnhem is toen ontstaan. Gedurende de laatste ijstijd bereikte het landijs Nederland niet meer. Wel was de bodem permanent bevroren. Sneeuw- en smeltwater konden niet in de bodem wegzakken en stroomden van de stuwwalhelling, daarbij (smeltwater)dalen uitslijtend. Deze manifesteren zich nu als droge dagen of beken. Door de koude omstandigheden en weinige vegetatie had de wind vrij spel. In de lage delen en luwten van de stuwwal werd fijner zand afgezet, aangeduid als dekzand. Zandverstuivingen traden ook weer in de middeleeuwen op, veroorzaakt door ontbossing. De bodem kenmerkt zich als een holtpodzolgrond. Deze is grofzandig met een uiteenlopend leemgehalte. De toplaag wordt gevormd door een 20-30 cm dikke A-horizont, al dan niet verploegd. Daaronder bevindt zich een even dikke B-horizont die het moedermateriaal (gestuwde Rijnafzettingen) afdekt. De B-horizont en overgang met het moedermateriaal vormen archeologisch relevante niveaus.
Verstoring van de bodem heeft plaatsgevonden tijdens de bouw van Het Dorp. Onbekend is echter hoe diep en welke gevolgen dit voor eventueel aanwezige archeologische waarden heeft gehad. Ontgrondingen hebben niet plaatsgevonden.
Bij de bouw van Het Dorp zijn tientallen scherven uit de ijzertijd (800-200 v. Chr.) aangetroffen. Het handelt hier om dik, ruwwandig aardewerk. Iets noordelijker, aan de overzijde van de Amsterdamseweg, zijn een bronzen bijl uit de bronstijd (2000-800 v. Chr.) en grafurnen uit waarschijnlijk de ijzertijd gevonden. Zuidelijk van Het Dorp, aan de Hoogstedelaan-Klingelbeekseweg, heeft zojuist een archeologische opgraving plaatsgevonden. Geomorfologisch is de situatie daar vergelijkbaar met het plangebied 3Noord/Het Dorp. De oudst aangetroffen waarden gaan hier terug tot het mesolithicum (8000-5000 v. Chr.). Met name uit de ijzertijd zijn veel sporen gevonden, waaronder een uitgebreid nederzettingsterrein. De flank van de stuwwal was vanwege de biodiversiteit een goede vestigingslocatie; dat zien we terug in de tientallen vindplaatsen die hier aanwezig zijn. In het neolithicum (5000-2000 v. Chr.) bevond de bewoning zich meer noordelijk, op de randen van een groot erosiedal. Hier vinden we ook een groot aantal grafheuvels, veelal liggend nabij nederzettingen. Vanaf de midden bronstijd (1500-1100 v. Chr.) vond een zuidelijke verschuiving plaats.
Conclusie
Vanwege de landschappelijke en archeologische gegevens geldt voor het plangebied een hoge archeologische verwachting. Er is reeds een bureauonderzoek voor het plangebied opgesteld. Geconcludeerd is dat op de locaties van nieuwe bodemingrepen een verkennend en karterend onderzoek nodig is, ook rekening houdend met de aanwezigheid van moeilijk op te sporen steentijdarcheologie. Hieruit moet blijken of vervolgonderzoek nodig is. Het booronderzoek doet ook uitspraken over de noodzaak tot archeologisch onderzoek (bijvoorbeeld een archeologische begeleiding) bij de sloop van gebouwen waar geen herbouw plaatsvindt. Deze conclusie, in samenspraak met de gemeente Arnhem tot stand gekomen, wordt overgenomen. Het is zaak om het booronderzoek zo spoedig mogelijk uit te voeren, zodat in een vroeg stadium duidelijk is of en waar nog een vervolgopgave geldt.
De archeologische maatregelenkaart toont voor het plangebied een gedifferentieerde verwachting (laag en middelhoog). Het bureauonderzoek geldt als een verdere detaillering van de verwachting, dus is de hoge verwachting voor het hele plangebied leidend, hetgeen tot uitdrukking komt in het opnemen van de dubbelbestemming 'Waarde-Archeologie (hoge verwachting) op de plankaart en in de regels.
De maatregelenkaart toont tevens een archeologisch waardevol gebied, de locatie van de vondst van ijzertijdscherven. Hiervoor geldt dat verdere omgang hiermee uit het booronderzoek moet blijken.
5.10.2 Cultuurhistorie
In Hoofdstuk 2 is een beschrijving van de historische ontwikkeling van het plangebied gegeven.
