KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch
Artikel 4 Wonen - 4
Artikel 5 Verkeer
Artikel 6 Waarde - Archeologie 2
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 7 Anti-dubbeltelregel
Artikel 8 Algemene Bouwregels
Artikel 9 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 10 Algemene Wijzigingsregels
Artikel 11 Algemene Procedureregels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 12 Overgangsrecht
Artikel 13 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
Hoofdstuk 2 Bestaande Situatie
2.1 Begrenzing Plangebied
2.2 Geldende Bestemmingen
2.3 Ontstaansgeschiedenis
Hoofdstuk 3 Planbeschrijving
3.1 Ontwikkelingen
3.2 Functies
Hoofdstuk 4 Beleidskader
4.1 Rijk
4.2 Provincie
4.3 Gemeente
Hoofdstuk 5 Randvoorwaarden
5.1 Archeologie
5.2 Bodem
5.3 Ecologie
5.4 Externe Veiligheid
5.5 Luchtkwaliteit
5.6 Milieuzonering
5.7 Geluid
5.8 Geur
5.9 Leidingen
5.10 Water
Hoofdstuk 6 Juridische Aspecten
6.1 Juridische Aspecten
6.2 Handhaving
Hoofdstuk 7 Economische Uitvoerbaarheid
7.1 Grondexploitatie
Hoofdstuk 8 Overleg En Inspraak
8.1 Overleg Ex Artikel 3.1.1 Bro
8.2 Inspraak
Bijlage 1 Verbeelding
Bijlage 1 Akoestisch Onderzoek
Bijlage 2 Archeologie
Bijlage 3 Bodem
Bijlage 4 Flora En Fauna

Bijschoterweg I

Bestemmingsplan - gemeente Barneveld

Onherroepelijk op 22-04-2011 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 Aan huis verbonden beroep of bedrijf

een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied, niet bestaande uit ambachtelijke en/of detailhandelsactiviteiten, dat door zijn beperkte omvang in een woning en daarbij behorende gebouwen, met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend.

1.2 Aanbouw

een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch en functioneel opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

1.3 Aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.4 Aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.5 Algemene wet bestuursrecht

wet van 4 juni 1992, Stb. 315, houdende algemene regels van bestuursrecht, zoals deze luidt op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan;

1.6 Ambachtelijk bedrijf

een bedrijf waar overwegend door middel van handwerk producten worden vervaardigd, bewerkt, onderhouden of hersteld;

1.7 Bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.8 Bebouwingspercentage

het in procenten uitgedrukte deel van een bouwvlak, bestemmingsvlak dan wel bouwperceel, dat ten hoogste mag worden bebouwd;

1.9 Bevoegd gezag

bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning;

1.10 Bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak;

1.11 Bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0203.1038-0003 met de bijbehorende regels (en eventuele bijlagen);

1.12 Bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.13 Bijgebouw

een niet voor bewoning bestemd vrijstaand of aangebouwd gebouw, dat een gebruikseenheid vormt met en dienstbaar is aan de hoofdbestemming, zoals een garage, huishoudelijke bergruimte of hobbyruimte;

1.14 Bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.15 Bouwgrens

de grens van een bouwvlak;

1.16 Bouwlaag

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder;

1.17 Bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.18 Bouwperceelsgrens

de grens van een bouwperceel;

1.19 Bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.20 Bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.21 Dak

iedere bovenbeëindiging van een gebouw;

1.22 Detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen, geen motorbrandstoffen zijnde, aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.23 Erf

bij de bestemming behorende gronden waarvan het gebruik ten dienste van deze bestemming is;

1.24 Gebouw

elk bouwwerk dat een voor mensen toegankelijke overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.25 Gebruiken

het doen gebruiken, laten gebruiken en in gebruik geven;

1.26 Geluidsgevoelige gebouwen

gebouwen welke dienen ter bewoning of ten behoeve van een andere geluidsgevoelige functie als bedoeld in de Wet geluidhinder en het Besluit geluidhinder;

1.27 Hogere waarde

een maximale waarde voor de geluidbelasting, die hoger is dan de voorkeursgrenswaarde en die in een concreet geval kan worden vastgesteld op grond van de Wet geluidhinder en het Besluit Geluidhinder;

1.28 Hoofdgebouw

een (deel van een) gebouw, dat vanwege zijn indeling en uiterlijke verschijningsvorm, gelet op de bestemming als het belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel of bouwvlak moet worden aangemerkt en waartoe eventuele uitbouwen, aanbouwen en bijgebouwen niet worden gerekend;

1.29 Maaiveld

gemiddelde hoogte van het afgewerkte terrein dat een gebouw of bouwwerk omgeeft;

1.30 Nadere eis

een nadere eis als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, sub d, van de Wet ruimtelijke ordening;

1.31 Ondergronds bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die onder het maaiveld is gelegen;

1.32 Onderhoudsgebouw

een gebouw ten behoeve van het onderhoud van een landgoed, zoals een gebouw voor de stalling van materieel, een houtloods of een berging;

1.33 Overkapping

een bouwwerk, niet zijnde een gebouw, bestaande uit tenminste een dak en maximaal één wand;

1.34 Peil

het peil overeenkomstig de bouwverordening, dan wel indien geen peil overeenkomstig de bouwverordening is vast te stellen, de gemiddelde hoogte van het afgewerkte bouwterrein;

1.35 Plan

het bestemmingsplan 'Bijschoterweg I' van de gemeente Barneveld;

1.36 Recreatief medegebruik

een recreatief gebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit recreatieve gebruik is toegestaan;

1.37 Seksinrichting

een terrein, gebouw, vaar- of voertuig waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichtingen worden in ieder geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub of een prostitutiebedrijf, waaronder tevens begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.38 Staat van bedrijfsactiviteiten

als bijlage(n) bij deze regels behorende en daarvan onderdeel uitmakende lijst(en) van bedrijven en instellingen;

1.39 Uitbouw

een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw. Functionele ondergeschiktheid is niet vereist;

1.40 Uitvoeren

het doen uitvoeren, laten uitvoeren en in uitvoering geven;

1.41 Uitwerking

een uitwerking als bedoeld in artikel 3.6 lid 1 sub b van de Wet ruimtelijke ordening;

1.42 Verbeelding

De bij het bestemmingsplan behorende kaart (analoog of digitaal) waarop onder meer de begrenzing van het plan, de in het bestemmingsplan voorkomende bestemmingen, aanduidingen en topografische en kadastrale gegevens zijn weergegeven.

