Bestemmingsplan Trainingsaccommodatie Vitesse Papendal
Bestemmingsplan - gemeente Arnhem
Vastgesteld op 10-09-2012 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan:
het Bestemmingsplan Trainingsaccommodatie Vitesse Papendal van de gemeente Arnhem.
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0202.783-0301.gml met de bijbehorende regels en bijlagen;
1.3 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.4 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.5 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.
1.6 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak.
1.7 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.8 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.
1.9 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak.
1.10 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.11 bouwperceelgrens:
een grens van een bouwperceel.
1.12 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.
1.13 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
1.14 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.15 hoofdgebouw:
een gebouw dat op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen dan wel gelet op de bestemming als belangrijkste gebouw valt aan te merken.
1.16 bijgebouw:
een gebouw dat in bouwkundig en functioneel opzicht ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw.
1.17 aan-, uitbouw:
een bouwwerk verbonden met een hoofdgebouw dat bouwkundig ondergeschikt is aan het hoofdgebouw en in functioneel opzicht onderdeel uitmaakt van het hoofdgebouw.
1.18 overige bouwwerken:
bouwwerken geen gebouwen zijnde.
1.19 bouwlaag:
een geheel van voor personen toegankelijke ruimten, waarbinnen de vloerhoogte niet meer dan 1,20 meter varieert, met uitsluiting van onderbouw en zolder of vliering c.q. kapruimte.
1.20 onderbouw:
een gedeelte van een gebouw, dat wordt afgedekt door een vloer, waarvan de bovenkant minder dan 1,20 meter boven peil is gelegen.
1.21 peil:
- voor een gebouw, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan een weg of pad grenst: de hoogte van die weg of dat pad ter plaatse van de hoofdtoegang;
- voor een gebouw, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het afgewerkte terrein ter plaatse van de hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
- voor een ander bouwwerk: de hoogte van het afgewerkte terrein ter plaatse bij voltooiing van de bouw.
1.22 bebouwingspercentage
een op de verbeelding of in de regels aangegeven percentage dat de grootte van een gedeelte van een bestemmingsvlak of gedeelte van een bouwvlak aangeeft dat ten hoogste mag worden bebouwd;
1.23 straatmeubilair:
onverminderd het bepaalde in bijlage II van het Besluit omgevingsrecht wordt onder straatmeubilair voor de werking van dit bestemmingsplan mede verstaan: papier-, glas- en andere inzamelbakken, toegangsconstructies voor ondergrondse voorzieningen; kunstwerken, speeltoestellen en draagconstructies voor reclame, alsmede abri's en kleinschalige bouwwerken ten behoeve van (openbare) nutsvoorzieningen.
1.24 horecabedrijf:
een bedrijf of instelling gericht op het verstrekken van logies, van maaltijden en spijzen of van dranken, alsmede het exploiteren van zaalaccommodatie; detailhandel wordt hier niet onder begrepen.
1.25 horeca - a:
horecabedrijven gericht op het verstrekken van al dan niet voor consumptie ter plaatse bereide etenswaren, met als nevenactiviteit het verstrekken van zwak- en niet alcoholische dranken zoals cafetaria's, snackbars, lunchrooms, broodjeszaken en daarmee vergelijkbare horecabedrijven.
1.26 horeca - b:
horecabedrijven gericht op het verstrekken van maaltijden voor consumptie ter plaatse met als nevenactiviteit het verstrekken van alcoholische en niet-alcoholische dranken, zoals restaurants, bistro's, grillrooms en daarmee vergelijkbare horecabedrijven.
1.27 horeca - c:
horecabedrijven gericht op het verstrekken van alcoholische en niet-alcoholische dranken voor consumptie ter plaatse, met eventueel daaraan ondergeschikt het verstrekken van etenswaren of maaltijden voor gebruik ter plaatse, zoals (eet)cafés, niet zijnde discotheken en nachtclubs.
1.28 horeca - d:
horecabedrijven gericht op het verstrekken van dranken voor gebruik ter plaatse, waarbij het doen beluisteren van overwegend elektrisch versterkte muziek en het gelegenheid geven tot dansen een wezenlijk onderdeel vormen, zoals discotheken, alsmede horecabedrijven gericht op het verstrekken van dranken en kleine etenswaren voor gebruik ter plaatse, ook tussen 02.00 en 0.6.00 uur, zoals nachtclubs.
1.29 horeca - e:
horecabedrijven gericht op het verstrekken van logies met als nevenactiviteiten het verstrekken van maaltijden of dranken voor gebruik ter plaatse, zoals hotels, pensions en bed en breakfast -bedrijven met meer dan vier slaapplaatsen.
1.30 nutsbedrijven:
bedrijven die uitsluitend of in hoofdzaak zijn gericht op:
- a. de levering van elektriciteit, gas, water en warmte;
- b. de verzorging van telecommunicatie;
- c. de afvoer en verwerking van afvalstoffen;
1.31 prostitutie:
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding.
1.32 prostitué(e):
degene, die zich beschikbaar stelt tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding.
1.33 seksinrichting:
een voor publiek toegankelijke, besloten ruimte (hieronder wordt mede begrepen een voer- of vaartuig) waarin bedrijfsmatig, of in omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van pornografische aard plaatsvinden.
Onder seksinrichtingen wordt in elk geval verstaan: een (raam)prostitutiebedrijf, een seksclub, een privé-huis, een erotische massagesalon, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater of parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar.
1.34 raamprostitutie:
een vorm van prostitutie waarbij de werving van klanten geschiedt door een prostitué(e) die door houding, gebaren, kleding of anderszins, vanuit een vitrine de aandacht op zich vestigt en waarbij de seksuele handelingen in een voor het publiek besloten ruimte plaatsvinden.
1.35 thuisprostitutie:
vorm van prostitutie waarbij de seksuele dienstverlening plaatsvindt op het woonadres van de prostituté(e) en waarbij ook alleen door deze prostitué(e) op dit adres gewerkt wordt als prostitué(e).
1.36 werkplek:
een plaats, waar één prostitué(e) zijn of haar werk verricht.
1.37 wijk:
wijk, zoals gehanteerd wordt in de indeling van het Centraal Bureau voor de Statistiek.
1.38 vestigingsbeleid:
het beleid neergelegd in de nota "van Rood naar Groen" (vastgesteld 26 juni 2000).
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 de bouwhoogte van een bouwwerk:
- 1. vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, liftopbouwen en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
- 2. indien van toepassing, vanaf N.A.P. tot het hoogste, respectievelijk diepste punt van een bouwwerk.
2.2 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Sport
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor "Sport" aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. de aanleg en instandhouding van terreinen en voorzieningen voor de beoefening van buiten- en binnensporten;
- b. kantoor-, medische- en horecafuncties ten behoeve deze bestemming.
- c. het behoud of herstel van de op deze gronden voorkomende dan wel daaraan eigen cultuurhistorische- en landschapswaarden;
- d. wegen ten behoeve van bestemmingsverkeer;
- e. parkeervoorzieningen uitsluitend ter plaatse van de functieaanduiding 'parkeerterrein';
3.2 Bouwregels
- a. Op deze gronden mogen, met in achtneming aangegeven maximumbouwhoogte uitsluitend in de gegeven bestemming passende bouwwerken zoals kleed- en club- en materiaalgebouwen worden gebouwd.
- b. In afwijking van het bepaalde in artikel 5.1 mogen buiten het bouwvlak lichtmasten tot een hoogte van maximaal 18 meter worden gebouwd.
3.3 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 5.1 ten behoeve van het buiten het bouwvlak bouwen, van kleine bouwwerken passend in de bestemming zoals fietsenstallingen, bergruimten, ballenvangers, erfafscheidingen, hekwerken en zitbanken die noodzakelijk zijn voor het functioneren van deze bestemming.
3.4 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de in artikel 3.2 sub b. genoemde lichtmasten:
- a. indien de verticale verlichtingssterkte meer zal bedragen dan 5 lux en de armatuurlichtsterkte meer zal bedragen dan 7.500 cd., gemeten op maximaal 50 meter van de beoogde plaats voor de lichtmasten;
- b. indien de gebruikstijden voor de aangevraagde verlichting buiten de tijdstippen 7.00-22.00 uur zullen vallen.
3.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (omgevingsvergunning) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
- a. het vellen, rooien of beschadigen van houtgewassen;
- b. het aanbrengen beplantingen;
- c. het aanbrengen van leidingen, constructies, installaties of apparatuur;
- d. het afgraven of verlagen van de bodem;
- e. het ophogen, egaliseren of ontginnen van de bodem, waaronder tevens wordt verstaan het het aanleggen van wegen t.b.v. bestemmingsverkeer;
- f. het verbreden of verharden van voetpaden, rijwielpaden, ontsluitingswegen en parkeerplaatsen;
- g. het graven, dichten, verdiepen of verbreden van sloten, greppels, beken en andere waterpartijen;
- h. aanleggen van reservoirs;
- i. grootschalig verwijderen van bosstrooisel of mos;
- j. aanbrengen van rasters.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 4 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 5 Algemene Bouwregels
5.1 Bouwen binnen bouwvlak
- a. Indien binnen een bestemmingsvlak een bouwvlak is aangegeven mag, behoudens andersluidende bepalingen in deze regels, uitsluitend worden gebouwd binnen dit bouwvlak.
- b. Indien in een bestemmingsvlak geen bouwvlak is aangegeven, mag uitsluitend worden gebouwd voor zover daartoe in de betreffende bestemmingsregel uitdrukkelijk mogelijkheden zijn opgenomen.
5.2 Bebouwingspercentage
- a. Indien in een bouwvlak geen bebouwingspercentage is aangegeven, mag dit vlak geheel bebouwd worden.
- b. Indien binnen een bestemmingsvlak een bouwvlak en een bebouwingspercentage zijn aangegeven is het bebouwingspercentage van toepassing op de gronden binnen het bouwvlak.
- c. Indien in een bestemmingsvlak respectievelijk bouwvlak slechts één bebouwingspercentage is aangegeven geldt dit percentage voor het gehele bestemmingsvlak respectievelijk bouwvlak.
- d. Indien in een bestemmingsvlak respectievelijk bouwvlak meerdere bebouwingspercentages zijn aangegeven, gelden deze percentages voor die delen van het bestemmingsvlak respectievelijk bouwvlak waarin ze zijn aangegeven.
Artikel 6 Algemene Gebruiksregels
Onder gebruik van gronden in strijd met het bestemmingsplan wordt in ieder geval verstaan:
- a. het gebruik van bijgebouwen als zelfstandige woning en als afhankelijke woonruimte;
- b. het gebruik van de gronden ten behoeve van thuisprostitutie, raamprostitutie en seksinrichtingen.
Artikel 7 Algemene Afwijkingsregels
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van:
- 1. de in deze regels opgenomen bebouwingsregels, voor zover betreffende de maximum bouwhoogte mits de afwijking niet meer bedraagt dan 10% van de in de regels vastgelegde maten;
- 2. de verplichting tot het bouwen binnen het bouwvlak, zoals bedoeld in artikel 5.1 mits:
- a. de overschrijding van het bouwvlak niet meer bedraagt dan twee meter, de bestemmingsgrens niet wordt overschreden en het de bouw betreft van erkers, luifels, balkons, keldergaten (koekoeken) of galerijen;
- b. het de bouw van volledig beneden peil gelegen bouwwerken betreft, mits:
- 1. een diepte van 6 meter niet wordt overschreden;
- 2. het maaiveld wordt afgewerkt op een wijze die past binnen de bestemming;
- 3. geen onevenredige toename van de parkeerdruk plaatsvindt;
- 4. de bestemmingsgrens niet wordt overschreden;
- 3. de bestemmingsbepalingen voor het oprichten van:
- a. kunstobjecten en niet voor bewoning bestemde bouwwerken van openbaar nut, zoals transformatorstations, rioolgemalen, schakelhuisjes, telefooncellen voorzover met een inhoud groter dan 3 m3, en haltes van vervoersdiensten, alle met een inhoud van maximaal 75 m3;
- b. sirenemasten met een hoogte van maximaal 18 meter;
- c. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van (tele)communicatie:
- 1. voorzover vrijstaand, met een hoogte van maximaal 20 meter;
- 2. voorzover op of aan een ander bouwwerk te plaatsen, met een hoogte van maximaal 8 meter boven de aangegeven maximumbouwhoogte van dat bouwwerk;
- 3. geluidwerende voorzieningen voor zover deze noodzakelijk zijn ingevolge de bepalingen van de Wet geluidhinder.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 8 Overgangsrecht
8.1 Overgangsrecht bouwwerken
8.2 Overgangsrecht gebruik
8.3 Hardheidsclausule
Voor zover toepassing van het overgangsrecht gebruik leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard jegens een of meer personen die op het tijdstip van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan grond en opstallen gebruiken in strijd met het voordien geldende bestemmingsplan kunnen burgemeester en wethouders ten behoeve van die persoon of personen dat overgangsrecht buiten toepassing laten.
Artikel 9 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het Bestemmingsplan Trainingsaccommodatie Vitesse Papendal.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Situering En Begrenzing Plangebied
Het plangebied ligt in het noordwesten van het terrein van Nationaal Sportcentrum Papendal (verder Papendal) dat is gelegen aan de Amsterdamseweg in het buitengebied van Arnhem. De ligging van Papendal is op afbeelding 1.1 weergegeven en de exacte begrenzing van het plangebied op de verbeelding (plankaart) en afbeelding 1.2.
Afbeelding 1.1 Ligging plangebied
Afbeelding 1.2 Begrenzing van het plangebied
1.2 Aanleiding En Doel
Nadat voetbalclub Vitesse (verder 'Vitesse') het stadion Monnikenhuize verruilde voor GelreDome is het trainings- en opleidingscentrum van de voetbalclub op Papendal gevestigd. Dit is tijdelijk en op verschillende locaties verspreid. Hier trainen de diverse elftallen van Vitesse, maar de wedstrijden van de beloften worden elders gespeeld. De bedoeling is om dit allemaal samen te brengen op Papendal. De tijdelijke onderkomens op Papendal voldoen niet aan de huidige eisen van een trainings- en opleidingscentrum zodat tussen de twee noordelijk gelegen voetbalvelden een nieuwe accommodatie zal worden gebouwd.
Het nieuwe trainings- en opleidingscentrum omvat o.a. kleedkamers, behandelkamers, kantoorruimtes, een spelershome en kantinefaciliteiten.
Voor Papendal is zes jaar geleden een masterplan opgesteld (zie bijlage 1). Dit masterplan dient als leidraad voor bouwactiviteiten op het terrein. Uitgangspunt van het masterplan is dat bestaande verspreide bebouwing op het terrein wordt verwijderd en dat vervangings- en nieuwbouw wordt geconcentreerd langs een oost-west lopende strook aan de noordzijde van het terrein. In dit masterplan is al op de verplaatsing van de voetbalactiviteiten geanticipeerd.
Nadat Vitesse de huidige gebouwen aan de zuidzijde van Papendal heeft verlaten zal de bebouwing overeenkomstig de bedoeling van het masterplan en conform de afspraken met NOC*NSF worden gesloopt en zal dit terreingedeelte ten gunste van de natuur worden heringericht.
De geplande locatie van de het nieuwe trainings- en opleidingscentrum is conform het masterplan. De oppervlakte ervan is echter groter dan bij het opstellen van het plan werd voorzien. Een vergroting van dit oppervlak is echter niet in strijd met de essenties van het plan. De Arnhemse welstandscommissie heeft dan ook inmiddels positief geadviseerd op een aanpassing van het masterplan op dit punt.
Het trainings- en opleidingscentrum, de voetbalvelden en de parkeerplaatsen passen qua functie binnen het geldende bestemmingsplan Buitengebied Arnhem Noord 2007. De voorgestane ontwikkelingen van Vitesse op het terrein van NOC*NSF overschrijden het in het bestemmingsplan opgenomen bebouwingspercentage en zijn derhalve in strijd met het bestemmingsplan. Vooruitlopend op dit bestemmingsplan heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Arnhem een gedoogbesluit genomen zodat alvast met de bouw van de trainingsaccommodatie begonnen kan worden. Dit nieuw bestemmingsplan is nodig om het trainings- en opleidingscentrum juridisch vast te leggen / mogelijk te maken.