Het gebied behoort van oudsher tot de groene, beboste strook aan de noordzijde van Arnhem, waar al vroeg een reeks van buitenplaatsen werd gebouwd. Eén van de eerste vermeldingen van het gebied dateert uit omstreeks 1400, wanneer 'het goed Heyenoord' in bezit is van het klooster Mariëndaal. Ook op een kaart uit 1630 staat de buitenplaats 'Heijeoort' vermeld. De Heijenoordseweg, alsmede de verbindingsweg tussen Heijenoord en Mariëndaal zijn duidelijk te zien op een kaart uit 1874, maar zijn waarschijnlijk reeds eerder aangelegd. Het buitenhuis zelf lag aan de zuidwestkant van de Heijenoordseweg, net buiten het plangebied. Het werd – nadat het enige tijd dienst gedaan had als jeugdherberg - in de Tweede Wereldoorlog verwoest. Mogelijk omvatte Heijenoord ook een deel van het gebied ten oosten van de Heijenoordseweg, ook al weten we dat er aan de Amsterdamseweg op deze hoogte tenminste nog een herenhuis moet hebben gestaan.
De laatste vijftig jaar heeft het gebied zich echter ontwikkeld tot 'zorggebied'.
Al in de jaren zeventig en tachtig vonden de eerste kleine veranderingen plaats. In de jaren negentig vond een grote renovatie plaats en werden vele woningen vergoot.
Met de komst van de Johanna Stichting in de jaren vijftig en Het Dorp in de jaren zestig heeft Arnhem zich geprofileerd als dè plek waar lichamelijk gehandicapten worden gerevalideerd, geschoold en gehuisvest.
Cultuurhistorische karakteristieken
Het onderzochte gebied maakt al vele eeuwen deel uit van een reeks buitenplaatsen, landgoederen en herenhuizen, die zich vanuit Arnhem richting de Veluwe uitstrekt. Ondanks het feit dat het gebied de laatste vijftig jaar is bebouwd, heeft het zijn groene karakter behouden. Dit groene 'gesloten' karakter (met veel bomen) wordt versterkt door de groene 'open' gebieden aan de west- en oostzijde van het terrein. Waardevol zijn de nog zichtbare sporen van het voormalige landgoed Heijenoord. Ook de Heijenoordseweg zelf, alsmede enkele oude (beuken-)bomen in het gebied zijn belangrijke elementen die herinneren aan de historische situatie van voor 1950.
Het Dorp
Hoewel de stichting van een voorziening voor mindervalide in het begin van de jaren zestig niet uitzonderlijk was, ook in andere plaatsen kwamen dergelijke onderkomens tot stand, kreeg Het Dorp landelijke bekendheid door de spraakmakende wijze waarop een groot deel van de stichtingskosten werden vergaard. Dit gebeurde in 23 uur durende door Mies Bouwman gepresenteerde televisie-uitzending. Deze gebeurtenis was uniek in Nederland. Nooit eerder was er op deze, toen nog nieuwe wijze, zo massaal geld ingezameld voor een goed doel. De actie Open Het Dorp neemt dan ook een belangrijke plaats in de televisiegeschiedenis van ons land in.
Vernieuwend voor die tijd was eveneens de algehele opzet van Het Dorp – een woongemeenschap bestaande uit zelfstandige woningen met een voorzieningencentrum. Deze opzet is zeer consequent doorgevoerd. Dit blijkt bijvoorbeeld uit het gebruik van de straatnamen (iedere woning een eigen adres). Het stedenbouwkundig plan en de architectuur werden ontworpen door het bekende architectenbureau Van den Broek en Bakema. Opvallend was de wijze waarop gebruik werd gemaakt van het geaccidenteerde terrein waarbij hoogteverschillen zodanig werden gebruikt dat het leek alsof er alleen maar laagbouw kwam te staan. Een hoogteaccent vormde het personeelsgebouw bij het centrale voorzieningencentrum. Karakteristiek voor het complex, en feitelijk ook voor de periode waarin het complex tot stand is gekomen, is het gebruik van binnenstraten, overdekte 'winkel'-straten en de geschakelde structuur van de woningen.
De architectuur van het complex is typerend voor die van de jaren zestig van de twintigste eeuw. De gebouwen zijn zakelijk, sober en doelmatig vormgegeven, hetgeen zich onder andere uit in rechthoekige vormen en platte daken. Het gebruik van eenvoudige materialen (baksteen en beton) en de doorgaans lage plafondhoogte van de woningen zijn indicaties dat er zuinig (goedkoop) gebouwd moest worden. Het Kerkelijk Kultureel Centrum (KKC) is het enige gebouw uit de jaren zestig op het terrein dat niet door Van den Broek en Bakema is ontworpen. Het bevat enkele bijzondere interieurelementen.
Behalve de cultuurhistorische waarde van Het Dorp als geheel zijn er in het gebied ook nog enkele losse objecten te vinden, die een bepaalde cultuurhistorische waarde vertegenwoordigen. Het gaat hierbij om de grote gedenksteen op De Dorpsbrink, de eerste steen aan de Jachtweg en de buste van Klapwijk bij gebouw De Sleutel.
In het plangebied bevinden zich geen beschermde monumenten.
Waardering
Het plangebied is cultuurhistorisch waardevol als onderdeel van de reeks buitenplaatsen en landgoederen, die zich vanuit Arnhem richting de Veluwe uitstrekt. Het groene karakter, sporen van voormalig landgoed Heijenoord en de Heijenoordseweg hebben grote cultuurhistorische waarde.
