Bestemmingsplan Remise e.o.
Bestemmingsplan - gemeente Arnhem
Vastgesteld op 18-03-2013 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan
het bestemmingsplan 'Remise e.o.' van de gemeente Arnhem.
1.2 bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0202.801-0301.gml met de bijbehorende regels en bijlagen;
1.3 aan-, uitbouw
een bouwwerk verbonden met een hoofdgebouw dat bouwkundig ondergeschikt is aan het hoofdgebouw en in functioneel opzicht onderdeel uitmaakt van het hoofdgebouw.
1.4 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik of het bebouwen van deze gronden.
1.5 aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.6 administratief kantoor
een in beginsel niet voor het publiek openstaand kantoor .
1.7 afhankelijke woonruimte
een bijgebouw behorend bij een woning op één bouwperceel, waarin een gedeelte van de huishouding uit een oogpunt van mantelzorg is gehuisvest
1.8 bebouwing
één of meer gebouwen of bouwwerken geen gebouwen zijnde.
1.9 bebouwingspercentage
een op de verbeelding of in de regels aangegeven percentage dat de grootte van een gedeelte van een bestemmingsvlak of gedeelte van een bouwvlak aangeeft dat ten hoogste mag worden bebouwd;
1.10 bed and breakfast
overnachtingsaccomodatie gericht op het bieden van de mogelijkheid tot een kortdurend verblijf met het serveren van een ontbijt in een woning, gedreven door de bewoner van die woning.
1.11 bedrijf
een onderneming of gedeelte van een onderneming, die een organisatorisch zelfstandige eenheid vormt en is gericht op de productie of de afzet van goederen of de verlening van diensten, hieronder begrepen ondernemingen of gedeelten van ondernemingen, die door of vanwege de overheid worden geleid.
1.12 bedrijfswoning / dienstwoning
een woning in of bij een gebouw of op een terrein, bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of terrein noodzakelijk is.
1.13 beroep aan huis
een (para)medisch, juridisch, administratief, therapeutisch, verzorgend, ontwerptechnisch, kunstzinnig of daarmee gelijk te stellen beroep of bedrijf dat in een woning wordt uitgeoefend.
1.14 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming
1.15 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak.
1.16 bijgebouw
een functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw.
1.17 bijzondere woonvorm
een woonvorm waar bewoners nagenoeg zelfstandig wonen met (voorzieningen voor) verzorging en begeleiding (ook 24-uurs begeleiding) en daar niet verblijven met het doel om therapeutisch behandeld te worden.
1.18 bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.
1.19 bouwgrens
de grens van een bouwvlak.
1.20 bouwlaag
een geheel van voor personen toegankelijke ruimten, waarbinnen de vloerhoogte niet meer dan 1,20 meter varieert, met uitsluiting van onderbouw en zolder of vliering casu quo kapruimte.
1.21 bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.22 bouwperceelgrens
een grens van een bouwperceelgrens.
1.23 bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.
1.24 bouwwerk
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
1.25 detailhandel
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen het uitstallen ten verkoop, het verkopen of leveren van goederen aan diegenen die deze goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit; dienstverlening door een horecabedrijf en internetverkoop wordt hieronder niet begrepen.
1.26 dienstverlenend bedrijf
een bedrijf met een uitsluitend of in hoofdzaak dienstverlenende of verzorgende taak, al dan niet met een baliefunctie, zoals een uitzendbureau, kapsalon, kopieerservicebedrijf, een autorijschool en dergelijke. Detailhandel en garagebedrijven worden hieronder niet begrepen
1.27 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.28 gezondheids- en welzijnszorg
- geneeskundige verzorging en verpleging zoals ziekenhuizen;
- medische, tandheelkundige en paramedische praktijken;
- apotheken;
- verpleeg- en verzorgingshuizen;
- dag- en nachtvoorzieningen voor gehandicapten, psychiatrische patiënten, jongeren en maatschappelijke opvang met (therapeutische) behandeling inclusief overnachting;
- maatschappelijke dienstverlening zonder overnachting: dienstverlening gericht op ouderen en gehandicapten, kinderopvang en buitenschoolse opvang, jeugdzorg, maatschappelijk werk en dergelijke.
1.29 horecabedrijf
een bedrijf of instelling gericht op het verstrekken van logies, van maaltijden en spijzen of van dranken, alsmede het exploiteren van zaalaccommodatie; detailhandel wordt hier niet onder begrepen.
1.30 horeca - a
een horecabedrijven gericht op het verstrekken van al dan niet voor consumptie ter plaatse bereide etenswaren, met als nevenactiviteit het verstrekken van zwak- en niet alcoholische dranken zoals cafetaria's, snackbars, lunchrooms, broodjeszaken en daarmee vergelijkbare horecabedrijven.
1.31 horeca - b
horecabedrijven gericht op het verstrekken van maaltijden voor consumptie ter plaatse met als nevenactiviteit het verstrekken van alcoholische en niet-alcoholische dranken, zoals restaurants, bistro's, grillrooms en daarmee vergelijkbare horecabedrijven.
1.32 horeca - c
horecabedrijven gericht op het verstrekken van alcoholische en niet-alcoholische dranken voor consumptie ter plaatse, met eventueel daaraan ondergeschikt het verstrekken van etenswaren of maaltijden voor gebruik ter plaatse, zoals (eet)cafés, niet zijnde discotheken en nachtclubs.
1.33 horeca - d
horecabedrijven gericht op het verstrekken van dranken voor gebruik ter plaatse, waarbij het doen beluisteren van overwegend elektrisch versterkte muziek en het gelegenheid geven tot dansen een wezenlijk onderdeel vormen, zoals discotheken, alsmede horecabedrijven gericht op het verstrekken van dranken en kleine etenswaren voor gebruik ter plaatse, ook tussen 02.00 en 0.6.00 uur, zoals nachtclubs.
1.34 horeca - e
horecabedrijven gericht op het verstrekken van logies met als nevenactiviteiten het verstrekken van maaltijden of dranken voor gebruik ter plaatse, zoals hotels, pensions en bed en breakfast -bedrijven met meer dan vier slaapplaatsen.
1.35 hoofdgebouw
een gebouw dat op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen dan wel gelet op de bestemming als belangrijkste gebouw valt aan te merken.
1.36 internetverkoop
detailhandel zonder showroom, waarvan de handel voornamelijk via internet en andere media verloopt.
1.37 kantoor
een ruimte, of bij elkaar horende ruimten, die bestemd zijn om voornamelijk te worden gebruikt voor administratieve werkzaamheden of dienstverlening.
1.38 maatschappelijke functies
Voor de werking van dit bestemmingsplan wordt onder maatschappelijke functies verstaan functies ten behoeve van onderwijs, gezondheids- en welzijnszorg, levensbeschouwelijke functies, politieke-, belangen- en ideële organisaties/verenigingen en hobbyclubs en openbare dienstverlening.
1.39 mantelzorg
het op individuele basis, buiten organisatorisch verband, bieden van zorg aan personen die fysiek, psychisch of verstandelijk ernstig hulpbehoevend zijn.
1.40 nutsbedrijven
bedrijven die uitsluitend of in hoofdzaak zijn gericht op
- a. de levering van elektriciteit, gas, water en warmte;
- b. de verzorging van telecommunicatie;
- c. de afvoer en verwerking van afvalstoffen;
1.41 onderbouw
een gedeelte van een gebouw, dat wordt afgedekt door een vloer, waarvan de bovenkant minder dan 1,20 meter boven peil is gelegen.
1.42 peil
- 1. voor een gebouw , waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan een weg of pad grenst: de hoogte van die weg of dat pad ter plaatse van de hoofdtoegang;
- 2. voor een gebouw, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het afgewerkte terrein ter plaatse van de hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
- 3. voor een ander bouwwerk: de hoogte van het afgewerkte terrein ter plaatse bij voltooiing van de bouw.
- 4. voor zover als zodanig aangegeven in de bestemmingsregels: Normaal Amsterdams Peil (N.A.P.)
1.43 onderwijs
georganiseerde communicatie van niet-incidentele aard met als doel overdracht van kennis, vermeerdering van inzicht en/of aanleren van vaardigheden zoals primair en speciaal onderwijs, voortgezet onderwijs, middelbaar (beroeps)onderwijs en educatie, tertiair onderwijs en overig onderwijs en bij onderwijs behorende sportvoorzieningen.
1.44 openbare dienstverlening
- openbaar bestuur en overheidsdiensten zoals een politiebureau, gemeentehuis, gerechtsgebouw, brandweerkazerne, bibliotheek en penitentiaire inrichting;
- uitvaartverzorging, crematoria en begraafplaatsen.
1.45 productiegebonden detailhandel
detailhandel in goederen die ter plaatse worden vervaardigd, gerepareerd of toegepast in het productieproces, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de productiefunctie.
1.46 prostitutie
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding.
1.47 prostitué(e)
degene, die zich beschikbaar stelt tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding.
1.48 publiekgericht kantoor
een kantoor ten behoeve van technische, administratieve of persoonlijke dienstverlening, (hieronder niet begrepen detailhandel of horeca-activiteiten), met een publiekaantrekkend karakter, dan wel met een baliefunctie.
1.49 raamprostitutie
een vorm van prostitutie waarbij de werving van klanten geschiedt door een prostitué(e) die door houding, gebaren, kleding of anderszins, vanuit een vitrine de aandacht op zich vestigt en waarbij de seksuele handelingen in een voor het publiek besloten ruimte plaatsvinden.
1.50 seksinrichting
een voor publiek toegankelijke, besloten ruimte (hieronder wordt mede begrepen een voer- of vaartuig) waarin bedrijfsmatig, of in omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van pornografische aard plaatsvinden.
Onder seksinrichtingen wordt in elk geval verstaan een (raam)prostitutiebedrijf, een seksclub, een privé-huis, een erotische massagesalon, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater of parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar.
1.51 standplaats
een kavel, waarop nutsvoorzieningen aanwezig zijn, bestemd voor het plaatsen van een woonwagen.
1.52 straatmeubilair
onverminderd het bepaalde in bijlage II van het Besluit omgevingsrecht wordt onder straatmeubilair voor de werking van dit bestemmingsplan mede verstaan: papier-, glas- en andere inzamelbakken, toegangsconstructies voor ondergrondse voorzieningen; kunstwerken, speeltoestellen en draagconstructies voor reclame, alsmede abri's en kleinschalige bouwwerken ten behoeve van (openbare) nutsvoorzieningen.
1.53 thuisprostitutie
vorm van prostitutie waarbij de seksuele dienstverlening plaatsvindt op het woonadres van de prostituté(e) en waarbij ook alleen door deze prostitué(e) op dit adres gewerkt wordt als prostitué(e).
1.54 vestigingsbeleid
het beleid neergelegd in de nota "van Rood naar Groen" (vastgesteld 26 juni 2000).
1.55 werkplek
een plaats, waar één prostitué(e) zijn of haar werk verricht.
1.56 wijk
wijk, zoals gehanteerd wordt in de indeling van het Centraal Bureau voor de Statistiek.
1.57 winkel
een ruimte of bij elkaar behorende ruimten, die bestemd zijn voor de uitoefening van detailhandel, met inbegrip van bijbehorende magazijnruimte of werkruimte.
1.58 wonen
voor de werking van dit bestemmingsplan wordt onder wonen in ieder geval begrepen bijzondere woonvormen en bed and breakfast met ten hoogste vier slaapplaatsen;
1.59 woning
een complex van ruimten, bedoeld voor de huisvesting van één huishouding, een bijzondere woonvorm of een kamerverhuurbedrijf.
1.60 woonwagen
voor bewoning bestemd gebouw dat is geplaatst op een standplaats en in zijn geheel of in delen kan worden verplaatst.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten
2.1 de inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.2 de bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, liftopbouwen en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.3 de oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Bedrijf
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor "Bedrijf" aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. een busremise;
- b. parkeren en verblijfsruimten;
- c. nutsvoorzieningen;
en ondergeschikt voor:
- d. horeca ten dienste van de onder a. genoemde bestemming, zoals een bedrijfskantine;
- e. kantoren ten dienste van de onder a. genoemde bestemming.
3.2 Bouwregels
Op deze gronden mogen, met inachtneming van de op de plankaart aangegeven maximumbouwhoogte uitsluitend in de gegeven bestemming passende bouwwerken worden gebouwd, met dien verstande dat in afwijking van artikel 16.1 buiten het bouwvlak een schoorsteen mag worden gebouwd met een maximumbouwhoogte van 32 meter ter plaatse van de bouwaanduiding 'karakteristiek'.
3.3 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 16.1 ten behoeve van het buiten het bouwvlak bouwen, van kleine bouwwerken passend in de bestemming zoals fietsenstallingen, hekwerken en zitbanken met een maximumbouwhoogte van 3 meter.
3.4 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
Artikel 4 Bedrijf - Nutsvoorziening
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor "Bedrijf - Nutsvoorziening" aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. nutsbedrijven of soortgelijke instellingen en nutsvoorzieningen;
- b. voorzieningen ten behoeve van het verkeer en straatmeubilair.
4.2 Bouwregels
Op deze gronden mogen, met inachtneming van de aangegeven maximumbouwhoogte, uitsluitend in de gegeven bestemming passende bouwwerken worden gebouwd.
4.3 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
Artikel 5 Centrum
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor "Centrum" aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wonen uitsluitend boven de begane grond;
- b. maatschappelijke functies, zoals bedoeld in artikel 8 uitsluitend op de begane grond;
- c. dienstverlenend bedrijf;
- d. detailhandel uitsluitend op de begane grond;
- e. horeca A, B en C uitsluitend op de begane grond;
- f. nutsbedrijven;
5.2 Bouwregels
Op deze gronden mogen, met inachtneming van de aangegeven bouwhoogte uitsluitend in de gegeven bestemming passende bouwwerken worden gebouwd.
5.3 Specifieke gebruiksregels
Indien de gronden worden gebruikt als wonen, zoals bedoeld in artikel 5.1 onder a., dan mag maximaal 1/3 van de vloeroppervlakte van de woning worden gebruikt ten behoeve van beroep aan huis, hieronder mede begrepen bed and breakfast, door de bewoner. Voorts mag door dit gebruik geen onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat ter plaatse, noch een onevenredige parkeerdruk ontstaan en mag het geen detailhandel, internetverkoop hiervan uitgezonderd, prostitutie of horeca betreffen.
Artikel 6 Groen - Landschap En Park
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor "Groen - Landschap en park" aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. park- en groenvoorzieningen, waaronder recreatieve- en speel- en ontmoetingsvoorzieningen;
- b. watergangen, waterpartijen, waterinfiltratievoorzieningen en andere voorzieningen voor de waterhuishouding;
- c. het behoud of herstel van de op deze gronden voorkomende dan wel daaraan eigen landschappelijke-, cultuurhistorische, ecologische- en natuurwaarden.
6.2 Bouwregels
Op deze gronden mag niet worden gebouwd.
6.3 Specifieke gebruiksregels
- a. Onder gebruik van de gronden in strijd met de bestemming, wordt in ieder geval begrepen gebruik van gronden:
- 1. als standplaats voor onderkomens en stacaravans of voor enige andere vorm van kamperen;
- 2. voor het aanbrengen van afbeeldingen of tekens voor commerciële doeleinden;
- 3. voor het opstellen, opslaan, lozen c.q. storten, al dan niet ten verkoop, van onbruikbare dan wel aan hun oorspronkelijk gebruik onttrokken voorwerpen, materialen, stoffen, producten, voer- of vaartuigen of machines.
- b. De in dit lid onder a. genoemde gebruiksvormen zijn niet verboden, indien en voorzover deze onlosmakelijk verbonden zijn met werken en werkzaamheden, waarvoor een omgevingsvergunning is verleend
6.4 Afwijking van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 6.2 voor het bouwen van binnen de bestemming passende bouwwerken met een maximumbouwhoogte van 4 meter met dien verstande dat er geen onevenredige aantasting mag plaats vinden van de waarden genoemd in lid 6.1 onder c.
6.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
- 1. Het is verboden om zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders de volgende werken of werkzaamheden uit te voeren:
- a. het vellen, rooien en beschadigen van houtgewassen;
- b. het aanbrengen van ondergrondse of bovengrondse leidingen, constructies, installaties of andere apparatuur;
- c. het aanleggen of aanbrengen van beschoeiingen en puinstortingen;
- d. het graven, dichten, verdiepen of verbreden van greppels, sloten, vijvers, beken en andere watergangen;
- e. het verlagen van de bodem of het afgraven van gronden waarvoor geen ontgrondingsvergunning is vereist;
- f. het ophogen van gronden;
- g. het aanleggen, verbreden of verharden van voet- en rijwielpaden.
- h. Het aanbrengen van oppervlakte verharding groter dan 25 m2;
- 2. Het in lid 11.4 vervatte verbod geldt niet voor het uitvoeren van:
- a. werken of werkzaamheden ter realisering van de bestemming, zoals aangegeven in lid 6.1;
- b. werken of werkzaamheden, welke op het tijdstip waarop het plan rechtskracht verkrijgt, in uitvoering zijn;
- c. werken of werkzaamheden die van geringe omvang zijn, dan wel het normale onderhoud betreffen.
- 3. Werken of werkzaamheden als bedoeld in lid 6.5 zijn slechts toelaatbaar, indien:
- a. deze verband houden met de doeleinden, die aan de desbetreffende bestemming zijn toegekend;
- b. hierdoor dan wel door daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen de landschappelijke-, cultuurhistorische- en natuurwaarden en kwaliteiten van de gronden niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast;
Artikel 7 Kantoor
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor "Kantoor" aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. kantoren;
- b. openbare dienstverlening;
- c. nutsvoorzieningen;
- d. groenvoorzieningen;
- e. ondergeschikte horeca zoals een bedrijfskantine;
- f. ondergeschikte kinderopvang ten dienste van de in dit lid onder a. genoemde bestemming
- g. voorzieningen voor het verkeer zoals parkeren en straatmeubilair.
7.2 Bouwregels
Op deze gronden mogen, met inachtneming van de op de plankaart aangegeven maximumbouwhoogte uitsluitend in de gegeven bestemming passende bouwwerken worden gebouwd, met dien verstande dat:
- a. ter plaatse van de bouwaanduiding "onderdoorgang" op de eerste bouwlaag / tot een hoogte van 3 meter niet mag worden gebouwd;
- b. in afwijking van artikel 16.1 buiten het bouwvlak een ondergrondse parkeergarage ten behoeve van deze bestemming mag worden gebouwd met een maximumdiepte van 6 meter ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 1' (sba-1).
Artikel 8 Maatschappelijk
8.1 Bestemmingsomschrijving
De voor "Maatschappelijk" aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. onderwijs;
- b. gezondheids- en welzijnszorg;
- c. levensbeschouwelijke functies;
- d. politieke-, belangen- en ideële organisaties/verenigingen en hobbyclubs;
- e. openbare dienstverlening:
- f. voorzieningen ten behoeve van het verkeer, groen- en speelvoorzieningen en straatmeubilair;
- g. functies vergelijkbaar met die genoemd onder a. tot en met e. van dit lid;
en ondergeschikt voor:
- h. kleinschalige horeca en detailhandel, uitsluitend ten dienste van bovengenoemde bestemmingsomschrijvingen.
8.2 Bouwregels
Op deze gronden mogen, met inachtneming van de aangegeven maximumbouwhoogte uitsluitend in de gegeven bestemming passende bouwwerken worden gebouwd.
8.3 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
Artikel 9 Verkeer - Verblijfsgebied
9.1 Bestemmingsomschrijving
De als "Verkeer - Verblijfsgebied" aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. (woon)straten, buurtwegen, pleinen en trottoirs met een inrichting hoofdzakelijk gericht op
bestemmingsverkeer en verblijfsfuncties; - b. parkeervoorzieningen;
- c. groen- en watervoorzieningen;
- d. wandelgebieden en speelgelegenheden;
- e. nutsvoorzieningen;
- f. onderdoorgangen, alsmede toegangen tot ondergrondse voorzieningen ten behoeve van
direct aangrenzende bestemmingen.
9.2 Bouwregels
- a. Op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de genoemde bestemmingen worden gebouwd
- b. De hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals entrees tot parkeergarages en straatmeubilair mag ten hoogste 5 meter bedragen.