1.3 Opzet Bestemmingsplan
Een bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding (plankaart) en regels en gaat vergezeld van een toelichting. Op de kaart zijn de bestemmingen door middel van kleuren en tekens aangegeven. De regels bevatten de materiële inhoud van de bestemmingen. Deze bestemmingsplanonderdelen vormen tezamen het juridische toetsingskader voor ruimtelijke en functionele ontwikkelingen in het plangebied. De toelichting bevat met name de aan het plan ten grondslag liggende gedachten.
Dit plan is conform de Wro vormgegeven volgens de SVBP (Standaard voor vergelijkbare Bestemmingsplannen) 2008. Het SVBP geeft voorschriften over inrichting van de kaart (kleuren en tekens) en de opbouw van de regels. Een utleg over de regels is terug te vinden in hoofdstuk 6.
Diverse facetbelangen zijn door andere regelgeving gewaarborgd, bijvoorbeeld de Wabo, de Wet milieubeheer, de Huisvestingswet en de Monumentenwet. Het is niet nodig dat het bestemmingsplan dezelfde waarborgen nogmaals schept.
1.4 Geldend Bestemmingsplan
Voor het noordelijke buitengebied van Arnhem geldt het bestemmingsplan 'Buitengebied Arnhem Noord 2007' (vastgesteld op 26 februari 2007 en goedgekeurd op 2 oktober 2007). Papendal is bestemd als 'Recreatieve doeleinden - sportcentrum'. Binnen deze bestemming zijn terreinen en voorzieningen voor de beoefening van buiten- en binnensporten toegestaan. Daarnaast passen ook parkeervoorzieningen en ondergeschikte horeca binnen deze bestemming.
Afbeelding 1.3. Vigerende bestemmingsplannen
Op het gebied waar het trainings- en opleidingscentrum is gepland, ligt een groot bouwvlak waarvan 1% mag worden bebouwd met een maximumbouwhoogte van 10 meter. Dit betekent dat er maximaal 590 m2 bebouwing is toegestaan binnen dit bouwvlak. Het nieuwe hoofdgebouw heeft, exclusief de overstekende luifel, een oppervlak van maximaal 1.200 m2 en past dus niet binnen het vigerende bestemmingsplan.
Het vigerende bestemmingsplan laat met een binnenplanse vrijstelling onder bepaalde voorwaarden de bouw van lichtmasten toe. De opgenomen maximumbouwhoogte is 15 meter. Bij een lagere hoogte van de lichtmasten is de lichtuitstraling groter, waarvoor is gekozen om de lichtmasten tot en met 18 meter toe te staan. Dan is er minder lichtuitstraling en dat is gunstig voor de aanwezige fauna.
Voor verschillende in het bestemmingsplan Buitengebied Arnhem-Noord 2007 genoemde activiteiten was een aanlegvergunning (nu omgevingsvergunning) nodig. Dit betekent dat bijvoorbeeld voor de realisatie van verharding ten behoeve van parkeerplaatsen een vergunning nodig is. Het doel hiervan is om o.a. de landschappelijke kwaliteiten van het gebied te beschermen.
Afbeelding 1.4. Uitsnede bestemmingsplankaart Buitengebied Arnhem-Noord
Hoofdstuk 2 Beschrijving Bestaande Situatie
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op het ruimtelijke en functionele situatie van Papendal en het plangebied zelf.
2.1 Historische Ontwikkeling
Het terrein waar Papendal is gelegen heeft de afgelopen eeuw veel veranderen ondergaan. Aan het begin van de vorige eeuw bestond het gebied tussen de Amsterdamseweg en de spoorlijn grotendeels uit heide. In het noorden liggen dan al bossen. In de jaren vijftig is deze heide ontgonnen tot landbouwgebied, met weides in het zuiden rondom boerderij De Slenk en akkers op de hoger gelegen gronden. Ook de zuidrand van het terrein is dan bebost. Op de plek waar nu de dienstwoning staat, stond een schaapskooi.
Op 24 januari 1959 ontstond tijdens de oprichtingsvergadering van NSF het idee om een nationaal sportcentrum op te richten, vanwege de groei van de sport in Nederland. In maart 1959 presenteert men een plan met als doel: het stichten van een volledig ingericht sportcentrum voor nationale doeleinden, voor opleidingen, trainingen en wetenschappelijk onderzoek.
In november 1963 wordt een terrein van 93,5 hectare aangekocht van de Gemeente Arnhem. In 1965 wordt het terrein uitgebreid tot 123 hectare en start de bebouwing.
Op 7 mei 1971 wordt het Nationaal Sport Centrum Papendal geopend door prinses Beatrix. Bij de opening van Papendal beschikte het terrein over een hoofdgebouw met restaurant voor 120 personen, een sporthotel met 120 slaapplaatsen, een grote sporthal, een aantal grasvelden, een tijdelijk centrum voor sportgeneeskunde, een atletiekbaan met een kunststof toplaag en een laboratorium voor wetenschappelijk onderzoek van grassen en grasloze oppervlakken. In de loop der jaren is dit uitgebreid. Zo werd in 1972 met sponsorgeld van de Stichting Nationale Sport Totalisator een zwembad en een honkbalveld aangelegd.
Afbeelding 2.1. Historische ontwikkeling Papendal
Vitesse is op Papendal gaan trainen in 1998. Met de opening van GelreDome werd het sportpark Nieuw-Monnikenhuize aan de Rosendaalsweg gesloten en ontwikkeld tot woongebied. In de zoektocht naar een nieuwe trainingsaccommodatie kwam Vitesse op Papendal terecht.
2.2 Ruimtelijke En Functionele Structuur
Het Nationaal Sport Centrum Papendal ligt op naar het zuiden aflopende hellingen van de Veluwe. Het door bossen omgeven complex is uitstekend bereikbaar: aan de Amsterdamse weg, vlakbij de A12-afritten nabij Knooppunt Grijsoord dat de A50 met de A12 verbindt.
Het terrein heeft de entree bij het Motel West End. Van daar slingert de weg door het bos naar het Hotel en Congrescentrum en de Edese Golfclub. Een noordzuid georiënteerde zijweg van de entreeweg leidt naar het hoofdgebouw van NOC-NSF alsmede naar diverse sportgebouwen en buitensportvoorzieningen. Aan de zuidzijde wordt het terrein begrensd door het treinspoor van Utrecht naar Arnhem.
De aan de noordrand van het Nationaal Sport Centrum gelegen gebouwen voegen zich goed in het profiel van de Amsterdamseweg. Langs beide kanten van de lange door bossen omgeven invalsweg van Arnhem liggen her en der gebouwencomplexen en voorzieningen in de bossen verscholen.
Afbeelding 2.2. Luchtfoto van Papendal
Op het terrein van Papendal bevinden zich een groot aantal (sport)accommodaties. In het Olympic Training Centre zijn de meeste sportfacileiten te vinden: taekwondo, sprinthal, grote sporthal, krachtruimten en Lagendijk Training. Maar ook daarbuiten verdeeld over het terrein zijn diverse accommodaties gelegen. De belangrijkste functies zijn:
- Sporthallen waarvan één multifunctionele hal, één sprinthal en één schermhal;
- Sportvelden waarvan vijf voetbalvelden, één kunstgrasveld (met verlichting), één grasveld;
- Atletiekbaan, compleet met verspringbak en faciliteiten voor kogelstoten, discus- en speerwerpen, (polstok)hoogspringen etc.
- Klimaatkamer;
- Vier tennisbanen;
- Pitch&Putt Golfbaan (25 holes);
- 18 holes Edese Golfbaan;
- Moutainbike/hardlooproutes;
- Fitnesszaal;
- Krachthonk.
Afbeelding 2.3. Een overzicht van de toekomstige locatie van het trainings- en opleidingscentrum van Vitesse
Vitesse traint en speelt op Papendal op 5 voetbalvelden en 1 kunstgrasveld. Deze velden zijn gelegen in het zuidwestelijk deel van Papendal. De velden worden door brede groenstroken omzoomd. Er zijn nauwelijks parkeerfaciliteiten. Er is verspreide bebouwing aanwezig die verschillend wordt gebruikt (kleedkamers, kantine, kantoren en ontvangstruimte.
De wedstrijden van het eerste elftal van Vitesse worden in GelreDome gespeeld. De jeugd speelt de wedstrijden op Papendal. Het eerste elftal van Vitesse traint ongeveer 6 á 7 keer per week op Papendal. De jeugd traint 4 á 5 keer per week op Papendal. De jeugd van Vitesse werkt samen met AGOVV uit Apeldoorn.
Hoofdstuk 3 Wettelijk- En Beleidskader
3.1 Sport- En Recreatiebeleid
Nota Visie Sport en Bewegen
Op 19 december 2011 heeft de gemeenteraad de Nota Visie Sport en Bewegen 2011-2021 vastgesteld. De nieuwe sportvisie is opgesteld om te spelen op belangrijke maatschappelijke ontwikkelingen, zoals vergrijzing (meer aandacht voor bewegen en andere manier van sporten), ander type sporter, andere sportbehoefte, overgewicht jeugd, ander type vrijwilliger en de kandidatuur Olympische Spelen 2028 en Nederland Sportland 2016.
De ambitie van het nieuwe sportbeleid is: 75% van de Arnhemmers sport of beweegt in 2016. Hoewel bepaalde groepen in Arnhem intensief sporten, ligt de gemiddelde sportdeelname van de Arnhemse bevolking net iets onder het gemiddelde van andere grote steden. Ruim 35 % van de Arnhemmers sport/ beweegt niet of zeer weinig. Lagere percentages sporters/ bewegers vindt men vooral onder gehandicapten, jongeren van 12-18 jaar, 25-34 jarigen, 65-plussers en mensen met een lage sociaal economische status. Deze mensen moeten extra worden geactiveerd om te gaan bewegen en sporten.
De uitgangspunten van de sportvisie zijn:
- Meer samenwerking tussen onderwijs, welzijn, zorg, veiligheid, wijk, corporaties, commerciële sportaanbieders en verenigingen. Verenigingen die hierin een voortrekkersrol (willen) spelen, worden door het tarievenstelsel gefaciliteerd.
- Succes van 'Meedoen Alle Jeugd door Sport' (MAJdS) voortzetten en structureel inbedden bij verenigingen.
- Stimuleren van vernieuwende initiatieven en van het activeren van 'moeilijke' doelgroepen.
- Investeringen voor jeugd op het huidige niveau houden. Geen uitbreiding.
- Meer investeren in bewegen en sporten in de openbare ruimte: flexibel, passend bij verschillende doelgroepen.
- Inventarisatie van alle beweeg- en sportinitiatieven, projecten, acties in de wijken: betere afstemming, strakke regie, keuzes maken (ook iets niet doen).
- Samenwerking verstevigen tussen de gemeente, CTO Papendal Arnhem en het NOC*NSF.
- Keuze maken voor drie tot vijf Arnhemse kernsporten (incl. G-sport). De betreffende sportbonden uitnodigen om een meerjarig plan 'verbinding breedtesport- talentontwikkeling/topsport' (aangevuld met G-sport) op te stellen.
- Het financieren van een dienstenpakket voor ambitieuze sporters en verenigingen binnen de kernsporten.
- Topsportevenementen steviger verankeren in het beleid voor evenementen en citymarketing.
Een goede sportinfrastructuur is een harde voorwaarde om de beleidsdoelen voor sport en bewegen te realiseren. Hoewel er afgelopen jaren flink geïnvesteerd is in kunstgrasvelden voor buitensporten, in nieuwe sportaccommodaties en in multifunctionele centra, blijven er binnen de Arnhemse sport nog vele wensen over voor de sportaccommodaties. Om uiteindelijk te kunnen bepalen wat er wordt gedaan voor en met sportaccommodaties moet er een kader worden vastgesteld waarbinnen keuzes gemaakt kunnen worden. De sportvisie biedt dit kader. De gemeente Arnhem wil een nieuwe sportkoers gaan varen en met behulp van tarieven en subsidies sturen op gewenste ontwikkelingen. Ook zijn gebruikers niet meer tevreden over het huidige tarievensysteem. Reden genoeg om dit systeem tegen het licht te houden en aanpassingen voor te stellen.
Er wordt in de sportvisie niet ingegaan specifieke locaties zoals Elden.
Beleidsregels lichtmasten bij sportvelden
In 2002 zijn de Beleidsregels lichtmasten bij sportvelden vastgesteld. Het plangebied ligt volgens de Beleidsregels in zone 3, waarvoor geldt dat lichtmasten wel geplaatst kunnen worden, mits aan bepaalde voorwaarden wordt voldaan. De zonering is vooral gericht op het verhinderen van lichthinder in landschappelijke en parkachtige situaties in de randen van de stad. De beleidsnotitie geeft verder regels voor de toelaatbare lichtsterkte en de gebruikstijden:
- 1. de gebruikstijden van de verlichting vallen niet buiten de tijdstippen 7.00 uur – 23.00 uur;
- 2. de verticale verlichtingssterkte mag niet meer bedragen dan 10 lux en de armatuurlichtsterkte mag niet meer bedragen dan 10.000 cd. Dit betekent in de praktijk dat de verlichtingssterkte varieert van matig op de achtergrond (normale straatverlichting) tot goed verlichte (doorgaande) straten.
Deze regels zijn vertaald in de planregels van dit bestemmingsplan.
Verder moet bij de aanvraag van lichtmasten door de aanvrager worden aangetoond dat er geen onevenredige schade wordt toegebracht aan de belangen van om- en aanwonenden. Hierbij wordt onder andere gekeken naar de afscherming van het sportterrein.
Nota Ruimte voor de jeugd
De nota Ruimte voor de Jeugd uit 2009 geeft een overall visie op spelen en ontmoeten. De gemeente Arnhem onderstreept de noodzaak van speelruimte omdat spelen van groot belang is voor de lichamelijke en geestelijke ontwikkeling van kinderen. Kinderen spelen niet alleen op formele ruimtes met toestellen, maar ook op informele ruimtes als trottoirs, pleinen, tuinen en parken. Met name natuurlijke speelruimtes zijn plekken die vaak veel uitdagender zijn om te spelen. Verder is er aandacht voor voorzieningen die voldoen aan de wensen van jongeren vanaf 13 jaar. In deze leeftijdscategorie is er niet zozeer sprake van ‘spelen’, maar gaat het vooral om ontmoeting en sport.
3.2 Inleiding
Dit hoofdstuk beschrijft, voor zover van belang, het rijks-, provinciaal- en gemeentelijk beleid. Naast de belangrijkste algemene uitgangspunten worden de specifieke voor dit plangebied geldende uitgangspunten weergegeven. Het beleid is in dit bestemmingsplan afgewogen en doorvertaald op de kaart en in de regels.
3.3 Ruimtelijk Beleid
3.3.1 Rijks-, Provinciaal- en regionaal beleid
Hoofddoel van het nationaal ruimtelijk beleid is ruimte te scheppen voor de verschillende ruimtevragende functies op het beperkte oppervlak dat ons in Nederland ter beschikking staat.
De Nota Ruimte bevat de visie van het kabinet op de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland en de belangrijkste bijbehorende doelstellingen. De nota bevat, in overeenstemming met het Hoofdlijnenakkoord van het kabinet, de ruimtelijke bijdrage aan een sterke economie, een veilige en leefbare samenleving en een aantrekkelijk land. Het gaat om de inrichtingsvraagstukken die spelen tussen nu en 2020, met een doorkijk naar 2030.
Het ruimtelijk beleid van de provincie is verwoord in het Streekplan Gelderland 2005 “Kansen voor de regio”. Het Streekplan, dat wordt vastgesteld voor een periode van 10 jaar, is een schakel tussen rijks- en gemeentelijke plannen op het gebied van de ruimtelijke ordening.
Hoofddoel van het streekplanbeleid is het scheppen van ruimte voor de verschillende ruimtevragende functies op het beperkte oppervlak. Bij de herziening van de Wro is het streekplan opgewaardeerd tot provinciale structuurvisie. In de "Wro-agenda" is neergelegd met welke (nieuwe) instrumenten het geformuleerde beleid wordt vormgegeven.
Het Regionaal Plan 2005-2020 van de Stadsregio Arnhem-Nijmegen 'Werken aan een aantrekkelijke en concurrerende stadsregio in Noordwest Europa' is de opvolger van het Regionaal structuurplan 2015 uit 1998. Het regionaal plan vormt het richtinggevend kader voor beleid en uitvoering van het regionaal beleid van de stadsregio op het gebied van ruimte, mobiliteit, economie en wonen.