1.43 Vloeroppervlak

grootte van de oppervlakte van een bouwlaag;

1.44 Voorgevel

de naar de weg gekeerde gevel(s) van een gebouw;

1.45 Voorgevelrooilijn

de evenwijdig aan de as van de weg gelegen lijn welke, zoveel mogelijk aansluitend aan de ligging van de voorgevels van de (bestaande) bebouwing, een zoveel mogelijk gelijkmatig beloop van de rooilijn overeenkomstig de richting van de weg geeft;

1.46 Voorkeursgrenswaarde

de maximale waarde voor de geluidbelasting, zoals deze rechtstreeks kan worden afgeleid uit de Wet geluidhinder en het Besluit geluidhinder;

1.47 Wet ruimtelijke ordening

Wet van 1 juli 2008 (Stb. 2006, 566) houdende vaststelling van nieuwe planregels omtrent de ruimtelijke ordening, zoals deze luidt op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan;

1.48 Wijziging

een wijziging als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, sub a, van de Wet ruimtelijke ordening;

1.49 Woning

een complex van ruimten dat dient voor de zelfstandige huisvesting van één afzonderlijk huishouden;

1.50 Woningwet

Wet van 29 augustus 1991, Stb. 439, tot herziening van de Woningwet, zoals deze luidt op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan;

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 De dakhelling

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.2 De goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, dan wel de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.3 De inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.4 De bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.5 De oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.6 De afstand tot de zijdelingse perceelsgrens

vanaf de buitenwerkse gevelvlakken dan wel, indien sprake is van overstekende daken met een overstekend gedeelte van meer dan 0,75 m, respectievelijk overstekken van meer dan 0,75 m, vanaf de buitenrand van het overstekende dak/de overstek, neerwaarts geprojecteerd, tot de kadastrale zijgrens van het perceel;

2.7 De oppervlakte van een ondergronds bouwwerk

onder de begane grondvloer, tussen de harten van de ondergrondse buitenste muren;

2.8 De oppervlakte van een overkapping

de loodrechte projectie van de overkapping op het maaiveld;

2.9 Het vloeroppervlak

boven de vloeren, tussen de binnenwerkse gevelvlakken en/of scheidingsmuren.

2.10 Maatvoering

Alle maten zijn tenzij anders weergegeven:

  1. a. voor lengten in meters (m);
  2. b. voor oppervlakten in vierkante meters (m²);
  3. c. voor inhoudsmaten in kubieke meters (m³);
  4. d. voor verhoudingen in procenten (%).

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. agrarisch gebruik in de vorm van het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren;

met daaraan ondergeschikt:

  1. b. openbare nutsvoorzieningen;
  2. c. recreatief medegebruik;
  3. d. infrastructurele voorzieningen;
  4. e. waterhuishoudkundige voorzieningen;
  5. f. sloten, beken en daarmee gelijk te stellen waterlopen;

met de daarbij behorende:

  1. g. bouwwerken geen gebouwen zijnde.

3.2 Bouwregels

  1. 3. Op of in deze gronden mogen geen gebouwen en overkappingen worden gebouwd.
  2. 4. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt dat de bouwhoogte niet meer dan 2 m mag bedragen.

Artikel 4 Wonen - 4

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen - 4' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. woningen;
  2. b. aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit;
  3. c. aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen;
  4. d. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bos- onderhoudsgebouw' tevens voor een onderhoudsgebouw voor een landgoed;

met daarbij behorende

  1. e. tuinen en erven
  2. f. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

4.2 Bouwregels

4.3 Nadere eisen

  1. 1. Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:
    1. a. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
    2. b. een goede woonsituatie;
    3. c. de verkeersveiligheid;
    4. d. de sociale veiligheid;
    5. e. de brandveiligheid;
    6. f. de externe veiligheid; en
    7. g. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Bij het stellen van nadere eisen is de procedure zoals weergegeven in artikel Regels van toepassing.

4.4 Afwijken van de bouwregels

  1. 1. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 4.2.1 en toestaan dat de inhoud van een woning met ten hoogste 150 m3 wordt vergroot, uitsluitend indien sprake is van vermindering (door sloop) van bebouwing die behoort bij de betreffende woning en welke onder het overgangsrecht is gebracht, volgens onderstaande tabel:
Sloop bebouwing Terugbouwgedeelte Toevoeging woninginhoud
Tot 225 m3
Vanaf 225 m3
1/3
1/4
Max. 75 m3
Max. 75 m3

mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de belangen van landschap en beeldkwaliteit en mits de architectonische en/of cultuurhistorische waarden van de bebouwing niet in onevenredige mate worden geschaad.

  1. 2. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 4.2.1 en toestaan dat de goothoogte van de woning wordt vergroot met maximaal 3 m, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de belangen van landschap en beeldkwaliteit.
  2. 3. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 4.2.2 en toestaan dat de oppervlakte aan bijgebouwen wordt vergroot met maximaal 1/3 deel, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de belangen van landschap en beeldkwaliteit.
  3. 4. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 4.2.2 en toestaan dat de oppervlakte aan bijgebouwen nog verder wordt vergroot dan op grond van het vorige lid uitsluitend indien sprake is van vermindering (door sloop) van bebouwing die behoort bij de betreffende woning en welke onder het overgangsrecht is gebracht volgens onderstaande tabel
Sloop bebouwing Terugbouwpercentage Toevoeging oppervlakte bijgebouwen
Tot 125 m2
Van 125 m2 tot 312 m2
Van 312 m2 tot 687,5 m2
Vanaf 687,5 m2
60 %
40 %
20 %
10 %
Max. 75 m2
Max. 75 m2
Max. 75 m2
Max. 75 m2

mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de belangen van landschap en beeldkwaliteit.

  1. 5. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 4.2.2 en toestaan dat de oppervlakte aan bijgebouwen nog verder wordt vergroot dan op grond van artikel 4.2.3, uitsluitend wanneer deze extra oppervlakte aan bijgebouwen zal worden benut voor een aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit en wanneer deze extra oppervlakte niet meer bedraagt dan de oppervlakte die op grond van artikel 4.5 is toegestaan.

