KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Bedrijf - Nutsvoorziening
Artikel 4 Gemengd
Artikel 5 Verkeer - Verblijfsgebied
Artikel 6 Wonen
Artikel 7 Waarde - Archeologie (Lage Verwachting)
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 8 Anti-dubbeltelregel
Artikel 9 Algemene Bouwregels
Artikel 10 Algemene Gebruiksregels
Artikel 11 Algemene Afwijkingsregels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 12 Overgangsrecht
Artikel 13 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Situering En Begrenzing Plangebied
1.2 Aanleiding En Doel
1.3 Opzet Bestemmingsplan
1.4 Geldende Plannen
Hoofdstuk 2 Beschrijving Bestaande Situatie
2.1 Inleiding
2.2 Historische Ontwikkeling
2.3 Ruimtelijke En Functionele Structuur
2.4 Verkeer En Parkeren
Hoofdstuk 3 Wettelijk- En Beleidskader
3.1 Inleiding
3.2 Ruimtelijk Beleid
3.3 Woonbeleid
3.4 Welstandsbeleid
3.5 Verkeersbeleid
3.6 Milieu- En Omgevingsbeleid
3.7 Economisch Beleid
3.8 Coffeeshopbeleid
3.9 Prostitutiebeleid
3.10 Overige Beleidsuitgangspunten
Hoofdstuk 4 Ruimtelijke- En Programmatische Aspecten Van De Ontwikkelingen
Hoofdstuk 5 Milieu- En Omgevingsaspecten
5.1 Inleiding
5.2 Milieu- En Omgevingsaspecten
5.3 Kabels En Leidingen
Hoofdstuk 6 Planbeschrijving En -Verantwoording
6.1 Inleiding
6.2 Opzet Van De Regels
6.3 Verantwoording Van De Regels
6.4 Handhaving
6.5 Exploitatie
Hoofdstuk 7 Procedure
7.1 Vooroverleg
7.2 Terinzagelegging (Ontwerp-bestemmingsplan)

Bestemmingsplan SB West

Bestemmingsplan - gemeente Arnhem

Vastgesteld op 14-01-2013 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

het bestemmingsplan "SB West" van de gemeente Arnhem.

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0202.785-0301.gml met de bijbehorende regels en bijlagen;

1.3 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.6 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak.

1.7 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.8 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.

1.9 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak.

1.10 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.11 bouwperceelgrens:

een grens van een bouwperceel.

1.12 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.13 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.14 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.15 hoofdgebouw:

een gebouw dat op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen dan wel gelet op de bestemming als belangrijkste gebouw valt aan te merken.

1.16 bijgebouw:

een gebouw dat in bouwkundig en functioneel opzicht ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw.

1.17 aan-, uitbouw:

een bouwwerk verbonden met een hoofdgebouw dat bouwkundig ondergeschikt is aan het hoofdgebouw en in functioneel opzicht onderdeel uitmaakt van het hoofdgebouw.

1.18 overige bouwwerken:

bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.19 bouwlaag:

een geheel van voor personen toegankelijke ruimten, waarbinnen de vloerhoogte niet meer dan 1,20 meter varieert, met uitsluiting van onderbouw en zolder of vliering c.q. kapruimte.

1.20 onderbouw:

een gedeelte van een gebouw, dat wordt afgedekt door een vloer, waarvan de bovenkant minder dan 1,20 meter boven peil is gelegen.

1.21 peil:

  • voor een gebouw, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan een weg of pad grenst: de hoogte van die weg of dat pad ter plaatse van de hoofdtoegang;
  • voor een gebouw, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het afgewerkte terrein ter plaatse van de hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
  • voor een ander bouwwerk: de hoogte van het afgewerkte terrein ter plaatse bij voltooiing van de bouw.

1.22 bebouwingspercentage

een op de verbeelding of in de regels aangegeven percentage dat de grootte van een gedeelte van een bestemmingsvlak of gedeelte van een bouwvlak aangeeft dat ten hoogste mag worden bebouwd;

1.23 wonen

voor de werking van dit bestemmingsplan wordt onder wonen in ieder geval begrepen: bijzondere woonvormen en bed and breakfast met ten hoogste vier slaapplaatsen;

1.24 bed and breakfast

overnachtingsaccomodatie gericht op het bieden van de mogelijkheid tot een kortdurend verblijf met het serveren van een ontbijt in een woning, gedreven door de bewoner van die woning.

1.25 bijzondere woonvorm

een woonvorm waar bewoners nagenoeg zelfstandig wonen met (voorzieningen voor) verzorging en begeleiding (ook 24-uurs begeleiding) en daar niet verblijven met het doel om therapeutisch behandeld te worden.

1.26 woning:

een complex van ruimten, bedoeld voor de huisvesting van één huishouding, een bijzondere woonvorm of een kamerverhuurbedrijf.

1.27 mantelzorg

het op individuele basis, buiten organisatorisch verband, bieden van zorg aan personen die fysiek, psychisch of verstandelijk ernstig hulpbehoevend zijn.

1.28 afhankelijke woonruimte

een bijgebouw behorend bij een woning op één bouwperceel, waarin een gedeelte van de huishouding uit een oogpunt van mantelzorg is gehuisvest

1.29 woonwagen:

voor bewoning bestemd gebouw dat is geplaatst op een standplaats en in zijn geheel of in delen kan worden verplaatst.

1.30 standplaats:

een kavel, waarop nutsvoorzieningen aanwezig zijn, bestemd voor het plaatsen van een woonwagen.

1.31 straatmeubilair:

onverminderd het bepaalde in bijlage II van het Besluit omgevingsrecht wordt onder straatmeubilair voor de werking van dit bestemmingsplan mede verstaan: papier-, glas- en andere inzamelbakken, toegangsconstructies voor ondergrondse voorzieningen; kunstwerken, speeltoestellen en draagconstructies voor reclame, alsmede abri's en kleinschalige bouwwerken ten behoeve van (openbare) nutsvoorzieningen.

1.32 bedrijfswoning / dienstwoning:

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of terrein noodzakelijk is.

1.33 beroep aan huis:

een (para)medisch, juridisch, administratief, therapeutisch, verzorgend, ontwerptechnisch, kunstzinnig of daarmee gelijk te stellen beroep of bedrijf dat in een woning wordt uitgeoefend.

1.34 bedrijf:

een onderneming of gedeelte van een onderneming, die een organisatorisch zelfstandige eenheid vormt en is gericht op de productie of de afzet van goederen of de verlening van diensten, hieronder begrepen ondernemingen of gedeelten van ondernemingen, die door of vanwege de overheid worden geleid.

1.35 kantoor:

een ruimte, of bij elkaar horende ruimten, die bestemd zijn om voornamelijk te worden gebruikt voor administratieve werkzaamheden of dienstverlening.

1.36 administratief kantoor:

een in beginsel niet voor het publiek openstaand kantoor.

1.37 publiekgericht kantoor:

een kantoor ten behoeve van technische, administratieve of persoonlijke dienstverlening, (hieronder niet begrepen detailhandel of horeca-activiteiten), met een publiekaantrekkend karakter, dan wel met een baliefunctie.

1.38 nutsbedrijven:

bedrijven die uitsluitend of in hoofdzaak zijn gericht op:

  1. a. de levering van elektriciteit, gas, water en warmte;
  2. b. de verzorging van telecommunicatie;
  3. c. de afvoer en verwerking van afvalstoffen;

1.39 prostitutie:

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding.

1.40 prostitué(e):

degene, die zich beschikbaar stelt tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding.

1.41 seksinrichting:

een voor publiek toegankelijke, besloten ruimte (hieronder wordt mede begrepen een voer- of vaartuig) waarin bedrijfsmatig, of in omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van pornografische aard plaatsvinden.

Onder seksinrichtingen wordt in elk geval verstaan: een (raam)prostitutiebedrijf, een seksclub, een privé-huis, een erotische massagesalon, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater of parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar.

1.42 raamprostitutie:

een vorm van prostitutie waarbij de werving van klanten geschiedt door een prostitué(e) die door houding, gebaren, kleding of anderszins, vanuit een vitrine de aandacht op zich vestigt en waarbij de seksuele handelingen in een voor het publiek besloten ruimte plaatsvinden.

1.43 thuisprostitutie:

vorm van prostitutie waarbij de seksuele dienstverlening plaatsvindt op het woonadres van de prostituté(e) en waarbij ook alleen door deze prostitué(e) op dit adres gewerkt wordt als prostitué(e).

1.44 werkplek:

een plaats, waar één prostitué(e) zijn of haar werk verricht.

1.45 wijk:

wijk, zoals gehanteerd wordt in de indeling van het Centraal Bureau voor de Statistiek.

1.46 vestigingsbeleid:

het beleid neergelegd in de nota "van Rood naar Groen" (vastgesteld 26 juni 2000).

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.2 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de bovenste goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.3 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk:

  1. 1. vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, liftopbouwen en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
  2. 2. indien van toepassing, vanaf N.A.P. tot het hoogste, respectievelijk diepste punt van een bouwwerk.

2.5 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Bedrijf - Nutsvoorziening

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Bedrijf - Nutsvoorziening aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. nutsbedrijven of soortgelijke instellingen en nutsvoorzieningen;
  2. b. voorzieningen ten behoeve van het verkeer en straatmeubilair.

3.2 Bouwregels

Op deze gronden mogen, met inachtneming van de aangegeven maximumbouwhoogte, uitsluitend in de gegeven bestemming passende bouwwerken worden gebouwd.

Artikel 4 Gemengd

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Gemengd aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. het wonen, hieronder niet begrepen bewoning van woonwagens of woonschepen;
  2. b. creatieve bedrijven;
  3. c. ateliers, expositieruimten en kunstgaleries;
  4. d. kleinschalige onderwijsvoorzieningen.

4.2 Bouwregels

Op de in artikel 4.1 bedoelde gronden, voor zover gelegen binnen het bouwvlak, mogen uitsluitend de in de gegeven bestemming passende hoofdbebouwing, bijgebouwen en andere binnen de bestemming passende bouwwerken worden gebouwd, waarbij het volgende geldt:

  1. a. de bouwhoogte van de hoofdbebouwing bedraagt maximaal de hoogte zoals weergegeven op de verbeelding;
  2. b. de bouwhoogte van bijgebouwen bedraagt maximaal de goothoogte van het hoofdgebouw, waarbij de goothoogte van bijgebouwen niet meer mag bedragen dan de hoogte van de begane-grondbouwlaag van het hoofdgebouw;
  3. c. de bouwhoogte van bouwwerken geen gebouwen zijnde, passend binnen de bestemming, bedraagt maximaal 3 meter.

4.3 Specifieke gebruiksregels

Voor de in artikel 4.1 onder b, c en d. genoemde functies geldt per vestiging van een afzonderlijke functie een maximum bedrijfsvloeropervlak van 500 m2..

4.4 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van de in lid 4.3 genoemde oppervlaktes, tot maximaal 30% van de genoemde oppervlaktes, mits dit vanuit een oogpunt van bedrijfsvoering noodzakelijk is.

Artikel 5 Verkeer - Verblijfsgebied

5.1 Bestemmingsomschrijving

De als Verkeer - Verblijfsgebied aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a. (woon)straten, buurtwegen, pleinen en trottoirs met een inrichting hoofdzakelijk gericht op
bestemmingsverkeer en verblijfsfuncties;

b. parkeervoorzieningen;

c. groen- en watervoorzieningen;

d. wandelgebieden en speelgelegenheden;

e. terrassen;

f. nutsvoorzieningen;

g. onderdoorgangen, alsmede toegangen tot ondergrondse voorzieningen ten behoeve van
direct aangrenzende bestemmingen.

5.2 Bouwregels

a. Op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de genoemde bestemmingen worden gebouwd

b. De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals lichtmasten, trolleymasten, entrees tot parkeergarages en straatmeubilair mag ten hoogste 5 meter bedragen.

Artikel 6 Wonen

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Wonen aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. het wonen, hieronder niet begrepen bewoning van woonwagens of woonschepen;
    en daaraan ondergeschikt voor:
  2. b. groen- en speelvoorzieningen;
  3. c. buurtwegen, woonstraten en andere voorzieningen ten behoeve van het verkeer;
  4. d. verblijfsgebieden.

e. en tevens voor zover dit als zodanig is aangegeven: galeries en daarmee vergelijkbare creatieve en culturele functies voor de beganegrond-laag en souterrain ter plaatse van de aanduiding (sw-1).

6.2 Bouwregels

  1. a. Op de in lid 1 van dit artikel bedoelde gronden mogen, met inachtneming van de aangegeven maximumbouwhoogten en maximumgoothoogten en het bepaalde onder b, uitsluitend de in de gegeven bestemming passende hoofdbebouwing (vrijstaande woningen, dan wel vrijstaande of halfvrijstaande woningen), aan- of uitbouwen, bijgebouwen en andere binnen de bestemming passende bouwwerken worden gebouwd.
  2. b. Op de in lid 1 van dit artikel bedoelde gronden, ter plaatse van de aanduiding 'bg"' mogen:
    1. 1. aan- of uitbouwen aan de hoofdbebouwing en andere onderdelen van de hoofdbebouwing worden gebouwd met een maximumbouwhoogte gelijk aan de hoogte van de begane-grondbouwlaag van de hoofdbebouwing, vermeerderd met maximaal 30 centimeter ten behoeve van isolatie of afschot.
    2. 2. bijgebouwen worden gebouwd met een maximumbouwhoogte gelijk aan de goothoogte van het hoofdgebouw, waarbij de goothoogte van bijgebouwen niet meer mag bedragen dan de hoogte van de begane-grondbouwlaag van de hoofdbebouwing.
    3. 3. overige bouwwerken, passend binnen de bestemming, met een maximumbouwhoogte van 3 meter worden gebouwd.

waarbij de oppervlakte van het totaal van deze bebouwing per bouwperceel de in onderstaand schema opgenomen maten niet overschrijdt.

oppervlakte gebied met de aanduiding 'bijgebouwen' per bouwperceel maximale oppervlakte bouwwerken
< 90 m2 50% van de oppervlakte van het gebied met de aanduiding 'bijgebouwen' per bouwperceel met een minimum van 20 m2
90-150 m2 45 m2
150-300 m2 55 m2
300-500 m2 65 m2
500-1000 m2 75 m2

6.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken vanhet bepaalde in het in lid 6.2 onder b.opgenomen schema ten behoeve van een verhoging van de maximale grootte van bouwwerken voor percelen waarbij de bebouwbare zone groter is dan 1000 m2 met maximaal 25 m2 mits:

  1. 1. dit vanuit stedenbouwkundig en landschappelijk oogpunt niet op bezwaren stuit en
  2. 2. de belangen van omwonenden met betrekking tot privacy, uitzicht en bezonning niet worden geschaad.

6.4 Specifieke gebruiksregels

  1. a. Onder gebruik van de gronden en opstallen in strijd met de bestemming wordt in elk geval begrepen gebruik als beroeps- of bedrijfsmatige werk- of opslagruimte;
  2. b. Het bepaalde in lid 6.4 onder a.is niet van toepassing op het gedeelte van een woning in gebruik ten behoeve van beroep aan huis, hieronder mede begrepen bed en breakfast, door de bewoner, mits dit gedeelte niet meer bedraagt dan 1/3 van de vloeroppervlakte van de woning. Voorts mag door dit gebruik geen onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat ter plaatse, noch een onevenredige parkeerdruk ontstaan en mag het geen detailhandel, prostitutie of horeca betreffen.

6.5 Afwijken van de gebruiksregels

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 10 onder a. van de regels ten behoeve van het gebruik als afhankelijke woonruimte mits:

  1. 1. het gebruik als afhankelijke woonruimte noodzakelijk is vanuit een oogpunt van mantelzorg, waartoe advies van een onafhankelijk deskundige wordt ingewonnen
  2. 2. de afhankelijke woonruimte qua oppervlakte past in de voor deze bestemming geldende regeling voor bijgebouwen tot een maximum van 60 m2;
  3. 3. de belangen van omwonenden en bedrijven niet onevenredig worden aangetast, waarbij rekening wordt gehouden met milieu-aspecten als geur, geluid, hinder en externe veiligheid;
  4. 4. het bijgebouw, dat als afhankelijke woonruimte wordt gebruikt, is gelegen op maximaal 20 meter afstand van het hoofdgebouw (op hetzelfde bouwperceel);
  5. 5. geen splitsing van eigendom van het betreffende bouwperceel plaatsvindt;
  6. 6. het aantal gebruikers van afhankelijke woonruimte maximaal twee bedraagt;
  7. 7. het gebruik als afhankelijke woonruimte onmiddellijk wordt beëindigd, vanaf het moment dat de mantelzorg niet meer is vereist. Hiertoe controleren burgemeester en wethouders tweejaarlijks of nog aan de voorwaarden wordt voldaan, waaronder met een omgevingsvergunning van de regels is afgeweken.

Artikel 7 Waarde - Archeologie (Lage Verwachting)

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie (lage verwachting)' aangewezen gronden zijn naast de andere daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor de bescherming en het behoud van de op of in deze gronden voorkomende archeologische waarden.

7.2 Bouwregels

Binnen de voor deze bestemming aangewezen gronden mogen:

  1. a. bouwwerken geen gebouwen zijnde worden gebouwd die voor archeologisch onderzoek noodzakelijk zijn;
  2. b. bouwwerken ten behoeve van de andere, voor deze gronden aangewezen bestemmingen worden gebouwd, indien het betreft:
    1. 1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte voor zover gelegen op of onder peil niet wordt uitgebreid of
    2. 2. een bouwwerk waarvan de binnen de bestemming gelegen oppervlakte ten hoogste 2000 m2 bedraagt.

7.3 Afwijken van de bouwregels

  1. a. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd af te wijken van het bepaalde in lid 7.2 met inachtneming van de voor deze gronden geldende overige bouwregels.
  2. b. Afwijken als bedoeld in artikel 7.3 sub a. is mogelijk, indien op basis van archeologisch onderzoek of naar het oordeel van een archeologische deskundige is aangetoond dat de archeologische waarden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad.
  3. c. Afwijken als bedoeld in artikel 7.3 sub a. is voorts mogelijk, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie de archeologische waarden door de bouwwerkzaamheden niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het afwijken regels te verbinden gericht op:
    1. 1. het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
    2. 2. het doen van opgravingen;
    3. 3. begeleiding van de bouwwerkzaamheden door een archeologisch deskundige.

