TAM-omgevingsplan Veerweg naar Westervoort 29-31
Bestemmingsplan - gemeente Arnhem
Ontwerp op 18-04-2025 - in voorbereiding
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1. Artikel 1.1 van het Omgevingsbesluit, artikel 1.1 van het Besluit kwaliteit leefomgeving, artikel 1.1
van het Besluit activiteiten leefomgeving en artikel 1.1 van het Besluit bouwwerken leefomgeving zoals die gelden op de dag van de start van de terinzagelegging van het ontwerp, zijn van overeenkomstige toepassing op dit hoofdstuk, tenzij in het tweede lid daarvan is afgeweken.
2. Voor de toepassing van hoofdstuk [22c] gelden de volgende begripsbepalingen:
1.1 bebouwingspercentage
Het in procenten uitgedrukte deel van een werkingsgebied dat maximaal mag worden bebouwd.
1.2 bedrijf
Een onderneming of gedeelte van een onderneming, die een organisatorisch zelfstandige eenheid vormt en is gericht op de productie of de afzet van goederen of de verlening van diensten, hieronder begrepen ondernemingen of gedeelten van ondernemingen, die door of vanwege de overheid worden geleid.
1.3 bedrijfsactiviteit
Een activiteit gericht op
- 1. het produceren, bewerken, herstellen, installeren of inzamelen van goederen;
- 2. verhuur, opslag en distributie van goederen;
- 3. bouwnijverheid, hoveniersbedrijven of daarmee vergelijkbare bedrijven;
- 4. onderzoek en ingenieursbedrijven;
- 5. groothandel.
1.4 bedrijfswoning / dienstwoning
Een woning in of bij een gebouw of op een terrein, bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de functie van het gebouw of terrein noodzakelijk is.
1.5 beleidsregels Parkeren van de gemeente Arnhem
De 'Beleidsregels Parkeren Arnhem 2022', dan wel zoals deze regels komen te luiden na wijziging van deze regels.
1.6 bestaand(e)
a. bij bouwwerken: legale bouwwerken die aanwezig of in uitvoering zijn op het tijdstip van de ter visie legging van het ontwerp van hoofdstuk [22a] van dit omgevingsplan en bouwwerken die mogen worden gebouwd krachtens een vergunning;
b. bij gebruik: legaal gebruik van grond en opstallen zoals aanwezig tijdens de inwerkingtreding van het hoofdstuk [22a] van dit omgevingsplan dat na de inwerkingtreding van het plan niet langer onderbroken is dan een jaar.
1.7 bijgebouw
Een zelfstandig bouwwerk dat niet in directe verbinding staat met het hoofdgebouw. Het bijgebouw wordt via een aparte toegangsdeur bereikt en kan tegen een hoofdgebouw worden aangebouwd. Voorbeelden van een bijgebouw zijn een garage of een schuur.
1.8 bouwlaag
Een geheel van voor personen toegankelijke ruimten, waarbinnen de vloerhoogte niet meer dan 1,20 meter varieert, met uitsluiting van onderbouw en zolder of vliering casu quo kapruimte.
1.9 gebruiksoppervlakte
De vloeroppervlakte binnen de bouwmuren bepaald volgens NEN 2580 met dien verstande dat daarbij aangebouwde bergingen, garages en andere niet voor bewoning geschikte ruimtes niet worden meegeteld
1.10 grondgebonden agrarisch bedrijf
Agrarische bedrijvigheid die in hoofdzaak van de grond als agrarisch productiemiddel afhankelijk is;
1.11 intensieve veehouderij
Een agrarisch bedrijf of een deel daarvan dat wordt gebruikt voor veehouderij volgens de Wet milieubeheer en waar geen melkrundvee, schapen, paarden of dieren 'biologisch' worden gehouden en waar geen dieren worden gehouden uitsluitend of in hoofdzaak ten behoeve van natuurbeheer;
1.12 niet-grondgebonden agrarische bedrijf
agrarische bedrijfsvoering die in hoofdzaak is gericht op het houden, fokken of mesten van dieren in bedrijfsgebouwen, waarbij de grond als productiemiddel van ondergeschikte betekenis is;
1.13 pand
De kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig- constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is.
1.14 peil
- 1. voor een gebouw, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan een weg of pad grenst: de hoogte van die weg of dat pad ter plaatse van de hoofdtoegang;
- 2. voor een gebouw, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het afgewerkte terrein ter plaatse van de hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
- 3. voor een ander bouwwerk: de hoogte van het afgewerkte terrein ter plaatse bij voltooiing van de bouw.
- 4. voor zover als zodanig aangegeven in de omgevingplanregels: Normaal Amsterdams Peil (N.A.P.)
1.15 werken, werkzaamheden van geringe omvang
Werken of werkzaamheden die geen wezenlijke verandering van de terreingesteldheid of van een inrichting tot gevolg hebben.
Artikel 2 Toepassingsbereik
2.1 Verhouding met ruimtelijke regels omgevingsplan tijdelijk deel
Op de locatie bedoeld in lid 2.3 hebben de regels in dit hoofdstuk van het omgevingsplan voorrang op de regels over agrarische activiteiten in de besluiten als bedoeld in artikel 4.6, eerste lid, onder a, b, c, g, h, i, j, k, l of m, van de Invoeringswet Omgevingswet, zoals deze luid op het moment van ter inzage legging van dit plan.
2.2 Verhouding met regels in het tijdelijke deel van het omgevingsplan van rijkswege (bruidsschat)
De regels in afdeling 22.2, met uitzondering van paragraaf 22.2.7.3, en afdeling 22.3 zijn niet van toepassing voor zover die regels in strijd zijn met regels in dit hoofdstuk.
2.3 Geometrische afbakening reikwijdte TAM-omgevingsplan [naam plam]
De regels in dit hoofdstuk zijn van toepassing op de locatie TAM-omgevingsplan Veerweg naar Westervoort 29-31 waarvan de geometrische bepaalde planobjecten zijn vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0202TAM1062-0201 zoals vastgelegd op https://www.ruimtelijkeplannen.nl.
Artikel 3 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten
3.1 de goothoogte van een bouwwerk
Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de bovenste goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
3.2 de inhoud van een bouwwerk
Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
3.3 de bouwhoogte van een bouwwerk
Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, liftopbouwen en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
3.4 de oppervlakte van een bouwwerk
Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
Hoofdstuk 2 Functies
Artikel 4 Agrarisch Gebied
4.1 Toegelaten activiteiten
- 1. De gebieden ter plaatse van het werkingsgebied 'Agrarisch gebied' hebben de functie agrarisch gebied.
- 2. Binnen deze functie zijn uitsluitend de in hoofdstuk 4 omschreven gebruiksactiviteiten toegestaan op de daarvoor in de regels aangewezen locaties.
- 3. Binnen deze functie zijn uitsluitend de in hoofdstuk 5 omschreven bouwactiviteiten toegestaan op de daarvoor in de regels aangewezen locaties.
- 4. De activiteiten zijn uitsluitend toegestaan met inachtneming van de in hoofdstuk 3 genoemde waarden en de voor de afzonderlijke activiteiten gegeven regels.
Hoofdstuk 3 Waarden
Artikel 5 Waarde - Landschap En Natuur
5.1 Doelstelling
- 1. De gebieden ter plaatse van de aanduiding 'Waarde - Landschap en natuur' hebben een landschappelijke en natuurwaarde.
- 2. Deze waarde is gericht op het behoud, het herstel en de versterking van de op deze gronden voorkomende dan wel daaraan eigen landschappelijke-, ecologische-, cultuurhistorische- en natuurwaarden.
- 3. Voor de gronden met deze waarde gelden mogelijk aanvullende regels voor bouwen en voor werken en werkzaamheden.
Artikel 6 Waarde - Waterstaat
6.1 Doelstelling
- 1. De gebieden ter plaatse van de aanduiding 'Waarde - Waterstaat' hebben een waterbeherende waarde.
- 2. Deze waarde is gericht op de waterhuishouding, de waterberging en de afvoer van hoog oppervlaktewater, sediiment en ijs ten behoeve van de rivier alsmede het treffen van maatregelen voor het vergroten van de afvoercapaciteit van de rivier.
- 3. Voor de gronden met deze waarde gelden mogelijk aanvullende regels voor bouwen en voor werken en werkzaamheden.
Hoofdstuk 4 Activiteiten
Artikel 7 Activiteit Bedrijfswoning
7.1 Toegelaten activiteiten
Ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'overige zone - activiteit bedrijfswoning' is een bedrijfswoning toegestaan.
Artikel 8 Algemene Regels Over Activiteiten
8.1 Toepassingsbereik
Dit artikel is van toepasing ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'overige zone - algemene regels over activiteiten'.
8.2 Gebruik conform maatvoering
Indien op de verbeelding omgevingsnormen of maatvoeringen zijn opgenomen, is gebruik uitsluitend toegestaan met inachtneming van deze normen.