4.5 Specifieke gebruiksregels

Gebruik van ruimten binnen de woning en in de bijgebouwen ten behoeve van de uitoefening van één of meer aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteiten wordt als gebruik overeenkomstig de bestemming aangemerkt, voorzover dit gebruik ondergeschikt blijft aan de woonfunctie en mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:

  1. a. maximaal 35% van het vloeroppervlak van de woning met inbegrip van bijgebouwen, tot ten hoogste 60 m2, mag worden gebruikt voor de aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit;
  2. b. degene die de activiteiten in de woning uitvoert, dient tevens de bewoner van de woning te zijn;
  3. c. vergunningplichtige of meldingsplichtige activiteiten ingevolge de Wet milieubeheer zijn niet toegestaan;
  4. d. er mag geen detailhandel plaatsvinden.

Artikel 5 Verkeer

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wegen, straten en paden;
  2. b. voet- en rijwielpaden;
  3. c. parkeer-, groen- en speelvoorzieningen;
  4. d. waterhuishoudkundige doeleinden, waterberging en waterlopen;
  5. e. bermen;

met de daarbij behorende:

  1. f. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met uitzondering van overkappingen.

5.2 Bouwregels

  1. 1. Op of in deze gronden mogen geen gebouwen en overkappingen worden gebouwd.
  2. 2. Voor het bouwen van bouwwerken gelden de volgende bepalingen:
    1. a. de bouwhoogte van speeltoestellen mag niet meer dan 4 m bedragen;
    2. b. de bouwhoogte van palen, masten en verwijsborden mag niet meer dan 9 m bedragen;
    3. c. de bouwhoogte van overige bouwwerken mag niet meer dan 2 m bedragen.

5.3 Nadere eisen

  1. 1. Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:
    1. a. de verkeersveiligheid;
    2. b. de sociale veiligheid; en
    3. c. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld.
  2. 2. Bij het stellen van nadere eisen is de procedure zoals weergegeven in artikel 11.2 van toepassing.

5.4 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 5.2 ten behoeve van het bouwen van overige bouwwerken tot een bouwhoogte van 10 m;

  1. 1. Het afwijken van de bouwregels kan slechts, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    1. a. het straat- en bebouwingsbeeld;
    2. b. de verkeersveiligheid.

5.5 Wijzigingsbevoegdheid

Het bevoegd gezag kan het plan wijzigen in die zin dat de bestemming 'Verkeer' wordt gewijzigd in de bestemming ''.

  1. 1. Bij het wijzigen van het plan is de procedure zoals weergegeven in artikel 11.1 van toepassing.

Artikel 6 Waarde - Archeologie 2

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(-en), primair bestemd voor het behoud en de bescherming van archeologische waarden van de gronden.

6.2 Bouwregels

Op of in deze gronden mogen, in afwijking van hetgeen in overige bestemmingen is bepaald, geen bouwwerken worden gebouwd voor zover de oppervlakte van het (ondergrondse) bouwwerk meer dan 100 m2 bedraagt.

6.3 Afwijken van de bouwregels

  1. 1. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 6.1 en 6.2 ten behoeve van het (ondergronds) bouwen van bouwwerken, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:
    1. a. Een rapport wordt overgelegd waarin de archeologische waarden van het terrein in voldoende mate zijn vastgesteld;
    2. b. Indien uit het in het eerste lid genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het afwjiken van de bouwregels zullen worden verstoord, kan het bevoegd gezag bij een omgevingsvergunning afwijken op voorwaarde dat:
      • technische maatregelen worden getroffen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden; en/of
      • opgravingen worden verricht; en/of
      • een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg de werken of werkzaamheden die leiden tot bodemverstoring, begeleidt.

6.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

  1. 1. Het is binnen de bestemming 'Waarde - archeologie 2' verboden zonder of in afwijking van een vergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:
    1. a. het uitvoeren van grondbewerkingen dieper dan 0,4 m onder het maaiveld, zoals afgraven, diepploegen, egaliseren, frezen, scheuren van grasland, aanleg of rooien van bos, boomgaard of diepwortelende beplanting, aanbrengen van oppervlakteverhardingen, aanleggen van drainage, verwijderen van funderingen;
    2. b. het aanleggen van waterlopen en het vergraven, verruimen en dempen van bestaande waterlopen en kolken;
    3. c. het aanleggen van leidingen dieper dan 0,4 m onder het maaiveld.
  2. 2. Het in artikel 6.4, eerste lid, sub a, vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:
    1. a. andere werken, behorende bij het normale onderhoud, gebruik en beheer;
    2. b. reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende vergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan.
    3. c. de archeologische waarde niet onevenredig aantasten, hetgeen kan blijken uit een rapport waarin de archeologische waarde van de gronden in voldoende mate is vastgesteld.

6.5 Wijzigingsbevoegdheid

  1. 1. Het bevoegd gezag kan deze bestemming wijzigingen in die zin dat deze bestemming komt te vervallen, indien als gevolg van een nader archeologisch onderzoek is gebleken dat de archeologische waarden van de gronden niet behoudenswaardig zijn of niet langer aanwezig zijn of de aanwijzing als beschermd rijksmonument op grond van de Monumentenwet 1988 is ingetrokken.
  2. 2. Bij het wijzigen is de procedure zoals weergegeven in artikel 11.1 van toepassing.

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 7 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 8 Algemene Bouwregels

Het bouwen van een ondergronds bouwwerk dat een voor mensen toegankelijke ruimte vormt is uitsluitend toegestaan onder de begane grondvloer van gebouwen.

Artikel 9 Algemene Afwijkingsregels

  1. 1. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het plan:
    1. a. indien en voor zover afwijkingen ten aanzien van de grens of de richting van wegen, parkeerstroken, paden, bermen en sloten en ligging van bebouwingsgrenzen noodzakelijk zijn ter aanpassing van het plan aan de werkelijke toestand van het terrein, die bij de uitmeting blijkt, mits die afwijkingen ten opzichte van hetgeen op de verbeelding is weergegeven niet meer dan 10 m zijn;
    2. b. ten behoeve van het bouwen in afwijking van de bepalingen ten aanzien van de afmetingen van de bebouwing, waaronder begrepen bebouwingspercentages, mits de afwijkingen beperkt blijven tot ten hoogste 10% van de bij recht in het plan weergegeven maten.
  2. 2. Het afwijken van de bouwregels, als bedoeld in het eerste lid, kan niet indien enig aangrenzend terrein of enige aangrenzende bebouwing in een toestand wordt gebracht, die strijdig is met het plan en/of indien op enig aangrenzend terrein de verwerkelijking van het plan wordt belemmerd en dit niet door het stellen van voorwaarden aan de afwijking van de bouwregels kan worden voorkomen.