7.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerkzaamheden, of van werkzaamheden

7.5 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk

Het is verboden binnen de voor 'Waarde - Archeologie (lage verwachting)' aangewezen gronden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning (omgevingsvergunning) reeds aanwezige bouwwerken te slopen indien het oppervlak groter is dan 2000 m2 en deze liggen in een beschermd stadsgezicht.

7.6 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd met toepassing van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening het plan te wijzigen door de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie (lage verwachting)' geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat:

  1. a. op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
  2. b. wel aanwezige archeologische waarden in voldoende mate zijn veilig gesteld.

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 8 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 9 Algemene Bouwregels

9.1 Bouwen binnen bouwvlak

  1. a. Indien binnen een bestemmingsvlak een bouwvlak is aangegeven mag, behoudens andersluidende bepalingen in deze regels, uitsluitend worden gebouwd binnen dit bouwvlak.
  2. b. Indien in een bestemmingsvlak geen bouwvlak is aangegeven, mag uitsluitend worden gebouwd voor zover daartoe in de betreffende bestemmingsregel uitdrukkelijk mogelijkheden zijn opgenomen.

9.2 Bebouwingspercentage

  1. a. Indien in een bouwvlak geen bebouwingspercentage is aangegeven, mag dit vlak geheel bebouwd worden.
  2. b. Indien binnen een bestemmingsvlak een bouwvlak en een bebouwingspercentage zijn aangegeven is het bebouwingspercentage van toepassing op de gronden binnen het bouwvlak.
  3. c. Indien in een bestemmingsvlak respectievelijk bouwvlak slechts één bebouwingspercentage is aangegeven geldt dit percentage voor het gehele bestemmingsvlak respectievelijk bouwvlak.
  4. d. Indien in een bestemmingsvlak respectievelijk bouwvlak meerdere bebouwingspercentages zijn aangegeven, gelden deze percentages voor die delen van het bestemmingsvlak respectievelijk bouwvlak waarin ze zijn aangegeven.

Artikel 10 Algemene Gebruiksregels

Onder gebruik van gronden in strijd met het bestemmingsplan wordt in ieder geval verstaan:

  1. a. het gebruik van bijgebouwen als zelfstandige woning en als afhankelijke woonruimte;
  2. b. het gebruik van de gronden ten behoeve van thuisprostitutie, raamprostitutie en seksinrichtingen.

Artikel 11 Algemene Afwijkingsregels

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van:

  1. 1. de in deze regels opgenomen bebouwingsregels, voor zover betreffende de maximum bouwhoogte, het maximumoppervlak en de maximuminhoud, mits de afwijking niet meer bedraagt dan 10% van de in de regels vastgelegde maten;
  2. 2. de verplichting tot het bouwen binnen het bouwvlak, zoals bedoeld in lid 9.1 mits:
    1. a. de overschrijding van het bouwvlak niet meer bedraagt dan twee meter, de bestemmingsgrens niet wordt overschreden en het de bouw betreft van erkers, luifels, balkons, keldergaten (koekoeken) of galerijen;
    2. b. het de bouw van volledig beneden peil gelegen bouwwerken betreft, mits:
      1. 1. een diepte van 6 meter niet wordt overschreden;
      2. 2. het maaiveld wordt afgewerkt op een wijze die past binnen de bestemming;
      3. 3. geen onevenredige toename van de parkeerdruk plaatsvindt;
      4. 4. de bestemmingsgrens niet wordt overschreden;
  3. 3. de bestemmingsbepalingen voor het oprichten van:
    1. a. kunstobjecten en niet voor bewoning bestemde bouwwerken van openbaar nut, zoals transformatorstations, rioolgemalen, schakelhuisjes, telefooncellen voorzover met een inhoud groter dan 3 m3 , en haltes van vervoersdiensten, alle met een inhoud van maximaal 75 m3;
    2. b. sirenemasten met een hoogte van maximaal 18 meter;
    3. c. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van (tele)communicatie:
      1. 1. voorzover vrijstaand, met een hoogte van maximaal 20 meter;
      2. 2. voorzover op of aan een ander bouwwerk te plaatsen, met een hoogte van maximaal 8 meter boven de aangegeven maximumbouwhoogte;
      3. 3. geluidwerende voorzieningen voor zover deze noodzakelijk zijn ingevolge de bepalingen van de Wet. geluidhinder.
  4. 4. de in deze regels opgenomen bepalingen omtrent de maximum bouwhoogte voor het oprichten van hekwerken ten behoeve van het gebruik van platte daken als dakterras tot een maximum van 1 meter boven de maximaal toegestane bouwhoogte mits:
    1. a. dit passend is in het bebouwingsbeeld van de omringende bebouwing en
    2. b. de belangen van omwonenden met betrekking tot privacy, uitzicht en bezonning niet onevenredig worden geschaad.
  5. 5. het bepaalde in artikel 10 voor de vestiging van maximaal één seksinrichting per wijk onder voorwaarde dat:
    1. a. het geen raamprostitutie betreft;
    2. b. de aanvraag past binnen de ruimtelijk relevante aspecten van het vestigingsbeleid prostitutie;
    3. c. het aantal seksinrichtingen, niet zijnde raamprostitutiebedrijven, op het grondgebied van de gemeente Arnhem na het afwijken van de regels niet meer dan acht zal bedragen;
    4. d. er in de wijk nog geen seksinrichting is;
    5. e. de seksinrichting niet in een appartementengebouw wordt gevestigd;
    6. f. het woon- en leefklimaat niet onevenredig wordt aangetast;
    7. g. er geen onevenredige vergroting van de parkeerdruk ontstaat;
    8. h. de afstand tot de dichtstbijzijnde seksinrichting hemelsbreed tenminste 250 meter bedraagt;
    9. i. de inrichting niet meer dan acht werkplekken bevat.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 12 Overgangsrecht

12.1 Overgangsrecht bouwwerken

12.2 Overgangsrecht gebruik

Artikel 13 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan "SB West".

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Situering En Begrenzing Plangebied

Het plangebied ligt ten oosten van het stadscentrum. Het wordt aan de westzijde globaal begrensd door de Westervoortsedijk die wat verder van het plangebied is gelegen. Direct aan de noordzijde wordt de grens gevormd door de Broekstraat. De oostgrens wordt gevormd door het voormalige pand van de dienst Stadsbeheer (afgekort het SB-gebouw) dat gelegen is aan de van Oldebarneveldtstraat. Het plangebied sluit ook direct aan op die van het bestemmingsplan "Fluvium - SB gebouw" dat ongeveer gelijktijdig met dit plan is opgesteld.

Het plangebied betreft in feite de open ruimte om en nabij het gebouw van het nuts- en energiebedrijf Nuon.

Het plangebied kenmerkt zich evenals het bestemmingsplan "Fluvium - SB gebouw" doordat het een klein onderdeel uitmaakt het Fluvium terrein. Het Fluvium is het gebied tussen Broekstraat, Van Oldebarneveldtstraat en Westervoortsedijk. De exacte begrenzing is op de verbeelding (plankaart) aangegeven. De ligging in het groter geheel van de stad is op de overzichtkaart in de toelichting weergegeven.

De reden om niet te kiezen voor één bestemmingsplan voor dit onderdeel van het Fluviumterrein is in paragraaf 1.2 (aanleiding en doel) aangegeven.

1.2 Aanleiding En Doel

Het plangebied maakt onderdeel uit van een groter gebied te weten Centrum oost. Dit gebied is één van die gebieden die in het Structuurplan Arnhem 2010 genoemd zijn om op termijn te intensiveren en te transformeren. Voor de periode 2010-2030 wordt het perspectief geschetst van een rivierfront waarbij centrumstedelijke functies in mengvorm moeten worden gerealiseerd. Het gebied heeft hiervoor aanzienlijke potenties: de directe nabijheid van de binnenstad, de Rijn, de Singel en de ligging aan belangrijke invalswegen.De opgave is gelegen in een transformatie naar een nieuw hoogwaardig stedelijk gebied, waarbij de inzet is gericht op meerdere ambities:

  • passende bestemmingen voor vrijkomende locaties;
  • samenhang in plaats van de huidige verbrokkelde ruimtelijke structuur;
  • wederzijdse afstemming van ruimtegebruik en milieucontouren;
  • hoogwaardige inrichting en continuïteit in de openbare ruimte, m.n. de promenadefunctie langs de rivier;
  • intensief ruimtegebruik;
  • recht doen aan de 'uniciteit van de plek' (rivier, stadspoort, stedelijk overgangsmilieu);
  • afstemming van de Ontwikkelingsvisie (programma en fasering) op de stad als geheel.

Voor het gebied Centrum oost is een gebiedvisie en een Nota van randvoorwaarden opgesteld en door de raad vastgesteld. Vervolgens is in samenwerking met de woningcorperatie Volkshuisvesting een concept stedenbouwkundig plan voor het totaal gebied opgesteld.

Daarna zal voor het gebied Centrum Oost een nieuw bestemmingsplan worden opgesteld zodra de Raad ook dit stedenbouwkundig plan aangeboden heeft gekeregen.

Vooruitlopend op dit plan is een deelgebied Fluvium Noord verder uitgewerkt. Voor een deel hiervan, het westelijk deel, dat aansluit op het bestemmingsplan "Fluvium - SB gebouw" (dat alleen de oostelijke rand van dit bouwveld betreft) wordt nu dit bestemmingsplan, genaamd "SB West", opgesteld.

Om praktische redenen is tussen beide plannen een knip aangebracht. Met het bestemmingsplan "Fluvium - SB gebouw alleen voor het oostelijk deel kon, in verband met de directe ligging nabij een bedrijventerrein, bijtijds inzicht worden verschaft in de mogelijkheid om een woonbestemming op te nemen nabij dit bedrijventerrein. In het kader van dat bestemmingsplan konden ook bijtijds de benodigde milieuprocedures worden afgewikkeld.

Dit bestemmingsplan "SB West"betreft zoals gezegd het westelijk deel van het deelgebied Fluvium Noord. Het plan voorziet in de planologische regeling voor het westelijk deel van het SB-complex.

Een onderdeel van de plannen betreft 14 nieuw te bouwen grondgebonden eengezinswoningen. Daarnaast is een onderdeel van de plannen de nieuwbouw van een appartementencomplex, dat in het zuiden aansluit op het ander nieuw te bouwen appartementencomplex, dat op haar beurt aansluit op het voormalige kantoorpand van de dienst Stadsbeheer (de nieuwbouw van dit complex is opgenomen in het eerder genoemde bestemmingsplan "Fluvium-SB gebouw"). Naast wonen wordt in dit appartementencomplex een invulling met creatieve functies beoogd.

Verder liggen in het plangebied twee gebouwen. Een van deze gebouwen is een voormalig kantoorpand dat eveneens wordt getransformeerd in een functie ten behoeve van wonen met creatieve functies.

Het andere gebouw betreft het eerder genoemd gebouw van de Nuon. De bestemming van dit pand wordt meer dan tot nu toe het geval is afgestemd op de functie van dat pand, namelijk bedrijf-nutsvoorziening.

Tenslotte liggen in het plangebied, direct aan de Broekstraat, 4 woningen die in het nu nog geldende bestemmingsplan een bedrijfs/woonbestemming hebben. Het zijn gemeentelijke monumenten die blijven gehandhaafd. Deze woningen krijgen uitsluitend een woonbestemming.

In hoofdstuk 4 (ruimtelijke en programmatische aspecten) is nader uiteengezet om welke gebouwen in dit plangebied het gaat en welke functies daarbij worden beoogd: naast wonen ook een invulling met creatieve functies. De bebouwing is, samen met de overige bebouwing in het deelgebied Fluvium Noord, op een overzichtskaart aangegeven. De gebouwen waar het in dit bestemmingsplan om gaat zijn hierop genummerd B, K, L, M, O en P. Om de beoogde functies mogelijk te maken voorziet het bestemmingsplan "SB West" in de bestemmingen "Gemengd" en "Wonen".

1.3 Opzet Bestemmingsplan

Een bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding (plankaart) en regels en gaat vergezeld van een toelichting. Op de kaart zijn de bestemmingen door middel van kleuren en tekens aangegeven. De regels bevatten de materiële inhoud van de bestemmingen. Deze bestemmingsplanonderdelen vormen tezamen het juridische toetsingskader voor ruimtelijke en functionele ontwikkelingen in het plangebied. De toelichting bevat met name de aan het plan ten grondslag liggende gedachten.

Dit plan is conform de Wro vormgegeven volgens de SVBP (Standaard voor vergelijkbare Bestemmingsplannen) 2008. Het SVBP geeft voorschriften over inrichting van de kaart (kleuren en tekens) en de opbouw van de regels.

Diverse facetbelangen zijn door andere regelgeving gewaarborgd, bijvoorbeeld de Wabo, de Wet milieubeheer, de Huisvestingswet en de Monumentenwet. Het is niet nodig dat het bestemmingsplan dezelfde waarborgen nogmaals schept.

1.4 Geldende Plannen

Het bestemmingsplan "SB West" is een algehele herziening van het bestemmingsplan "Bedrijventerrein Westervoortsedijk", voor zover van toepassing op dit plangebied. Het plan is vastgesteld op 14 november 2002 en goedgekeurd op 24 juni 2003. De geldende bestemming is bedrijfsdoeleinden met, voor zover dat conform het huidige gebruik van toepassing was, een aanduiding dat ter plaatse kantoor is toegestaan. Het plan komt voor dit deel te vervallen. De daarop van toepassing zijnde partiële herzieningen vervallen ook.

Hoofdstuk 2 Beschrijving Bestaande Situatie

2.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt een beschrijving van het plangebied gegeven. Het doel van dit bestemmingsplan is het aanreiken van een kader waaraan ontwikkelingen kunnen worden getoetst. Uitgangspunt hierbij is dat de huidige ruimtelijke kwaliteiten worden gewaarborgd en zo mogelijk versterkt.

2.2 Historische Ontwikkeling

De ontwikkeling van grootschalige industrie is in Arnhem pas in de twintigste eeuw op gang gekomen. In 1915 werd door het bestuur van de stad besloten tot de aanleg van een industrieterrein met een spoorwegemplacement aan de oostzijde van de stad, in aansluiting op de daar reeds aanwezige bedrijven zoals het slachthuis en de gasfabriek. Ten behoeve hiervan werd de bodem vier meter opgehoogd. In het Algemeen Uitbreidingsplan uit 1933 wordt een verdere ontwikkeling van bedrijvigheid in oostelijke richting aangegeven. Pas na de oorlog werden Het Broek en Kleefsche Waard ontwikkeld.

Op het Fluviumterrein stond tussen 1860 en 1960 de Arnhemse gasfabriek. In die 100 jaar is door de gasproductie de bodem ernstig verontreinigd, o.a. met teer en cyanide en daardoor nu ongeschikt voor woningbouw. Het zuidelijke puntje van het voormalige gasfabriekterrein (Fluvium Zuid) is inmiddels gesaneerd.

Gemeente en provincie hebben met een uitvoeringsovereenkomst nu financieel ook de resterende sanering mogelijk gemaakt om zodoende woningen te kunnen bouwen op de rest van het terrein (Fluvium Noord). De afgraving begint in 2012. De werkzaamheden zullen ongeveer anderhalf jaar in beslag nemen.

2.3 Ruimtelijke En Functionele Structuur

Het gebied maakt deel uit van het gezoneerde industrieterrein Arnhem Noord. Het ligt op korte afstand van het centrum van de stad.

Op de hoek en en daarop aansluitend aan de Van Oldebarneveldtstraat staat karakteristieke (monumentale) bebouwing waarin de gemeentelijke dienst Stadsbeheer gehuisvest was.

Direct westelijk aan de Broekstraat staat een blok met vier woningen die op de gemeentelijke monumentenlijst vermeld zijn.

Tegenover het plangebied aan de Van Oldenbarneveldtstraat bevinden zich nog enkele bedrijven en een benzinestation, met verkoop van LPG. Deze bedrijven worden vanaf de Van Oldenbarneveldtstraat ontsloten.

Een groot deel van het verder gelegen omliggende terrein ligt braak na de bodemsanering die hier is uitgevoerd. Het oostelijk deel van dit gebied is in gebruik als spoorwegemplacement van de NS.

Het beeld ten zuiden van het gebied wordt bepaald door opslag van stenen, grind en dergelijke. Ook daar is een groot deel van de bebouwing gesloopt in verband met de sanering en revitalisering van het bedrijventerrein.

2.4 Verkeer En Parkeren

Het plangebied van het voorliggende bestemmingsplan kent geen verkeersader. De Van Oldenbarneveldtstraat (als gebiedsontsluiting tweede orde) grenst niet direct aan dit plangebied.

De overige wegen en straten zijn typische woonstraten. De buurt is ingericht als 30 km/uurzone.

Hoofdstuk 3 Wettelijk- En Beleidskader

3.1 Inleiding

Dit hoofdstuk beschrijft, voor zover van belang, het rijks-, provinciaal- en gemeentelijk beleid. Naast de belangrijkste algemene uitgangspunten worden de specifieke voor dit plangebied geldende uitgangspunten weergegeven. Het beleid is in dit bestemmingsplan afgewogen en doorvertaald op de kaart en in de regels.

3.2 Ruimtelijk Beleid

3.2.1 Rijks-, Provinciaal- en regionaal beleid

Het nationaal ruimtelijk beleid is verwoord in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (maart 2012).

De SVIR schetst het nieuwe ruimtelijke en mobiliteitsbeleid van het rijk in het perspectief van 2028 en 2040. De SVIR markeert een trendbreuk waarbij sterk wordt ingezet op decentralisatie van het ruimtelijk beleid naar provincies en gemeenten. In de nationale ruimtelijke hoofdstructuur maakt Arnhem deel uit van één van de negen 'stedelijke regio's met een concentratie van topsectoren'; expliciet wordt 'Health Valley' in en rond Arnhem-Nijmegen genoemd en 'mode en design' in Arnhem als onderdeel van de aanwezige topsector ' Creatieve industrie'. Een 'aantrekkelijk vestigingsklimaat in en een goede internationale bereikbaarheid van de stedelijke regio's met een concentratie van topsectoren' wordt in de SVIR gemarkeerd als een nationaal belang.

Het rijk neemt een 'ladder voor duurzame verstedelijking' op in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro):

a. eerst bezien of en hoe groot de feitelijke ruimtelijke vraag is;

b. dan bezien of bestaand stedelijk gebied of bestaande bebouwing kan worden hergebruikt;

c. als nieuwbouw echt nodig is, dan een optimale (multimodale) bereikbaarheid garanderen.