3.3.2 Gemeentelijk beleid
Het gebruik van de ruimte in een stad verandert voortdurend. Om plannen en initiatieven goed op elkaar af te stemmen, stelt de gemeente met enige regelmaat een structuurplan vast. Het Structuurplan "Arnhem 2010" is de opvolger van het Structuurplan uit 1984. Dit plan is in 2000 door de raad vastgesteld. Het Structuurplan Arnhem 2010 beschrijft het ruimtelijk beleid voornamelijk in hoofdlijnen. Het plan is flexibel, zodat het kan inspelen op veranderende omstandigheden en inzichten. Formeel is het Structuurplan Arnhem 2010 tien jaar van kracht: van 2000 tot 2010. Maar de inrichting van de ruimte werpt haar schaduw veel verder vooruit. Waar dat mogelijk is, richt het Structuurplan zijn blik daarom op het jaar 2030.
In het Structuurplan Arnhem 2010 komt Papendal is aangeduid als recreatiegebied met de mogelijkheid de locatie te ontwikkelen tot een grootschalige attractie op het gebied van toerisme, recreatie en sport. In het Structuurplan staat hierover het volgende:
'Uitbreiding van aan sportbeoefening gerelateerde bebouwing van Papendal bij voorkeur door intensivering van bestaande bebouwing. Bij uitbreiding ten behoeve van sportvelden (outdoor) is het compensatiebeginsel voor wat betreft het kappen van bomen aan de orde; het wordt aantrekkelijker gemaakt om er met een ander vervoermiddel dan de auto heen te gaan.'
In 2006 is de Tussenrapportage Structuurplan Arnhem 2010 door de gemeenteraad vastgesteld. In de Tussenrapportage wordt het bestaande Structuurplan op een aantal punten herzien. De Tussenrapportage bevat een herijking van het ruimtelijk beleid. Naast de herijking van het bestaande beleid wordt ook een uitwerking gepresenteerd voor het beleid met betrekking tot hoogbouw. Dit is gedaan aan de hand van 10 principes voor hoogbouw in Arnhem welke zijn vertaald op een kaart van Arnhem. De Tussenrapportage heeft geen gevolgen voor het plangebied.
Bij de invoering van de Wro (2008) is het structuurplan opgewaardeerd tot structuurvisie. Een nieuwe structuurvisie is in voorbereiding. De agenda voor de structuurvisie 2020 met doorkijk naar 2040 is gereed. In dit bestemmingsplan is al rekening gehouden met de nieuwe inzichten.
Voor Papendal is door Veenenbos en Bosch Landschapsarchitecten in opdracht van het NOC-NSF een Masterplan opgesteld (zie bijlage 1). Dit Masterplan biedt een integraal kader voor de verschillende ruimtelijke ontwikkellingen die op het terrein van Papendal gepland staan. In paragraaf 4.1 wordt dieper ingegaan op het Masterplan.
3.4 Welstandsbeleid
Arnhem kiest er in haar welstandsnota (2004) voor om zoveel mogelijk recht te doen aan de reeds bestaande verschillen in de bebouwde omgeving. Hiervoor is een indeling gemaakt in een aantal logische eenheden in de stad. Elke ruimtelijke eenheid heeft een welstandsniveau, 'zwaar', 'normaal', of 'licht', dat aangeeft in welke mate welstand in dat gebied wordt ingezet.
Voor het plangebeid geldt het niveau 'normaal' (bebouwing in buitengebied).
Onder niveau 'normaal' vallen in het algemeen de karakteristieke vooroorlogse wijken maar ook de bebouwing in het buitengebied. Voor de zichtbare gevels hebben de criteria een conserverend karakter waarmee de gebouwvorm, de dakvorm en de karakteristieke elementen worden gespaard. Aan de straatzijde mogen alleen ornamentele dakkapellen worden toegevoegd zoals die oorspronkelijk in die gebieden waren ontworpen. Serres mogen aan de achterzijde slechts in één laag vanaf de begane grondverdieping worden gerealiseerd. Kelderentrees (met keerwanden en trappen) die aangebracht worden in de straatgevels zijn niet aanvaardbaar. Er worden geen bijzondere eisen gesteld aan bijgebouwen in de achtertuin, niet zichtbaar vanaf het openbaar gebied.
3.5 Verkeersbeleid
3.5.1 Rijksbeleid
Op rijksniveau geeft de Nota Mobiliteit (2006) de hoofdlijnen van het nationale verkeers- en vervoersbeleid voor de komende decennia. Centraal staat dat mobiliteit een noodzakelijke voorwaarde is voor economische en sociale ontwikkeling.
3.5.2 Provinciaal en regionaal beleid
De provincie Gelderland heeft haar verkeersbeleid verwoord in het Provinciaal Verkeers- en Vervoersplan-2 (2004). In het PVVP-2 geeft de provincie Gelderland aan hoe zij steden, bedrijventerreinen en voorzieningen bereikbaar wil houden op een veilige manier met zo min mogelijk schadelijke gevolgen voor de leefomgeving. De provincie Gelderland kiest voor een duurzame mobiliteit, waarbij het verkeers- en vervoerssysteem een sterke economie ondersteunt, welvaart versterkt en de sociale integratie stimuleert. Om dat te bereiken kiest Gelderland voor de volgende aanpak: voorkomen, beter benutten, bouwen en beprijzen.
De Stadsregio Arnhem Nijmegen heeft haar mobiliteitsbeleid voor de periode tot 2020 verwoord in de Regionale Nota Mobiliteit (2006). Op regionaal niveau is de Regionale Nota Mobiliteit een uitwerking van het Regionaal Plan en een doorvertaling van de Nota Mobiliteit. Met de Regionale Nota Mobiliteit kiest de Stadsregio Arnhem Nijmegen nadrukkelijk voor interne, regionale bereikbaarheid gericht op twee beleidskeuzes: het bundelen van vervoersstromen en het optimaliseren van ketenmobiliteit.
3.5.3 Gemeentelijk beleid
Het SVVP Arnhem 2010 is voor het onderdeel parkeren nader vormgegeven in de Parkeernota Arnhem 2003-2010. Voor het plangebied worden deze parkeernormen gehanteerd en deze zijn ook opgenomen in de regels van dit bestemmingsplan (zie ook paragraaf 6.3.1).
Als resultaat van de wisselwerking tussen Rijk, provincie/regio en gemeente, heeft de gemeente Arnhem haar actuele verkeersbeleid verwoord in het Structuurplan Arnhem 2010 en in het Stedelijk Verkeers- en Vervoersplan SVVP Arnhem 2010. De essentie ervan – overeenstemmend met die van Rijk, provincie en regio – is het terugdringen van de verkeersonveiligheid en het geleiden van de mobiliteit. Daarbij geldt het principe van vrijheid van keuze voor de mobilist, die de gemeente probeert te beïnvloeden door “verleidelijke” alternatieven aan te bieden. Ook speelt het prijsmechanisme hierin een steeds grotere rol. Evenals rijk, provincie en regio treft Arnhem verkeersmaatregelen volgens het principe van de 3 B's: eerst beter benutten, tegelijkertijd werken aan beprijzen en pas daarna bouwen van nieuwe infrastructuur.
Voor de werkingsduur van voorliggend bestemmingsplan is de uitwerking van het SVVP in het Categoriseringsplan Arnhem 2000 richtinggevend. Het categoriseringsplan werkt uit hoe de verkeersruimte in Arnhem duurzaam veilig (her-)ingericht wordt. Arnhem kent twee typen wegen: de verblijfsgebieden en de verkeersaders. Deze laatste zijn de hoofd- en ontsluitingswegen en vormen het Arnhemse hoofdwegennet voor het autoverkeer. Deze wegen kennen een maximum snelheid van 50 km/uur of hoger. Alle andere wegen vallen onder de categorie verblijfsgebieden. Deze wegen en straten krijgen het karakter van de 30 km/uur-zone. Ze hebben een verblijfsfunctie en ontsluiten percelen. Veelal zijn het woonstraten. Het SVVP Arnhem 2010 is voor het onderdeel parkeren nader vormgegeven in de Parkeernota Arnhem 2003-2010 en in uitwerkingen van deze nota.
3.6 Milieu- En Omgevingsbeleid
In de Integrale Milieuvisie 2008-2011 is aangegeven hoe het milieubeleid een positieve bijdrage kan leveren aan maatschappelijke thema's als gezondheid, veiligheid, leefbaarheid, duurzaamheid en ruimtelijke kwaliteit. Uitgangspunten zijn duurzame ontwikkeling en een optimale leefomgevingskwaliteit van de stad.
Op 26 mei 2008 heeft de gemeenteraad Hoofdstuk 3 "Gebiedsgerichte aanpak" van de Integrale Milieuvisie 2008-2011 vastgesteld. De gebiedsgerichte aanpak vormt de kern van de integrale milieuvisie en is een uitwerking van de zonering van milieukwaliteiten die in het Structuurplan Arnhem 2010 zijn opgenomen. Hiermee differentiëren we milieuambities naar verschillende gebieden. Niet overal in de stad streven we immers dezelfde milieuambities na: in een dynamisch centrum accepteren we bijvoorbeeld meer geluid dan in een woonwijk. Wel wordt rekening gehouden met grenswaarden en streefwaarden. Grenswaarden mogen niet worden overschreden. Van streefwaarden kan worden afgeweken als daar - op een hoger schaalniveau- aantoonbare milieuwinst tegenover staat en zolang er geen concentratiegebieden ontstaan waar de milieubelasting zich ophoopt.
Door expliciet te maken welke milieukwaliteiten we in het betreffende gebied willen handhaven of realiseren, wordt ook duidelijk of een eventuele toekomstige ontwikkeling wel of niet past in het betreffende gebied.
3.6.1 Geluid
De Wet geluidhinder heeft tot doel de mens te beschermen tegen geluidhinder. Dit is in de wet uitgewerkt in een normenstelsel voor de toelaatbare geluidbelasting in de woonomgeving. Alleen planologisch nieuwe situaties worden getoetst aan de wet. Naast woningen zijn er nog een aantal geluidgevoelige objecten aangewezen zoals scholen en zorginstellingen. Een sportcomplex is geen geluidgevoelige bestemming en daarom is een toets aan de Wet geluidhinder voor dit bestemmingsplan niet van belang.
3.6.2 Luchtkwaliteit
Wet Luchtkwaliteit 2007
De Europese richtlijnen zijn geïmplementeerd in de nieuwe Wet Luchtkwaliteit. Het doel van de Wet Luchtkwaliteit 2007 is het beschermen van mens en milieu tegen de negatieve effecten van luchtverontreiniging. De wet is primair gericht op het voorkomen van negatieve effecten op de gezondheid van de mens. Daarnaast zijn er voor de stoffen zwaveldioxide en stikstofoxiden ook normen opgenomen ter bescherming van ecosystemen.
Voor het toetsen van ruimtelijke plannen zijn de volgende grenswaarden het meest relevant:
- PM10 (fijnstof)
- de jaargemiddelde concentratie van 40 µg PM10/m3 mag met ingang van 1 januari 2005 niet worden overschreden;
- de 24 uursgemiddelde concentratie van 50 µg PM10/m3 mag met ingang van 1 januari 2005 niet vaker dan 35 keer per jaar worden overschreden; - NO2 (stikstofdioxide)
- de jaargemiddelde concentratie van 40 µg NO2/m3 mag met ingang van 1 januari 2010 niet worden overschreden;
- de uurgemiddelde concentratie van 200 µg NO2/m3 mag met ingang van 1 januari 2010 niet vaker dan 18 keer per jaar worden overschreden.
Voor de overige stoffen worden in Nederland geen overschrijdingen gerapporteerd.
Op 15 november 2007 is de nieuwe Wet Luchtkwaliteit van kracht geworden. De nieuwe wet is nodig omdat de aanleg van een groot aantal bouwprojecten en bestemmingsplannen stilgelegd zijn door uitspraken van de afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. De grenswaarden zijn ongewijzigd gebleven, maar de nieuwe wet geeft net als het voorgaande BLK2005 (Besluit Luchtkwaliteit) meer armslag om ruimtelijke plannen die gevolgen hebben voor de luchtkwaliteit uit te voeren. Hierbij wordt tevens de term “in betekenende mate (IBM)” geïntroduceerd. Dit wil zeggen dat projecten met een bepaalde mate van verslechtering toch doorgang kunnen vinden. De grens ligt bij een toename van maximaal 3%. Deze 3% is gekoppeld aan de IBM projecten opgenomen in het Nationale Samenwerkingsverband Luchtkwaliteit (NSL). De NSL is 1augustus 2009 van kracht geworden.
Beleidsnota Lucht en Uitvoeringsprogramma Luchtkwaliteit
Het Arnhemse beleid op gebied van luchtkwaliteit is vastgelegd in de Beleidsnota Lucht uit 2005. Deze nota is erop gericht nieuwe overschrijdingen van de normen uit het toenmalige Besluit Luchtkwaliteit 2005 (BLK 2005) te voorkomen en bestaande of dreigende overschrijdingen voor 2010 op te lossen. Daarnaast richt de Beleidsnota Lucht zich op het beperken van overlast door geurhinder. Voor wat betreft het halen van de normen uit het BLK 2005 en de onlangs van kracht geworden Wet Luchtkwaliteit is de beleidsnota vertaald naar maatregelen in het Uitvoeringsprogramma Luchtkwaliteit 2005-2010 van februari 2006.
3.6.3 Hinder
In het kader van bedrijven en milieuzonering dienen de effecten van inrichtingen op hun omgeving (gevoelige bestemmingen, waaronder eventueel nieuw te ontwikkelen woningen) in beeld gebracht te worden. Voorbeelden van hinder zijn geluid, geur, stof of gevaar. In de
VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering 2009' is een lijst van inrichtingen opgenomen waarbij de inrichtingen op grond van de hinder die zij veroorzaken, zijn opgedeeld in 6 categorieën. Hierbij wordt er vanuit gegaan dat een inrichting uit categorie 1 relatief weinig hinder veroorzaakt en een inrichting uit categorie 6 bijzonder veel hinder veroorzaakt.
3.6.4 Externe veiligheid
Met externe veiligheid wordt bedoeld de kans op overlijden van mensen buiten de grenzen van een bedrijf of transportmedium, als rechtstreeks gevolg van een ongeval met (gevaarlijke) stoffen binnen de grenzen van het bedrijf dan wel het transportmedium. In de externe veiligheid worden twee risicobegrippen gehanteerd het PR (Plaatsgebonden Risico) en het GR (Groepsrisico).
Landelijk beleid
Voor bedrijven is op 28 oktober 2004 het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) in werking getreden. In het Bevi worden milieukwaliteitseisen (artikel 5.1 van de Wet milieubeheer) vastgelegd die in de ruimtelijke planvorming moeten doorwerken. In het Bevi wordt een onderscheid gemaakt in kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten. De 10-6 PR contour geldt ten opzichte van kwetsbare objecten als grenswaarde en ten opzichte van beperkt kwetsbare objecten als richtwaarde. Het beoordelingskader voor het groepsrisico is een oriënterende waarde.
Voor de routes (weg, water, spoor en ondergrondse leidingen) waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt, komt in 2012 een AMvB transport. In deze AMvB (Algemene Maatregel van Bestuur) worden ook milieukwaliteitseisen vastgelegd die in de ruimtelijke planvorming moeten doorwerken.
Gemeentelijk beleid
Op 21 november 2005 is het beleidsplan Externe Veiligheid 2005-2008 vastgesteld dat op 14 februari 2009 met 2 jaar is verlengd. Dit beleidsplan beschrijft de mate van gewenste externe veiligheid in Arnhem. Uitgangspunt hierbij zijn de landelijke normen voor het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. In een groot gedeelte van de stad streven we naar het niet doen toenemen van de risico's. Op sommige plekken in de stad, op bedrijventerreinen voor zware industrie en de volgens het structuurplan stedelijke zone accepteren we een hoger risico dan op andere plaatsen. Wel moet daar extra aandacht zijn voor de beschikbare mogelijkheden voor rampenbestrijding, de zelfredzaamheid van mensen en de hulpverlening.