Artikel 10 Algemene Wijzigingsregels

10.1 Algemeen

  1. 1. Burgemeester en wethouders kunnen, indien en voor zover dringende redenen die na het vaststellen van het plan tot hun kennis zijn gekomen hiertoe aanleiding geven en voor zover het belang van een goede ruimtelijke ontwikkeling van het gebied dat in het plan is begrepen niet wordt geschaad:
    1. a. een bestemmingsgrens tussen twee bestemmingsvlakken zodanig wijzigen, dat het kleinste bestemmingsvlak met niet meer dan 10% wordt verkleind of vergroot;
    2. b. een bebouwingsgrens zodanig wijzigen, dat het bebouwingsvlak met niet meer dan 10% wordt verkleind of vergroot.

Bij het wijzigen is de procedure van toepassing zoals weergegeven in artikel 11.1.

Artikel 11 Algemene Procedureregels

11.1 Procedure bij het wijzigen van het plan

Op de voorbereiding van het besluit tot wijziging is afdeling 3.4 Algemene wet bestuursrecht en artikel 3.9a van de Wet ruimtelijke ordening van toepassing, met dien verstande dat burgemeester en wethouders binnen acht weken na afloop van de termijn van terinzagelegging een besluit nemen omtrent de wijziging.

11.2 Procedure bij het stellen van nadere eisen

Voor een besluit tot het stellen van een nadere eis geldt de volgende voorbereidingsprocedure:

  1. 1. een ontwerpbesluit ligt, met bijhorende stukken, gedurende twee weken ter inzage;
  2. 2. burgemeester en wethouders geven voorafgaand aan de terinzagelegging kennis van het ontwerpbesluit in één of meer dag-, nieuws of huis-aan-huisbladen of op een andere geschikte wijze. De kennisgeving geschiedt tevens langs elektronische weg.
  3. 3. de kennisgeving houdt mededeling in van de bevoegdheid tot het naar voren brengen van zienswijzen gedurende de onder 1 genoemde termijn;
  4. 4. burgemeester en wethouders delen aan hen die zienswijzen naar voren hebben gebracht de beslissing daaromtrent mede.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 12 Overgangsrecht

12.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. 1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. 2. Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  3. 3. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

12.2 Overgangsrecht gebruik

  1. 1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. 2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. 3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. 4. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 13 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan 'Bijschoterweg I' van de gemeente Barneveld.

Behoort bij het besluit van de raad van de gemeente Barneveld

1 maart 2011 tot vaststelling.

Mij bekend,

de griffier,

...............

Hoofdstuk 1 Inleiding

De initiatiefnemer is voornemens zijn agrarische onderneming aan de Verbindingsweg 46 te beëindigen en daarvoor in de plaats twee woningen te realiseren. De som van het oppervlak van de bedrijfsgebouwen is niet voldoende om twee woningen conform het 'functieveranderingsbeleid' te realiseren. Derhalve is maatwerk noodzakelijk teneinde de woningen te realiseren. Een deel van de gronden, in de huidige situatie in eigendom van de initiatiefnemer, komt ter beschikking van de gemeente Barneveld die voornemens is een parkeerplein voor het naastgelegen sportveldencomplex te ontwikkelen.

Het vigerende bestemmingsplan voor het plangebied is het 'bestemmingsplan Buitengebied 2000'. In dit bestemmingsplan heeft het plangebied de bestemming 'agrarisch'. Realisering van de twee woningen past niet binnen de voorschriften van de vigerende bestemming. De bestemming dient gewijzigd te worden door middel van een partiële herziening van het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 2 Bestaande Situatie

2.1 Begrenzing Plangebied

Het plangebied bevindt zich aan de zuidwestzijde van Voorthuizen, gemeente Barneveld (zie figuur 1). Voorthuizen is met circa 10.000 inwoners na Barneveld de grootste woonkern in de gemeente. In een groter perspectief maakt Voorthuizen deel uit van de Gelderse Vallei dat zich tussen de Utrechtse Heuvelrug en de Veluwe bevindt. Het buitengebied in De Gelderse Vallei kenmerkt zich met name door een grote tak van intensieve veeteelt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1038-0003_0001.jpg"

Het plangebied bevindt zich in de huidige situatie aan de Verbindingsweg 46/Bijschoterweg. De woningen en het parkeerterrein worden ontwikkeld op de locatie van de huidige bedrijfsgebouwen aan de Bijschoterweg.

Het gebied wordt aan de noordwestzijde begrensd door de Bijschoterweg. Aan de overzijde van de Bijschoterweg bevindt zich agrarische gebied met een rundveehouderij en grasland. Aan de noordoostzijde grenst het plangebied aan de Verbindingsweg. Aan de overzijde van de Verbindingsweg bevindt zich woningen en enkele bedrijven (autohandel en in de nabije toekomst een bouwmarkt). Aan de zuidzijde bevindt zich een sportveldencomplex en een agrarische onderneming en aan de westzijde grenst het gebied aan grasland. Ontsluiting van het plangebied geschiedt via de Bijschoterweg via de Verbindingsweg naar de N303, Baron van Nagellstraat.

Het plangebied heeft een oppervlak van circa 2,6 hectare en bestaat uit 6 percelen die allen behoren bij het adres Verbindingsweg 46. De percelen staan kadastraal bekend als gemeente VHZ sectie H. nummers 1384, 1821, 2179, 2180, 2395, 2396.

2.2 Geldende Bestemmingen

De percelen bevinden zich binnen de grenzen van het bestemmingsplan "Buitengebied 2000" dat is vastgesteld op 30 oktober 2001 en goedgekeurd op 11 juni 2002. Het plangebied heeft in dit bestemmingsplan de bestemming "agrarische gebied I".

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1038-0003_0002.jpg"

Artikel 7 Agrarisch gebied I

Doeleindenomschrijving

De gronden op de plankaart aangeduid met de bestemming 'agrarisch gebied I' zijn bestemd voor de uitoefening van het agrarisch bedrijf.