8.3 Bijbehorende activiteiten
De volgende activiteiten zijn in het gehele projectgebied toegestaan:
- a. groen en watervoorzieningen;
- b. overige voorzieningen en bijbehorende activiteiten, die qua aard, oppervlakte en ruimtelijke uitstraling ondergeschikt zijn aan de hoofdactiviteit, zoals nutsvoorzieningen, fitnessvoorzieningen en kinderopvang ten behoeve van de hoofdactiviteit. Hieronder worden geen ondergeschikte horeca, niet zijnde bedrijfskantines, en detailhandel verstaan;
- c. parkeren als bijbehorende activiteit, tenzij:
- 1. dit binnen de gronden met de functie 'Natuurgebied', 'Bosgebied', 'Heidegebied', 'Tuingebied' of 'Parkgebied' plaatsvindt, dan dient dit expliciet aangegeven te zijn;
- 2. dit binnen de gronden met 'Waarde Landschap en Natuur' plaatsvindt, dan dient dit expliciet aangegeven te zijn.
Artikel 9 Activiteit Agrarisch Grondgebonden
9.1 Toegelaten acitviteiten
Ter plaatse van de aanduiding 'overige zone-activiteit agrarisch grondgebonden' zijn grondgebonden agrarische bedrijven toegestaan, waaronder niet wordt begrepen een kwekerij of hoveniersbedrijf.
Artikel 10 Activiteit Landbouwhuisdieren - Verbod
Ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'overige zone - activiteit landbouwhuisdieren - verbod' is het verboden landbouwhuisdieren te houden.
Artikel 11 Activiteit Sloopverplichting Dierenverblijven, Mest- En Voeropslagen
Ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'overige zone - activiteit sloopverplichting dierenverblijven, mest- en voeropslagen' dienen de dierenverblijven, mest- en voeropslagen ten behoeve van varkens, kippen, kalkoenen, melkvee en vleeskalveren binnen 28 maanden na het ondertekenen van de model-overeenkomst (25 april 2024) gesloopt en verwijderd te worden, voor zover deze verplichting voortvloeit uit de Lbv-plus regeling.
Hoofdstuk 5 Bouwen
Artikel 12 Algemene Bouwregels
12.1 Toepassingsbereik
Dit artikel is van toepassing ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'overige zone - algemene bouwregels'.
12.2 Algemeen
- a. Voor de bouwregels die zijn opgenomen in dit omgevingsplan geldt dat deze moeten worden toegepast met in achtneming van de algemene bouwregels in dit artikel.
- b. Indien op een locatie meerdere bouwregels van toepassing zijn, moet bij het bouwen worden voldaan aan alle ter plaatse gelden bouwregels.
12.3 Bouwen passend binnen functie/activiteit
Bouwwerken mogen uitsluitend worden opgericht, voor zover deze passen binnen de functies dan wel activiteiten zoals omschreven in deze regels.
12.4 Bouwen binnen bouwvlak
- a. Indien op de verbeelding een bouwvlak is aangegeven mag, behoudens andersluidende bepalingen in deze regels, uitsluitend worden gebouwd binnen dit bouwvlak.
- b. Indien geen bouwvlak is aangegeven, mag uitsluitend worden gebouwd voor zover daartoe in de betreffende functie- dan wel activiteitenregel uitdrukkelijk mogelijkheden zijn opgenomen.
12.5 Bouwen buiten bouwvlak
Van de verplichting tot het bouwen binnen het bouwvlak, zoals bedoeld in artikel 12.4 is alleen toegestaan indien:
- 1. de overschrijding van het bouwvlak niet meer bedraagt dan 2 m, de activiteitengrens niet wordt overschreden en het de bouw betreft van erkers, luifels, balkons, keldergaten (koekoeken) of galerijen;
- 2. het de bouw van volledig beneden peil gelegen bouwwerken betreft, mits:
- a. een diepte van 6 m niet wordt overschreden;
- b. het maaiveld wordt afgewerkt op een wijze die past binnen de activiteit en de ter plaatse geldende waarden;
- c. geen onevenredige toename van de parkeerdruk plaatsvindt;
- d. de activiteitengrens niet wordt overschreden.
12.6 Bouwen conform maatvoering
- a. Indien op de verbeelding ter plaatse van een locatie maatvoeringsaanduidingen of omgevingsnormen zijn opgenomen, mag uitsluitend worden gebouwd met inachtneming van de ter plaatse van deze locatie gegeven maximum-,minimum-, verplichte dan wel andere maten.
- b. Voor een locatie waar geen maatvoeringsaanduidingen op de verbeelding zijn opgenomen, mag uitsluitend worden gebouwd met inachtneming van de eventueel in de regels opgenomen maten of omgevingsnormen, die van toepassing zijn op de betreffende locatie.
12.7 Bouwen afwijkende maatvoering
Afwijken van de bouwregels, voor zover betreffende de maximum bouwhoogte, de maximumgoothoogte, het maximumoppervlak en de maximuminhoud is alleen toegestaan indien:
- 1. de afwijking niet meer bedraagt dan 10% van de in de regels vastgelegde maten en;
- 2. geen onevenredig afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de privacy van omwonenden en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
12.8 Bouwen van bouwwerken algemeen nut
Afwijken van de bouwregels voor het oprichten van kunstobjecten en niet voor bewoning bestemde bouwwerken van openbaar nut met een inhoud groter dan 3 m2, zoals transformatorstations, rioolgemalen, schakelhuisjes, is alleen toegestaan indien:
- a. de inhoud niet meer bedraagt dan 75 m2;
- b. voor zover het een sirenemast betreft, de hoogte niet meer bedraagt dan 18 meter;
- c. voor zover het een bouwwerk, geen gebouw zijnde, ten behoeve van (tele)communicatie betreft:
- 1. voorzover vrijstaand, de hoogte niet meer bedraagt dan 20 meter;
- 2. voorzover op of aan een ander bouwwerk te plaatsen, de hoogte niet meer bedraagt dan 8 meter boven de aangegeven maximum bouwhoogte.
- d. voor zover het geluidwerende voorzieningen betreft, deze noodzakelijk zijn ingevolge de wet geluidhinder dan wel Aanvullingswet geluid Omgevingswet, zoals die gelden op het moment van ter inzage legging.
12.9 Bouwen van hekwerken dakterras
Afwijken van de bouwregels voor de maximum bouwhoogte voor het oprichten van hekwerken ten behoeve van het gebruik van platte daken als dakterras is toegestaan indien:
- a. de hoogte niet meer bedraagt dan 1 meter boven de aangegeven maximum bouwhoogte;
- b. dit passend is in het bebouwingsbeeld van de omringende bebouwing en
- c. de belangen van omwonenden met betrekking tot privacy, uitzicht en bezonning niet onevenredig worden geschaad.
Artikel 13 Bouwregel Agrarisch Grondgebonden
13.1 Bouwregels
Met inachtneming van het bepaalde in artikel 12 en de eventuele overige ter plaatse geldende bouwregels geldt ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - bouwregel agrarisch grondgebonden' dat:
het bouwen ten behoeve van niet-grondgebonden agrarische bedrijfsactiviteiten niet is toegestaan.
Artikel 14 Bouwregel Agrarisch Grondgebonden - Veerweg Naar Westervoort 31
14.1 Bouwregels
Met inachtneming van het bepaalde in artikel 12 en de eventuele overige ter plaatse geldende bouwregels geldt ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - bouwregel agrarisch grondgebonden - Veerweg naar Westervoort 31' dat:
- a. het bouwen ten behoeve van niet-grondgebonden agrarische bedrijfsactiviteiten niet is toegestaan;
- b. het vergroten van bouwwerken ten behoeve van grondgebonden agrarische bedrijven binnen het bouwvlak is toegestaan indien de maximumoppervlakte van 302 m2 niet overschreden wordt.
Artikel 15 Bouwregel Waterstaat
15.1 Bouwregels
Met inachtneming van het bepaalde in artikel 12 en de eventuele overige ter plaatse geldende bouwregels geldt ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - bouwregel waterstaat' dat:
- a. op deze gronden niet mag worden gebouwd, tenzij sprake is van:
- 1. vervangende herbouw/vernieuwing van een bouwwerk van de andere bestemming(en), mits de oppervlakte van het bouwwerk niet vergroot wordt ten opzichte van het ten tijde van het ter visie liggen van dit TAM-omgevingsplan;
- 2. het vergroten van de oppervlakte van een bouwwerk zoals beepaald in lid 14.1 sub b;
- 3. bouwwerken, geen gebouw zijnde, die vallen onder de normale onderhoud- en beheerwerkzaamheden ten behoeve van water door een hoofdtransportleiding.
15.2 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen
- a. Ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'overige zone - omgevingsplanactiviteit waterstaat' dient voorafgaand aan een beslissing omtrent vergunningverlening een positief advies te zijn uitgebracht door de rivierbeheerder met betrekking tot de toepassing van de beleidslijn Grote Rivieren.
- b. Het is verboden om zonder omgevingsvergunning de werken en werkzaamheden, zoals benoemmd in lid 15.1 uit te voeren.
15.3 Uitzonderingen vergunningsplicht
Het verbod, als bedoeld in lid 15.2 is niet van toepassing indien:
- a. die van geringe omvang zijn, dan wel het normale onderhoud en beheer betreffen;
- b. welke op het tijdstip waarop het plan rechtskracht verkrijgt, in uitvoering zijn.