Om het bereikte gebiedsgerichte externe veiligheidsniveau vast te houden, en omdat er na 2010 vanuit het Rijk niet veel nieuwe wet- en regelgeving te verwachten is, heeft gemeenteraad op 14 februari 2011 besloten om het beleidsplan met nog eens 4 jaar te verlengen. Wel zijn de punten “risico's in stadswijken” en “objecten in de directe omgeving van risicovolle activiteiten” in het plan verhelderd en duidelijker omschreven.
3.6.5 Groen en ecologie
Natura 2000
Het tot stand brengen van een samenhangende Europese ecologische hoofdstructuur, genaamd Natura 2000, is per 1 oktober 2005 door de nieuwe Natuurbeschermingswet overgenomen. De Natura 2000 gebieden in Arnhem zijn: Veluwe, Gelderse Poort en IJssel. Voor elk van deze gebieden zijn habitattypen en soorten benoemd die beschermd zijn volgens de Natuurbeschermingswet 1998. De bescherming van de Natura 2000 gebieden is vergelijkbaar met de bescherming volgens artikel 6 van de Habitatrichtlijn, die de afgelopen jaren in Nederland is toegepast. Nederland past hiervoor een vergunningenstelsel toe. Er geldt dat er door projecten en handelingen geen verslechtering van de kwaliteit van habitats of een verstorend effect op de soorten, waarvoor het gebied is aangewezen, mogen optreden.
Om de effecten van de ruimtelijke ingrepen van het bestemmingsplan op het Natura 2000-gebied te toetsen, moet de Habitattoets worden uitgevoerd, bestaande uit een voortoets. De voortoets verkent of door de ontwikkelingen waarin het plan voorziet mogelijk negatieve gevolgen kunnen hebben voor de instandhoudingsdoelstellingen van een Natura 2000-gebied. De initiatiefnemer is verantwoordelijk voor het leveren van de informatie (zorgplicht, artikel 19l). Het bevoegd gezag toetst de gegevens. Het bevoegd gezag voor het verlenen van een natuurbeschermingswetvergunning is Gedeputeerde Staten van de provincie waarbinnen het beschermingsgebied ligt.
In de strategische milieubeoordeling van de Stadsregio Arnhem Nijmegen ten behoeve van het Regionaal Plan 2005-2010 zijn effecten op de Vogel- en Habitatrichtlijn (VHR) ten gevolge van woningbouw onderzocht. In dat kader is aangegeven dat de toetsing van plannen in de nabijheid van een beschermd gebied betrekking heeft op gebieden binnen een afstand van 2 kilometer.
Flora- en Faunawet 2002
De opdrachtgever / initiatiefnemer is verantwoordelijk voor de naleving van de Flora- en Faunawet. De wet gaat uit van het “nee-tenzij” principe, waarbij de mogelijkheid wordt geboden bepaalde ingrepen toe te staan middels ontheffing of vrijstelling. Daarnaast kent de wet een zorgplichtbepaling voor de in het wild levende dieren en planten, alsmede voor hun directe leefomgeving.
Eind januari 2005 is het Besluit houdende wijziging van een aantal algemene maatregelen van bestuur in verband met wijziging van artikel 75 van de Flora- en faunawet en enkele andere wijzigingen (AMvB artikel 75) van kracht. Er zijn 3 beschermingscategorieën:
- tabel 1. algemeen beschermde soorten
- tabel 2. beschermde soorten
- tabel 3. streng beschermde soorten
Provinciaal beleid: Gelderse EHS
Hoe de provincie Gelderland de ruimte wil verdelen en gebruiken staat in de algemene structuurvisie ruimtelijke ordening. Met de inwerkingtreding van de Wet ruimtelijke ordening per 1 juli 2008 heeft het streekplan Gelderland 2005 de status van structuurvisie gekregen.
Provinciale Staten van Gelderland hebben op 1 juli 2009 de nieuwe grenzen van de ecologische hoofdstructuur (EHS) in de structuurvisie definitief vastgesteld. Doel van de herbegrenzing is de EHS 'robuuster' te maken. Met robuust wordt bedoeld een netwerk van natuurgebieden waar waardevolle en kwetsbare natuur optimaal kan voortbestaan.
Binnen de EHS geldt de 'nee-tenzij'-benadering. Bestemmingsplanwijziging is niet mogelijk als daarmee de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied significant worden aangetast, tenzij er geen reële alternatieven zijn en er sprake is van redenen van groot openbaar belang.
De EHS is verdeeld in: EHS-natuur, EHS-verweving en ecologische verbindingszones. Voor het behoud en herstel van de biodiversiteit in Gelderland zijn de drie delen van de EHS onlosmakelijk met elkaar verbonden. Soorten die gebonden zijn aan grotere natuurgebieden vinden vooral een plek in EHS-natuur; EHS-verweving is van belang voor soorten die gebonden zijn aan gebieden waarin veel natuurelementen en natuurkwaliteiten verweven zijn met agrarisch en ander gebruik van het cultuur-landschap. Met de ecologische verbindingszones neemt de versnippering van de natuur af en ontstaan meer migratiemogelijkheden voor plant- en diersoorten.
Het volledige buitengebied van Arnhem, waaronder Papendal, is onderdeel van de EHS. Papendal is aangewezen als EHS-verweving (zie voor meer informatie paragraaf 5.6).
Provinciaal beleid: Richtlijn compensatie natuur en bos
De provincie heeft het compensatiebeleid "De Compensatierichtlijn natuur en bos" als uitwerking van provinciale structuurvisie en de Structuurschema Groene Ruimte opgesteld. De gemeente zal dat compensatiebeleid uitvoeren. Is de provinciale richtlijn van toepassing dan treedt de gemeentelijke regelgeving terug.
Uitgangspunt van het compensatiebeleid is dat natuur en bos alleen plaats kunnen maken voor een ander ruimtegebruik als er voor de specifieke locatiegebonden ontwikkeling geen alternatieve locaties aanwezig zijn (nee-tenzij-beleid). In principe dient natuur door natuur en bos door bos te worden gecompenseerd. De compensatierichtlijn is van toepassing op
- alle natuur die in de provincieale verordening of op de bestemmingsplankaart de bestemming natuur heeft of een vegetatiewaarde van 6 of hoger heeft;
- gebieden met de bestemming bos, zoals aangegeven in de provincieale verordening of op de bestemmingsplankaart;
- alle gebieden die conform de Boswet herplantplichtig zijn, zowel binnen als buiten de bebouwde kom Boswet.
De compensatierichtlijn kent een kwaliteitstoeslag, bij wijziging van functie dient dus meer bos of natuur te worden gerealiseerd dan verloren gaat.
Er kunnen zich situaties voordoen waarbij het acceptabel is dat bos door natuur vervangen wordt. Deze situaties worden beschreven in de nota inzake de toepassing van de Boswet bij herstel en ontwikkeling van bijzondere natuurwetenschappelijke waarden (de "Nota Open Bos") van de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij aan de Tweede Kamer d.d. 26 november 1992.
Boswet
De Boswet is van toepassing op alle bossen en houtopstanden groter dan 10 are of - in geval van rijbeplantingen - meer dan twintig bomen, die gelegen zijn buiten de zogenaamde 'bebouwde kom Boswet'. De Boswet verplicht om de grond waarop het bos of de bomen hebben gestaan binnen drie jaar opnieuw in te planten.
Als voor de uitvoering van een werk de bestemming moet worden gewijzigd treedt de provinciale richtlijn 'Bos- en natuurcompensatie' in werking. Deze richtlijn is een uitwerking van het Streekplan en geldt ook voor bos binnen de zogenaamde 'bebouwde kom Boswet'.
Groenplan Arnhem 2004 – 2007 / 2015
Op 28 juni 2004 is het groenplan 2004-2007/2015 vastgesteld. De gemeente Arnhem streeft ernaar om de landschappelijke, cultuurhistorische en ecologische waarden van het groen, door versterking en zonering, optimaal tot hun recht te laten komen, waarbij voldoende ruimte voor gebruikswens moet zijn. De ontwikkelingsinitiatieven en het beheer in en om de stad worden afgestemd op dat streefbeeld.
De uitgangspunten uit het Groenplan dienen als randvoorwaarde voor herontwikkeling. Dit betekent dat het bestaande groen zoveel mogelijk behouden blijft, zo zuinig mogelijk wordt omgegaan met bestaande en potentiële kwaliteiten, op kansrijke plekken groen wordt aangeplant, en versnippering wordt voorkomen. Het oppervlakte groen en de bomen moeten dus eerst geïnventariseerd worden. In het bestemmingsplan is een groenbalans opgenomen, waarin is aangegeven hoe de groencompensatieregels zijn toegepast.
Vanuit ecologisch perspectief vormen gebieds- en soortbescherming het basisdoel.
Achterliggende ambitie is een versterking en verdere ontwikkeling tot een zo volledig mogelijk ecosysteem van kenmerkende Arnhemse natuur. Deze komt tot uitdrukking in de verscheidenheid aan planten en dieren in een samenhangend netwerk. Andere punten zijn:
- Alleen inzetten op natuur daar waar deze kansrijk is, waarbij cultuurlijk en natuurlijk beeld en gebruik op elkaar afgestemd zijn;
- Barrières van de stedelijke druk opheffen of zoneren.
- Er worden 5 samenhangende natuurdoeltypen geformuleerd: Natuurkernen, Natuurzones en stapstenen, Natuurlijke groenzones, Overig groen en De Stenen stad. Aan de natuurdoeltypen zijn doelsoorten gekoppeld.
3.6.6 Water
Rijksbeleid
Het Rijksbeleid op het gebied van het waterbeheer is vastgelegd in het Nationaal Waterplan (NWP) 2009-2015. Deze is vanaf 22 december 2009 van kracht. Het plan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de planperiode tot 2015 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, voldoende en schoon water en diverse vormen van gebruik van water.
Daarnaast hebben Rijk, provincies, gemeente, waterschappen, en drinkwaterbedrijven afgesproken om gezamenlijk maatregelen te nemen voor een doelmatiger waterbeheer; het Bestuursakkoord Water (d.d. april 2011. De inzet ligt bij mooi, veilig, schoon, gezond en duurzaam beheer van watersysteem en waterketen. De kwaliteit moet omhoog tegen zo laag mogelijke maatschappelijke kosten.
In de Nota Ruimte uit 2006 is water een belangrijk, structurerend principe voor bestemming, inrichting en gebruik van de ruimte. Om problemen met water te voorkomen moet, anticiperend op veranderingen in het klimaat, de ruimte zo worden ingericht dat water beter kan worden vastgehouden of geborgen. Dit anticiperen is ook terug te vinden in de Waterwet die op 22 december 2009 van kracht is geworden. In de Waterwet zijn ondermeer de gemeentelijke watertaken opgenomen: de zorgplicht voor het vasthouden en afvoeren van regenwater en de regierol van gemeenten bij de grondwaterzorgplicht.
Provinciaal en regionaal beleid
Op provinciaal niveau is het waterbeheer vastgelegd in het Waterplan Gelderland 2010-2015.
Het Waterplan gaat verder op de ingeslagen weg van het derde Waterhuishoudingsplan. Nieuw is de implementatie van de Europese Kaderrichtlijn Water en de verplichtingen die voortvloeien uit de Waterwet. Een belangrijk aanpassing uit de Waterwet is dat de vergunningverlening voor het onttrekken van grondwater grotendeels is overgedragen aan de waterschappen. Slechts in drie gevallen is de provincie hiervoor nog aanspreekpunt;
- onttrekkingen voor drinkwaterwinning;
- onttrekkingen ten behoeve van bodemenergiesystemen zoals koude- en warmte opslag (KWO);
- industriële onttrekkingen meer dan 150.000 m³ per jaar.
Beleid waterschap en gemeente
Het stedelijk waterbeheer in Arnhem-Noord is overgedragen aan het Waterschap Rijn en IJssel waardoor de gemeente Arnhem rekening dient te houden met het vigerende beleid van het waterschap. Relevant beleid voor de gemeente Arnhem is het vastgestelde Waterbeheerplan (2010-2015) en de Keur en legger van het waterschap.
Het waterbeleid van de gemeente Arnhem is vastgelegd in de volgende beleidsplannen.
- Gemeentelijk RioleringsPlan (2009-2013), vastgesteld op 26 mei 2008; dit plan richt zich op een verbetering van de kwaliteit van het rioleringsstelsel, op de vermindering van de vuiluitworp naar het oppervlaktewater, de bodem en het grondwater, op het voorkomen van overlast en op het vasthouden van schoon hemelwater in stedelijk gebied.
- Waterplan Arnhem (2009-2015). Door de gemeente Arnhem en haar waterpartners is dit Tweede Waterplan Arnhem opgesteld. De gemeenteraad heeft op 19 oktober 2009 het waterplan vastgesteld. Op 26 februari 2010 hebben gemeente en de beide waterschappen de intentieovereenkomst ondertekend. Het waterplan is gebaseerd op 4 hoofddoelstellingen:
1. Arnhem aantrekkelijke waterstad;
2. Klimaatbestendig watersysteem en waterketen;
3. Goede kwaliteit water en waterbodem;
4. Bewustwording.
Resumé
Uitgangspunt in het huidige beleid van gemeente, waterschap en provincie is dat planontwikkeling moet aansluiten bij een duurzaam integraal waterbeheer. Dit betekent dat:
- negatieve verstoring van de grondwaterstanden en –stromingen niet toegestaan zijn om grondwateroverlast en/of verdroging op de locatie en het boven- en benedenstrooms gelegen gebied te voorkomen.
- maatregelen getroffen moeten worden ter voorkoming van (grond)watervervuiling.
- bij nieuwbouw het regenwater binnen het plangebied afgekoppeld moet worden van de riolering en worden verwerkt op eigen terrein.
- voldoende oppervlaktewater aanwezig is en op de goede locatie.
- het verhard oppervlak zoveel mogelijk beperkt wordt.
- het gebruik van uitloogbare materialen en chemische bestrijdingsmiddelen niet is toegestaan.
3.6.7 Bodem
Voor deze ontwikkellocatie is getoetst of de bodemkwaliteit (inclusief grondwater) de gewenste ruimtelijke ontwikkelingen toelaat. Ook is getoetst of een eventuele bodemverontreiniging gevolgen heeft voor de financiële uitvoerbaarheid van de ontwikkeling.
Als toetskader wordt gebruik gemaakt van de volgende bodemregelgeving:
- Wet bodembescherming (Wbb, 1 januari 2006, gewijzigd 1 oktober 2008 en
1 april 2009); - Beleidsnota bodem 2008, Gelderse wegwijzer in bodemland (Provincie Gelderland, gemeente Arnhem en gemeente Nijmegen, 27 november 2007);
- Nota Bodembeheer Gemeente Arnhem, Regels voor hergebruik van grond en baggerspecie in de gemeente Arnhem en de Milieusamenwerking Regio Arnhem (MRA) (Gemeente Arnhem en MRA, 26 september 2011).
3.6.8 Archeologie en cultuurhistorie
Rijksbeleid
Monumentenwet
Cultuurhistorische objecten die zeldzaam of schaars zijn en die voor mensen in hoge mate het beeld van Nederland bepalen, worden aangewezen als monumenten. In de Monumentenwet 1988 is vastgelegd hoe monumenten van bouwkunst en archeologie en stads- en dorpsgezichten moeten worden beschermd. De Monumentenwet 1988 is het belangrijkste instrument voor de bescherming van het cultuurhistorisch erfgoed in Nederland.
Verdrag van Valletta en de Wet op de archeologische monumentenzorg
De bescherming van het archeologische erfgoed in de bodem en de inbedding ervan in de ruimtelijke ontwikkeling is het onderwerp van het Europese Verdrag van Valletta (Malta). In 1992 ondertekenden twintig Europese staten, waaronder Nederland, dit verdrag. De belangrijkste uitgangspunten van het verdrag zijn:
archeologische waarden dienen zoveel mogelijk (in situ) in de bodem bewaard te blijven en beheermaatregelen dienen genomen te worden om dit te bewerkstelligen;
vroeg in de ruimtelijke ordening dient al rekening gehouden te worden met archeologie;
bodemverstoorders betalen het archeologisch (voor)onderzoek wanneer behoud in situ niet mogelijk is.
Inmiddels is het verdrag vertaald in de Monumentenwet 1988.