Tevens zijn deze gronden bestemd voor op de plankaart aangeduide functies:

  1. a. uitsluitend daar waar dat op de plankaart als zodanig is aangeduid, bijzondere agrarische bedrijven in de vorm van: Abr broederij, Ak kwekerij, Af pelsdierenfokkerij, Ag glastuinbouwbedrijf, Apij paardenhouderij, Apr proefbedrijf, Avk viskwekerij;
  2. b. uitsluitend waar dat op de plankaart als zodanig is aangeduid: aan de agrarische functie ondergeschikte niet-agrarische nevenactiviteiten in de vorm van:Nan aannemersbedrijf, Nau automobielbedrijf, Nbm bronbemaling, Ncs caravanstalling, Ndp dierenpension, Nhb hoveniersbedrijf, Nla laswerkzaamheden, Nlo loonwerkbedrijf, Nmm melkpoedermengbedrijf, Nsij slachterij, Nti timmerbedrijf, Ntr transportbedrijf, Nzo zonweringbedrijf;

met dien verstande dat buitenopslag ten behoeve van de niet-agrarische nevenactiviteiten niet is toegestaan;

  1. c. uitsluitend waar dat op de plankaart als zodanig is aangeduid, een kleine woning I met bijbehorende bijgebouwen als bedoeld in artikel 16 van dit plan;
  2. d. vervallen;
  3. e. extensieve dagrecreatie.

De woningen en de parkeergelegenheid passen niet binnen de voorschriften van de vigerende bestemming.

2.3 Ontstaansgeschiedenis

De gemeente Barneveld bevindt zich in het inventarisatiegebied Veluwe en bestaat uit de hoofdkern Barneveld, alsmede de kernen De Glind, Garderen, De Harselaar, Kootwijk, Kootwijkerbroek, Stroe, Terschuur, Voorthuizen en Zwartebroek.

Voorthuizen en zijn omgeving bevindt zich op een stuwwal, stuifzandgebied en dekzandgebied. Op enkele hoger gelegen gedeelten zijn op de dekzandruggen nederzettingen ontstaan. Vanaf de Late Middeleeuwen hebben zich op de grens van dekzandruggen/(voormalige) broeklanden, soms vanuit bestaande kernen, kleine nederzettingen gevormd, zoals Zwartebroek en Kootwijkerbroek. Hierbij is veelal sprake van strokenverkaveling. Vrijwel overal in de gemeente is sprake van een onregelmatige blokverkaveling, veelal in samenhang met de grillige hoogte- en bodemgesteldheid. Strokenverkaveling wordt aangetroffen in delen van het lager gelegen dekzandgebied.

Voorthuizen is ontstaan rond een doorwaadbare plaats (voorde) in de niet meer bestaande Ganzenbeek, waar de Hessenweg van Amsterdam naar Deventer door heen liep. De ligging aan deze Hessenweg en de kruising met de handelsweg Harderwijk-Wageningen, maakte van Voorthuizen een belangrijke stopplaats. In 1809 werd de nieuwe straatweg (Oude Rijksweg) geopend, die het dorp in tweeën splitste. In 1972 werd de nieuwe rijksweg ten zuiden van Voorthuizen geopend.

De omgeving van Voorthuizen heeft zich met name ontwikkeld als agrarisch gebied met accent op de pluimveeteelt en -handel.

Hoofdstuk 3 Planbeschrijving

3.1 Ontwikkelingen

Het plangebied bestaat in de huidige situatie uit agrarisch gebied dat tevens als zodanig is bestemd. Het plangebied bestaat uit een drietal bouwvlakken. Binnen de bouwvlakken bevinden zich de volgende gebouwen:

  • Bouwvlak 1 (direct gelegen aan de Bijschoterweg): Pluimveestal met een omvang van circa 1700 m²;
  • Bouwvlak 2 (direct gelegen aan het sportveldencomplex): Pluimveestal met een omvang van circa 1000 m². Voorts bevindt zich in dit bouwvlak een verhard oppervlak als gevolg van een afgebrande pluimveestal ter grootte van 1000 m²;
  • Bouwvlak 3 (gelegen aan de Verbindingsweg): Bedrijfswoning en bijgebouwen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1038-0003_0003.jpg"

De initiatiefnemer is voornemens, conform het functieveranderingsbeleid, op het onderhavige plangebied twee woningen met een maximale inhoud van 600 m² te realiseren. Het functieveranderingsbeleid heeft voor dit plan twee belangrijke eisen:

  • de agrarische bedrijfsvoering dient beëindigd te worden waarbij de milieuvergunning (fosfaat rechten) wordt ingeleverd;
  • de agrarische bedrijfgebouwen dienen geamoveerd te worden. 1000 m² geamoveerde bedrijfsgebouwen geeft het recht tot realisering van één woning.

In het huidige plangebied bevinden zich twee agrarische bedrijfsgebouwen met een gezamenlijk oppervlak van 2700 m². Het afgebrande bedrijfsgebouw heeft een oppervlak van 1000 m². Daar in de huidige situatie het areaal bedrijfsgebouwen niet voldoet aan de minimaal benodigde 3000 m² voor de realisering van twee woningen maar de initiatiefnemer wel over rechten bezit 1000 m² bedrijfsgebouwen te realiseren, is in samenwerking met de gemeente Barneveld maatwerk verricht.

De initiatiefnemer draagt een perceel ter grootte van circa 6000 m² over aan de gemeente Barneveld ten behoeve van een parkeerplaats voor het naastgelegen sportveldencomplex. Tevens draagt de initiatiefnemer een perceel over ten behoeve van een ontsluitingsweg van de parkeerplaats naar de Bijschoterweg. Dit perceel heeft een oppervlak van circa 425 m².

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1038-0003_0004.jpg"

Alle bedrijfsgebouwen worden geamoveerd. Daarvoor in de plaats worden twee woningen gerealiseerd op de locaties I en II in figuur 4. Op locatie III en IV worden de parkeerplaats en de ontsluitingsweg gerealiseerd. Op locatie V blijft de bedrijfswoning behouden maar wordt de bestemming gewijzigd naar 'wonen'.

3.2 Functies

De volgende functies worden met het onderhavige plan beoogd:

  • de agrarische bedrijfsvoering wordt beëindigd en de agrarische bedrijfsgebouwen geamoveerd;
  • twee woningen worden gerealiseerd;
  • parkeergelegenheid ten behoeve van het naastgelegen sportveldencomplex met ontsluitingsweg naar de Bijschoterweg.

