Harselaar-Oost
Bestemmingsplan - Gemeente Barneveld
Onherroepelijk op 17-11-2012 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
1.1 Aan huis verbonden beroep of bedrijf
een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied, niet bestaande uit ambachtelijke en/of detailhandelsactiviteiten, dat door zijn beperkte omvang in een woning en daarbij behorende gebouwen, met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend.
1.2 Aanbouw
een bijbehorend bouwwerk in de vorm van een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch en functioneel opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;
1.3 Aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.4 Aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.5 Afhaalhoreca
Horecabedrijf dat (ook) gericht is op de verkoop van ter plaatse bereide etenswaren voor het nuttigen elders;
1.6 Afwijking
een afwijking zoals bedoeld in artikel 2.12, eerste lid onder sub a onder 1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, zoals deze luidt op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan;
1.7 Agrarisch bedrijf
een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren, met uitzondering van een glastuinbouwbedrijf en een gebruiksgerichte paardenhouderij;
1.8 Ambachtelijk bedrijf
een bedrijf waar overwegend door middel van handwerk producten worden vervaardigd, bewerkt, onderhouden of hersteld;
1.9 Archeologische waarde
de waarde die van belang is voor de archeologie en voor de kennis van de beschavingsgeschiedenis;
1.10 Autobox
een gebouw bestemd voor de stalling van auto's, andere vervoermiddelen en caravans;
1.11 Avondhorecabedrijf
horecabedrijvigheid, waaronder geen restaurants en hotels zijn begrepen, welke naar aard en openingstijden zich in hoofdzaak richt op het in avond- en nachtelijke uren uitgaande publiek, zoals cafés, bars, discotheken, dancings en/of koffiehuizen of combinaties hiervan dan wel variaties op deze bedrijfsvoering.
1.12 Bebouwing
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;
1.13 Bebouwingspercentage
het in procenten uitgedrukte deel van een bouwvlak, bestemmingsvlak dan wel bouwperceel, dat ten hoogste mag worden bebouwd;
1.14 Bedrijf
onderneming waarbij het accent ligt op het vervaardigen, bewerken, installeren en verhandelen van goederen dan wel op het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij eventueel detailhandel uitsluitend plaatsvindt als onzelfstandig en ondergeschikt onderdeel van de onderneming in de vorm van verkoop dan wel levering van ter plaatse vervaardigde, bewerkte of herstelde goederen, dan wel goederen die in rechtstreeks verband staan met de uitgeoefende handelingen;
1.15 Bedrijfsgebouw
een gebouw dat dient voor de uitoefening van een bedrijf;
1.16 Bedrijfswoning
een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar noodzakelijk is gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein;
1.17 Bestaande
bestaand en legaal aanwezig op de dag van terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan;
1.18 Bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak;
1.19 Bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0203.1029-0004.gml met de bijbehorende regels (en eventuele bijlagen);
1.20 Bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.21 Bevoegd gezag
bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning;
1.22 Bevi-inrichting
inrichting als bedoeld in artikel 2, eerste lid van het Besluit externe veiligheid inrichtingen, zoals deze luidt op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan;
1.23 Bijbehorend bouwwerk
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak;
1.24 Bijgebouw
een bijbehorend bouwwerk in de vorm van een niet voor bewoning bestemd vrijstaand of aangebouwd gebouw, dat een gebruikseenheid vormt met en dienstbaar is aan de bij omschrijving van de hoofdbestemming opgesomde functies, zoals een garage, huishoudelijke bergruimte of hobbyruimte;
1.25 Bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
1.26 Bouwgrens
de grens van een bouwvlak;
1.27 Bouwlaag
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder;
1.28 Bouwmarkt
een detailhandelsbedrijf waarbij bedrijfsmatig artikelen in de bouwbranche ter verkoop worden aangeboden. Tot bouwmaterialen worden onder meer gerekend: bouwstoffen zoals cement, hout en bouwstenen, wand- en vloertegels, ijzerwaren, elektrisch installatiemateriaal alsmede sanitair-, badkamer- en keukeninrichtingsmaterialen, en doe-het-zelfproducten;
1.29 Bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
1.30 Bouwperceelsgrens
de grens van een bouwperceel;
1.31 Bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;
1.32 Bouwwerk
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
1.33 Cultuur en ontspanning
voorzieningen ten behoeve van cultuur en ontspanning, waaronder: podiumkunsten / theater, bioscopen, musea, expositieruimten, galeries, toeristische attracties, bowling- en poolcentra, muziek- en dansscholen, creativiteitscentra, casino's en zalencentra;
1.34 Dak
iedere bovenbeëindiging van een gebouw;
1.35 Detailhandel
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen, geen motorbrandstoffen zijnde, aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
1.36 Detailhandel in aanvullend assortiment I
detailhandel in de vorm van verkoop van artikelen die voor het koken worden gebruikt (pannen, potten, keukengereedschappen, keukentextiel), verkoop van artikelen in verband met het nuttigen van maaltijden (tafels, stoelen, serviezen, bestekken, tafelaankleding), verkoop van foodartikelen (koffie, thee, delicatessen, kruiden/specerijen, oliën, azijnen en sauzen), het verzorgen van (kook)demonstraties;
1.37 Detailhandel in aanvullend assortiment II
detailhandel in de vorm van verkoop van grootschalige artikelen (waaronder in ieder geval begrepen zwembaden en speeltoestellen) alsmede het leveren van aan een tuincentrum gerelateerde diensten in de vorm van exposities, seminars en shows;
1.38 Detailhandel volumineus
detailhandel die vanwege de omvang van de gevoerde artikelen een grote oppervlakte nodig heeft voor de uitstalling, zoals de verkoop van auto's, boten, caravans, meubels, tuininrichtingsartikelen, grove bouwmaterialen, keukens en sanitair;
1.39 Dienstverlening
het verlenen van economische diensten aan derden;
1.40 Dove gevel
een bouwkundige constructie die een ruimte in een gebouw scheidt van de buitenlucht, waarin geen te openen delen aanwezig zijn en met een karakteristieke geluidswering – conform NEN 5077 – die ten minste gelijk is aan het verschil tussen de geluidsbelasting van die constructie en 33 dB, alsmede een bouwkundige constructie waarin alleen bij wijze van uitzondering te openen delen aanwezig zijn, mits die delen niet direct grenzen aan een geluidsgevoelige ruimte, zoals omschreven in artikel 1 van de Wet geluidhinder, zoals deze luidt op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan;
1.41 Erf
bij de bestemming behorende gronden waarvan het gebruik ten dienste van deze bestemming is;
1.42 Evenementenhal
een gebouw dat dient voor het organiseren van één of meerdaagse evenementen en activiteiten als ook beurzen, markten, manifestaties, themadagen, bedrijfsmanifestaties, bioscopen, bowlingbanen, speeltuinen, creativiteitscentra, dansscholen, (muziek)theaters en daarmee gelijk te stellen activiteiten;
1.43 Evenemententerrein
een terrein bedoeld en geschikt voor het houden van regelmatig terugkerende evenementen;
1.44 Extensief recreatief medegebruik
recreatief medegebruik dat in hoofdzaak is gericht op natuur- en landschapsbeleving, zoals wandelen en fietsen. Voor het extensieve recreatief medegebruik is geen specifieke inrichting van het gebied noodzakelijk, maar kan worden volstaan met de voorzieningen die reeds ten behoeve van de hoofdfunctie aanwezig zijn en ondergeschikte voorzieningen zoals bewegwijzeringsbordjes;
1.45 Gebouw
elk bouwwerk dat een voor mensen toegankelijke overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.46 Gebruiken
het doen gebruiken, laten gebruiken en in gebruik geven;
1.47 Geurgevoelig object
gebouw, bestemd voor en blijkens aard, indeling en inrichting geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf en die daarvoor permanent of een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik, wordt gebruikt;
1.48 Geluidsgevoelige functies
bewoning of ander geluidsgevoelige functies zoals bedoeld in de Wet geluidhinder en het Besluit geluidhinder;
1.49 Geluidsgevoelige gebouwen
gebouwen welke dienen ter bewoning of ten behoeve van een andere geluidsgevoelige functie als bedoeld in de Wet geluidhinder en het Besluit geluidhinder;
1.50 Geluidsscherm
een geluidwerende voorziening in de vorm van bijvoorbeeld een scherm of een wal;
1.51 Geluidzone - industrie
De met de aanduiding 'geluidzone - industrie' aangegeven zone, zoals bedoeld in de Wet geluidhinder, waarbuiten de geluidsbelasting vanwege het gezoneerd industrieterrein de waarde van 50 dB(A) niet te boven mag gaan;
1.52 Gymzaal
vertrek voor sportles op school;
1.53 Hogere waarde
een maximale waarde voor de geluidbelasting, die hoger is dan de voorkeursgrenswaarde en die in een concreet geval kan worden vastgesteld op grond van de Wet geluidhinder en het Besluit Geluidhinder;
1.54 Hoofdgebouw
een (deel van een) gebouw, dat vanwege zijn indeling en uiterlijke verschijningsvorm, gelet op de bestemming als het belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel of bouwvlak moet worden aangemerkt en waartoe eventuele uitbouwen, aanbouwen en bijgebouwen niet worden gerekend;
1.55 Horeca
een bedrijf, waar bedrijfsmatig dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt en/of waarin bedrijfsmatig logies worden verstrekt, één en ander al dan niet in combinatie met een vermaaksfunctie, met uitzondering van erotisch getinte vermaaksfuncties;
1.56 Hulpdiensten
Brandweer, politie en ambulance;
1.57 Industrieterrein
Een terrein waarop Wgh-inrichtingen zijn toegelaten;
1.58 Kantoor
een gebouw, dat dient voor de uitoefening van administratieve werkzaamheden en werkzaamheden die verband houden met het doen functioneren van (semi)overheidsinstellingen, het bankwezen, en naar de aard daarmee gelijk te stellen instellingen;
1.59 Kantoor- en/of praktijkruimte
een niet voor bewoning bestemd gedeelte van een woning of gebouw bij een woning, dat uitsluitend dient voor de uitoefening van beroepsactiviteiten van de bewoner van de woning op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of daarmee gelijk te stellen gebied;
1.60 Kunst en cultuur
voorzieningen ten behoeve van kunst en cultuur, zoals een bibliotheek, een museum, een filmzaal en daarmee gelijk te stellen activiteiten;
1.61 Kunstwerk
een door kunst voortgebracht voorwerp, zoals beelden en andere bouwwerken;
1.62 Kwetsbaar object
woningen, gebouwen bestemd voor het verblijf, al dan niet gedurende een gedeelte van de dag, van minderjarigen, ouderen, zieken of gehandicapten, gebouwen waarin doorgaans grote aantallen personen gedurende een groot gedeelte van de dag aanwezig zijn, zoals kantoren, hotels en restaurants, winkels, kampeer- en andere recreatieterreinen en objecten met een hoge infrastructurele waarde, zoals een telefoon- of elektriciteitscentrale, voor zover die objecten wegens de aard van de gevaarlijke stoffen die bij een ongeval kunnen vrijkomen, bescherming verdienen tegen de gevolgen van dat ongeval;
1.63 Landschappelijke waarde
de aan een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door de waarneembare verschijningsvorm van dat gebied;
1.64 Maaiveld
gemiddelde hoogte van het afgewerkte terrein dat een gebouw of bouwwerk omgeeft;
1.65 Maatschappelijke voorzieningen
educatieve, sociaal-medische, sociaal-culturele en levensbeschouwelijke voorzieningen, voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening, alsook ondergeschikte detailhandel en horeca ten dienste van deze voorzieningen;
1.66 Muziekkoepel
overdekt podium voor openbare muziekuitvoeringen;
1.67 Nadere eis
een nadere eis als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, sub d, van de Wet ruimtelijke ordening, zoals deze luidt op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan;
1.68 Natuur(wetenschappe)lijke waarde
de aan een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door geologische, geomorfologische, bodemkundige en/of biologische elementen, voorkomend in dat gebied;
1.69 Omgevingsvergunning
Vergunning voor activiteiten als genoemd in artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, zoals deze luidt op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan;
1.70 Ondergronds bouwwerk
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die onder het maaiveld is gelegen;
1.71 Onderhoudsgebouw
een gebouw ten behoeve van het onderhoud van een landgoed, zoals een gebouw voor de stalling van materieel, een houtloods of een berging;
1.72 Overkapping
een bouwwerk, niet zijnde een gebouw, bestaande uit tenminste een dak en maximaal één wand;
1.73 Particulier opdrachtgeverschap
situatie dat de burger of een groep van burgers – in dat laatste geval georganiseerd als rechtspersoon zonder winstoogmerk of krachtens een overeenkomst – tenminste de economische eigendom verkrijgt en volledige zeggenschap heeft over en verantwoordelijkheid draagt voor het gebruik van de grond, het ontwerp en de bouw van de eigen woning;
1.74 Peil
het peil overeenkomstig de bouwverordening, dan wel indien geen peil overeenkomstig de bouwverordening is vast te stellen, de gemiddelde hoogte van het afgewerkte bouwterrein;
1.75 Plan
het bestemmingsplan 'Harselaar-Oost' van de gemeente Barneveld;
1.76 Productiegebonden detailhandel
detailhandel in goederen die ter plaatse worden vervaardigd, gerepareerd en/of toegepast in het productieproces, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de productiefunctie;
1.77 Recreatief medegebruik
een recreatief gebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit recreatieve gebruik is toegestaan;
1.78 Restauratieve voorziening
voorziening voor het overdag verstrekken van drank en/of etenswaren aan bezoekers van de hoofdfunctie detailhandel zoals theehuisjes, ijssalons, croissanterieën, dagcafes, dagrestaurants en naar aard en openingstijden daarmee gelijk te stellen voorzieningen;
1.79 SBI-Code
Standaard Bedrijf Indelingscode van het Centraal Bureau voor Statistiek;
1.80 Seksinrichting
een terrein, gebouw, vaar- of voertuig waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichtingen worden in ieder geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub of een prostitutiebedrijf, waaronder tevens begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;
1.81 Sociale huurwoning
huurwoning met een aanvangshuurprijs onder de grens als bedoeld in artikel 13, eerste lid, onder a, van de Wet op de huurtoeslag (zoals deze luidt op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan), waarbij de instandhouding voor de in een gemeentelijke verordening omschreven doelgroep voor ten minste tien jaar na ingebruikname is verzekerd;
1.82 Sociale koopwoning
koopwoning met een koopprijs vrij op naam van ten hoogste het bedrag genoemd in artikel 26, tweede lid, onder g, van het Besluit beheer sociale huursector (zoals deze luidt op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan), waarbij de instandhouding voor de in een gemeentelijke verordening omschreven doelgroep voor ten minste tien jaar na ingebruikname is verzekerd;
1.83 Staat van Bedrijfsactiviteiten
als bijlage(n) bij deze regels behorende en daarvan onderdeel uitmakende lijst(en) van bedrijven en instellingen;
1.84 Stationsgebouw
Gebouw ten behoeve van de spoorweg, dat ook kan dienen voor dienstverlening, horeca en/of kantoor;
1.85 Straalpad
vrije ruimte die nodig is voor ongehinderde ontvangst van (radio-)signaal;
1.86 Tuincentrum
een bedrijf, gericht op de verhandeling van bomen, heesters, planten, bloemen en andere siergewassen en in samenhang daarmee op de verkoop van artikelen die met de tuinbewerking of de inrichting van tuinen verband houden, zoals tuingereedschap, tuinmeubilair en tuingrond en de verhuur van machines, gereedschappen en aanhangers, het aanbieden van activiteiten op het gebied van tuinarchitectuur en tuinlease.