Provinciaal beleid
Nota Belvoir
Het Belvedere-uitgangspunt “behoud door ontwikkeling” is in 2000 overgenomen in de provinciale Nota Belvoir. Doel is dat cultuurhistorie voortaan prominent wordt meegewogen bij de ontwikkeling van alle ruimtelijke en economische plannen. Om nog meer in te kunnen spelen op de kansen die cultuurhistorie biedt voor de ruimtelijke omgeving, kiest de Provincie met de nieuwe nota Belvoir 3 voor een gebiedsgericht en uitvoeringsgericht beleid. In de nota worden 10 cultuurhistorisch waardevolle gebieden benoemd, waarnaar speciale aandacht zal uitgaan. Relevant voor Arnhem is de aandacht voor het Veluwemassief, de Veluwezoom en het Rivierengebied.
Gemeentelijk beleid
Erfgoednota 'Panorama Arnhem'
In de Erfgoednota 2008-2012 wordt het accent verschoven van 'behoud door bescherming' naar 'behoud door ontwikkeling'. We gaan er vanuit dat de cultuurhistorie zo op een vroeg moment een actieve rol gaat spelen in veranderingsprocessen en ontwerpkeuzen. Het stadsbeeld van Arnhem verandert de komende twintig jaar in hoog tempo. Het nieuwe erfgoedbeleid wil de cultuurhistorische factor een zichtbare en samenhangende rol geven in deze stedelijke ontwikkelingen. Cultuurhistorie wordt ingezet als ontwikkelingskans en niet als belemmering.
Streven is om bij planontwikkelingen zo vroeg mogelijk onze kennis van de Arnhemse cultuurhistorie in te brengen. De kennis van het Arnhemse erfgoed moet goed toegankelijk zijn. Hiertoe worden nieuwe instrumenten ontwikkeld. De erfgoedkaart biedt een overzicht van alle cultuurhistorische elementen en structuren binnen de gemeente Arnhem. Daarnaast blijft het zichtbaar maken van de bouw- en ontwikkelgeschiedenis van onze stad uitgangspunt.
Archeologie is een integraal onderdeel van het erfgoedbeleid en als zodanig opgenomen in de erfgoednota. In de nota wordt voortgeborduurd op de uitgangspunten van het Verdrag van Malta. Behoud van archeologische waarden is het uitgangspunt en als dat niet mogelijk is, volgt veiligstelling door archeologisch onderzoek. Om permanente aandacht voor deze vorm van erfgoed te krijgen, is ingezet op constante voorlichting en educatie. De cultuurhistorische dimensie van de stad moet, waar mogelijk, worden versterkt en beleefbaar gemaakt. Sinds 2008 beschikt de gemeente over een archeologische verwachtingenkaart voor heel Arnhem. De verwachtingenkaart geeft al in een vroeg stadium van planvorming globaal inzicht in de mate waarin archeologische resten in een gebied aangetroffen kunnen worden.
Conform de Erfgoedverordening geldt dat archeologisch onderzoek uitgevoerd moet worden als grondroerende werkzaamheden:
- in archeologisch waardevolle gebieden (buiten monumenten) dieper dan 40 cm-maaiveld reiken en groter zijn dan 30 m2;
- in gebieden met een hoge archeologische verwachting dieper dan 40 cm-maaiveld reiken en groter zijn dan 200 m2;
- in gebieden met een middelhoge archeologische verwachting dieper dan 40 cm-maaiveld reiken en groter zijn dan 500 m2;
- in gebieden met een lage archeologische verwachting dieper dan 40 cm-maaiveld reiken en groter zijn dan 2000 m2.
Voor archeologisch waardevolle gebieden zijnde beschermde gemeentelijke of rijksmonumenten, geldt maatwerk. Voor rijksmonumenten beslist de Minister van OC&W. Gebieden die reeds onderzocht zijn en/of zijn vrijgegeven, zijn vrijgesteld van onderzoek. Aan het archeologische beleid dat in de verordening is verankerd, ligt de archeologische maatregelenkaart als basis.
Om de doelstellingen van het erfgoedbeleid te realiseren zetten we een aantal strategieën in:
- Behouden door ontwikkelen;
- Behouden door beschermen;
- Adviseren, stimuleren en verleiden;
- Kennis verwerven en verspreiden.
3.7 Sport- En Recreatiebeleid
Nota Visie Sport en Bewegen
Op 19 december 2011 heeft de gemeenteraad de Nota Visie Sport en Bewegen 2011-2021 vastgesteld. De nieuwe sportvisie is opgesteld om te spelen op belangrijke maatschappelijke ontwikkelingen, zoals vergrijzing (meer aandacht voor bewegen en andere manier van sporten), ander type sporter, andere sportbehoefte, overgewicht jeugd, ander type vrijwilliger en de kandidatuur Olympische Spelen 2028 en Nederland Sportland 2016.
De ambitie van het nieuwe sportbeleid is: 75% van de Arnhemmers sport of beweegt in 2016. Hoewel bepaalde groepen in Arnhem intensief sporten, ligt de gemiddelde sportdeelname van de Arnhemse bevolking net iets onder het gemiddelde van andere grote steden. Ruim 35 % van de Arnhemmers sport/ beweegt niet of zeer weinig. Lagere percentages sporters/ bewegers vindt men vooral onder gehandicapten, jongeren van 12-18 jaar, 25-34 jarigen, 65-plussers en mensen met een lage sociaal economische status. Deze mensen moeten extra worden geactiveerd om te gaan bewegen en sporten.
De uitgangspunten van de sportvisie zijn:
- Meer samenwerking tussen onderwijs, welzijn, zorg, veiligheid, wijk, corporaties, commerciële sportaanbieders en verenigingen. Verenigingen die hierin een voortrekkersrol (willen) spelen, worden door het tarievenstelsel gefaciliteerd.
- Succes van 'Meedoen Alle Jeugd door Sport' (MAJdS) voortzetten en structureel inbedden bij verenigingen.
- Stimuleren van vernieuwende initiatieven en van het activeren van 'moeilijke' doelgroepen.
- Investeringen voor jeugd op het huidige niveau houden. Geen uitbreiding.
- Meer investeren in bewegen en sporten in de openbare ruimte: flexibel, passend bij verschillende doelgroepen.
- Inventarisatie van alle beweeg- en sportinitiatieven, projecten, acties in de wijken: betere afstemming, strakke regie, keuzes maken (ook iets niet doen).
- Samenwerking verstevigen tussen de gemeente, CTO Papendal Arnhem en het NOC*NSF.
- Keuze maken voor drie tot vijf Arnhemse kernsporten (incl. G-sport). De betreffende sportbonden uitnodigen om een meerjarig plan 'verbinding breedtesport- talentontwikkeling/topsport' (aangevuld met G-sport) op te stellen.
- Het financieren van een dienstenpakket voor ambitieuze sporters en verenigingen binnen de kernsporten.
- Topsportevenementen steviger verankeren in het beleid voor evenementen en citymarketing.
Van breedtesport naar talentontwikkeling
In de sportvisie wordt ook ingegaan op topsport in Arnhem. Arnhem heeft door haar sportbeleid van de laatste decennia de naam een breedtesportstad te zijn. Dat komt niet in de laatste plaats door de vijf krachtwijken waarop dat beleid zich voor een groot deel richtte. Die aanpak wordt in het land herkend en erkend. Het vormt een goed fundament voor sport en bewegen in Arnhem. De punt van de piramide, topsport, is goed geborgd in de topsportprogramma’s die op het Centrum Topsport en Onderwijs (CTO) Papendal worden aangeboden en voor een groot deel door het Rijk worden gefinancierd. Daarnaast kunnen de sporttalenten van Papendal en de Vitesse-opleiding onderwijs ‘om de hoek’ volgen: bij de Hogeschool Arnhem-Nijmegen (HAN), het ROC Rijn IJssel (CIOS) en het Beekdallyceum en VMBO ‘t Venster (LOOT-scholen).
Vitesse is al decennia een topclub met aantrekkingskracht voor de stad en regio en heeft vele talentvolle spelers en trainers voortgebracht. Zij vormen een voorbeeld voor de voetballende jeugd in Arnhem. Vitesse speelt nadrukkelijk een maatschappelijke rol in Arnhem, onder andere door projecten als ‘Vitesse in de wijk’, ‘Scoren door scholing’ en ‘Playing for Succes’.
Het ligt in de bedoeling dat de gemeente Arnhem en Vitesse een convenant sluiten waarin de maatschappelijke rol van Vitesse in Arnhem en de samenwerking met de gemeente, het Sportbedrijf Arnhem en andere organisaties nog meer te versterken.
De gemeente waardeert en ondersteunt Vitesse bij haar maatschappelijke activiteiten. Dit zal zij uiteraard blijven doen. Zij investeert echter niet in de instandhouding en/of verdere ontwikkeling van het betaald voetbal, in welke vorm dan ook.
Lichtmastenbeleid
Het belangrijkste gemeentelijke beleidskader waar de plaatsing van lichtmasten aan moet worden getoetst zijn de beleidsregels 'Lichtmasten bij sportvelden' (zie bijlage 2). Deze beleidsregels zijn door het college van b&w vastgesteld op 20 augustus 2002. Het gemeentelijke lichtmastenbeleid bepaalt waar in Arnhem lichtmasten toelaatbaar zijn door middel van een zonering in vier gebieden: 'niet toegestaan', 'niet plaatsen, tenzij..', 'wel plaatsen, mits..' en 'plaatsen zonder voorwaarden'. Deze zonering is vooral gericht op het verhinderen van lichthinder in landschappelijke en parkachtige situaties in de randen van de stad maar ook voor omwonenden. De beleidsnotitie geeft verder regels voor de toelaatbare lichtsterkte en de gebruikstijden.
Papendal is gelegen in de zone waarin lichtmasten niet toelaatbaar zijn tenzij aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
- De lichten mogen branden tussen 7.00 uur en 22.00 uur;
- Masten met een hoogte van meer dan 15 meter worden altijd geacht meer dan geringe schade aan natuur en landschap aan te richten;
- De verticale lichtsterkte mag niet meer bedragen dan 5 lux;
- De lichtsterkte van elke armatuur mag niet meer bedragen dan 7.500 cd (candela).
Het trainings- en opleidinscentrum van Vitesse is gelegen binnen de bestemming Sport (Artikel 3). In dit artikel is geregeld dat lichtmasten binnen deze bestemming zijn toegestaan mits aan de bovenstaande voorwaarden wordt voldaan. Er wordt wel een hogere bouwhoogte (18 meter) toegestaan (zie paragraaf 4.2).
Hoofdstuk 4 Ruimtelijke- En Programmatische Aspecten Van De Ontwikkelingen
4.1 Masterplan
Aanleiding
Het laatste decennia neemt de aandacht voor sport toe. Dit hangt onder andere samen met het stijgende aantal topprestaties van Nederlandse atleten. Het Nationaal Sport Centrum Papendal fungeert al sinds jaar en dag als een gerenommeerd trainingscentrum. Papendal is gangmaker voor recreatieve sport, wedstrijdsport en topsport. Tevens dient het centrum als uitvalsbasis van de sportkoepel NOC*NSF. Op Papendal hebben sporters temidden van de natuur de beschikking over faciliteiten als sportgebouwen, openluchtsportvoorzieningen en verblijfsaccommodaties. Ook kent Papendal medische sportvoorzieningen en inspanningsfysiologische begeleiding. Op het Nationaal Sport Centrum wordt sportbeleid uitgestippeld, tevens worden er sportkennis en trainingsprogramma's ontwikkeld. De huidige accommodaties op Papendal sluiten niet aan bij het voor het leveren van topprestaties en voor talentontwikkeling vereiste voorzieningenniveau. Daarom ontwikkelt het NOC*NSF plannen om het terrein grondig te revitaliseren. Als kader voor de ontwikkeling is in 2005 het masterplan “Nationaal sportcentrum Papendal, Olympic Training centre” afgerond, waar provincie, VROM-Inspectie en Ministerie van LNV mee hebben ingestemd. Het volledige masterplan is als bijlage bij de toelichting van dit bestemmingsplan gevoegd (zie bijlage 1).
Doel
Het “masterplan Nationaal Sportcentrum Papendal” dat door Papendal is opgesteld biedt een integraal kader voor de verschillende ruimtelijke ontwikkelingen die in de komende jaren op het sportcomplex gaan plaatsvinden. Landschappelijk wordt het gebied straks in verschillende zones verdeeld. In het zuiden en in de randen van het terrein krijgt de natuur aanzienlijk meer ruimte; hieruit wordt een aantal activiteiten teruggetrokken. In het noorden concentreert de bebouwing zich tot een samenhangend complex. Vanuit hier kan de gebruiker genieten van de prachtige ligging op de flanken van het Veluwemassief. De herinrichting wordt tevens aangegrepen om de ondoorzichtige verkeersstructuur en de parkeeropzet van het terrein te verbeteren. Het masterplan is zo opgezet dat de revitalisering goed te faseren is. Het masterplan vormt de leidraad waarbinnen de revitalisering van het sportcomplex gerealiseerd wordt. Het masterplan werkt naar twee kanten. Voor het NOC*NSF stuurt het plan de ruimtelijke herontwikkeling van het sportcentrum, voor met name de gemeentelijke autoriteiten vormt het plan het kader om deelplannen aan te toetsen. Het masterplan is zo opgezet dat binnen de hoofdopzet, die hard is, de nodige flexibiliteit is ingebouwd.
In hoofdlijnen kent het masterplan Papendal de volgende principes:
- 1. een concentratie van activiteiten in noord, in het zuiden ruimte voor ecologie;
- 2. een stevige bosrand rondom, het centrum als bomenrijk park met uitzichten;
- 3. een strip als verbindend element tussen gebouwenclusters en een centraal veld;
- 4. één nieuwe hoofdweg die gebouwen en parkeervelden ontsluit.
Onderdelen revitalisering
De revitalisering is er ondermeer op gericht om op Papendal een Olympic Training Center tot stand te brengen, een omgeving waarin talenten zich kunnen ontwikkelen en topsporters zich kunnen voorbereiden op het leveren van topprestaties. Het centrum zal vier samenhangende projecten omvatten: het Innovatieve Sportcomplex, het Kenniscentrum Sport & Innovatie, een alliantie met Onderwijs en het Hotel- en Congrescentrum. De ontwikkeling van het Olympic Training Center brengt met zich mee dat er enerzijds gebouwen en voorzieningen worden aangepast of verdwijnen, anderzijds komen er nieuwe gebouwen en voorzieningen bij. De voorwaarden om Papendal uit te laten groeien tot Olympic Training Center zijn volop aanwezig. De centrale ligging in het land, het prachtige groene decor alsmede de al aanwezige voorzieningen maken de locatie er uitermate geschikt voor. De ontwikkeling van Papendal tot Olympic Training Center wordt aangegrepen om het hele terrein op een aantal punten duidelijker te structureren. Voor zowel het landschap als de architectuur wordt een hoge kwaliteit nagestreefd.
Zo krijgt het trainings- en opleidingscentrum van Vitesse een nieuwe locatie en wordt de midgetgolfbaan vervangen door een Pitch en Putt baan. Het Olympic Training Center bestaat uit vier samenhangende projecten: het Innovatieve Sportcomplex, het Kenniscentrum, de Alliantie met Onderwijs en het Hotel- en Congrescentrum Papendal. De vier projecten vereisen de ontwikkeling van een aantal nieuwe accommodaties alsmede de verbetering van een aantal bestaande voorzieningen op het terrein van Papendal. Juist in samenhang met elkaar ontstaat het Olympic Training Center; wordt er een schakel tussenuit getrokken of wordt één van de onderdelen onvoldoende ontwikkeld, dan boeten de andere projecten meteen aan betekenis in.
Afbeelding 4.1. Masterplan Papendal (bron: Masterplan Papendal door Veenenbos en Bosch Landschapsarchitecten)
Sloop en nieuwbouw
De revitalisering van Papendal houdt de verwijdering en verplaatsing van een aantal gebouwen in. Het zwembad wordt op korte termijn gesloopt, de sporthal als het eerste deel van het Olympic Training Center gereed is. Ook de hotels van het eerste uur achter het congresgebouw worden gesloopt. De over de zuidelijke helft van Papendal verspreid liggende bebouwing verdwijnt in zijn geheel: de gebouwen op de Slenk waar Vitesse nu gebruik van maakt, de opblaashal, het kantoorgebouw van het ISA, de kapschuur, de kleedkamers buitensport alsmede een kleine dienstwoning. De totale oppervlakte te slopen panden bedraagt globaal 13.800 m².