15.4 Beoordelingsregels
Een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 15.2 mag alleen worden verleend indien:
- a. deze verband houden met de doeleinden, die aan de desbetreffende bestemmingen zijn toegekend en
- b. hierdoor dan wel door daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen de landschappelijke-, cultuurhistorische- en natuurwaarden niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast.
Hoofdstuk 6 Maatwerkvoorschrift
Artikel 16 Maatwerkvoorschrift Landschap En Natuur
16.1 Maatwerkvoorschriften
Burgemeester en wethouders kunnen ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'overige zone - maatwerkvoorschrift landschap en natuur' ten aanzien van de situering van bouwwerken die mogen worden gebouwd op grond van de andere bestemming(en) nadere eisen stellen ter voorkoming van een onevenredige aantasting van de aanwezige landschappelijke waarden.
Hoofdstuk 7 Omgevingsnormen
Artikel 17 Omgevingsnorm Maximum Aantal Bedrijfswoningen 2
Ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'overige zone-omgevingsnorm maximum aantal bedrijfwoningen 2' bedraagt het maximum aantal bedrijfwoningen 2.
Hoofdstuk 8 Omgevingsplanactiviteiten
Artikel 18 Omgevingsplanactiviteit Landschap En Natuur
18.1 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen
Het is verboden om ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'overige zone - omgevingsplanactiviteit landschap en natuur ' zonder omgevingsvergunning de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren:
- a. het vellen, rooien en beschadigen van houtgewassen
- b. het aanbrengen van beplantingen
- c. het aanbrengen van ondergrondse of bovengrondse leidingen, constructies, installaties of andere apparatuur;
- d. het verlagen van de bodem of het afgraven van gronden waarvoor geen ontgrondingsvergunning is vereist
- e. het ophogen van gronden;
- f. het gebruik van groeistoffen, stoorstoffen of kunstmest
- g. het aanleggen, verbreden of verharden van voet-, rijwielpaden, ontsluitingswegen en parkeerplaatsen
- h. het aanbrengen van oppervlakte verharding groter dan 25 m2.
- i. het aanbrengen van recreatievoorzieningen (incl. raster, wildroosters en ruitervoorzieningen)
- j. het graven, dichten, verdiepen of verbreden van greppels, sloten, vijvers, beken en andere watergangen;
- k. het aanleggen van reservoirs.
18.2 Uitzonderingen vergunningsplicht
Het verbod, als bedoeld in lid 18.1 is niet van toepassing indien:
- a. die van geringe omvang zijn, dan wel het normale onderhoud en beheer betreffen;
- b. welke op het tijdstip waarop het plan rechtskracht verkrijgt, in uitvoering zijn.
18.3 Beoordelingsregels
Een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 18.1 mag alleen worden verleend indien:
- a. deze verband houden met de doeleinden, die aan de desbetreffende bestemmingen zijn toegekend en
- b. hierdoor dan wel door daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen de landschappelijke-, cultuurhistorische- en natuurwaarden niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast.
Hoofdstuk 9 Algemene Regels
Artikel 19 Toepassingsbereik
Dit hoofdstuk is van toepassing ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'overige zone - algemene regels'.
Artikel 20 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 21 Duurzaamheid
21.1 Algemeen
Duurzaamheidsvoorzieningen die in het kader van een verleende omgevingsvergunning zijn genomen worden in stand gehouden.
Artikel 22 Strijdige Activiteiten
Onder gebruik van locaties in strijd met het omgevingsplan wordt in ieder geval verstaan:
- a. het gebruik van bijgebouwen als zelfstandige woning;
- b. het gebruik van de locaties ten behoeve van thuisprostitutie, raamprostitutie en seksinrichtingen.
Artikel 23 Seksinrichtingen
Het is verboden om zonder omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in artikel Artikel 22 voor de vestiging van maximaal één seksinrichting per wijk onder voorwaarde dat:
- a. het geen raamprostitutie betreft;
- b. de aanvraag past binnen de ruimtelijk relevante aspecten van het vestigingsbeleid prostitutie;
- c. het aantal seksinrichtingen, niet zijnde raamprostitutiebedrijven, op het grondgebied van de gemeente Arnhem na het afwijken van de regels niet meer dan acht zal bedragen;
- d. er in de wijk nog geen seksinrichting is;
- e. de seksinrichting niet in een appartementengebouw wordt gevestigd;
- f. het woon- en leefklimaat niet onevenredig wordt aangetast;
- g. er geen onevenredige vergroting van de parkeerdruk ontstaat;
- h. de afstand tot de dichtstbijzijnde seksinrichting hemelsbreed tenminste 250 m bedraagt;
- i. de inrichting niet meer dan acht werkplekken bevat.
Artikel 24 Overige Regels
24.1 Parkeren
- a. Een omgevingsvergunning voor het bouwen van gebouwen wordt slechts verleend indien bij de aanvraag om een omgevingsvergunning wordt aangetoond dat gelet op de omvang of de bestemming van het gebouw in voldoende mate wordt voorzien in ruimte voor het parkeren of stallen van auto's in, op of onder het gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort.
- b. Indien het wijzigen van het gebruik van gronden en/of bouwwerken - waarvoor een omgevingsvergunning is benodigd - daartoe aanleiding geeft, moet, voor wat betreft de toename in de parkeer- of stallingsbehoefte, in voldoende mate ruimte zijn aangebracht op die gronden of op de bij die bouwwerken behorende en daartoe bestemde gronden.
- c. De onder a. en b bedoelde ruimte voor het parkeren van personenauto's moet afmetingen hebben die zijn afgestemd op gangbare personenauto's
- d. Aan het bepaalde onder a en b wordt geacht te zijn voldaan indien de ruimte voor parkeren of stallen voldoet aan de in de 'Beleidsregels Parkeren van de gemeente Arnhem'daartoe opgenomen normen.
24.2 Laden of lossen
Indien de bestemming van een gebouw aanleiding geeft tot een te verwachten behoefte aan ruimte voor het laden en lossen van goederen, dient, onverminderd het bepaalde elders in de regels van dit plan, in deze behoefte in voldoende mate zijn voorzien aan, in, of onder het gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort.
24.3 Specifieke gebruiksregels
Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in elk geval gerekend het gebruiken of laten gebruiken van gronden of bouwwerken waarbij niet in voldoende mate ruimte is aangebracht en in stand wordt gehouden op eigen terrein voor het genoemde in lid 24.1 overeenkomstig de beleidsregels als bedoeld in lid 24.4 zoals die golden op het tijdstip van indiening van de aanvraag om een omgevingsvergunning zoals bedoeld in lid 24.1 onder a en onder b.
24.4 Beleidsregels
- a. Burgemeester en wethouders passen deze regels toe met inachtneming van de door hen vastgestelde beleidsregels met betrekking tot het parkeren, zoals die gelden op het tijdstip van indiening van de aanvraag om een omgevingsvergunning zoals bedoeld onder lid 24.1 onder a en onder b.
- b. Indien deze beleidsregels gedurende de planperiode worden gewijzigd, wordt rekening gehouden met de wijziging.
24.5 Afwijkingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 24.1 en 24.2 indien:
- a. indien het voldoen aan 24.1 en/of 24.2 door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit, of
- b. voor zover op andere wijze in de benodigde parkeer- of stallingsruimte zoals bedoeld in lid 24.1 dan wel laad- of losruimte zoals bedoeld in lid 24.2 wordt voorzien.
24.6 Voorwaarden voor afwijken
Een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 24.5 kan worden verleend indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- a. de parkeersituatie in de openbare ruimte;
- b. de woon- en leefsituatie.
Hoofdstuk 10 Overgangs- En Slotregels
Artikel 25 Overgangsrecht
25.1 Overgangsrecht bouwwerken
25.2 Overgangsrecht gebruik
Artikel 26 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan TAM-omgevingsplan Veerweg naar Westervoort 29-31.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Wat Is Een Omgevingsplan?
Een omgevingsplan bestaat uit regels en gaat vergezeld van deze motivering. Iedere regel heeft een zogenaamd 'werkingsgebied'. Dit werkingsgebied geeft aan waar in de gemeente een bepaalde regel geldt. Het omgevingsplan bevat regels die te maken hebben met de fysieke leefomgeving. Het gaat dan bijvoorbeeld om regels over bouwen (waar, hoe hoog, welke materialen) of het gebruik van gronden (wonen, detailhandel, groen). Maar het kunnen ook regels zijn over monumenten, water of gezondheid, veiligheid et cetera. Het omgevingsplan richt zich op het goed functioneren, beheren en beschermen van onze stad en ons buitengebied.
TAM-IMRO Omgevingsplan
Dit plan is een TAM-IMRO omgevingsplan. TAM staat voor tijdelijke alternatieve maatregel. IMRO voor informatie model Ruimtelijke ordening. TAM-IMRO maakt het mogelijk om direct na de inwerkingtreding van de Omgevingswet een plan in procedure te brengen zonder dat wordt voldaan aan de nieuwe standaarden. Via de overbruggingsfunctie zijn deze plannen wel via het Omgevingsloket te raadplegen. Het plan is dan zichtbaar als een laag 'bovenop' het omgevingsplan. Later moet het dit plan nog wel conform de nieuwe standaarden gepubliceerd worden.