Het ruimtelijk beleid van de provincie is verwoord in het Streekplan Gelderland 2005 “Kansen voor de regio”. Bij de herziening van de Wro is het streekplan opgewaardeerd tot provinciale structuurvisie. In de "Wro-agenda" is neergelegd met welke (nieuwe) instrumenten het geformuleerde beleid wordt vormgegeven. In de provinciale verordening is deze structuurvisie doorvertaald naar concrete aanwijzingen waar bestemmingsplannen aan moeten voldoen.
De provincie werkt aan een nieuwe provinciale structuurvisie.

Het Regionaal Plan 2005-2020 van de Stadsregio Arnhem-Nijmegen 'Werken aan een aantrekkelijke en concurrerende stadsregio in Noordwest Europa' vormt het richtinggevend kader voor beleid en uitvoering van het regionaal beleid van de stadsregio op het gebied van ruimte, mobiliteit, economie en wonen.

3.2.2 Gemeentelijk beleid

Het gebruik van de ruimte in een stad verandert voortdurend. De gemeentelijke structuurvisie is een belangrijk kader voor het beoordelen en entameren van ruimtelijke initiatieven en plannen in de stad. Naar verwachting zal de gemeenteraad de nieuwe structuurvisie Arnhem 2020, doorkijk 2040 in september 2012 vaststellen.

De structuurvisie benoemt de belangrijkste principes voor het ruimtelijk ontwikkelingsperspectief van de stad en geeft een uitwerking van dit perspectief zowel naar een aantal thema's als naar gebieden in de stad, de zogenaamde 'koersgebieden'.

Het gebied maakt onderdeel uit van het koersgebied oostelijk centrum gebied, transitie bij het stadshart.

In de structuurvisie wordt dit oostelijk centrum gebied gekarakteriseerd als een van oorsprong stedelijke rand waar moeilijk plaatsbare functies een plek kregen, zoals de voormalige gasfabriek, een slachterij, een houtzagerij etcetera. Verspreid in het gebied is beeldbepalend industrieel erfgoed te vinden.

Nu maakt het in geografisch opzicht deel uit van het hart van de stad omdat het tegen de binnenstad aanligt. Maar in functioneel en ruimtelijk opzicht keert het zich juist van de stad af. De bijzondere ligging biedt echter kansen omdat het zowel grenst aan de binnenstad als aan de rivier en aan een belangrijke stadsentree naar de noordoever, ontsloten via de Westervoortsedijk, een stadsradiaal waarlangs het verkeer naar binnenstad en Pleijroute wordt afgewikkeld.

3.3 Woonbeleid

Woonvisie 2015

In de Woonvisie Gemeente Arnhem 2015 (vastgesteld in 2004) is de basis gelegd voor het gemeentelijk te voeren woonbeleid. In deze Woonvisie staat het motto 'Arnhem aantrekkelijke woonstad in balans' centraal. Bij het opstellen van de Arnhemse Woonvisie is rekening gehouden met wet- en regelgeving en de beleidskaders van andere overheden zoals Brussel, het Rijk, de provincie en de Stadsregio.

Met instrumenten als het Woningbouwkompas (WK), de Gebiedsgerichte uitwerking van de 24 wijken en een uitvoeringsgericht woonprogramma (de woonagenda) stuurt de gemeente op een gedifferentieerde woningvoorraad in de stad en op o.a. de (fysiek en sociale) samenstelling en kwaliteit van de woningvoorraad en de woon en leefomgeving in wijken.

.

De hoofddoelen van de Woonvisie zijn:

  1. 1. het bouwen van voldoende nieuwe woningen, daarbij wordt niet alleen gestuurd op aantallen, maar gaat het vooral om de kwaliteit, toekomstwaarde en duurzaamheid van de nieuwe woningen.
  2. 2. het vergroten van de keuzevrijheid en zeggenschap van bewoners bij hun woning en woonomgeving
  3. 3. het bevorderen van de doorstroming en het doorbreken en verbeteren van de eenzijdige grote goedkope woningvoorraad door te bouwen waar in de woningvoorraad vraag en een tekort aan is.
  4. 4. het vraaggericht toevoegen van woningen met een gevarieerde mix aan woningtypen in verschillende prijsklassen waarbij naast het toevoegen van betaalbare koop, het accent ligt op toevoegen van woningen in de daarop aansluitende prijscategorieen middelduur en duur.
  5. 5. het bevorderen van het eigen woningbezit in de stad om zo in 2015 meer evenwicht te bereiken in de eigendomsverhouding van huurwoningen en koopwoningen.
  6. 6. het stimuleren van allerlei vormen van particulier opdrachtgeverschap of vormen van collectieve samenbouw voor mensen met een grote of kleine beurs, specifieke behoeften (creatieven, zelfstandig ondernemers, idealisten, senioren of mensen met een functiebeperking), die op deze manier hun woonwensen kunnen realiseren.

Het Arnhemse woonbeleid speelt hiermee in op de behoefte en wensen van alle woonconsumenten en draagt bij aan meer diversiteit in de bevolkingsamenstelling en de kenmerken die verschillende wijken en buurten bezitten.

Wonen, welzijn en zorg

Er ligt op het gebied van wonen, welzijn en zorg een stevige fysieke opgave.Dit betekent dat er in woonwijken voor bijzondere doelgroepen en m.n. voor mensen in kwetsbare posities meer geschikt en passend kleinschaliger aanbod aan levensloopbestendige woningen, woonvormen of andere bijz. woonconcepten, gerealiseerd en gefaciliteerd moet worden, eventueel aangevuld met (thuis)zorg, begeleiding, ondersteuning, toezicht of andere vormen van dienstverlening en welzijnsvoorzieningen in de directe of nabije woonomgeving.

Kamerverhuur

Het beleid ten aanzien van kamerverhuur staat het kamersgewijs verschaffen van woonverblijf aan maximaal vier personen per (zelfstandige) woning toe, zonder dat daarvoor een gebruiksvergunning nodig is. De intensiteit van de bewoning en de mate van overlast bij een dergelijk gebruik zijn immers vergelijkbaar met die van een huishouden bestaande uit vier personen. Voor vijf of meer verschillende personen, die niet tot één huishouden zijn terug te voeren, is wel een vergunning vereist. In gebieden waar zich veel kamerverhuurbedrijven bevinden kan het noodzakelijk zijn om een maximum vast te leggen aan het aantal kamerverhuurbedrijven dan wel het aantal vergunningen te bevriezen of terug te dringen om de leefbaarheid in een gebied of wijk te waarborgen.

Particulier opdrachtgeverschap

Er is vraag naar particulier opdrachtgeverschap in de woningbouw. Deze vorm van woningbouw onderscheidt zich van de grootschalige, projectmatige woningbouw doordat de burger zowel opdrachtgever voor als gebruiker van de woning is. Het bestemmingsplan laat voldoende ruimte voor deze vorm van woningbouw maar regelt deze materie verder niet.

3.4 Welstandsbeleid

Het welstandsbeleid wordt binnenkort herzien. Zolang deze herziening niet heeft plaatsgevonden is de welstandsnota (2004) nog van toepassing.

Arnhem kiest er in deze nota voor om zoveel mogelijk recht te doen aan de reeds bestaande verschillen in de bebouwde omgeving. Hiervoor is een indeling gemaakt in een aantal logische eenheden in de stad. Elke ruimtelijke eenheid heeft een welstandsniveau, 'zwaar', 'normaal', of 'licht', dat aangeeft in welke mate welstand in dat gebied wordt ingezet.

Voor het plangebeid is het niveau utilitair normaal aan de orde.

Onder niveau 'normaal' vallen in het algemeen de karakteristieke vooroorlogse wijken. Voor de zichtbare gevels hebben de criteria een conserverend karakter waarmee de gebouwvorm, de dakvorm en de karakteristieke elementen worden gespaard. Aan de straatzijde mogen alleen ornamentele dakkapellen worden toegevoegd zoals die oorspronkelijk in die gebieden waren ontworpen. Serres mogen aan de achterzijde slechts in één laag vanaf de begane grondverdieping worden gerealiseerd. Kelderentrees (met keerwanden en trappen) die aangebracht worden in de straatgevels zijn niet aanvaardbaar. Er worden geen bijzondere eisen gesteld aan bijgebouwen in de achtertuin, niet zichtbaar vanaf het openbaar gebied.

3.5 Verkeersbeleid

3.5.1 Rijksbeleid

Op rijksniveau geeft de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte, Nederland concurrerend, bereikbaar leefbaar en veilig (2012) de hoofdlijnen van het nationale verkeers- en vervoersbeleid voor de komende decennia. Het Rijk streeft hiernaar met een krachtige aanpak die gaat voor een excellent internationaal verstigingsklimaat, ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen scherp prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt.

Het mobiliteitssysteem moet robuust en samenhangend worden (waaronder knooppuntontwikkeling), meer keuzemogelijkheden bieden en voldoende capaciteit hebben om de groei van de mobiliteit op de middellange (2028) en lange (2040) termijn op te vangen. De ambitie is dat gebruikers in 2040 beschikken over optimale ketenmobiliteit door een goede verbinding van de verschillende mobiliteitsnetwerken via multimodale knooppunten (voor personen en goederen) en door een goede afstemming van infrastructuur en ruimtelijke ontwikkeling. De stadsregio Arnhem Nijmegen is aangeduid als stedelijke regio met een concentratie van topsectoren.

3.5.2 Provinciaal en regionaal beleid

De wijze waarop de provincie Gelderland steden, bedrijventerreinen en voorzieningen bereikbaar wil houden staat in het Provinciaal Verkeer en Vervoer Plan (PVVP-2). Daarin staat ook dat het op een veilige manier wordt uitgevoerd, met zo min mogelijk nadelige effecten voor de leefomgeving. De provincie kiest voor een aanpak waarmee problemen op mobiliteitsgebied voorkomen worden door infrastructuur en economische ontwikkelingen beter op elkaar af te stemmen. Bestaande wegen, fietspaden en openbaar vervoerverbindingen worden beter benut. De provincie investeert daarom in fietsvoorzieningen, hoogwaardig openbaar vervoer (zoals Lightrail) en nieuwe stations. Daarbij hoort ook beter onderhoud en veiligheid. Hierin wordt zelfs een inhaalslag gemaakt.

De Stadsregio Arnhem Nijmegen heeft haar mobiliteitsbeleid voor de periode tot 2020 verwoord in de Regionale Nota Mobiliteit (2006). Deze nota is geactualiseerd onder de noemer Mobiliteitsaanpak, actualisering Regionale Nota Mobiliteit (2011). De mobiliteitsdoelstellingen (bundelen en verknopen) uit de Regionale Nota Mobiliteit zijn onverminderd van kracht: een betere regionale bereikbaarheid, aantrekkelijker openbaar vervoer en het beter op elkaar aansluiten van auto, trein, bus en fiets. De actualisatie richt zich nog meer op een robuust en samenhangend verkeers- en vervoerssysteem in 2020 door te streven naar:

- betrouwbare doorstroming;

- voldoende capaciteit, ook bij verstoringen;

- keuzemogelijkheden, door verbetering van de overstap;

- sublieme reisinformatie; thuis en onderweg.

3.5.3 Gemeentelijk beleid

De gemeente Arnhem heeft haar actuele verkeersbeleid verwoord in het Stedelijk Verkeers- en Vervoersplan Arnhem 2000-2010 (SVVP). De essentie ervan is het terugdringen van de verkeersonveiligheid en het geleiden van de mobiliteit. Daarbij geldt het principe van vrijheid van keuze voor de mobilist, die de gemeente probeert te beïnvloeden door “verleidelijke” alternatieven aan te bieden. Voor het onderdeel parkeren gelden beleidsregels voor toepassing van de bouwverordening.

Voor het bestemmingsplan is de uitwerking van het SVVP in het Categoriseringsplan Arnhem 2000 richtinggevend. Volgens het categoriseringsplan wordt de verkeersruimte in Arnhem duurzaam veilig (her-)ingericht. Arnhem kent twee typen wegen: de verblijfsgebieden en de verkeersaders. Deze laatste zijn de hoofd- en ontsluitingswegen en vormen het Arnhemse hoofdwegennet voor het autoverkeer. Deze wegen kennen een maximum snelheid van 50 km/uur of hoger. Alle andere wegen vallen onder de categorie verblijfsgebieden. Deze wegen en straten krijgen het karakter van de 30 km/uur-zone. Ze hebben een verblijfsfunctie en ontsluiten percelen. Veelal zijn het woonstraten.

Voor het parkeren gelden Arnhemse parkeernormen. Deze zijn opgenomen in de "Beleidsregels voor toepasing van artikel 2.5.30 van de Bouwverordening gemeente Arnhem 2003".

3.6 Milieu- En Omgevingsbeleid

In de Integrale Milieuvisie 2008-2011 is aangegeven hoe het milieubeleid een positieve bijdrage kan leveren aan maatschappelijke thema's als gezondheid, veiligheid, leefbaarheid, duurzaamheid en ruimtelijke kwaliteit. Uitgangspunten zijn duurzame ontwikkeling en een optimale leefomgevingskwaliteit van de stad.

Op 26 mei 2008 heeft de gemeenteraad Hoofdstuk 3 "Gebiedsgerichte aanpak" van de Integrale Milieuvisie 2008-2011 vastgesteld. De gebiedsgerichte aanpak vormt de kern van de integrale milieuvisie en is een uitwerking van de zonering van milieukwaliteiten die in het Structuurplan Arnhem 2010 zijn opgenomen. Hiermee differentiëren we milieuambities naar verschillende gebieden. Niet overal in de stad streven we immers dezelfde milieuambities na: in een dynamisch centrum accepteren we bijvoorbeeld meer geluid dan in een woonwijk. Wel wordt rekening gehouden met grenswaarden en streefwaarden. Grenswaarden mogen niet worden overschreden. Van streefwaarden kan worden afgeweken als daar - op een hoger schaalniveau- aantoonbare milieuwinst tegenover staat en zolang er geen concentratiegebieden ontstaan waar de milieubelasting zich ophoopt.

Door expliciet te maken welke milieukwaliteiten we in het betreffende gebied willen handhaven of realiseren, wordt ook duidelijk of een bepaalde ontwikkeling wel of niet past in het betreffende gebied.

3.6.1 Geluid

Wet geluidhinder

De Wet geluidhinder heeft tot doel de mens te beschermen tegen geluidhinder. Dit is in de wet uitgewerkt in een normenstelsel voor de toelaatbare geluidbelasting in de woonomgeving. Alleen planologisch nieuwe situaties worden getoetst aan de wet. Naast woningen is er nog een aantal geluidgevoelige objecten aangewezen zoals scholen en zorginstellingen.

In de Wet geluidhinder staan regels voor weg- en railverkeerslawaai en voor gezoneerde industrieterreinen. De wet werkt verder met zones: dit zijn aandachtsgebieden rond geluidbronnen waarbinnen regels en normen gelden om de negatieve gevolgen van geluidhinder te beperken. Bij (planologische) wijzigingen moet er akoestisch onderzoek plaatsvinden naar de gevolgen.

De Wet geluidhinder kent een normenstelsel met een voorkeurswaarde en grenswaarden. Als de geluidbelasting beneden de voorkeurswaarde blijft dan zijn er vanuit de wet geen belemmeringen voor nieuwe geluidgevoelige situaties. Bij een geluidbelasting tussen de voorkeurswaarde en de grenswaarde moet er een gemotiveerd besluit genomen worden om nieuwe geluidgevoelige ontwikkelingen mogelijk te maken (hogere grenswaarde).

Voor het verlenen van een hogere grenswaarde is de nota “uitvoeringsbeleid hogere grenswaarde” van de gemeente Arnhem van toepassing.

Beleidsplan Geluid

In augustus 2008 is het geactualiseerde beleidsplan Geluid door de raad vastgesteld. Het beleidsplan Geluid heeft tot doel geluidsnormen voor nieuwe situaties af te stemmen op de aard en de functie van een gebied. Hierdoor kan beter rekening gehouden worden met ontwikkelingen en verwachting van de gebruikers van een gebied. In het centrum en dichtbij goed openbaar vervoer wil de gemeente Arnhem veel functies mogelijk maken. De beleidslijnen hiervoor zijn opgenomen in het Structuurplan Arnhem 2010. Als gebieden intensiever gebruikt worden neemt de kans op geluidhinder ook toe. Andere gebieden zoals de parken worden juist gewaardeerd om hun relatieve rust. Deze uitgangspunten hebben geleid tot een gebiedsgerichte invulling van geluidskwaliteiten binnen Arnhem. Naarmate de geluidbelasting hoger is, neemt het belang van een zorgvuldige invulling van de totale leefomgevingskwaliteit toe.

3.6.2 Luchtkwaliteit

Wet Luchtkwaliteit 2007

De Europese richtlijnen zijn geïmplementeerd in de Wet Luchtkwaliteit 2007. Het doel van deze wet is het beschermen van mens en milieu tegen de negatieve effecten van luchtverontreiniging. De wet is primair gericht op het voorkomen van negatieve effecten op de gezondheid van de mens. Daarnaast zijn er voor de stoffen zwaveldioxide en stikstofoxiden ook normen opgenomen ter bescherming van ecosystemen.

Voor het toetsen van ruimtelijke plannen zijn de volgende grenswaarden het meest relevant:

PM10 (fijnstof):

- de jaargemiddelde concentratie van 40 µg PM10/m3 mag met ingang van 1 januari 2005 niet worden overschreden;

- de 24 uursgemiddelde concentratie van 50 µg PM10/m3 mag met ingang van 1 januari 2005 niet vaker dan 35 keer per jaar worden overschreden;

NO2 (stikstofdioxide):

- de jaargemiddelde concentratie van 40 µg NO2/m3 mag met ingang van 1 januari 2010 niet worden overschreden;

- de uurgemiddelde concentratie van 200 µg NO2/m3 mag met ingang van 1 januari 2010 niet vaker dan 18 keer per jaar worden overschreden.

Voor de overige stoffen worden in Nederland geen overschrijdingen gerapporteerd.