Een nieuw hotel vervangt de oude hotels. Enkele bestaande gebouwen nemen in omvang toe (NISB, het congrescentrum). De footprint van de bestaande bebouwing wordt daarmee uitgebreid van globaal 10.000 m² naar ruim 12.700 m², hetgeen een toename is van 2.700 m².
De komst van het Innovatieve Sportcomplex, het Kenniscentrum alsmede de Alliantie met het sportonderwijs en de sportinstellingen vergt een uitbreiding van zo'n 12.500 m². Met het oog op de doelstellingen en ambities van het Olympic Training Center is een sportgerelateerde reservering van 4.500 m² opgenomen. Voor de nieuwbouw van Vitesse en een nieuwe kapschuur wordt 1.200 m2gerekend. De totale uitbreiding van het bebouwde oppervlakte betreft derhalve globaal -13.800 + 2.700 + 12.500 + 4.500 m² + 1.200 m2 = 7.100 m². Gezien de huidige bebouwingsoppervlakte van zo'n 23.700 m² houdt de uitbreiding naar een totaal van globaal 31.000 m² een toename van krap 30% bebouwd oppervlak in.
Teruggave natuur en natuurontwikkeling
De in het zuidelijk gedeelte van het terrein gelegen blaashal, alsmede het groepskampeerterrein De Slenk en de gebouwen die nu in gebruik zijn door Vitesse zullen worden gesloopt. Het terrein heeft een bosbestemming gekregen in het bestemmingsplan Buitengebied Arnhem-Noord 2007 en dient als compensatieruimte om de herontwikkeling aan de noordzijde mogelijk te maken.
Een gedeelte van het terrein grenzend aan de spoorlijn zal als natuurontwikkelingsgebied worden ingericht.
Afbeelding 4.2. Masterplan Papendal; stand van zaken (bron: Masterplan Papendal door Veenenbos en Bosch Landschapsarchitecten)
4.2 Ruimtelijke Afweging
In deze paragraaf wordt een afweging gemaakt van de gevolgen van de wijziging van het bestemmingsplan. Er wordt dan gekeken naar die worden doorgevoerd ten opzichte van het geldende bestemmingsplan. De wijzigingen betreffen:
- vergroting van de hoeveelheid vierkante meters toegestane bebouwing. Het bouwplan overschrijdt het in het bestemmingsplan aangegeven bebouwingspercentage. Op grond van het vigerende bestemmingsplan mag op de gronden waar het nieuwe trainings- en opleidingscentrum is geprojecteerd 1% worden bebouwd met een maximumbouwhoogte van 10 meter. Dit betekent dat er ongeveer 600 m2 mag worden gebouwd. Het nieuwe hoofdgebouw heeft, exclusief de overstekende luifel, een oppervlak van maximaal 1.200 m2. Het toegestane bebouwingspercentage in het bestemmingsplan dient te worden opgehoogd om het project te kunnen realiseren.
- de maximumbouwhoogte wordt verhoogd van 10 naar 11 meter.
- het geldende bestemmingsplan maakt lichtmasten tot en met 9 meter (mits niet hoger dan 80+ NAP) mogelijk. Met een binnenplanse vrijstelling zijn onder voorwaarden lichtmasten mogelijk met een maximum hoogte van 15 meter.
4.2.1 Locatiekeuze trainings- en opleidingscentrum
Sinds de bouw van GelreDome en de sloop van stadion Nieuw Monnikenhuize, is Vitesse op zoek naar een permanente locatie om een nieuw trainingscomplex aan te leggen. Eerst is door Vitesse een programma van eisen opgesteld. Dit bevat onder andere de wens voor zes voetbalvelden (waarvan twee kunstgras velden) met bijbehorende voorzieningen en parkeergelegenheid. Vervolgens is zowel binnen als buiten de grenzen van de gemeente Arnhem gezocht naar geschikte locaties. Het is toen niet gelukt om een geschikte locatie te vinden. Vitesse is vervolgens blijven trainen op Papendal en de wedstrijden van de o.a. de jeugd werden op andere locaties afgewerkt.
De afgelopen jaren is opnieuw onderzoek gedaan naar een permanente locatie voor het trainings- en opleidingscentrum van Vitesse. Binnen het bestaande stedelijke gebied is geen locatie gevonden die aan de eisen voldoet. Er zijn geen nieuwe locaties beschikbaar waar de trainingsaccommodatie gebouwd kan worden. Een andere optie was de koppeling met een bestaande sportaccommodatie. Maar bij de bestaande sportvoorzieningen was ook onvoldoende ruimte.
Uiteindelijk waren er twee opties: Sportpark Valkenhuize aan de Beukenlaan of Papendal. Valkenhuize bleek uiteindelijk, in combinatie met andere sportvoorzieningen, ook te klein. Daarnaast was de parkeergelegenheid en de ontsluiting gezien de ligging grenzend aan een woonwijk problematisch.
Uiteindelijk blijkt Papendal de meest geschikte locatie. Hier is voldoende ruimte om de trainingsaccommodatie te realiseren. Het geldende bestemmingsplan maakt hier al een sportfunctie mogelijk. Daarnaast is Papendal ontwikkeld als grootschalig sportcentrum. De trainingsaccommodatie van Vitesse past qua functie zeer goed bij de andere activiteiten. Er kan gebruik worden gemaakt van elkaars voorzieningen (zoals parkeerplaatsen, hotel etc). Daarnaast is de bereikbaarheid van deze locatie ook erg goed. Zeker indien de bereikbaarheid van Papendal met het openbaar vervoer verbetert wordt.
Een ander belangrijk argument om te kiezen voor Papendal is het feit dat het bestemmingsplan de functie van een opleidings- en trainingsaccommodatie al mogelijk maken. De geplande bebouwing is alleen groter dan het bestemmingsplan toestaat.
4.2.2 Toets aan het Masterplan Papendal
Voor Papendal is zes jaar geleden een masterplan opgesteld (zie bijlage 1 en paragraaf 4.1). Dit masterplan dient als leidraad voor bouwactiviteiten op het terrein. Uitgangspunt van het masterplan is dat bestaande verspreide bebouwing op het terrein wordt verwijderd en dat vervangings- en nieuwbouw wordt geconcentreerd langs een oost-west lopende strook aan de noordzijde van het terrein. In dit masterplan is al op de verplaatsing van de voetbalactiviteiten van Vitesse geanticipeerd. Nadat Vitesse de huidige gebouwen aan de zuidzijde van Papendal heeft verlaten zal de bebouwing overeenkomstig de bedoeling van het masterplan en conform de afspraken met NOC*NSF worden gesloopt en zal dit terreingedeelte ten gunste van de natuur worden heringericht.
De geplande locatie van het nieuwe trainings- en opleidingscentrum is conform het masterplan. De oppervlakte ervan is echter groter dan bij het opstellen van het plan werd voorzien. Een vergroting van dit oppervlak is echter niet in strijd met de essenties van het plan. De locatie van het gebouw is niet verandert, alleen het gebouw wordt groter. Vanwege de geplande ligging van het gebouw in een open gebied tussen twee sportvelden, is een vergroting geen bezwaar.
De Arnhemse welstandscommissie heeft inmiddels positief geadviseerd op een aanpassing van het masterplan op dit punt.
4.2.3 Ruimtelijke impact
De trainingsaccommodatie dient ter vervanging van de huidige door Vitesse in gebruik zijnde over het terrein verspreide bebouwing. Momenteel maakt Vitesse gebruik van de volgende bouwwerken:
- Slenk 1 = 356 m2 voetprint (ruimte voor fysio, krachtruimte en tweetal kleedkamers)
- Slenk 2 = 832 m2 voetprint (kantoren, spelershome, wasruimte en vergaderruimte)
- Voetbal kleedgebouw = 208 m2 voetprint (vier stenen kleedkamers bij veld A)
- Porto cabins bij voetbalgebouw = 102 m2 voetprint (bij veld A)
Totaal 1498 m2 voetprint.
De nieuwbouw heeft een voetprint van 1.200 m2. Per saldo zal de voetprint dan ook niet toenemen ten opzichte van de momenteel bestaande en in gebruik zijnde bebouwing.
In het geldende bestemmingsplan is een groot bouwvlak opgenomen waarvan een bepaald deel (1%) mag worden bebouwd. Deze bebouwing kan in principe overal binnen dit vlak worden gerealiseerd, ook ter plaatse van bestaand bos. In dit bestemmingsplan ligt het bouwvlak strak om het geplande gebouw van Vitesse. Dit bouwvlak maakt meer bebouwing mogelijk dan het geldende plan maar op een veel minder gevoelige locatie (ter plaatse van een bestaand sportveld). Het is dus veel duidelijker waar de bebouwing mag worden opgericht. Buiten het bouwvlak zijn met een binnenplanse afwijking uitsluitend kleine bouwwerken en lichtmasten toegestaan.
Ontwerp nieuwbouw
Het nieuwe gebouw van Vitesse heeft duidelijk een andere positie en functie dan de andere gebouwen op Papendal. Het gebouw ligt niet in het bos maar vrij in de ruimte tussen twee sportvelden: een open plek omzoomd door boomgroepen en bos. Het ontwerp is gebaseerd op de beeldkwaliteitsparagraaf uit het masterplan voor Papendal. Belangrijkste uitgangspunt is de inpassing in de natuurlijke omgeving. Daarnaast is de relatie van het gebouw met zijn omgeving van groot belang. Doordat het gebouw in de open plek is gelegen gaat de bouw niet ten koste van bomen maar gezien de locatie is de inpassing en uitstraling van het gebouw van belang.
Afbeelding 4.3 Ruimtelijk opzet trainings- en opleidingscentrum (Bron: Geesink Weusten Architecten)
Verkeer en vervoer
De inzet van het Masterplan is om op Papendal de mobiliteit te beperken. Met het concentreren van alle gebouwen en voorzieningen in de noordrand wordt het aantal rijbewegingen over het terrein beperkt.
Het huidige Papendal kent een uitgebreid wegennet. De hoofdweg brengt helderheid in de verkeersstructuur. Automobilisten en fietsers kunnen via deze weg op elke gewenste bestemming op Papendal komen. De concentratie van activiteiten in het noorden (waaronder Vitesse) brengt met zich mee dat in de zuidelijke helft van Papendal enkele wegdelen kunnen vervallen. Ook het uitgebreide padenstelsel kan hier worden opgeheven. Behalve bij evenementen hoeven de zuidelijke wegen op het terrein niet meer bereden te worden.
Parkeren
Het parkeren wordt in enkele grote velden geconcentreerd. Het komt zowel de oriëntatie alsook de attractiviteit van het landschap ten goede; grote delen van het terrein blijven vrij van geparkeerde auto's. Bovendien kunnen, doordat de verschillende terreindelen straks via de hoofdweg met elkaar verbonden zijn, automobilisten gemakkelijker uitwijken naar een ander parkeerveld. Tegelijk biedt de strip de mogelijkheid om tussen de verschillende parkeerplaatsen heen en weer te lopen. Hierdoor kunnen pieken in het parkeren beter worden opgevangen.
Ook bij het nieuwe trainings- en opleidingscentrum van Vitesse komt een groot parkeerterrein (parkeerveld 2). Hier is plaats voor ruim 500 auto's. Dit parkeerveld is niet alleen ten dienste van het trainings- en opleidingscentrum van Vitesse maar ook (een overloop) voor de aan de overzijde van de hoofdweg gelegen of toekomstige bebouwing zoals het NISB (Nederlands Instituut voor Sport en Bewegen) en sport- en onderwijsvoorzieningen.
Het parkeerterrein wordt in het groen ingepast met veel bomen en struiken ter afscherming. De verharding van de parkeerplaatsen bestaat uit grasbeton waardoor de parkeervelden ook een groene uitstraling krijgen. Het parkeren past in het geldende bestemmingsplan.
4.2.4 Lichtmasten
Het geldende bestemmingsplan maakt binnen de bouwzone lichtmasten mogelijk met een maximale hoogte van 9 meter, met dien verstande dat de hoogte van 80+NAP niet mag worden overschreden. Met een binnenplanse vrijstelling zijn onder voorwaarden lichtmasten van 15 meter hoog toegestaan.
In dit bestemmingsplan worden lichtmasten mogelijk gemaakt bij het toekomstige hoofdveld met een hoogte van maximaal 18 meter waarbij aan de overige voorwaarden uit het geldende bestemmingsplan wordt voldaan.
In de beleidsregels lichtmasten bij sportvelden (zie bijlage 2 en paragraaf 3.7) wordt ingegaan op de maximale hoogte van de lichtmasten. In de beleidsregels staat voor het gebied waarin Papendal is gelegen dat masten met een hoogte van meer dan 15 meter altijd worden geacht meer dan geringe schade aan natuur en landschap aan te richten.
In de toelichting van de beleidsregels 'lichtmastenbeleid bij sportvelden' wordt ingegaan op de hoogte van de masten. In paragraaf 5.1 'Sport(technische) randvoorwaarden en knelpunten' staat:
Uit sporttechnisch oogpunt gaat het om een gelijkmatige verlichting met voldoende lichtsterkte, waarbij de lichtpunten zodanig zijn aangebracht dat er geen hinderlijke verblinding optreedt. De norm "voldoende lichtsterkte" hangt overigens samen met de soort sport en de activiteit (bijvoorbeeld training of wedstrijd). Hiervoor zijn door de NOC*NSF en de Nederlandse Stichting voor Verlichtingskunde een groot aantal normen en aanbevelingen opgesteld. Ook op Europees niveau wordt gewerkt aan een internationale normering voor sportverlichting. Zo is het mogelijk voor ieder te verlichten sportveld een installatie te kiezen, die voor de sport voldoet; maar die ook - door de keuze van het aantal lichtpunten, het type armatuur en de plaats en hoogte van de lichtmasten - zo min mogelijk overlast voor de omgeving oplevert.
Sporttechnisch is het uitgangspunt dat een hogere lichtmast de kans op verblinding door de sporter en uitstraling naar de omgeving verkleint (de lampen schijnen meer recht naar beneden). Voor voetbal wordt een mast van minimaal 15 meter hoogte aanbevolen. Een nog hogere mast voldoet beter, maar kost meer - ook aan energieverbruik.
En in paragraaf 7.3 van de beleidsregels staat het volgende:
Hoe hoger de masten zijn, des te minder zijn ervan nodig. Ook is de zijdelingse lichtuitstraling dan des te geringer; dus des te minder hinder gaat ervan uit. Andersom geldt dat hoe lager de masten zijn, des te meer er nodig zijn en des te breder uitstralingsgebied (en meer lichthinder) ze genereren.
Bij de juiste combinatie van hoogte mast, type armatuur, toegepaste lichtbron en afscherming kan zowel een mast van 9 meter als een mast van 15 meter een juiste oplossing zijn. In het algemeen geldt dat deze laatste (met de juiste armatuur) meer comfort biedt voor spelers dan een mast van 9 meter hoog. Ook geeft een hogere mast een betere richtmogelijkheid van bovenaf, met minder zijwaartse verstrooiing. De visuele invloed op de omgeving is over het algemeen tegengesteld: ook overdag is een hogere mast van verder af zichtbaarder dan een lage. Dit kan vooral in de EHS+ gebieden (bijvoorbeeld in open terrein tussen bosgebieden) storend zijn. In dat geval is het goed om uit te gaan van de gemiddelde boomhoogte terplaatse. Een afschermende randbeplanting moet daarop zo mogelijk afgestemd worden.
Door Philips Lighting Nederland is een lichtontwerp gemaakt voor de veldverlichting bij het hoofdveld (ten westen van het hoofdgebouw) van het trainingscomplex. Het plan is om te werken met acht lichtmasten van 18 meter hoog. Dit betekent dat hier wordt afgeweken van de beleidsregels voor lichtmasten en de (met vrijstelling) toegestane hoogte uit het geldende bestemmingsplan. Bij het beoordelen van deze hogere bouwhoogte zijn de volgende aspecten van belang:
- er moet sprake zijn van gelijkmatige verlichting met voldoende lichtsterkte;
- de uitstraling naar de omgeving;
- de visuele uitstraling;
- effecten op de natuurwaarden.
Hieronder worden bovengenoemde aspecten uitgewerkt. Ten behoeve van deze onderbouwing is er door Philips Lighting Nederland een vergelijking gemaakt tussen de situatie van lichtmasten met een hoogte van 15 en 18 meter (zie bijlage 3).