Juridisch-inhoudelijk is dit plan een wijziging van het omgevingsplan. Dat betekent dat het plan voldoet aan de eisen die de Omgevingswet stelt.
1.2 Waarom Een Wijziging Van Het Omgevingsplan?
Op de locatie van het projectgebied (Veerweg naar Westervoort 29-31) is een melkveehouderij gevestigd. De agrariër, als initiatiefnemer, heeft in het kader van de Landelijke beëindigingsregeling veehouderijlocaties met piekbelasting (Lbv-plus regeling) zijn melkveehouderij op de locatie reeds beëindigd. De planologische uitwerking van deze beëindiging vindt plaats met dit TAM-omgevingsplan.
Vooruitlopend op de nieuwe invulling van de locatie dient in het kader van de Lbv-plus regeling het omgevingsplan te worden gewijzigd zodat op de locatie niet langer een veehouderij kan worden gevestigd. In het huidig geldend planologisch kader, het tijdelijke deel van het omgevingsplan en het bestemmingsplan "Rivierzone 2013", is ter plaatse van de locatie het houden van landbouwhuisdieren (dieren die worden gehouden voor de productie van vlees, eieren, melk, wol of veren) nog wel toegestaan. Middels dit TAM-IMRO Omgevingsplan wordt deze mogelijkheid geschrapt.
1.3 Waar Geldt Deze Wijziging Van Het Omgevingsplan?
Het projectgebied is gelegen aan de Veerweg naar Westervoort 29-31 aan de rand van Arnhem. Het projectgebied is nabij het punt gelegen waar de IJssel ontspringt vanuit de Rijn. Grofweg is het projectgebied dan ook ingekaderd door ten zuiden/westen de Rijn, ten oosten de IJssel en in het noorden agrarisch gebied dat grenst aan de N325 (Pleijweg). Navolgende afbeeldingen geven globaal de ligging en begrenzing van het projectgebied weer.
Afbeelding 1.1: Globale ligging van het projectgebied (Bron: PDOK-viewer)
Afbeelding 1.2: Globale begrenzing van het projectgebied (Bron: PDOK-viewer)
Het uitgangspunt voor de begrenzing van het projectgebied is om alleen die gronden mee te nemen waar de regels gewijzigd moeten worden om de mogelijkheid voor het houden van landbouwhuisdieren onmogelijk te maken. Overige gronden die nabij het projectgebied liggen, maar waarvoor geen nieuwe regels hoeven te gelden, zijn daarom niet meegenomen.
Op navolgende afbeelding is een uitsnede van het vigerende bestemmingsplan 'Rivierzone 2013', als onderdeel van het omgevingsplan gemeente Arnhem, weergegeven. Hierbij is zichtbaar gemaakt dat het projectgebied nagenoeg overeenkomt met het bestaande bouwvlak op de locatie. Aan de noordzijde is het projectgebied wat groter dan het bestaande bouwvlak.
Afbeelding 1.3: Uitsnede van het vigerende bestemmingsplan 'Rivierzone 2013' als onderdeel van het omgevingsplan gemeente Arnhem (Bron: Omgevingsloket - Regels op de kaart)
1.4 Wat Wijzigt Dit Besluit?
Met het TAM-omgevingsplan Veerweg naar Westervoort 29-31 wordt een extra regel opgenomen om landbouwhuisdieren ter plaatse van het projectgebied uit te sluiten. De regels in dit plan hebben – door middel van voorrangsregels – voorrang op de regels over landbouwhuisdieren in de bestemmingsplannen die onderdeel uitmaken van het tijdelijk deel van het omgevingsplan. Onderstaand overzicht geeft weer welk tijdelijk deel van het omgevingsplan (deels) van kracht blijven. Bij elk plan is de datum van vaststelling weergegeven.
Plannaam | Datum van vaststelling |
Bestemmingsplan Rivierzone 2013 | 27-01-2014 |
Bestemmingsplan Geluidszone industrieterrein Arnhem Noord | 27-03-2018 |
Facetplan parkeren | 30-05-2018 |
Facetplan woningsplitsing en verkamering | 28-10-2020 |
TAM-omgevingsplan Geluidzone industrieterrein Arnhem Noord | 20-01-2025 (Ontwerp) |
Hoofdstuk 2 Beschrijving Bestaande Situatie
2.1 Inleiding
In dit hoofdstuk wordt eerst ingegaan op de historische ontwikkeling van het gebied. Daarna volgt een beschrijving van de huidige ruimtelijke en functionele structuur in en om het projectgebied.
2.2 Historische Ontwikkeling
2.2.1 Rivierzone Arnhem
De rivierzone van Arnhem betreft het stroomgebied van de Nederrijn en de IJssel (tot en met de bandijken). De stad begon vanaf het midden van de 19e eeuw flink te groeien en kreeg langzamerhand een echt rivierfront. Tegenwoordig kan men de Nederrijn kenschetsen als een landschappelijk element van formaat dat dwars door de stad loopt. Verder wordt het gebied van de rivierzone begrensd door het stedelijk gebied van Arnhem-Noord en -Zuid. Hoofdfuncties zijn waterberging en natuur, het gebied is dan ook onderdeel van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Verder is recreatie een nevenfunctie. In de beroepsvaart speelt de riviercruise-vloot een belangrijke rol.
Het projectgebied is binnen de rivierzone gelegen in de Koningspley, overgaand van het industriegebied Kleefse Waard via het talud van de Andrej Sacharovbrug (N325). Deze agrarische grond ligt aan de splitsing van Rijn en IJssel, met een agrarische onderneming op het uiterste punt.
De openheid van het rivierenlandschap met zijn grote maten, in combinatie met de landelijke sfeer maken dit een gebied met een zeer bijzondere uitstraling. Het ligt buiten de stedelijke invloed van Arnhem.
2.3 Ruimtelijke En Functionele Structuur
Het projectgebied is nabij het punt gelegen waar de IJssel ontspringt vanuit de Rijn. Grofweg is het projectgebied dan ook ingekaderd door ten zuiden/westen de Rijn, ten oosten de IJssel en in het noorden agrarisch gebied dat grenst aan de N325 (Pleijweg). Het projectgebied wordt aan de oostzijde ontsloten door de Veerweg naar Westervoort die uitkomt op de N325 (Pleijweg). Aan de westzijde wordt het projectgebied ontsloten door een smalle toegangsweg die aansluit op de Nieuwe Havenweg met verbinding tot het noordelijk gelegen industriegebied Kleefse Waard. In de nabijheid van het projectgebied is overwegend geen stedelijke bebouwing, zoals woningbouw of bedrijvigheid, aanwezig.
Op het terrein in het projectgebied is diverse agrarische bedrijfsbebouwing gevestigd in de vorm van diverse stalcomplexen, opslag/bergingen, overkappingen en kuilvoerplaten. Aangrenzend aan het projectgebied zijn diverse agrarische percelen gelegen. Verspreid over het terrein is ruimte voor parkeren en zijn verharding en groenelementen aanwezig.
Hoofdstuk 3 Beschrijving Van De Ontwikkeling
3.1 Inleiding
In de voorgaande hoofdstukken is ingegaan op de bestaande situatie. Dit hoofdstuk beschrijft de ruimtelijke opzet voor de ontwikkeling en hoe deze programmatisch wordt vormgegeven.
3.2 Ruimtelijke Opzet En Structuur
In het projectgebied zal de huidige melkveehouderij worden beëindigd, waarbij het tevens juridisch-planologisch wordt vastgelegd dat het houden van landbouwhuisdieren verboden wordt op de locatie. Hierdoor is het voor de toekomstige situatie niet meer mogelijk dat een veehouderij zich op de locatie van het projectgebied vestigt.
De voorgenomen ontwikkeling zorgt met het verbieden van het houden van landbouwhuisdieren voor een verbetering van de natuurkwaliteit ter plaatse van het projectgebied en de directe omgeving, aangezien een onderdeel van de Lbv-plus regeling namelijk is dat 90% van de stikstofdepositie wordt weggenomen. De negatieve effecten van diverse milieu- en omgevingsaspecten die gepaard gaan met het houden van landbouwhuisdieren worden in de toekomstige situatie uitgesloten. Wel blijft in de toekomstige situatie op de locatie van het projectgebied een agrarisch bedrijf ten behoeve van akkerbouw mogelijk conform de planologische mogelijkheden.
3.3 Programma
Nadat de voorgenomen ontwikkeling met de beëindiging van de melkveehouderij heeft plaatsgevonden, wordt het programma met de toekomstige invulling van het projectgebied nader bepaald. Initiatiefnemer is hierover in overleg met de gemeente Arnhem, de provincie Gelderland, Rijkswaterstaat en het Rivierklimaatpark.