De cultuurhistorische waarde van Het Dorp is groot, met name wat betreft de ontwikkeling van de gehandicaptenzorg in Nederland in het algemeen en die in Arnhem in het bijzonder. De stichting van Het Dorp was een belangrijke versterking van het gebied (en de regio) als zorggebied voor mindervalide. De televisiemarathon zorgde tevens voor een landelijke bekendheid. De algehele opzet van Het Dorp is voor die tijd vernieuwend te noemen. Ook zijn er in het gebied enkele losse objecten te vinden, die een bepaalde cultuurhistorische waarde vertegenwoordigen (gedenksteen, eerste steen en de buste van Klapwijk).
De architectuurhistorische waarde van Het Dorp is gering, enerzijds vanwege het matige materiaalgebruik, anderzijds vanwege de in Nederland veel voorkomende vormgeving. Wel zijn er nog enkele objecten aanwezig die een bepaalde kunsthistorische waarde vertegenwoordigen (interieurelementen in het Kerkelijk Kultureel Centrum: de gevelsteen en het kunstwerk in de hal, de altaartafel, de twee lage houten stoelen, de kandelaar en de twee wandkleden.).
De stedenbouwkundige waarde van Het Dorp is redelijk tot groot. Dit komt mede door de optimale benutting van de geaccidenteerdheid van het terrein, het lage horizontale karakter van de bebouwing (met een enkel verticaal element) en het gebruik van binnenstraten, overdekte 'winkel'-straten en 'geschakelde' woningen. De ensemblewaarde is groot te noemen mede doordat het complex in een korte bouwtijd als één geheel (en nagenoeg door één bureau) is ontworpen.
Ondanks diverse aanpassingen en renovaties is Het Dorp gaaf te noemen en als zodanig nog steeds duidelijk herkenbaar als zijnde één geheel. Wel zijn er in de loop der jaren diverse aanpassingen gedaan, die de stedenbouwkundige structuur nagenoeg onaangetast hebben gelaten. Een uitzondering op de gaafheid betreft het interieur van de bebouwing dat in de meeste gevallen drastisch is veranderd.
De zeldzaamheidswaarde van RMC Groot Klimmendaal en Het Dorp kan bestempeld worden als redelijk.
Conclusie
Ten aanzien van het Dorp is er een spanningsveld tussen de vastgestelde cultuurhistorische waarden en de in dit bestemmingsplan mogelijk gemaakte toekomstige plannen voor het gebied. De bebouwing voldoet niet meer aan de huidige eisen van zorg en huisvesting, terwijl juist het realiseren van goede huisvesting voor gehandicapten en een goede integratie in de samenleving ooit het uitgangspunt was.
De cultuurhistorische waarde is echter meer gelegen is in de betekenis die Het Dorp voor de ontwikkeling van de gehandicaptenzorg in Nederland heeft gehad dan in de fysieke verschijningsvorm ervan. Aan dit aspect zal bij de verdere uitwerking aandacht moet worden besteed.
Hoofdstuk 6 Planbeschrijving En -Verantwoording
6.1 Inleiding
In de voorgaande hoofdstukken is ingegaan op de bestaande situatie, het relevante beleid, de ontwikkelingen in het plangebied en de milieu- en omgevingsaspecten. De informatie uit deze hoofdstukken is gebruikt om keuzes te maken bij het opstellen van het bestemmingsplan: de verbeelding (plankaart) en de regels. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de opzet van dit bestemmingsplan. Daarnaast worden de gemaakte keuzes op de verbeelding en in de regels verantwoord. Dat betekent dat er wordt aangegeven waarom bepaalde bestemmingen zijn aangewezen en waarom bepaalde bebouwing acceptabel is.
6.2 Opzet Van De Regels
In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De Standaard voor vergelijkbare bestemmingsplannen 2008 (SVBP2008) is verplicht.
De Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2008 maakt het mogelijk bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op een zelfde manier worden verbeeld. Vergelijkbare bestemmingsplannen leiden tot een betere dienstverlening en tot een effectievere en efficiëntere overheid.
Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit planregels en bijbehorende plankaart waarop de bestemmingen zijn aangegeven. Deze plankaart kan zowel digitaal als analoog worden verbeeld. De plankaart en de planregels dienen in samenhang te worden bekeken.
De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:
- 1. Inleidende regels (begripsbepalingen en wijze van meten);
- 2. Bestemmingsregels;
- 3. Algemene regels (o.a. afwijkingen);
- 4. Overgangs- en slotregels.
6.2.1 Inleidende regels
Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied en bevatten:
Artikel 1 Begrippen
In dit artikel zijn definities van de in de regels gebruikte begrippen opgenomen, voor een eenduidige interpretatie van deze begrippen.
Artikel 2 Wijze van meten
Dit artikel geeft onder meer bepalingen waar mag worden gebouwd en hoe voorkomende eisen betreffende de maatvoering begrepen moeten worden.