Gelijkmatige verlichting met voldoende lichtsterkte
De lichtsterkte van de armaturen is hetzelfde bij masten van 15 en 18 meter. Maar bij de masten van 18 meter is de maximale bundelintensiteit (de grootte van de lichtbundel) lager dan bij masten van 15 meter. Bij hogere masten is de hoek die de schijnwerper moet maken om het veld goed te verlichten kleiner en kan er dus beter gericht worden. Hierdoor kan het benodigde licht beter en gelijkmatiger worden verdeeld over het veld; dit maakt het spel goed zichtbaar en voorkomt hinder voor spelers, scheidsrechts en publiek. Dit is conform het lichtmastenbeleid.
De uitstraling naar de omgeving
Zoals hierboven is aangegeven, kan de hoek van de schijnwerper kleiner zijn indien de lichtmast hoger is. Met andere woorden: bij een lagere mast moet de schijnwerper iets meer getild worden (de schijnwerper staat in een grotere hoek) en schijnt de bundel van die schijnwerper verder weg. Hoe hoger de mast, hoe meer het licht van boven naar beneden gestuurd kan worden en hoe minder de lichtbundel opgetild hoeft te worden. Dit betekent dat er dan minder sprake is van zijwaartse verstrooiing en dus minder overlast voor de omgeving. Dat is voor deze locatie vooral voor de flora en fauna van belang.
Visuele uitstraling
De vraag is of de hogere lichtmasten te zichtbaar zijn. Om deze vraag te beantwoorden is de hoogte van de bomen rondom de sportvelden opgemeten. De bomen rondom het veld waar de lichtmasten zijn geprojecteerd hebben een hoogte tussen 16 en 17 meter. Dat betekent dat de lichtmasten van 18 meter hier iets bovenuit komen. Omdat de sportvelden omzoomd worden door groenstroken met bomen zullen de masten vanwege het geringe hoogteverschil nauwelijks zichtbaar zijn.
Effecten op de natuurwaarden
Door Adviesbureau De Groene Ruimte zijn de effecten op beschermde
natuurwaarden (Flora- en faunawet en Natuurbeschermingswet) na gegaan (zie bijlage 11). In het onderzoek zijn de bevindingen verwoord van een eerste, oriënterende toetsing van mogelijke effecten van de voorgestelde verlichting op beschermde natuurwaarden. Hieronder zijn de conclusies uit het rapport opgenomen.
Flora- en faunawet
Er wordt in de toekomstige situatie geen verstoring verwacht van mogelijk aanwezige vaste verblijfplaatsen (en vliegroutes) van vleermuizen en vogels door de plaatsing van de verlichting bij het hoofdveld van Vitesse. Andere mogelijk aanwezige streng beschermde soorten zijn niet lichtgevoelig en worden daarom niet verstoord door de verlichting rond het hoofdveld.
Natuurbeschermingswet
Papendal ligt in het Natura 2000-gebied Veluwe. Het terrein maakt geen onderdeel uit van een beschermd natuurmonument. Het Natura 2000-gebied Veluwe is aangewezen voor 10 vogelsoorten, 7 andere soorten en 17 habitattypen4). Voor deze soorten en habitattypen zijn instandhoudingsdoelen geformuleerd. In het onderzoek is per soort aangegeven welke invloed van het project wordt verwacht op de betreffende instandhoudingsdoelen.
De conclusie is dat de verlichting geen (significant) negatief effect zal hebben op de instandhoudingsdoelen van de soorten en habitattypen waarvoor de Veluwe is aangewezen.
Conclusie
De standaard maximum hoogte van lichtmasten is 15 meter en de keuze voor deze hoogte komt voort uit verwachte visuele hinder van veraf van de mast zelf. Maar als een hoge mast (zoals in dit geval) aantoonbaar tot minder lichtminder leidt voor de omgeving, geen gevolgen heeft voor de natuurwaarden in het gebied en er weinig of geen visuele hinder van veraf is, dan is dat de beste oplossing.
Lichtmasten van 18 meter zorgen voor minder lichthinder naar de omgeving en voor gelijkmatigere verlichting wat het gebruik van de velden verbetert. Deze voordelen wegen op tegen het feit dat de lichtmasten iets hoger zijn dan de omliggende bomen.
Hoofdstuk 5 Milieu- En Omgevingsaspecten
5.1 Inleiding
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de milieu- en omgevingsaspecten van belang kunnen zijn bij ruimtelijke ontwikkelingen in het plangebied. Een aantal aspecten kunnen beperkingen opleggen aan het gebruik van de locatie. Het is echter ook mogelijk dat oplossingen worden gevonden door ter plaatse maatregelen te treffen of randvoorwaarden op te nemen in de omgevingsvergunningen. De opmerkingen hebben dan met name een signalerende functie.
5.2 Geluid
Binnen het bestemmingsplan "Trainingsaccomodatie Vitesse Papendal" zijn geen geluidgevoelige bestemmingen opgenomen. Daarom is een akoestisch onderzoek achterwege gelaten. De Wet geluidhinder en het Arnhemse beleidsplan geluid leggen geen belemmeringen op voor het vaststellen van het bestemmingsplan "Trainingsaccomodatie Vitesse Papendal".
5.3 Luchtkwaliteit
De trainingsaccommodatie zal niet leiden tot een verslechtering van de luchtkwaliteit. Een plan met een dusdanig klein schaalniveau kan en mag als “niet in betekende mate” worden beschouwd. De verkeersaantrekkende werking van de trainingen van Vitesse zal ten opzichte van alle andere activiteiten op het totale sportcomplex verwaarloosbaar zijn. Onderzoek naar luchtkwaliteit is daarom achterwege gelaten.
Daarnaast staat het gebied volgens de monitoringstool niet bekend als een luchtkwaliteitknelpunt. Doordat er slechts een kleine planologische wijziging plaatsvindt kan worden opgemaakt dat luchtkwaliteit geen belemmering vormt voor de realisatie van het plan.
5.4 Hinder
Op basis van de VNG brochure bedrijven en milieuzonering 2009 is sportcentrum Papendal een milieucategorie 3.1 bedrijf (SBI 931). Dit betekent dat er ten opzichte van een rustige woonwijk rekening moet worden gehouden met een richtafstand
van 50 meter. Ten opzichte van een gemengd gebied geldt een richtafstand van 30 meter. De ontwikkeling ligt midden op het Papendalterrein en daarnaast liggen de dichtstbijzijnde woningen op ruime afstand van het sportcentrum Papendal. In de directe omgeving van de lokatie vinden geen activiteiten plaats die een belemmering vormen voor deze ontwikkeling.
5.5 Externe Veiligheid
De ontwikkeling op zichzelf is geen risicovolle activiteit waarbij externe veiligheid een rol speelt. De locatie ligt ook niet binnen het invloedsgebied van een risicovolle activiteit. Dit betekent dat externe veiligheid geen belemmering vormt voor de ontwikkeling van de trainingsaccommodatie Vitesse op Papendal.
Er is geen 10-6 PR contour. Het PR (Plaatsgebonden Risico) is het risico op een bepaalde plaats. Het PR is de kans dat een persoon, die zich permanent en onbeschermd op die plaats zou bevinden, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met (gevaarlijke) stoffen. De norm voor het PR is de 10-6/jr PR contour. Omdat de locatie van deze ontwikkeling niet ligt binnen het invloedsgebied van een risicovolle activiteit vindt er geen verantwoording van het groepsrisico plaats.
5.6 Groen En Ecologie
Beschrijving bestaande situatie
De aanleg van de oefenruimte en bebouwing voor Vitesse vindt plaats als onderdeel van het Masterplan Nationaal Sportcentrum Papendal van april 2005. Het is een grote transformatie van een gedeelte van het complex Papendal. De nu aangevraagde nieuwbouw is aanzienlijk groter dan toen voorzien was.
Papendal ligt in Natura-2000 gebied de Veluwe en valt daarmee onder de NB wet. Voor de revitalisering heeft NOC/NSF van de provincie een vergunning in het kader van de NB wet gekregen.
In het kader van de soortbescherming heeft NOC/NSF van het ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie (zie bijlage 4) een ontheffing van de Flora en faunawet ontvangen voor artikel 75 c voor de verstoring van de Hazelworm. Daarnaast heeft het ministerie bij de beoordeling van de aanvraag voorwaarden opgenomen, om de functionaliteit van het leefgebied van eekhoorn en vleermuizen te behouden.
Ook hebben eerdere broedvogelgegevens en natuuronderzoeken aangetoond dat er effecten van het op termijn verdwijnen van de huidige oefenlocatie van Vitesse in de Slenk zijn. In de gebouwen van de huidige oefenlocatie verblijven huiszwaluw en boerenzwaluw.
Bronnen:
- Herstructurering Papendal, Ecologische begeleiding – Veldcheck parkeerplaats ten zuiden Pim Mulier (zie bijlage 5);
- Herstructurering Papendal, Ecologische begeleiding – Nieuwbouw Vitesse (zie bijlage 6).
- Wijziging oppervlakte nieuwbouw Vitesse in relatie tot Flora- en faunawet (zie bijlage 7).
Beschrijving ontwikkelingen
De footprint van het te realiseren clubgebouw wordt groter dan het bestemmingsplan toestaat. De situering van het nieuwe gebouw en de herstructurering van de velden blijven voor het overige ongewijzigd.
De wijziging van het oppervlakte heeft vanuit de Flora- en faunawet geen consequenties, omdat er geen andere en/of niet meer groenstructuren bij de definitieve nieuwbouw zijn betrokken dan in het Masterplan 2008 en de beoordeling daarvan al het geval was. Er zijn daardoor geen onoverkomelijke conflicten te verwachten tussen de beoogde bestemmingsplanwijziging en de Flora- en faunawet.
Wel moeten maatregelen worden getroffen in de nieuwbouw, op grond van de algemene voorwaarden uit de verkregen ontheffing Flora- en faunawet. Door het beperken van verlichting wordt verstoring van de vleermuiswaarden voorkomen. Daarnaast is het opnemen van vleermuisverblijven in het gebouw van belang om als compensatie te dienen van de op termijn te slopen bebouwing elders op Papendal.
Ook moeten er mitigerende maatregelen worden getroffen, in verband met de effecten op de huidige natuurwaarden (huis- en boerenzwaluw) op de bestaande locatie van Vitesse in de Slenk die op termijn verdwijnt, zodat hun huidige nesten in de bebouwing bij de Slenk worden gecompenseerd.
Conclusie
De wijziging van de bebouwde oppervlakte heeft vanuit de Natuurbeschermingswet en de Flora- en faunawet geen consequenties, omdat er geen andere en/of niet meer groenstructuren bij de definitieve nieuwbouw zijn betrokken dan in het Masterplan 2008 en de beoordeling daarvan al het geval was. Er zijn daardoor geen onoverkomelijke conflicten te verwachten tussen de beoogde bestemmingsplanwijziging en de natuurwetgeving.
Wel moeten bij de bouw maatregelen worden getroffen in het gebouw, op grond van de algemene voorwaarden uit de verkregen ontheffing Flora- en faunawet en in verband met het verdwijnen van de huidige oefenlocatie van Vitesse.
5.7 Water
Oppervlaktewater
In het plangebied is in de bestaande en in de nieuwe situatie geen oppervlaktewater aanwezig.
Grondwater
Het diepe grondwater bevindt zich ca. tussen de 16 en 17 m. + N.A.P. en is globaal noord–zuid gericht, van de hoger gelegen Veluwe-stuwwal naar de Betuwe. Het maaiveld van het plangebied bevindt zich op ca. 34 m. + N.A.P. Door de ligging op de rand van de stuwwal, komt er in de zandige bodem leem voor. Omdat leem moeilijk tot niet doordringbaar is voor water kunnen grote afwijkingen voorkomen van de te verwachten grondwaterstand.
Ontwikkelingen mogen geen negatieve gevolgen op de grondwaterstroming hebben die tot wateroverlast of tot verdroging leiden. Onderdeel van het plan is verdiepte bouw tot 3,5 meter in de ondergrond. Het uitgevoerde geohydrologisch onderzoek (zie bijlage 8) toont geen risico voor de grondwaterstroming aan.
Afvalwatersysteem
Het plangebied is gescheiden gerioleerd. Het hemelwater wordt op eigen terrein verwerkt en het afvalwater wordt afgevoerd naar het rioolstelsel van de gemeente Renkum. Het hemelwater moet verwerkt worden op eigen terrein.
5.8 Bodem
Voor het bestemmingsplan is als eerste met behulp van het bodeminformatiesysteem van de gemeente Arnhem een inventarisatie uitgevoerd naar de bekende (mogelijke) gevallen van ernstige bodemverontreiniging in het plangebied.
Daarnaast is een inventarisatie uitgevoerd naar alle beschikbare bodemkwaliteitgegevens en historische gegevens in het plangebied. Daarbij is gebruik gemaakt van het bodeminformatiesysteem van de gemeente Arnhem en zijn bodemrapporten/-documenten geraadpleegd.
Uit de inventarisatie is niet gebleken dat in het bestemmingsplangebied (mogelijke) gevallen van ernstige bodemverontreiniging aanwezig zijn. Evenmin zijn er op of direct aangrenzend aan het bestemmingsplangebied grondwaterverontreinigingen aanwezig.
Voor de ontwikkeling is, naast het gemeentelijk bodeminformatiesysteem, het Verkennend bodemonderzoek parkeerterrein en sporthal Vitesse Papendal, Arnhem, juli 2011, Linge Milieu, projectnummer 11-2110, 8 juli 2011 (zie bijlage 9), geraadpleegd.
In de bovengrond zijn geen verhoogde gehalten aangetroffen ten opzichte van de achtergrondwaarden. De ondergrond bevat plaatselijk licht verhoogde gehalten aan bestrijdingsmiddelen en polycyclische aromatische koolwaterstoffen (PAK).
De geïnventariseerde en getoetste bodemgegevens geven voldoende inzicht in de bodemkwaliteit van het plangebied. Er zijn geen (mogelijke) gevallen van ernstige bodemverontreiniging aanwezig. Direct aangrenzend aan het plangebied liggen geen grondwaterverontreinigingen.
De bovengrond is niet verontreinigd, de ondergrond op de lokatie is plaatselijk licht verontreinigd. Voor de ontwikkeling van het terrein zijn geen sanerende maatregelen nodig.
De kwaliteit van de bodem (inclusief grondwater) vormt geen gevaar voor de volksgezondheid bij de aanwezige en voorgenomen bestemmingen/functies in het bestemmingsplangebied.
5.9 Archeologie En Cultuurhistorie
Archeologie
Het plangebied ligt in Arnhem-Noord, op de stuwwal van de Zuidoost-Veluwe. Geomorfologisch ligt het plangebied ter hoogte van een puinwaaier (Sandr), ontstaan in de late ijstijd. Het puin is afgezet door beken nadat het landijs was weggesmolten, tegen de lager liggende flanken van de heuvels. In de late ijstijd raakten delen van de Sandr afgedekt met dekzand, door de wind getransporteerd tijdens koude perioden. In de ondergrond ontwikkelde zich een haarpodzolbodem.
Op het sportterrein Papendal is een vuurstenen bijl gevonden; oostelijk bevindt zich een grafheuvelcomplex. Feitelijk geldt voor grote delen van Arnhem-Noord een verwachtingskans op grafheuvels. Op de archeologische verwachtingskaart heeft het plangebied een middelhoge archeologische verwachtingskans. Vanwege deze situatie is, in relatie tot de nieuwbouw van een trainingscomplex, een bureau- en booronderzoek (verkennend en karterend) uitgevoerd (zie bijlage 10). Hierbij zijn geen archeologische waarden aangetoond; delen van het plangebied blijken tot verschillende diepten verstoord te zijn. Als conclusie uit het onderzoek komt echter voort dat booronderzoek zich niet leent voor het opsporen van grafheuvels. Dit zijn relatief kleine archeologische complexen, die zich in grondboren moeilijk laten herkennen.
Conclusie
Uit het archeologisch onderzoek blijkt dat de kans op archeologische waarden gering is. Er is echter wel een kans op de aanwezigheid van grafheuvels (al dan niet afgetopt). Vanwege deze situatie wordt geadviseerd bij de bouw over te gaan tot een (extensieve) archeologische begeleiding/het verrichten van waarnemingen. Dit heeft geen gevolgen voor dit bestemmingsplan.