Voor de toekomstige invulling is het verplicht dat de bestaande agrarische bedrijfsbebouwing ten behoeve van het melkvee (aan de noordzijde gelegen in het projectgebied) wordt gesloopt. Conform de planologische mogelijkheden staat voorliggend TAM-omgevingsplan ook een agrarisch bedrijf ten behoeve van akkerbouw toe.
Hoofdstuk 4 Visie En Beleid Op Locatie
4.1 Rijksbeleid
4.1.1 Nationale omgevingsvisie (NOVI)
Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) vastgesteld. De NOVI biedt een langetermijnperspectief op de ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland tot 2050. Met de NOVI geeft het kabinet richting aan de grote opgaven die het aanzien van Nederland de komende dertig jaar ingrijpend zullen veranderen. Denk aan het bouwen van nieuwe woningen, ruimte voor opwekking van duurzame energie, aanpassing aan een veranderend klimaat, ontwikkeling van een circulaire economie en omschakeling naar kringlooplandbouw. Alles met zorg voor een gezonde bodem, schoon water, behoud van biodiversiteit en een aantrekkelijke leefomgeving.
In de NOVI zijn deze maatschappelijke opgaven samengevat in vier prioriteiten:
- ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie
- duurzaam economisch groeipotentieel
- sterke en gezonde steden en regio's
- toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.
Om de beleidskeuzes op een heldere en voorspelbare manier te maken, hanteert de NOVI drie afwegingsprincipes, die helpen bij het afwegen en prioriteren van de verschillende belangen en opgaven:
1. Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies;
2. Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal;
3. Afwentelen wordt voorkomen
Toetsing van het initiatief aan het Rijksbeleid
Het betreft een project waarbij geen nationale belangen in het geding zijn en er is geen sprake van enige belemmering met betrekking tot de prioriteiten zoals verwoord in de NOVI. De voorgenomen ontwikkeling is ruimtelijk en functioneel passend in de omgeving. Bij het uitwerken van het plan zijn de kenmerken en identiteit van het gebied centraal gesteld. Geconcludeerd wordt dat de NOVI geen belemmering vormt voor de in dit TAM-omgevingsplan opgenomen ontwikkeling.
4.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking
Algemeen
De Ladder voor duurzame verstedelijking is als instructieregel in het Besluit kwaliteit leefomgeving (artikel 5.129g) opgenomen. Doel van de Ladder voor duurzame verstedelijking is een evenwichtige toedeling van functies aan locaties door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij geldt een motiveringsvereiste voor het bevoegd gezag als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt.
Situatie projectgebied
De voorgenomen ontwikkeling voorziet enkel in het juridisch-planologisch vastleggen van een verbod op het houden van landbouwhuisdieren in het projectgebied, waardoor op de locatie in de toekomstige situatie geen veehouderij voor landbouwhuisdieren meer gevestigd kan worden. Het plan wordt niet aangemerkt als een stedelijke ontwikkeling. Om die reden is de ladder voor duurzame verstedelijking niet van toepassing.
4.2 Provinciaal Beleid
4.2.1 Omgevingsvisie Gaaf Gelderland
De provinciale Omgevingsvisie Gaaf Gelderland 2018 gaat over het beleid van de provincie voor de fysieke leefomgeving en geeft richting op de strategische hoofdlijnen van het beleid voor wat betreft ruimte, natuur, water, milieu en verkeer en vervoer. De provincie Gelderland legt in de omgevingsvisie de focus op een duurzaam, verbonden en een economisch krachtig Gelderland. Daarin wordt geïnvesteerd, waardoor meerwaarde ontstaat. Dit gebeurt door zeven met elkaar samenhangende ambities na te streven voor een schoon, gezond, veilig en welvarend Gelderland.
Daarnaast wordt de provinciale Omgevingsverordening Gelderland als instrument ingezet om de doorwerking van dit beleid uit de Omgevingsvisie af te dwingen. De werking van de verordening beperkt zich tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.
Toetsing van het initiatief aan de omgevingsvisie
Het planvoornemen voorziet in de beëindiging van een melkveehouderij en een verbod op het houden van landbouwhuisdieren ter plaatse van het projectgebied, waardoor er niet langer een veehouderij voor landbouwhuisdieren kan worden gevestigd. Het betreft een buitenstedelijke herontwikkeling die bijdraagt aan de speerpunten 'innovatie en economische structuurversterking'. Geconcludeerd wordt dat het initiatief in overeenstemming is met de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland.
4.2.2 Omgevingsverordening
Algemeen
De Omgevingsverordening Gelderland wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch gewaarborgd is. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen. De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal.
De Omgevingsverordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de provincie Gelderland. Dit betekent dat vrijwel alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening. Het gaat hierbij om regels op het gebied van ruimtelijke ordening, milieu, water, mobiliteit en bodem.
Relevante artikelen
Dit TAM-omgevingsplan voorziet in een buitenstedelijke ontwikkeling waarbij een melkveehouderij wordt beëindigd en een verbod op het houden van landbouwhuisdieren ter plaatse van het projectgebied, waardoor er niet langer een veehouderij voor landbouwhuisdieren kan worden gevestigd. Hierdoor zijn met name de onderstaande artikelen uit hoofdstuk 5 (instructieregels omgevingsplan) relevant.
Artikel 5.38 (beschermen landschap Gelderse streken: IJsselvallei)
Voor zover een omgevingsplan van toepassing is op locaties binnen de Gelderse streek IJsselvallei wordt bij een nieuwe activiteit of ontwikkeling rekening gehouden met de voor die streek vastgestelde kernkwaliteiten en ontwikkeldoelen van het landschap als bedoeld in de bijlage 'Kernkwaliteiten en ontwikkeldoelen landschap van de Gelderse streek IJsselvallei'.
Toetsing van het initiatief aan artikel 5.44 van de Omgevingsverordening
Bovenstaande artikel is opgenomen met het oog op de instandhouding en versterking van de landschappelijke diversiteit en kwaliteiten. Het accent ligt hier op het buitengebied. Het planvoornemen in het projectgebied bevindt zich buiten het bestaand stedelijk gebied van Arnhem waar de landschapswaarden en kernkwaliteiten van de IJsselvallei grotendeels nog aanwezig zijn.
Artikel 5.85 (klimaatadaptatie)
- 1. Voor zover een omgevingsplan een nieuwe activiteit of ontwikkeling toelaat, bevat de toelichting op het omgevingsplan een beschrijving van de maatregelen of voorzieningen die worden getroffen om de risico's van klimaatverandering te voorkomen of te beperken en de afweging die daarbij is gemaakt.
- 2. In de beschrijving worden in ieder geval de volgende aspecten betrokken:
- a. waterveiligheid;
- b. wateroverlast;
- c. droogte; en
- d. hitte.
- 3. De beschrijving wordt opgesteld na overleg met in ieder geval het dagelijks bestuur van het waterschap waar de activiteit wordt verricht of de ontwikkeling plaatsvindt.
Toetsing van het initiatief aan artikel 5.85 van de Omgevingsverordening
Het planvoornemen in het projectgebied leidt niet tot een negatief effect ter plaatse of in de nabije omgeving ten aanzien van klimaatadaptatie. Hierdoor hoeven er geen maatregelen of voorzieningen getroffen te worden om de risico's van klimaatverandering te voorkomen of te beperken. In paragraaf 5.1 wordt hier nader op ingegaan.
Toetsing van het initiatief aan de Omgevingsverordening Gelderland
De voorgenomen ontwikkeling is in overeenstemming met de Omgevingsverordening Gelderland.
4.2.3 Startdocument programma Rivierklimaatpark IJsselpoort
In het programma Rivierklimaatpark IJsselpoort werken negen partners – de gemeenten Arnhem, Duiven, Rheden, Westervoort en Zevenaar, waterschap Rijn en IJssel, provincie Gelderland, het ministerie van Infrastructuur en Waterstaat (IenW) en Natuurmonumenten – samen aan een toekomstbestendige en robuuste inrichting van de IJssel en zijn uiterwaarden tussen Arnhem en Giesbeek. Om dit toekomstperspectief te realiseren, worden opgaven op het gebied van waterveiligheid, waterkwaliteit, recreatie, natuur, scheepvaart, landbouw en economie waar mogelijk verbonden aan kansen en wensen uit de omgeving. Binnen het Rivierklimaatpark zoeken de partijen met een gebiedsgerichte aanpak naar synergie in samenwerking, beleidsruimte (met name op het gebied van water- en natuurwetgeving zoals de Kaderrichtlijn Water (KRW)) en financiering met als doel:
- 1. Het gebied in stappen voor te bereiden op de verandering van het klimaat;
- 2. De uiterwaarden beter toegankelijk te maken voor recreanten;
- 3. De ruimtelijke kwaliteit te verbeteren;
- 4. Bedrijven economisch perspectief te bieden.
Het projectgebied binnen het Startdocument programma Rivierklimaatpark IJsseloord worden zeven deelgebieden onderscheiden: Uiterwaarden Arnhem, Uiterwaarden Westervoort, Uiterwaarden Rheden, IJssel en oevers Koppenwaard, Rhederlaag en Terrein De Groot en omgeving. Navolgende afbeelding laat de ligging van de deelgebieden van Rivierklimaatpark IJsseloord zien.