Een nieuwe Wet Luchtkwaliteit was in 2007 nodig omdat de aanleg van een groot aantal bouwprojecten en bestemmingsplannen stilgelegd waren door uitspraken van de afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. De grenswaarden zijn ongewijzigd gebleven, maar de wet geeft nu, evenals het voorgaande BLK2005 (Besluit Luchtkwaliteit), meer armslag om ruimtelijke plannen die gevolgen hebben voor de luchtkwaliteit uit te voeren. Hierbij wordt tevens de term “in betekenende mate (IBM)” geïntroduceerd. Dit wil zeggen dat projecten met een bepaalde mate van verslechtering toch doorgang kunnen vinden. De grens ligt bij een toename van maximaal 3%. Deze 3% is gekoppeld aan de IBM projecten opgenomen in het Nationale Samenwerkingsverband Luchtkwaliteit (NSL). De NSL is 1augustus 2009 van kracht geworden.

Beleidsnota Lucht en Uitvoeringsprogramma Luchtkwaliteit

Het Arnhemse beleid op gebied van luchtkwaliteit is vastgelegd in de Beleidsnota Lucht uit 2005. Deze nota is erop gericht nieuwe overschrijdingen van de normen uit het toenmalige Besluit Luchtkwaliteit 2005 te voorkomen en bestaande of dreigende overschrijdingen voor 2010 op te lossen. Daarnaast richt de Beleidsnota Lucht zich op het beperken van overlast door geurhinder. Voor wat betreft het halen van de normen uit het BLK2005 en de in 2007 van kracht geworden Wet Luchtkwaliteit is de beleidsnota vertaald naar maatregelen in het Uitvoeringsprogramma Luchtkwaliteit 2005-2010 van februari 2006.

3.6.3 Hinder

In het kader van bedrijven en milieuzonering dienen de effecten van inrichtingen op hun omgeving (gevoelige bestemmingen, waaronder eventueel nieuw te ontwikkelen woningen) in beeld gebracht te worden. Voorbeelden van hinder zijn geluid, geur, stof of gevaar.

In de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering 2009' is een lijst van inrichtingen opgenomen waarbij de inrichtingen op grond van de hinder die zij veroorzaken, zijn opgedeeld in 6 categorieën. Hierbij wordt er vanuit gegaan dat een inrichting uit categorie 1 relatief weinig hinder veroorzaakt en een inrichting uit categorie 6 bijzonder veel hinder veroorzaakt.

Geurhinder van industriële bedrijven.

Op 13 december 2010 is het beleidsplan geur vastgesteld. Dit beleidsplan gaat in op geur afkomstig van industriële bedrijven waarvoor de gemeente Arnhem het bevoegde gezag is. Milieubeleid kan een positieve bijdrage leveren aan maatschappelijke thema's als gezondheid, veiligheid, leefbaarheid, duurzaamheid en ruimtelijke kwaliteit. Geur is een milieuaspect dat een belangrijke bijdrage levert aan de leefbaarheid. Het geurbeleid van de gemeente Arnhem sluit, voor zover dat mogelijk is, aan op het geurbeleid van de provincie Gelderland. Het doel van het geurbeleid is dat inwoners van Arnhem nu en in de toekomst niet worden blootgesteld aan geuroverlast door industriële bedrijven.

3.6.4 Externe veiligheid

Met externe veiligheid wordt bedoeld de kans op overlijden van mensen buiten de grenzen van een bedrijf of transportmedium, als rechtstreeks gevolg van een ongeval met (gevaarlijke) stoffen binnen de grenzen van het bedrijf dan wel het transportmedium. In de externe veiligheid worden twee risicobegrippen gehanteerd: het PR (Plaatsgebonden Risico) en het GR (Groepsrisico).

Voor bedrijven is op 28 oktober 2004 het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) in werking getreden. In het Bevi worden milieukwaliteitseisen (artikel 5.1 van de Wet milieubeheer) vastgelegd die in de ruimtelijke planvorming moeten doorwerken. In het Bevi wordt een onderscheid gemaakt in kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten. De 10-6 PR contour geldt ten opzichte van kwetsbare objecten als grenswaarde en ten opzichte van beperkt kwetsbare objecten als richtwaarde. Het beoordelingskader voor het groepsrisico is een oriënterende waarde.

Voor de routes (weg, water, spoor en ondergrondse leidingen) waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt, komt in 2012 een AMvB transport. In deze AMvB (Algemene Maatregel van Bestuur) worden ook milieukwaliteitseisen vastgelegd die in de ruimtelijke planvorming moeten doorwerken.

Op 21 november 2005 is het beleidsplan Externe Veiligheid 2005-2008 vastgesteld dat op 14 februari 2009 met 2 jaar is verlengd. Dit beleidsplan beschrijft de mate van gewenste externe veiligheid in Arnhem. Uitgangspunt hierbij zijn de landelijke normen voor het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. In een groot gedeelte van de stad streven we naar het niet doen toenemen van de risico's. Op sommige plekken in de stad, op bedrijventerreinen voor zware industrie en de volgens het structuurplan stedelijke zone accepteren we een hoger risico dan op andere plaatsen. Wel moet daar extra aandacht zijn voor de beschikbare mogelijkheden voor rampenbestrijding, de zelfredzaamheid van mensen en de hulpverlening.

Om het bereikte gebiedsgerichte externe veiligheidsniveau vast te houden, en omdat er na 2010 vanuit het Rijk niet veel nieuwe wet- en regelgeving te verwachten is, heeft gemeenteraad op 14 februari 2011 besloten om het beleidsplan met nog eens 4 jaar te verlengen. Wel zijn de punten “risico's in stadswijken” en “objecten in de directe omgeving van risicovolle activiteiten” in het plan verhelderd en duidelijker omschreven.

3.6.5 Groen en ecologie

Flora- en Faunawet 2002

De opdrachtgever / initiatiefnemer is verantwoordelijk voor de naleving van de Flora- en Faunawet. De wet gaat uit van het “nee-tenzij” principe, waarbij de mogelijkheid wordt geboden bepaalde ingrepen toe te staan middels ontheffing of vrijstelling. Daarnaast kent de wet een zorgplichtbepaling voor de in het wild levende dieren en planten, alsmede voor hun directe leefomgeving.

Eind januari 2005 is het Besluit houdende wijziging van een aantal algemene maatregelen van bestuur in verband met wijziging van artikel 75 van de Flora- en faunawet en enkele andere wijzigingen (AMvB artikel 75) van kracht. Er zijn 3 beschermingscategorieën:

tabel 1. algemeen beschermde soorten

tabel 2. beschermde soorten

tabel 3. streng beschermde soorten

Provinciaal beleid: Richtlijn compensatie natuur en bos

De provincie heeft het compensatiebeleid "De Compensatierichtlijn natuur en bos" als uitwerking van

provinciale structuurvisie en de Structuurschema Groene Ruimte opgesteld. De gemeente zal dat

compensatiebeleid uitvoeren. Is de provinciale richtlijn van toepassing dan treedt de gemeentelijke

regelgeving terug.

Uitgangspunt van het compensatiebeleid is dat natuur en bos alleen plaats kunnen maken voor een

ander ruimtegebruik als er voor de specifieke locatiegebonden ontwikkeling geen alternatieve locaties

aanwezig zijn (nee-tenzij-beleid). In principe dient natuur door natuur en bos door bos te worden

gecompenseerd. De compensatierichtlijn is van toepassing op:

- alle natuur die in de provincieale verordening of op de bestemmingsplankaart de bestemming natuur heeft of een vegetatiewaarde van 6 of hoger heeft;

- gebieden met de bestemming bos, zoals aangegeven in de provincieale verordening of op de bestemmingsplankaart;

- alle gebieden die conform de Boswet herplantplichtig zijn, zowel binnen als buiten de bebouwde kom

Boswet

De compensatierichtlijn kent een kwaliteitstoeslag, bij wijziging van functie dient dus meer bos of

natuur te worden gerealiseerd dan verloren gaat.

Er kunnen zich situaties voordoen waarbij het acceptabel is dat bos door natuur vervangen wordt.

Deze situaties worden beschreven in de nota inzake de toepassing van de Boswet bij herstel en

ontwikkeling van bijzondere natuurwetenschappelijke waarden (de "Nota Open Bos") van de Minister

van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij aan de Tweede Kamer d.d. 26 november 1992.

De Boswet is van toepassing op alle bossen en houtopstanden groter dan 10 are of - in geval van

rijbeplantingen - meer dan twintig bomen, die gelegen zijn buiten de zogenaamde 'bebouwde kom

Boswet'. De Boswet verplicht om de grond waarop het bos of de bomen hebben gestaan binnen drie

jaar opnieuw in te planten.

Als voor de uitvoering van een werk de bestemming moet worden gewijzigd treedt de provinciale

richtlijn 'Bos- en natuurcompensatie' in werking. Deze richtlijn is een uitwerking van het Streekplan en

geldt ook voor bos binnen de zogenaamde 'bebouwde kom Boswet'.

Groenplan Arnhem 2004 – 2007 / 2015

Op 28 juni 2004 is het groenplan 2004-2007/2015 vastgesteld. De gemeente Arnhem streeft ernaar om de landschappelijke, cultuurhistorische en ecologische waarden van het groen, door versterking en zonering, optimaal tot hun recht te laten komen, waarbij voldoende ruimte voor gebruikswens moet zijn. De ontwikkelingsinitiatieven en het beheer in en om de stad worden afgestemd op dat streefbeeld.

De uitgangspunten uit het Groenplan dienen als randvoorwaarde voor herontwikkeling. Dit betekent dat het bestaande groen zoveel mogelijk behouden blijft, zo zuinig mogelijk wordt omgegaan met bestaande en potentiële kwaliteiten, op kansrijke plekken groen wordt aangeplant en versnippering wordt voorkomen. Het oppervlakte groen en de bomen moeten dus eerst geïnventariseerd worden. In het bestemmingsplan is een groenbalans opgenomen, waarin is aangegeven hoe de groencompensatieregels zijn toegepast.

Vanuit ecologisch perspectief vormen gebieds- en soortbescherming het basisdoel.

Achterliggende ambitie is een versterking en verdere ontwikkeling tot een zo volledig mogelijk ecosysteem van kenmerkende Arnhemse natuur. Deze komt tot uitdrukking in de verscheidenheid aan planten en dieren in een samenhangend netwerk. Andere punten zijn:

- alleen inzetten op natuur daar waar deze kansrijk is, waarbij cultuurlijk en natuurlijk beeld en gebruik op elkaar afgestemd zijn;

- barrières van de stedelijke druk opheffen of zoneren.

Er worden 5 samenhangende natuurdoeltypen geformuleerd: Natuurkernen, Natuurzones en stapstenen, Natuurlijke groenzones, Overig groen en De Stenen stad. Aan de natuurdoeltypen zijn doelsoorten gekoppeld.

3.6.6 Water

Rijksbeleid

Het Rijksbeleid op het gebied van het waterbeheer is vastgelegd in het Nationaal Waterplan (NWP) 2009-2015. Deze is vanaf 22 december 2009 van kracht. Het plan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de planperiode tot 2015 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, voldoende en schoon water en diverse vormen van gebruik van water.

Daarnaast hebben Rijk, provincies, gemeente, waterschappen, en drinkwaterbedrijven afgesproken om gezamenlijk maatregelen te nemen voor een doelmatiger waterbeheer; het Bestuursakkoord Water (d.d. april 2011. De inzet ligt bij mooi, veilig, schoon, gezond en duurzaam beheer van watersysteem en waterketen. De kwaliteit moet omhoog tegen zo laag mogelijke maatschappelijke kosten.

In de Nota Ruimte uit 2006 is water een belangrijk, structurerend principe voor bestemming, inrichting en gebruik van de ruimte. Om problemen met water te voorkomen moet, anticiperend op veranderingen in het klimaat, de ruimte zo worden ingericht dat water beter kan worden vastgehouden of geborgen. Dit anticiperen is ook terug te vinden in de Waterwet die op 22 december 2009 van kracht is geworden. In de Waterwet zijn ondermeer de gemeentelijke watertaken opgenomen: de zorgplicht voor het vasthouden en afvoeren van regenwater en de regierol van gemeenten bij de grondwaterzorgplicht.

Provinciaal en regionaal beleid

Op provinciaal niveau is het waterbeheer vastgelegd in het Waterplan Gelderland 2010-2015.

Het Waterplan gaat verder op de ingeslagen weg van het derde Waterhuishoudingsplan. Nieuw is de implementatie van de Europese Kaderrichtlijn Water en de verplichtingen die voortvloeien uit de Waterwet. Een belangrijke aanpassing uit de Waterwet is dat de vergunningverlening voor het onttrekken van grondwater grotendeels is overgedragen aan de waterschappen. Slechts in drie gevallen is de provincie hiervoor nog aanspreekpunt: bij onttrekkingen voor drinkwaterwinning; bij onttrekkingen ten behoeve van bodemenergiesystemen zoals koude- en warmte opslag (KWO) en bij industriële onttrekkingen meer dan 150.000 m³ per jaar.

De gemeenten in Stadsregio Arnhem-Nijmegen hebben het Convenant Duurzaam Bouwen in het KAN (2000) opgesteld. Het 'pakket duurzaam bouwen' maakt hier onderdeel van uit. Voor water is het volgende streefbeeld opgesteld: natuurlijke waterhuishouding (vermindering verdroging) en schone water in de wijk, waardoor natuurontwikkeling mogelijk is.

Beleid waterschap en gemeente

Het stedelijk waterbeheer in Arnhem-Noord is overgedragen aan het Waterschap Rijn en IJssel waardoor de gemeente Arnhem rekening dient te houden met het vigerende beleid van het waterschap. Relevant beleid voor de gemeente Arnhem is het vastgestelde Waterbeheerplan (2010-2015) en de Keur en legger van het waterschap.

Het waterbeleid van de gemeente Arnhem is vastgelegd in de volgende beleidsplannen.

- Gemeentelijk RioleringsPlan (2009-2013), vastgesteld op 26 mei 2008; dit plan richt zich op een verbetering van de kwaliteit van het rioleringsstelsel, op de vermindering van de vuiluitworp naar het oppervlaktewater, de bodem en het grondwater, op het voorkomen van overlast en op het vasthouden van schoon hemelwater in stedelijk gebied;

- Waterplan Arnhem (2009-2015). Door de gemeente Arnhem en haar waterpartners is dit Tweede

Waterplan Arnhem opgesteld. De gemeenteraad heeft op 19 oktober 2009 het waterplan vastgesteld. Op 26 februari 2010 hebben gemeente en de beide waterschappen de intentieovereenkomst ondertekend. Het waterplan is gebaseerd op 4 hoofddoelstellingen: Arnhem aantrekkelijke waterstad; klimaatbestendig watersysteem en waterketen; Goede kwaliteit water en waterbodem; Bewustwording.

Resumé

Uitgangspunt in het huidige beleid van gemeente, waterschap en provincie is dat planontwikkeling moet aansluiten bij een duurzaam integraal waterbeheer. Dit betekent dat:

- negatieve verstoring van de grondwaterstanden en –stromingen niet toegestaan zijn om grondwateroverlast en/of verdroging op de locatie en het boven- en benedenstrooms gelegen gebied te voorkomen;

- maatregelen getroffen moeten worden ter voorkoming van (grond)watervervuiling;

- bij nieuwbouw het regenwater binnen het plangebied afgekoppeld moet worden van de riolering en worden verwerkt op eigen terrein;

- het verhard oppervlak zoveel mogelijk beperkt wordt;

- het gebruik van uitloogbare materialen niet is toegestaan.

3.6.7 Bodem

Voor deze ontwikkellocatie is getoetst of de bodemkwaliteit (inclusief grondwater) de gewenste ruimtelijke ontwikkelingen toelaat. Ook is getoetst of een eventuele bodemverontreiniging gevolgen heeft voor de financiële uitvoerbaarheid van de ontwikkeling.

Als toetskader wordt gebruik gemaakt van de volgende bodemregelgeving:

Wet bodembescherming (Wbb, 1 januari 2006, gewijzigd 1 oktober 2008 en
1 april 2009),

Beleidsnota bodem 2008, Gelderse wegwijzer in bodemland (Provincie Gelderland, gemeente Arnhem en gemeente Nijmegen, 27 november 2007),

Beleidsnota 'Hergebruik van licht verontreinigde grond in Arnhem' (november 1999, met aanvullingen in 2001 en 2002).

3.6.8 Cultuurhistorie en archeologie

3.6.8.1 Rijksbeleid

Monumentenwet

Cultuurhistorische objecten die zeldzaam of schaars zijn en die voor mensen in hoge mate het beeld van Nederland bepalen, worden aangewezen als monumenten. In de Monumentenwet 1988 is vastgelegd hoe monumenten van bouwkunst en archeologie en stads- en dorpsgezichten moeten worden beschermd. De Monumentenwet 1988 is het belangrijkste instrument voor de bescherming van het cultuurhistorisch erfgoed in Nederland.

Verdrag van Valletta en de Wet op de archeologische monumentenzorg

De bescherming van het archeologische erfgoed in de bodem en de inbedding ervan in de ruimtelijke ontwikkeling is het onderwerp van het Europese Verdrag van Valletta (Malta). In 1992 ondertekenden twintig Europese staten, waaronder Nederland, dit verdrag.

De belangrijkste uitgangspunten van het verdrag zijn:

- archeologische waarden dienen zoveel mogelijk (in situ) in de bodem bewaard te blijven en beheermaatregelen dienen genomen te worden om dit te bewerkstelligen;

- vroeg in de ruimtelijke ordening dient al rekening gehouden te worden met archeologie;

- bodemverstoorders betalen het archeologisch (voor)onderzoek wanneer behoud in situ niet mogelijk is.

3.6.8.2 Provinciaal beleid

Nota Belvoir

Het Belvedere-uitgangspunt “behoud door ontwikkeling” is in 2000 overgenomen in de provinciale Nota Belvoir. Doel is dat cultuurhistorie voortaan prominent wordt meegewogen bij de ontwikkeling van alle ruimtelijke en economische plannen. Om nog meer in te kunnen spelen op de kansen die cultuurhistorie biedt voor de ruimtelijke omgeving, kiest de Provincie met de nieuwe nota Belvoir 3 voor een gebiedsgericht en uitvoeringsgericht beleid. In de nota worden 10 cultuurhistorisch waardevolle gebieden benoemd, waarnaar speciale aandacht zal uitgaan. Relevant voor Arnhem is de aandacht voor het Veluwemassief, de Veluwezoom en het Rivierengebied.