1.87 Uitbouw
een bijbehorend bouwwerk in de vorm van een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw. Functionele ondergeschiktheid is niet vereist;
1.88 Uitvoeren
het doen uitvoeren, laten uitvoeren en in uitvoering geven;
1.89 Uitwerking
een uitwerking als bedoeld in artikel 3.6 lid 1 sub b van de Wet ruimtelijke ordening, zoals deze luidt op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan;
1.90 Verbeelding
De bij het bestemmingsplan behorende kaart (analoog of digitaal) waarop onder meer de begrenzing van het plan, de in het bestemmingsplan voorkomende bestemmingen, aanduidingen en topografische en kadastrale gegevens zijn weergegeven;
1.91 Verkooppunt motorbrandstoffen met lpg
tankstation waar motorbrandstoffen, waaronder lpg, worden verkocht, eventueel met ondergeschikte detailhandel;
1.92 Verkooppunt motorbrandstoffen zonder lpg
tankstation waar motorbrandstoffen, uitgezonderd lpg, worden verkocht, eventueel met ondergeschikte detailhandel;
1.93 Verkoopvloeroppervlak
alle voor publiek zichtbare en toegankelijke (besloten) winkelruimte ten behoeve van de detailhandel, zowel binnen als buiten;
1.94 Versstraat
detailhandel in dagverse foodproducten, waaronder begrepen een slager, een bakker en een groenteboer;
1.95 Vloeroppervlak
grootte van de oppervlakte van een bouwlaag;
1.96 Volkstuin
een perceel grond dat zich niet in de onmiddellijke nabijheid van de woning van de gebruiker bevindt, waarop de gebruiker gewassen teelt voor eigen gebruik;
1.97 Voorgevel
de naar de weg gekeerde gevel(s) van een gebouw;
1.98 Voorgevelrooilijn
de evenwijdig aan de as van de weg gelegen lijn welke, zoveel mogelijk aansluitend aan de ligging van de voorgevels van de (bestaande) bebouwing, een zoveel mogelijk gelijkmatig beloop van de rooilijn overeenkomstig de richting van de weg geeft;
1.99 Voorkeursgrenswaarde
de maximale waarde voor de geluidbelasting, zoals deze rechtstreeks kan worden afgeleid uit de Wet geluidhinder en het Besluit geluidhinder;
1.100 Wet ruimtelijke ordening
Wet van 1 juli 2008 (Stb. 2006, 566) houdende vaststelling van nieuwe planregels omtrent de ruimtelijke ordening, zoals deze luidt op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan;
1.101 Wgh-inrichting
een inrichting die in belangrijke mate geluidhinder kan veroorzaken, zoals bedoeld in artikel 41 derde lid van de Wet geluidhinder en genoemd in bijlage I, onderdeel van het Besluit omgevingsrecht, zoals deze luiden op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan;
1.102 Wijziging
een wijziging als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, sub a, van de Wet ruimtelijke ordening, zoals deze luidt op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan;
1.103 Woning
een complex van ruimten dat dient voor de zelfstandige huisvesting van één afzonderlijk huishouden;
1.104 Woongebouw
een gebouw dat ten minste twee woningen omvat;
1.105 Zorgwoning
een woning die speciaal bedoeld en geschikt is voor mensen met een zorgvraag;
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 De dakhelling
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
2.2 De goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, dan wel de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
2.3 De inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
2.4 De bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
2.5 De oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
2.6 De hoogte van een windturbine
vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine;
2.7 De afstand tot de zijdelingse perceelsgrens
vanaf de buitenwerkse gevelvlakken dan wel, indien sprake is van overstekende daken met een overstekend gedeelte van meer dan 0,75 m, respectievelijk overstekken van meer dan 0,75 m, vanaf de buitenrand van het overstekende dak/de overstek, neerwaarts geprojecteerd, tot de kadastrale zijgrens van het perceel;
2.8 De oppervlakte van een ondergronds bouwwerk
onder de begane grondvloer, tussen de harten van de ondergrondse buitenste muren;
2.9 De oppervlakte van een overkapping
de loodrechte projectie van de overkapping op het maaiveld;
2.10 Het vloeroppervlak
boven de vloeren, tussen de binnenwerkse gevelvlakken en/of scheidingsmuren.
2.11 Maatvoering
Alle maten zijn tenzij anders weergegeven:
- a. voor lengten in meters (m);
- b. voor oppervlakten in vierkante meters (m²);
- c. voor inhoudsmaten in kubieke meters (m³);
- d. voor verhoudingen in procenten (%).
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch - Onbebouwd
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Agrarisch - Onbebouwd' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. agrarisch gebruik in de vorm van het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren;
met daaraan ondergeschikt:
- b. openbare nutsvoorzieningen;
- c. recreatief medegebruik;
- d. erfontsluitingswegen;
- e. groenvoorzieningen en landschapselementen;
- f. waterhuishoudkundige voorzieningen;
- g. sloten, beken en daarmee gelijk te stellen waterlopen;
met de daarbij behorende:
- h. bouwwerken geen gebouwen zijnde.
3.2 Bouwregels
- 1. Op of in deze gronden mogen geen gebouwen en overkappingen worden gebouwd.
- 2. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt dat de bouwhoogte niet meer dan 2 m mag bedragen, uitgezonderd ter plaatse van de aanduiding 'maximale bouwhoogte' want daar geldt dat de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan op de verbeelding is weergegeven.
Artikel 4 Bedrijventerrein
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Bedrijventerrein' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf van categorie 2 tot en met categorie 3.2' bedrijven van categorie 2 tot en met categorie 3.2 uit Bijlage 1;
- b. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf van categorie 3.1 tot en met categorie 4.2' bedrijven van categorie 3.1 tot en met categorie 4.2 uit Bijlage 1 ;
- c. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf van categorie 4.1 tot en met categorie 5.1' bedrijven van categorie 4.1 tot en met categorie 5.1 uit Bijlage 1;
- d. ter plaatse van de aanduiding zoals in onderstaande tabel is opgenomen is ook het specifieke met die aanduiding corresponderende bedrijf toegestaan:
Aanduiding | Bedrijf | SBI-code (2008) | Maximale milieucategorie |
(sb-1) | specifieke vorm van bedrijf - overige groothandel (bedrijfsmeubels, emballage, vakbenodigdheden e.d.) | 466, 469 | 2 |
(sb-15) | specifieke vorm van bedrijf - autowasserij | 45205 | 2 |
(sb-20) | specifieke vorm van bedrijf - aannemersbedrijven met werkplaats: b.o. < 1.000 m2 | 41,42,43 nr 3 | 2 |
(sb-23) | specifieke vorm van bedrijf - elektrotechnische industrie | 293 | 2 |
(sb-33) | specifieke vorm van bedrijf - groothandel in overige intermediaire goederen | 4676 | 2 |
(sb-34) | specifieke vorm van bedrijf - meubelfabriek | 310 nr 1 | 3.2 |
(sb-45) | specifieke vorm van bedrijf - groothandel in overige consumentenartikelen | 464,46733 | 2 |
(sb-54) | specifieke vorm van bedrijf - groothandel in overige voedings- en genotmiddelen | 4638, 4639 | 2 |
(sb-61) | specifieke vorm van bedrijf - computerservice en informatietechnologie-bureaus e.d. | 62 nr A | 1 |
(sb-63) | specifieke vorm van bedrijf - natuurwetenschappelijk speur- en ontwikkelingswerk | 721 | 2 |
(sb-64) | specifieke vorm van bedrijf - detailhandel in auto-onderdelen en accessoires | 45.32 | 2 |
(sb-65) | specifieke vorm van bedrijf - kleine drukkerijen en kopieerinrichtingen | 18129 | 2 |
(sb-67) | specifieke vorm van bedrijf - groothandel in ijzer- en metaalwaren en verwarmingsapparatuur algemeen:b.o. <2.000m2 | 4674 nr2 | 2 |
(sb-68) | specifieke vorm van bedrijf - handelsbemiddeling (kantoren) | 461 | 1 |
(sb-69) | specifieke vorm van bedrijf - uitgeverijen (kantoren) | 581 | 1 |
(sb-70) | specifieke vorm van bedrijf - groothandel in hout en bouwmaterialen:-algemeen:b.o.<2000m2 | 4673 nr 2 | 2 |
(sb-71) | specifieke vorm van bedrijf - Handel in auto's en motorfietsen, reparatie- en servicebedrijven | 451,452,453 | 2 |
(sb-72) | specifieke vorm van bedrijf- groothandel in suiker, chocolade en suikerwerk | 4636 | 2 |
(sb-74) | specifieke vorm van bedrijf- timmerwerkfabrieken, vervaardiging overige artikelen van hout | 162 nr 0 | 3.2 |
(k) | kantoor | 63, 69tm71, 73, 74, 77, 78, 80 tm82 nr A | 1 |
- e. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van horeca - snackbar' ook voor snackbar;
- f. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van maatschappelijk - kinderopvang' ook voor kinderopvang;
- g. ter plaatse van de aanduiding 'verenigingsleven' ook voor verenigingsleven;
- h. ter plaatse van de aanduiding 'verkooppunt motorbrandstoffen met lpg' alleen voor een verkooppunt motorbrandstoffen met lpg met een maximale doorzet van 1.000 m³ per jaar;
- i. ter plaatse van de aanduiding 'zend-/ontvangstinstallatie' alleen voor een zend-/ontvangstinstallatie;
met dien verstande dat Wgh-inrichtingen en Bevi-inrichtingen zijn uitgesloten, uitgezonderd ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - Bevi-inrichting' want daar is ook een Bevi-inrichting toegestaan en uitgezonderd ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - Wgh inrichting' want daar zijn ook Wgh-inrichtingen toegestaan;
met daaraan ondergeschikt:
- j. wegen en paden;
- k. groenvoorzieningen;
- l. parkeervoorzieningen;
- m. productiegebonden detailhandel en alleen ter plaatse van de aanduiding 'detailhandel volumineus' ook voor detailhandel volumineus;
met de daarbij behorende:
- n. gebouwen;
- o. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' is één bedrijfswoning met bijbehorende bijgebouwen en andere bouwwerken toegestaan;
- p. terreinen;
- q. bouwwerken geen gebouwen zijnde.