Hoofdstuk 4 Beleidskader

4.1 Rijk

4.1.1 Nota Ruimte

De 'Nota Ruimte' (23 maart 2005 door 2e kamer vastgesteld) geeft de visie van het kabinet weer op de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland en de belangrijkste bijbehorende doelstellingen. De nota bevat de ruimtelijke bijdrage aan een sterke economie, een veilige en leefbare samenleving en een aantrekkelijk land. In de Nota Ruimte wordt het nationaal ruimtelijk beleid vastgelegd tot 2020, waarbij de periode 2020-2030 geldt als doorkijk naar de lange termijn.

Hoofddoel van het nationaal ruimtelijk beleid is ruimte scheppen voor de verschillende ruimtevragende functies op het beperkte oppervlak dat in Nederland beschikbaar is. Meer specifiek richt het kabinet zich hierbij op vier doelen:

  • naar versterking van de concurrentiepositie van Nederland;
  • bevordering van krachtige steden en een vitaal platteland;
  • borging en ontwikkeling van belangrijke (inter)nationale ruimtelijke waarden;
  • borging van de veiligheid.

Deze vier doelen worden in onderlinge samenhang nagestreefd, met tegen de achtergrond de algemene wens om de economische, ecologische en sociaal-culturele waarden van de ruimte te versterken en duurzaam te ontwikkelen. Van duurzame ruimtelijke ontwikkeling is in de ogen van het Rijk sprake als aan elk van deze waarden gelijkwaardig en in onderlinge samenhang recht wordt gedaan en daarmee de aantrekkelijkheid van de ruimte voor bewoners, bezoekers en ondernemers toeneemt.

Met het beleid legt het kabinet een grotere verantwoordelijkheid bij decentrale overheden. De uitvoering van het beleid ligt primair bij de gemeenten, terwijl voor de provincies een belangrijke kaderstellende, coördinerende en controlerende taak is weggelegd.

Doorwerking in plangebied

Het plangebied behoort niet tot de nationale ruimtelijke hoofdstructuur. Gemeenten mogen hier samen met de provincie de gewenste ruimtelijke invulling bepalen, binnen de beleidsdoelen en regels die het rijk stelt. De algemene basiskwaliteit is de ondergrens voor alle ruimtelijke plannen, dus datgene waar een ruimtelijk plan minimaal aan moet voldoen.

4.2 Provincie

4.2.1 Streekplan 2005

Bundelingsbeleid is een centraal uitgangspunt voor de wijze waarop in het Gelders ruimtelijk beleid wordt omgegaan met verstedelijking. Bundeling in Gelderland heeft tot doel:

  • handhaving/versterking van de economische en culturele functie van de steden;
  • behoud/versterking van het draagvlak voor stedelijke voorzieningen;
  • een gedifferentieerde bevolkingssamenstelling in steden bevorderen ter vermindering van probleemcumulatie;
  • kansen te bieden voor combinatie van arbeid/scholing, ontspanning en zorgtaken;
  • optimale benutting van infrastructuur, kansen voor openbaar vervoer en fietsgebruik.

In het provinciaal beleid voor stedelijke ontwikkeling wordt onderscheid gemaakt tussen 'bestaand bebouwd gebied' en stedelijke uitbreiding. Het accent van de provinciale beleidsambities ligt op de vernieuwing en het beheer en onderhoud van bestaand bebouwd gebied. Hiervoor zijn nodig:

  • een verhoging van de kwaliteit van de leefomgeving en openbare ruimte door fysieke aanpassingen;
  • het oplossen en voorkomen van milieuproblemen en –knelpunten door een duurzame planontwikkeling;
  • het bevorderen van kwalitatief woonbeleid zodat woonmilieus en de kwaliteit van de woningen aansluiten op de vraag van de inwoners van Gelderland;
  • intensivering van het stedelijk grondgebruik, maar wel met behoud van karakteristieke elementen en zorgvuldig omgaan met open ruimten daarbinnen;
  • optimalisering van het gebruik van het bestaand bebouwd gebied: meer gebruik van de verticale dimensie (hoogte, diepte) en van de tijdsdimensie (meervoudig gebruik van dezelfde gebouwde ruimte).

Het plangebied is in het streekplan aangewezen als multifunctioneel platteland (zie figuur 5).

Het multifunctioneel gebied beslaat het grootste deel van de provincie. Dit gebied omvat de steden, dorpen, buurtschappen buiten de provinciaal ruimtelijke hoofdstructuur, waardevolle landschappen en het multifunctioneel platteland. In het provinciaal planologisch beleid wordt op deze gebieden geen expliciete provinciale sturing gericht.

Vitaliteit van de multifunctionele gebieden wordt bevorderd door planologische beleidsvrijheid voor samenwerkende gemeenten gericht op:

  • Grondgebonden landbouw: de landbouw is en blijft een belangrijke economische drager voor een vitaal platteland.
  • Vitale steden en dorpen: elke regio heeft buiten een stedelijk netwerk of een regionaal centrum vele verspreid liggende steden, dorpen en buurtschappen die tezamen het voorzieningenniveau bepalen. In en bij deze bebouwde gebieden moet de regionale behoefte aan 'dorps' wonen geaccommodeerd kunnen worden, waarbij wordt gestimuleerd dat met dit ruimtelijk programma tegelijk wordt geïnvesteerd in de ontwikkeling van de groene en recreatieve omgevingskwaliteit.
  • Nieuwe economische dragers: het betreft hier het bieden van werkgelegenheid buiten de landbouw. Deze nieuwe economische dragers kunnen vooral geaccommodeerd worden in en bij bestaande kernen en in vrijgekomen agrarische bebouwing.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1038-0003_0005.jpg"

4.2.2 Reconstructieplan Gelderse Vallei / Utrecht- Oost

Het reconstructieplan moet de problemen die zich voordoen in het landelijk gebied (de 'gestapelde' problematiek) in de concentratiegebieden integraal aanpakken en moet een goede ruimtelijke structuur bevorderen, in het bijzonder met betrekking tot landbouw, natuur, bos, landschap, recreatie, water, milieu en infrastructuur.