3.6.8.3 Gemeentelijk beleid

Erfgoednota 'Panorama Arnhem'

In de Erfgoednota 2008-2012 wordt het accent verschoven van 'behoud door bescherming' naar 'behoud door ontwikkeling'. We gaan er vanuit dat de cultuurhistorie zo op een vroeg moment een actieve rol gaat spelen in veranderingsprocessen en ontwerpkeuzen. Het stadsbeeld van Arnhem verandert de komende twintig jaar in hoog tempo. Het nieuwe erfgoedbeleid wil de cultuurhistorische factor een zichtbare en samenhangende rol geven in deze stedelijke ontwikkelingen. Cultuurhistorie wordt ingezet als ontwikkelingskans en niet als belemmering.

Streven is om bij planontwikkelingen zo vroeg mogelijk onze kennis van de Arnhemse cultuurhistorie in te brengen. De kennis van het Arnhemse erfgoed moet goed toegankelijk zijn. Hiertoe worden nieuwe instrumenten ontwikkeld. De erfgoedkaart biedt een overzicht van alle cultuurhistorische elementen en structuren binnen de gemeente Arnhem. Daarnaast blijft het zichtbaar maken van de bouw- en ontwikkelgeschiedenis van onze stad uitgangspunt.

Archeologie is een integraal onderdeel van het erfgoedbeleid en als zodanig opgenomen in de erfgoednota. In de nota wordt voortgeborduurd op de uitgangspunten van het Verdrag van Malta. Behoud van archeologische waarden is het uitgangspunt en als dat niet mogelijk is, volgt veiligstelling door archeologisch onderzoek. Om permanente aandacht voor deze vorm van erfgoed te krijgen, is ingezet op constante voorlichting en educatie. De cultuurhistorische dimensie van de stad moet, waar mogelijk, worden versterkt en beleefbaar gemaakt. Sinds 2008 beschikt de gemeente over een archeologische verwachtingenkaart voor heel Arnhem. De verwachtingenkaart geeft al in een vroeg stadium van planvorming globaal inzicht in de mate waarin archeologische resten in een gebied aangetroffen kunnen worden.

Conform de Erfgoedverordening geldt dat archeologisch onderzoek uitgevoerd moet worden als grondroerende werkzaamheden:

- in archeologisch waardevolle gebieden (buiten monumenten) dieper dan 40 cm-maaiveld reiken en groter zijn dan 50 m2;

- in gebieden met een hoge archeologische verwachting dieper dan 40 cm-maaiveld reiken en groter zijn dan 200 m2;

- in gebieden met een middelhoge archeologische verwachting dieper dan 40 cm-maaiveld reiken en groter zijn dan 500 m2;

- in gebieden met een lage archeologische verwachting dieper dan 40 cm-maaiveld reiken en groter zijn dan 2000 m2.

Voor archeologisch waardevolle gebieden zijnde beschermde gemeentelijke of rijksmonumenten, geldt maatwerk. Voor rijksmonumenten beslist de Minister van OC&W. Gebieden die reeds onderzocht zijn en/of zijn vrijgegeven, zijn vrijgesteld van onderzoek. Aan het archeologische beleid dat in de verordening is verankerd, ligt de archeologische maatregelenkaart als basis.

Om de doelstellingen van het erfgoedbeleid te realiseren wordt een aantal strategieën ingezet zoals het behouden door ontwikkelen; het behouden door beschermen; adviseren, stimuleren en verleiden, kennis verwerven en verspreiden.

3.7 Economisch Beleid

De gemeente heeft haar economische visie en koers voor de middellange termijn vastgelegd in de Economische Agenda Arnhem 2015. De agenda stelt dat in de eerste plaats de basis op orde moet zijn. De gemeente wil daarom zorgen voor een gunstig ondernemingsklimaat door adequate dienstverlening te bieden en geschikte, goed bereikbare vestigingsplaatsen in een stimulerende economische omgeving. In de tweede plaats kunnen de sterke sectoren verder uitgebouwd. Het gaat dan om de verdere versterking als zesde kantorenstad van ons land, en het behalen van winst in de sectoren zorg & welzijn en toerisme & vrije tijd. Tot slot gaat de gemeente Arnhem extra werk maken van haar kansrijke economische clusters: energie- & milieutechnologie en mode & design. Dit zijn bedrijvensectoren, waarin Arnhem bijzonder is en die een sterke basis bieden om een regionale en nationale positie op te bouwen.

De Economische Agenda levert een bijdrage aan het vergroten van de aantrekkelijkheid van de stad en het tegengaan van de maatschappelijke tweedeling. De agenda bepaalt de gemeentelijke koers en is opgesteld na stadsgesprekken met ondernemers en onderwijs- en kennisinstellingen. De gemeente stimuleert de economische ontwikkeling en is regisseur van het samenspel tussen overheid, ondernemers, onderwijs en onderzoek. In de stadsgesprekken hebben de partners duidelijk gemaakt, wat zij gezamenlijk kunnen en willen doen om het ondernemingsklimaat te versterken.

Arnhem heeft relatief gezien een groot aantal arbeidsplaatsen (rond de 100.000), dat voor een belangrijk deel (ongeveer 35.000) wordt vervuld door niet-Arnhemmers. Het aandeel Arnhemmers met een lage opleiding en met beperkte kansen op de arbeidsmarkt is groot. De aanpak uit de Economische Agenda levert naast banen voor hoog en middelbaar opgeleiden, vooral ook banen voor lager opgeleide inwoners op.

3.7.1 Wijkeconomie

Het stimuleren van 'werken in de wijk' oftewel wijkeconomie, zoals vastgelegd in de gelijknamige Nota Wijkeconomie (2001), blijft een belangrijk thema. De ontwikkeling van (kleinschalige) bedrijvigheid en werkgelegenheid levert een bijdrage aan de verbetering van de leefbaarheid en sociale samenhang in de wijk. In dit verband is het werken aan huis, binnen duidelijk beperkte kaders, toegestaan. Concreet betekent dit dat de gemeente actief blijft bij het stimuleren van woon-werkeenheden en het ontwikkelen van kleinschalige bedrijfsverzamelgebouwen in wijken, bedoeld voor bedrijven in de ambachtelijke bedrijvigheid en de persoonlijke, zakelijke en overige dienstverlening. In dat kader past ook het faciliteren van de bedrijvendynamiek als het gaat om startende bedrijvigheid en zelfstandigen zonder personeel (ZZP-ers). Tot slot richt wijkeconomie zich in samenhang met het detailhandelsbeleid eveneens op het behoud en de versterking van de winkel- en eventuele horecavoorzieningen in de wijk.

3.7.2 Kantoren

In de Nota Herijking Kantorenbeleid Arnhem 2008 – 2020 staat het herstel van het evenwicht in de kantorenmarkt centraal. Hiertoe wordt ingezet op hergebruik van langdurig leegstaande kantorenpanden, alsmede het beperken en faseren van nieuwbouwplannen. Nieuw kantorenprogramma wordt beperkt tot een gelimiteerd aantal strategische locaties in de stad (onder andere Arnhem Centraal, Rijnboog, Arnhems Buiten en IJsseloord II). Ontwikkeling van kantoren buiten deze locaties is in principe ongewenst.

3.7.3 Bedrijventerreinen

In Arnhem is het aanbod van nieuwe gronden voor bedrijventerreinen beperkt. In de toekomst blijven de uitbreidingsmogelijkheden gering. Daarom is het beleid om zorgvuldig om te gaan met de beschikbare gronden en steeds alert te blijven welke functies wel en welke niet thuishoren op bedrijventerreinen. Dit laatste is onder andere afhankelijk van de typering en het profiel van het specifieke bedrijventerrein, maar ook van de vraag of er alternatieve typen locaties voor deze functies beschikbaar zijn. Het doel is om zowel de bestaande als nieuwe bedrijventerreinen aantrekkelijk, ruimte-intensief en goed bereikbaar te laten zijn én te houden. In het Economisch Programmerings- en Ontwikkelingsdocument (EPO), dat in 2009 in stadsregionaal verband is opgesteld, staat onder andere het toepassen van de SER-ladder, het voorkomen van overaanbod en het voortvarend aanpakken van herstructurering centraal. Deze beleidslijn sluit goed aan bij de reeds bestaande werkwijze in Arnhem.

3.7.4 Detailhandel

Met de nota Detailhandelsbeleid Arnhem: herijking 2008 is het beleid voor detailhandel geactualiseerd. Centraal in de nota staat hoe het beste op ontwikkelingen kan worden ingespeeld om Arnhem haar positie als belangrijk koopcentrum te laten behouden en hoe de positie kan worden versterkt. Tevens hoe een evenwichtig detailhandelsaanbod voor de consument in de binnenstad, de stadsdeelcentra, de buurt- en wijkcentra en op de perifere locaties kan worden behouden en opgebouwd. De beleidsuitgangspunten in het detailhandelsbeleid uit 2001 zijn niet gewijzigd. De belangrijkste aanbevelingen en actiepunten in de nota zijn:

  • stimuleren van gebiedsprofielen voor de binnenstad;
  • ontwikkelen van het Woonwinkelcentrum in Centrum Zuid;
  • planologisch vastleggen van het themacentrum Wonen in Centrum Zuid;
  • plannen voor Kronenburg begeleiden;
  • uitbreiding van supermarkten in Arnhem Noord;
  • stimuleren van de verplaatsing van detailhandel op bedrijventerreinen en solitaire locaties;
  • stimuleren van de komst van gewenste detailhandel;
  • onderzoek naar regionale en lokale koopstroomontwikkelingen;
  • stimuleren en ontwikkelen van wijkeconomie.

Het is van belang – zeker in economisch mindere tijden en met continu veranderd consumentengedrag – dat er geïnvesteerd blijft worden in het up-to-date houden en waar nodig versterken van het bestaande winkelapparaat. Bovendien wordt het vestigen van ontbrekende en vernieuwende formules in de binnenstad gestimuleerd.

3.7.5 Horeca

De horecanota Gastvrij Arnhem (2005) geeft de uitgangspunten aan voor de gewenste ruimtelijke ontwikkeling ten aanzien van horeca. Hoofdlijn van de nota is de randvoorwaardenscheppende en faciliterende rol van de gemeente, zodat een evenwichtig aanbod van horeca ontstaat. Horecaontwikkeling is afgestemd op de functie van het gebied. De ontwikkeling van de attractieve stad vraagt om horecaontwikkeling met name in de binnenstad en omgeving. In de detailhandelgebieden (Kronenburg, Presikhaaf) heeft horeca vooral een belangrijke ondersteunende functie voor de detailhandel. Ook in de toeristische centra van de stad heeft de horeca een ondersteunende functie. In woonwijken heeft horeca een verzorgende functie. En langs de radialen heeft het een bovenwijkse of stedelijke functie.

Het gemeentelijk beleid krijgt mede gestalte door vergunningverlening en handhaving. Dit gebeurt integraal; dat wil zeggen dat de verschillende beleidsterreinen op elkaar worden afgestemd (bijvoorbeeld openbare orde en veiligheid, voedsel- en brandveiligheid, milieu, gezondheid). Zo ontstaat duidelijkheid voor de horecaondernemers en andere belanghebbenden. Daarnaast wil de gemeente een goede gesprekspartner zijn voor ondernemers en ontwikkelingen stimuleren.

3.8 Coffeeshopbeleid

De notaArnhems Coffeeshopbeleid (2009) geeft als hoofddoelstelling: het terugdringen van overlast c.q. het beperken van de inbreuk op het woon- en leefklimaat door softdrugshandel. Er is beleid geformuleerd om de handhaving te intensiveren. Tevens is aangegeven met welk instrumentarium dit wordt gedaan en door wie dit wordt uitgevoerd. Uitvoering van dit beleid waarborgt ook in dit plangebied beheersing van de problematiek. Er is geen aparte bestemmingscategorie voor de coffeeshops gecreëerd.

In het plangebied zijn geen coffeeshops aanwezig of toegestaan op grond van het coffeeshopbeleid (er is geen ruimte voor het afgeven van exploitatievergunningen).

3.9 Prostitutiebeleid

In de nota 'Van Rood naar Groen Arnhemse Prostitutie op weg naar normalisatie (2000)' is het Arnhems prostitutiebeleid vervat. De opheffing van het wettelijke bordeelverbod per 1 oktober 2000 was aanleiding voor het opstellen van dit beleid. Dit beleid is nog steeds van kracht.
Ten aanzien van de raamprostitutie, overige seksinrichtingen en de tippelprostitutie voert het gemeentebestuur van Arnhem een actief vestigingsbeleid. Het actief vestigingsbeleid bestaat uit de volgende elementen:
concentratie van de raamprostitutie op één plek;
het aan een maximum binden van het aantal ramen en werkplekken (120 en dat is een halvering van het aantal ramen en werkplekken ten opzichte van de voormalige raamprostitutielocatie in het Spijkerkwartier);
het aan een maximum binden van het aantal overige seksinrichtingen op 8 in heel Arnhem, waarbij – overgangsrechtelijke situaties uitgezonderd - in elke wijk ( CBS- wijkindeling) maximaal 1 seksinrichting gevestigd mag zijn, ook worden hierbij beperkingen toegepast;
concentratie van de tippelprostitutie.

Het gemeentebestuur bepaalt hiermee zélf de locatie waar deze vormen van prostitutie zich mogen manifesteren alsmede de omvang ervan en voorkomt hiermee dat de prostitutie zich ongecontroleerd over de stad uitspreidt. De gemeente wil hiermee voorkomen dat bepaalde vormen van prostitutie overlast voor de omgeving veroorzaken. Deze overlast zou kunnen ontstaan doordat er een concentratie van bijvoorbeeld privé-huizen in een bepaalde wijk ontstaat ( eerder zagen we immers dat vooral oudere wijken in Arnhem erg aantrekkelijk lijken te zijn voor de vestiging van seksinrichtingen) of doordat de prostitutiefunctie conflicteert met bepaalde andere functies.
In het plangebied is geen seksinrichting aanwezig en ook in het CBS-telgebied is geen seksinrichting aanwezig. In Arnhem mogen maximaal 8 seksinrichtingen zijn, waarbij er maximaal één seksinrichting per telgebied is toegestaan. Arnhem kent op dit moment 8 vergunde seksinrichtingen. Hierdoor is het onwaarschijnlijk dat een nieuwe aanvraag voor een seksinrichting zal worden gehonoreerd.

3.10 Overige Beleidsuitgangspunten

Projectmatige nieuwbouwplannen in bestaand stedelijk gebied moeten voldoen aan de specificaties die het "Politiekeurmerk Veilig Wonen" stelt aan woningen en woongebouwen.

Voor het bestemmingsplan is vooral van belang dat indien de omgevingssituatie dit mogelijk maakt ook de woonomgeving aan de eisen van het keurmerk dient te voldoen.

Hoofdstuk 4 Ruimtelijke- En Programmatische Aspecten Van De Ontwikkelingen

Ruimtelijke opzet en structuur.

De bouwkundige opgave voor de herontwikkeling van het plangebied bestaat uit een aantal onderdelen die op onderstaande kaart met een letter zijn aangeduid.

afbeelding "i_NL.IMRO.0202.785-0301_0001.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0202.785-0301_0002.png"

De gebouwen B, K, L, M, O en P maken onderdeel uit van dit bestemmingsplan (de gebouwen A, C, F H en J vallen binnen het andere bestemmingsplan "Fluvium - SB gebouw", zie hierover meer hoofdstuk 1.2). van deze gebouwen is alleen B een bestaand gebouw. Voor alle gebouwen geldt dat is voorzien in een mix van wonen en creatieve economie.

Bij creatieve economie moet worden gedacht aan kleinschalige creatieve bedrijven zoals webdesign, grafische vormgeving, product design, beeldhouwers, schilders en andere kunstenaars.

Dit zijn niet louter kantoorbezigheden (creatieve dienstverlening). Handelingen zoals lassen, zagen en hakken in steen moeten ook mogelijk zijn. Hoe de mix van wonen en creatieve economie vorm zal krijgen is nog niet bekend. Het complex zal “organisch” worden ontwikkeld. Dit betekent dat het complex heel voorzichtig en gefaseerd invulling zal krijgen. Dit betekent ook dat de invulling de markt volgt. Of, en hoeveel, zelfstandige bedrijven zich vestigen zonder woning en hoeveel woningen een werkruimte in huis zullen hebben zal pas in de toekomst duidelijk worden.

De gebouwen zullen in een organisch proces ten behoeve van de hierbovengenoemde functies worden herontwikkeld.

In de gebouwen M, O en P wordt nieuwbouw van een aantal grondgebonden woningen geoogd. In de gebouwen K en L wordt nieuwbouw van een complex beoogd dat dezelfde functie krijgt als de aangrenzende gebouwen A, C en F. In het bestaande gebouw B wordt een invulling van wonen met creatieve functies beoogd.

In het stedenbouwkundig plan is het beoogde programma met betrekking tot woningen en werkruimte in de (ter realiseren) gebouwen van het complex beschreven. Vanwege de organische ontwikkelingsvisie is dit programma echter op het moment van totstandkoming van dit bestemmingsplan niet aan te geven. Om die reden zijn beoogde aantallen en oppervlaktes niet in het bestemmingsplan opgenomen.

Stedenbouwkundig plan: “De transformatie” .

In het stedenbouwkundig plan voor Centrum Oost wordt ingezet op het ontwikkelen van een grofmazig stratenpatroon waar binnen grote bouwvelden zijn gelegen. Een van de bouwvelden in Centrum Oost is het noordoostelijk deel van Fluvium Noord. Dit is een vierkantig bouwveld dat is omsloten door de Broekstraat de Van Oldenbarneveldtstraat. De zuidwestelijke grens wordt gevormd door twee nieuw aan te leggen straten. Het gebied kenmerkt zich door een samenhangende buitencontour en een terloopse compositie rondom het centrale binnenplein.

De buitencontour van dit bouwveld wordt langs deze straten gemarkeerd door een reeks van gevelvlakken, tuinmuren, een nieuw schakelstation, hekken en de gebiedentrees. Hiermee wordt samenhang gebracht in de onderling sterk verschillende planonderdelen en wordt de omringende stadsruimte formeel begrensd.

Binnen deze buitencontour vormen de oude monumentale bebouwing en de nieuw toe te voegen gebouwen een losjes geplaatste compositie die meerdere ruimtes markeert.

De terloopse rangschikking van de bebouwing borduurt voort op de wijze waarop de bestaande bebouwing is geplaatst. In diverse tijdsperiodes is er een ensemble ontstaan dat een informele samenhang kent, maar nergens een formele ordening heeft. Zowel de positie van de gebouwen ten opzichte van elkaar als de gevelcomposities van de gebouwen zelf tonen de kunst van de nevenschikking, meer dan die van de rangschikking.

afbeelding "i_NL.IMRO.0202.785-0301_0003.jpg"

impressie

Bebouwingsopzet

De zuidelijke rand van het ensemble wordt gevormd door een tweetal samenhangende gebouwen. Het ene vormt een kop op de bestaande gebouwen A,C en H langs de Van Oldenbarneveldtstraat, het andere vormt een nieuwe straatwand aan de zuidzijde.