Artikel 10 Verkeer - Wegverkeer
10.1 Bestemmingsomschrijving
De voor "Verkeer - Wegverkeer" aangewezen gronden zijn, met inachtneming van de aangegeven maximum aantal rijstroken, bestemd voor:
- a. wegen, fiets- en voetpaden, trottoirs met een inrichting hoofdzakelijk gericht op de afwikkeling van het doorgaande verkeer;
- b. groen- en watervoorzieningen;
- c. geluidwerende voorzieningen;
- d. parkeervoorzieningen.
10.2 Bouwregels
- a. Op deze gronden mogen uitsluitend in de gegeven bestemming passende bouwwerken
zoals bruggen, viaducten, straatmeubilair en bouwwerken ter geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer worden gebouwd. - b. De hoogte van bouwwerken geen gebouwen zijnde, anders dan ten behoeve van de geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer, zoals geluidwerende voorzieningen, mag ten hoogste 5 meter bedragen.
Artikel 11 Leiding - Water
11.1 Bestemmingsomschrijving
De voor "Leiding - Water" aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het transport van water door een beneden peil gelegen watergang.
11.2 Bouwregels
Op deze gronden mogen, in afwijking van het bepaalde bij de andere daar voorkomende bestemming(en) uitsluitend bouwwerken geen gebouwen zijnde worden gebouwd tot een hoogte van maximaal 2 meter ten behoeve van in lid 11.1 genoemde bestemming.
11.3 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 11.2 voor het bouwen van bouwwerken geen gebouwen zijnde ten behoeve van de andere bestemming(en) mits:
- a. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het doelmatig en veilig functioneren van de hoofdtransportleiding;
- b. vooraf advies wordt ingewonnen van de leidingbeheerder.
Artikel 12 Waarde - Archeologie (Archeologisch Waardevol Gebied)
12.1 Bestemmingsomschrijving
De voor "Waarde - Archeologie (archeologisch waardevol gebied)" aangewezen gronden zijn naast de andere daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor de bescherming en het behoud van de op of in deze gronden voorkomende archeologische waarden.
12.2 Bouwregels
Binnen de voor deze bestemming aangewezen gronden mogen:
- a. bouwwerken geen gebouwen zijnde worden gebouwd die voor archeologisch onderzoek noodzakelijk zijn;
- b. bouwwerken ten behoeve van de andere, voor deze gronden aangewezen bestemmingen worden gebouwd, indien het betreft:
- 1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte voor zover gelegen op of onder peil niet wordt uitgebreid of
- 2. een bouwwerk waarvan de binnen de bestemming gelegen oppervlakte ten hoogste 50 m2 bedraagt.
- 3. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 40 centimeter en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst
12.3 Afwijken van de bouwregels
- a. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd af te wijken van het bepaalde in lid 12.2 met inachtneming van de voor deze gronden geldende overige bouwregels.
- b. Afwijken als bedoeld in lid 12.3 sub a. kan, indien op basis van archeologisch onderzoek of naar het oordeel van een archeologische deskundige is aangetoond dat de archeologische waarden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad.
- c. Afwijken als bedoeld in lid 12.3 sub a. kan voorts, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie de archeologische waarden door de bouwwerkzaamheden niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het afwijken regels te verbinden gericht op:
- 1. het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
- 2. het doen van opgravingen;
- 3. begeleiding van de bouwwerkzaamheden door een archeologisch deskundige.
12.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerkzaamheden, of van werkzaamheden
12.5 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
Het is verboden binnen de voor 'Waarde - Archeologie (archeologisch waardevol gebied)' aangewezen gronden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning (omgevingsvergunning) reeds aanwezige bouwwerken te slopen indien het oppervlak groter is dan 50 m2, de verstoringsdiepte daarbij meer dan 40 cm bedraagt en deze liggen in een beschermd stadsgezicht.
12.6 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd met toepassing van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening het plan te wijzigen door de dubbelbestemming 'Waarde- archeologie (archeologisch waardevol gebied)' geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat:
- a. op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
- b. wel aanwezige archeologische waarden in voldoende mate zijn veilig gesteld.
Artikel 13 Waarde - Archeologie (Hoge Verwachting)
13.1 Bestemmingsomschrijving
De voor "Waarde - Archeologie (hoge verwachting)" aangewezen gronden zijn naast de andere daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor de bescherming en het behoud van de op en/of in deze gronden voorkomende archeologische waarden.
13.2 Bouwregels
Binnen de voor deze bestemming aangewezen gronden mogen:
- a. bouwwerken geen gebouwen zijnde worden gebouwd die voor archeologisch onderzoek noodzakelijk zijn;
- b. bouwwerken ten behoeve van de andere, voor deze gronden aangewezen bestemmingen worden gebouwd, indien het betreft:
- 1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte voor zover gelegen op of onder peil niet wordt uitgebreid of
- 2. een bouwwerk waarvan de binnen de bestemming gelegen oppervlakte ten hoogste 200 m2 bedraagt.
- 3. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 40 centimeter en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst
13.3 Afwijken van de bouwregels
- a. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd af te wijken van het bepaalde in lid 13.2 met inachtneming van de voor deze gronden geldende overige bouwregels.
- b. Afwijken als bedoeld in lid 13.3 sub a. kan, indien op basis van archeologisch onderzoek of naar het oordeel van een archeologische deskundige is aangetoond dat de archeologische waarden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad.
- c. Afwijken als bedoeld in lid 13.3 sub a. kan voorts, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie de archeologische waarden door de bouwwerkzaamheden niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het afwijken regels te verbinden gericht op:
- 1. het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
- 2. het doen van opgravingen;
- 3. begeleiding van de bouwwerkzaamheden door een archeologisch deskundige.
13.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerkzaamheden, of van werkzaamheden
13.5 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
Het is verboden binnen de voor 'Waarde - Archeologie (hoge archeologische verwachtingskans)' aangewezen gronden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning (omgevingsvergunning) reeds aanwezige bouwwerken te slopen indien het oppervlak groter is dan 200 m2, de verstoringsdiepte daarbij meer dan 40 cm bedraagt en deze liggen in een beschermd stadsgezicht.
13.6 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd met toepassing van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening het plan te wijzigen door de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie (hoge archeologische verwachtingskans)' geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat:
- a. op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
- b. wel aanwezige archeologische waarden in voldoende mate zijn veilig gesteld.
Artikel 14 Waarde - Archeologie (Lage Verwachting)
14.1 Bestemmingsomschrijving
De voor "Waarde - Archeologie (lage verwachting)" aangewezen gronden zijn naast de andere daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor de bescherming en het behoud van de op of in deze gronden voorkomende archeologische waarden.
14.2 Bouwregels
Binnen de voor deze bestemming aangewezen gronden mogen:
- a. bouwwerken geen gebouwen zijnde worden gebouwd die voor archeologisch onderzoek noodzakelijk zijn;
- b. bouwwerken ten behoeve van de andere, voor deze gronden aangewezen bestemmingen worden gebouwd, indien het betreft:
- 1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte voor zover gelegen op of onder peil niet wordt uitgebreid of
- 2. een bouwwerk waarvan de binnen de bestemming gelegen oppervlakte ten hoogste 2.000 m2 bedraagt.
14.3 Afwijken van de bouwregels
- a. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd af te wijken van het bepaalde in lid 14.2 met inachtneming van de voor deze gronden geldende overige bouwregels.
- b. Afwijken als bedoeld in artikel 14.3 sub a. is mogelijk, indien op basis van archeologisch onderzoek of naar het oordeel van een archeologische deskundige is aangetoond dat de archeologische waarden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad.
- c. Afwijken als bedoeld in artikel 14.3 sub a. is voorts mogelijk, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie de archeologische waarden door de bouwwerkzaamheden niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het afwijken regels te verbinden gericht op:
- 1. het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
- 2. het doen van opgravingen;
- 3. begeleiding van de bouwwerkzaamheden door een archeologisch deskundige.
14.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerkzaamheden, of van werkzaamheden
14.5 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
Het is verboden binnen de voor 'Waarde - Archeologie (lage verwachting)' aangewezen gronden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning (omgevingsvergunning) reeds aanwezige bouwwerken te slopen indien het oppervlak groter is dan 2.000 m2 en deze liggen in een beschermd stadsgezicht.
14.6 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd met toepassing van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening het plan te wijzigen door de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie (lage verwachting)' geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat:
- a. op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
- b. wel aanwezige archeologische waarden in voldoende mate zijn veilig gesteld.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 15 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 16 Algemene Bouwregels
16.1 Bouwen binnen bouwvlak
- a. Indien binnen een bestemmingsvlak een bouwvlak is aangegeven mag, behoudens andersluidende bepalingen in deze regels, uitsluitend worden gebouwd binnen dit bouwvlak.
- b. Indien in een bestemmingsvlak geen bouwvlak is aangegeven, mag uitsluitend worden gebouwd voor zover daartoe in de betreffende bestemmingsregel uitdrukkelijk mogelijkheden zijn opgenomen.
16.2 Bebouwingspercentage
- a. Indien in een bouwvlak geen bebouwingspercentage is aangegeven, mag dit vlak geheel worden bebouwd.
- b. Indien binnen een bestemmingsvlak een bouwvlak en een bebouwingspercentage zijn aangegeven is het bebouwingspercentage van toepassing op de gronden binnen het bouwvlak.
- c. Indien in een bestemmingsvlak respectievelijk bouwvlak slechts één bebouwingspercentage is aangegeven geldt dit percentage voor het gehele bestemmingsvlak respectievelijk bouwvlak.
- d. Indien in een bestemmingsvlak respectievelijk bouwvlak meerdere bebouwingspercentages zijn aangegeven, gelden deze percentages voor die delen van het bestemmingsvlak respectievelijk bouwvlak waarin ze zijn aangegeven.
Artikel 17 Algemene Gebruiksregels
Onder gebruik van gronden in strijd met het bestemmingsplan wordt in ieder geval verstaan:
- a. het gebruik van bijgebouwen als zelfstandige woning en als afhankelijke woonruimte;
- b. het gebruik van de gronden ten behoeve van thuisprostitutie, raamprostitutie en seksinrichtingen.
Artikel 18 Algemene Afwijkingsregels
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van:
- 1. de in deze regels opgenomen bebouwingsregels, voor zover betreffende de maximum bouwhoogte en het maximumoppervlak mits de afwijking niet meer bedraagt dan 10% van de in de regels vastgelegde maten;
- 2. de verplichting tot het bouwen binnen het bouwvlak, zoals bedoeld in lid 16.1 mits:
- a. de overschrijding van het bouwvlak niet meer bedraagt dan twee meter, de bestemmingsgrens niet wordt overschreden en het de bouw betreft van erkers, luifels, balkons, keldergaten (koekoeken) of galerijen;
- b. het de bouw van volledig beneden peil gelegen bouwwerken betreft, mits:
- 1. een diepte van 6 meter niet wordt overschreden;
- 2. het maaiveld wordt afgewerkt op een wijze die past binnen de bestemming;
- 3. geen onevenredige toename van de parkeerdruk plaatsvindt;
- 4. de bestemmingsgrens niet wordt overschreden;
- 3. de bestemmingsbepalingen voor het oprichten van:
- a. kunstobjecten en niet voor bewoning bestemde bouwwerken van openbaar nut, zoals transformatorstations, rioolgemalen, schakelhuisjes, telefooncellen voorzover met een inhoud groter dan 3 m3 en haltes van vervoersdiensten, alle met een inhoud van maximaal 75 m3;
- b. sirenemasten met een hoogte van maximaal 18 meter;
- c. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van (tele)communicatie:
- 1. voorzover vrijstaand, met een hoogte van maximaal 20 meter;
- 2. voorzover op of aan een ander bouwwerk te plaatsen, met een hoogte van maximaal 8 meter boven de aangegeven maximumbouwhoogte;
- d. geluidwerende voorzieningen voor zover deze noodzakelijk zijn ingevolge de bepalingen van de Wet geluidhinder.
- 4. de in deze regels opgenomen bepalingen omtrent de maximum bouwhoogte voor het oprichten van hekwerken ten behoeve van het gebruik van platte daken als dakterras tot een maximum van 1 meter boven de maximaal toegestane bouwhoogte mits:
- a. dit passend is in het bebouwingsbeeld van de omringende bebouwing en
- b. de belangen van omwonenden met betrekking tot privacy, uitzicht en bezonning niet onevenredig worden geschaad.
- 5. het bepaalde in artikel 17 voor de vestiging van maximaal één seksinrichting per wijk onder voorwaarde dat:
- a. het geen raamprostitutie betreft;
- b. de aanvraag past binnen de ruimtelijk relevante aspecten van het vestigingsbeleid prostitutie;
- c. het aantal seksinrichtingen, niet zijnde raamprostitutiebedrijven, op het grondgebied van de gemeente Arnhem na het afwijken van de regels niet meer dan acht zal bedragen;
- d. er in de wijk nog geen seksinrichting is;
- e. de seksinrichting niet in een appartementengebouw wordt gevestigd;
- f. het woon- en leefklimaat niet onevenredig wordt aangetast;
- g. er geen onevenredige vergroting van de parkeerdruk ontstaat;
- h. de afstand tot de dichtstbijzijnde seksinrichting hemelsbreed tenminste 250 meter bedraagt;
- i. de inrichting niet meer dan acht werkplekken bevat.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 19 Overgangsrecht
19.1 Overgangsrecht bouwwerken
19.2 Overgangsrecht gebruik
Artikel 20 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan 'Remise e.o.'.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Situering En Begrenzing Plangebied
Het plangebied ligt aan de oostkant van de Arnhemse binnenstad, net buiten de singels en wordt begrensd door de Boulevard Heuvelink aan de noordzijde, de Rietgrachtstraat aan de oostzijde, in het zuiden door de Westervoortsedijk en ten westen door de John Frostburg (Nijmeegseweg). De exacte begrenzing is op de plankaart en in figuur 1.1 weergegeven.
Het plangebied kenmerkt zich door de aanwezigheid van een aantal grootschalige functies zoals het gemeentelijke Stadskantoor, de busremise en de brandweerkazerne. Verder is ook de doorstroomvoorziening voor daklozen aan de Remisestraat gelegen binnen dit plangebied.
![]() |
Figuur 1.1 - Ligging plangebied |
1.2 Aanleiding En Doel
Er zijn meerdere aanleidingen en doelen voor het maken van dit bestemmingsplan:
- 1. De Wet ruimtelijke ordening (Wro) schrijft voor dat het gehele grondgebied van een gemeente bedekt moet zijn met actuele en digitale bestemmingsplannen. Deze bestemmingsplannen mogen vervolgens niet ouder zijn dan 10 jaar. Voor een groot deel van het plangebied geldt geen bestemmingsplan en hiervoor moet dus een nieuw bestemmingsplan worden opgesteld.
- 2. In 2008 is een nieuwe standaard voor bestemmingsplannen ingevoerd. Het doel is om de geldende regelingen te actualiseren en digitaal beschikbaar te stellen aan eigenaren en gebruikers van het gebied. De huidige regelingen voldoende niet aan deze nieuwe standaard. Doel van dit bestemmingsplan is om eenheid aan te brengen.
In dit bestemmingsplan wordt in principe de bestaande situatie bestemd. Dit betekent dat de bestaande functies en bebouwing(smogelijkheden) zijn opgenomen in dit bestemmingsplan. Voor een deel van het plangebied geldt geen bestemmingsplan. In dit gebied kunnen nieuwe ontwikkelingen of vergunningaanvragen niet worden getoetst aan een bestemmingsplan. Aanvragen moeten dan worden getoetst aan de bouwverordening en die biedt nauwelijks beperkingen.
In dit bestemmingsplan is voor het gebied waar geen bestemmingsplan geldt de bestaande situatie (zowel qua functies als qua bebouwing) bestemd. Dat betekent dat de juridische mogelijkheden zijn afgestemd op hetgeen ter plaatse aanwezig is. Voor de locatie van de bestaande brandweerkazerne is rekening gehouden met de plannen voor nieuwbouw van de kazerne. Deze kazerne kan nu worden gerealiseerd omdat voor het gebied geen bestemmingsplan geldt. In dit bestemmingsplan wordt de toekomstige kazerne ook mogelijk gemaakt.
1.3 Opzet Bestemmingsplan
Een bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding (plankaart) en regels en gaat vergezeld van een toelichting. Op de kaart zijn de bestemmingen door middel van kleuren en tekens aangegeven. De regels bevatten de materiële inhoud van de bestemmingen. Deze bestemmingsplanonderdelen vormen tezamen het juridische toetsingskader voor ruimtelijke en functionele ontwikkelingen in het plangebied. De toelichting bevat met name de aan het plan ten grondslag liggende gedachten.
Dit plan is conform de Wro vormgegeven volgens de SVBP (Standaard voor vergelijkbare Bestemmingsplannen) 2008. Het SVBP geeft voorschriften over inrichting van de kaart (kleuren en tekens) en de opbouw van de regels.
Diverse facetbelangen zijn door andere regelgeving gewaarborgd, bijvoorbeeld de Wabo, de Wet milieubeheer, de Huisvestingswet en de Monumentenwet. Het is niet nodig dat het bestemmingsplan dezelfde waarborgen nogmaals schept.
1.4 Geldende Plannen
Het bestemmingsplan 'Remise e.o.' is een algehele herziening van de geldende plannen, voor zover van toepassing op dit plangebied. Onderstaand overzicht (tabel 1.1) geeft weer welke bestemmingsplannen en verordeningen (deels) komen te vervallen. De daarop van toepassing zijnde partiële herzieningen vervallen ook. Bij elk plan is de datum van vaststelling en inwerkingtreding weergegeven. Voor het overige deel van het plangebied is op dit moment geen bestemmingsplan van kracht. De plannen zijn weergegeven in figuur 1.2, waarbij het gebied waarvoor nu geen bestemmingsplan geldt rood gearceerd is.
661 | Bestemmingsplan | "Binnenstad en Singels" | 15.03.2005; 23.08.2005 |
689 | Bestemmingsplan | "Stadskantoor" | 19.12.2005; 12.10.2006 |
731 | Bestemmingsplan | "Centrumring Rond deel Oost" | 13.12.2010; 03.02.2011 |
![]() |
Figuur 1.2 - Geldende plannen |
Hoofdstuk 2 Beschrijving Bestaande Situatie
2.1 Inleiding
In dit hoofdstuk wordt een beschrijving van de bestaande situatie van het plangebied gegeven. Omdat het een bestemmingsplan voor een bestaande omgeving is, zal dit hoofdstuk voornamelijk ingaan op de huidige ruimtelijke en functionele structuur. Het doel van dit bestemmingsplan is het aanreiken van een kader waaraan ontwikkelingen in het gebied kunnen worden getoetst. Uitgangspunt hierbij is de huidige functionele en ruimtelijke structuur van het gebied in stand te houden en te beschermen zodanig dat de huidige samenhang kunnen blijven voortbestaan en zo mogelijk worden versterkt.
Alleen voor de locatie rondom de brandweerkazerne aan de Rietgrachtstraat zijn vergevorderde plannen voor vervangende nieuwbouw. Deze plannen kunnen nu ook gerealiseerd worden (zie paragraaf 1.2) maar ook dit bestemmingsplan zal de planologische kaders schetsen waarbinnen deze toekomstige ontwikkeling past. In dit hoofdstuk wordt de aanleiding, het ontwikkelkader en de eventuele uitwerking geschetst.
2.2 Historische Ontwikkeling
Het plangebied behoort van oudsher tot 't Broek; een laaggelegen nat gebied dat in tijden van hoge rivier- en grondwaterstanden regelmatig onderliep. Verschillende beken waterden via de broeklanden af op de rivier. De Westervoortsedijk, onderdeel van de oude Rijndijk, is een sterk element in de oude structuur. Op de stadsplattegronden is te zien dat de ligging van de Rietgrachtbeek in de loop van de tijd veranderde. Uiteindelijk zal deze in de 20e eeuw ondergronds worden aangelegd.
Kort na 1797 ontstond op de huidige Coberco-locatie de eerste industrie te weten de houtzaagmolen "De Vlijt". In 1877 presenteerde H.J. Heuvelink Jr. een uitbreidingsplan voor het zuidoostelijke deel van Arnhem. Deze bebouwing kreeg een min of meer gesloten karakter. De herenhuizen werden in veel gevallen in blokken van twee of zelfs meer gerealiseerd. Naast een beperkte woonfunctie op de Boulevard werd het gebied ook gebruikt voor het aanleggen van nieuwe industrieterreinen. Er was al enige industrie verschenen aan het begin van de Westervoortsedijk in de vorm van de houtzaaghandel en een gasfabriek.