Op de plankaart zijn bouwhoogten en soms te bebouwen oppervlakten aangegeven. Als er geen te bebouwen oppervlakten zijn aangegeven, mag het hele bouwvlak worden bebouwd. De aangegeven bouwhoogte wordt gemeten vanaf peil tot het hoogste punt (exclusief elementen zoals een schoorsteen, liftopbouw en dergelijke). In dit bestemmingsplan zijn twee verschillende peilmaten aangegeven. Voor de te ontwikkelen delen is, in verband met het geaccidenteerde terrein, gekozen om het peil te relateren aan de hoogte van het Normaal Amsterdams Peil. (N.A.P.). Voor de de te handhaven bestaande bebouwing in hert wstelijk deel van het plangebied, is de peilhoogte, globaal gesproken, de hoogte van het afgwerkte omringende maaiveld.
Uitgangspunt is dat alleen gebouwd mag worden binnen de bouwgrenzen, voor zover aanwezig.
6.2.2 Bestemmingsregels
Hoofdstuk 2 van de regels bevat de juridische vertaling van de verschillende bestemmingen die voorkomen in het plangebied. Voor ieder gebied op de plankaart is de bestemming aangegeven.
Deze bestemmingen zijn in de regels onderverdeeld in o.a.:
- 1. Bestemmingsomschrijving: omschrijving van de activiteiten die zijn toegestaan (wonen, bedrijvigheid etc.);
- 2. Bouwregels: eisen waaraan de bebouwing moet voldoen (bebouwingshoogte, bebouwingspercentage etc.);
- 3. Afwijken van de gebruiks- en bouwregels: onder welke voorwaarde mag afgeweken worden van de aangegeven bestemmingen en bouwregels;
- 4. Verboden gebruik: welke vormen van gebruik zijn uitgesloten.
In paragraaf 6.3 worden de verschillende bestemmingen toegelicht en wordt ook per bestemming aangegeven waarom voor bepaalde gronden voor deze is gekozen. Daarnaast wordt, indien gekozen wordt af te wijken van de bestemming uit het geldende bestemmingsplan, aangeven waarom daarvoor is gekozen.
6.2.3 Algemene regels
Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied. Dit hoofdstuk is opgebouwd uit:
Artikel 15 Anti-dubbeltelregel
Deze regel bepaalt dat er niet twee keer voor eenzelfde locatie een bouwplan kan worden ingediend
Artikel 16 Algemene bouwregels
Hierin zijn de algemene bouwregels opgenomen zoals de verplichting tot het bouwen binnen het bouwvlak, de relatie van het peil met N.A.P.en de het te bebouwen oppervlak, zoals hierboven reeds toegelicht.
Artikel 17 Algemene gebruiksregels
In dit artikel zijn de algemene bouwregels opgenomen. Hierin is aangegeven welke functies in ieder geval in strijd zijn met het bestemmingsplan.
Artikel 18 Algemene aanduidingsregels
Deze regels hebben onder meer betrekking op de in het bestemmingsplan gebruikte term "clusters". Om een juridisch een koppeling te kunnen legggen tussen de locatie van deze gronden waarop deze clusters betrekking hebben en de verbeelding (plankaart) is het noodzakelijk ze te bestemmen op de manier zoals weergegven in dit artikel.
Daarnaast wordt in dit artikel bepaald dat voor zover geluidgevoelige bebouwing wordt gerealiseerd binnen de op de verbeelding weergegeven "geluidzone-weg", deze moet voldoen aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB aan geluidsbelasting vanwege wegverkeer. Hiervan kan worden afgeweken indien voor de realisering een ontheffing te behoeve van een hogere grenswaarde is verkregen van burgemeester en wethouders.
Artikel 19 Algemene afwijkingsregels
In dit artikel worden de voorwaarden beschreven waaronder kan worden afgeweken van een bestemmingsregel. Deze afwijkingen kunnen worden toegepast op alle bestemmingen in het bestemmingsplan. De afwijkingen die uitsluitend gelden voor een bepaalde bestemming zijn in het betreffende artikel van die bestemming opgenomen.
6.2.4 Overgangs- en slotbepalingen
In hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels staan de overgangs- en slotbepalingen. In de overgangsbepalingen is aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan.
6.3 Verantwoording Van De Regels
Kenmerk van de Nederlandse ruimtelijke ordeningsregelgeving is dat er uitgegaan wordt van toelatingsplanologie. Een bestemmingsplan geeft aan welke functies waar zijn toegestaan en welke bebouwing opgericht mag worden. Bij het opstellen van dit bestemmingsplan zijn keuzes gemaakt over welke functies waar mogelijk worden gemaakt en is gekeken welke bebouwing stedenbouwkundig toegestaan kan worden.
Het is noodzakelijk dat het bestemmingsplan een compleet inzicht biedt in de bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen het betreffende plangebied. Het bestemmingsplan is het juridische toetsingskader dat bindend is voor de burger en overheid en geeft aan wat de gewenste planologische situatie voor het plangebied is. Deze situatie kan gaandeweg de planperiode wijzigen, bijvoorbeeld door veranderd stedenbouwkundig inzicht, functiewijziging veranderingen in gebruik. Ook ruimtelijke ontwikkelingen en vernieuwing van o.a. ruimtelijk, economisch, verkeerskundig en milieubeleid dragen bij aan de veroudering van geldende bestemmingsplannen.