Aan de westzijde van het bouwveld 'omsingelt' een haakvormig complex stadshuizen het aanwezige transformatorstation. Tussen de nieuwe gebouwen in zijn twee informele gebiedstoegangen voorzien die het complex verbinden met de toekomstige woonomgeving

De bebouwing maakt binnen de contouren van het bouwveld drie hoven. De grootste ruimte wordt gevormd door de Binnenhof. Rond deze ruimte staan de oude monumenten, de grondgebonden

woningen en de ateliers. De bebouwing wordt merendeels vanuit deze hof ontsloten. Het vormt daarmee de meest collectieve en diverse ruimte van het ensemble. In aanvulling op de binnenhof wordt aan de Broekstraat vormgegeven aan een hernieuwde gebiedsentree. Oorspronkelijk was hier de hoofdentree tot het gebied gelegen. Deze is later dichtgezet, en wordt nu weer in ere hersteld. Het ensemble sluit daarmee weer volwaardig aan op de eveneens monumentale Van Verschuerwijk.

De "voorhof" die hiermee ontstaat brengt de monumentale positie van gebouw B weer tot leven. Aan de zuidwestzijde verbindt een 'buitenhof' het ensemble met de toekomstige woonbebouwing in Centrum-oost. Deze ruimte van het ensemble wordt geheel begeleid door nieuwe bebouwing; grondgebonden woningen aan de noordzijde, appartementen aan de oostzijde.

De grootste ruimte is de Binnenhof. De Binnenhof wordt omgeven door zeer diverse bebouwing waarin kantoren, ateliers en woningen zijn of worden ontwikkeld. De inrichting van de hof moet ruimte bieden aan het collectief en de diversiteit van omwonenden. De atelierruimtes aan de noord- en zuidzijde, de aanwonenden aan de oost- en westzijde, elk van deze zijden zal een ander gebruik van de hof uitlokken. Elk van deze gebouwen krijgt daarom een eigen specifieke overgangszone met de Binnenhof.

Het midden van de hof is echter neutraal ingericht als collectieve ruimte. Hier staan vier parallelle schermen van leiplatanen. Hiermee wordt een plek gemarkeerd voor speciale evenementen. En in het dagelijks gebruik is er ruimte om er maximaal 40 auto's tussen te parkeren. Voor de verlichting worden aan weerszijden een aantal hoge masten langs de hof geplaatst.

Het ontwerp van de Voorhof vormt een reconstructie van de oorspronkelijke hoofdentree. Deze is niet letterlijk terug te restaureren omdat delen aan weerszijden van de ruimte zijn verkocht.

Binnen deze beperkingen wordt opnieuw met gemetselde keermuren, zuilen en grasvlakken vorm gegeven aan een monumentale symmetrische toegang. In een nadere uitwerking moet bezien worden of met deze detaillering ook de erfgrens met de naast gelegen woningen beter kan worden vormgegeven.

De bedrijven die nu gevestigd zijn in gebouw B hebben ter plekke van de beoogde nieuwe terreintoegang tien parkeerplaatsen gehuurd. In het ontwerp zijn deze plaatsen teruggeplaatst op de kasseienstrook rond gebouw B. Voor acht plaatsen is ruimte in het ontwerp voor de Voorhof, de resterende twee plaatsen zijn gelegen aan de andere zijde van gebouw B aan de Binnenhof.

De Buitenhof verbindt het ensemble met de nieuwe stadswijk die rond “De transformatie” wordt ontwikkeld. De ruimte wordt aan één zijde geflankeerd door stadswoningen, en aan één zijde door de kop van een nieuw appartementencomplex. Een royale trappartij biedt vanaf deze pleinruimte toegang tot een hoger gelegen passage in het complex die appartementen en ateliers ontsluit.

De Buitenhof vormt in het stadsblokken- en stratenpatroon van Centrum-Oost een van de verbijzonderde ruimtes, waarin plaats is voor grotere solitaire bomen. De inrichting bestaat uit een uitloper van de kasseienvloer, aangevuld met grasplateau's.

Verkeer (parkeren en en ontsluiting)

Parkeren: Het parkeren vindt op meerdere plekken plaats. De nieuwe gebouwen krijgen een inpandige parkeerruimte.

Op het binnenterrein is ruimte voor circa 40 parkeerplaatsen die mede ten behoeve van het wonen in het voormalige kantoorpand kunnen worden gebruikt.

De precieze uitwerking van het parkeren zal plaatsvinden aan de hand van de definitieve invullingen.

Ontsluiting: De ruimte tussen de twee bestaande bouwblokken vormt een van de 4 nieuwe toegangen van de herontwikkeling van het bouwveld op Fluvium noord oost. Met deze opzet wordt de autodruk gelijkmatig over de toegangen aan de noordzijde en zuidzijde verdeeld.

Ook voor langzaamverkeer zijn er toegangen onder andere tot de parkeergarage van de appartementen.

Hoofdstuk 5 Milieu- En Omgevingsaspecten

5.1 Inleiding

In dit hoofdstuk worden de beperkingen gegeven die van belang kunnen zijn bij ruimtelijke ontwikkelingen in het plangebied. De op de kaart aangegeven contouren en straalpaden kunnen beperkingen opleggen aan het gebruik van bepaalde locaties. Het is echter ook mogelijk dat oplossingen worden gevonden door ter plaatse maatregelen te treffen of randvoorwaarden op te nemen in milieuvergunningen. De contouren hebben dus met name een signalerende functie voor eventuele nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen.

5.2 Milieu- En Omgevingsaspecten

5.2.1 Geluid

Wegverkeerlawaai

De nieuwbouwwoningen van het SB-westcomplex liggen langs de nieuwe weg, die de Van Oldenbarneveldstraat verbindt met de Westervoortsedijk. Deze woningen hebben te maken met een geluidbelasting ten gevolge van deze nieuwe weg én van het gezoneerde industrieterrein Westervoortsedijk/Kleefsewaard.

Naar de geluidbelasting door wegverkeer is onderzoek gedaan door DGMR. Dit rapport dateert van 21 oktober 2011 met rapportnummer V.2011.1185.00.R001.

Conclusie

De nieuwe verbindingsweg levert een maximale geluidbelasting als gevolg van wegverkeerslawaai op van 57 dB. Normaal zou dit betekenen dat voor de betreffende een aanvraag om ontheffing hogere waarde moet worden ingediend en verleend moet worden.

De betreffende nieuwe verbindingsweg valt binnen de zogeheten 30 km zone. Dat betekent dat in dat geval geen ontheffing hoeft te worden aangevraagd.

Industrielawaai

Het SB-Westcomplex ligt binnen de geluidzone van het gezoneerde industrieterrein. Daarom moeten de nieuwe woningen getoetst worden aan de normen voor industrielawaai. Hierbij is de voorkeursgrenswaarde 50 dB(A) en de grenswaarde 55 dB(A). Voor het toetsen van ontwikkelingen aan de normen voor industrielawaai beschikt de gemeente Arnhem over een geluidsmodel van het gezoneerde industrieterrein. De gemeente is zelf de beheerder van dit model.

De geluidbelasting op de gevels van de appartementen is berekend met het genoemde model (maar dan de aangepaste zone, waarbij het MOW-gebouw niet meer op het gezoneerde industrieterrein ligt). Er zijn drie geluidsbronnen die bepalend zijn voor de gevelbelasting: het tankstation, de Coruslokatie en het afvalverwerkende bedrijf van Houtum.

Om ervoor te zorgen dat er geen extra geluidsruimte zou worden aangevraagd én om ervoor te zorgen dat het huidige gebruik (eigenlijk geen gebruik) van het Corusterrein vastgelegd zou worden, is een voorbereidingsbesluit genomen. Daarnaast is de vergunning van het tankstation aangepast aan het werkelijke gebruik. Door deze aanpassingen is de maximale geluidbelasting ten gevolge van industrielawaai 53 dB(A).


Conclusie

In verband met overschrijding van de maximale geluidbelasting als gevolg van industrielawaai (deze bedraagt 53 dB(A) is een ontheffing ten behoeve van een hogere waarde noodzakelijk. De gevelbelasting moet in het kader van het bestemmingsplan SB West worden vastgelegd als MTG-punt (ontheffing hogere waarde voor industrielawaai). In een later stadium moet worden vastgesteld (bij de aanvraag voor een omgevingsvergunning (milieu) of de binnenwaarde voldoet aan de eisen.

5.2.2 Luchtkwaliteit

Dit kleinschalige project is niet opgenomen in het NSL (Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit). Er kan van worden uitgegaan dat de geprojecteerde woningen niet bijdragen aan een verslechtering van de luchtkwaliteit met meer dan 3%.


Conclusie

Gezien het schaalniveau van het plan zal het niet in betekende mate bijdragen aan een verslechtering van de luchtkwaliteit. De Wet milieubeheer, hoofdstuk 5, titel 5.2 beter bekend als de Wet luchtkwaliteit legt geen beperkingen op om het voormalige MOW gebouw te transformeren.

5.2.3 Hinder

Binnen het plangebied komen de bestemmingen wonen, gemengde doeleinden en bedrijven (nutsvoorziening) voor. Op basis van de VNG brochure bedrijven en milieuzonering (2009) wordt het plangebied en omgeving getypeerd als gemengd gebied. Een gemengd gebied is een gebied waarbinnen naast wonen ook werken voor komt. Daarnaast is in de VNG brochure bedrijven en milieuzonering een tabel opgenomen voor verschillende bedrijfscategorieën met hierin aangegeven de in acht te nemen richtafstand ten opzichte van woningen.

Binnen de bestemming "gemengde doeleinden" gaat het om wonen naast kleine creatieve bedrijvigheid. Op basis van de VNG brochure gaat het dan vooral om milieucategorie 1 bedrijven. Binnen het omgevingstype gemengd gebied geldt voor milieucategorie 1 bedrijven geen richtafstand ten opzichte van woningen.

Binnen de bestemming "bedrijven" gaat het om een onderstation van Alliander. Het totaal opgesteld transformatorvermogen is 132 MVA (2 transformatoren met een vermogen van 66 MVA). In principe is één transformator in gebruik terwijl de tweede er als reserve staat. Uitgaande van een totaal transformatorvermogen van 132 MVA gaat het om een milieucategorie 3.2 bedrijf. Voor milieucategorie 3.2 bedrijven geldt een richtafstand van 50 meter. Van deze afstand kan gemotiveerd worden afgeweken.

De geprojecteerde woningen liggen op ongeveer 10 meter van het gebouw met transformatoren.

Om te kunnen beoordelen of de geprojecteerde woningen overlast zullen ondervinden van het onderstation is een geluidmeting uitgevoerd. De geluidmeting heeft plaatsgevonden op 26 oktober 2012. Uitgangssituatie bij de meting is het in werking hebben van twee transformatoren (66 MVA), twee ventilatoren, 1 airco en 2 transportbewegingen (personenauto's).

Uit de meting en aanvullende berekening volgt dat alle berekende waarden voldoen aan de wettelijke toetsingsetmaalwaarde van 50 dB(A). Dit betekent dat het onderstation geen belemmering vormt voor de bouw van woningen binnen het plangebied.

Verder ligt in de directe omgeving van het plangebied het bedrijventerrein Westervoortsedijk. Dat is voor een gedeelte als milieucategorie 3 (3.1) en voor een gedeelte als milieucategorie 2 bedrijven bestemd.

De richtafstand voor milieucategorie 3.1 bedrijven ten opzichte van een gemengd gebied is 30 meter en voor milieucategorie 2 bedrijven 10 meter. Het plangebied SB-West ligt op voldoende afstand van de bedrijven binnen het bestemmingsplan Westervoortsedijk.

Bij ontwikkelingen binnen de richtafstand kan gemotiveerd van deze afstand worden afgeweken.

De bedrijven/inrichtingen binnen het plangebied en in de directe omgeving van het plangebied vormen geen belemmering voor de ontwikkeling van het plangebied SB-West.

Geur: Binnen en in de directe omgeving van het plangebied zijn geen industriële bedrijven waarbij geur een rol speelt.

Conclusie

Vanuit hinder en geur (van industriële bedrijven) zijn er geen belemmeringen voor de ontwikkeling van het plangebied SB West.

5.2.4 Externe veiligheid

Binnen het plangebied SB West is geen risicovolle activiteit aanwezig. In de directe omgeving van het plangebied ligt het LPG tankstation VeBe Van Steijn. Dit LPG tankstation zal verplaatst worden naar het industrieterrein Kleefse Waard aan de Westervoortsedijk. Dit betekent dat het plangebied niet ligt binnen het invloedsgebied van een risicovolle activiteit en externe veiligheid geen rol speelt.


Conclusie

Omdat het plangebied niet ligt binnen het invloedsgebied van een risicovolle activiteit en er binnen het plangebied geen risicovolle activiteiten aanwezig zijn, is er geen 10-6 PR contour en vindt er geen verantwoording van het groepsrisico plaats.

5.2.5 Groen en ecologie

Als basisinformatie zijn de volgende documenten genomen:

- Quickscan planlocatie Fluvium-noord. De Groene Ruimte BV. 4 december 2008..

- Nader onderzoek beschermde soorten planlocatie Fluvium-noord. De Groene Ruimte BV. 12 oktober 2010.

- Ecologisch werkprotocol Fluvium-noord. De Groene Ruimte BV. 7 juli 2011.

- MOW VO openbare ruimte. 16 maart 2011.


Beschrijving bestaande situatie

In het plangebied staan verschillende bedrijfspanden en een rijtje woonhuizen. Aan de Broekstraat en de van Oldenbarneveldtstraat staan oude bomen. Op de binnenterreinen is groen aanwezig in de vorm van bomen en struiken.

In het monumentale gebouw aan de Van Oldenbarneveldtstraat 90 is een paarverblijfplaats van de gewone dwergvleermuis aangetroffen (tabel 3). Ten noorden van het onderstation van Alliander is een verblijfplaats van de beschermde steenmarter aangetroffen (tabel 2). Dit als onderdeel van een aantal verblijven binnen Fluvium Noord.


Beschrijving ontwikkelingen

Flora- en faunawet

Voor het gebied Fluvium-Noord, waaronder het plangebied SB West, is een ecologisch werkprotocol opgesteld (De Groene Ruimte, 7 juli 2011). Gedurende het sloop- en bouwproces zullen beschermde soorten zoals de gewone dwergvleermuis, de ruige dwergvleermuis, de steenmarter en de huismus worden verstoord.

Om de functionaliteit van de vaste verblijfplaatsen van deze beschermde soorten binnen het gehele Fluviumterrein te waarborgen, moeten er voorafgaand aan de verstoring in de directe omgeving van het plangebied geschikte verblijven worden gecreëerd. Het aantal verblijfsmogelijkheden wordt zo tijdens de werkzaamheden op peil gehouden.

Door in (de nieuwbouw van) het plangebied geschikte permanente voorzieningen voor vleermuizen, steenmarters en huismussen te creëren wordt het aanbod aan mogelijke vaste verblijfplaatsen op peil gehouden. Hierdoor is de gunstige staat van instandhouding van deze soorten zowel landelijk als in de omgeving niet in gevaar.


Groenbalans en Groencompensatie

De groencompensatieregels van de gemeente zijn van toepassing.

Aan de Broekstraat en de Van Oldenbarneveldtstraat staan bomen welke behouden blijven. Dit is structureel groen (Groenplan 2004). Een deel van het binnenterrein aan de Oldenbarneveldtstraat 90 bestaat uit enkele vierkantenmeters groen in de vorm van een tuin. Deze tuin zal verdwijnen. Dit groen is flexibel groen (Groenplan 2004).

Groenbalans (16 maart 2011)
eenheid bestaand verlies compensatie Behoud
Groen (struiken, gras, perken) oppervlak (m2) 1280 1280 980 -
Bomen (stamdiameter > 25cm) aantal (stuks) 3 2 (wilg) 29 1 (kers)

Noot: De bomen aan de Van Oldenbarneveldtstraat en de Broekstraat zijn niet meegenomen in de balans.

Als aanbeveling geldt het plein aan de zuid-west zijde van het plangebied als groen te bestemmen. Hoewel binnen het gebied sprake is van een afname van het oppervlakte groen, wordt dit gecompenseerd door een positief saldo van het aantal bomen. De bomen hebben voldoende maat en krijgen voldoende ondergrondse en bovengrondse groeiruimte. In het zuid-westen van het plangebied wordt een tuin aangelegd met bomen en een gazon. Dit betekent dat sprake is van een kwaliteitsverbetering.


Conclusie
Er zijn geen belemmeringen voor de ontwikkeling mits:

- Het Ecologisch werkprotocol Fluvium-noord (De Groene Ruimte BV. 7 juli 2011) wordt toegepast.

- De renovatie aan de gebouwen wordt uitgevoerd onder begeleiding van een ter zake kundig ecoloog.

- De groenbalans conform MOW VO openbare ruimte (16 maart 2011) wordt uitgevoerd.

5.2.6 Water

Beschrijving van de huidige situatie


Oppervlaktewater

Binnen het plangebied bevindt zich geen openbaar oppervlaktewater. Het gebied is bijna geheel verhard. De aanwezige vijver maakt onderdeel uit van het hemelwatersysteem.


Grondwater

Het diepe grondwater stroomt globaal van noord naar zuid, vanaf de Veluwe richting de Nederrijn en de Betuwe. Het diepe grondwater bevindt zich op ca. 9 m + NAP bij een maaiveld van ca. 13 m + NAP. Dit geeft een goede ontwateringsdiepte van ongeveer 4 m. Wel is de Nederrijn van invloed op de grondwaterstand, bij hoge waterstanden op de rivier ontstaat een kwelstroom waardoor tijdelijk de grondwaterstand iets stijgt.

Bij werkzaamheden en veldonderzoek ten zuiden van het plangebied zijn sterk afwijkende grondwaterstanden aangetroffen 1,6 tot 2,0 m. - mv. Verder in zuidelijke richting wordt deze hoge(re) grondwaterstand niet meer aangetroffen. De oorzaak van deze afwijking is dan ook niet duidelijk en lijkt dan ook zeer lokaal te zijn.