4.2 Bouwregels
4.3 Nadere eisen
- 1. Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:
- a. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
- b. een goede milieusituatie;
- c. de verkeersveiligheid;
- d. de sociale veiligheid;
- e. de brandveiligheid;
- f. de externe veiligheid; en
- g. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
- 2. Bij het stellen van nadere eisen is de procedure zoals weergegeven in artikel 14.1 van toepassing.
4.4 Afwijken van de bouwregels
- 1. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 4.2.1 en toestaan dat het bebouwingspercentage per bouwvlak wordt vergroot tot maximaal 100%;
- 2. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 4.2.1, sub c, d en/of e mits de bereikbaarheid van de bebouwing voor hulpdiensten voldoende is gewaarborgd.
- 3. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 4.2.1 en toestaan dat de bouw- en/of goothoogte van een gebouw, zoals weergegeven op de verbeelding, word(en) vergroot met maximaal 3 m;
- 4. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 4.2.4 ten behoeve van het bouwen van erf- of terreinafscheidingen vóór de voorgevelrooilijn (of het denkbeeldige verlengde daarvan) tot een bouwhoogte van 2 m;
- 5. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 4.2.4 ten behoeve van het bouwen van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tot een bouwhoogte van 4 m;
- 6. Het afwijken van de bouwregels kan slechts, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- a. het straat- en bebouwingsbeeld;
- b. de verkeersveiligheid;
- c. de sociale veiligheid;
- d. de milieusituatie; en
- e. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
4.5 Specifieke gebruiksregels
- 1. De opslag van goederen is niet toegestaan op gronden die onbebouwd dienen te blijven volgens artikel 4.2.1, uitgezonderd ter plaatse van de aanduiding 'opslag'
- 2. Per bedrijf mag de maximale oppervlakte in gebruik voor een onzelfstandig kantoor maximaal 40 procent van de bruto vloeroppervlakte van het bedrijf bedragen.
- 3. Alleen ter plaatse van de aanduiding 'maximum oppervlakte (m2)' mag de perceelsoppervlakte per bedrijf niet meer bedragen dan op de verbeelding is weergegeven.
4.6 Afwijken van de gebruiksregels
- 1. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 4.1 ten behoeve van de vestiging van bedrijven die naar de aard en de invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met de in artikel 4.1 bedoelde bedrijven, mits het geen Wgh-inrichtingen betreft;
- 2. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 4.1 ten behoeve van de vestiging van Wgh-inrichtingen;
- 3. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 4.1 ten behoeve van de vestiging van Bevi-inrichtingen;
- 4. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 4.1 ten behoeve van de vestiging van een verkooppunt motorbrandstoffen met lpg met een doorzet van meer dan 1.000 m3 per jaar
- 5. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 4.1 ten behoeve van bedrijven die volgens de Staat van Bedrijfsactiviteiten van één hogere categorie zijn, mits omliggende woningen en bedrijven niet onevenredig nadelig worden beïnvloed;
- 6. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 4.1 ten behoeve van bedrijven die volgens de Staat van Bedrijfsactiviteiten van één lagere categorie zijn, mits het functioneren van omliggende bedrijven niet onevenredig nadelig wordt beïnvloed;
- 7. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 4.1 en toestaan dat de gronden en gebouwen worden gebruikt voor de uitoefening van:
- a. detailhandel in brand- en explosiegevaarlijke goederen;
- b. detailhandel in volumineuze goederen;
- c. bouwmarkten;
- d. detailhandel in meubelen en woninginrichting;
mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het kernwinkelapparaat en wijkwinkelvoorzieningen;
- 8. Het afwijken van de gebruiksregels kan slechts mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- a. het straat- en bebouwingsbeeld;
- b. de milieusituatie;
- c. de verkeersveiligheid;
- d. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
Artikel 5 Groen
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. groenvoorzieningen;
- b. bermen en beplanting;
- c. paden;
- d. speelvoorzieningen;
- e. waterlopen, waterpartijen en waterberging;
met daaraan ondergeschikt:
- f. verhardingen;
- g. parkeervoorzieningen;
met de daarbij behorende:
- h. bouwwerken geen gebouwen zijnde.
5.2 Bouwregels
- 1. Op of in deze gronden mogen geen gebouwen en overkappingen worden gebouwd.
- 2. De bouwhoogte van speeltoestellen mag niet meer dan 4 m bedragen, uitgezonderd ter plaatse van de aanduiding 'maximale bouwhoogte (m)' want daar geldt de maximale bouwhoogte zoals op de verbeelding is weergegeven;
- 3. De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 2 m bedragen, behoudens palen en masten waarvoor een maximale bouwhoogte van 9 m geldt.
5.3 Afwijken van de gebruiksregels
- 1. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 5.1 ten behoeve van het aanleggen van in- en uitritten om aangrenzende gebouwen en terreinen te kunnen bereiken en verlaten. De breedte van een in- en uitrit mag niet meer dan 4 m bedragen.
- 2. Het afwijken kan slechts, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- a. het straat- en bebouwingsbeeld;
- b. de verkeersveiligheid; en
- c. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
Artikel 6 Verkeer
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wegen waarbij geldt dat wegen uit maximaal 2 rijstroken (2x1) dienen te bestaan, uitgezonderd ter plaatse van de aanduiding 'aantal rijstroken' want daar geldt dat het aantal rijstroken niet meer mag bedragen dan op de verbeelding is weergegeven, alsmede parallelrijbanen, opstelstroken, in- en uitvoegstroken, op- en afritten;
- b. voet- en rijwielpaden;
- c. parkeer-, groen- en speelvoorzieningen;
- d. waterhuishoudkundige doeleinden, waterberging en waterlopen;
- e. bermen;
met de daarbij behorende:
- f. ter plaatse van de aanduiding 'spoorweg' ook voor spoorweg;
- g. gebouwen ten behoeve van de spoorweg, ter plaatse van de aanduiding 'spoorweg';
- h. alleen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - overkapping' ook voor een overkapping;
- i. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
6.2 Bouwregels
6.3 Nadere eisen
- 1. Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:
- a. de verkeersveiligheid;
- b. de sociale veiligheid; en
- c. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld.
- 2. Bij het stellen van nadere eisen is de procedure zoals weergegeven in artikel 14.1 van toepassing.
6.4 Afwijken van de bouwregels
- 1. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 6.2 ten behoeve van het bouwen van overige bouwwerken tot een bouwhoogte van 10 m;
- 2. Het afwijken van de bouwregels kan slechts, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- a. het straat- en bebouwingsbeeld;
- b. de verkeersveiligheid.
6.5 Specifieke gebruiksregels
In afwijking van artikel 6.1 zijn speelvoorzieningen niet toegelaten ter plaatse van de aanduiding 'spoorweg'.
Artikel 7 Water
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. waterberging;
- b. waterhuishouding;
- c. waterlopen;
- d. ter plaatse van de aanduiding 'groen', ook voor groen;
met de daarbij behorende:
- e. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waaronder bruggen, dammen en/of duikers.
7.2 Bouwregels
- 1. Op of in deze gronden mogen geen gebouwen en overkappingen worden gebouwd.
- 2. De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde, mag niet meer dan 2 m bedragen.
Artikel 8 Waarde - Archeologie 1
8.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie 1' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(-en), primair bestemd voor het behoud en de bescherming van archeologische waarden van de gronden.
8.2 Bouwregels
- 1. Op of in deze gronden mogen, in afwijking van hetgeen in overige bestemmingen is bepaald, geen bouwwerken worden gebouwd voor zover de oppervlakte van het (ondergrondse) bouwwerk meer dan 10.000 m2 en de ondergrondse bouwdiepte meer dan 0,3 m bedraagt.
- 2. Ter plaatse van de volgende aanduidingen geldt dat op deze gronden, in afwijking van hetgeen in overige bestemmingen en in het eerste lid is bepaald, geen bouwwerken worden gebouwd:
- a. voor zover de oppervlakte van het (ondergrondse) bouwwerk bij 'specifieke vorm van waarde - archeologie 1 - middelhoge verwachtingswaarde' meer dan 1.000 m2 en de ondergrondse bouwdiepte meer dan 0,3 m bedraagt;
- b. voor zover de oppervlakte van het (ondergrondse) bouwwerk bij 'specifieke vorm van waarde - archeologie 1 - hoge verwachtingswaarde' meer dan 250 m2 en de ondergrondse bouwdiepte meer dan 0,3 m bedraagt;
- c. voor zover de oppervlakte van het (ondergrondse) bouwwerk bij 'specifieke vorm van waarde - archeologie 1 - historische kern' meer dan 100 m2 en de ondergrondse bouwdiepte meer dan 0,3 m bedraagt;
- d. voor zover de ondergrondse bouwdiepte bij 'specifieke vorm van waarde - archeologie 1 - vastgestelde archeologische waarde' meer dan 0,3 m bedraagt.
- 3. Als artikel 8.1 dan wel 8.2 van toepassing is, dan mag desondanks worden gebouwd ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming (en) - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - indien:
- a. de archeologische waarden van het terrein naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld met archeologisch onderzoek en/of advies van een archeologisch deskundige;
- b. Indien uit het hiervoor bedoelde onderzoek en/of advies blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het afwijken van de bouwregels zullen worden verstoord, kan het bevoegd gezag bij een omgevingsvergunning afwijken op voorwaarde dat:
- technische maatregelen worden getroffen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden; en/of
- opgravingen worden verricht en daarvan rapportage wordt gedaan; en/of
- een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg de werken of werkzaamheden die leiden tot bodemverstoring, begeleidt.
8.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
- 1. Het is binnen de bestemming 'Waarde - Archeologie 1' verboden zonder of in afwijking van een vergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren over een oppervlakte van meer dan 10.000 m2:
- a. het uitvoeren van grondbewerkingen dieper dan 0,3 m onder het maaiveld, zoals afgraven, diepploegen, egaliseren, frezen, scheuren van grasland, aanleg of rooien van bos, boomgaard of diepwortelende beplanting, aanbrengen van oppervlakteverhardingen, aanleggen van drainage, verwijderen van funderingen;
- b. het aanleggen van waterlopen en het vergraven, verruimen en dempen van bestaande waterlopen en kolken;
- c. het aanleggen van leidingen dieper dan 0,3 m onder het maaiveld.
- 2. Ter plaatse van de volgende aanduidingen geldt dat het verboden is zonder of in afwijking van een vergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren zoals genoemd in artikel 8.3, lid 1, sub a, b en c:
- a. bij 'specifieke vorm van waarde - archeologie 1 - middelhoge verwachtingswaarde' over een oppervlakte van meer dan 1.000 m2;
- b. bij 'specifieke vorm van waarde - archeologie 1 - hoge verwachtingswaarde' over een oppervlakte van meer dan 250 m2;
- c. bij 'specifieke vorm van waarde - archeologie 1 - historische kern' over een oppervlakte van meer dan 100 m2;
- d. bij 'specifieke vorm van waarde - archeologie 1 - vastgestelde archeologische waarde'.
- 3. De vergunning kan pas worden verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de archeologische waarden van de gronden.
- 4. Het in artikel 8.3 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:
- a. andere werken, behorende bij het normale onderhoud, gebruik en beheer;
- b. reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende vergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan;
- c. de archeologische waarde niet onevenredig aantasten, hetgeen kan blijken uit een rapport waarin de archeologische waarde van de gronden in voldoende mate is vastgesteld.
8.4 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders kunnen deze bestemming wijzigingen in die zin dat deze bestemming komt te vervallen, indien als gevolg van een nader archeologisch onderzoek is gebleken dat de archeologische waarden van de gronden niet behoudenswaardig zijn of niet langer aanwezig zijn of de aanwijzing als beschermd rijksmonument op grond van de Monumentenwet 1988 is ingetrokken.