Daarnaast moet de reconstructie het woon-, werk- en leefklimaat en de economische structuur verbeteren. De problematiek binnen de bebouwde kom van dorpen en steden in het gebied is geen onderdeel van dit plan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1038-0003_0006.jpg"

Verwevingsgebied

Het plangebied is aangewezen als verwevingsgebied (zie figuur 6). Het beleid voor verwevingsgebieden is gericht op het bevorderen van een passende combinatie van landbouw, natuur, landschap, recreatie, werken en wonen met bijbehorende kwaliteiten. Nieuwvestiging van een intensieve veehouderij is niet toegestaan. In het verwevingsgebied liggen veel bestaande agrarische bedrijven die een intensieve veehouderijtak kunnen ontwikkelen. Om de concentratiegedachte gestalte te geven en vanwege de aanwezigheid van andere belangen, willen wij terughoudend omgaan met de ontwikkelingsmogelijkheden van de intensieve veehouderijen in dit gebied.

In de verwevingsgebieden is uitbreiding van en omschakeling (gebruikmakende van een bestaande locatie) naar intensieve veehouderij, binnen de ter plekke beschikbare milieugebruiksruimte toegestaan.

Vergroting van het bouwperceel bij uitbreiding van intensieve veehouderij kan pas aan de orde zijn wanneer deze uitbreiding door de betreffende gemeenten is getoetst aan de ter plaatse van belang zijnde omgevingskwaliteiten.

Ruimte voor wonen

Het reconstructieplan vormt de basis van het Gelderse functieveranderingsbeleid.

Als alle (overige) bedrijfsbebouwing wordt gesloopt en de ruimtelijke situatie het toelaat, kan worden gekozen voor het realiseren van (nog) een woonfunctie. Allereerst wordt bezien of daarvoor een (ander) bestaand gebouw gebruikt kan worden waarbij een cultuurhistorisch waardevol en/of beeldbepalend gebouw de voorkeur verdient. Biedt hergebruik geen geschikte mogelijkheden, dan kan bouw van een woning nabij de bestaande bebouwing en ter plaatse van gesloopte bedrijfsgebouwen mogelijk zijn. Bij nader invulling geven aan functieverandering zal maatwerk worden geleverd afhankelijk van de specifieke gebiedsdoelen. Als bouw op het bouwperceel ruimtelijk ongewenst is of om andere redenen woningbouw ter plekke niet mogelijk is, kan de extra woning eventueel aan de rand van een woonkern of buurtschap worden gerealiseerd. Om in aanmerking te komen voor een extra woonfunctie geldt er een ondergrens voor de oppervlakte aan bedrijfsgebouwen, die tenminste gesloopt moet worden.

4.2.3 Streekplanuitwerking: zoekzones voor stedelijke functies, Regio de Vallei

In het "Streekplan Gelderland 2005" staat vermeldt dat de provincie wil voorzien in de ruimtelijke reservering voor de behoefte aan stedelijke functies, zoals wonen, werken, winkels, sportvelden en sportaccommodaties, sociaal-culturele voorzieningen, scholen, kerken, en dergelijke. Regio De Vallei heeft deze benodigde uitbreidingsruimte met begeleiding van de provincie uitgewerkt in deze streekplanuitwerking 'zoekzones voor stedelijke functies'.

Rondom Voorthuizen zijn door het document verscheidene locaties aangewezen als mogelijke uitbreiding van stedelijke functies. Het plangebied valt net buiten het gebied dat door dit document als zoeklocatie voor 'werken' is aangewezen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1038-0003_0007.jpg"

Vaststelling van de zoekzones voor verstedelijking wil niet zeggen dat geen nadere afweging meer noodzakelijk is bij de concrete ruimtelijke invulling van de gebieden. In deze deze streekplanuitwerking is om deze reden tevens een aanzet gegeven voor ontwerprichtlijnen. Deze ontwerprichtlijnen kunnen behulpzaam zijn bij deze nadere invulling, waarbij de bestaande ruimtelijke kwaliteit op z'n minst dient te worden gehandhaafd, dan wel te worden verbeterd.

Direct naast het plangebied aan de overzijde van de Verbindingsweg is Vo3 gepland. Vo3 is het gebied tussen de Baron van Nagellstraat, Verbindingsweg en de kern Voorthuizen. Het gebied heeft zijn agrarische karakter grotendeels verloren en biedt nu plaats aan detailhandel gerichte bedrijven.

Doorwerking provinciaal beleid

Het provinciale beleid biedt ruimte voor het ontwikkelen van woningbouw in gebieden die zijn aangewezen als 'multifunctioneel platteland', zoals het plangebied. "In en bij bebouwde gebieden moet de regionale behoefte aan 'dorps' wonen geaccommodeerd kunnen worden". Het onderhavige plan draagt tevens bij aan de ontwikkeling van de groene en recreatieve omgevingskwaliteit door middel van een financiële bijdrage in het ontwikkelingsfonds platteland.

Het plangebied is aangewezen als verwevingsgebied. Het beleid voor verwevingsgebieden is gericht op het bevorderen van een passende combinatie van landbouw, natuur, landschap, recreatie, werken en wonen met bijbehorende kwaliteiten. Het onderhavige plan mag echter geen bestaande agrarische bedrijven in hun uitvoering belemmeren.

Het reconstructieplan biedt ruimte voor woningen in het kader van het functieveranderingsbeleid. Deze woningen kunnen gerealiseerd worden op het perceel waar de agrarische bedrijfsgebouwen geamoveerd zijn. Wanneer blijkt dat dit geen geschikte locatie is dan kunnen de woningen bij voorkeur in het randgebied van een woonkern gerealiseerd worden. In het onderhavige plan worden de woningen in hetzelfde plangebied ontwikkeld en is bovendien direct gelegen naast de (toekomstige) kern Voorthuizen. Tevens brengt het onderhavige plan een kwaliteitsverbetering van de omgeving met zich mee doordat verouderde bedrijfsgebouwen uit het landschap verwijderd worden.

Het provinciale beleid vormt geen belemmering voor de realisering van het onderhavige plan.