Afbeelding 4.1: Ligging deelgebieden Rivierklimaatpark IJsseloord (Bron: Startdocument programma Rivierklimaatpark IJsseloord)
Toetsing van het initiatief aan het Startdocument programma Rivierklimaatpark IJsselpoort
De voorgenomen ontwikkeling is gelegen in het deelgebied Uiterwaarden Arnhem. De opgaven voor deelgebied Uiterwaarden Arnhem hebben een focus op natuurinclusieve landbouw en toegankelijkheid voor wandelaars. De locatie van Fort Westervoort speelt daarin een rol, als grote entree, en als gebouw dat een kleine opknapbeurt krijgt. Verder naar het oosten zijn twee kleine entrees gepland, die grenzen aan het werkgebied IJsseloord. Ten aanzien van het deelgebied Uiterwaarden Arnhem zijn door de partners van het programma Rivierklimaatpark IJsseloord een aantal maatregelen voor een voorkeursalternatief opgesteld:
- 1. Ontstenen oevers;
- 2. Invaaropening loswal verkleinen;
- 3. Stimuleren natuurinclusieve landbouw;
- 4. Ontwikkelen graslanden met natuurwaarden;
- 5. Behouden en versterken van weidevogelgebied;
- 6. Gebiedsentree met voorzieningen maken: duidelijke entree voor auto's, fietsers en wandelaars, transferium;
- 7. Toegang tot de uiterwaard herkenbaar maken;
- 8. Toevoegen struinpaden;
- 9. Behoud fort Westervoort.
Navolgende afbeelding geeft de ligging van het projectgebied weer ter plaatse van het deelgebied Uiterwaarden Arnhem. Zichtbaar is dat het projectgebied gelegen is nabij de voorkeursmaatregel het 'behouden en versterken van weidevogelgebied'. Met de voorgenomen ontwikkeling zijn er mogelijkheden om door het beëindigen van de agrarische bedrijfsactiviteiten (het houden van landbouwhuisdieren) van de veehouderij bij te dragen aan het behouden en versterken van weidevogelgebied.
Afbeelding 4.2: Ligging projectgebied binnen deelgebied Uiterwaarden Arnhem (Bron: rivierklimaatpark.nl)
De voorgenomen ontwikkeling is in overeenstemming met het Startdocument programma Rivierklimaatpark IJsselpoort.
4.3 Gemeentelijk Beleid
4.3.1 Omgevingsvisie
Algemeen
De wereld om ons heen verandert continu. Ontwikkelingen, zoals de groei van het aantal inwoners en het aantal huishoudens, energietransitie, veranderende economie, klimaatverandering, druk op de natuur en digitalisering hebben een grote invloed op onze fysieke leefomgeving. Onze eisen op het gebied van woonklimaat en gezondheid van mens en dier veranderen ook. Niet alles kan overal zonder de kwaliteit van de stad onrecht aan te doen. We moeten schaarse ruimte goed benutten, prioriteiten stellen en een weloverwogen ruimtelijke koers varen.
Om plannen en initiatieven goed op elkaar af te stemmen heeft de gemeente een omgevingsvisie opgesteld. Een omgevingsvisie schets een beeld voor de fysieke leefomgeving op de langere termijn. In Arnhem hebben we een visie met de blik op 2040. Deze visie beschrijft hoe we keuzes maken in het ruimtegebruik.
Afwegingen maken
De druk op de fysieke leefomgeving vraagt om scherpe en integrale keuzes. In de omgevingsvisie is daarom een aantal afwegingsprincipes opgesteld om bij te dragen aan een aantrekkelijke, duurzame gezonde en sociale stad en dat we slim en klimaatadaptief met onze ruimte omgaan. Dit betekent niet dat overal hetzelfde moet gebeuren. Wel dat we dezelfde afwegingsprincipes hanteren.
- De Arnhemse identiteit versterken
Bij ruimtelijke keuzes staan de kwaliteiten en identiteit van onze stad, wijken en landschappen voorop. Bij de bouw en herinrichting zijn het behoud en de versterking van groenstructuur en cultuurhistorische waarden daarom belangrijke voorwaarden.
- Duurzaam en gezond ontwikkelen.
Voorwaarde voor de groei van de stad is dat natuurwaarden toenemen, klimaat maatregelen een plek krijgen en dat een groene leefomgeving bijdraagt aan het welbevinden van mens en dier. Daarnaast draagt een goed en groen ingerichte leefomgeving bij aan het voorkomen van gezondheidsklachten. Dit betekent dat we bij nieuwe woningen ruimte maken voor groen en natuur, voor ontmoeten en spelen, voor klimaatmaatregelen en duurzame mobiliteit. De clustering van bedrijven en opleidingen op het gebied van energietransitie levert innovatiekracht op en een slag naar een circulaire en duurzame economie.
- Wijken versterken waarin iedereen mee kan doen.
Een voorwaarde voor de groei is dat Arnhem vitaler, veiliger en socialer wordt. Alle Arnhemmers moeten beter worden van de groei van de stad. Dit betekent aandacht in de wijken voor woningen voor álle doelgroepen en voor levensloopbestendige wijken met voldoende werkgelegenheid. Bij groei van woon-, winkel- of bedrijfsruimte moeten tegelijk functies worden toegevoegd die bijdragen aan de sociale samenhang en leefbaarheid in de wijk.
- Slim omgaan met ruimtegebruik.
Ruimte is schaars en moet dus efficiënt gebruikt worden. Dit betekent dat we nieuwe woningen en kantoren zoveel mogelijk bouwen op plekken die goed bereikbaar zijn met het openbaar vervoer en in de nabijheid van veel voorzieningen. Daar gaan we de hoogte in. We mengen functies en houden ook rekening met ontwikkelingen onder de grond, zoals kabels en leidingen, grondwater en bodemkwaliteit.
Toetsing van het plan aan de Omgevingsvisie
Het projectgebied is in de Omgevingsvisie als volgt aangemerkt: 'Robuuste groen/blauwe hoofdstructuur die de wijken omzoomt en door de wijken verweven is. Afstand naar groen is klein en maakt voet- en fietsverbindingen aantrekkelijk. Het geven van meer ruimte aan het groen versterkt de groenbeleving en de bufferende werking'.
Het planvoornemen speelt hierop in door de bestaande melkveehouderij in het projectgebied te beëindigen en een toekomstige veehouderij op de locatie te verbieden. Het verdwijnen van de nadelige milieueffecten behorende bij een veehouderij (zoals stikstofuitstoot) en de nader te bepalen invulling van het projectgebied zorgt voor een versterking van de robuuste groen/blauwe hoofdstructuur in dit gedeelte van Arnhem-Oost. Daarnaast draagt het planvoornemen binnen het afwegingsprincipe bij aan de afweging 'Duurzaam en gezond ontwikkelen' doordat het beëindigen van een veehouderij zorgt voor een duurzamer karakter van het projectgebied dan in de bestaande situatie.
Geconcludeerd wordt dat het planvoornemen aansluit bij de afwegingen uit de Omgevingsvisie.
Hoofdstuk 5 Milieu- En Omgevingsaspecten
5.1 Inleiding
De regels in het omgevingsplan moeten leiden tot een evenwichtige toedeling van functies aan locaties. Dit staat in artikel 4.2, eerste lid, Omgevingswet. Hierbij moet rekening worden gehouden met alle betrokken belangen. Het omgevingsplan dient te voldoen aan de instructieregels uit het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) en aan het gemeentelijk beleid.
De voorgenomen ontwikkeling voorziet enkel in het juridisch-planologisch vastleggen van een verbod op het houden van landbouwhuisdieren in het projectgebied, waardoor op de locatie in de toekomstige situatie geen veehouderij voor landbouwhuisdieren meer gevestigd kan worden.
Ten aanzien van diverse milieu- en omgevingsaspecten leidt de voorgenomen ontwikkeling in het projectgebied niet tot een negatief effect ter plaatse of in de nabije omgeving. Daarnaast is het planvoornemen voor sommige milieu- en omgevingsaspecten niet van toepassing of wordt er bijgedragen aan een verbeterd woon- en leefklimaat ten opzichte van de bestaande situatie.
Een verdere toetsing of onderzoek naar milieu- en omgevingsaspecten is dan ook niet noodzakelijk. Dit geldt voor de volgende aspecten:
- Mobiliteit;
- Geluid;
- Lucht;
- Omgevingsveiligheid;
- Bodem;
- Water;
- Geur;
- Licht;
- Trillingen;
- M.e.r.-beoordeling;
- Natuur, groen en bomen;
- Archeologie, cultuurhistorie en landschap;
- Duurzaamheid, klimaatadaptatie en energie;
- Gezondheid;
- Kabels, leidingen, obstakelbeheergebieden en privaatrechtelijke belemmering.