Om een zo duidelijk mogelijk beeld te geven van de planologische veranderingen wordt bij elke bestemming een vergelijking met het geldend plan gemaakt.
In deze paragraaf worden de keuzes die zijn gemaakt nader onderbouwd. Hierbij zullen de bestemmingen in dezelfde volgorde als in de regels worden behandeld.
6.3.1 Bedrijf - nutsvoorziening
De in westen van het plangebied aanwezige gas-reduceerinstallatie heeft deze bestemming gekregen.
vergelijking met de vigerende bestemmingsplan
In het vigerende bestemmingsplan is deze functie niet opgenomen.
6.3.2 Bos
De groengebieden in het centrale deel van het plangebied ter plaatse van de noord naar zuid door het plangebied lopende slenk hebben vanwege hun ecologische, landschappelijke en ook recreatieve functie de bestemming 'Bos' gekregen. Deze bestemming kenmerkt zich door de aandacht voor behoud en herstel van cultuurhistorische en ecologische waarden. Om deze waarden zo goed mogelijk te beschermen is aan deze bestemming een omgevingsvergunningenstelsel voor het aanleggen van weren gekoppeld. Dit betekent dat binnen de bestemming een vergunning noodzakelijk is om bepaalde binnen de bestemming passende werkzaamheden uit te voeren zoals het aanleggen van verharding en het kappen van bomen. In het noordelijk deel van de slenk is een brug voor langzaam verkeer gebouwd die de slenk oost naar west overspant. Hiervoor is een bouwmogelijkheid opgenomen. Voor het overige mag in deze bestemming niet worden gebouwd.
vergelijking met de vigerende bestemmingsplan
In het vigerende bestemmingsplan hebben deze gronden voor het grootste gedeelte eveneens de bestemming 'Bos'. Het meest oostelijk deel van deze gronden heeft echter in het vigerende plan nog de bestemming 'Park'. Omdat dit deel van de gronden echter een bosachtig karakter heeft, is er voor gekozen om ook hierop de bestemming 'Bos' te leggen.
6.3.3 Gemengd
De nieuw te ontwikkelen bebouwde delen van Het Dorp zijn onderverdeeld in zogenaamde clusters. In een aantal van deze clusters ligt het accent vooral op wonen. Deze hebben dan ook een woonbestemming gekregen en worden verderop behandeld. De overige clusters, te weten 1, 2 4, 5 en 8, waar naast wonen ook een groter aandeel aan andere functies mogelijk wordt gemaakt hebben de bestemming 'Gemengd' gekregen. Dit zijn maatschappelijke functies, cultuur en ontspanning, detailhandel, horeca en kleinschalige bedrijfjes. Een aantal van deze functies zijn in de regels beperkt tot een specifieke clusters, terwijl er voor andere weer uitwisseling tussen de clusters mogelijk is.
Wat betreft bebouwingsmogelijkheden is er ten behoeve van de flexibiliteit sprake van een globale regeling. In de bestemming 'Gemengd” zijn alleen het maximaal te bebouwen oppervlak en de bouwhoogte, gemeten naar N.A.P.vastgelegd. Waar de bebouwing in het bestemmingsvlak moet worden gerealiseerd, is vrijgelaten, op één locatie in cluster 3 na. Wel geldt dat het te realiseren oppervlak van een aantal functies aan een maximum is gebonden.
vergelijking met het vigerende bestemmingsplan
Het vigerende bestemmingsplan kent aan deze gronden, in afwachting van het ten tijde van vaststelling van dit bestemmingsplan nog op te stellen masterplan, uit te werken bestemmingen 'Wonen/Maatschappelijke doeleinden' en 'Wonen/Centrumdoeleinden-A' toe. Aangezien de uitgangspunten van het inmiddels opgestelde masterplan niet geheel passen binnen de uitwerkingsregels is besloten om een geheel nieuw bestemmingsplan op te stellen.
6.3.4 Groen
De bestemming 'Groen' geldt uitsluitend voor de groene zone tussen de Amsterdamseweg en de noordelijk daarvan gelegen woonbebouwing van de wijk Sterrenberg.
Binnen deze bestemming is het toegestaan om groen in de breedste zin (grasvelden, struiken, speelvelden) aan te leggen en in stand te houden. Het aanleggen van voetpaden, fietspaden, voorzieningen voor bestemmingsverkeer en waterpartijen zijn eveneens toegestaan. Wegen voor doorgaand autoverkeer en parkeren zijn niet toegestaan.
Bebouwing binnen de groenbestemming is uitsluitend toegestaan indien dit binnen de bestemming past zoals speeltoestellen en verlichting met een maximumbouwhoogte van 4 meter.
vergelijking met het vigerende bestemmingsplan
In het geldende bestemmingsplan zijn de gronden op vergelijkbare wijze bestemd.