Artikel 9 Waterstaat - Waterbergingsgebied
9.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waterstaat - Waterbergingsgebied' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(-en), mede bestemd voor de waterberging.
9.2 Bouwregels
Op of in deze gronden mogen, in afwijking van hetgeen in overige bestemmingen is bepaald, geen bouwwerken worden gebouwd.
9.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 9.2 voor het oprichten van enig bouwwerk na schriftelijke instemming van de waterbeheerder.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 10 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 11 Algemene Aanduidingsregels
11.1 Geluidzone - Industrie
Ongeacht de bestemming zijn de gronden ter plaatse van de aanduiding 'Geluidzone – Industrie' tevens bestemd voor het tegengaan van een te hoge geluidsbelasting op geluidsgevoelige objecten.
11.2 Vrijwaringszone - Spoor
Ongeacht de bestemming zijn de gronden ter plaatse van de aanduiding 'Vrijwaringszone - Spoor' tevens bestemd voor het railverkeersbelang.
11.3 Veiligheidszone - Bevi
Ongeacht de bestemming zijn de gronden ter plaatse van de aanduiding 'Veiligheidszone – Bevi' tevens bestemd voor de bescherming van het woon- en leefmilieu.
Artikel 12 Algemene Afwijkingsregels
- 1. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het plan:
- a. indien en voor zover afwijkingen ten aanzien van de grens of de richting van wegen, parkeerstroken, paden, bermen en sloten en ligging van bebouwingsgrenzen noodzakelijk zijn ter aanpassing van het plan aan de werkelijke toestand van het terrein, die bij de uitmeting blijkt, mits die afwijkingen ten opzichte van hetgeen op de verbeelding is weergegeven niet meer dan 10 m zijn;
- b. ten behoeve van het bouwen in afwijking van de bepalingen ten aanzien van de afmetingen van de bebouwing, waaronder begrepen bebouwingspercentages, mits de afwijkingen beperkt blijven tot ten hoogste 10% van de bij recht in het plan weergegeven maten.
- 2. Het afwijken van de bouwregels, als bedoeld in het eerste lid, kan niet indien enig aangrenzend terrein of enige aangrenzende bebouwing in een toestand wordt gebracht, die strijdig is met het plan en/of indien op enig aangrenzend terrein de verwerkelijking van het plan wordt belemmerd en dit niet door het stellen van voorwaarden aan de afwijking van de bouwregels kan worden voorkomen.
Artikel 13 Algemene Wijzigingsregels
13.1 Algemeen
Burgemeester en wethouders kunnen, indien en voor zover dringende redenen die na het vaststellen van het plan tot hun kennis zijn gekomen hiertoe aanleiding geven en voor zover het belang van een goede ruimtelijke ontwikkeling van het gebied dat in het plan is begrepen niet wordt geschaad:
- 1. een bestemmingsgrens tussen twee bestemmingsvlakken zodanig wijzigen, dat het kleinste bestemmingsvlak met niet meer dan 10% wordt verkleind of vergroot;
- 2. een bebouwingsgrens zodanig wijzigen, dat het bebouwingsvlak met niet meer dan 10% wordt verkleind of vergroot.
Artikel 14 Algemene Procedureregels
14.1 Procedure bij het stellen van nadere eisen
Voor een besluit tot het stellen van een nadere eis geldt de volgende voorbereidingsprocedure:
- 1. een ontwerpbesluit ligt, met bijbehorende stukken, gedurende twee weken ter inzage;
- 2. burgemeester en wethouders geven voorafgaand aan de terinzagelegging kennis van het ontwerpbesluit in één of meer dag-, nieuws of huis-aan-huisbladen of op een andere geschikte wijze. De kennisgeving geschiedt tevens langs elektronische weg;
- 3. de kennisgeving houdt mededeling in van de bevoegdheid tot het naar voren brengen van zienswijzen gedurende de onder 1 genoemde termijn;
- 4. burgemeester en wethouders delen aan hen die zienswijzen naar voren hebben gebracht de beslissing daaromtrent mede.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 15 Overgangsrecht
15.1 Overgangsrecht bouwwerken
- 1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- 2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
- 3. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
15.2 Overgangsrecht gebruik
- 1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- 2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- 3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- 4. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 16 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan 'Harselaar-Oost' van de gemeente Barneveld.
Behoort bij het besluit van de raad van de gemeente Barneveld
d.d. tot vaststelling.
Mij bekend,
de griffier.
Hoofdstuk 1 Inleiding
Voorliggend bestemmingsplan omvat het bedrijventerrein Harselaar-Oost ten oosten van de Baron van Nagellstraat. Met dit bestemmingsplan wordt een heel aantal bestemmingsplannen herzien. Voorliggend bestemmingsplan is voor een groot deel beheersgericht. Dat wil zeggen dat de in het geldende bestemmingsplan toegekende bestemmingen waar dit mogelijk en wenselijk is, worden overgenomen. Dit houdt echter niet in dat de bestaande ruimtelijke situatie voor het plangebied van dit bestemmingsplan voor de komende tien jaar wordt bevroren.
1.1 Aanleiding
Op 1 juli 2008 is de Wet ruimtelijk ordening (Wro) in werking getreden. Deze wet verplicht gemeenten (net als de voorgaande wet) om een bestemmingsplan binnen tien jaar te herzien. In deze wet is daarnaast de verplichting opgenomen om een bestemmingsplan digitaal beschikbaar te stellen.
In de gemeente Barneveld gelden veel bestemmingsplannen die verschillen van systematiek en opzet. Het merendeel van deze bestemmingsplannen is ouder dan tien jaar. Daarnaast zijn in de loop van de jaren ook veel projecten gerealiseerd op basis van artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (oud).
Om te kunnen voldoen aan de bepalingen van de wet, actualiseert de gemeente de bestemmingsplannen. Met deze actualisering worden alle oude bestemmingsplannen herzien. De gemeente ziet de actualisering als een geschikte gelegenheid om de verschillende ontwikkelingen waarvoor planologische procedures zijn gevolgd te verwerken in de bestemmingsplannen. Met de actualisering wordt tevens een grote uniformiteit tussen de plannen onderling aangebracht en wordt voldaan aan de digitaliseringsplicht (artikel 1.2.1, eerste lid sub b van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro)).
Met de actualisering wordt het totaal aantal bestemmingsplannen in de gemeente teruggebracht. Het terugbrengen van het aantal bestemmingsplannen vindt onder andere plaats door bundeling van ruimtelijk-functioneel gelijke gebieden. In het kader van de actualisatie wordt nu het voorliggende bestemmingsplan Harselaar-Oost opgesteld.
Hoofdstuk 2 Bestaande Situatie
2.1 Gemeente Barneveld
De gemeente Barneveld maakt, samen met de andere gemeenten uit de Gelderse Vallei, deel uit van de schil van de oprukkende Randstad. Aan de oostzijde van de gemeente ligt een deel van het grondgebied in het Veluwemassief.
De gemeente wordt doorkruist door twee autosnelwegen, de rijksweg A1 in oostwestelijke richting en de rijksweg A30 in noordzuidelijke richting. In de nabijheid van het knooppunt van deze twee wegen ligt het gebied Barneveld-Harselaar-Voorthuizen. Veruit de meeste mensen van de gemeente Barneveld wonen en werken in dit gebied. Harselaar kan worden gezien als het bedrijventerrein van de gemeente. Barneveld en Voorthuizen zijn de grootste kernen van de gemeente.
2.2 Begrenzing Plangebied
Het bedrijventerrein Harselaar-Oost omvat het gedeelte ten zuiden van de A1, ten noorden van de spoorbaan Amersfoort - Apeldoorn. Aan de westzijde wordt het gebied omsloten door de Baron van Nagellstraat. De oostgrens betreft de afrondende bebouwing van het bestaande bedrijventerrein nabij de Hanzeweg.
Onderstaande afbeelding geeft de ligging van het plangebied weer.
Ligging plangebied op luchtfoto
2.3 Geldende Bestemmingen
Voorliggend bestemmingsplan betreft een actualisering van alle bestemmingsplannen binnen het plangebied Barneveld-Centrum. Dit houdt in dat de volgende bestemmingsplannen worden herzien.
Bestemmingsplan | Vaststellingsdatum | |
Harselaar-Oost 1986 | 28-04-1987 | |
Oostvenerweg | 15-12-1992 | |
Hanzeweg I | 03-04-2007 | |
Baron van Nagellstraat II | 12-12-1989 | |
ged.herz Hanzeweg (vh bestemmingsplan Harselaar-Oost 1989) | 28-06-1994 | |
Hermesweg | 28-06-1994 | |
Harselaar-Oost 1989 | 27-06-1989 | |
Gildeweg-Mercuriusweg | 02-07-1991 | |
Harselaar-Oost 1988 | 25-04-1989 | |
ged.herz Hanzeweg (vh bestemmingsplan Harselaar-Oost 1986) | 05-09-1989 | |
Harselaar-Centraal | 27-06-2006 | |
Buitengebied 2000 | 30-10-2001 | |
Buitengebied 1983 | 17-04-1984 |
2.4 Ontstaansgeschiedenis
Het huidige bedrijventerrein Harselaar omvat de gehele strook van Harselaar-West-West ten oosten van de A30 tot en met de afronding aan de oostzijde met het in procedure zijnde Harselaar-Driehoek. Daarnaast is het bestemmingsplan Harselaar-Zuid Fase 1a in procedure ten zuiden van de spoorweg aan de zuidzijde van dit bestemmingsplan.
Het bedrijventerrein Harselaar-Oost is ontwikkeld vanuit westelijke richting vanaf de Baron van Nagellstraat. Rond 1970 was het gebied nog deels agrarisch en waren er enkele bedrijven aan de Baron van Nagellstraat.
In de jaren '80 begon de ontwikkeling met het bestemmingsplan Harselaar-Oost 1986.
2.5 Ruimtelijke Structuur
Het terrein heeft zich na de tweede wereldoorlog ontwikkeld vanaf de westkant richting het oosten. De ruimtelijke structuur van het gebied wordt bepaald door de spoorlijn en de snelweg (A1). Binnen het deelgebied wordt de structuur bepaald door een orthogonaal stratenpatroon met vooral aan de westzijde, rechte straten. De verkaveling is bloksgewijs opgezet langs relatief brede wegen. Op sommige punten is de bebouwingsdichtheid door optimale benutting van de ruimte op de kavels hoog. Er is een veelsoortigheid aan bedrijven gevestigd. Daarnaast is er sprake van vrije bouwstijlen onder randvoorwaarden die vooral gericht zijn op doelmatigheid en of representativiteit. Daarnaast zijn er enkele bedrijfswoningen in het gebied verspreid gelegen.
Bedrijfswoningen in het plangebied
De Baron van Nagellstraat is de centrale toegangsroute van het bedrijventerrein. De bebouwing is op verschillende plaatsen opgericht. Het ene pand staat kort op de weg, het andere op grotere afstand. De ruimten aan de voorzijde van de panden worden ingenomen door parkeerplaatsen, perkjes, reclameuitingen of opslagplaatsen. De meeste hoofdgevels zijn op de openbare weg gericht.
Willekeurige bedrijfsgebouwen in het plangebied
Grote en bredere bouwmassa's wisselen kleine panden af. Er komen bouwwerken voor van slechts één bouwlaag tot bouwwerken welke 3 à 4 bouwlagen hebben. De meeste gebouwen hebben een plat dak. Zowel vorm, massaopbouw, materiaalgebruik en kleurstelling variëren. Dit mede ontstaan door ontstaansgeschiedenis variërend van modern tot traditioneel.
Hoofdstuk 3 Planbeschrijving
Het bestemmingsplan Harselaar-Oost is een beheersgericht plan. De geldende bestemmingen worden voor het overgrote deel in dit bestemmingsplan overgenomen en vertaald conform de SVBP2008.
3.1 Functies
De absolute hoofdfunctie in het gebied is de functie bedrijventerrein. De bedrijven worden nader gespecificeerd in bedrijfscategorieën variërend van categorie 1 (lichte bedrijvigheid) tot en met categorie 5.1 waaronder de zware bedrijven gerangschikt worden.
De verkeersfunctie in het gebied zal als verkeer bestemd worden evenals het aanwezige groen dat de daartoe passende bestemming krijgt. Ook het water dat aanwezig is in de vorm van waterberging zal passend bestemd worden.