![]() |
Figuur 2.1 - 't Broek omstreeks 1930 |
In 1904 presenteerde ir. W.F.C. Schaap een stedenbouwkundig plan voor o.a. het industrieterrein 't Broek, het spoorwegemplacement en een uitgestrekte arbeiderswijk. In 1915 besloot het bestuur van de stad tot de aanleg van een bedrijventerrein met een spoorwegemplacement aan de oostzijde van de stad, in aansluiting op het bestaande slachthuis en de gasfabriek. Het terrein werd vier meter opgehoogd. Aan de zuidzijde van de Westervoortsedijk ontstond een woonbuurt; de Rijnwijk.
Met de realisering van naoorlogse bebouwing halverwege de vorige eeuw en met de bouw van de stadskantoren rond 1990 maakt het gebied een schaalsprong.
![]() |
Figuur 2.2 - "Het te ontwikkelen industrieterrein in het Arnhemse Broek" (1924) |
Een deel van de Eusebiusbuitensingel valt binnen het plangebied. De singels bepalen de grens van de binnenstad en vergemakkelijken de oriëntatie naar het centrum. De doorlopende groene structuur is omsloten door gevelwanden van vier tot zes lagen met een karakteristieke kromming. De kwaliteit van de vooroorlogse bebouwing en de kwaliteit van het Singelpark geeft de stad een hoogwaardige, representatieve uitstraling. Aan de Singels, die het centrale sluitstuk van het radiale wegenstelsel vormen, hebben zich culturele functies, representatieve kantoren, exclusieve winkels, restaurants en galerieën gevestigd.
De oorspronkelijke bebouwingswand, van zowel de Binnen- als Buitensingel is na 1944 verdwenen. Waar eens villa's stonden die aansloten op de karakteristieke bebouwing van de 19e eeuwse singelwand, zijn na de oorlog grootschaligere panden gesitueerd. Duidelijk is sprake van een schaalsprong. De groenzone die van het Airborneplein naar de waterkant loopt heeft niet meer de allure en de omvang van een Singel. Het verblijfsklimaat en de inrichting onder de John Frostbrug is niet aantrekkelijk.
Belangrijke cultuurhistorische lijnen zijn de Westervoortsedijk en de Nieuwe Kade. De lijnen zijn ontstaan op logische veelal hoger liggende verbindingen tussen stad en achterland of omliggende dorpen. De Westervoortsedijk vormde lange tijd een hoog en droog liggend dijkelement. De Nieuwe Kade is later ontstaan bij de drooglegging van de uiterwaarden tussen Rijn en Westervoortsedijk. De functie en karakteristiek van de dijk kwam daardoor te vervallen. De lijnen vinden hun oorsprong vanuit de landschappelijke onderlegger en lopen nagenoeg parallel aan de rivier.
2.3 Ruimtelijke En Functionele Structuur
Het plangebied is gelegen in de nabijheid van de Rijn, ten oosten van de John Frostbrug aan de Singel en aan een belangrijke radiaal, namelijk de Westervoortsedijk. Het plangebied maakt onderdeel uit van het plan Centrum Oost waar recentelijk een visie voor is opgesteld. Een groot deel van dit gebied had vanaf het begin van de 20e eeuw een bedrijvenbestemming. Het gebied is sterk in ontwikkeling. Ruimtelijk is het een pluriform gebied; er bestaat weinig samenhang tussen de diverse functies die zich in het gebied bevinden. In de toekomst zal het gebied van de Westervoortsedijk en omgeving een gedaanteverwisseling ondergaan. Het plangebied en omgeving, direct gelegen aan de oostzijde van de binnenstad, zal zich ontwikkelen tot een centraal stedelijke locatie.
![]() |
Figuur 2.3 - Luchtfoto plangebied (2009) |
Het gebied kenmerkt zich door diverse losse functies waaronder de busremise Connexxion, een bergingsbedrijf, grootschalige detailhandel, de GGD Gelderland-Midden en de Doorstroomvoorziening van Iriszorg aan de Remisestraat. Eveneens bevindt zich hier ook de brandweer- en ambulancepost (zie ook paragraaf 2.4).
Aan de Eusebiusbuitensingel ligt een groot kantorencomplex. Een deel van het kantoor wordt gebruikt als Stadskantoor voor de medewerkers van de gemeente Arnhem, een andere grote gebruiker is Rijkswaterstaat. Het complex zelf richt zich deels op de singelstructuur en vormt een begeleidende wand.
Het gebied achter het Stadskantoor wordt gekenmerkt door verschillende gebouwen in vrije vorm en diverse restruimtes. Het ketelhuis vormt een markant gebouw, enigszins verscholen op het achterterrein in dit blok.
In de bouwblokken die gelegen zijn aan de Boulevard Heuvelink bevinden zich ook nog woonfuncties, waarbij veelal in de plint detailhandel of andere bedrijvigheid is gesitueerd.
Verkeersstructuur
Het plangebied wordt omsloten door Nijmeegseweg, Boulevard Heuvelink, Rietgrachtstraat en Westervoortsedijk. De Nijmeegseweg is een van de twee centrumverbindingen met Arnhem-Zuid. Vanaf de Nijmeegseweg is de Eusebiusbuitensingel een belangrijke verbinding naar de Westervoortsedijk. Veel verkeer uit Arnhem-Zuid dat in dit deel van Arnhem moet zijn rijdt deze route. De Westervoortsedijk is een stadsradiaal en vervult een belangrijke schakel tussen de Arnhemse binnenstad en de Pleijroute (Pleijweg/N325). Waar de Eusebiusbuitensingel een verbindende schakel vormt tussen Nijmeegseweg en Westervoortsedijk is de Rietgrachtstraat vooral een ontsluitende verbindingstaat van de wijk.
Langzaam Verkeer
In het plangebied ligt een aantal belangrijke fietsroutes. Er liggen fietspaden langs de Eusebiusbuitensingel en de Westervoortsedijk. Een belangrijke functie heeft de hoofdfietsroute Arnhem Centrum - Westervoort, die sinds 2005 compleet is doordat de Vlijtstraat, tussen de Eusebiusbuitensingel en de Rietgrachtstraat, is aangelegd. In het plantsoen westelijk van de Eusebiusbuitensingel ligt een hoofdfietsverbinding tussen Arnhem-Zuid en het Airborneplein.
Openbaar Vervoer
In het plangebied (en aangrenzend hieraan) bevinden zich diverse bushaltes (zie figuur 2.4). In de huidige situatie rijden de buslijnen 43 en 69 over de Westervoortsedijk tussen respectievelijke Apeldoorn-Arnhem (CS) en Zevenaar-Arnhem (ziekenhuis Rijnstate). Daarnaast rijdt de servicelijn (lijn 20) via de Eusebiusbuitensingel tussen Presikhaaf en Elderveld.
Op de Nijmeegseweg (halte Airborneplein) en aan de Boulevard Heuvelink/Rietgrachtstraat stoppen nog diverse streeklijnen. Vanaf het Airborneplein vertrekken diverse bussen richting het zuiden, oa. de RijnWaalsprinter die vanaf CS Arnhem via Bemmel en Huissen naar Nijmegen rijdt. De streekbussen die de halte bij de Rietgrachtstraat aandoen rijden via Westervoort, Duiven en Zevenaar naar Tolkamer.
![]() | |
1 | Rietgrachtstraat (Boulevard Heuvelink) |
2 | Airborneplein (Nijmeegseweg) |
3 | Stadskantoor (Eusebiusbuitensingel) |
4 | Connexxion (Westervoortsedijk) |
Figuur 2.4 - Bushaltes in de omgeving |
Met de huidige haltes aan de Westervoortsedijk, Eusebiusbuitensingel, Nijmeegseweg en Boulevard Heuvelink zijn openbaar vervoersvoorzieningen in ruime mate aanwezig. Ook beschikken de lijnen nog over voldoende capaciteit om extra passagiers te kunnen vervoeren.
De verwachting voor de toekomst is een gelijkwaardige lijnvoering over de Westervoortsedijk en Eusebiusbuitensingel. Kansen voor verbetering zullen ontstaan bij de verdere ontwikkeling van het gebied Centrum Oost, waarbij in oostelijke richting een verdere intensivering kan ontstaan. Vooralsnog wordt, mede gelet op de concurrentie van de fiets voor korte ritten, niet uitgegaan van opschaling van het openbaar vervoer in het gebied.
Groenstructuur
In het westen ligt een onderdeel van De Singels, een parkzone om het centrum van Arnhem. Binnen deze parkzone staan solitaire bomen in een gazon. Boomsoorten zijn o.a. de plataan, paardenkastanje, Canadese populier, hemelboom en de beuk. In het overige deel van het plangebied is weinig groen aanwezig.
![]() |
Figuur 2.5 - Deel van parkzone De Singels in het plangebied |
Het park is ecologisch gezien weinig interessant. Dode takken van bomen worden verwijderd. De bomen staan in een gazon. Er is druk verkeer rondom deze zone. Alleen oude bomen bevatten spleten die geschikt kunnen zijn voor vogels of marterachtigen. Uit een quickscan uit 2009 volgt dat er geen verblijven voor vogels of marterachtigen zijn (Quickscan plangebied Binnenring – De Groene Ruimte, juli 2009). Verder is deze zone geschikt als foerageergebied voor vleermuizen. Vleermuizen kunnen deze zone gebruiken als geleidingszone. Deze zone loopt van de verblijfplaatsen in de gebouwen (achter daklijsten of in spouwmuren) of de schoorsteen binnen het plangebied, richting de Rijn en de uiterwaarden. De schoorsteen is een restant van het voormalige ketelhuis. In deze schoorsteen zaten en zitten waarschijnlijk nog vleermuizen. Dit is één van de redenen dat de schoorsteen is blijven staan.
2.4 Brandweerkazerne Rietgrachtstraat
Aanleiding
Veiligheids- en Gezondheidsregio Gelderland-Midden (VGGM) is sinds 1 januari 2002 de hulpverleningsorganisatie voor Brandweer en Volksgezondheid (Ambulancehulpverlening en Gemeentelijke Gezondheidsdienst) voor de regio Gelderland Midden.
De brandweertaken voor de regio Arnhem en Westervoort worden (voor het verzorgingsgebied Arnhem) met name uitgevoerd vanuit de hoofdlocatie Rietgrachtstraat. Het grootste gedeelte van deze locatie is ontwikkeld in de jaren '50 van de vorige eeuw. Het complex is dusdanig verouderd, dat het niet meer voldoet aan wensen en eisen van deze tijd (technisch en functioneel afgeschreven). Reden om de brandweerpost te vervangen voor nieuwbouw voor de 24-uurs brandweeruitrukpost met kantoren.
Programma van Eisen
In januari 2012 is het definitieve Programma van Eisen opgesteld. Het ontwerp dient te worden gemaakt conform de in dit Programma van Eisen gestelde ruimtelijke, functionele en technische eisen, randvoorwaarden, volume opzet en ruimtestaat. Belangrijk daarbij is dat de vervangende nieuwbouw wordt gerealiseerd op de huidige locatie. De positionering van het gebouw op het terrein dient zo efficiënt mogelijk te gebeuren. Waarbij rekening gehouden moet worden met de vereiste ruimte ten aanzien van oefenactiviteiten van de brandweer, manoeuvreerruimte van de voertuigen en voldoende parkeergelegenheid.
Ontwerp
Het nieuw ontwerp vormt de overgang tussen het bestaande woongebied en de busremise en het stadskantoor. De hoofdbebouwing wordt gerealiseerd als een 'L-vorm' met het lange deel langs de Rietgrachtstraat en het korte deel langs het fietspad aan de zijde van de busremise. Deze bebouwing bestaat uit 3 en 4 lagen, waarbij de bovenste laag iets overkraagd. De hoofdingang van het gebouw is gelegen aan de Rietgrachtstraat.
Op het binnenterrein ontstaat een grote open ruimte met daarom heen lagere bebouwing voor de stalling van voertuigen en materialen. Deze buitenruimte is geschikt als oefenplaats en kan worden benut als manoeuvreerruimte voor de voertuigen. Er zijn parkeerplaatsen aan de noordoostzijde van het terrein achter de bebouwing aan de Boulevard Heuvelink (zie afbeelding 2.6).
![]() |
Figuur 2.6 - Plattegrond voorontwerp (september 2012) |
![]() |
Figuur 2.7 - Impressie toekomstige situatie |
![]() | ![]() |
Figuur 2.8 - Impressie vanaf busremise naar Rietgrachtstraat | Figuur 2.9 - Impressie hoofdentree aan de Rietgrachtstraat |
Juridische situatie
Op dit moment geldt er voor het gebied van de brandweerkazerne (en omgeving) géén bestemmingsplan. Dat betekent dat eventuele aanvragen om een omgevingsvergunning worden getoetst aan de bouwverordening. In de bouwverordening staat een aantal algemene eisen waar bebouwing aan moet voldoen. In de praktijk betekent dit dat in de gebieden waar geen bestemmingsplan geldt alle functies zijn toegestaan en qua bebouwing ook veel mogelijkheden zijn. Dit geldt ook voor de brandweerkazerne.
In dit bestemmingsplan wordt de brandweerkazerne ook mogelijk gemaakt, alleen zijn er wel maximumbouwhoogtes en bebouwingsgrenzen opgenomen. Omdat de bouw van de brandweerkazerne in de oude situatie ook al mogelijk was, is er geen sprake van een nieuwe ontwikkeling in dit bestemmingsplan.
Hoofdstuk 3 Wettelijk- En Beleidskader
3.1 Inleiding
Dit hoofdstuk beschrijft, voor zover van belang, het rijks-, provinciaal- en gemeentelijk beleid. Naast de belangrijkste algemene uitgangspunten worden de specifieke voor dit plangebied geldende uitgangspunten weergegeven. Het beleid is in dit bestemmingsplan afgewogen en doorvertaald op de kaart en in de regels.
3.2 Ruimtelijk Beleid
3.2.1 Rijks-, Provinciaal- en regionaal beleid
Het nationaal ruimtelijk beleid is verwoord in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (maart 2012).
De SVIR schetst het nieuwe ruimtelijke en mobiliteitsbeleid van het rijk in het perspectief van 2028 en 2040. De SVIR markeert een trendbreuk waarbij sterk wordt ingezet op decentralisatie van het ruimtelijk beleid naar provincies en gemeenten. In de nationale ruimtelijke hoofdstructuur maakt Arnhem deel uit van één van de negen 'stedelijke regio's met een concentratie van topsectoren'; expliciet wordt 'Health Valley' in en rond Arnhem-Nijmegen genoemd en 'mode en design' in Arnhem als onderdeel van de aanwezige topsector ' Creatieve industrie'. Een 'aantrekkelijk vestigingsklimaat in en een goede internationale bereikbaarheid van de stedelijke regio's met een concentratie van topsectoren' wordt in de SVIR gemarkeerd als een nationaal belang.
Het rijk neemt een 'ladder voor duurzame verstedelijking' op in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro):
- a. eerst bezien of en hoe groot de feitelijke ruimtelijke vraag is;
- b. dan bezien of bestaand stedelijk gebied of bestaande bebouwing kan worden hergebruikt;
- c. als nieuwbouw echt nodig is, dan een optimale (multimodale) bereikbaarheid garanderen.
Het ruimtelijk beleid van de provincie is verwoord in het Streekplan Gelderland 2005 “Kansen voor de regio”. Bij de herziening van de Wro is het streekplan opgewaardeerd tot provinciale structuurvisie. In de "Wro-agenda" is neergelegd met welke (nieuwe) instrumenten het geformuleerde beleid wordt vormgegeven. In de provinciale verordening is deze structuurvisie doorvertaald naar concrete aanwijzingen waar bestemmingsplannen aan moeten voldoen.
De provincie werkt aan een nieuwe provinciale structuurvisie. Vaststelling wordt verwacht in 2013.
Het Regionaal Plan 2005-2020 van de Stadsregio Arnhem-Nijmegen 'Werken aan een aantrekkelijke en concurrerende stadsregio in Noordwest Europa' is de opvolger van het Regionaal structuurplan 2015 uit 1998. Het regionaal plan vormt het richtinggevend kader voor beleid en uitvoering van het regionaal beleid van de stadsregio op het gebied van ruimte, mobiliteit, economie en wonen.
3.2.2 Gemeentelijk beleid
Structuurvisie Arnhem 2020 - 2040
De Structuurvisie Arnhem 2020/doorkijk 2040 is in ontwerp gereed. Het college van burgemeester en wethouders heeft deze 31 januari 2012 vrijgegeven voor de inspraak. De Structuurvisie Arnhem 2020/doorkijk 2040 is de opvolger van het Structuurplan Arnhem 2010.
Elke gemeente in Nederland moet de plannen die zij heeft op het gebied van ruimtelijke ontwikkeling van de stad vastleggen in een document: een structuurvisie. Het is hét richtinggevende document voor overheden, maatschappelijke organisaties, private partijen en burgers. De ontwerp-structuurvisie 'Arnhem 2020/ doorkijk 2040' heeft vanaf half februari tot half maart 2012 ter inzage gelegen. Na verwerking van de reacties zal de structuurvisie in het voorjaar 2012 worden vastgesteld door de gemeenteraad.
In de Structuurvisie is de bestaande stad gekarakteriseerd volgens een typologie van ruimtelijke milieus. Het plangebied is in de Structuurvisie getypologeerd als 'Stad van Bedrijvigheid'. Dit is als volgt beschreven:
"Een aarzelende industriestad; het grootste deel van de bedrijventerreinen in Arnhem is geconcentreerd in een groot aaneengesloten gebied in het Oosten van de stad. De ontwikkeling van dit gebied is begonnen vanaf ongeveer 1920 langs de Nieuwe Kade aan de Rijn. Arnhem was relatief laat met het aantrekken van industrie. Het bleef zich lang profileren als handels- en bestuursstad en is ook nooit een echte industriestad geworden."
![]() |
Figuur 3.1 -Typologie ruimtelijke milieus; Structuurvisie Arnhem 2020 - 2040 |
Na de typologering van de bestaande stad is in de Structuurvisie een aantal koersgebieden gemarkeerd waar zich ontwikkelingen aftekenen voor de korte of lange termijn. Het plangebied valt binnen het koersgebied 'Oostelijk Centrum Gebied'. Over dit koersgebied staat:
"Het gebied maakt een transformatie door van een grotendeels verlaten bedrijventerrein naar een nieuw en onderscheidend verblijfsgebied met wonen, werken en voorzieningen. Het wordt een overgangsgebied tussen de binnenstad en het bedrijventerreinencomplex aan de oostkant.
Streefbeeld is een creatief woon/werkmilieu in een nieuw levendig stedelijk gebied, dat inspeelt op de industriële historie van de plek. Tot 2020 is een woonprogramma voorzien van ca. 900 woningen. Hierbij worden combinaties nagestreefd met lichte, kleinschalige bedrijfsruimten voor met name creatieve beroepen en initiatieven in de zakelijke dienstverlening. [...]
Het transformatieproces van het Oostelijk Centrum Gebied strekt zich uit over een langere periode, waarbij na 2020 de herontwikkeling in beeld komt van de locatie busremise en de noordzijde aan de Boulevard Heuvelink."
3.3 Woonbeleid
Woonvisie 2015
In de Woonvisie Gemeente Arnhem 2015 (vastgesteld in 2004) is de basis gelegd voor het gemeentelijk te voeren woonbeleid. In deze Woonvisie staat het motto 'Arnhem aantrekkelijke woonstad in balans' centraal. Bij het opstellen van de Arnhemse Woonvisie is rekening gehouden met wet- en regelgeving en de beleidskaders van andere overheden zoals Brussel, het Rijk, de provincie en de Stadsregio.
Met instrumenten als het Woningbouwkompas (WK), de Gebiedsgerichte uitwerking van de 24 wijken en een uitvoeringsgericht woonprogramma (de woonagenda) stuurt de gemeente op een gedifferentieerde woningvoorraad in de stad en op o.a. de (fysiek en sociale) samenstelling en kwaliteit van de woningvoorraad en de woon en leefomgeving in wijken.