6.3.5 Groen-Landschap en park
De groengebieden in het plangebied die een landschappelijke, ecologische of recreatieve functie hebben, zijn bestemd als 'Groen - Landschap en park',in Artikel 7. Dit is een zwaardere bestemming dan groen omdat hieraan een omgevingsvergunningenstelsel voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden is gekoppeld. Er zijn echter meer gebruiksmogelijkheden dan de hierboven opgenomen bestemming ' Bos'. Zo mag er bijvoorbeeld op beperkte schaal worden gebouwd voor nog te realiseren volkstuintjes en een kinderboerderij.
vergelijking met het vigerende bestemmingsplan
In het geldende bestemmingsplan heeft een gedeelte van deze gronden de vergelijkbare bestemming 'Park' Voor het overige deel vallen deze gronden in de nog uit te werken bestemmingen van het geldende plan. .
6.3.6 Verkeer
De bestemming verkeer is opgedeeld in een tweetal 'sub-bestemmingen' te weten:
Verkeer - Verblijfsgebied (artikel 8);
Verkeer - Wegverkeer (artikel 9).
Hieronder wordt ingegaan op deze sub-bestemmingen
Verkeer - Verblijfsgebied
De bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied' geldt in dit bestemmingsplan voor ontsluitingswegen, parkeerplaatsen en voet- en fietspaden. Hierbij is de verblijfsfunctie dus belangrijker is dan de verkeersfunctie. De inrichting van de wegen is hierop afgestemd.
Verkeer - Wegverkeer
De bestemming "Verkeer - Wegverkeer" is bedoeld voor wegen die een doorgaand karakter hebben. Vaak zijn dit wegen waar maximaal 50 km/uur of meer gereden mag worden. Onder andere wegen, voet- en fietspaden, parkeerplaatsen, bushaltes met wachtruimten, trottoirs en groenaanleg zijn mogelijk in deze bestemming. In dit bestemmingsplan is deze bestemming aan de Amsterdamseweg toegekend.
In de regels is in verband met de aan de weg toegekende geluidzone uit de Wet geluidhinder het aantal rijstroken aangegeven.
Vergelijking met het vigerende bestemmingsplan
De bestemming 'Verkeer-verblijfsgebied' is in het vigerende bestemmingsplan nog niet opgenomen. Deze functie wordt algemeen toegelaten in de overige bestemmingen.
De Amsterdamseweg is in het vigerende plan op vergelijkbare wijze bestemd.
6.3.7 Wonen
Het bestemmingsplan kent twee woonbestemmingen:
- 'Wonen 1' ( Artikel 10) bedoeld voor de nieuw te realiseren woonclusters in het plangebied en
- 'Wonen 2' (Artikel 11 ) voor de bestaande woningen.
In het onderstaande wordt achtereenvolgens op beide bestemmingen ingegaan.
Wonen-1
Aan de bebouwingsclusters 3,6,7,9, 10 en 11 in het plangebied waar de woonfunctie meer centraal staat is deze bestemming toegekend. Naast wonen is hier ook kleinschalige bedrijvigheid mogelijk gemaakt en in cluster 3 is eveneens ondersteunende horeca toegelaten.
Voor wat betreft de bebouwingsmogelijkheden wordt verwezen naar het gestelde daaromtrent in de beschrijving van de bestemming 'Gemengd' hierboven.
vergelijking met het vigerende bestemmingsplan
Het vigerende bestemmingsplan kent aan de gronden met de bestemming 'Wonen - 1', in afwachting van het ten tijde van vaststelling van dit bestemmingsplan nog op te stellen masterplan, uit te werken bestemmingen 'Wonen/Maatschappelijke doeleinden' en 'Wonen/Centrumdoeleinden-A' toe. Aangezien de uitgangspunten van het inmiddels opgestelde masterplan niet geheel passen binnen de uitwerkingsregels is besloten om een geheel nieuw bestemmingsplan op te stellen.
Wonen-2
Functie
De bestaande woningen in het plangebied zijn bestemd als 'Wonen - 2'. Binnen deze bestemming passen verscheidene woonvormen zoals gezinsbewoning, bejaardenhuizen, kamerbewoning (tot maximaal 4 personen), serviceflats, etc.. Er is geen onderscheid gemaakt tussen vrijstaande-, halfvrijstaande-, aaneengesloten- en gestapelde woningen. Bijzondere woonvormen, niet specifiek gericht op therapeutische behandeling, passen ook binnen deze bestemming.
Binnen de bestemming 'Wonen' zijn in principe beroepsmatige activiteiten toegestaan. Om hinder voor de directe omgeving te voorkomen is hieraan wel een aantal voorwaarden verbonden. In de eerste plaats mag slechts een gedeelte van de woning, inclusief de bijgebouwen (maximaal 1/3 van de totale vloeroppervlakte van de woning) worden gebruikt als praktijkruimte door de bewoner. Is er meer dan 1/3 van de woning in gebruik voor het uitoefenen van een beroep, dan is er geen sprake meer van een 'beroep aan huis' en derhalve strijd met het bestemmingsplan. Voorts mag door dit gebruik geen onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat (bijvoorbeeld beperkte reclamemogelijkheden) noch een onevenredige parkeerdruk ontstaan. Tot slot zijn er vormen van beroepsuitoefening expliciet uitgezonderd, omdat ze te veel overlast voor de omgeving veroorzaken (detailhandel, prostitutie, horeca-activiteiten en beroepen die milieuoverlast veroorzaken).