5.2 Stedenbouwkundige Aspecten
5.2.1 Verhouding tot de omgeving
Het projectgebied is gelegen in de rivierzone van Arnhem buiten het bestaand stedelijk gebied. Gezien de ruimte en de omliggende gronden in de nabijheid is een veehouderij in de huidige situatie passend geweest. Echter, een andere nader te bepalen invulling van het projectgebied is ook goed denkbaar en inpasbaar met de ruimtelijke kwaliteiten ter plaatse en in de nabije omgeving.
5.2.2 Beeldkwaliteit
De Arnhemse Welstandsnota is in 2015 vastgesteld. Arnhem is een aantrekkelijke stad om te wonen en te verblijven. Het uiterlijk van de stad draagt daar aan bij. De gemeente wil dat zo houden. Vanuit het oogpunt dat nieuwe bouwwerken in zijn algemeenheid moeten passen in hun omgeving vormt de bestaande stad het referentie- en inspiratiekader. Voor de meest voorkomende bouwwerken zijn in deze nota gebiedsgerichte criteria opgenomen. Deze criteria zijn per gebied ('géén toets', 'lichte toets' en 'zware toets') anders. Hierna is een kaart met de onderverdeling van de gebieden opgenomen. Het projectgebied is met een rode stippellijn weergegeven.
Welstandskaart 2015 (Bron: Welstandsnota 2015)
Gelet op de welstandskaart kent de locatie van het projectgebied geen welstandstoets.
Situatie projectgebied
De voorgenomen ontwikkeling voorziet enkel in het juridisch-planologisch vastleggen van een verbod op het houden van landbouwhuisdieren in het projectgebied, waardoor op de locatie in de toekomstige situatie geen veehouderij voor landbouwhuisdieren meer gevestigd kan worden.
Met het plan vinden geen activiteiten plaats die een mogelijk negatief effect op het gebied van stedenbouw ten aanzien van beeldkwaliteit en de aspecten windhinder, schaduw en privacy (ten opzichte van de nabije omgeving). Voor de ontwikkeling hoeven geen aparte beeldkwaliteitseisen komen te gelden. Een verdere toetsing of onderzoek naar deze stedenbouwkundige aspecten is dan ook niet noodzakelijk.
Hoofdstuk 6 Financiële Haalbaarheid
6.1 Financieel Economische Haalbaarheid
De agrariër, als eigenaar van de gronden in het projectgebied, doet mee aan de uitkoopregeling van het Rijk in het kader van de Lbv-plus regeling (zie ook paragraaf 1.2). Het Rijk zorgt voor financiële dekking voor de gemeente Arnhem voor het voeren van deze procedure. Er zijn daardoor geen kosten voor de gemeente. Hiermee is de financieel economische haalbaarheid van het planvoornemen aangetoond.
6.2 Kostenverhaal
Afdeling 13.6 van de Omgevingswet gaat in over het kostenverhaal bij activiteiten en activiteiten vanwege gebruikswijzigingen. Daarin is bepaald dat het niet is toegestaan om aangewezen bouw- of gebruiksactiviteiten te verrichten zonder het kostenverhaal geregeld te hebben. Het kostenverhaal kan daarbij zowel via privaatrechtelijke weg met een overeenkomst als via publiekrechtelijke weg met regels in het omgevingsplan worden vastgelegd.
Hoofdstuk 7 Uitleg Van De Regels
7.1 Wat Regelt Dit Omgevingsplan?
7.1.1 Algemeen
In het omgevingsplan legt de gemeente vast welke functies waar mogelijk zijn en welke activiteiten binnen die functies ontplooid kunnen worden. Het gaat niet alleen om het gebruik van de grond, maar ook over de bouwmogelijkheden. De regels in het omgevingsplan gelden voor iedereen, dus voor inwoners, bedrijven, maatschappelijke instanties en de gemeente Arnhem zelf.
In Artikel 3 zijn we ingegaan op gebiedsontwikkeling in het projectgebied. In dit hoofdstuk leggen we uit hoe de regels in dit omgevingsplan bijdragen aan het verwezenlijken van die doelen. De regels in dit omgevingsplan zijn gebiedsgericht. Dat betekent dat regels per locatie kunnen verschillen en uitsluitend gelezen kunnen worden in combinatie met de digitale plankaart.
7.1.2 Focus van dit omgevingsplan
Dit omgevingsplan maakt de gebiedsontwikkeling binnen het projectgebied mogelijk. In Hoofdstuk 3 is deze ontwikkeling beschreven. In Hoofdstuk 4 heeft een toetsing aan diverse beleidsstukken plaatsgevonden en in Hoofdstuk 5 zijn de milieu- en omgevingsaspecten toegelicht. In dit hoofdstuk wordt aangegeven hoe de verschillende aspecten worden vastgelegd in dit omgevingsplan.
Dit omgevingsplan richt zich op een verbod op landbouwhuisdieren en een sloop- en verwijderverplichting van dierenverblijven, mest- en voeropslagen ten behoeve van varkens, kippen, kalkoenen, melkvee en vleeskalveren binnen 28 maanden na het ondertekenen van de model-overeenkomst. Verder wordt rekening gehouden met bestaande rechten van eigenaren. Dat betekent dat we bestaande planologische mogelijkheden zoveel mogelijk respecteren.
7.1.3 Functies en activiteiten
Net zoals nu voorheen bestemmingsplannen, is ook de digitale versie van het omgevingsplan leidend. Omdat het omgevingsplan veel meer regels omvat dan een oud bestemmingsplan is de systematiek met bestemmingen ontoereikend om de veelheid aan regelingen op een gebruiksvriendelijke manier te ontsluiten. In de systematiek van het omgevingsplan wordt daarom niet langer de bestemming centraal gesteld maar de activiteiten die je wil verrichten op een bepaald adres. Door je locatie te koppelen aan de gewenste activiteit: bijvoorbeeld 'bouwen' laat het digitale omgevingsplan straks uitsluitend de regels zien die op die locatie gelden voor die activiteit.
De activiteiten (bouwen, slopen, kappen, horeca uitbaten et cetera) zijn gekoppeld aan functies. Het gaat hier om duidelijk herkenbare hoofdfuncties die voorkomen in de stad en dominant zijn in een bepaald gebied.
De voormalige bestemmingen zoals Groen, Kantoor of Verkeer noemen we nu functies. Het gaat hier om duidelijk herkenbare hoofdfuncties die voorkomen in de stad en dominant zijn in een bepaald gebied. Onder deze functies hangen de zogenaamde activiteiten. Dit zijn de verschillende meer gedetailleerde gebruiks- en bouwmogelijkheden binnen die functie. Deze nieuwe manier van raadpleging betekent dat de regels in dit omgevingsplan niet langer gekoppeld zijn aan bestemmingen, maar aan functies en activiteiten.
7.1.4 Opzet van het omgevingsplan
De regels zijn onderverdeeld in 3 hoofdstukken. Het eerste hoofdstuk bevat de inleidende regels. Deze regels bevatten de begripsbepalingen en wijze van meten. Het tweede hoofdstuk bevat de bepalingen over de activiteiten. Ten slotte bevat het derde hoofdstuk van voorliggend plan de overgangs- en slotregels.
7.2 Opbouw Van Het Omgevingsplan
Dit plan is een TAM-omgevingsplan en anticipeert voor een deel alvast op de nieuwe systematiek van het Omgevingsplan zoals die vorm gaat krijgen onder de Omgevingswet. Groot verschil met de bestemmingsplannen is dat in het Omgevingsplan de plankaart met bestemmingen niet langer centraal staan. Reden is dat er zoveel regels in het Omgevingsplan samenkomen dat een heldere en leesbare plankaart met legenda niet meer mogelijk is.
Functies
Onder de Omgevingswet wordt niet langer gesproken over bestemmen, maar over het toedelen van functies aan locaties. Dit doen we in Arnhem door onderscheid te maken in de verschillende functionele gebieden die Arnhem rijk is. Het gebiedstype wordt bepaald door de dominante functie in een bepaald gebied. Zo vallen woningen bijvoorbeeld onder de functie Woongebied, winkelcentra onder de functie Centrumgebied, straten en pleinen onder de functie Openbaar gebied. De functies hebben vooral een structurerende werking en maken de plankaart (verbeelding) leesbaar. De planologische rechten en verplichtingen volgen uit de op de verbeelding aangegeven activiteiten en de met die activiteiten corresponderende planregels.
Activiteiten
De regels ten aanzien van de bouw- en gebruiksmogelijkheden die voorheen onderdeel uitmaakten van een bestemming hebben we uitgesplitst in verschillende activiteiten (onder andere bouwen, wonen, aanleggen). Iedere activiteit heeft daarmee een eigen regeling met werkingsgebied. Op een locatie kunnen verschillende activiteiten van toepassing zijn: bouwen, wonen, detailhandel et cetera. Dit betekent dat je in dit Omgevingsplan per adres uitsluitend de regels ziet die op dat gebied van toepassing zijn. In tegenstelling tot de functies gaat onder de inhoud van de regels die onder een activiteit vallen een rechtstreeks juridische werking uit.