De hoofddoelen van de Woonvisie zijn:
- 1. het bouwen van voldoende nieuwe woningen, daarbij wordt niet alleen gestuurd op aantallen, maar gaat het vooral om de kwaliteit, toekomstwaarde en duurzaamheid van de nieuwe woningen.
- 2. het vergroten van de keuzevrijheid en zeggenschap van bewoners bij hun woning en woonomgeving
- 3. het bevorderen van de doorstroming en het doorbreken en verbeteren van de eenzijdige grote goedkope woningvoorraad door te bouwen waar in de woningvoorraad vraag en een tekort aan is.
- 4. het vraaggericht toevoegen van woningen met een gevarieerde mix aan woningtypen in verschillende prijsklassen waarbij naast het toevoegen van betaalbare koop, het accent ligt op toevoegen van woningen in de daarop aansluitende prijscategorieen middel-duur en duur.
- 5. het bevorderen van het eigen woningbezit in de stad om zo in 2015 meer evenwicht te bereiken in de eigendomsverhouding van huurwoningen en koopwoningen.
- 6. het stimuleren van allerlei vormen van particulier opdrachtgeverschap of vormen van collectieve samenbouw voor mensen met een grote of kleine beurs, specifieke behoeften (creatieven, zelfstandig ondernemers, idealisten, senioren of mensen met een functiebeperking), die op deze manier hun woonwensen kunnen realiseren.
Het Arnhemse woonbeleid speelt hiermee in op de behoefte en wensen van alle woonconsumenten en draagt bij aan meer diversiteit in de bevolkingsamenstelling en de kenmerken die verschillende wijken en buurten bezitten.
Wonen, welzijn en zorg
Er ligt op het gebied van wonen, welzijn en zorg een stevige fysieke opgave. Dit betekent dat er in woonwijken voor bijzondere doelgroepen en m.n. voor mensen in kwetsbare posities meer geschikt en passend kleinschaliger aanbod aan levensloopbestendige woningen, woonvormen of andere bijz. woonconcepten, gerealiseerd en gefaciliteerd moet worden, eventueel aangevuld met (thuis)zorg, begeleiding, ondersteuning, toezicht of andere vormen van dienstverlening en welzijnsvoorzieningen in de directe of nabije woonomgeving.
Kamerverhuur
Het beleid ten aanzien van kamerverhuur staat het kamersgewijs verschaffen van woonverblijf met maximaal vier personen per (zelfstandige) woning toe. De intensiteit van de bewoning en de mate van overlast bij een dergelijk gebruik zijn immers vergelijkbaar met die van een huishouden bestaande uit vier personen. Voor een woning die kamersgewijs wordt verhuurd aan vijf of meer personen (anders dan in gezinsverband) is een melding brandveilig gebruik op grond van het Bouwbesluit bij de gemeente verplicht. Er is dan sprake van een kamerverhuurbedrijf. In gebieden waar zich veel kamerverhuurbedrijven bevinden kan het noodzakelijk zijn om een maximum vast te leggen aan het aantal kamerverhuurbedrijven, dit aantal te bevriezen of terug te dringen om de leefbaarheid in een gebied of wijk te waarborgen.
3.4 Welstandsbeleid
Arnhem kiest er in haar welstandsnota (2012) voor variatie waar het kan, bescherming waar het moet. Er wordt getoetst op welstand in gebieden waar dat nodig is om een bepaalde samenhang in de omgeving te borgen. Er is een indeling gemaakt in drie welstandsniveaus die van elkaar verschillen de mate waarin getoetst wordt op welstandscriteria: 'zware toets', 'lichte toets', of 'géén toets'. De toetscriteria zijn opgesteld voor meest voorkomende bouwwerken. Voor alle andere bouwwerken gebruiken we de algemene welstandscriteria (zie Welstandsnota 2012). Hierin staat in algemene bewoordingen beschreven waaraan een bouwwerk moet voldoen.
Voor omvangrijkere, planmatige ontwikkelingen gelden de criteria niet. Voor deze opgaven worden speciale uitgangspunten en criteria voor ruimtelijke en architectonische kwaliteit opgesteld, in bijvoorbeeld een masterplan of een beeldkwaliteitsplan.
Wanneer het om een gemeentelijk- of rijksmonument gaat dan gelden de standaard criteria niet maar gaat het altijd om maatwerk.
Spelregels die in de hele stad gelden
Ongeacht het welstandsniveau is in de hele stad de excessen-regeling van toepassing. Ook gelden overal beperkingen voor de hoeveelheid reclame in woon- en werkgebieden. Reclame kan sterk overheersen en zo een negatief effect hebben op de ruimtelijke kwaliteit. Dat willen we voorkomen. Daarom zeggen we: reclame mag, maar moet wel aan een aantal spelregels voldoen. De spelregels zijn opgenomen in de tabellen met gebiedsgerichte criteria.
Voor het plangebied zijn de categorieën lichte- en zware toets aan de orde (zie figuur 3.2).
![]() |
Figuur 3.2 - Welstandsniveaus in plangebied |
Gebieden met lichte welstandstoets
In wijken die zich kenmerken door samenhang in het straatbeeld – bijvoorbeeld door een eenheid in dakvormen, architectuur of materiaalgebruik – blijven we erop toezien dat dit eigen karakter bewaard blijft. Welstandsregels voor dit niveau zijn beperkt en gaan alleen over het gevelbeeld en de daken die vanaf de straat zichtbaar zijn. Voor de achterkanten van gebouwen gelden geen regels, die zijn dus welstandsvrij. De regels zijn bedoeld om de kenmerken van het gevelbeeld in relatie tot het openbaar gebied op hoofdlijnen in stand te houden.
Gebieden met zware welstandstoets
Voor gebieden met een bijzondere kwaliteit, zoals de binnenstad of Geitenkamp, blijven strengere regels voor de welstand gelden. De regels zijn bedoeld om de bijzondere en karakteristieke kenmerken te behouden. Ze gelden voor alle gevels die zichtbaar zijn vanaf het openbaar gebied.
3.5 Verkeersbeleid
3.5.1 Rijksbeleid
Op rijksniveau geeft de Nota Mobiliteit (2006) de hoofdlijnen van het nationale verkeers- en vervoersbeleid voor de komende decennia. Centraal staat dat mobiliteit een noodzakelijke voorwaarde is voor economische en sociale ontwikkeling.
3.5.2 Provinciaal en regionaal beleid
De provincie Gelderland heeft haar verkeersbeleid verwoord in het Provinciaal Verkeers- en Vervoersplan-2 (2004). In het PVVP-2 geeft de provincie Gelderland aan hoe zij steden, bedrijventerreinen en voorzieningen bereikbaar wil houden op een veilige manier met zo min mogelijk schadelijke gevolgen voor de leefomgeving. De provincie Gelderland kiest voor een duurzame mobiliteit, waarbij het verkeers- en vervoerssysteem een sterke economie ondersteunt, welvaart versterkt en de sociale integratie stimuleert. Om dat te bereiken kiest Gelderland voor de volgende aanpak: voorkomen, beter benutten, bouwen en beprijzen.
De Stadsregio Arnhem Nijmegen heeft haar mobiliteitsbeleid voor de periode tot 2020 verwoord in de Regionale Nota Mobiliteit (2006). Op regionaal niveau is de Regionale Nota Mobiliteit een uitwerking van het Regionaal Plan en een doorvertaling van de Nota Mobiliteit. Met de Regionale Nota Mobiliteit kiest de Stadsregio Arnhem Nijmegen nadrukkelijk voor interne, regionale bereikbaarheid gericht op twee beleidskeuzes: het bundelen van vervoersstromen en het optimaliseren van ketenmobiliteit.
3.5.3 Gemeentelijk beleid
Het SVVP Arnhem 2010 is voor het onderdeel parkeren nader vormgegeven in de Parkeernota Arnhem 2003-2010. Voor het plangebied worden deze parkeernormen gehanteerd en deze zijn ook opgenomen in de regels van dit bestemmingsplan (zie ook paragraaf 6.3.1).
Als resultaat van de wisselwerking tussen Rijk, provincie/regio en gemeente, heeft de gemeente Arnhem haar actuele verkeersbeleid verwoord in het Structuurplan Arnhem 2010 en in het Stedelijk Verkeers- en Vervoersplan SVVP Arnhem 2010. De essentie ervan – overeenstemmend met die van Rijk, provincie en regio – is het terugdringen van de verkeersonveiligheid en het geleiden van de mobiliteit. Daarbij geldt het principe van vrijheid van keuze voor de mobilist, die de gemeente probeert te beïnvloeden door “verleidelijke” alternatieven aan te bieden. Ook speelt het prijsmechanisme hierin een steeds grotere rol. Evenals rijk, provincie en regio treft Arnhem verkeersmaatregelen volgens het principe van de 3 B's: eerst beter benutten, tegelijkertijd werken aan beprijzen en pas daarna bouwen van nieuwe infrastructuur.
Voor de werkingsduur van voorliggend bestemmingsplan is de uitwerking van het SVVP in het Categoriseringsplan Arnhem 2000 richtinggevend. Het categoriseringsplan werkt uit hoe de verkeersruimte in Arnhem duurzaam veilig (her-)ingericht wordt. Arnhem kent twee typen wegen: de verblijfsgebieden en de verkeersaders. Deze laatste zijn de hoofd- en ontsluitingswegen en vormen het Arnhemse hoofdwegennet voor het autoverkeer. Deze wegen kennen een maximum snelheid van 50 km/uur of hoger. Alle andere wegen vallen onder de categorie verblijfsgebieden. Deze wegen en straten krijgen het karakter van de 30 km/uur-zone. Ze hebben een verblijfsfunctie en ontsluiten percelen. Veelal zijn het woonstraten. Het SVVP Arnhem 2010 is voor het onderdeel parkeren nader vormgegeven in de Parkeernota Arnhem 2003-2010 en in uitwerkingen van deze nota.
Verkeersaders in het plangebied
Het plangebied van het voorliggende bestemmingsplan kent de volgende verkeersaders:
- Nijmeegseweg (John Frostbrug);
- Eusebiusbuitensingel;
- Boulevard Heuvelink;
- Westervoortsedijk.
De Rietgrachtstraat en de Remisestraat zijn ingericht als 30 km/uurzone.
3.6 Milieu- En Omgevingsbeleid
In de Integrale Milieuvisie 2008-2011 is aangegeven hoe het milieubeleid een positieve bijdrage kan leveren aan maatschappelijke thema's als gezondheid, veiligheid, leefbaarheid, duurzaamheid en ruimtelijke kwaliteit. Uitgangspunten zijn duurzame ontwikkeling en een optimale leefomgevingskwaliteit van de stad.
Op 26 mei 2008 heeft de gemeenteraad Hoofdstuk 3 "Gebiedsgerichte aanpak" van de Integrale Milieuvisie 2008-2011 vastgesteld. De gebiedsgerichte aanpak vormt de kern van de integrale milieuvisie en is een uitwerking van de zonering van milieukwaliteiten die in het Structuurplan Arnhem 2010 zijn opgenomen. Hiermee differentiëren we milieuambities naar verschillende gebieden. Niet overal in de stad streven we immers dezelfde milieuambities na: in een dynamisch centrum accepteren we bijvoorbeeld meer geluid dan in een woonwijk. Wel wordt rekening gehouden met grenswaarden en streefwaarden. Grenswaarden mogen niet worden overschreden. Van streefwaarden kan worden afgeweken als daar - op een hoger schaalniveau- aantoonbare milieuwinst tegenover staat en zolang er geen concentratiegebieden ontstaan waar de milieubelasting zich ophoopt.
Door expliciet te maken welke milieukwaliteiten we in het betreffende gebied willen handhaven of realiseren, wordt ook duidelijk of een bepaalde ontwikkeling wel of niet past in het betreffende gebied.
Bestemmingsplangebied
Het bestemmingsplangebied kent de gebiedstypen 'Stedelijke zone' en 'Stedelijk groen en water'. De na te streven milieukwaliteit in het gebied is goed en de toegestane milieubelasting overwegend laag. Er wordt in het algemeen voldaan aan de streefwaarden.
![]() |
Figuur 3.3 - Gebiedstypen Milieuvisie 2008-2011 |
3.6.1 Geluid
Wet geluidhinder
De Wet geluidhinder heeft tot doel de mens te beschermen tegen geluidhinder. Dit is in de wet uitgewerkt in een normenstelsel voor de toelaatbare geluidbelasting in de woonomgeving. Alleen planologisch nieuwe situaties worden getoetst aan de wet. Naast woningen zijn er nog een aantal geluidgevoelige objecten aangewezen zoals scholen en zorginstellingen.
In de Wet geluidhinder staan regels voor weg- en railverkeerslawaai en voor gezoneerde industrieterreinen. De wet werkt verder met zones: dit zijn aandachtsgebieden rond geluidbronnen waarbinnen regels en normen gelden om de negatieve gevolgen van geluidhinder te beperken. Bij (planologische) wijzigingen moet er akoestisch onderzoek plaatsvinden naar de gevolgen.
De Wet geluidhinder kent een normenstelsel met een voorkeurswaarde en grenswaarden. Als de geluidbelasting beneden de voorkeurswaarde blijft dan zijn er vanuit de wet geen belemmeringen voor nieuwe geluidgevoelige situaties. Bij een geluidbelasting tussen de voorkeurswaarde en de grenswaarde moet er een gemotiveerd besluit genomen worden om nieuwe geluidgevoelige ontwikkelingen mogelijk te maken (hogere grenswaarde).
Voor het verlenen van een hogere grenswaarde is de nota “uitvoeringsbeleid hogere grenswaarde” van de gemeente Arnhem van toepassing.
Beleidsplan Geluid
In augustus 2008 is het geactualiseerde beleidsplan Geluid door de raad vastgesteld. Het beleidsplan Geluid heeft tot doel geluidsnormen voor nieuwe situaties af te stemmen op de aard en de functie van een gebied. Hierdoor kan beter rekening gehouden worden met ontwikkelingen en verwachting van de gebruikers van een gebied. In het centrum en dichtbij goed openbaar vervoer wil de gemeente Arnhem veel functies mogelijk maken. De beleidslijnen hiervoor zijn opgenomen in het Structuurplan Arnhem 2010. Als gebieden intensiever gebruikt worden neemt de kans op geluidhinder ook toe. Andere gebieden zoals de parken worden juist gewaardeerd om hun relatieve rust. Deze uitgangspunten hebben geleid tot een gebiedsgerichte invulling van geluidskwaliteiten binnen Arnhem. Naar mate de geluidbelasting hoger is neemt het belang van een zorgvuldige invulling van de totale leefomgevingskwalit
3.6.2 Luchtkwaliteit
Wet Luchtkwaliteit 2007
De Europese richtlijnen zijn geïmplementeerd in de nieuwe Wet Luchtkwaliteit. Het doel van de Wet Luchtkwaliteit 2007 is het beschermen van mens en milieu tegen de negatieve effecten van luchtverontreiniging. De wet is primair gericht op het voorkomen van negatieve effecten op de gezondheid van de mens. Daarnaast zijn er voor de stoffen zwaveldioxide en stikstofoxiden ook normen opgenomen ter bescherming van ecosystemen.
Voor het toetsen van ruimtelijke plannen zijn de volgende grenswaarden het meest relevant:
- PM10 (fijnstof)
- 1. de jaargemiddelde concentratie van 40 µg PM10/m3 mag met ingang van 1 januari 2005 niet worden overschreden;
- 2. de 24 uursgemiddelde concentratie van 50 µg PM10/m3 mag met ingang van 1 januari 2005 niet vaker dan 35 keer per jaar worden overschreden;
- NO2 (stikstofdioxide)
- 1. de jaargemiddelde concentratie van 40 µg NO2/m3 mag met ingang van 1 januari 2010 niet worden overschreden;
- 2. de uurgemiddelde concentratie van 200 µg NO2/m3 mag met ingang van 1 januari 2010 niet vaker dan 18 keer per jaar worden overschreden.
Voor de overige stoffen worden in Nederland geen overschrijdingen gerapporteerd.
In 2007 is de nieuwe Wet Luchtkwaliteit van kracht geworden. De nieuwe wet is nodig omdat de aanleg van een groot aantal bouwprojecten en bestemmingsplannen stilgelegd zijn door uitspraken van de afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. De grenswaarden zijn ongewijzigd gebleven, maar de nieuwe wet geeft net als het voorgaande BLK2005 (Besluit Luchtkwaliteit) meer armslag om ruimtelijke plannen die gevolgen hebben voor de luchtkwaliteit uit te voeren. Hierbij wordt tevens de term “in betekenende mate (IBM)” geïntroduceerd. Dit wil zeggen dat projecten met een bepaalde mate van verslechtering toch doorgang kunnen vinden. De grens ligt bij een toename van maximaal 3%. Deze 3% is gekoppeld aan de IBM projecten opgenomen in het Nationale Samenwerkingsverband Luchtkwaliteit (NSL). De NSL is 1augustus 2009 van kracht geworden.
Beleidsnota Lucht en Uitvoeringsprogramma Luchtkwaliteit
Het Arnhemse beleid op gebied van luchtkwaliteit is vastgelegd in de Beleidsnota Lucht uit 2005. Deze nota is erop gericht nieuwe overschrijdingen van de normen uit het toenmalige Besluit Luchtkwaliteit 2005 te voorkomen en bestaande of dreigende overschrijdingen voor 2010 op te lossen. Daarnaast richt de Beleidsnota Lucht zich op het beperken van overlast door geurhinder. Voor wat betreft het halen van de normen uit het BLK2005 en de onlangs van kracht geworden Wet Luchtkwaliteit is de beleidsnota vertaald naar maatregelen in het Uitvoeringsprogramma Luchtkwaliteit 2005-2010 van februari 2006.
3.6.3 Hinder
In het kader van bedrijven en milieuzonering dienen de effecten van inrichtingen op hun omgeving (gevoelige bestemmingen, waaronder eventueel nieuw te ontwikkelen woningen) in beeld gebracht te worden. Voorbeelden van hinder zijn geluid, geur, stof of gevaar. In de
VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering 2009' is een lijst van inrichtingen opgenomen waarbij de inrichtingen op grond van de hinder die zij veroorzaken, zijn opgedeeld in 6 categorieën. Hierbij wordt er vanuit gegaan dat een inrichting uit categorie 1 relatief weinig hinder veroorzaakt en een inrichting uit categorie 6 bijzonder veel hinder veroorzaakt.
Geurhinder van industriële bedrijven
In 2010 is het beleidsplan geur vastgesteld. Dit beleidsplan gaat in op geur afkomstig van industriële bedrijven waarvoor de gemeente Arnhem het bevoegde gezag is. Milieubeleid kan een positieve bijdrage leveren aan maatschappelijke thema's als gezondheid, veiligheid, leefbaarheid, duurzaamheid en ruimtelijke kwaliteit. Geur is een milieuaspect dat een belangrijke bijdrage levert aan de leefbaarheid. Het geurbeleid van de gemeente Arnhem sluit, voor zover dat mogelijk is, aan op het geurbeleid van de provincie Gelderland. Het doel van het geurbeleid is dat inwoners van Arnhem nu en in de toekomst niet worden blootgesteld aan geuroverlast door industriële bedrijven.
3.6.4 Externe veiligheid
Met externe veiligheid wordt bedoeld de kans op overlijden van mensen buiten de grenzen van een bedrijf of transportmedium, als rechtstreeks gevolg van een ongeval met (gevaarlijke) stoffen binnen de grenzen van het bedrijf dan wel het transportmedium. In de externe veiligheid worden twee risicobegrippen gehanteerd het PR (Plaatsgebonden Risico) en het GR (Groepsrisico).
Landelijk beleid
Voor bedrijven is in 2004 het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) in werking getreden. In het Bevi worden milieukwaliteitseisen (artikel 5.1 van de Wet milieubeheer) vastgelegd die in de ruimtelijke planvorming moeten doorwerken. In het Bevi wordt een onderscheid gemaakt in kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten. De 10-6 PR contour geldt ten opzichte van kwetsbare objecten als grenswaarde en ten opzichte van beperkt kwetsbare objecten als richtwaarde. Het beoordelingskader voor het groepsrisico is een oriënterende waarde.