Over het algemeen bestaat de bovenste laag van het gebied uit zand, maar een storende laag van klei of veen is niet uit te sluiten. De combinatie van een behoorlijk diepe ontwatering en een zandbodem betekent in het algemeen dat er weinig problemen zijn met het grondwater. Echter op plekken met een ondiep gelegen storende laag kunnen kelders, kruipruimtes etc. door stagnatie van inzijgend hemelwater, lokaal wel vochtig of nat worden.


Afvalwatersysteem

In het huidige binnenterrein ligt een gescheiden rioolsysteem. Hierbij wordt het hemelwater gescheiden van het vuilwater afgevoerd. Bij aanleg van het rioleringsstelsel is een derde leidingnet aangelegd. Hemelwater dat via dit stelsel wordt opgevangen werd hergebruikt voor het wassen van auto's.

De in het plangebied aanwezige vijver maakt deel uit van het hemelwatersysteem, dat de overtollige neerslag uiteindelijk via het gemeentelijke stelsel in de Van Oldenbarneveldtstraat afvoert naar de watergang in de Broekstraat.


Beschrijving van de toekomstige situatie

Oppervlakte water

In de nieuwe situatie is geen oppervlaktewater voorzien.


Grondwater

In de ontwikkeling is niet voorzien in verdiept bouwen. Dit is gezien de bodemkwaliteit ook niet te verwachten. Daarmee zijn ook geen veranderingen te verwachten in het grondwatersysteem.

Afvalwatersysteem

Ook in de nieuwe situatie moet het gebied afgekoppeld blijven. Hoe de afvoer van hemelwater in de nieuwe situatie wordt vormgegeven is afhankelijk van het scenario. Blijft het binnenterrein particulier gebied dan is het aan de eigenaar hoe deze het hemelwater op zijn eigen terrein wil afvoeren. Wordt het openbaar gebied dan is het afhankelijk of het hemelwaterstelsel kan blijven liggen. Kan het stelsel blijven liggen dan verandert de situatie niet en mag het hemelwater ondergronds, via het bestaande

stelsel, worden afgevoerd. Dit kan alleen mits beheer en onderhoud zonder meerkosten mogelijk is.

Hemelwater van particulier terrein moet bovengronds op het openbaar terrein worden aangeboden.

Als blijkt dat het hemelwaterstelsel verplaatst moet worden, dan geldt het beleid van de gemeente dat hemelwater in nieuwe openbare ruimte bovengronds moet worden afgevoerd.

In alle scenario's mag de uiteindelijk afvoer plaats vinden via de huidige aansluiting in de poort aan de Van Oldenbarneveldtstraat. Afvoer richting de nieuwe straat aan de zuidzijde moet bovengronds plaatsvinden.


Overleg gemeente en waterbeheerders

De waterparagraaf is opgestuurd naar het Waterschap Rijn en IJssel. Eventuele opmerkingen zullen in dit bestemmingsplan worden verwerkt.


Conclusie

De ontwikkeling heeft geen nadelige effecten op de waterhuishouding.

5.2.7 Bodem

Beschrijving bodemkwaliteit in het plangebied

Voor het bestemmingsplan is als eerste met behulp van het bodeminformatiesysteem van de gemeente Arnhem een inventarisatie uitgevoerd naar de bekende (mogelijke) gevallen van ernstige bodemverontreiniging in het betreffende plangebied.

Daarnaast is voor ontwikkellocaties een inventarisatie uitgevoerd naar alle beschikbare bodemkwaliteitgegevens en historische gegevens in het plangebied. Daarbij is gebruik gemaakt van het bodeminformatiesysteem van de gemeente Arnhem en zijn de volgende bodemrapporten/-documenten geraadpleegd:

- Actualiserend bodemonderzoek Van Oldenbarneveldtstraat 90-92, MWH 14 november 2008

- Onderzoek VOCL grondwater en binnenlucht, MWH, concept april 2012

- Evaluatierapport Westervoortsedijk 7 e.o., deellocatie Broekstraat 22-28, Arnhem, Ecopart,

17 mei 2010


Uit de inventarisatie is gebleken dat in het bestemmingsplangebied de volgende (mogelijke) gevallen van ernstige bodemverontreiniging aanwezig zijn:

Adres BISnr. Aangetoond of potentieel geval Omschrijving
Westervoortsedijk 7 e.o. vm Gasfabriek 0017 gesaneerd Verontreiniging ter plaatse van plangebied gesaneerd
Van Oldenbarneveldtstr 90-92 0041 aangetoond Verontreiniging in het grondwater met VOCl (oplosmiddelen). Ernstig, niet spoed-eisend.

Direct aangrenzend aan het bestemmingsplangebied liggen de volgende grondwaterverontreinigingen:

Adres BISnr. Omschrijving
Westervoortsedijk 7 e.o. vm Gasfabriek 0017 Verontreiniging met zware metalen, PAK en cyanide in grond. Verontreiniging met minerale olie en aromaten in grondwater.

Ter plaatse van het binnenterrein is de gasfabrieksverontreiniging in 1992 gesaneerd door volledige verwijdering van de verontreinigde ophooglaag (ontgraving tot 2 á 4 meter minus maaiveld). Uit het actualiserend onderzoek blijkt dat in de zuid-oosthoek van de ontwikkellocatie een sterke grondwaterverontreiniging aanwezig is met oplosmiddelen (VOCl, som cis trans en vinylcloride). Onder de toekomstige woningen op het binnenterrein zijn alleen licht verhoogde gehaltes aangetoond. Ter plaatse van de kantoren zijn geen verhoogde gehaltes aangetoond. Op basis van de gehaltes en op basis van binnenluchtonderzoek (2012) in het pand aan de Van Oldenbarneveldtstraat 90-92, worden geen humane risico's verwacht. Sanerende maatregelen zijn daarom niet nodig. Daarbij is er van uit gegaan dat de huidige bebouwing in stand blijft. Wel is het mogelijk dat er bij de bouwwerkzaamheden verontreinigd grondwater wordt onttrokken. Hiervoor is een saneringsplan noodzakelijk.

Ter plaatse van de bestaande woningen is de gasfabriekverontreiniging in de tuinen gesaneerd door het aanleggen van een geschikte leeflaag. Sanerende maatregelen zijn hier alleen nodig bij graafwerkzaamheden onder de aangelegde leeflaag. Deze zijn niet voorzien in de planontwikkeling.

Ter plaatse van de bestaande nutsvoorziening is de gasfabriekverontreiniging gesaneerd door gedeeltelijke aanleg van een leeflaag ter plaatse van de nieuwe kabels (aangelegd voorjaar 2012). In 1990 is de locatie deels gesaneerd door het aanleggen van een leeflaag. Bij graafwerkzaamheden op het terrein zijn mogelijk nog sanerende maatregelen nodig. Deze zijn in de planontwikkeling niet voorzien.

Voor de ontwikkeling van het terrein zijn geen sanerende maatregelen nodig. Wel is het mogelijk dat er bij de bouwwerkzaamheden verontreinigd grondwater wordt onttrokken. Hiervoor is een saneringsplan noodzakelijk.

De kwaliteit van de bodem (inclusief grondwater) vormt geen gevaar voor de volksgezondheid bij de aanwezige bestemmingen/functies in het beheerbestemmingsplangebied, uitgaande van het behouden van de bestaande bebouwing. Indien de bestaande bebouwing ter plaatse van de VOCl-grondwaterveronreiniging verwijderd wordt is een aanvullend grondwateronderzoek met risicobeoordeling nodig. Op basis van deze risicobeoordeling kunnen mogelijk sanerende voorzieningen worden geëist.

De kwaliteit van de bodem (inclusief grondwater) vormt geen belemmering voor de planontwikkeling op de ontwikkellocatie en voor de financiële uitvoerbaarheid daarvan, mits er voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:

- Voor het onttrekken van grondwater is een saneringsplan nodig;

- Indien de bestaande bebouwing ter plaatse van de VOCl-grondwaterverontreiniging verwijderd wordt is een aanvullend grondwateronderzoek met risicobeoordeling nodig. Op basis van deze risicobeoordeling kunnen mogelijk sanerende voorzieningen worden geëist.

Conclusie

De geïnventariseerde en getoetste bodemgegevens geven voldoende inzicht in de bodemkwaliteit van het plangebied. Er zijn wel gevallen van ernstige bodemverontreiniging aanwezig. Direct grenzend aan het plangebied liggen grondwaterverontreinigingen; deze worden vanaf 2012 gesaneerd.

5.2.8 Cultuurhistorie en archeologie

Cultuurhistorie

Het voormalige onderstation van de N.V. Provinciale Geldersche Electriciteits-Maatschappij (ook wel MOW-complex) is in 2000 aangewezen als een rijks beschermd monument. Het complex bestaat uit verschillende onderdelen: het Bedieningsgebouw; de Heftoren annex werkplaats; het Magazijngebouw; twee Garages en een rijtje van 4 Fabriekswoningen met toegangspoort geadresseerd als Broekstraat 22, 24, 26 en 28.

Het complex is aangewezen als rijks beschermd monument vanwege de:

- architectuurhistorische waarde als goed voorbeeld van een grotendeels gaaf en compleet bewaard gebleven industrieel complex, dat opvalt door de hoogwaardige esthetische kwaliteit van de samenstellende onderdelen en de architectonische eenheid. Het complex is een goed voorbeeld van het werk van de architect ir. H. Fels;

- stedenbouwkundige waarde als onderdeel van het in de eerste helft van de 20ste eeuw ontwikkelde industriegebied 't Broek, waarin het complex door situering en verschijningsvorm een bijzonder beeldbepalend element vormt;

- cultuurhistorische waarde als uitdrukking van de technische ontwikkeling van de elektriciteitsvoorziening en als onderstation een zeldzaam overblijfsel van industriële architectuur.

Algemene aanbevelingen:

Lijst van beschermde monumenten: Object: Van Oldenbarneveldtstraat 90-92: kwalificatie Rijksmonument; Object Broekstraat 22, 24, 26 en 28: kwalificatie Rijksmonument.
Het voormalige MOW-complex herbestemmen ten behoeve van wonen, werken en kantoorfuncties. Herbestemmingimpuls karakteristieke gebouwen en terreinen.

Conclusie

Wijziging van beschermde monumenten is vergunningplichtig. Het college van B&W is hierin het bevoegde gezag. In een beperkt aantal omstandigheden, zoals bij ingrijpende restauraties, sloop of functiewijzigingen dient er een advies van de minister van RCE (Rijksdienst Cultureel Erfgoed) te worden ingewonnen.

Archeologie

Het plangebied ligt in een voormalig uiterwaardengebied, op enige afstand van een zone met hellingsafzettingen van de stuwwal. Vanwege de lage ligging bij de Rijn en dientengevolge de (periodiek) natte omstandigheden, heeft de zone waarin het plangebied ligt in het verleden het toponiem Het Broek gekregen.

De lage ligging en natte omstandigheden maakten Het Broek in het verleden tot een ideale plaats om vee te weiden. De uiterwaardenklei leende zich daarnaast ook voor de baksteenfabricage. Deze industrie gaat terug tot de middeleeuwen. Na de middeleeuwen verplaatste de Arnhemse baksteenfabricage zich naar Stadsblokken-Meinerswijk. Oostelijk in Het Broek, richting Kleefse Waard, heeft de baksteenfabricage zich vrijwel zeker bevonden. Of dat ook voor het plangebied geldt is niet bekend, maar niet uit te sluiten. De bakstenen zijn vanaf 1250 geproduceerd, onder meer om de stadsmuren mee te bouwen.

Er liggen in het plangebied geen vindplaatsen. Vindplaatsen in de omgeving houden alle verband met de Arnhemse binnenstad, waar binnen de veiligheid van de stadsmuren vanaf de 13e eeuw ononderbroken gewoond is.


Conclusie

Voor het plangebied zijn tot op heden geen archeologische waarden bekend en de oud landschappelijke situatie alsmede het gebruik van het plangebied maken dat de archeologische verwachtingskans laag is. Dit ook met betrekking tot de baksteenfabricage: het is onduidelijk of deze ook hier plaatsvond en zo ja, in welke mate (omvang van de productie, aantal veldovens).

De lage verwachtingskans is vertaald naar een archeologische verwachtingenkaart, die hieronder is afgebeeld, met als archeologische maatregel dat onderzoek nodig is bij bodemingrepen >2000 m2 die daarbij dieper dan 40 cm reiken. Deze maatregel is benoemd in de Erfgoedverordening. Dit is ook naar de regels van het bestemmingsplan vertaald volgens de uitgangspunten in de modelvoorschriften-archeologie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0202.785-0301_0004.jpg"

5.3 Kabels En Leidingen

Het plangebied is door de Nederlandse Gasunie getoetst aan de AMvB Buisleidingen. Daaruit blijkt dat het plangebied buiten de zogeheten 1% letaliteitgrens van de dichtstbijzijnde aardgastransportleiding valt. Dit betekent dat deze leidingen op de planontwikkeling geen invloed zullen hebben.

Hoofdstuk 6 Planbeschrijving En -Verantwoording

6.1 Inleiding

In de voorgaande hoofdstukken is ingegaan op de bestaande situatie, het relevante beleid en de milieu- en omgevingsaspecten. De informatie uit deze hoofdstukken is gebruikt om keuzes te maken bij het opstellen van het bestemmingsplan: de verbeelding (plankaart) en de regels. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de opzet van dit bestemmingsplan. Daarnaast worden de gemaakte keuzes op de verbeelding en in de regels verantwoord. Dat betekent dat er wordt aangegeven waarom bepaalde bestemmingen zijn aangewezen en waarom bepaalde bebouwing acceptabel is.

6.2 Opzet Van De Regels

In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De Standaard voor vergelijkbare bestemmingsplannen 2008 (SVBP2008) is verplicht.

De Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2008 maakt het mogelijk bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op een zelfde manier worden verbeeld. Vergelijkbare bestemmingsplannen leiden tot een betere dienstverlening en tot een effectievere en efficiëntere overheid.

Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit planregels en bijbehorende plankaart waarop de bestemmingen zijn aangegeven. Deze plankaart kan zowel digitaal als analoog worden verbeeld. De plankaart en de planregels dienen in samenhang te worden bekeken.

De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:

  1. 1. Inleidende regels (begripsbepalingen en wijze van meten);
  2. 2. Bestemmingsregels;
  3. 3. Algemene regels (o.a. afwijkingen);
  4. 4. Overgangs- en slotregels.

6.2.1 Inleidende regels

Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied en bevatten:

  1. 1. Artikel 1 Begrippen
    In dit artikel zijn definities van de in de regels gebruikte begrippen opgenomen, voor een eenduidige interpretatie van deze begrippen.
  2. 2. Artikel 2 Wijze van meten
    Dit artikel geeft onder meer bepalingen waar mag worden gebouwd en hoe voorkomende eisen betreffende de maatvoering begrepen moeten worden.

Op de plankaart zijn bouwhoogten en soms bebouwingspercentages aangegeven. Als er geen percentages zijn aangegeven, mag het hele bouwvlak worden bebouwd. De aangegeven bouwhoogte wordt gemeten vanaf peil tot het hoogste punt (exclusief elementen zoals een schoorsteen, liftopbouw en dergelijke). Uitgangspunt is dat alleen gebouwd mag worden binnen de bouwgrenzen.

6.2.2 Bestemmingsregels

Hoofdstuk 2 van de regels bevat de juridische vertaling van de verschillende bestemmingen die voorkomen in het plangebied. Voor ieder gebied op de plankaart is de bestemming aangegeven.

Deze bestemmingen zijn in de regels onderverdeeld in o.a.:

  1. 1. Bestemmingsomschrijving: omschrijving van de activiteiten die zijn toegestaan (wonen, bedrijvigheid etc.);
  2. 2. Bouwregels: eisen waaraan de bebouwing moet voldoen (bebouwingshoogte, bebouwingspercentage etc.);
  3. 3. Afwijken van de gebruiks- en bouwregels: onder welke voorwaarde mag afgeweken worden van de aangegeven bestemmingen en bouwregels;
  4. 4. Verboden gebruik: welke vormen van gebruik zijn uitgesloten.

In paragraaf 6.3 worden de verschillende bestemmingen toegelicht en wordt ook per bestemming aangegeven waarom voor bepaalde gronden voor deze is gekozen. Daarnaast wordt, indien gekozen wordt af te wijken van de bestemming uit het geldende bestemmingsplan, aangeven waarom daarvoor is gekozen.

6.2.3 Algemene regels

Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied. Dit hoofdstuk is opgebouwd uit:

  1. 1. Artikel 8 Anti-dubbeltelregel
    Deze regel bepaalt dat er niet twee keer voor eenzelfde locatie een bouwplan kan worden ingediend
  2. 2. Artikel 9 Algemene bouwregels
    Hierin zijn de algemene bouwregels opgenomen zoals de verplichting tot het bouwen binnen het bouwvlak en de uitleg van het bebouwingspercentage.
  3. 3. Artikel 10 Algemene gebruiksregels
    In dit artikel zijn de algemene bouwregels opgenomen. Hierin is aangegeven welke functies in ieder geval in strijd zijn met het bestemmingsplan.
  4. 4. Artikel 11 Algemene afwijkingsregels
    In dit artikel worden de voorwaarden beschreven waaronder kan worden afgeweken van een bestemmingsregel. Deze afwijkingen kunnen worden toegepast op alle bestemmingen in het bestemmingsplan. De afwijkingen die uitsluitend gelden voor een bepaalde bestemming zijn in het betreffende artikel van die bestemming opgenomen.

6.2.4 Overgangs- en slotbepalingen

In hoofdstuk 4 staan de overgangs- en slotbepalingen. In de overgangsbepalingen is aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan.

6.3 Verantwoording Van De Regels

Kenmerk van de Nederlandse ruimtelijke ordeningsregelgeving is dat er uitgegaan wordt van toelatingsplanologie. Een bestemmingsplan geeft aan welke functies waar zijn toegestaan en welke bebouwing opgericht mag worden. Bij het opstellen van dit bestemmingsplan zijn keuzes gemaakt over welke functies waar mogelijk worden gemaakt en is gekeken welke bebouwing stedenbouwkundig toegestaan kan worden. De bestaande situatie is hierbij het uitgangspunt.