Waarden
In dit omgevingsplan vervallen de termen dubbelbestemming en gebiedsaanduiding. Hieronder vielen voorheen de objecten en gebieden die nadere bescherming nodig hebben (denk aan een monument of een archeologisch waardevol gebied). In het omgevingsplan noemen we deze objecten en gebieden 'Waarden'. Van deze 'Waarden' gaat vaak een bepaalde beperking uit, bijvoorbeeld een instandhoudings of onderzoeksverplichting of een verbod.
7.3 Opzet Van De Regels
Wij mogen in een omgevingsplan zelf bepalen op welke manier we het omgevingsplan opbouwen en verbeelden.
Het juridisch bindend gedeelte van het omgevingsplan bestaat uit planregels en bijbehorende plankaart waarop de functies en activiteiten zijn aangegeven. Deze plankaart kan zowel digitaal als analoog worden verbeeld. De plankaart en de planregels dienen in samenhang te worden bekeken.
De regels zijn onderverdeeld in 10 hoofdstukken:
- 1. Inleidende regels (begripsbepalingen en wijze van meten);
- 2. Functies;
- 3. Waarden;
- 4. Activiteiten;
- 5. Bouwen;
- 6. Maatwerkvoorschriften;
- 7. Omgevingsnormen;
- 8. Omgevingsplanactiviteiten;
- 9. Algemen regels;
- 10. Overgangsregels.
7.3.1 Inleidende regels
Hoofdstuk 1 van het omgevingsplan bevat de inleidende regels. Deze regels gelden voor het gehele projectgebied en bevatten:
- 1. Begrippen:
In dit artikel zijn definities van de in de regels gebruikte begrippen opgenomen, voor een eenduidige interpretatie van deze begrippen. - 2. Toepassingsbereik:
Dit artikel geeft het toepassingsbereik weer van dit TAM-Omgevingsplan. - 3. Wijze van meten:
In dit artikel zijn definities van de in de regels gebruikte begrippen opgenomen, voor een eenduidige interpretatie van deze begrippen.
7.3.2 Functies
Hoofdstuk 2 bevat de regels over de 'functies'. Per functie wordt het doeleinde van de betreffende functie aangegeven en welke activiteiten en functies ter plaatse zijn toegestaan. Het aangeven van de functies op de verbeelding geeft een duidelijk beeld van de indeling van de stad. Hierbij sluiten we aan bij de legenda van de Standaard vergelijkbare bestemmingsplannen 2012.
7.3.3 Waarden
Hoofdstuk 3 bevat regels over 'waarden'. Deze regels moeten in samenhang worden gelezen met Hoofdstuk 4 Activiteiten, Hoofdstuk 5 Bouwen, Hoofdstuk 10 Omgevingsplanactiviteiten en Hoofdstuk 11 Algemene regels.
7.3.4 Activiteiten
Hoofdstuk 4 bevat de regels over de activiteiten. De activiteitenregels moeten in samenhang worden gelezen met de verbeelding. Op de verbeelding staat aangegeven welke activiteit waar is toegestaan.
7.3.5 Bouwen
Hoofdstuk 5 bevat de regels over Bouwen. Op de verbeelding zijn bouwhoogten en soms bebouwingspercentages aangegeven. Als er geen percentages zijn aangegeven, mag het hele bouwvlak worden bebouwd. De aangegeven bouwhoogte wordt gemeten vanaf peil tot het hoogste punt (exclusief ondergeschikte elementen zoals een schoorsteen, liftopbouw en dergelijke). Uitgangspunt is dat alleen gebouwd mag worden binnen de bouwgrenzen. In Artikel 12 zijn de Algemene bouwregels opgenomen zoals de verplichting tot het bouwen binnen het bouwvlak en de uitleg van het bebouwingspercentage. Deze regel is van toepassing op het gehele projectgebied. De overige regels zijn locatiespecifiek.
7.3.6 Maatwerkvoorschriften
Hoofdstuk 6 bevat de mogelijkheid om maatwerkvoorschriften te stellen.
7.3.7 Omgevingsnormen
Hoofdstuk 7 bevat Omgevingsnormen. Dit betreffen maatvoeringen die niet via de Algemene bouwregels geregeld worden.
7.3.8 Omgevingsplananctiviteiten
Hoofdstuk 8 bevat Omgevingsplanactiviteiten. Hier zijn regels opgenomen om binnenplans af te wijken.
7.3.9 Algemene regels
Hoofdstuk 9 bevat de Algemene regels. Deze regels gelden voor het gehele projectgebied. Dit hoofdstuk is opgebouwd uit:
- 1. Artikel 20 Anti-dubbeltelregel. Deze regel bepaalt dat er niet twee keer voor eenzelfde locatie een bouwplan kan worden ingediend.
- 2. Artikel 21 Duurzaamheid. Hierin is aangegeven dat getroffen duurzaamheidsmaatregelen vanwege een omgevingsvergunning in stand moeten worden gelaten.
- 3. Artikel 22 Strijdige activiteiten. Hierin is aangegeven welke functies in ieder geval in strijd zijn met het TAM-omgevingsplan.
- 4. Artikel 24 Overige regels. In dit artikel zijn de regels over parkeren uit het 'Facetplan Parkeren' opgenomen.
7.3.10 Overgangs- en slotbepalingen
In Hoofdstuk 10 staan de overgangs- en slotbepalingen. In de overgangsbepalingen is aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit TAM-omgevingsplan.
7.4 Handhaving
Het bestemmingsplan is bindend voor overheid en burger. Het omgevingsplan biedt het juridisch kader waaruit de bouw- en gebruiksmogelijkheden per locatie kunnen worden afgeleid. Tegelijkertijd kan de gemeente naleving van het bestemmingsplan afdwingen door handhavend op te treden tegen strijdig gebruik en/ of illegale bebouwing.
De raad bepaalt ieder jaar in de begroting waar de handhavingsprioriteiten liggen. Op grond van de hoofddoelstelling uit het gemeentelijke 'Handhavingsplan Fysieke Leefomgeving 2011-2014'':'het zorgdragen voor een aantrekkelijke, leefbare en veilige leefomgeving' is onze inzet gericht op het toezicht en de handhaving van de regels die betrekking hebben op de bescherming van de veiligheid en kwaliteit van de leefomgeving. Handhaving is daarbij geen doel op zich, maar een van de instrumenten om een leefbare en veilige leefomgeving te creëren. Door toe te zien op de naleving van regelgeving wordt een bijdrage geleverd aan de verschillende doelen van de gemeente op het gebied van de veiligheid en leefbaarheid.
De gemeente is in beginsel verplicht om te handhaven. De gemeente mag wel prioriteiten stellen, maar als er een handhavingsverzoek wordt ingediend dan moet de gemeente handhaven. De gemeente kan alleen in bijzondere gevallen van handhaving afzien, als de handhaving onevenredig is. Bijvoorbeeld als vaststaat dat de overtreding op heel korte termijn gelegaliseerd wordt.
Hoofdstuk 8 Voorbereiding En Participatie
8.1 Overleg Met De Stad
Op grond van artikel 10.2 van het Omgevingsbesluit wordt bij het vaststellen van een omgevingsplan aangegeven hoe burgers, bedrijven, maatschappelijke organisaties en bestuursorganen bij de voorbereiding zijn betrokken en wat de resultaten daarvan zijn. Daarbij moet worden aangegeven op welke wijze invulling is gegeven aan het toepassen van eventueel gemeentelijk participatiebeleid.
Het voorliggend TAM-omgevingsplan is (in het kader van vooroverleg, zie paragraaf 8.2) met diverse bestuursorganen besproken. Ook is de inhoud van het plan besproken met de initatiefnemer/agrariër en zijn adviseur en zijn hun opmerkingen meegenomen in de verdere planontwikkeling. Gezien de mate van planontwikkeling was het niet benodigd om burgers, bedrijven en maatschappelijke organisatie te benaderen voor het participatieproces.
8.2 Vooroverleg
In het kader van vooroverleg is het TAM-omgevingsplan aan de volgende partijen voorgelegd:
Rivierklimaatpark IJsseloord
Op basis van het vooroverleg met het Rivierklimaatpark IJsseloord is paragraaf 3.2 van deze motivering in kleine mate inhoudelijk aangepast.
Waterschap Rijn en IJssel
Het Waterschap Rijn en IJssel geeft aan dat de voorgenomen ontwikkeling enerzijds de wateraspecten niet raakt doordat er nagenoeg niets verandert. Anderzijds ligt het projectgebied langebied bijna geheel buitendijks, het waterschap is daar niet bevoegd.
Provincie Gelderland
De provincie heeft aangegeven dat de provinciale belangen goed meegewogen zijn in het plan.
Rijkswaterstaat
Rijkswaterstaat heeft aangegeven dat de voorliggende wijziging van het omgevingsplan geen aanleiding is voor voorbehouden of adviezen.
8.3 Terinzagelegging (Ontwerp-omgevingsplan)
Het ontwerp-omgevingsplan zal te zijner tijd voor een periode van zes weken voor een ieder ter inzage liggen. Een ieder kan in deze periode zienswijzen indienen. In deze paragraaf of in een bijlage bij dit omgevingsplan zullen de binnengekomen zienswijzen worden samengevat en van een antwoord worden voorzien.