Voor de routes (weg, water, spoor en ondergrondse leidingen) waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt, komt in 2012 een AMvB transport. In deze AMvB (Algemene Maatregel van Bestuur) worden ook milieukwaliteitseisen vastgelegd die in de ruimtelijke planvorming moeten doorwerken.
Gemeentelijk beleid
In 2005 is het beleidsplan Externe Veiligheid 2005-2008 vastgesteld dat op 14 februari 2009 met 2 jaar is verlengd. Dit beleidsplan beschrijft de mate van gewenste externe veiligheid in Arnhem. Uitgangspunt hierbij zijn de landelijke normen voor het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. In een groot gedeelte van de stad streven we naar het niet doen toenemen van de risico's. Op sommige plekken in de stad, op bedrijventerreinen voor zware industrie en de volgens het structuurplan stedelijke zone accepteren we een hoger risico dan op andere plaatsen. Wel moet daar extra aandacht zijn voor de beschikbare mogelijkheden voor rampenbestrijding, de zelfredzaamheid van mensen en de hulpverlening.
Om het bereikte gebiedsgerichte externe veiligheidsniveau vast te houden, en omdat er na 2010 vanuit het Rijk niet veel nieuwe wet- en regelgeving te verwachten is, heeft gemeenteraad op 14 februari 2011 besloten om het beleidsplan met nog eens 4 jaar te verlengen. Wel zijn de punten “risico's in stadswijken” en “objecten in de directe omgeving van risicovolle activiteiten” in het plan verhelderd en duidelijker omschreven.
3.6.5 Groen en ecologie
Flora- en Faunawet 2002
De opdrachtgever / initiatiefnemer is verantwoordelijk voor de naleving van de Flora- en Faunawet. De wet gaat uit van het “nee-tenzij” principe, waarbij de mogelijkheid wordt geboden bepaalde ingrepen toe te staan middels ontheffing of vrijstelling. Daarnaast kent de wet een zorgplichtbepaling voor de in het wild levende dieren en planten, alsmede voor hun directe leefomgeving.
Eind januari 2005 is het Besluit houdende wijziging van een aantal algemene maatregelen van bestuur in verband met wijziging van artikel 75 van de Flora- en faunawet en enkele andere wijzigingen (AMvB artikel 75) van kracht. Er zijn 3 beschermingscategorieën:
- tabel 1. algemeen beschermde soorten
- tabel 2. beschermde soorten
- tabel 3. streng beschermde soorten
Vogels zijn met name beschermd in het broedseizoen. Er is echter een lijst uit 2009 met vogelsoorten waarvan de nesten het hele jaar door zijn beschermd. Daarin is ook een lijst met vogelsoorten opgenomen die alleen jaarrond zijn beschermd als zwaarwegende feiten of ecologische omstandigheden dat rechtvaardigen, de categorie 5-soorten .
Groenplan Arnhem 2004 – 2007 / 2015
In 2004 is het groenplan 2004-2007/2015 vastgesteld. De gemeente Arnhem streeft ernaar om de landschappelijke, cultuurhistorische en ecologische waarden van het groen, door versterking en zonering, optimaal tot hun recht te laten komen, waarbij voldoende ruimte voor gebruikswens moet zijn. De ontwikkelingsinitiatieven en het beheer in en om de stad worden afgestemd op dat streefbeeld.
De uitgangspunten uit het Groenplan dienen als randvoorwaarde voor herontwikkeling. Dit betekent dat het bestaande groen zoveel mogelijk behouden blijft, zo zuinig mogelijk wordt omgegaan met bestaande en potentiële kwaliteiten, op kansrijke plekken groen wordt aangeplant, en versnippering wordt voorkomen. Het oppervlakte groen en de bomen moeten dus eerst geïnventariseerd worden. In het bestemmingsplan is een groenbalans opgenomen, waarin is aangegeven hoe de groencompensatieregels zijn toegepast.
Vanuit ecologisch perspectief vormen gebieds- en soortbescherming het basisdoel.
Achterliggende ambitie is een versterking en verdere ontwikkeling tot een zo volledig mogelijk ecosysteem van kenmerkende Arnhemse natuur. Deze komt tot uitdrukking in de verscheidenheid aan planten en dieren in een samenhangend netwerk. Andere punten zijn:
Alleen inzetten op natuur daar waar deze kansrijk is, waarbij cultuurlijk en natuurlijk beeld en gebruik op elkaar afgestemd zijn;
Barrières van de stedelijke druk opheffen of zoneren.
Er worden 5 samenhangende natuurdoeltypen geformuleerd: Natuurkernen, Natuurzones en stapstenen, Natuurlijke groenzones, Overig groen en De Stenen stad. Aan de natuurdoeltypen zijn doelsoorten gekoppeld.
3.6.6 Water
Rijksbeleid
Het Rijksbeleid op het gebied van het waterbeheer is vastgelegd in het Nationaal Waterplan (NWP) 2009-2015. Deze is vanaf december 2009 van kracht. Het plan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de planperiode tot 2015 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, voldoende en schoon water en diverse vormen van gebruik van water. De bescherming tegen overstromingen vindt niet alleen meer plaats via preventie (de waterkering zelf) maar ook door de ruimtelijke planning en de rampenbeheersing: het principe van meerlaagse veiligheid.
Daarnaast hebben Rijk, provincies, gemeente, waterschappen, en drinkwaterbedrijven afgesproken om gezamenlijk maatregelen te nemen voor een doelmatiger waterbeheer; het Bestuursakkoord Water (d.d. april 2011. De inzet ligt bij mooi, veilig, schoon, gezond en duurzaam beheer van watersysteem en waterketen. De kwaliteit moet omhoog tegen zo laag mogelijke maatschappelijke kosten.
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte uit 2012 is water in 3 nationale belangen terug te vinden. Daarbij gaat het om de bescherming van de grondwaterkwaliteit en –kwanteit, de bescherming en verbetering van de waterkwaliteit, een goede zoetwatervoorziening en voldoende ruimte voor waterveiligheid. Nieuw is de aandacht voor klimaatbestendige (her)ontwikkelingen, waarin water een belangrijk aspect is.
In de Waterwet (22 december 2009) zijn ondermeer de gemeentelijke watertaken opgenomen: de zorgplicht voor het vasthouden en afvoeren van regenwater en de regierol van gemeenten bij de grondwaterzorgplicht.
Provinciaal en regionaal beleid
Op provinciaal niveau is het waterbeheer vastgelegd in het Waterplan Gelderland 2010-2015.
Het Waterplan gaat verder op de ingeslagen weg van het derde Waterhuishoudingsplan. Nieuw is de implementatie van de Europese Kaderrichtlijn Water en de verplichtingen die voortvloeien uit de Waterwet. Een belangrijk aanpassing uit de Waterwet is dat de vergunningverlening voor het onttrekken van grondwater grotendeels is overgedragen aan de waterschappen. Slechts in drie gevallen is de provincie hiervoor nog aanspreekpunt:
- onttrekkingen voor drinkwaterwinning;
- onttrekkingen ten behoeve van bodemenergiesystemen zoals koude- en warmte opslag (KWO);
- industriële onttrekkingen meer dan 150.000 m³ per jaar.
Beleid waterschap en gemeente
Het stedelijk waterbeheer in Arnhem-Noord is overgedragen aan het Waterschap Rijn en IJssel waardoor de gemeente Arnhem rekening dient te houden met het vigerende beleid van het waterschap. Relevant beleid voor de gemeente Arnhem is het vastgestelde Waterbeheerplan (2010-2015) en de Keur en legger van het waterschap.
Het waterbeleid van de gemeente Arnhem is vastgelegd in de volgende beleidsplannen.
- Gemeentelijk RioleringsPlan(2009-2013), vastgesteld op 26 mei 2008;
dit plan richt zich op een verbetering van de kwaliteit van het rioleringsstelsel, op de vermindering van de vuiluitworp naar het oppervlaktewater, de bodem en het grondwater, op het voorkomen van overlast en op het vasthouden van schoon hemelwater in stedelijk gebied. - Waterplan Arnhem (2009-2015).
Door de gemeente Arnhem en haar waterpartners is dit TweedeWaterplan Arnhem opgesteld. De gemeenteraad heeft in 2009 het waterplan vastgesteld. Op 26 februari 2010 hebben gemeente en de beide waterschappen de intentieovereenkomst ondertekend. Het waterplan is gebaseerd op 4 hoofddoelstellingen:- 1. Arnhem aantrekkelijke waterstad;
- 2. Klimaatbestendig watersysteem en waterketen;
- 3. Goede kwaliteit water en waterbodem;
- 4. Bewustwording
Conclusie
Uitgangspunt in het huidige beleid van gemeente, waterschap en provincie is dat planontwikkeling moet aansluiten bij een duurzaam integraal waterbeheer. Dit betekent dat:
- negatieve verstoring van de grondwaterstanden en –stromingen niet toegestaan zijn om grondwateroverlast en/of verdroging op de locatie en het boven- en benedenstrooms gelegen gebied te voorkomen.
- maatregelen getroffen moeten worden ter voorkoming van (grond)watervervuiling.
- bij nieuwbouw het regenwater binnen het plangebied afgekoppeld moet worden van de riolering en worden verwerkt op eigen terrein.
- voldoende oppervlaktewater aanwezig is en op de goede locatie.
- het verhard oppervlak zoveel mogelijk beperkt wordt.
- het gebruik van uitloogbare materialen en chemische bestrijdingsmiddelen niet is toegestaan.
3.6.7 Bodem
Voor dit gebied zonder ontwikkelingen is getoetst of de kwaliteit van de bodem (inclusief grondwaterkwaliteit) de aanwezige bestemmingen/functies toelaat.
Als toetskader wordt gebruik gemaakt van de volgende bodemregelgeving:
- Wet Bodembescherming (Wbb, 1 januari 2006, gewijzigd 1 oktober 2008 en 1 april 2009);
- Beleidsnota bodem 2008, Provincie Gelderland, gemeente Arnhem en gemeente Nijmegen, januari 2008;
- Besluit Bodemkwaliteit (2008);
- Nota Bodembeheer, vastgesteld september 2011
3.6.8 Cultuurhistorie en archeologie
Rijksbeleid
Monumentenwet
Cultuurhistorische objecten die zeldzaam of schaars zijn en die voor mensen in hoge mate het beeld van Nederland bepalen, worden aangewezen als monumenten. In de Monumentenwet 1988 is vastgelegd hoe monumenten van bouwkunst en archeologie en stads- en dorpsgezichten moeten worden beschermd. De Monumentenwet 1988 is het belangrijkste instrument voor de bescherming van het cultuurhistorisch erfgoed in Nederland.
Verdrag van Valletta en de Wet op de archeologische monumentenzorg
De bescherming van het archeologische erfgoed in de bodem en de inbedding ervan in de ruimtelijke ontwikkeling is het onderwerp van het Europese Verdrag van Valletta (Malta). In 1992 ondertekenden twintig Europese staten, waaronder Nederland, dit verdrag. De belangrijkste uitgangspunten van het
verdrag zijn:
- archeologische waarden dienen zoveel mogelijk (in situ) in de bodem bewaard te blijven en beheermaatregelen dienen genomen te worden om dit te bewerkstelligen;
- vroeg in de ruimtelijke ordening dient al rekening gehouden te worden met archeologie;
- bodemverstoorders betalen het archeologisch (voor)onderzoek wanneer behoud in situ niet mogelijk is.
Inmiddels is het verdrag vertaald in de Monumentenwet 1988.
Provinciaal beleid
Nota Belvoir
Het Belvedere-uitgangspunt “behoud door ontwikkeling” is in 2000 overgenomen in de provinciale Nota Belvoir. Doel is dat cultuurhistorie voortaan prominent wordt meegewogen bij de ontwikkeling van alle ruimtelijke en economische plannen. Om nog meer in te kunnen spelen op de kansen die cultuurhistorie biedt voor de ruimtelijke omgeving, kiest de Provincie met de nieuwe nota Belvoir 3 voor een gebiedsgericht en uitvoeringsgericht beleid. In de nota worden 10 cultuurhistorisch waardevolle gebieden benoemd, waarnaar speciale aandacht zal uitgaan. Relevant voor Arnhem is de aandacht voor het Veluwemassief, de Veluwezoom en het Rivierengebied.
Gemeentelijk beleid
Erfgoednota 'Panorama Arnhem'
In de Erfgoednota 2008-2012 wordt het accent verschoven van 'behoud door bescherming' naar 'behoud door ontwikkeling'. We gaan er vanuit dat de cultuurhistorie zo op een vroeg moment een actieve rol gaat spelen in veranderingsprocessen en ontwerpkeuzen. Het stadsbeeld van Arnhem verandert de komende twintig jaar in hoog tempo. Het nieuwe erfgoedbeleid wil de cultuurhistorische factor een zichtbare en samenhangende rol geven in deze stedelijke ontwikkelingen. Cultuurhistorie wordt ingezet als ontwikkelingskans en niet als belemmering.
Streven is om bij planontwikkelingen zo vroeg mogelijk onze kennis van de Arnhemse cultuurhistorie in te brengen. De kennis van het Arnhemse erfgoed moet goed toegankelijk zijn. Hiertoe wordennieuwe instrumenten ontwikkeld. De erfgoedkaart biedt een overzicht van alle cultuurhistorische elementen en structuren binnen de gemeente Arnhem. Daarnaast blijft het zichtbaar maken van de bouw- en ontwikkelgeschiedenis van onze stad uitgangspunt.
Archeologie is een integraal onderdeel van het erfgoedbeleid en als zodanig opgenomen in de erfgoednota. In de nota wordt voortgeborduurd op de uitgangspunten van het Verdrag van Malta. Behoud van archeologische waarden is het uitgangspunt en als dat niet mogelijk is, volgt veiligstellingdoor archeologisch onderzoek. Om permanente aandacht voor deze vorm van erfgoed te krijgen, is ingezet op constante voorlichting en educatie. De cultuurhistorische dimensie van de stad moet, waar mogelijk, worden versterkt en beleefbaar gemaakt. Sinds 2008 beschikt de gemeente over een archeologische verwachtingenkaart voor heel Arnhem. De verwachtingenkaart geeft al in een vroeg stadium van planvorming globaal inzicht in de mate waarin archeologische resten in een gebied aangetroffen kunnen worden.
Conform de Erfgoedverordening geldt dat archeologisch onderzoek uitgevoerd moet worden als
grondroerende werkzaamheden:
- in archeologisch waardevolle gebieden (buiten monumenten) dieper dan 40 cm-maaiveld reiken en groter zijn dan 50 m2;
- in gebieden met een hoge archeologische verwachting dieper dan 40 cm-maaiveld reiken en groter zijn dan 200 m2;
- in gebieden met een middelhoge archeologische verwachting dieper dan 40 cm-maaiveld reiken en groter zijn dan 500 m2;
- in gebieden met een lage archeologische verwachting dieper dan 40 cm-maaiveld reiken en groter zijn dan 2000 m2.
Voor archeologisch waardevolle gebieden zijnde beschermde gemeentelijke of rijksmonumenten,
geldt maatwerk. Voor rijksmonumenten beslist de Minister van OC&W. Gebieden die reeds
onderzocht zijn en/of zijn vrijgegeven, zijn vrijgesteld van onderzoek. Aan het archeologische beleid
dat in de verordening is verankerd, ligt de archeologische maatregelenkaart als basis.
Om de doelstellingen van het erfgoedbeleid te realiseren zetten we een aantal strategieën in:
- Behouden door ontwikkelen;
- Behouden door beschermen;
- Adviseren, stimuleren en verleiden;
- Kennis verwerven en verspreiden.
3.7 Economisch Beleid
De gemeente heeft haar economische visie en koers voor de middellange termijn vastgelegd in de Economische Agenda Arnhem 2015. De agenda stelt dat in de eerste plaats de basis op orde moet zijn. De gemeente wil daarom zorgen voor een gunstig ondernemingsklimaat door adequate dienstverlening te bieden en geschikte, goed bereikbare vestigingsplaatsen in een stimulerende economische omgeving. In de tweede plaats kunnen de sterke sectoren verder uitgebouwd. Het gaat dan om de verdere versterking als zesde kantorenstad van ons land, en het behalen van winst in de sectoren zorg & welzijn en toerisme & vrije tijd. Tot slot gaat de gemeente Arnhem extra werk maken van haar kansrijke economische clusters: energie- & milieutechnologie en mode & design. Dit zijn bedrijvensectoren, waarin Arnhem bijzonder is en die een sterke basis bieden om een regionale en nationale positie op te bouwen.
De Economische Agenda levert een bijdrage aan het vergroten van de aantrekkelijkheid van de stad en het tegengaan van de maatschappelijke tweedeling. De agenda bepaalt de gemeentelijke koers en is opgesteld na stadsgesprekken met ondernemers en onderwijs- en kennisinstellingen. De gemeente stimuleert de economische ontwikkeling en is regisseur van het samenspel tussen overheid, ondernemers, onderwijs en onderzoek. In de stadsgesprekken hebben de partners duidelijk gemaakt, wat zij gezamenlijk kunnen en willen doen om het ondernemingsklimaat te versterken.
Arnhem heeft relatief gezien een groot aantal arbeidsplaatsen (rond de 100.000), dat voor een belangrijk deel (ongeveer 35.000) wordt vervuld door niet-Arnhemmers. Het aandeel Arnhemmers met een lage opleiding en met beperkte kansen op de arbeidsmarkt is groot. De aanpak uit de Economische Agenda levert naast banen voor hoog en middelbaar opgeleiden, vooral ook banen voor lager opgeleide inwoners op.
3.7.1 Kantoren
In de Nota Herijking Kantorenbeleid Arnhem 2008 – 2020 staat het herstel van het evenwicht in de kantorenmarkt centraal. Hiertoe wordt ingezet op hergebruik van langdurig leegstaande kantorenpanden, alsmede het beperken en faseren van nieuwbouwplannen. Nieuw kantorenprogramma wordt beperkt tot een gelimiteerd aantal strategische locaties in de stad (onder andere Arnhem Centraal, Rijnboog, Arnhems Buiten en IJsseloord II). Ontwikkeling van kantoren buiten deze locaties is in principe ongewenst.
3.7.2 Bedrijventerreinen
In Arnhem is het aanbod van nieuwe gronden voor bedrijventerreinen beperkt. In de toekomst blijven de uitbreidingsmogelijkheden gering. Daarom is het beleid om zorgvuldig om te gaan met de beschikbare gronden en steeds alert te blijven welke functies wel en welke niet thuishoren op bedrijventerreinen. Dit laatste is onder andere afhankelijk van de typering en het profiel van het specifieke bedrijventerrein, maar ook van de vraag of er alternatieve typen locaties voor deze functies beschikbaar zijn. Het doel is om zowel de bestaande als nieuwe bedrijventerreinen aantrekkelijk, ruimte-intensief en goed bereikbaar te laten zijn én te houden. In het Economisch Programmerings- en Ontwikkelingsdocument (EPO), dat in 2009 in stadsregionaal verband is opgesteld, staat onder andere het toepassen van de SER-ladder, het voorkomen van overaanbod en het voortvarend aanpakken van herstructurering centraal. Deze beleidslijn sluit goed aan bij de reeds bestaande werkwijze in Arnhem.
3.7.3 Detailhandel
Met de nota Detailhandelsbeleid Arnhem: herijking 2008 is het beleid voor detailhandel geactualiseerd. Centraal in de nota staat hoe het beste op ontwikkelingen kan worden ingespeeld om Arnhem haar positie als belangrijk koopcentrum te laten behouden en hoe de positie kan worden versterkt. Tevens hoe een evenwichtig detailhandelsaanbod voor de consument in de binnenstad, de stadsdeelcentra, de buurt- en wijkcentra en op de perifere locaties kan worden behouden en opgebouwd. De beleidsuitgangspunten in het detailhandelsbeleid uit 2001 zijn niet gewijzigd. De belangrijkste aanbevelingen en actiepunten in de nota zijn:
- stimuleren van gebiedsprofielen voor de binnenstad;
- ontwikkelen van het Woonwinkelcentrum in Centrum Zuid;
- planologisch vastleggen van het themacentrum Wonen in Centrum Zuid;
- plannen voor Kronenburg begeleiden;
- uitbreiding van supermarkten in Arnhem Noord;
- stimuleren van de verplaatsing van detailhandel op bedrijventerreinen en solitaire locaties;
- stimuleren van de komst van gewenste detailhandel;
- onderzoek naar regionale en lokale koopstroomontwikkelingen;
- stimuleren en ontwikkelen van wijkeconomie.