In de bestemming "Wonen" zijn woonwagens, woonschepen en bijvoorbeeld gevangenissen en asielzoekerscentra niet inbegrepen. Deze vormen van wonen zijn, indien van toepassing, in een specifieke vorm van de woonbestemming opgenomen.
Bebouwingsmogelijkheden
Binnen de bestemming 'wonen' zijn twee zones te onderscheiden: de bouwzone en de onbebouwbare zone.
De bouwzone omvat het eigenlijke woongebouw met, daar waar mogelijk en gewenst, uitbreidingsmogelijkheden. Als geen bebouwingspercentage is vermeld, mag deze gehele zone worden bebouwd in de aangegeven bouwhoogte, mits aan andere vereisten (bijvoorbeeld welstand) is voldaan.
De onbebouwbare zone is bedoeld voor tuinen, buurtgroen, speelplekken, woonstraten, trottoirs en parkeerplaatsen ten behoeve van de woonfunctie.
Voor een deel van hert bouwvlak geldt een bouwaanduiding 'bijgebouwen'. De gronden met deze aanduiding zijn bedoeld voor garages, schuren en beperkte uitbreidingen aan het woonhuis, zoals serres. De maximale bouwhoogte van de bijgebouwen is 3 meter, exclusief kap. De maximale bouwhoogte voor uitbreidingen aan het woonhuis is gelijk aan de hoogte van de begane-grondbouwlaag.
De bestaande woningen zijn in het vigerende plan op vergelijkbare wijze bestemd.
vergelijking met het vigerende bestemmingsplan
In het geldende bestemmingsplan zijn de gronden met dee bestemmin 'Wonen-2' op vergelijkbare wijze bestemd.
6.3.8 Dubbelbestemmingen
De SVBP 2008 geeft ook de mogelijkheid dubbelbestemmingen op te nemen. Dubbelbestemmingen zijn bestemmingen die liggen over meerdere enkelbestemmingen en daar iets over zeggen. In dit bestemmingsplan zijn twee dubbelbestemmingen ten behoeve van de bescherming van de in het plangebied aanwezige archeologische waarden opgenomen:
- Waarde - Archeologie (archeologisch waardevol gebied) (artikel 12),
- Waarde - Archeologie (hoge verwachting) (artikel 13)
- Waarde - Landschap (artikel 14)
Hieronder worden deze dubbelbestemmingen kort toegelicht:
Archeologie
Deze dubbelbestemmingen gelden voor de gebieden waarvoor een verschillende archeologische verwachting bestaat. Deze artikelen bevatten een aantal naast de andere bestemmingsbepalingen geldende beschermende bouwregels en nadere eisen. De zone waarbinnen sprake is van een archeologisch waardevol gebied en hoge verwachting (het gehele plangebied met uizondering van de zone 'waardevol gebied' zijn op de plankaart nader aangeduid. Daarnaast is in de regels geregeld dat ter plaatse van de op de plankaart aangegeven zones een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden alleen mag worden afgegeven wanneer blijkt dat hierbij geen archeologische waarden worden geroerd. Daartoe geldt een onderzoeksplicht. De uitkomst van dit onderzoek is dat, voordat een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden wordt afgegeven, het inzichtelijk moet zijn dat hierbij geen archeologische waarden worden geroerd.
vergelijking met het vigerende plan.
In de vigerende bestemmingsplannen was deze bestemming niet opgenomen en zijn de archeologische waarden ook niet op een andere wijze beschermd.
Waarde - Landschap
Over de bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied (artikel 14) is deze bestemming gelegd, waardoor met name de bestaande en te behouden bomen en lanen hierdoor de juiste juridische bescherming krijgen via een omgevingsvergunningenstelsel voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden.
vergelijking met het vigerende plan.
In de vigerende bestemmingsplannen was deze bestemming niet opgenomen en zijn de archeologische waarden ook niet op een andere wijze beschermd.
.
6.4 Handhaving
Bestemmingsplannen zijn bindend voor overheid en burger. Enerzijds kan de gemeentelijke overheid naleving van bestemmingsplannen afdwingen (optreden tegen strijdig gebruik en/of bebouwing). Anderzijds vormt het bestemmingsplan ook het juridisch kader voor burger waar deze uit af kan leiden wat zijn eigen bouw- en gebruiksmogelijkheden zijn, maar ook wat de mogelijkheden en onmogelijkheden zijn van buurman en directe omgeving. Het bestemmingsplan geeft immers de gewenste planologische situatie voor het betreffende gebied binnen de planperiode aan.