3.2 Ontwikkelingen
Ondanks dat het plan beheersgericht is, worden kleinschalige ontwikkelingen wel toegestaan. Dit zijn kleine ontwikkelingen die geen (negatieve) invloed hebben op de omgeving. De ontwikkelingen die worden toegelaten zijn bijvoorbeeld het toestaan van bedrijven van hogere of lagere bedrijfscategorieën dan toegestaan waren. Dit alleen op locaties waar dit geen problemen oplevert voor omliggende percelen.
Daarnaast is op een aantal plekken de feitelijke situatie bestemd, in afwijking van het voorheen geldende plan.
Hoofdstuk 4 Beleidskader
4.1 Rijk
Het nationaal ruimtelijk beleid tot 2020 is vastgelegd in de Nota Ruimte. In deze nota geldt de periode 2020 tot 2030 als doorkijk naar de lange termijn. De nota stelt ruimte voor ontwikkeling met het motto 'decentraal wat kan en centraal wat moet'. Het algemene doel van de nota is 'krachtige steden en een vitaal platteland bevorderen'. Andere doelen zijn:
- verbetering van de leefbaarheid en de sociaaleconomische positie van steden;
- verbetering van de bereikbaarheid;
- een goede afstemming tussen infrastructuur en verstedelijking;
- behoud en versterking van de variatie tussen stad en land;
- borging van de milieukwaliteit en veiligheid voor de bevolking in relatie tot risicovolle activiteiten.
Revitalisering, herstructurering en transformatie van woon- en werkgebieden is derhalve cruciaal om de ruimtelijke doelen van deze nota te kunnen bereiken. Voor zover schaal, gevaar of hinder van bedrijven en voorzieningen het toelaten verdient functiemenging voorrang. Juist woon- en werkgebieden bieden een aantrekkelijke omgeving met mogelijkheden om lopend of op de fiets tal van bestemmingen te bereiken. Daarnaast is het belangrijk dat provincies en gemeenten voldoende ruimte voor parken, groengebieden, sportterreinen en 'groene' en 'blauwe' recreatiemogelijkheden reserveren in en om de stad.
Het plangebied betreft een bedrijventerrein welke hoofdzakelijk beheersgericht is. De bestaande bedrijvigheid zal in het plangebied behouden blijven.
4.2 Provincie
Structuurvisie Gelderland (voormalig Streekplan)
Provinciale staten hebben op 29 juni 2005 het Streekplan Gelderland 2005 vastgesteld. Het streekplan geeft de beleidskaders aan voor de ruimtelijke ontwikkelingen tot 2015. Het streekplan is er op gericht de verschillende functies in regionaal verband een zodanige plek te geven dat de ruimtelijke kwaliteiten worden versterkt en er zuinig en zorgvuldig met de ruimte wordt omgegaan. De Structuurvisie Bedrijventerreinen en werklocaties vervangt het bedrijventerreinenbeleid uit het Streekplan Gelderland 2005. De structuurvisie is op 30 juni 2010 door Provinciale Staten vastgesteld.
Op de kaart Structuurvisie bedrijventerreinen en werklocaties, is het plangebied aangewezen als bestaand bebouwd gebied. Uitgangspunt van het nieuwe beleid is dat er eerst optimaal gebruik wordt gemaakt van bestaande bedrijventerreinen voordat er nieuwe worden ontwikkeld. Voldoende ruimte voor bedrijvigheid blijft beleidsuitgangspunt, maar overschot aan bedrijventerrein moet worden voorkomen. Het bestemmingsplan Harselaar-Oost betrfet een bestaand bedrijventerrein welke in overeenstemming met het provinciaal beleid zo optimaal mogelijk gebruikt kan worden
Uitsnede uit structuurvisie, bedrijventerreinen en werklocaties, provincie gelderland 2010
Provinciale Ruimtelijke Verordening
De Provinciale Ruimtelijke Verordening is een gevolg van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die in juli 2008 in werking trad. Deze wet geeft de provincie de bevoegdheid algemene regels vast te leggen in een provinciale verordening. Met een ruimtelijke verordening stelt de provincie regels aan bestemmingsplannen van gemeenten. De provincie richt zich hierbij op onderwerpen die van provinciaal belang zijn, zoals verstedelijking, natuur, nationale landschappen, water en glastuinbouw. Gemeenten krijgen op sommige terreinen meer beleidsvrijheid, terwijl ze op andere gebieden te maken krijgen met strikte provinciale richtlijnen. Gedeputeerde Staten hebben op 15 december 2010 de Ruimtelijke Verordening Gelderland vastgesteld. De Verordening is in werking getreden op 2 maart 2011. Voor de provincie betekent de Wet ruimtelijke ordening dat het goedkeuringsvereiste voor gemeentelijke bestemmingsplannen vervalt. De Ruimtelijke Verordening is gebaseerd op reeds vastgesteld ruimtelijk beleid, zoals het 'Streekplan Gelderland 2005'. De Verordening vormt derhalve een beleidsneutrale vertaling van reeds vastgesteld ruimtelijk beleid. Dit betekent dat de Verordening geen beleidswijzigingen bevat.
Het plangebied van voorliggend bestemmingsplan is op de kaarten behorende bij de Verordening aangeduid als 'bestaand bebouwd gebied'. Binnen bestaand bebouwd gebied is nieuwe bebouwing toegestaan. In dit bestemmingsplan gaat het om een conserverend plan. Het plan is dan ook in overeenstemming met de Ruimtelijke Verordening.
4.3 Gemeente
Het gemeentelijk beleid voor ruimtelijke ontwikkeling is verwoord in de Structuurvisie Kernen Barneveld 2022. In deze visie staat dat de behoefte aan wonen, werken en voorzieningen in beginsel op kernniveau geaccommodeerd dient te worden. Kernoverstijgende ontwikkelingen of functies die ruimtelijk niet in kleine kernen passen, worden primair in het bundelingsgebied Barneveld-Harselaar-Voorthuizen ondergebracht.
Waar mogelijk wordt per kern gekeken naar de mogelijkheden van lokaal gebonden werkgelegenheid. De invulling van regionale afspraken vindt plaats in het bundelingsgebied Barneveld - Harselaar - Voorthuizen waarbij de nadruk op Harselaar ligt.
Met het voorliggende actualiseringsplan worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Gezien het plangebied, kan geen ruimte worden geboden voor uitbreiding. De voorzieningen die in het plangebied aanwezig zijn, blijven gehandhaafd. Hiermee wordt voldaan aan het gemeentelijk beleid.
4.4 Waterschap
Waterschap Vallei & Eem heeft in 2005 als zijn missie geformuleerd:
"Wij beschermen onze inwoners tegen overstromingen en ernstige wateroverlast. Wij zorgen voor schoon en levend water en een waterpeil dat aansluit bij het gebruik van de grond. Wij werken transparant, milieu- en kostenbewust en gericht op samenwerking". Het hiervan afgeleide motto van het waterschap is: 'Helder in water'.
Het waterschap geeft zijn taken vorm in drie programma's:
- Veilige dijken; bescherming tegen overstroming.
- Voldoende en schoon water; waar het nodig is, is water van goede kwaliteit beschikbaar. Er wordt geen overlast van het water ondervonden.
- Zuivering afvalwater; het waterschap zuivert gebruikt en verontreinigd water en hemelwater dat in rioleringen wordt verzameld. Dit gebeurt voordat het water op het oppervlaktewater wordt geloosd.
Bestemmingsplan Harselaar-Oost is niet gericht op verandering van de waterhuishoudkundige
situatie. De doelen van het waterschap komen niet in het gedrang door dit bestemmingsplan.
Hoofdstuk 5 Randvoorwaarden
5.1 Bodem
Bij een ontwikkeling in een gebied dient te worden beoordeeld of de uiteindelijke bodemkwaliteit binnen dit gebied uit oogpunt van volksgezondheid en milieu aan zekere kwaliteitsnormen voldoet om te voorkomen dat op verontreinigde grond wordt gebouwd.
Voorliggend plan betreft voor een groot deel een beheersplan. Zoals in hoofdstuk drie is beschreven, worden nieuwe ontwikkelingen nauwelijks toegelaten. De nieuwe ontwikkelingen die worden toegelaten zijn dermate kleinschalig, dat een bodemonderzoek daarvoor niet noodzakelijk is.
5.2 Cultuurhistorie
5.2.1 Archeologie
In het plangebied komen middelmatige- en hoge verwachtingswaarden voor. Hieronder wordt beschreven hoe er wordt omgegaan met de verwachtingen.
5.2.2 Historische (steden)bouwkundige waarden
Het plangebied Harselaar-Oost herbergt geen specifike cultuurhistorische waarden. In het gebied is geen historische bebouwing aanwezig en geen historisch wegenpatroon. Van de spoorlijn Barneveld-Voorthuizen, die vroeger door het gebied heeft gelopen is niets mee terug te vinden.
Monumenten zijn in het gebied niet aanwezig.
5.2.3 Historisch-geografische waarden
Historisch geografische waarden zijn in het plangebied niet aanwezig.
5.3 Ecologie
De belangrijkste wetten voor natuurbescherming in Nederland zijn de Natuurbeschermingswet 1998 en de Flora- en faunawet. Beide wetten zijn een Nederlandse vertaling van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. De verplichtingen voor bescherming van natuurgebieden zijn overgenomen door de Natuurbeschermingswet 1998, terwijl de Flora- en faunawet zich richt op de bescherming van planten en dieren.
5.3.1 Natuurbeschermingswet 1998
De Natuurbeschermingswet 1998 regelt de bescherming van natuurgebieden in Nederland. Daarnaast regelt deze wet de aanwijzing van natuurgebieden die van nationaal of internationaal belang zijn: Beschermde Natuurmonumenten en Natura 2000-gebieden. De Natuurbeschermingswet bepaalt vervolgens wat er wél en niet mag in deze beschermde natuurgebieden.
Het plangebied Harselaar-Oost ligt niet in of nabij Natura 2000-gebieden.
5.3.2 Flora- en faunawet
De Flora- en faunawet beschermt plant- en diersoorten in de beschermde natuurgebieden en daarbuiten. In de praktijk komt het er op neer dat beschermde planten en dieren zoveel mogelijk met rust gelaten moeten worden.
Het bestemmingsplan Harselaar-Oost is voornamelijk een beheersgericht bestemmingsplan. Nieuwe ontwikkelingen worden niet of nauwelijks toegestaan. Hierdoor is de verwachting dat de beschermde plant- en diersoorten niet worden aangetast.
5.4 Externe Veiligheid
Bij externe veiligheid gaat het om het risico op een ongeval waarbij een gevaarlijke stof aanwezig is. Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beheersen van risico's die mensen lopen door opslag, productie, gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen in hun omgeving. De risico's moeten aanvaardbaar zijn. Met het oog daarop heeft de rijksoverheid risiconormen vastgesteld waarmee bedrijven, wegbeheerders en vervoerders, maar ook gemeenten en provincies, rekening dienen te houden. Voor situaties waarbij het ontwikkelingsgebied binnen het invloedsgebied van een risicobron ligt, moet het resultaat van een risicoanalyse getoetst worden aan de gestelde risiconormen.
BEVI Bedrijven
In het plan gebied Harselaar-Oost liggen twee bedrijven die onder het besluit externe veiligheid inrichtingen vallen, namelijk Denka International en Tankstation Tolboom. Denka is gelegen aan de Hanzeweg 1. Dit is een bedrijf dat bestrijdingsmiddelen produceert.
Denka International, Hanzeweg 1
Tankstation Tolboom aan de Baron van Nagellstraat 121 betreft een tankstation met aflevering van LPG.
Tolboom, Baron van Nagellstraat 121
Een derde BEVI-bedrijf dat tot voorkort op Harselaar Oost aanwezig was, BBS Food bv aan de Hanzeweg 22 is van ammoniak koeling overgegaan op een koeling dat niet onder het BEVI valt.
Plaatsgebonden risico
Denka
In de plaatsgebonden risicocontour van Denka International (op het kaartje hieronder de rode contour) mogen geen kwetsbare objecten gerealiseerd worden, zoals bijvoorbeeld kantoren met een bruto vloeroppervlak van meer dan 1500 vierkante meter. Deze zone is ook opgenomen op de verbeelding.