Het is van belang – zeker in economisch mindere tijden en met continu veranderd consumentengedrag – dat er geïnvesteerd blijft worden in het up-to-date houden en waar nodig versterken van het bestaande winkelapparaat. Bovendien wordt het vestigen van ontbrekende en vernieuwende formules in de binnenstad gestimuleerd.
3.7.4 Horeca
De horecanota Gastvrij Arnhem (2005) geeft de uitgangspunten aan voor de gewenste ruimtelijke ontwikkeling ten aanzien van horeca. Hoofdlijn van de nota is de randvoorwaardenscheppende en faciliterende rol van de gemeente, zodat een evenwichtig aanbod van horeca ontstaat. Horecaontwikkeling is afgestemd op de functie van het gebied. De ontwikkeling van de attractieve stad vraagt om horecaontwikkeling met name in de binnenstad en omgeving. In de detailhandelgebieden (Kronenburg, Presikhaaf) heeft horeca vooral een belangrijke ondersteunende functie voor de detailhandel. Ook in de toeristische centra van de stad heeft de horeca een ondersteunende functie. In woonwijken heeft horeca een verzorgende functie. En langs de radialen heeft het een bovenwijkse of stedelijke functie.
Het gemeentelijk beleid krijgt mede gestalte door vergunningverlening en handhaving. Dit gebeurt integraal; dat wil zeggen dat de verschillende beleidsterreinen op elkaar worden afgestemd (bijvoorbeeld openbare orde en veiligheid, voedsel- en brandveiligheid, milieu, gezondheid). Zo ontstaat duidelijkheid voor de horecaondernemers en andere belanghebbenden. Daarnaast wil de gemeente een goede gesprekspartner zijn voor ondernemers en ontwikkelingen stimuleren.
3.7.5 Hotels
De Gemeenteraad heeft in 2008 ruimte geboden voor de ontwikkeling van één of meer hotels in de binnenstad (gebied binnenstad, inclusief de singels en het Coehoorngebied). De gemeente werkt mee aan het bouwvergunning- en planologisch traject voor een hotel-ontwikkeling. Als criterium is gesteld dat het moet gaan om hotels:
- in het hogere segment, die zowel de zakelijke als de toeristische markt bedienen;
- die door hun uitstraling zich onderscheiden en het imago van Arnhem als innovatieve en creatieve stad versterken (bijv. een designhotel);
- die de parkeerbehoefte in of nabij het pand oplossen.
De marktruimte is bepalend voor de uitbreidingsruimte. Een hotel-ontwikkeling is ook mogelijk buiten de binnenstad. Bij deze ontwikkelingen wordt per geval bestuurlijk beoordeeld of de ontwikkeling een meerwaarde oplevert voor de toeristische ontwikkeling van Arnhem.
3.8 Coffeeshopbeleid
De nota Arnhems Coffeeshopbeleid (2009) geeft als hoofddoelstelling: het terugdringen van overlast c.q. het beperken van de inbreuk op het woon- en leefklimaat door softdrugshandel. Er is beleid geformuleerd om de handhaving te intensiveren. Tevens is aangegeven met welk instrumentarium dit wordt gedaan en door wie dit wordt uitgevoerd. Uitvoering van dit beleid waarborgt ook in dit plangebied beheersing van de problematiek. Er is geen aparte bestemmingscategorie voor de coffeeshops gecreëerd. In het plangebied zijn geen coffeeshops aanwezig of toegestaan op grond van het coffeeshopbeleid (er is geen ruimte voor het afgeven van exploitatievergunningen).
3.9 Prostitutiebeleid
In de nota 'Van Rood naar Groen Arnhemse Prostitutie op weg naar normalisatie (2000)' is het Arnhems prostitutiebeleid vervat. De opheffing van het wettelijke bordeelverbod per 1 oktober 2000 was aanleiding voor het opstellen van dit beleid. Dit beleid is nog steeds van kracht.
Ten aanzien van de raamprostitutie, overige seksinrichtingen en de tippelprostitutie voert het gemeentebestuur van Arnhem een actief vestigingsbeleid. Het actief vestigingsbeleid bestaat uit de volgende elementen:
- concentratie van de raamprostitutie op één plek;
- het aan een maximum binden van het aantal ramen en werkplekken (120 en dat is een halvering van het aantal ramen en werkplekken ten opzichte van de voormalige raamprostitutielocatie in het Spijkerkwartier);
- het aan een maximum binden van het aantal overige seksinrichtingen op 8 in heel Arnhem, waarbij – overgangsrechtelijke situaties uitgezonderd - in elke wijk ( CBS- wijkindeling) maximaal 1 seksinrichting gevestigd mag zijn, ook worden hierbij beperkingen toegepast;
- concentratie van de tippelprostitutie.
Het gemeentebestuur bepaalt hiermee zélf de locatie waar deze vormen van prostitutie zich mogen manifesteren alsmede de omvang ervan en voorkomt hiermee dat de prostitutie zich ongecontroleerd over de stad uitspreidt. De gemeente wil hiermee voorkomen dat bepaalde vormen van prostitutie overlast voor de omgeving veroorzaken. Deze overlast zou kunnen ontstaan doordat er een concentratie van bijvoorbeeld privé-huizen in een bepaalde wijk ontstaat ( eerder zagen we immers dat vooral oudere wijken in Arnhem erg aantrekkelijk lijken te zijn voor de vestiging van seksinrichtingen) of doordat de prostitutiefunctie conflicteert met bepaalde andere functies.
In het plangebied is geen seksinrichting aanwezig en ook in het CBS-telgebied is geen seksinrichting aanwezig. In Arnhem mogen maximaal 8 seksinrichtingen zijn, waarbij er maximaal één seksinrichting per telgebied is toegestaan. Arnhem kent op dit moment 8 vergunde seksinrichtingen. Hierdoor is het onwaarschijnlijk dat een nieuwe aanvraag voor een seksinrichting zal worden gehonoreerd.
Hoofdstuk 4 Milieu- En Omgevingsaspecten
4.1 Inleiding
In dit hoofdstuk worden de beperkingen gegeven die van belang kunnen zijn bij ruimtelijke ontwikkelingen in het plangebied. De op de kaart aangegeven contouren en straalpaden kunnen beperkingen opleggen aan het gebruik van bepaalde locaties. Het is echter ook mogelijk dat oplossingen worden gevonden door ter plaatse maatregelen te treffen of randvoorwaarden op te nemen in milieuvergunningen. De contouren hebben dus met name een signalerende functie voor eventuele nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen.
4.2 Geluid
Het bestemmingsplan 'Remise e.o.' wordt conserverend bestemd. Binnen dit beheerbestemmingsplan vinden geen (planologische) wijzigingen plaats en een akoestisch onderzoek is achterwege gelaten. De Wet geluidhinder en het Arnhemse beleidsplan geluid leggen geen belemmeringen.
4.3 Luchtkwaliteit
Planologische ontwikkelingen worden binnen dit bestemmingsplan niet mogelijk gemaakt. Het gebied staat volgens de monitoringstool niet bekend als een luchtkwaliteitknelpunt. Daarom is een onderzoek naar luchtkwaliteit achterwege gelaten.
4.4 Hinder
Op basis van de VNG brochure bedrijven en milieuzonering geldt voor bedrijven/inrichtingen een richtafstand ten opzichte van woningen binnen woongebieden of gemengde gebieden (wonen naast werken). De richtafstand is de afstand waardoor een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en een milieugevoelige functie als wonen anderzijds kan worden gecreëerd. De inrichtingen binnen het plangebied, dat gezien wordt als een gemengd gebied, betreffen vooral milieucategorie 1, 2 en 3 inrichtingen. Binnen een gemengd gebied geldt voor milieucategorie 1 inrichtingen ten opzichte van woningen geen richtafstand. Voor milieucategorie 2 bedrijven geldt ten opzichte van woningen een richtafstand van 10 meter. Voor milieucategorie 3.1 en 3.2 is deze afstand respectievelijk 30 en 50 meter.
Binnen het plangebied zijn naast woningen, (overheids)kantoren, een doorstroomvoorziening van Iriszorg en een brandweerkazerne (maatschappelijke doeleinden), een ondersteuningspunt van de NUON en de remise van Connexxion (bedrijfsdoeleinden) aanwezig. De remise van Connexxion is een milieucategorie 3.2 inrichting en de brandweerkazerne een milieucategorie 3.1 inrichting. De rest van de aanwezige inrichtingen zijn milieucategorie 1 en 2 inrichtingen.
Bij ontwikkelingen binnen de richtafstand kan gemotiveerd van deze afstand worden afgeweken. De bedrijven/inrichtingen binnen het plangebied hebben een milieuvergunning waarbij getoetst is ten opzichte van de dichtstbijzijnde woningen. Er zijn geen nieuwe ontwikkelingen binnen het plangebied voorzien.
Voor wat betreft geurhinder van bedrijven geldt voor het plangebied dat er binnen en in de directe omgeving van het plangebied zijn geen industriële bedrijven zijn gelegen waarbij geur een rol speelt. Vanuit geur (van industriële bedrijven) zijn er geen belemmering voor dit bestemmingsplan.
4.5 Externe Veiligheid
Binnen het plangebied zijn geen risicovolle activiteiten aanwezig. Daarnaast ligt het plangebied niet binnen het invloedsgebied van een risicovolle activiteit.
Verantwoording groepsrisico
Omdat het plangebied niet ligt binnen het invloedsgebied van het groepsrisico wordt er geen verantwoording van het groepsrisico opgesteld.
Conclusie
Vanuit externe veiligheid zijn er geen voorwaarden omdat het plangebied niet voorziet in nieuwe risicovolle activiteiten. Daarnaast ligt het plangebied niet binnen het invloedsgebied van een risicovolle activiteit.
4.6 Bodem
Voor het beheerbestemmingsplan 'Remise e.o.', is met behulp van het bodeminformatiesysteem van de gemeente Arnhem een inventarisatie uitgevoerd naar de bekende (mogelijke) gevallen van ernstige bodemverontreiniging in het betreffende plangebied.
![]() |
Figuur 4.1 - Bodemkaart |
Uit de inventarisatie is gebleken dat in het bestemmingsplangebied vijf gevallen van ernstige bodemverontreiniging aanwezig zijn (grond en grondwater);
Adres | BISnr. | Status | Omschrijving |
BOULEVARD HEUVELINK 2B-4 (V.AMERONGEN) | 0150 | nader onderzoek en saneringsplan beschikt, ontgraving fase 1 afgerond, sanering (fase 2, monitoring) loopt | Minerale olie en aromaten in grond en grondwater, overlap met verontreinigingen locatie 0600 |
RIETGRACHTSTRAAT 74 (BRANDWEER) | 0600 | contour uit nader onderzoek, nog niet beschikt | Minerale olie en aromaten in grond en grondwater, overlap met verontreinigingen locatie 0150 |
RIETGRACHTSTRAAT / WESTERVOORTSEDIJK (CONNEXXION) | 0132 | Nader onderzoek en saneringsplan beschikt, deelsaneringen uitgevoerd, sanering nog niet afgerond | Verontreinigingen op diverse plaatsen, o.a. olie en PAK/lood i.v.m. ophogingen en tanks. Deels gesaneerd. Situatie moet bij herinrichting opnieuw beoordeeld worden. |
RIETGRACHTSTRAAT / VLIJTWEG (FIETSPAD) | 1804 | Bus-evaluatie beschikt | BUS sanering; aanbrengen nieuwe verhardingslaag. Restverontreiniging met zware metalen, pak en mo (ophoging met o.a. oorlogspuin). |
EUSEBIUSBUITENSINGEL 49-53 (VML GEWAB) | 0160 | nader onderzoek en saneringsplan beschikt, grotendeels gesaneerd | restverontreiniging lood, zink en PAK, deels onder leeflaag |
Tabel 4.1 - Inventarisatie bodemverontreiniging plangebied |
Direct grenzend aan het bestemmingsplangebied ligt een grondwaterverontreiniging van het voormalige gasfabrieksterrein:
Adres | BISnr. | Status | Omschrijving |
WESTERVOORTSEDIJK 7 (VML. GASFABRIEK) | 0017 | contour uit nader onderzoek, beschikt | Grondwater: PAK, MO, cyanide, aromaten, afkomstig van vml gasfabriek. Grond ook verontreinigd. |
Tabel 4.2 - Inventarisatie bodemverontreiniging directe omgeving |
Conclusie
De geïnventariseerde en getoetste bodemgegevens geven voldoende inzicht in de bodemkwaliteit van het plangebied. Er zijn vijf gevallen van ernstige bodemverontreiniging aanwezig. Voor de locaties Boulevard Heuvelink 2b-4 (Van Amerongen) en Rietgrachtstraat (Connexxion) zijn de saneringen in gang gezet maar nog niet afgerond.
Direct grenzend aan het plangebied ligt één grondwaterverontreiniging.
De kwaliteit van de bodem (inclusief grondwater) vormt geen gevaar voor de volksgezondheid bij de aanwezige bestemmingen/functies in het beheerbestemmingsplangebied.
4.7 Water
Beschrijving van de watersystemen in het plangebied
Wat betreft hoogteligging bestaat het plangebied uit twee delen, oostelijk en westelijk van de Eusebiusbuitensingel.
Het westelijk deel van het plangebied bestaat uit het deel tussen de Nijmeegseweg, met de oprit naar de John Frostbrug, maar bestaat grotendeels uit het talud van de oprit. Het hoogste deel is het wegoppervlak van het viaduct met de Westervoortsedijk en is gelegen op ca 21 m. Het lage deel van de oprit komt uit op de rotonde, het Airborneplein dat ligt op ca 13,5 m+NAP.
Het maaiveld ten oosten van de Eusebiusbuitensingel ligt bijna horizontaal op ongeveer 14 m + NAP de variatie in de hoogte is minder dan één meter.
![]() |
Afbeelding 4.2 - Waterattentiekaart |
Oppervlaktewater
Binnen het plangebied is geen oppervlaktewater aanwezig. In de directe omgeving ligt de Lauwersgracht, ten noorden van het plangebied. De Lauwersgracht is het laatste bovengrondse deel van de St. Jansbeek. Vanuit deze Lauwersgracht wordt beekwater opgepompt en afgevoerd naar de Neder-Rijn. Hiervoor is geen aparte leiding aangelegd, maar wordt gebruik gemaakt van een overstortriool. Het overstortriool is afkomstig van de overstortput in de Hommelstraat en ligt in het talud van de Nijmeegseweg. Deze leiding staat op de legger als beekriool aangegeven en is in dit bestemmingsplan bestemd als 'Leiding - Water'. Met deze dubbelbestemming zijn de gronden vijf meter ter weerszijde van het beekriool beschermd. Het overstortriool is tevens op de waterattentiekaart ingetekend.
Grondwater
Binnen het plangebied is de grondwaterstroming vanaf de Veluwe naar de Betuwe noord-zuid gericht. Het grondwater bevindt zich enkele meters onder het maaiveld, namelijk op ongeveer 9,0 m. + NAP, maar het grondwater is ook afhankelijk van de rivierstanden van de Neder-Rijn. Bij hoge rivierstanden zal het grondwaterniveau stijgen.
Verder bevindt zich binnen het plangebied een grondwateronttrekking ten behoeve van koude warmte opslag (KWO).
Regen- en afvalwatersysteem
Het rioleringssysteem maakt deel uit van bemalingsgebied Rijngemaal. Binnen het plangebied liggen twee rioolstelsels. Één deel van het plangebied heeft een gemengd riool, een ander deel is voorzien van een verbeterd gescheiden stelsel (zie waterattentiekaart). Het afvalwater wordt afgevoerd naar het Rijngemaal via transportriolen in de Eusebiusbuitensingel, de Broekstraat en de Westervoortsedijk. In de toekomst wordt ook in de Rietgrachtstraat een transportriool aangelegd. De gescheiden hemelwaterafvoer vindt in de huidige situatie geen aansluiting op een aanliggend hemelwaterstelsel. Het is de bedoeling dat toekomstige ontwikkelingen een aansluiting op afvoer naar oppervlaktewater mogelijk maakt. Het hemelwater van de Nijmeegseweg en de Eusebiusbuitensingel wordt afgevoerd via het gemengd rioolstelsel.
Daarnaast ligt in het plangebied een overstortriool, zie toelichting bij oppervlaktewater .
De transportriolen en het overstortriool hebben een cruciale functie in het functioneren van het gemeentelijk rioleringsstelsel. Het beheer en onderhoud van deze werken mag niet worden bemoeilijkt. De verschillende soorten riolen zijn op de waterattentiekaart ingetekend.
Conclusie
In deze paragraaf worden de feitelijke beperkingen aangegeven die van belang zijn in het plangebied.
Aandacht voor de op de waterattentiekaart aangegeven voorzieningen. Deze mogen niet beperkt worden in hun functioneren.
4.8 Archeologie
Het plangebied ligt in Arnhem-Noord, aan de voet van de Zuidoost Veluwe-stuwwal en in de overgangszone met het rivierengebied. De stuwwal ontstond in de voorlaatste ijstijd door landijs dat zich vanuit Scandinavië naar Nederland bewoog. Daarbij werd de grond door ijslobben van meer dan 200 m dik tot heuvels opgestuwd. Vóór de vorming van de stuwwal stroomde de Rijn meer noordwestelijk door Nederland. Door de komst van het landijs maar ook door bodemheffing veranderde de loop van de rivier in de laatste ijstijd echter naar de huidige.
In 10.000 v. Chr. ving het Holoceen aan, een tussenijstijd waarin we nu nog steeds leven. Door klimaatsverbetering nam de vegetatie in omvang en diversiteit toe. De rivieren kregen minder water en sediment te verwerken en namen een rustig, meanderd patroon aan. Door rivieractiviteit raakte de stuwwal plaatselijk geërodeerd; in de omgeving van het plangebied werd op de oude stuwwalafzettingen klei en zavelig zand afgezet. Vanwege de ligging in een laaggelegen, nat gebied, staat dit deel van Arnhem bekend als Het Broek, in de middeleeuwen de locatie van weilanden en baksteenfabricage.
In het plangebied bevinden zich twee bekende vindplaatsen. Beide zijn het resultaat van archeologisch onderzoek. Ter hoogte van de brandweerkazerne heeft in 2012 een proefsleuvenonderzoek plaatsgevonden. Hierbij zijn resten van de uitleg van de vesting naar model van Menno van Coerhoorn (begin 18e eeuw) aangetroffen. Ter hoogte van het huidge stadskantoor van de Gemeente Arnhem troffen archeologen in 2006 sluiswerken aan, liggend in de Rietbeek of Rietgracht, de oostzijde van de middeleeuwse Arnhemse vesting. Behalve deze archeologische waarden, is er in het plangebied en diens omgeving vanaf de 13e/14e eeuw baksteen gefabriceerd. Deze baksteen gebruikte men voor de bouw van de stadsmuur, maar ook voor prominente gebouwen in de stad zoals de Eusebiuskerk. Door verdeling van de 'Broekgronden' onder burgers van de stad en dientengevolge een gebrek aan 'tichelruimte', verplaatste de stad de baksteenfabricage rond 1500 naar de Stadsblokken. Met name ten westen van het plangebied zijn veel vindplaatsen bekend, behorend tot de Arnhemse binnenstad met haar bewoning die teruggaat tot de vroege middeleeuwen (prestelijke situatie) en zelfs eerder.
Behalve oudere resten zijn in het plangebied ook waarden uit de Tweede Wereldoorlog te verwachting. Het gebied bij de John Frostbrug maar ook de ten oosten van het plangebied gelegen gasfabriek was militair-strategisch van belang en plaats van oorloghandelingen.
Conclusie
Het westelijke deel van het plangebied betreft een archeologisch waardevol gebied vanwege de hier aanwezige vestingwerken met gerelateerde archeologie. Daarbuiten geldt een lage archeologische verwachtingskans. Door de lage ligging en natte omstandigheden was het plangebied niet aantrekkelijk voor bewoning. Wel moet in dit soort contexten rekening worden gehouden met prehistorische, rituele deposities. Voor archeologisch waardevolle gebieden geldt dat archeologisch onderzoek noodzakelijk is bij bodemverstoringen >50 m2 en die daarbij dieper dan 40 cm reiken. Voor zones met een lage archeologische verwachting ligt die grens op respectievelijk >2000 m2 en 40 cm.