Cultuurhistorie
Historische ontwikkeling
Het plangebied bevindt zich in een zone die in de 19e eeuw als “woeste heidegrond” en bosgebied in gebruik was. De dichtstbijzijnde boerderij bevond zich ca. 200 meter ten noorden van het plangebied. Op een kaart uit 1903 is te zien dat de Amsterdamseweg, waaraan enkele boerderijen lagen, al verhard was. Rond iedere boerderij lag een aantal percelen dat in gebruik was als akker- of grasland. Het overgrote deel bestond echter uit heide en bos. Papendal had in het begin van de 20e eeuw een (paarden)renbaan. Deze is op een kaart uit 1811 nog niet te zien (bron minuutplan, watwaswaar.nl). Het toponiem ter hoogte van het plangebied luidde “Reijerskamp”, pas later kreeg terrein het toponiem “Papendal”. Het “echte Papendal” bevond zich in het beekdal ten westen van het plangebied.
Rond 1970 werd een groot deel van de oude verkavelingstructuur weggevaagd door de aanleg van de A50. Ook met de komst van het sportcentrum Papendal in de tweede helft van de 20e eeuw veranderde er veel.
Cultuurhistorische karakteristieken
Het plangebied bevindt zich op cultuurhistorisch waardevol cultuurland aan de voet van de stuwwal.
Er bevinden zich geen beschermde monumenten in het plangebied. Wel is er kans op het aantreffen van restanten van WO II (schuttersputten, tankwallen e.d.).
Hoofdstuk 6 Planbeschrijving En -Verantwoording
6.1 Inleiding
In de voorgaande hoofdstukken is ingegaan op de bestaande situatie, het relevante beleid en de milieu- en omgevingsaspecten. De informatie uit deze hoofdstukken is gebruikt om keuzes te maken bij het opstellen van het bestemmingsplan: de verbeelding (plankaart) en de regels. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de opzet van dit bestemmingsplan. Daarnaast worden de gemaakte keuzes op de verbeelding en in de regels verantwoord. Dat betekent dat er wordt aangegeven waarom bepaalde bestemmingen zijn aangewezen en waarom bepaalde bebouwing acceptabel is.
6.2 Opzet Van De Regels
In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De Standaard voor vergelijkbare bestemmingsplannen 2008 (SVBP2008) is verplicht.
De Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2008 maakt het mogelijk bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op een zelfde manier worden verbeeld. Vergelijkbare bestemmingsplannen leiden tot een betere dienstverlening en tot een effectievere en efficiëntere overheid.
Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit planregels en bijbehorende plankaart waarop de bestemmingen zijn aangegeven. Deze plankaart kan zowel digitaal als analoog worden verbeeld. De plankaart en de planregels dienen in samenhang te worden bekeken.
De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:
- 1. Inleidende regels (begripsbepalingen en wijze van meten);
- 2. Bestemmingsregels;
- 3. Algemene regels (o.a. afwijkingen);
- 4. Overgangs- en slotregels.
6.2.1 Inleidende regels
Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied en bevatten:
- 1. Artikel 1 Begrippen
In dit artikel zijn definities van de in de regels gebruikte begrippen opgenomen, voor een eenduidige interpretatie van deze begrippen. - 2. Artikel 2 Wijze van meten
Dit artikel geeft onder meer bepalingen waar mag worden gebouwd en hoe voorkomende eisen betreffende de maatvoering begrepen moeten worden.
Op de plankaart zijn bouwhoogten en soms bebouwingspercentages aangegeven. Als er geen percentages zijn aangegeven, mag het hele bouwvlak worden bebouwd. De aangegeven bouwhoogte wordt gemeten vanaf peil tot het hoogste punt (exclusief elementen zoals een schoorsteen, liftopbouw en dergelijke). Uitgangspunt is dat alleen gebouwd mag worden binnen de bouwgrenzen.
6.2.2 Bestemmingsregels
Hoofdstuk 2 van de regels bevat de juridische vertaling van de verschillende bestemmingen die voorkomen in het plangebied. Voor ieder gebied op de plankaart is de bestemming aangegeven.
Deze bestemmingen zijn in de regels onderverdeeld in o.a.:
- 1. Bestemmingsomschrijving: omschrijving van de activiteiten die zijn toegestaan (wonen, bedrijvigheid etc.);
- 2. Bouwregels: eisen waaraan de bebouwing moet voldoen (bebouwingshoogte, bebouwingspercentage etc.);
- 3. Afwijken van de gebruiks- en bouwregels: onder welke voorwaarde mag afgeweken worden van de aangegeven bestemmingen en bouwregels;
- 4. Verboden gebruik: welke vormen van gebruik zijn uitgesloten.
In paragraaf 6.3 worden de verschillende bestemmingen toegelicht en wordt ook per bestemming aangegeven waarom voor bepaalde gronden voor deze is gekozen. Daarnaast wordt, indien gekozen wordt af te wijken van de bestemming uit het geldende bestemmingsplan, aangeven waarom daarvoor is gekozen.
6.2.3 Algemene regels
Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied. Dit hoofdstuk is opgebouwd uit:
- 1. Artikel 4 Anti-dubbeltelregel
Deze regel bepaalt dat er niet twee keer voor eenzelfde locatie een bouwplan kan worden ingediend - 2. Artikel 5 Algemene bouwregels
Hierin zijn de algemene bouwregels opgenomen zoals de verplichting tot het bouwen binnen het bouwvlak en de uitleg van het bebouwingspercentage. - 3. Artikel 6 Algemene gebruiksregels
In dit artikel zijn de algemene bouwregels opgenomen. Hierin is aangegeven welke functies in ieder geval in strijd zijn met het bestemmingsplan. - 4. Artikel 7 Algemene afwijkingsregels
In dit artikel worden de voorwaarden beschreven waaronder kan worden afgeweken van een bestemmingsregel. Deze afwijkingen kunnen worden toegepast op alle bestemmingen in het bestemmingsplan. De afwijkingen die uitsluitend gelden voor een bepaalde bestemming zijn in het betreffende artikel van die bestemming opgenomen.
6.2.4 Overgangs- en slotbepalingen
In hoofdstuk 4 staan de overgangs- en slotbepalingen. In de overgangsbepalingen is aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan.
6.3 Verantwoording Van De Regels
Kenmerk van de Nederlandse ruimtelijke ordeningsregelgeving is dat er uitgegaan wordt van toelatingsplanologie. Een bestemmingsplan geeft aan welke functies waar zijn toegestaan en welke bebouwing opgericht mag worden. Bij het opstellen van dit bestemmingsplan zijn keuzes gemaakt over welke functies waar mogelijk worden gemaakt en is gekeken welke bebouwing stedenbouwkundig toegestaan kan worden. De bestaande situatie is hierbij het uitgangspunt.
Het is noodzakelijk dat het bestemmingsplan een compleet inzicht biedt in de bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen het betreffende plangebied. Het bestemmingsplan is het juridische toetsingskader dat bindend is voor de burger en overheid en geeft aan wat de gewenste planologische situatie voor het plangebied is. Deze situatie kan gaandeweg de planperiode wijzigen, bijvoorbeeld door veranderd stedenbouwkundig inzicht, functiewijziging veranderingen in gebruik. Ook ruimtelijke ontwikkelingen en vernieuwing van o.a. ruimtelijk, economisch, verkeerskundig en milieubeleid dragen bij aan de veroudering van geldende bestemmingsplannen.
Om recht te doen aan een goede ruimtelijke ordening binnen het plangebied wordt daarom aangegeven in welke situaties de bestemming wordt gekozen gelijk aan de oude bestemming (na strijdige situatie te hebben gewraakt) en in welke situaties een nieuwe bestemming wordt gegeven (positief bestemmen), waarmee de strijdige situatie wordt gelegaliseerd. Daarnaast wordt, indien van toepassing, aangegeven wanneer een strijdige situatie onder het overgangsrecht wordt gebracht.
In deze paragraaf worden de keuzes die zijn gemaakt nader onderbouwd.
6.3.1 Sport
In dit bestemmingsplan komt maar één bestemming voor: 'Sport'. De bestemming 'Sport' (artikel 3) maakt verschillende functies mogelijk. De hoofdfunctie zijn terreinen en voorzieningen voor de beoefening van buiten- en binnensporten. Daarnaast zijn ten behoeve van deze bestemming nog een aantal andere functies toegestaan zoals kantoorruimte, wegen ten behoeve van bestemmingsverkeer, parkeervoorzieningen en horeca.
Bebouwing is uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak. Op de verbeelding (plankaart) is de ligging van het bouwvlak en de maximumbouwhoogte weergegeven. Buiten het bouwvlak zijn lichtmasten (met een maximale bouwhoogte van 18 meter) en kleine bouwwerken toegestaan.
Voor sommige activiteiten (zoals aanleggen en verbreden van verharding) is een omgevingsvergunning noodzakelijk.
6.4 Handhaving
Bestemmingsplannen zijn bindend voor overheid en burger. Enerzijds kan de gemeentelijke overheid naleving van bestemmingsplannen afdwingen (optreden tegen strijdig gebruik en/of bebouwing). Anderzijds vormt het bestemmingsplan ook het juridisch kader voor burger waar deze uit af kan leiden wat zijn eigen bouw- en gebruiksmogelijkheden zijn, maar ook wat de mogelijkheden en onmogelijkheden zijn van buurman en directe omgeving. Het bestemmingsplan geeft immers de gewenste planologische situatie voor het betreffende gebied binnen de planperiode aan.
In de nota “beleidsuitgangspunten handhaving bestemmingsplannen” zijn de volgende uitgangspunten opgenomen:
- stringent beleid: als uitgangspunt geldt dat in principe elke overtreding wordt aangepakt;
- géén stilzwijgend gedogen;
- gewenste maar illegale ontwikkelingen zo mogelijk vooraf maar in ieder geval zo snel mogelijk legaliseren;
- gedogen van illegale gevallen alleen in uitzonderlijke gevallen, bij voorkeur alleen tijdelijk en met redenen omkleed.
Een actualisatie van de voorgenoemde nota handhaving is in voorbereiding. Er is echter geen aanleiding om de bovenstaande uitgangspunten te wijzigen. Het is echter niet reëel om te pretenderen alle strijdigheden op het vlak van bouwregelgeving binnen redelijke termijn op te sporen en daar ook actie op te ondernemen. Daarom zal in deze actualisatie een prioriteitsstelling worden opgenomen waarin wordt aangegeven aan welke handhavingsonderwerpen op het gebied van bouwregelgeving en de gebouwde omgeving de komende periode met name aandacht zal worden besteed.
De grondslag voor een goed werkend handhavingsbeleid wordt gevormd door een inventarisatie van het feitelijke gebruik en de bestaande bebouwing zo kort mogelijk voor respectievelijk het in werking treden c.q. het in ontwerp ter visie leggen van een bestemmingsplan. Als gevolg op deze inventarisatie zullen de verleende omgevingsvergunning voor het bouwen en gevolgde afwijkingsprocedures geregistreerd worden.
Handhavend optreden tegen overtredingen van bestemmingsplannen kan niet alleen plaatsvinden via publiekrechtelijke, maar ook via de strafrechtelijke weg. In de regels is daartoe de zogenaamde strafbepaling opgenomen, waarin overtredingen van de regels worden aangemerkt als een strafbaar feit als bedoeld in artikel 1a, aanhef en lid 2 van de Wet op de Economische Delicten. De bijbehorende strafmaat is hechtenis van ten hoogste zes maanden of een geldboete van de vierde categorie (maximaal € 11.250). Bij ernstige overtredingen zal handhaving ook via de strafrechtelijke weg plaatsvinden. De opsporingsambtenaren van de gemeente of politie zullen in die gevallen proces-verbaal van de overtreding maken. Het (reguliere) bestuursrechtelijke traject zal gelijktijdig worden ingezet.
6.5 Exploitatie
Met de inwerkingtreding van de Wro op 1 juli 2008 rust op de gemeente op grond van artikel 6.12 lid 1 van die wet de verplichting tot kostenverhaal bij grondexploitatie. Deze verplichting houdt in dat als de gemeente er bij een ruimtelijke ontwikkeling niet in slaagt met alle particuliere eigenaren in het gebied een overeenkomst te sluiten over grondexploitatie, de gemeente publiekrechtelijk de kosten moet verhalen bij alle eigenaren waarmee niet gecontracteerd is. Gemaakte kosten (limitatief opgesomd in artikelen 6.2.3 tot en met 6.2.5. van het Bro) zoals grondverwervingskosten, plankosten, onderzoekskosten, kosten van inrichting van de openbare ruimte etc. moeten dan verhaald worden door middel van een exploitatieplan dat gelijktijdig met het bestemmingsplan, wijzigingsplan of projectbesluit moet worden vastgesteld.
De toepassing voor het afdwingbare kostenverhaal richt zich op bouwplannen. De definitie van wat onder een bouwplan wordt verstaan is opgenomen in artikel 6.2.1 Bro (o.a. bouw van één of meer woningen, bouw van één of meer hoofdgebouwen, bouw van kassen met een oppervlakte van ten minste 1.000 m2).
Het bestemmingsplan voorziet in de ontwikkeling van één hoofdgebouw (gebouw ten behoeve van de opleidings- en trainingsaccommodatie). Deze ontwikkeling betreft een bouwplan in de zin van artikel 6.2.1 Bro. De gemeente heeft met de eigenaar van het te ontwikkelen plangebied (NOC*NSF) en de gebruiker (B.V. Vitesse) op 20 juni 2011 een exploitatieovereenkomst gesloten waarin ondermeer afspraken zijn vastgelegd over het voldoen van een financiële bijdrage voor de plan- en apparaatkosten.
Omdat het verhaal van de kosten van de grondexploitatie over de in het plan begrepen gronden met deze overeenkomst anderszins verzekerd is, is het maken van een exploitatieplan op grond van artikel 6.12 lid 2 Wro niet nodig.
Hoofdstuk 7 Procedure
7.1 Vooroverleg
Artikel 3.1.1 Bro overleg
In het kader van artikel 3.1.1 Bro is het concept-bestemmingsplan opgestuurd naar Provincie en het Waterschap Rijn en IJssel. Daarnaast is het bestemmingsplan ter informatie naar het NOC*NSF en de Arnhemse Linie gestuurd.
De instanties hadden geen inhoudelijke opmerkingen op het bestemmingsplan en het bestemmingsplan is dan ook niet gewijzigd.
Publicatie voornemen ontwikkeling
Volgens artikel 1.3.1 lid 1 van het Besluit ruimtelijke ordening moet het voornemen tot een op ontwikkeling gericht bestemmingsplan worden gepubliceerd. Dit is gebeurd op <PM> in de Arnhemse Koerier.
7.2 Terinzagelegging (Ontwerp-bestemmingsplan)
Het ontwerp-bestemmingsplan 'Trainingsaccommodatie Vitesse Papendal' heeft vanaf 26 april 2012 gedurende een periode van zes weken terinzage gelegen. Tijdens deze periode is één zienswijze ingediend. Deze zienswijze – van de Lijst Ramon Barends/Onafhankelijke Nijmeegse Partij – heeft geen aanleiding gegeven om het bestemmingsplan te wijzigen (zie raadsvoorstel).
Het bestemmingsplan is op 10 september 2012 door de gemeenteraad (ongewijzigd) vastgesteld.
Bijlage 1 Masterplan Papendal
Bijlage 2 Beleidsregels Lichtmasten Bij Sportvelden
Bijlage 2 Beleidsregels lichtmasten bij sportvelden
Bijlage 3 Berekening Hoogte Lichtmasten
Bijlage 3 Berekening hoogte lichtmasten
Bijlage 4 Ontheffing Flora- En Faunawet
Bijlage 4 Ontheffing Flora- en faunawet
Bijlage 5 Ecologische Begeleiding Parkeerplaats
Bijlage 5 Ecologische begeleiding parkeerplaats
Bijlage 6 Ecologische Begeleiding Nieuwbouw Vitesse
Bijlage 6 Ecologische begeleiding nieuwbouw Vitesse
Bijlage 7 Ecologisch Verslag Toename Bebouwing
Bijlage 7 Ecologisch verslag toename bebouwing
Bijlage 8 Geohydrologisch Onderzoek
Bijlage 8 Geohydrologisch onderzoek
Bijlage 9 Bodemonderzoek
Bijlage 10 Archeologisch Onderzoek
Bijlage 10 Archeologisch onderzoek