Denka International heeft een invloedsgebied van 680 meter rond het bedrijf de personen die zich binnen deze contour bevinden moeten in de groepsrisicoberekening worden meegenomen. De PR10-6 contour ligt buiten de inrichting. Hier zijn geen kwetsbare objecten gelegen. Uit de QRA blijkt dat zich binnen de bedrijfsgebouwen geen grote hoeveelheden mensen bevinden. De personen zijn zelfredzaam. Aangezien sanering financieel niet haalbaar is zijn er geen gronden om de bedrijfsgebouwen binnen de contour te saneren vanuit alleen het oogpunt van externe veiligheid. Binnen de PR10-6 contour mogen geen kwetsbare objecten worden opgericht en mogen beperkt kwetsbare objecten alleen met zwaarwegende argumenten worden opgericht.
Tolboom
Voor het tankstation is in de voorschriften vastgelegd dat de maximale LPG-doorzet op jaarbasis minder moet zijn dan 1.000 m3 per jaar. De afstanden voor het plaatsgebonden risico tot de verschillende onderdelen van het tankstation bedraagt dan:
Punt | Afstand |
Vulpunt | 45 |
Tank (Ondergronds) | 25 |
Afleverpunt | 15 |
Binnen deze contouren bevinden zich geen kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten.
Tevens is in de voorschriften bij de milieuvergunning vastgelegd dat de aflevermomenten van LPG ter bevoorrading van het tankstation zullen moeten plaatsvinden tussen 19.00 en 07.00 uur.
Groepsrisico
Het invloedsgebied voor het groepsrisico ligt binnen de contour van 150 meter tot het vulpunt van de LPG tank.
Aannemelijk moet worden gemaakt dat de oriënterende waarde van het groepsrisico's ten gevolge van beide bedrijven niet wordt overschreden, als gebruik wordt gemaakt van de mogelijkheden binnen het bestemmingsplan. Hiertoe is onderzoek uitgevoerd door het servicebureau gemeenten d.d. 11 januari 2012. Dit onderzoek is als bijlage aan dit bestemmingsplan toegevoegd.
Geconcludeerd wordt dat er voor wat betreft de LPG alsmede voor Denka, gezien de hoogte van het groepsrisico's geen aanvullende maatregelen genomen worden om dit te verlagen.
In de beleidsvisie externe veiligheid (zie bijlage) is opgenomen dat zoveel mogelijk wordt gezorgd dat op het bestaande Harselaar ontmoedigd wordt om BEVI bedrijven te laten vestigen en Harselaar Zuid een industrieterrein te laten zijn waar zich BEVI bedrijven kunnen vestigen.
Op Harselaar Oost en aan de westkant van Harselaar Oost bevinden zich een aantal kwetsbare objecten met een groot aantal personen.
Nieuwe bedrijven die onder het BEVI vallen worden op Harselaar Oost niet bij recht toegestaan.
Transport routes van gevaarlijke stoffen.
Er zijn 2 transport routes namelijk de A1 en de spoorlijn Amersfoort – Apeldoorn. Hiervoor zijn de basisnetten weg en spoor opgezet. Voor deze routes is tevens een berekening van de externe veiligheidsrisico's uitgevoerd (servicebureau gemeenten, 11 januari 2012)
A1
Geconcludeerd wordt dat voor wat betreft de A1 het groepsrisico niet verder toeneemt en niet wordt overschreden. Het levert formeel geen probleem op voor de externe veiligheid. Verdere verantwoording van het groepsrisico is conform de Risiconormering Vervoer Gevaarlijke Stoffen (Rnvgs) niet noodzakelijk.
Spoor
Voor het spoor is geen risicocontour voor het plaatsgebonden risico aanwezig. Het groepsrisico blijft beneden de oriënterende waarde. Aangezien het groepsrisico niet toeneemt en de oriënterende waarde niet wordt overschreden is groepsrisico formeel geen probleem voor de externe veiligheid en is verdere verantwoording conform Rnvgs niet noodzakelijk.
Als gekeken wordt naar de marktverwachting geeft het spoor, uitgaande van deze marktverwachting, een gereduceerd groepsrisico tot nul.
Hulpverleningsdiensten
Om een veilige omgeving te creëren of te behouden zijn er op het gebied van fysieke veiligheid een aantal aspecten waarmee rekening gehouden moet worden.
Zo worden er eisen gesteld aan de bereikbaarheid van de openbare wegen voor de hulpverleningsdiensten. Dit leidt tot het stellen van minimale afmetingen en bochtstralen zodat hulpverleningsvoertuigen een object of calamiteit goed kunnen bereiken en adequate hulp kunnen verlenen.
Met betrekking tot voldoende bluswater in het openbare wegennet zijn er ook eisen gesteld. Deze eisen hebben betrekking op de afstanden vanaf de bluswatervoorziening tot aan een gebouw en de capaciteit ervan. In de "Handleiding Bluswatervoorziening en bereikbaarheid" een uitgave van de Nederlandse Vereniging voor Brandweerzorg en Rampenbestrijding worden deze eisen uitgeschreven.
Tevens worden er eisen gesteld aan de opkomsttijden voor brandweervoertuigen. Deze zijn afhankelijk van de bestemming. Voor gebouwen waarin geslapen wordt en verminderd zelfredzame mensen verblijven worden strengere eisen gesteld dan gebouwen waar dit niet zo is. De opkomsttijden zijn gesteld in de Wet veiligheidsregio's (1 oktober 2010) met het daarbij behorende Besluit veiligheidsregio's. In het Besluit zijn de tijdnormen voor de opkomsttijden vastgelegd.
Deze nieuwe ontwikkelingen zullen worden getoetst aan het gestelde in de "Handleiding Bluswatervoorziening en bereikbaarheid" en aan het Besluit veiligheidsregio's. Met ontwikkelingen worden zowel de nieuwbouw- of verbouwplannen bedoeld als de (her)inrichting van het openbare gebied.
5.5 Geluid
Bij het opstellen van een bestemmingsplan dienen de bepalingen van de Wet geluidhinder in acht te worden genomen. Dit betekent onder meer dat wanneer in het bestemmingsplan gronden worden bestemd voor nieuwe woningbouw of andere geluidsgevoelige objecten, moet worden nagegaan of voor deze gronden een zogenaamde geluidszone van kracht is. Met uitzondering van een aantal wegen, bevinden zich in principe langs alle wegen geluidzones. Binnen een zone moet akoestisch onderzoek worden verricht, waaruit blijkt of de voorkeursgrenswaarde of de maximaal toelaatbare geluidbelasting wordt overschreden.
Voorliggend plan is voornamelijk een beheersgericht plan. Nieuwe ontwikkelingen worden niet of nauwelijks mogelijk gemaakt. Een akoestisch onderzoek is dan ook niet noodzakelijk.
5.6 Geur
Ten zuiden van het plangebied Harselaar-Oost zijn enkele agrarische bedrijven gevestigd. De mogelijke aanwezigheid van agrarische bedrijven in de omgeving van het plangebied is daarbij geen directe beperking voor de actualisatie van het bestemmingsplan Harselaar-Oost, aangezien dit bestemmingsplan conserverend van aard is en dus niet (rechtstreeks) mogelijk maakt dat nieuwe geurgevoelige objecten komen binnen mogelijk aanwezige geurcontouren. Daarnaast zijn er slechts weinig geurgevoelige objecten in het plangebied aanwezig.
5.5 Geluid
Bij het opstellen van een bestemmingsplan dienen de bepalingen van de Wet geluidhinder in acht te worden genomen. Dit betekent onder meer dat wanneer in het bestemmingsplan gronden worden bestemd voor nieuwe woningbouw of andere geluidsgevoelige objecten, moet worden nagegaan of voor deze gronden een zogenaamde geluidszone van kracht is. Met uitzondering van een aantal wegen, bevinden zich in principe langs alle wegen geluidzones. Binnen een zone moet akoestisch onderzoek worden verricht, waaruit blijkt of de voorkeursgrenswaarde of de maximaal toelaatbare geluidbelasting wordt overschreden.
Voorliggend plan is voornamelijk een beheersgericht plan. Nieuwe ontwikkelingen worden niet of nauwelijks mogelijk gemaakt. Een akoestisch onderzoek is dan ook niet noodzakelijk.
5.6 Geur
Ten zuiden van het plangebied Harselaar-Oost zijn enkele agrarische bedrijven gevestigd. De mogelijke aanwezigheid van agrarische bedrijven in de omgeving van het plangebied is daarbij geen directe beperking voor de actualisatie van het bestemmingsplan Harselaar-Oost, aangezien dit bestemmingsplan conserverend van aard is en dus niet (rechtstreeks) mogelijk maakt dat nieuwe geurgevoelige objecten komen binnen mogelijk aanwezige geurcontouren. Daarnaast zijn er slechts weinig geurgevoelige objecten in het plangebied aanwezig.
5.7 Leidingen
Binnen of in de directe nabijheid van het plangebied komen geen leidingen of beschermingszones van leidingen voor die in het kader van onderhavig bestemmingsplan bescherming behoeven. Eveneens zijn er geen straalpaden of laagvliegroutes die beperkingen stellen aan de bouwhoogten.
5.8 Luchtkwaliteit
In de Wet milieubeheer zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen. Hierin is opgenomen dat bij een ruimtelijk besluit de gevolgen voor de luchtkwaliteit getoetst moet worden. Om te bepalen of de kwaliteit van de lucht ter plaatse voldoet aan de eisen uit de Wet milieubeheer en de daarop gebaseerde regelgeving, dient bij nieuwe ontwikkelingen onderzoek gedaan te worden naar de luchtkwaliteit. Projecten waarvan aannemelijk is dat deze niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging hoeven niet getoetst te worden aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit.
Het bestemmingsplan Harselaar-Oost is in hoofdzaak een beheersgericht plan. Nieuwe ontwikkelingen worden niet of nauwelijks mogelijk gemaakt. De ontwikkelingen die eventueel mogelijk gemaakt worden zijn dermate kleinschalig dat ze vallen binnen de randvoorwaarden van het Besluit niet in betekenende mate bijdragen. De invloed van deze ontwikkelingen hoeft niet in beeld gebracht te worden.
5.9 Milieueffectrapportage
Niet voor alle nieuwe activiteiten hoeft een m.e.r.-procedure gevolgd te worden. Uitgangspunt van de m.e.r.-beoordeling is het 'nee, tenzij' -principe. Dat wil zeggen dat alleen een milieueffectrapport (MER) hoeft te worden opgesteld, wanneer er omstandigheden zijn die (waarschijnlijk) leiden tot belangrijke nadelige milieugevolgen. De verplichting tot het toepassen van een m.e.r.-procedure ontstaat als de voorgenomen activiteit vermeld is in het Besluit milieueffectrapportage én een omvang heeft boven de vermelde richtwaarden én voor die activiteit de aangewezen besluiten genomen moeten worden en/of plannen worden vastgesteld.
Het Besluit m.e.r. maakt onderscheid naar m.e.r.-plichtige activiteiten en m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten. Het Besluit bevat daartoe twee lijsten van activiteiten, respectievelijk onderdeel C en D. Beide onderdelen bestaan uit vier kolommen. De eerste kolom bevat een omschrijving van de m.e.r.-(beoordelings)plichtige activiteiten. De tweede kolom vermeldt eventuele richtwaarden. Kolom 3 geeft aan voor welke plannen de plan-m.e.r.-plicht geldt. Kolom 4 benoemd voor welke besluiten de m.e.r.-(beoordelings)-plicht geldt.
Onderdeel C van de bijlage bij dit Besluit vermeldt voor welke activiteiten altijd verplicht een MER moet worden opgesteld, voordat een (m.e.r.-plichtig) besluit mag worden genomen, danwel een m.e.r.-plichtig plan mag worden vastgesteld. De activiteit is dan direct m.e.r.-plichtig. In onderdeel D is vermeld welke activiteiten m.e.r.-beoordelingsplichtig zijn. Voor dergelijke activiteiten moet het bevoegd gezag beoordelen of op basis van 'belangrijke nadelige gevolgen die de voorgenomen activiteit voor het milieu kan hebben', een m.e.r.-procedure noodzakelijk is voor het betreffende besluit en/of plan.
Als de omvang van een activiteit onder de richtwaarde van de D-lijst zit, is er waarschijnlijk geen sprake van aanzienlijke milieugevolgen. Maar de omvang van een project is niet het enige criterium om wel of geen m.e.r.-(beoordeling) uit te voeren. Het gaat in het Besluit om richtwaarden. Dat betekent dat het bevoegd gezag zich, ook bij activiteiten onder de richtwaarden, er nog van moet vergewissen of de activiteit daadwerkelijk geen aanzienlijke milieugevolgen kan hebben, waarbij het in het bijzonder moet nagaan of sprake is van de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de Europese m.e.r.-richtlijn. Die beoordeling kan er toe leiden dat toch een milieueffectbeoordeling gemaakt moet worden. In dat geval bestaat de mogelijkheid een eenvoudige beoordeling te doen, die onderdeel is van het betreffende plan of besluit. Er is dan geen afzonderlijke m.e.r.-procedure nodig.