Dit is naar de plankaart vertaald door het opnemen van een dubbelbestemming "Waarde - Archeologie(archeologisch waardevol gebied)", "Waarde - Archeologie (hoge verwachting)" of "Waarde - Archeologie(lage verwachting)" (zie paragraaf 5.3.8).
![]() |
Figuur 4.3 - Uitsnede archeologische verwachtingskaart |
4.9 Cultuurhistorie
Historische ontwikkeling
Arnhem ontwikkelde zich als stad vanaf de 8e eeuw; een situatie die in 1233 werd bekrachtigd met stadsrechten. Vrijwel direct begon men met de bouw van stadsmuren, in de 17e en het begin van de 18e eeuw verder uitgebreid en versterkt. Het plangebied lag in de middeleeuwen ten oosten van de vesting; na diens uitbreidingen kwam het deels binnen de vesting te liggen of maakte er deel van uit.
Met het slechten van de vesting werd in het eerste kwart van de 19e eeuw een begin gemaakt. In deze periode werden het plangebied en diens omgeving gekenmerkt door uitgestrekte weidegronden. Zuidelijk van het plangebied, aan de overzijde van de in oorsprong middeleeuwse Westervoortsedijk, bevond zich toen houtzaagmolen De Hoop. Verdere industrialisering vond plaats vanaf 1870, als oostelijk van het plangebied een gasfabriek wordt gerealiseerd.
De Boulevard Heuvelink en Eusebiusbuitensingel houden verband met het uitbreidingsplan van stadsarchitect Heuvelink (1806-1867), uit 1853. Tot de belangrijkste elementen van dit plan behoorden de exploitatie van de Weerdjes en sanering en uitleg van de stad aan de noordoostzijde. Bovendien omvatte het plan een verdere uitwerking van het in gang gezette singelplan, dat de locatie van de oude vesting moest transformeren tot een lommerrijk flaneer- en wandelgebied. De Eusbiusbuitensingel werd bij het singelplan betrokken, met statige panden aan diens oostzijde. Ook langs de Boulevard Heuvelink verschenen statige panden.
Al vanaf de tweede helft van de 19de eeuw waren op het als het Arnhemse Broek bekend staande industrieterrein enkele gemeentelijke bedrijven gevestigd, zoals een gasfabriek (1866). In 1905 kocht de stad nog meer grond in en nabij het plangebied, om gemeentelijke instellingen te vestigen. Er kwam een elektriciteitscentrale (1906-1907), slachthuis (1910) en een groenten- en fruitveilig. Het gebied werd een belangrijk industrieterrein. In het plangebied bevond zich verder vanaf 1910 het gemeentelijke elektrische trambedrijf. In 1915 nam de gemeente het besluit tot de verdere ontwikkeling van het Broek als bedrijventerrein, hetgeen plaats vond in de jaren 1920. Behalve de ontwikkeling van het industrieterrein werd ook een nabijgelegen arbeiderswoonwijk gerealiseerd ('t Broek). In deze periode vestigde er zich de melkfabriek van Camiz, de latere Coberco.
De Tweede Wereldoorlog betekende een grote verwoesting van het plangebied en diens omgeving. Het herstel is na de oorlog echter vrij snel op gang gekomen. Aan de rand van het Broek kwam een geheel nieuw complex voor gemeentelijke diensten en bedrijven. Op deze gemeentewerf realiseerde men in de periode 1947-1953 de trolleybusremise (ter plekke van de oude tramremise), het centrale ketelhuis, de brandweerkazerne, het centrale magazijn van de nutsbedrijven en een electrisch
hoofdschakelgebouw. Bij de ontwerpen werd een belangrijke rol gespeeld door
architect M.F. Duintjer en C.E. Alexander.
Cultuurhistorische karakteristieken
Historisch bouwkundige objecten
Met het Airborneplein en de oprit van de John Frostbrug bevinden zich in het plangebied gemeentelijke monumenten. De brug zelf is een rijksmonument. Met operatie Market Garden probeerden de Geallieerden in september 1944 de brug bij Arnhem te veroveren, om zo Duitse troepen in het westen af te snijden en een doorgang naar het Ruhrgebied te verkrijgen. De operatie faalde echter, met veel slachtoffers en een verwoeste Arnhemse binnenstad als gevolg.
Behalve de John Frostbrug bevindt zich in het Stadskantoor van de gemeente Arnhem een tegeltableau, voorstellende een gezicht op Arnhem vanuit het westen, dat ook de status van gemeentelijk monument heeft.
Er is door het Monumenten Advies Bureau een cultuurhistorische analyse gedaan van een groot deel van het plangebied (zie bijlage 1). Volgens deze analyse bevinden zich in het plangebied, naast bovengenoemde monumenten, diverse historische objecten (op het terrein van de oude gemeentewerf):
- Schoorsteen, Westervoortsedijk 3: De in het plangebied aanwezige schoorsteen maakte deel uit van het ketelhuis. Het Ketelhuis (1949) ontstond in de periode van de wederopbouw en was bedoeld voor de warmtevoorziening van de diverse bedrijfsgebouwen in de omgeving. Na 2002 is het ketelhuis gesloopt, waarbij de markante betonnen schoorsteenpijp behouden is gebleven.
- Trolleybus-remise, Remisestraat 4: centraal op het terrein van de oude gemeentewerf gelegen trolleybus-remise waarvoor de eerste steen in 1949 is gelegd. Oorspronkelijk bestond het gebouw, met imposant staalskelet en gebogen daken, uit 2 hallen. Vergroting vond plaats in 1956-57 en 1975-80. Het ontwerp van ir. C.E. Alexander (Gemeentewerken) is ondanks een aantal wijzigingen goed herkenbaar gebleven en het gebouw is nog steeds op oorspronkelijke wijze in gebruik.
- Voormalig magazijn, Remisestraat 2: vroeger magazijn van het gemeentelijk vervoerbedrijf, gebouwd 1949-50. Jarenlang in gebruik geweest als gemeentelijk archief, tegenwoordig in gebruik als opvang voor verslaafden en hiervoor ingrijpend verbouwd. Modern-functionalistische vormentaal uit de wederopbouwperiode.
- Schakelstation, Westervoortsedijk 3: in 1953 voltooid Hoofdverdeelstation A, ontworpen door vooraanstaand architect M.F. Duintjer. Opgetrokken uit betonstructuur met gevels in roodbruine baksteen, met terugwijkende geveldelen en hoge glaspuien. Nog goed herkenbaar en nog steeds omwille van energievoorziening in gebruik.
- Brandweerkazerne, Rietgrachtstraat 74: Brandweerkazerne, de oudste kern in 1950-51 gerealiseerd en in de tien jaar erna flink uitgebreid. Uitgevoerd in de Delftse-Schoolstijl naar een ontwerp van C.E. Alexander. Het gebouw verving de in de binnenstad gelegen brandweerkazerne die door oorlogsgeweld verloren was gegaan. Karakteristiek zijn de sobere gevels met schild- en zadeldaken evenals de (brandweer)slangentoren. Zowel aan de binnen- als buitenzijde is de kazerne verlevendigd met beeldende kunst (o.a. een kalkstenen reliëf (brandweerattributen visualiserend); een bronzen plaquette en 17e-eeuws tegeltableau (zicht op Arnhem))
Het plangebied grenst met de oostzijde aan de Van Verschuerwijk, een wooncomplex uit 1911-1913 van de architecten J.H. de Roos en W.F. Overeynder, rijksbeschermd stadsgezicht en voor een groot deel bestaande uit rijksmonumenten.
Historische ruimtelijke structuren
De Westervoortsedijk en Eusebiusbuitensingel zijn respectievelijk als middeleeuwse dijk en locatie van de vestinggracht de oudste structurerende elementen in het plangebied. Het noordelijke deel van de Rietgrachtstraat valt ongeveer samen met de Rietbeek die vanaf daar zijn route in zuidwestelijke vervolgde richting om nabij de houtzaagmolen in de Rijn uit te monden. De Rietbeek vormde en voedde het zuidoostelijke deel van de Arnhemse vesting, ontstaan na diens uitbreiding van rond 1700. Eveneens bepalend voor de structuur van het plangebied zijn de midden 19e-eeuwse Boulevard Heuvelink en het zuidelijke deel van de Rietgrachtstraat, de laatste aangelegd in relatie tot de Van Verschuerwijk. De Vlijtstraat liep in vroegere tijden parallel aan de huidige Remisestraat, maar sluit hier nu aan de noordzijde haaks op aan, om als doorgangsroute door het plangebied te fungeren.
De groene singels rondom de binnenstad vormen een belangrijk cultuurhistorisch en structurend element op het niveau van de hele stad. Oorspronkelijk werden de singels aan beide zijden geflankeerd door een karakteristieke 19de eeuwse bebouwingswand. Na 1944 is deze voor een groot deel verdwenen en heeft een schaalvergroting plaatsgevonden. Wel is de kleur van het 'Arnhems blond' nog op veel plekken herkenbaar.
Niet meer zichtbaar zijn de vroegere vestingwerken die dwars door het plangebied heen liepen.
Het noord-oostelijke gedeelte van het plangebied maakt deel het van het beschermd stadsgezicht Boulevardkwartier- Spijkerkwartier
Waardering
Het uiterlijk van het plangebied is vooral bepaald door de naoorlogse industrie, onderdeel van de wederopbouw van de stad. De historische bebouwing op het terrein van de oude gemeentewerf vertegenwoordigt belangrijke cultuurhistorische waarde (zie bijlage 1):
- De schoorsteenpijp (Westervoortsedijk 3) vertegenwoordigt stedenbouwkundige waarde als opmerkelijk restant van het vroegere ketelhuis. Door zijn prominente verschijningsvorm heeft het een belangrijke beeldbepalende waarde (landmark). Ook is er sprake van architectuur- en bouwhistorische waarde (geeft beeld van de bouwtechnische ontwikkelingen in deze periode) en is er sprake van typologische zeldzaamheid in Arnhem. Verder is er sprake van cultuurhistorische waarde als verwijzing naar de ontwikkelingen in Arnhem aan het einde van de Tweede Wereldoorlog en de wederopbouw.
- Trolleybus-remise (Remisestraat 4): Het object vertegenwoordigt ensemblewaarde in samenhang met de overige historische bebouwing op het terrein van de oude gemeentewerf. Door de markante remisehallen met imposante gebogen daken is het bouwwerk van beeldbepalende waarde en vertegenwoordigt het stedenbouwkundige waarde. De vrije ligging aan twee ruime rangeerterreinen is kenmerkend. Het object heeft architectuurhistorische waarde (met name de constructie met hoge stalen boogspanten en gebogen kappen). Ook kent het cultuurhistorische waarde, versterkt doordat zich aan de zuidzijde nog steeds de eerste steen bevindt die in 1949 is gelegd door burgemeester Matser.
- Voormalig magazijn, Remisestraat 2: ensemblewaarde (geschakeld aan de bebouwing van de busremise), stedenbouwkundige waarde en cultuurhistorische waarde.
- Schakelstation, Westervoortsedijk 3: stedenbouwkundige waarde (o.a. markante hoofdvorm), architectuurhistorische betekenis en cultuurhistorische waarde als gaaf bewaard gebleven voorbeeld van een als hoofdstation opgezet utiliteitsgebouw uit de wederopbouwperiode. De grindmozaïeken hebben kunsthistorische waarde.
- Brandweerkazerne, Rietgrachtstraat 74: Ensemblewaarde, stedenbouwkundig waardevol door hoofdvorm met hoge slangentoren, beperkte architectuurhistorische waarde door diverse verbouwingen, kunsthistorische waarde (ingangsreliëf, herdenkingsplaquette, tegeltableau), cultuurhistorische waarde.
Op het terrein zelf zijn geen historisch waardevolle inrichtingsrelicten van de oorspronkelijke aanleg gevonden. De aangetroffen verkeersgeleiders en het bordes van een verdwenen pompinrichting zijn niet van historisch belang. Wel van een waardevolle betekenis zijn de borders met tuinmuurtjes aan de voorzijde van de brandweerkazerne aan de Rietgrachtstraat.
![]() | |
Figuur 4.4 - Bebouwing met cultuurhistorische waarden (bron: cultuurhistorische quickscan, MAB) |
Met de Westervoortsedijk, Eusebiusbuitensingel, Boulevard Heuvelink en Rietgrachtstraat bevinden zich in het plangebied structurerende elementen die samenhangen met de vooroorlogse situatie en als zodanig waardevolle cultuurhistorische elementen vormen.
De groene delen van de Eusebiusbuitensingel hebben hoge stedenbouwkundige en cultuurhistorische waarde als onderdeel van de groene singelstructuur rondom de binnenstad. De singelstructuur noordelijk grenzend aan het plangebied is beschermd als gemeentelijk beschermd stadsgezicht.
Het plangebied heeft verder cultuurhistorische betekenis in het kader van de Slag om Arnhem.
Conclusie
Het plangebied wordt met name gekarakteriseerd door naoorlogse industrie, onderdeel van de wederopbouw van de stad. Het plangebied kent diverse rijks- en gemeentelijke monumenten (John Frostbrug incl. opritten, Airborneplein, tegeltableau in het stadskantoor).
Verder bevinden zich in het plangebied meerdere cultuurhistorisch waardevolle objecten en structuren: de trolleybus-remise, magazijn van het gemeentelijke vervoerbedrijf, schakelstation, schoorsteen van het voormalige ketelhuis en de brandweerkazerne. Hoewel de objecten niet in aanmerking komen voor de status als monument, vormen ze de laatste, spaarzame relicten van de wederopbouw en oorspronkelijke industrie en ontlenen ze hun waarde niet alleen aan de stedenbouwkundige en/of architectonische waarde, maar zeker ook aan het ensemble.
Cultuurhistorische waardevolle objecten dienen (overeenkomstig artikel 3.1.6, lid 2 sub a. van het Besluit ruimtelijke ordening) in een bestemmingsplan adequate te worden toegelicht en beschermd. In dit bestemmingsplan worden bovenstaande objecten met een functieaanduiding aangewezen als 'cultuurhistorisch waardevol'. Dit betekent dat deze objecten niet zonder omgevingsvergunning gedeeltelijk of geheel gesloopt kunnen worden. Een vergunning kan alleen worden verleend indien zorgvuldig wordt omgegaan met de cultuurhistorische elementen (zie ook paragraaf 5.3).
De huidige brandweerkazerne zal worden gesloopt en worden vervangen door een nieuwe brandweerkazerne. Het advies is om de aanwezige kunsthistorisch waardevolle elementen van de brandweerkazerne (ingangsreliëf, herdenkingsplaquette, tegeltableau) te behouden voor de toekomst.
De groene singels moeten behouden blijven en waar mogelijk versterkt, evenals de oude wegenstructuren. Daarom is het talud van de John Frostbrug bestemd als Groen - Landschap en park (zie ook paragraaf 5.3.4). Binnen deze bestemming is opgenomen dat deze gronden mede zijn bestemd voor het behoud of herstel van de op deze gronden voorkomende dan wel daaraan eigen cultuurhistorische waarden. Voor bepaalde werken en werkzaamheden is een omgevingsvergunning noodzakelijk.
De oostzijde van het plangebied grenst aan een karakteristieke woonwijk (Van Verschuerwijk) met de status van rijksbeschermd stadsgezicht. Het verdient de aanbeveling om in relatie tot bouwhoogten, schaal materiaal en kleurstelling en bouwplannen in het algemeen afstemming te zoeken.
Lijst van beschermde monumenten:
Object: | Kwalificatie: |
Eusebiusbuitensingel 43 | Gemeentelijk monument (Airborneplein) |
Eusebiusbuitensingel 49 | Gemeentelijk monument (oprit brug) |
Eusebiusbuitensingel 53 | Gemeentelijk tableau |
John Frostbrug | Rijksmonument |
![]() |
Figuur 4.5 - Overzicht met monumenten |
Hoofdstuk 5 Planbeschrijving En -Verantwoording
5.1 Inleiding
In de voorgaande hoofdstukken is ingegaan op de bestaande situatie, het relevante beleid en de milieu- en omgevingsaspecten. De informatie uit deze hoofdstukken is gebruikt om keuzes te maken bij het opstellen van het bestemmingsplan: de verbeelding (plankaart) en de regels. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de opzet van dit bestemmingsplan. Daarnaast worden de gemaakte keuzes op de verbeelding en in de regels verantwoord. Dat betekent dat er wordt aangegeven waarom bepaalde bestemmingen zijn aangewezen en waarom bepaalde bebouwing acceptabel is.
5.2 Opzet Van De Regels
In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De Standaard voor vergelijkbare bestemmingsplannen 2008 (SVBP2008) is verplicht.
De Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2008 maakt het mogelijk bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op een zelfde manier worden verbeeld. Vergelijkbare bestemmingsplannen leiden tot een betere dienstverlening en tot een effectievere en efficiëntere overheid.
Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit planregels en bijbehorende plankaart waarop de bestemmingen zijn aangegeven. Deze plankaart kan zowel digitaal als analoog worden verbeeld. De plankaart en de planregels dienen in samenhang te worden bekeken.
De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:
- 1. Inleidende regels (begripsbepalingen en wijze van meten);
- 2. Bestemmingsregels;
- 3. Algemene regels (o.a. afwijkingen);
- 4. Overgangs- en slotregels.
5.2.1 Inleidende regels
Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied en bevatten:
- 1. Artikel 1 Begrippen
In dit artikel zijn definities van de in de regels gebruikte begrippen opgenomen, voor een eenduidige interpretatie van deze begrippen. - 2. Artikel 2 Wijze van meten
Dit artikel geeft onder meer bepalingen waar mag worden gebouwd en hoe voorkomende eisen betreffende de maatvoering begrepen moeten worden.
Op de plankaart zijn bouwhoogten en soms bebouwingspercentages aangegeven. Als er geen percentages zijn aangegeven, mag het hele bouwvlak worden bebouwd. De aangegeven bouwhoogte wordt gemeten vanaf peil tot het hoogste punt (exclusief elementen zoals een schoorsteen, liftopbouw en dergelijke). Uitgangspunt is dat alleen gebouwd mag worden binnen de bouwgrenzen.
5.2.2 Bestemmingsregels
Hoofdstuk 2 van de regels bevat de juridische vertaling van de verschillende bestemmingen die voorkomen in het plangebied. Voor ieder gebied op de plankaart is de bestemming aangegeven.
Deze bestemmingen zijn in de regels onderverdeeld in o.a.:
- 1. Bestemmingsomschrijving: omschrijving van de activiteiten die zijn toegestaan (wonen, bedrijvigheid etc.);
- 2. Bouwregels: eisen waaraan de bebouwing moet voldoen (bebouwingshoogte, bebouwingspercentage etc.);
- 3. Afwijken van de gebruiks- en bouwregels: onder welke voorwaarde mag afgeweken worden van de aangegeven bestemmingen en bouwregels;
- 4. Verboden gebruik: welke vormen van gebruik zijn uitgesloten.
In paragraaf 5.3 worden de verschillende bestemmingen toegelicht en wordt ook per bestemming aangegeven waarom voor bepaalde gronden voor deze is gekozen. Daarnaast wordt, indien gekozen wordt af te wijken van de bestemming uit het geldende bestemmingsplan, aangeven waarom daarvoor is gekozen.
5.2.3 Algemene regels
Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied. Dit hoofdstuk is opgebouwd uit:
- 1. Artikel 15 Anti-dubbeltelregel
Deze regel bepaalt dat er niet twee keer voor eenzelfde locatie een bouwplan kan worden ingediend - 2. Artikel 16 Algemene bouwregels
Hierin zijn de algemene bouwregels opgenomen zoals de verplichting tot het bouwen binnen het bouwvlak en de uitleg van het bebouwingspercentage. - 3. Artikel 17 Algemene gebruiksregels
In dit artikel zijn de algemene bouwregels opgenomen. Hierin is aangegeven welke functies in ieder geval in strijd zijn met het bestemmingsplan. - 4. Artikel 18 Algemene afwijkingsregels
In dit artikel worden de voorwaarden beschreven waaronder kan worden afgeweken van een bestemmingsregel. Deze afwijkingen kunnen worden toegepast op alle bestemmingen in het bestemmingsplan. De afwijkingen die uitsluitend gelden voor een bepaalde bestemming zijn in het betreffende artikel van die bestemming opgenomen.