Het is noodzakelijk dat het bestemmingsplan een compleet inzicht biedt in de bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen het betreffende plangebied. Het bestemmingsplan is het juridische toetsingskader dat bindend is voor de burger en overheid en geeft aan wat de gewenste planologische situatie voor het plangebied is. Deze situatie kan gaandeweg de planperiode wijzigen, bijvoorbeeld door veranderd stedenbouwkundig inzicht, functiewijziging veranderingen in gebruik. Ook ruimtelijke ontwikkelingen en vernieuwing van o.a. ruimtelijk, economisch, verkeerskundig en milieubeleid dragen bij aan de veroudering van geldende bestemmingsplannen.

Om recht te doen aan een goede ruimtelijke ordening binnen het plangebied wordt daarom aangegeven in welke situaties de bestemming wordt gekozen gelijk aan de oude bestemming (na strijdige situatie te hebben gewraakt) en in welke situaties een nieuwe bestemming wordt gegeven (positief bestemmen), waarmee de strijdige situatie wordt gelegaliseerd. Daarnaast wordt, indien van toepassing, aangegeven wanneer een strijdige situatie onder het overgangsrecht wordt gebracht.

In deze paragraaf worden de keuzes die zijn gemaakt nader onderbouwd. Hierbij zullen de bestemmingen in dezelfde volgorde als in de regels worden behandeld.

6.3.1 Afzonderlijke bestemmingen

In de volgende subparagrafen worden de afzonderlijke bestemmingen die voorkomen in het bestemmingsplan besproken. Er kan worden gekozen om bepaalde bestemmingen in één subparagraaf te behandelen zoals Bedrijf en Bedrijf - Nutsvoorziening, Groen en Groen - Park en de Verkeersbestemmingen.

Per bestemming wordt ingegaan op:

  • welke gronden zijn zo bestemd;
  • wat houdt de bestemming in;
  • eventuele aanduidingen of andere bijzonderheden;
  • vergelijking vigerend bestemmingsplan zowel qua functie als qua bebouwing;

6.3.2 Bedrijf - Nutsvoorziening

In dit bestemmingsplan is een bedrijfsbestemming opgenomen: Bedrijf - Nutsvoorziening (artikel 3). Deze bestemming is een specificatie van de algemene bedrijfsbestemming. De bestemming is bedoeld voor nutsbedrijven of soortgelijke instellingen. Dit zijn bedrijven, gericht op de levering van elektriciteit, gas, water en warmte, de verzorging van telecommunicatie of de afvoer en verwerking van afvalstoffen.

Er is gekozen om deze voorzieningen/bedrijven specifiek als nutsvoorziening te bestemmen. Een algemene bedrijfsbestemming maakt naast nutsvoorzieningen op deze locatie ook andere bestemmingen mogelijk zoals een autobedrijf en dat is hier niet wenselijk.

Naast de nutsvoorzieningen/-bedrijven die expliciet zijn bestemd, zijn er nutsvoorzieningen van geringe omvang zoals transformatorstations en schakelhuisjes, die niet apart bestemd zijn. Voor dergelijke voorzieningen kunnen burgemeester en wethouders afwijken van de bestemmingsregels.

Vergelijking met het vigerend bestemmingsplan

De bestemming is gegeven aan het gebouw van het energiebedrijf Nuon. In het vigerende bestemmingsplan paste het gebouw binnen de meer algemenere bestemming bedrijfsdoeleinden II.

De functie is nu meer specifiek als zodanig bestemd.

6.3.3 Gemengd

Functie

De nieuwbouw in het plangebied is bestemd als Gemengd. Binnen deze bestemming passen

meerdere functies, te weten, wonen, creatieve bedrijven, ateliers en één horecavoorziening.

Creatieve bedrijven zijn in de begripsbepalingen als volgt omschreven:

een bedrijf hoofdzakelijk gericht op:

- creatieve zakelijk dienstverlening, zoals een reclame- en grafische bedrijf, architect en technisch adviesbureau, softwarebedrijf;

- toegepaste kunsten, zoals een audiovisueel- en fotografiebedrijf, dienstverlenende bedrijf ten behoeve van de kunsten, mode en interieurbedrijf;

- autonome kunsten, zoals een beeldend kunstenaar, muzikant, theatermaker.

Uit deze opsomming blijkt een ruime mogelijkheid voor de vestiging van creatieve bedrijven die passend zijn in een woonomgeving. De aard van deze bedrijven brengt namelijk mee dat de hoeveelheid hinder beperkt is. Onderdeel van de creatieve bedrijven kunnen ook kantoorachtige activiteiten (geen zelfstandige kantoorfuncties) vormen.
Voorts zijn eveneens kleinschalige onderwijsvoorzieningen, zoals kunstonderwijs e.d. toegestaan. Voor deze functies geldt per afzonderlijk bedrijf een maximale oppervlaktemaat van 500m2. Ten behoeve van vergroting van het bedrijfsvloeroppervlakte is een afwijkingsmogelijheid opgenomen tot 30% van deze maat.

Woonwagens, woonschepen en bijvoorbeeld gevangenissen en asielzoekerscentra zijn in deze bestemming niet inbegrepen. Deze vormen van wonen zijn, indien van toepassing, in een specifieke vorm van de woonbestemming opgenomen.

Bebouwingsmogelijkheden

Binnen de bestemming Gemengd zijn twee zones te onderscheiden: de bouwzone en de onbebouwbare zone.

De bouwzone omvat de hoofdbebouwing, daar waar mogelijk en gewenst, uitbreidingsmogelijkheden. Er wordt geen bebouwingspercentage vermeld. Dit betekent dat de gehele zone mag worden bebouwd in de aangegeven bouwhoogte, mits aan andere vereisten (bijvoorbeeld welstand) is voldaan.

De onbebouwbare zone is bedoeld voor tuinen, buurtgroen, speelplekken, woonstraten, trottoirs en parkeerplaatsen ten behoeve van de toegelaten functies.

Vergelijking met het vigerende bestemmingsplan

De bestemming is gegeven aan de nieuwbouwplannen in dit plangebied. De bestemming is ook gegeven aan het voormalige bedrijfspand aan de Broekstraat dat wordt herontwikkeld.

In het vigerende bestemmingsplan geldt voor de beoogde nieuwbouw en het voormalige bedrijfspand de bestemming bedrijfsdoeleinden II. Deze bestemming wordt met dit bestemmingsplan gewijzigd.

6.3.4 Verkeer

De bestemming verkeer is opgedeeld in een sub-bestemmingen te weten Verkeer - Verblijfsgebied.

Hieronder wordt ingegaan op deze sub-bestemming.

Verkeer - Verblijfsgebied

De bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied' geldt voor woonerven, woonstraten, parkeerplaatsen, voet- en fietspaden, speelplaatsen en buurtgroen. Dit zijn dus voornamelijk wijken (30 km/uur zones) waar de verblijfsfunctie belangrijker is dan de verkeersfunctie. De inrichting van de wegen is hierop afgestemd.

Vergelijking met het vigerende bestemmingsplan

Voor de grond met de bestemming "verkeer-verblijfsgebied geldt de bestemming "bedrijfsdoeleinden II.

In het nieuwe plan wordt het verblijfsgebied nu specifieker dan voorheen en als zodanig bestemd.

6.3.5 Wonen

Functie

De 14 te bouwen grondgebonden eengezinswoningen (gebouwen M en P) zijn bestemd als "Wonen" (artikel 6). Ook de 4 woningen aan de Broekstraat zijn bestemd als 'Wonen'.

Binnen deze bestemming passen verscheidene woonvormen zoals gezinsbewoning, bejaardenhuizen, kamerbewoning (tot maximaal 4 personen), serviceflats, etc. Er is geen onderscheid gemaakt tussen vrijstaande-, halfvrijstaande-, aaneengesloten- en gestapelde woningen. Bijzondere woonvormen, niet specifiek gericht op therapeutische behandeling, passen ook binnen deze bestemming.

Binnen de bestemming 'Wonen' zijn in principe beroepsmatige activiteiten toegestaan. Om hinder voor de directe omgeving te voorkomen is hieraan wel een aantal voorwaarden verbonden. In de eerste plaats mag slechts een gedeelte van de woning, inclusief de bijgebouwen (maximaal 1/3 van de totale vloeroppervlakte van de woning) worden gebruikt als praktijkruimte door de bewoner. Is er meer dan 1/3 van de woning in gebruik voor het uitoefenen van een beroep, dan is er geen sprake meer van een 'beroep aan huis' en derhalve strijd met het bestemmingsplan. Voorts mag door dit gebruik geen onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat (bijvoorbeeld beperkte reclamemogelijkheden) noch een onevenredige parkeerdruk ontstaan. Tot slot zijn er vormen van beroepsuitoefening expliciet uitgezonderd, omdat ze te veel overlast voor de omgeving veroorzaken (detailhandel, prostitutie, horeca-activiteiten en beroepen die milieuoverlast veroorzaken).

Garageboxen zijn op de plankaart aangeduid met "garage" binnen de bestemming wonen. Naast het stallen van auto's is een beperkte opslag toegestaan, mits gerelateerd aan de woonfunctie. Wonen in garageboxen is niet toegestaan evenmin als bijvoorbeeld detailhandel, prostitutie en bedrijfsmatige activiteiten.

In de bestemming "Wonen" zijn woonwagens, woonschepen en bijvoorbeeld gevangenissen en asielzoekerscentra niet inbegrepen. Deze vormen van wonen zijn, indien van toepassing, in een specifieke vorm van de woonbestemming opgenomen.

Bebouwingsmogelijkheden

Binnen de bestemming 'wonen' zijn twee zones te onderscheiden: de bouwzone en de onbebouwbare zone.

De bouwzone omvat het eigenlijke woongebouw met, daar waar mogelijk en gewenst, uitbreidingsmogelijkheden. Er wordt geen bebouwingspercentage vermeld. Dit betekent dat de gehele zone mag worden bebouwd in de aangegeven bouwhoogte, mits aan andere vereisten (bijvoorbeeld welstand) is voldaan.

De onbebouwbare zone is bedoeld voor tuinen, buurtgroen, speelplekken, woonstraten, trottoirs en parkeerplaatsen ten behoeve van de woonfunctie.

Vergelijking met het vigerende bestemmingsplan

De bestemming is gegeven aan de nieuw te bouwen woningen in de gebouwen M en P. Voor deze locatie geldt in het vigerende bestemmingsplan een bedrijvenbestemming. De bestemming wordt hiermee gewijzigd.

De woonbestemming is ook gegeven aan de vier bestaande monumentale woningen aan de Broekstraat. Voor deze 4 bestaande woningen geldt dat deze in het vigerende bestemmingsplan zijn bestemd als bedrijfsdoeleinden/wonen toegestaan. Deze woningen krijgen nu uitsluitend een woonbestemming. De bestemming wordt hiermee dus voor deze woningen gewijzigd/ingeperkt.

6.3.6 Dubbelbestemmingen

De SVBP 2008 geeft ook de mogelijkheid dubbelbestemmingen op te nemen. Dubbelbestemmingen zijn bestemmingen die liggen over meerdere enkelbestemmingen en daar iets over zeggen.

In dit bestemmingsplan is één dubbelbestemming opgenomen te weten:

"Waarde - archeologie".

Deze dubbelbestemming geldt voor de zone in het gebied waarvoor een lage archeologische verwachtingskans geldt. Dit artikel bevat een aantal naast de andere bestemmingsbepalingen geldende beschermende bouwvoorschriften en nadere eisen. De zone waarbinnen sprake is van een lage archeologische verwachtingskans is op de plankaart nader aangeduid. Daarnaast is in de regels geregeld dat ter plaatse van de op de plankaart aangegeven zone een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden alleen mag worden afgegeven wanneer blijkt dat hierbij geen archeologische waarden worden geroerd. Daartoe geldt een onderzoeksplicht. De uitkomst van dit onderzoek is dat, voordat een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamhedenen wordt afgegeven, het inzichtelijk moet zijn dat hierbij geen archeologische waarden worden geroerd.

Vergelijking met de vigerende bestemmingsplannen

In het vigerende bestemmingsplan is deze bestemming niet opgenomen en worden de archeologische waarden ook niet op een andere wijze beschermd.

6.4 Handhaving

Bestemmingsplannen zijn bindend voor overheid en burger. Enerzijds kan de gemeentelijke overheid naleving van bestemmingsplannen afdwingen (optreden tegen strijdig gebruik en/of bebouwing). Anderzijds vormt het bestemmingsplan ook het juridisch kader voor burger waar deze uit af kan leiden wat zijn eigen bouw- en gebruiksmogelijkheden zijn, maar ook wat de mogelijkheden en onmogelijkheden zijn van buurman en directe omgeving. Het bestemmingsplan geeft immers de gewenste planologische situatie voor het betreffende gebied binnen de planperiode aan.

In de nota “beleidsuitgangspunten handhaving bestemmingsplannen” zijn de volgende uitgangspunten opgenomen:

- stringent beleid: als uitgangspunt geldt dat in principe elke overtreding wordt aangepakt;

- géén stilzwijgend gedogen;

- gewenste maar illegale ontwikkelingen zo mogelijk vooraf maar in ieder geval zo snel mogelijk legaliseren;

- gedogen van illegale gevallen alleen in uitzonderlijke gevallen, bij voorkeur alleen tijdelijk en met redenen omkleed.

Een actualisatie van de voorgenoemde nota handhaving is in voorbereiding. Er is echter geen aanleiding om de bovenstaande uitgangspunten te wijzigen. Het is echter niet reëel om te pretenderen alle strijdigheden op het vlak van bouwregelgeving binnen redelijke termijn op te sporen en daar ook actie op te ondernemen. Daarom zal in deze actualisatie een prioriteitsstelling worden opgenomen waarin wordt aangegeven aan welke handhavingsonderwerpen op het gebied van bouwregelgeving en de gebouwde omgeving de komende periode met name aandacht zal worden besteed.

De grondslag voor een goed werkend handhavingsbeleid wordt gevormd door een inventarisatie van het feitelijke gebruik en de bestaande bebouwing zo kort mogelijk voor respectievelijk het in werking treden c.q. het in ontwerp ter visie leggen van een bestemmingsplan. Als gevolg op deze inventarisatie zullen de verleende omgevingsvergunning voor het bouwen en gevolgde afwijkingsprocedures geregistreerd worden.

Handhavend optreden tegen overtredingen van bestemmingsplannen kan niet alleen plaatsvinden via publiekrechtelijke, maar ook via de strafrechtelijke weg. In de regels is daartoe de zogenaamde strafbepaling opgenomen, waarin overtredingen van de regels worden aangemerkt als een strafbaar feit als bedoeld in artikel 1a, aanhef en lid 2 van de Wet op de Economische Delicten. De bijbehorende strafmaat is hechtenis van ten hoogste zes maanden of een geldboete van de vierde categorie (maximaal € 11.250). Bij ernstige overtredingen zal handhaving ook via de strafrechtelijke weg plaatsvinden. De opsporingsambtenaren van de gemeente of politie zullen in die gevallen proces-verbaal van de overtreding maken. Het (reguliere) bestuursrechtelijke traject zal gelijktijdig worden ingezet.

6.5 Exploitatie

Met de inwerkingtreding van de Wro op 1 juli 2008 rust op de gemeente op grond van artikel 6.12 lid 1 van die wet de verplichting tot kostenverhaal bij grondexploitatie. Deze verplichting houdt in dat als de gemeente er bij een ruimtelijke ontwikkeling niet in slaagt met alle particuliere eigenaren in het gebied een overeenkomst te sluiten over grondexploitatie, de gemeente publiekrechtelijk de kosten moet verhalen bij alle eigenaren waarmee niet gecontracteerd is. Gemaakte kosten (limitatief opgesomd in artikelen 6.2.3 tot en met 6.2.5. van het Bro) zoals grondverwervingskosten, plankosten, onderzoekskosten, kosten van inrichting van de openbare ruimte etc. moeten dan verhaald worden door middel van een exploitatieplan dat gelijktijdig met het bestemmingsplan, wijzigingsplan of projectbesluit moet worden vastgesteld.

De toepassing voor het afdwingbare kostenverhaal richt zich op bouwplannen. De definitie van wat onder een bouwplan wordt verstaan is opgenomen in artikel 6.2.1 Bro (o.a. bouw van één of meer woningen, bouw van één of meer hoofdgebouwen, bouw van kassen met een oppervlakte van ten minste 1.000 m2).

Het bestemmingsplan "SB - West" voorziet in herontwikkeling van een bestaand kantoor/bedrijfspand en in nieuwbouw van woningen op het ten zuiden daarvan gelegen terrein. Op dit bouwplan is afdwingbare kostenverhaal in principe van toerpassing.

De locatie is in 2008 door de gemeente verkocht. Daarbij zijn afspraken gemaakt, en in de overeenkomst vastgelegd, over de kosten van het bestemmingsplan en de eventuele planschadekosten. De kosten van het bestemmingsplan zijn verrekend in de koopsom. Deze komen hiermee voor rekening van de gemeente. De eventuele planschadekosten komen voor rekening van de ontwikkelaar.

Met deze in de overeenkomst vastgelegde afspraken is het kostenverhaal bij dit bestemmngsplan verzekerd. Dit betekent dat het opstellen van een exploitatieplan bij dit bestemmingsplan niet nodig is.

Hoofdstuk 7 Procedure

7.1 Vooroverleg

Artikel 3.1.1 Bro overleg

In het kader van artikel 3.1.1 Bro is het concept-bestemmingsplan opgestuurd naar het Waterschap. Daarnaast is het bestemmingsplan ter informatie naar de Nuon en Gasunie gestuurd.

Eventuele opmerkingen zullen zonodig in het bestemmingsplan worden verwerkt.

Publicatie voornemen ontwikkeling

Volgens artikel 1.3.1 lid 1 van het Besluit ruimtelijke ordening moet het voornemen tot een op ontwikkeling gericht bestemmingsplan worden gepubliceerd. Dit is gebeurd op 4 juli 2012 in de Arnhemse Koerier.

7.2 Terinzagelegging (Ontwerp-bestemmingsplan)

Het bestemmingsplan heeft als ontwerp 6 weken ter inzage gelegen. De termijn liep op 29 augustus j.l. af. Tijdens deze periode zijn geen zienswijzen ingediend. In verband met de procedure Wet Geluidhinder is het ontwerp opnieuw ter inzage gelegd, ingaande 20 september 2012. Deze termijn liep op 31 oktober 2012 af. Ook tijdens de tweede periode van terinzagelegging zijn geen zienswijzen ingediend.

(overigens zijn tegen de ontwerp-beschikking tot vaststelling van hogere grenswaarden op grond van de Wet geluidhinder eveneens geen zienwijzen ingediend).