In dit geval is geen m.e.r.-plicht aanwezig aangezien Harselaar-Oost een beheersgericht plan is waar niet of nauwelijks nieuwe ontwikkelingen toegestaan worden.
5.10 Milieuzonering
Ten aanzien van bedrijvigheid geldt als uitgangspunt dat toekomstige woningen geen onevenredige milieuhinder (geur, geluid etc.) mogen ondervinden van nabijgelegen bedrijvigheid. In de publicatie ´Bedrijven en milieuzonering´ van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, editie 2009, wordt in verband met de aanwezigheid van milieubelastende functies indicatieve afstandsnormen voorgeschreven tot milieugevoelige functies, vooral wonen.
In onderhavig plan komen bedrijfscategorieën voor van categorie 2 tot en met categorie 5.1. Hiervoor gelden indicatieve richtafstanden tot woningen tot 500 meter. Harselaar-Oost betreft een bedrijventerrein met slechts enkele bedrijfswoningen. De overige woningen zijn op grotere afstand van het terrein gelegen. Door het conserverende karakter van het bestemmingsplan vindt er geen toename plaats van de milieuhinder op de milieugevoelige functies.
5.11 Natuur En Landschap
In het plangebied Harselaar-Oost bevinden zich enkele groenstructuren welke kenmerkend zijn voor het gebied en welke behoudenswaardig zijn. Dit betreft een brede groenstrook aan de westzijde van het perceel Mercuriusweg 1, een groenstrook langs de Hanzeweg ten zuiden van het perceel Mercuriusweg 1, een groenstrook tussen het spoor en het bedrijventerrein alsmede groen aan de noordzijde van de waterberging aan de Parallelweg.
foto groenstrook Mercuriusweg vanaf Noordzijde
5.12 Water
Deze waterparagraaf vormt het resultaat van het procesinstrument watertoets. De watertoets betreft het vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten bij de totstandkoming van ruimtelijke plannen. Het is verplicht de watertoets toe te passen. Hiermee wordt beoogd om het belang van water een evenwichtige plaats te geven in het ruimtelijk planproces.
De watertoets heeft betrekking op alle grond- en oppervlaktewateren en behandelt alle relevante waterhuishoudkundige aspecten zoals ontwatering, wateroverlast en waterkwaliteit. De waterpara-graaf beschrijft het relevante waterbeleid, de betrokkenheid en het advies van de waterbeheerder en de waterhuishoudkundige uitwerking van het plan.
Waterbeleid
Waterbeheersplan 2010-2015 Waterschap Vallei & Eem
In het plan heeft het waterschap zijn ambities en uitvoeringsprogramma vastgelegd. De plannen zijn gebundeld in de drie programma's Veilige dijken, Voldoende en schoon water en Zuivering afvalwater.
- Het programma Veilige dijken richt zich op de bescherming tegen overstroming en daardoor op veiligheid voor de bewoners en gebruikers.
- Het programma Voldoende en schoon water gaat over het oppervlakte- en grondwater. De doelstelling is dat het beschikbaar is waar er behoefte aan is, dat het van goede kwaliteit is en dat het geen overlast veroorzaakt. In dat kader bestrijdt het waterschap de verdroging van natuurgebieden en zorgt zij voor het dagelijks beheer van watergangen.
- Het programma Zuivering afvalwater behandelt de inzameling (riolering), het transport en het zuiveren van afvalwater. Het waterschap wil door een intensieve samenwerking met gemeenten het beheer van de verschillende schakels beter op elkaar afstemmen. Enerzijds om kosten te besparen, anderzijds om het zuiveringsrendement te verhogen.
De klimaatontwikkelingen worden intensief gevolgd. Er worden maatregelen genomen om ook op de lange termijn het beheersgebied te beschermen tegen hoog water, wateroverlast en droogte, en om de capaciteit van de rioolwaterzuiveringen op peil te houden.
Waterplan Barneveld (2005) en Hemelwaterbeleidsplan (2011)
Het Waterplan geeft een integrale watervisie op het verhogen van de gebruikswaarde en belevings-waarde van water. Door een verantwoord gebruik en duurzame ontwikkeling van het water kan ook in de toekomst gebruik worden gemaakt van een gezond watersysteem. De volgende ambities worden genoemd:
- Vasthouden en/of vertraagd afvoeren van hemelwater.
- Het scheiden van vuil en schoon water. Bij nieuwbouw het hemelwater van schone opper-vlakken niet op de riolering lozen en bij voorkeur lokaal gebruiken, infiltreren of lozen op oppervlaktewater. In bestaand gebied hemelwater afkoppelen van het gemengd riool indien technisch en financieel haalbaar.
- De afvoer van schoon hemelwater vindt bovengronds plaats.
- Rioolwateroverstorten beperken om de doelstellingen voor waterkwaliteit te bereiken.
In het plan is een concrete doelstelling opgenomen: in 2025 is 10% van het verharde oppervlak afgekoppeld van de gemengde riolering (referentiejaar 2005). Dit betreft 18 ha. afkoppelen. In het Hemelwaterbeleidsplan is deze doelstelling uitgewerkt in concrete maatregelen.
Huidige en toekomstige situatie
De actualisatie van het Bestemmingsplan Harselaar-Oost is niet gericht op verandering van de waterhuishoudkundige situatie. De doelen van het waterschap en de gemeente komen niet in het gedrang door dit bestemmingsplan.
water overkluisd aan de Hanzeweg
Hoofdstuk 6 Juridische Aspecten
6.1 Juridische Aspecten
De Wet ruimtelijke ordening (Wro) geeft gemeenten de plicht tot het opstellen van een bestemmingsplan. In de Wro en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is nader uitgewerkt uit welke onderdelen een bestemmingsplan in ieder geval moet bestaan. Dit zijn een verbeelding met planregels en een toelichting daarop. Daarnaast bieden zowel de Wro als het Bro opties voor een nadere juridische inrichting van een bestemmingsplan. Hierbij moet onder meer worden gedacht aan het afwijken met een omgevingsvergunning, wijzigingsbevoegdheden en het toepassen van nadere eisen. De bruikbaarheid van deze instrumenten is geheel afhankelijk van het doel van het bestemmingsplan en de gewenste bestemmingsmethodiek van de gemeente Barneveld. Het uitgangspunt is dat het bestemmingsplan moet voorzien in een passende regeling voor de komende tien jaar, dit is de geldigheidsduur van een bestemmingsplan.
Het juridische deel van het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding en de regels. De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden en gebouwen en bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing. De verbeelding heeft een ondersteunende rol voor de toepassing van de regels alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen. De verbeelding vormt samen met de regels het voor de burgers bindende onderdeel van het bestemmingsplan.
De planregels vallen in vier hoofdstukken uiteen. Hoofdstuk 1 bevat de algemene voor het plangebied geldende bepalingen, de inleidende regels. Hoofdstuk 2 regelt de bestemmingen en het daarop toegestane gebruik. Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels, zoals de anti-dubbeltelbepaling, algemene bouwregels, algemene afwijkings- en algemene wijzigingsregels en tot slot de algemene procedureregels. Tenslotte komt in hoofdstuk 4 het overgangsrecht en de slotbepaling aan bod.
Bevoegdheid
Onder bevoegd gezag verstaan wij het bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning. Over het algemeen zijn burgemeester en wethouders het bevoegd gezag. Het kan echter incidenteel voorkomen dat bijvoorbeeld het Rijk dan wel de provincie het bevoegd gezag is.
Burgemeester en wethouders zijn altijd bevoegd gezag bij het wijzigen van een plan en het stellen van nadere eisen.
Inleidende regels
Begrippen
In dit artikel worden de begrippen gedefinieerd, die in de regels worden gehanteerd. Bij de toetsing van het bestemmingsplan wordt uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis. Voor zover er geen begrippen zijn gedefinieerd wordt aangesloten bij het normale spraakgebruik.
Wijze van meten
Dit artikel geeft aan hoe hoogte- en andere maten (die bij het bouwen in acht dienen te worden genomen) moeten worden gemeten. De bepalingen uit bijlage 12 van SVBP2008 zijn overgenomen in de standaardregels van gemeente Barneveld.
Bestemmingsregels
Bestemming 'Agrarisch - Onbebouwd'
De bestemming 'Agrarisch – Onbebouwd' is bedoeld voor agrarisch gebruik. waaronder ook niet-bedrijfsmatig agrarisch gebruik.
Bestemmingen 'Bedrijventerrein'
De bestemming 'Bedrijventerrein' wordt toegepast in gebieden waar meerdere bedrijven bij elkaar gevestigd zijn of waar zwaardere milieucategorieën mogelijk zijn. Via de Staat van Bedrijfsactiviteiten voor bedrijventerreinen is aangegeven welke milieucategorieën toelaatbaar zijn.
In verband met de bereikbaarheid van objecten voor de hulpdiensten (met name de brandweer) is bepaald dat de onderlinge afstand van een bedrijfsgebouw tot een zijdelingse perceelsgrens en tussen bedrijfsgebouwen onderling niet minder dan 5 meter mag bedragen (Notitie Proactie Gemeentebrandweer Barneveld).
In artikel 40 van de Wet geluidhinder is het volgende bepaald: “Indien bij de vaststelling van een bestemmingsplan aan gronden een zodanige bestemming wordt gegeven dat daardoor een industrieterrein ontstaat, wordt daarbij tevens een rond het betrokken terrein gelegen zone vastgesteld, waarbuiten de geluidsbelasting vanwege dat terrein de waarde van 50 dB(A) niet te boven mag gaan.” Om te voorkomen dat je een zone moet vaststellen, moet je geluidszoneringsplichtige inrichtingen uitsluiten. Zie ook bijlage I, onderdeel D van het Besluit omgevingsrecht. In de laatstgenoemde bepaling zijn die inrichtingen genoemd. In het geval voor Harselaar-Oost wil je op bepaalde locaties wel Wgh inrichtingen toestaan. Deze worden op de verbeelding weergegeven alsmede de zone hier rondom.
De maximale hoogte voor overige bouwwerken is drie meter, tenzij op de verbeelding anders is aangegeven. Bij 'Bedrijventerrein' kan met een omgevingsvergunning worden afgeweken van de bouwregels voor een hoogte van 4 meter.
Bestemming 'Groen'
Het structureel groen krijgt de bestemming 'Groen'. Onder structureel groen worden wijkparken, grotere groenelementen op buurt- of blokniveau, groen om wegen en waterlopen en wadi's verstaan. Binnen deze bestemming zijn ook speelvoorzieningen, waterlopen en waterpartijen en paden toegestaan. De bestemming 'Groen' wordt alleen toegepast op openbare gronden, niet op particuliere terreinen.
Wanneer sprake is van landschappelijke waarden wordt aan de hand van de geldende bestemming en de eigendomssituatie bepaald welke bestemming wordt toegekend. Bij gemeentelijk eigendom kan het hierbij gaan om diverse bestemmingen, zoals 'Groen' en 'Verkeer' in combinatie met de dubbelbestemming 'Waarde-Landschap. Bij particulier eigendom kan het gaan om de bestemming 'Tuin', met de aanduiding 'groen'.
Het is mogelijk om met een omgevingsvergunning af te wijken van de regels voor de aanleg van in- en uitritten.
Er is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om de bestemming 'Groen' in 'Tuin' te wijzigen. Deze wijzigingsbevoegdheid kan toegepast worden wanneer de gemeente grond verkoopt aan particulieren ter uitbreiding van tuinen.
Doorgaande fietsroutes die onderdeel uitmaken van het fietsnetwerk uit het Gemeentelijk Verkeers- en Vervoerplan (GVVP 2010) "Barneveld bereikbaar voor de toekomst" krijgen de bestemming 'Verkeer'.
Bestemming 'Verkeer'
De bestemming 'Verkeer' wordt opgenomen voor wegen, straten en paden, voet- en rijwielpaden. Daarnaast zijn parkeer-, groen- en speelvoorzieningen mogelijk. Evenals waterhuishoudkundige doeleinden en bermen.
Wanneer de aanduiding 'geluidsscherm' is aangegeven, is de grond tevens bestemd voor geluidsscherm. De maximale bouwhoogte van het geluidsscherm staat op de verbeelding.