5.2.4 Overgangs- en slotbepalingen
In hoofdstuk 4 staan de overgangs- en slotbepalingen. In de overgangsbepalingen is aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan.
5.3 Verantwoording Van De Regels
Kenmerk van de Nederlandse ruimtelijke ordeningsregelgeving is dat er uitgegaan wordt van toelatingsplanologie. Een bestemmingsplan geeft aan welke functies waar zijn toegestaan en welke bebouwing opgericht mag worden. Bij het opstellen van dit bestemmingsplan zijn keuzes gemaakt over welke functies waar mogelijk worden gemaakt en is gekeken welke bebouwing stedenbouwkundig toegestaan kan worden. De bestaande situatie is hierbij het uitgangspunt.
Het is noodzakelijk dat het bestemmingsplan een compleet inzicht biedt in de bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen het betreffende plangebied. Het bestemmingsplan is het juridische toetsingskader dat bindend is voor de burger en overheid en geeft aan wat de gewenste planologische situatie voor het plangebied is. Deze situatie kan gaandeweg de planperiode wijzigen, bijvoorbeeld door veranderd stedenbouwkundig inzicht, functiewijziging veranderingen in gebruik. Ook ruimtelijke ontwikkelingen en vernieuwing van o.a. ruimtelijk, economisch, verkeerskundig en milieubeleid dragen bij aan de veroudering van geldende bestemmingsplannen.
Om recht te doen aan een goede ruimtelijke ordening binnen het plangebied wordt daarom aangegeven in welke situaties de bestemming wordt gekozen gelijk aan de oude bestemming (na strijdige situatie te hebben gewraakt) en in welke situaties een nieuwe bestemming wordt gegeven (positief bestemmen), waarmee de strijdige situatie wordt gelegaliseerd. Daarnaast wordt, indien van toepassing, aangegeven wanneer een strijdige situatie onder het overgangsrecht wordt gebracht.
In deze paragraaf worden de keuzes die zijn gemaakt nader onderbouwd. Hierbij zullen de bestemmingen in dezelfde volgorde als in de regels worden behandeld.
5.3.1 Afzonderlijke bestemmingen
In de volgende subparagrafen worden de afzonderlijke bestemmingen die voorkomen in het bestemmingsplan besproken. Er kan worden gekozen om bepaalde bestemmingen in één subparagraaf te behandelen zoals "Bedrijf" en "Bedrijf - Nutsvoorziening", "Groen" en "Groen - Park" en de Verkeersbestemmingen.
Per bestemming wordt ingegaan op:
- welke gronden zijn zo bestemd;
- wat houdt de bestemming in;
- eventuele aanduidingen of andere bijzonderheden
5.3.2 Bedrijf
In dit bestemmingsplan zijn twee bedrijfsbestemmingen opgenomen: "Bedrijf" (Artikel 3) en "Bedrijf -Nutsvoorziening" (Artikel 4). De laatste is een specificatie van de algemene bedrijfsbestemming.
Bedrijf
De bestemming "Bedrijf" (Artikel 3) geldt voor de busremise aan de Westervoortsedijk. Binnen deze bestemming is ook uitsluitend een busremise met bijbehorende functies toegestaan. De bestaande bebouwing valt binnen het bouwvlak en is hiermee positief bestemd. Buiten het bouwvlak zijn met een binnenplanse afwijking kleine bouwwerken die passend zijn binnen de bestemming zoals een fietsenstalling mogelijk.
De volgende bedrijven hebben een aparte bestemming en zijn binnen de bestemming "Bedrijf" niet toegestaan; detailhandel, horeca-activiteiten, agrarische bedrijven, recreatiebedrijven, kantoren en seksinrichtingen.
De hoge schoorsteen die achter op het perceel van de busremise staat en grenst aan de Vlijtstraat is apart mogelijk gemaakt. Deze schoorsteen heeft geen feitelijke functie. Het is een karakteristiek element dat verwijst naar de historische bedrijvigheid op deze plek. De schoorsteen valt buiten het bouwvlak maar is middels een bouwaanduiding 'karakteristiek' (KA) toegestaan, waarbij een maximumhoogte van 32 meter is opgenomen.
De busremise en de schoorsteen zijn cultuurhistorisch waardevol (zie paragraaf 4.9). Om deze waarden te beschermen is binnen deze bestemming opgenomen dat de bebouwing niet zonder omgevingsvergunning geheel of gedeeltelijk mag worden gesloopt. Deze vergunning kan worden verleend indien er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de bouwhistorische waarden van de opstallen.
Bedrijf - Nutsvoorziening
Deze bestemming is bedoeld voor nutsbedrijven of soortgelijke instellingen. Dit zijn bedrijven, gericht op de levering van elektriciteit, gas, water en warmte, de verzorging van telecommunicatie of de afvoer en verwerking van afvalstoffen. Het nutsgebouw op de hoek Westervoortsedijk/Remisestraat is bestemd als "Bedrijf - Nutsvoorziening" (Artikel 4).
Er is gekozen om deze voorzieningen/bedrijven specifiek als nutsvoorziening te bestemmen. Een algemene bedrijfsbestemming maakt naast nutsvoorzieningen op deze locatie ook andere bestemmingen mogelijk zoals een autobedrijf en dat is hier niet wenselijk.
Naast de nutsvoorziening die expliciet is bestemd, zijn er nutsvoorzieningen van geringe omvang zoals transformatorstations en schakelhuisjes, die niet apart bestemd zijn. Voor dergelijke voorzieningen kunnen burgemeester en wethouders afwijken van de bestemmingsregels.
Het nutsgebouw is cultuurhistorisch waardevol (zie paragraaf 4.9). Om deze waarden te beschermen is binnen deze bestemming opgenomen dat de bebouwing niet zonder omgevingsvergunning geheel of gedeeltelijk mag worden gesloopt. Deze vergunning kan worden verleend indien er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de bouwhistorische waarden van de opstallen.
5.3.3 Centrum
De panden Boulevard Heuvelink 6 t/m 26 en Rietgrachtstraat 62 zijn bestemd als "Centrum" (Artikel 5). Dit is een verzamelbestemming waarin stedelijke functies zoals detailhandel, dienstverlenend bedrijf, horeca (met uitzondering van hotels, nachtclubs, discotheken en coffeeshops), kantoren, maatschappelijke functies en wonen zijn toegestaan. Dit betekent dat deze functies onderling uitwisselbaar zijn. Dit zorgt voor flexibiliteit bij de invulling van de bebouwing. Zo kan een bakkerij worden vervangen door een kapper etc. De stedelijke functies zijn uitsluitend toegestaan op de begane grond. De boven de begane gronden gelegen bouwlagen zijn uitsluitend bestemd voor wonen.
Op de gronden die gebruikt worden als wonen zijn in principe beroepsmatige activiteiten toegestaan. Om hinder voor de directe omgeving te voorkomen is hieraan wel een aantal voorwaarden verbonden. In de eerste plaats mag slechts een gedeelte van de woning, inclusief de bijgebouwen (maximaal 1/3 van de totale vloeroppervlakte van de woning) worden gebruikt als praktijkruimte door de bewoner. Is er meer dan 1/3 van de woning in gebruik voor het uitoefenen van een beroep, dan is er geen sprake meer van een 'beroep aan huis' en derhalve strijd met het bestemmingsplan. Voorts mag door dit gebruik geen onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat (bijvoorbeeld beperkte reclamemogelijkheden) noch een onevenredige parkeerdruk ontstaan. Tot slot zijn er vormen van beroepsuitoefening expliciet uitgezonderd, omdat ze te veel overlast voor de omgeving veroorzaken (detailhandel, prostitutie, horeca-activiteiten en beroepen die milieuoverlast veroorzaken).
5.3.4 Groen - Landschap en park
In het groenplan (zie paragraaf 3.6.5) is het talud van de John Frostbrug aangewezen als structureel groen. Dit gebied is bestemd als "Groen - Landschap en park" (Artikel 6). Dit is een zwaardere bestemming dan "Groen" omdat hier een omgevingsvergunning voor werken (geen bouwwerk zijnde) of werkzaamheden aan is gekoppeld. Dat betekent dat binnen de bestemming een omgevingsvergunning noodzakelijk is om bepaalde werkzaamheden uit te voeren zoals het aanleggen van verharding en het kappen van bomen.
Binnen de bestemmingsplan "Groen - Landschap en park" zijn alleen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, toegestaan. Het is wel mogelijk af te wijken van het bestemmingsplan indien kan worden aangetoond dat de bebouwing geen afbreuk doet aan het park. Het gaat dan om bebouwing die past binnen de bestemming zoals speeltoestellen waarbij een maximumbouwhoogte geldt van 4 meter.
5.3.5 Kantoor
De bestemming "Kantoor" (Artikel 7) is bedoeld voor bedrijven die uitsluitend dienstverlenende- en geen productiewerkzaamheden verrichten. Verder is ook openbare dienstverlening toegestaan vanwege de aanwezigheid van het Stadskantoor.
Het kantorencomplex aan de Eusebiusbuitensingel en aan de Boulevard Heuvlink zijn bestemd als "Kantoor".
5.3.6 Maatschappelijk
De bestemming "Maatschappelijk" (Artikel 8) is bedoeld voor functies ten behoeve van onderwijs, gezondheids- en welzijnszorg, levensbeschouwelijke functies, politieke-, belangen- en ideële organisaties/verenigingen en hobbyclubs en openbare dienstverlening. Voorbeelden hiervan zijn scholen, ziekenhuizen en kerken. Dienstwoningen die horen bij de bestemming, zoals bijvoorbeeld een conciërge woning of pastorie, zijn indien noodzakelijk toegestaan. Aan de hoofdfunctie ondergeschikte horeca (kantine) is eveneens toegestaan.
Binnen het plangebied zijn de hoofdlocatie van de brandweer aan de Rietgrachtstraat en de doorstroomvoorziening voor daklozen aan de Remisestraat als zodanig bestemd.
De doorstroomvoorziening is cultuurhistorisch waardevol (zie paragraaf 4.9). Om deze waarden te beschermen is binnen deze bestemming opgenomen dat de bebouwing niet zonder omgevingsvergunning geheel of gedeeltelijk mag worden gesloopt. Deze vergunning kan worden verleend indien er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de bouwhistorische waarden van de opstallen.
5.3.7 Verkeer
De bestemming verkeer is opgedeeld in een tweetal 'sub-bestemmingen' te weten:
- 1. "Verkeer - Verblijfsgebied" (Artikel 9);
- 2. "Verkeer - Wegverkeer" (Artikel 10).
Hieronder wordt ingegaan op deze twee sub-bestemmingen
Verkeer - Verblijfsgebied
De bestemming "Verkeer - Verblijfsgebied" geldt voor woonerven, woonstraten, parkeerplaatsen, voet- en fietspaden, speelplaatsen en buurtgroen. Dit zijn dus voornamelijk wijken (30 km/uur zones) waar de verblijfsfunctie belangrijker is dan de verkeersfunctie. De inrichting van de wegen is hierop afgestemd.
Verkeer - Wegverkeer
De bestemming "Verkeer - Wegverkeer" is bedoeld voor wegen die een doorgaand karakter hebben. Vaak zijn dit wegen waar maximaal 50 km/uur gereden mag worden zoals de Westervoortsedijk, Eusebiusbuitensingel en Boulevard Heuvelink. Onder andere wegen, voet- en fietspaden, parkeerplaatsen, bushaltes met wachtruimten, trottoirs en groenaanleg zijn mogelijk in deze bestemming.
5.3.8 Dubbelbestemmingen
De SVBP 2008 geeft ook de mogelijkheid dubbelbestemmingen op te nemen. Dubbelbestemmingen zijn bestemmingen die liggen over meerdere enkelbestemmingen en daar iets over zeggen. In dit bestemmingsplan zijn vier dubbelbestemmingen opgenomen:
- "Leiding - Water" (Artikel 11);
- "Waarde - Archeologie (archeologisch waardevol gebied)" (Artikel 12);
- "Waarde - Archeologie (hoge verwachting)" (Artikel 13);
- "Waarde - Archeologie (lage verwachting)" (Artikel 14)
Leiding - Water
In het westen van het plangebied stroomt ondergronds de St Jansbeek. Om deze te beschermen is de bestemming "Leiding - Water" water hier opgenomen. Deze bestemming bestemd de gronden primair voor watergang. De onderliggende bestemmingen zijn hieraan ondergschikt. Voor de zone boven en om de watergang zijn beperkingen voor de bouwmogelijkheden opgenomen om de loop van de beek niet aan te tasten. Tevens is er een omgevingsvergunningsplicht opgenomen, ten aanzien van de werken en werkzaamheden in en aan de grond.
Waarde - Archeologie
Deze dubbelbestemming geldt voor de zone in het gebied waarvoor een hoge archeologische verwachtingskans geldt. Dit artikel bevat een aantal naast de andere bestemmingsbepalingen geldende beschermende bouwvoorschriften en nadere eisen. De zone waarbinnen sprake is van een hoge archeologische verwachtingskans is op de plankaart nader aangeduid. Daarnaast is in de regels geregeld dat ter plaatse van de op de plankaart aangegeven zone een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden alleen mag worden afgegeven wanneer blijkt dat hierbij geen archeologische waarden worden geroerd. Daartoe geldt een onderzoeksplicht. De uitkomst van dit onderzoek is dat, voordat een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden wordt afgegeven, het inzichtelijk moet zijn dat hierbij geen archeologische waarden worden geroerd.
In de vigerende bestemmingsplannen is deze bestemming niet opgenomen en worden de archeologische waarden ook niet op een andere wijze beschermd.
5.4 Vergelijking Vigerende Bestemminsplannen
In dit bestemmingsplan wordt in principe de bestaande situatie bestemd. Dit betekent dat de bestaande functies en bebouwing(smogelijkheden) zijn opgenomen in dit bestemmingsplan.
In 2008 is een landelijke standaard voor bestemmingsplannen ingevoerd (IMRO2008). De vigerende bestemmingsplan 'Stadskantoor' dat wordt herzien met dit bestemmingsplan is voor 2008 opgesteld en in werking getreden. Hierdoor kan het voorkomen dat noodzakelijkerwijs aanpassingen of wijzigingen zijn gedaan ten opzichte van dit plan. Deze wijzigingen hebben niet zozeer betrekking op de juridische (gebruiks- en bouw)mogelijkheden maar meer op de naamgeving en verbeelding van de bestemmingen.
Naast de wijzigingen vanuit de standaardisering is in de loop der jaren ook de methodiek van bestemmen binnen de gemeente Arnhem op kleine onderdelen gewijzigd. Binnen de gemeente Arnhem is nieuw beleid op het gebied van archeologie vastgesteld. Het beleid houdt o.a. in dat voor het gehele grondgebied in kaart is gebracht wat de archeologische verwachting is. De gebieden waar de kans op archeologische vondsten hoog is, zijn op de plankaart aangegeven. Voor deze gebieden is voor grote bodemingrepen een omgevingsvergunning voor werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden noodzakelijk. Dit was niet geregeld in de vigerende bestemmingsplannen.
Dit geldt ook voor de cultuurhistorische waarden van verschillende bouwwerken in het bestemmingsplan.
5.5 Handhaving
Bestemmingsplannen zijn bindend voor overheid en burger. Enerzijds kan de gemeentelijke overheid naleving van bestemmingsplannen afdwingen (optreden tegen strijdig gebruik en/of bebouwing). Anderzijds vormt het bestemmingsplan ook het juridisch kader voor burger waar deze uit af kan leiden wat zijn eigen bouw- en gebruiksmogelijkheden zijn, maar ook wat de mogelijkheden en onmogelijkheden zijn van buurman en directe omgeving. Het bestemmingsplan geeft immers de gewenste planologische situatie voor het betreffende gebied binnen de planperiode aan.
In de nota Beleidsuitgangspunten handhaving bestemmingsplannen zijn de volgende uitgangspunten opgenomen:
- stringent beleid: als uitgangspunt geldt dat in principe elke overtreding wordt aangepakt;
- géén stilzwijgend gedogen;
- gewenste maar illegale ontwikkelingen zo mogelijk vooraf maar in ieder geval zo snel mogelijk legaliseren;
- gedogen van illegale gevallen alleen in uitzonderlijke gevallen, bij voorkeur alleen tijdelijk en met redenen omkleed
Een actualisatie van de voorgenoemde nota handhaving is in voorbereiding. Er is echter geen aanleiding om de bovenstaande uitgangspunten te wijzigen. Het is echter niet reëel om te pretenderen alle strijdigheden op het vlak van bouwregelgeving binnen redelijke termijn op te sporen en daar ook actie op te ondernemen. Daarom zal in deze actualisatie een prioriteitsstelling worden opgenomen waarin wordt aangegeven aan welke handhavingsonderwerpen op het gebied van bouwregelgeving en de gebouwde omgeving de komende periode met name aandacht zal worden besteed.
De grondslag voor een goed werkend handhavingsbeleid wordt gevormd door een inventarisatie van het feitelijke gebruik en de bestaande bebouwing zo kort mogelijk voor respectievelijk het in werking treden c.q. het in ontwerp ter visie leggen van een bestemmingsplan. Als gevolg op deze inventarisatie zullen de verleende omgevingsvergunning voor het bouwen en gevolgde afwijkingsprocedures geregistreerd worden.
Handhavend optreden tegen overtredingen van bestemmingsplannen kan niet alleen plaatsvinden via publiekrechtelijke, maar ook via de strafrechtelijke weg. In de regels is daartoe de zogenaamde strafbepaling opgenomen, waarin overtredingen van de regels worden aangemerkt als een strafbaar feit als bedoeld in artikel 1a, aanhef en lid 2 van de Wet op de Economische Delicten. De bijbehorende strafmaat is hechtenis van ten hoogste zes maanden of een geldboete van de vierde categorie (maximaal € 11.250). Bij ernstige overtredingen zal handhaving ook via de strafrechtelijke weg plaatsvinden. De opsporingsambtenaren van de gemeente of politie zullen in die gevallen proces-verbaal van de overtreding maken. Het (reguliere) bestuursrechtelijke traject zal gelijktijdig worden ingezet.
5.6 Exploitatie
Het bestemmingsplan 'Remise e.o.' is beheersmatig van aard. De uitvoering van het bestemmingsplan brengt geen kosten met zich mee. Een onderbouwing van de economische uitvoerbaarheid kan achterwege gelaten worden.
Hoofdstuk 6 Procedure
6.1 Vooroverleg
In het kader van het vooroverleg ex artikel 3.1.1. Bro is het concept-bestemmingsplan opgestuurd naar het Waterschap Rijn IJssel. Zij waren na een aanpassing akkoord met het bestemmingsplan.
Daarnaast zijn de Nederlandse Gasunie, Rijkswaterstaat en de Kamer van Koophandel op de hoogte gesteld van het plan. Eveneens is het bestemmingsplan opgestuurd naar Eurocommerce, hulpverlening Gelderland-Midden, Connexxion en het wijkplatform Het Broek. Hierop zijn geen reacties binnen gekomen.
6.2 Terinzagelegging (Ontwerp-bestemmingsplan)
Het ontwerp-bestemmingsplan 'Remise e.o.' heeft vanaf 13 december 2012 gedurende een periode van zes weken terinage gelegen. Tijdens deze periode zijn geen zienswijzen ingediend.
6.3 Vaststelling
Het bestemmingsplan 'Remise e.o.' is op maandag 18 maart 2013 door de gemeenteraad gewijzigd vastgesteld. De wijziging heeft betrekking op een cultuurhistorische analyse die na de terinzagelegging van het ontwerp-bestemmingsplan is uitgevoerd door het Monumenten Advies Bureau voor een groot deel van het plangebied. Volgens deze analyse bevinden zich in het plangebied diverse cultuurhistorische waardevolle objecten (zie paragraaf 4.9). Cultuurhistorische waarden dienen (overeenkomstig artikel 3.1.6, lid 2 sub a. van het Besluit ruimtelijke ordening) in een bestemmingsplan adequaat te worden toegelicht en beschermd. Het beschermen van deze cultuurhistorische waarden was dan ook de aanleiding om het bestemmingsplan gewijzigd vast te stellen.