In de nota “beleidsuitgangspunten handhaving bestemmingsplannen” zijn de volgende uitgangspunten opgenomen:
- stringent beleid: als uitgangspunt geldt dat in principe elke overtreding wordt aangepakt;
- géén stilzwijgend gedogen;
- gewenste maar illegale ontwikkelingen zo mogelijk vooraf maar in ieder geval zo snel mogelijk legaliseren;
- gedogen van illegale gevallen alleen in uitzonderlijke gevallen, bij voorkeur alleen tijdelijk en met redenen omkleed.
Een actualisatie van de voorgenoemde nota handhaving is in voorbereiding. Er is echter geen aanleiding om de bovenstaande uitgangspunten te wijzigen. Het is echter niet reëel om te pretenderen alle strijdigheden op het vlak van bouwregelgeving binnen redelijke termijn op te sporen en daar ook actie op te ondernemen. Daarom zal in deze actualisatie een prioriteitsstelling worden opgenomen waarin wordt aangegeven aan welke handhavingsonderwerpen op het gebied van bouwregelgeving en de gebouwde omgeving de komende periode met name aandacht zal worden besteed.
De grondslag voor een goed werkend handhavingsbeleid wordt gevormd door een inventarisatie van het feitelijke gebruik en de bestaande bebouwing zo kort mogelijk voor respectievelijk het in werking treden c.q. het in ontwerp ter visie leggen van een bestemmingsplan. Als gevolg op deze inventarisatie zullen de verleende omgevingsvergunning voor het bouwen en gevolgde afwijkingsprocedures geregistreerd worden.
Handhavend optreden tegen overtredingen van bestemmingsplannen kan niet alleen plaatsvinden via publiekrechtelijke, maar ook via de strafrechtelijke weg. In de regels is daartoe de zogenaamde strafbepaling opgenomen, waarin overtredingen van de regels worden aangemerkt als een strafbaar feit als bedoeld in artikel 1a, aanhef en lid 2 van de Wet op de Economische Delicten. De bijbehorende strafmaat is hechtenis van ten hoogste zes maanden of een geldboete van de vierde categorie (maximaal € 11.250). Bij ernstige overtredingen zal handhaving ook via de strafrechtelijke weg plaatsvinden. De opsporingsambtenaren van de gemeente of politie zullen in die gevallen proces-verbaal van de overtreding maken. Het (reguliere) bestuursrechtelijke traject zal gelijktijdig worden ingezet.
6.5 Exploitatie
Op grond van artikel 6.12 lid 1 Wet ruimtelijke ordening rust op de gemeente de verplichting tot kostenverhaal bij grondexploitatie. Deze verplichting houdt in dat als de gemeente er bij een ruimtelijke ontwikkeling niet in slaagt met alle particuliere eigenaren in het gebied een overeenkomst te sluiten over grondexploitatie, de gemeente publiekrechtelijk de kosten moet verhalen bij alle eigenaren in het exploitatiegebied waarmee niet is gecontracteerd. Gemaakte kosten (limitatief opgesomd in artikelen 6.2.3 tot en met 6.2.5 van het Bro) zoals plankosten, onderzoekskosten, kosten van inrichting van de openbare ruimte etc. kunnen worden verhaald door middel van een exploitatieplan dat gelijktijdig met het bestemmingsplan moet worden vastgesteld.
De gemeente heeft met de enige eigenaar in het exploitatiegebied, Siza, een overeenkomst gesloten over grondexploitatie (een anterieure overeenkomst). Hierin zijn afspraken gemaakt over de betaling van de gemeentelijke kosten. De kosten van grondexploitatie over de in het plan begrepen gronden zijn hiermee anderszins verzekerd. Het maken van een exploitatieplan daardoor niet meer noodzakelijk.
Hoofdstuk 7 Procedure
7.1 Vooroverleg
Artikel 3.1.1 Bro overleg
In het kader van artikel 3.1.1 Bro is het concept-bestemmingsplan opgestuurd naar het Waterschap Rijn en IJssel en de provincie Gelderland.
Het waterschap heeft aangegeven in de doeleinden-omschrijving bij de bestemming “Bos” graag waterhuishoudings- en infiltratievoorzieningen opgenomen te zien. Hieraan is tegemoet gekomen.
De provincie Gelderland verzocht om aan te geven in hoeverre het woningbouwprogramma past in de in het kader van het Kwalitatief Woningbouwprogramma (KWP3) gemaakte regionale afspraken. Daartoe is een in paragraaf 4.4. een tekst opgenomen.
Publicatie voornemen ontwikkeling
Volgens artikel 1.3.1 lid 1 van het Besluit ruimtelijke ordening moet het voornemen tot een op ontwikkeling gericht bestemmingsplan worden gepubliceerd.
Dit is gebeurd op 6 juni 2012 in de Arnhemse Koerier.
7.2 Terinzagelegging (Ontwerp-bestemmingsplan)
Naar aanleiding van de terinzageligging van het ontwerpbestemmingsplan “Het Dorp” gedurende zes weken van 28 juni 2012 tot en met 8 augustus 2012 zijn in totaal 41 zienswijzen ingediend.
Een aantal van deze zienswijzen hebben geleid tot aanpassing van de plankaart en de regels