Wanneer de aanduiding 'pad' is aangegeven, is de grond alleen voor pad bestemd. Hiermee wordt voorkomen dat auto's gebruik kunnen maken van het pad. Dit is van belang als het fiets- of voetpad twee wijken verbindt.
Wanneer de aanduiding 'spoorweg' is aangegeven, is de grond tevens bestemd voor spoorweg. Hiermee wordt bereikt dat het overige verkeer gebruik kan blijven maken van de gronden, maar dat een spoorweg ook is bestemd.
Bestemming 'Water'
Alleen wanneer het water een belangrijk element vormt in zijn omgeving dan wel van groot belang is voor de waterhuishouding, wordt de bestemming 'Water' toegekend. In de andere gevallen valt water onder de bestemming 'Groen'.
Dubbelbestemming 'Waarde – archeologie 1' en 'Waarde – archeologie 2'
In alle gebieden die (nog) niet zijn vrijgegeven na archeologisch onderzoek of waar is besloten tot behoud in situ wordt de dubbelbestemming Waarde – archeologie toegepast. 'Waarde – archeologie 1' wordt toegepast bij een ondergrondse bouwdiepte van 0,3 m:
- in gebieden met een lage verwachtingswaarde (bij een oppervlakte van meer dan 10.000 m²);
- in gebieden met een middelmatige verwachtingswaarde (bij een oppervlakte van meer dan 1.000 m²);
- in gebieden met een hoge verwachtingswaarde (bij een oppervlakte van meer dan 250 m²);
- in historische kernen (bij een oppervlakte van meer dan 100 m²) en
- voor niet zichtbare terreinen met archeologische waarde.
Tot slot wordt 'Waarde – archeologie 2' toegepast voor zichtbare terreinen met archeologische waarde bij elke bouwdiepte.
Algemene regels
Anti-dubbeltelbepaling
Het doel van de anti-dubbeltelbepaling is te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein niet nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.
Algemene aanduidingsregels
De aanduidingen bevatten specificaties van de (dubbel-)bestemmingen met betrekking tot het gebruik of het bouwen. Een gebiedsaanduiding is een aanduiding die verwijst naar een gebied waarvoor bijzondere regels, extra regels of nadere afwegingen gelden. Bij gebiedsaanduidingen gaat het veelal om zones en gebieden die aan sectorale regelgeving zijn ontleend. De volgende soorten gebiedsaanduidingen zijn toegepast: geluidszone - industrie en veiligheidszone - bevi als ook specifieke archeologische waarden 1 en vrijwaringszone - spoor
Algemene afwijkingsregels
Er is een algemene afwijkingsregel opgenomen wanneer dit voor een betere technische realisering van bouwwerken dan wel in verband met de werkelijke toestand van het terrein noodzakelijk is. Deze afwijkingsregel dient bij uitzondering te worden toegepast. De noodzaak om van de bestemmingsregeling af te wijken dient te worden aangetoond.
Het is niet de bedoeling dat deze algemene bevoegdheid wordt toegepast in combinatie met het afwijken zoals dat bij een specifieke bestemming is genoemd. Met andere woorden: cumulatie van deze bevoegdheden is uitgesloten. Een voorbeeld: de maximale bouwhoogte voor een woning is 12 meter. Bij de bestemming 'Wonen-1' is de bevoegdheid opgenomen om met een omgevingsvergunning af te wijken van de bouwregels en die bouwhoogte te vergroten met maximaal 3 meter. Het is niet de bedoeling dat dan nog eens toepassing wordt gegeven aan de algemene afwijkingsbevoegdheid met een vergroting van nog eens 10% tot gevolg.
Algemene procedureregels
Op de voorbereiding van het besluit tot wijziging is afdeling 3.4 Algemene wet bestuursrecht en artikel 3.9a van de Wet ruimtelijke ordening van toepassing, met dien verstande dat burgemeester en wethouders binnen acht weken na afloop van de termijn van terinzagelegging een besluit nemen omtrent de wijziging.
Voor het stellen van nadere eisen is geen procedure opgenomen in de wet. De procedure staat beschreven in hoofdstuk 3 "Algemene regels" van dit bestemmingsplan.
Algemene wijzigingsregels
In deze bepaling wordt aan het bevoegd gezag de bevoegdheid gegeven om bestemmingen te wijzigen ten behoeve van kleine overschrijdingen van bestemmingsgrenzen. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn daarbij aangegeven.
Overgangs- en slotregels
Overgangsregels
Onderscheid is gemaakt tussen de overgangsbepalingen ten aanzien van bouwwerken en de overgangsbepalingen ten aanzien van gebruik. De overgangsbepalingen ten aanzien van bouwwerken gelden vanaf terinzagelegging van het ontwerp bestemmingsplan, de overgangsbepalingen ten aanzien van gebruik vanaf het van kracht worden (inwerkingtreding) van het bestemmingsplan. Uitgangspunt is dat zo weinig mogelijk gebruik wordt gemaakt van het overgangsrecht. Vooraf dient een afweging te worden gemaakt tussen legaliseren (positief bestemmen) dan wel handhaving van illegale situaties.
De overgangsbepalingen voor bouwwerken en gebruik zijn overgenomen uit artikelen 3.2.1 en 3.2.2 Besluit ruimtelijke ordening (Bro).
Slotregel
Het laatste artikel van de regels betreft de citeertitel van het voorliggende bestemmingsplan.
6.2 Handhaving
De gemeente acht handhaving van haar beleid van groot belang om de gewenste ruimtelijke kwaliteit te garanderen. Belangrijke redenen voor handhaven zijn:
- de regels zijn door de gemeente vastgesteld en de inwoners van de gemeente mogen verwachten dat de gemeente die regels handhaaft: waarom zijn er anders regels opgesteld? Inwoners van de gemeente hebben als het ware recht op handhaving;
- handhaving gaat oneigenlijk gebruik van en daarmee de achteruitgang van de kwaliteit van het gemeentelijk grondgebied tegen. Een actueel bestemmingsplan beoogt de ruimtelijke kwaliteit van een gebied in stand te houden en te verbeteren;
- niet daadkrachtig optreden tegen overtredingen van wettelijke regels werkt een toename van het aantal overtredingen in de hand en tast de geloofwaardigheid van daadkrachtig optreden aan. Het in het bestemmingsplan vastgelegde beleid wordt ondermijnd en het bestuur verliest de greep op de gebouwde omgeving.
Onderscheid kan gemaakt worden tussen preventieve en repressieve handhavingsinstrumenten. Onder preventieve instrumenten kunnen onder andere goede regelgeving (onder andere in bestemmingsplan), voorlichting, subsidieverlening, afwijken van bouwregels en gebruiksregels en de omgevingsvergunning worden begrepen. Repressieve instrumenten zijn onder meer controle en toezicht, opsporing en het hanteren van sancties als bestuursdwang en dwangsom.
In 2007 heeft de gemeente de Nota handhaving ruimtelijke en bouwregelgeving gemeente Barneveld opgesteld. Deze nota geeft inzicht in de achtergronden die geleid hebben tot de totstandkoming van de nota. Ook geeft het voor overtredingen op het gebied van bestemmingsplan- en bouwregelgeving aan hoe met geconstateerde overtredingen om te gaan en welke prioriteitsstelling daarbij te hanteren (repressieve handhaving).
Bij de handhaafbaarheid van een bestemmingsplan spelen aspecten als communicatie, de planvorm, de normstelling, het daadwerkelijk kunnen handhaven en de controleerbaarheid van normen ook een belangrijke rol.
Randvoorwaarde voor handhaving is dat er voldoende basis/grondslag is om te kunnen handhaven. Deze basis wordt gevormd door:
- de regeling in het bestemmingsplan zelf: de handhaafbaarheid van de planregels;
- het afwijkingenbeleid.
In onderhavig bestemmingsplan is gestreefd naar heldere, eenduidige planregels met zo min mogelijk interpretatiemogelijkheden.
Verder zijn aan de in het plan opgenomen afwijkingsbevoegdheden duidelijke voorwaarden verbonden, die voldoende objectief bepaalbaar zijn.
Hoofdstuk 7 Economische Uitvoerbaarheid
Dit hoofdstuk geeft inzichten betreffende de uitvoerbaarheid van het plan.
7.1 Grondexploitatie
Op grond van artikel 6.12, eerste lid van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) stelt de gemeenteraad een exploitatieplan vast voor gronden waarop een bouwplan voorkomt dat in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is aangewezen. Aangezien het plan beheersgericht is en geen bouw plan mogelijk maakt is het op stellen van een exploitatieplan niet noodzakelijk en het vaststellen derhalve niet aan de orde.
Doordat er geen verhaalbare kosten zijn als bedoeld in artikel 6.2.4, onderdelen b tot en met f Bro, behoeft er op grond van artikel 6.2.1a, onder b Bro in dit geval geen exploitatieplan vastgesteld te worden.
Hoofdstuk 8 Overleg En Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
De procedures voor vaststelling van een bestemmingsplan zijn door de wetgever geregeld. Aangegeven is dat tussen gemeente en verschillende instanties waar nodig overleg over het plan moet worden gevoerd alvorens een ontwerpplan ter visie gelegd kan worden. Daarnaast is er de gelegenheid om in het voortraject belanghebbenden te laten inspreken conform de gemeentelijke verordening. Pas daarna wordt de wettelijke procedure met betrekking tot vaststelling van het bestemmingsplan opgestart (artikel 3.8 Wro).
8.1 Overleg Ex Artikel 3.1.1 Bro
Het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.1) geeft aan dat burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg voeren met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
In het kader hiervan wordt het bestemmingsplan voor overleg aan onderstaande instanties toegezonden:
- BIK
- Waterschap Vallei en Eem
- Brandweer Barneveld
- Provincie Gelderland
- Pro Rail
- Rijkswaterstaat Oost-Nederland
- Veiligheids- en Gezondheidsregio Gelderland-Midden
- Alliander
- NUON transport
- N.V. Nederlandse Gasunie
- TriLink
- KPN
- UPC Nederland
- Vitens Gelderland
8.2 Inspraak
De Wro bevat geen procedurevoorschriften met betrekking tot de inspraak, en is in Wro zelf niet verplicht gesteld. Dat neemt niet weg dat het de gemeente vrij staat toch inspraak te verlenen bijvoorbeeld op grond van de gemeentelijke inspraakverordening. In relatie daarmee bepaalt artikel 150 van de Gemeentewet onder meer dat in een gemeentelijke inspraakverordening moet worden geregeld op welke wijze bovenbedoelde personen en rechtspersonen hun mening kenbaar kunnen maken.
Het voorontwerpbestemmingsplan heeft van17 februari tot en met 1 maart 2012 ter inzage gelegen. Gedurende deze periode heeft een ieder de mogelijkheid gehad om een reactie over het plan naar voren te brengen. Tijdens deze twee weken zijn 8 reacties ingediend.
Deze reacties hebben wel/niet geleid tot aanpassing van het plan. In de bijlage bij dit bestemmingsplan is het inspraakverslag bijgevoegd.
8.3 Zienswijzen
PM
Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten Bedrijventerrein
Bijlage 1 STAAT VAN BEDRIJFSACTIVITEITEN BEDRIJVENTERREIN
Bijlage 1 Externe Veiligheid Bestemmingsplan Harselaar-oost, Servicebureau Gemeenten, Januari 2012
Bijlage 1 Externe veiligheid bestemmingsplan Harselaar-Oost, Servicebureau gemeenten, januari 2012
Bijlage 2 Rapportage Lpg Rekentool J.a. Tolboom, Servicebureau Gemeenten Januari 2012
Bijlage 2 Rapportage LPG Rekentool J.A. Tolboom, Servicebureau gemeenten januari 2012
Bijlage 3 Rapportage Rbm Ii Vervoer Gevaarlijke Stoffenover De Weg, Servicebureau Gemeenten, Januari 2012
Bijlage 4 Rapportage Rbm Ii Vervoer Gevaarlijke Stoffen Over Het Spoor, Servicebureau Gemeenten, Januari 2012
Bijlage 5 Beleidsvisie Externe Veiligheid, Gemeente Barneveld, Maart 2009
Bijlage 5 Beleidsvisie externe veiligheid, Gemeente Barneveld, maart 2009
Bijlage 6 Nota Inspraak En Overleg Bestemmingsplan "Harselaar-oost"
Bijlage 6 Nota inspraak en overleg bestemmingsplan "Harselaar-Oost"