4.3 Gemeente

4.3.1 Structuurvisie 2009

De Structuurvisie 2009 van de gemeente Barneveld (Raad 20 januari 2009) bevat een analyse van de bestaande ruimtelijke situatie in en rond de verstedelijkte gebieden in de gemeente (negen woonkernen en bedrijventerrein Harselaar) en een visie op de gewenste ontwikkelingsrichting voor de komende 10 jaar daarvan. Met de Structuurvisie beoogt de gemeente primair de in (een uitwerking van) het provinciale Streekplan 2005 opgenomen "zoekzones voor verstedelijking", waarbinnen toekomstige uitbreidingen van woon- en werkgebieden en maatschappelijke voorzieningen moeten worden gevonden, in het gemeentelijke ruimtelijk beleid te implementeren. Deze uitbreidingslocaties zijn noodzakelijk om op termijn te kunnen voldoen aan de vraag naar voldoende ruimte voor wonen, werken en voorzieningen, met als doel ook in 2019 nog op een prettige manier te kunnen wonen, werken en recreëren. Voor een groot deel waren de "zoekzones" reeds als beoogde uitbreidingslocaties opgenomen in de gemeentelijke structuurvisie "Kompas naar 2015".

De hoofdlijnen van de structuurvisie 2009 zijn als volgt:

  1. 1. concentratie woon- en bedrijfsbebouwing;
  2. 2. inbreiding voor uitbreiding;
  3. 3. verkeer en vervoer;
  4. 4. voorzieningen in de kernen;
  5. 5. regionale samenwerking;
  6. 6. overleg tussen gemeente en waterbeheerders.

Concentratie woon- en bedrijfsbebouwing

Om de concentratie van bebouwing in en direct rond de kernen te bevorderen en om het buitengebied te behoeden voor verdere verdichting met onnodige bebouwing is het concentratiebeleid voor woon- en bedrijfsbebouwing en voorzieningen in de onderscheiden kernen uitgangspunt. In beginsel dient de behoefte aan wonen, werken en voorzieningen dus op kernniveau geaccommodeerd te worden. Kernoverstijgende ontwikkelingen worden primair in het bundelingsgebied Barneveld – Harselaar – Voorthuizen ondergebracht, met dien verstande dat voor wat betreft Voorthuizen de maat en schaal van deze voorzieningen moeten passen bij deze kern. Dat zelfde uitgangspunt geldt voor de behoefte aan wonen, werken en voorzieningen die vanwege ruimtelijke beperkingen niet in de betreffende kern kan worden geaccommodeerd. Een uitzondering op het concentratieprincipe wordt gevormd door het functiewijzigingsbeleid bij leegstaande of leegkomende (doorgaans agrarische) bebouwing in het buitengebied. In geval van bedrijfsbeëindiging en sloop van bebouwing kan onder voorwaarden medewerking worden verleend aan hergebruik danwel vervangende nieuwbouw voor een andere functie.

Kwaliteitsverbetering landelijk gebied; verevening

Per saldo dienen de "kostendragers" en de "kostenlaters" elkaar in evenwicht te houden. Om het landelijk gebied ook op lange termijn op een kwalitatief verantwoord niveau te houden zullen ontwikkelingen op het gebied verstedelijking door uitbreidingsplannen (woongebieden, bedrijfsterreinen) en functieverandering van agrarische bedrijvigheid naar wonen en werken, derhalve samen op moeten gaan met maatregelen op het gebied van versterking van de landschappelijke en waterhuishoudkundige kwaliteit, de landbouwkundige structuur, de bereikbaarheid en het recreatieve verblijf. "Verevening" is daarbij het sleutelwoord. De kostendragers dragen bij aan de realisatie van de kostenlaters. Ofwel door kwaliteitsverhogende maatregelen op / rond het perceel waar de kostendrager ontstaat, danwel elders in het gebied, of door een combinatie daarvan. Op de locatie zelve vindt in veel gevallen kwaliteitsverbetering plaats door sloop van overtollige bebouwing en landschappelijke inpassing van resterende en nieuwe bebouwing. Daarnaast zal op een hoger schaalniveau moeten worden bijgedragen aan het bereiken van de gewenste kwaliteit, zoals onder andere beschreven in het Landschaps Ontwikkelingsplan (LOP) met het daarbij behorende Uitvoeringsplan en het Beeldkwaliteitplan Functieveranderingen Gelderse Vallei (BFGV). Genoemde beleidsdocumenten zijn door de gemeenteraad vastgesteld.

Doorwerking gemeentelijk beleid

Het gemeentelijke beleid geeft wonen direct rond de woonkernen de ruimte. Tevens wordt onder voorwaarden medewerking verleend aan hergebruik danwel vervangende nieuwbouw voor andere functies van agrarische functies. Het gemeentelijk beleid vormt geen belemmering voor de realisering van het onderhavige plan.

Hoofdstuk 5 Randvoorwaarden

5.1 Archeologie

Er dient rekening worden gehouden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten monumenten. Voor het maken van een weloverwogen belangenafweging is minimaal een archeologisch bureauonderzoek nodig. De gemeente Barneveld heeft een archeologische beleidsadvieskaart voor de gehele gemeente. Deze kaart kan gezien worden als een beknopt bureauonderzoek. Uit de 'archeologische waarden- en verwachtingskaart' van de gemeente blijkt dat voor het perceel direct aan de Bijschoterweg een middelmatige archeologische verwachting geldt en voor het perceel waar de parkeerplaatsen gerealiseerd worden en hoge verwachting. Dit betekent dat nader archeologisch onderzoek noodzakelijk is in de vorm van een gedetailleerd bureauonderzoek en inventariserend veldonderzoek.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1038-0003_0008.jpg"

In het plangebied heeft een archeologisch onderzoek plaatsgevonden. In deze toelichting is uitsluitend de conclusie opgenomen.

Resultaten

Geologie en bodem

De bovengrond bestaat uit een 30 tot 40 cm dikke bouwvoor (Aa-horizont). Deze wordt gevormd door zwak siltig, donkerbruingrijs, humeus, matig fijn zand. Onder de bouwvoor is in de boringen 5, 6 en 10 een verstoring aangetroffen bestaande uit vlekkerige grond en puin. Ter hoogte van de boringen 1, 3, 4, 8 en 9 rust de bouwvoor direct op de C-horizont (AC-profiel). Alleen in de boringen 2 en 7 zijn aanwijzingen voor de aanwezigheid van een podzolbodem vastgesteld. Hier zijn in de bodemprofielen restanten van een uitspoelinghorizont (E-horizont) en een inspoelingshorizont (B-horizont) aangetroffen. In boring 7 zijn de restanten van deze veldpodzol verploegd. De C-horizont bestaat uit lichtgeel tot lichtgeelgrijs, zwak siltig en matig fijn zand met ijzerinspoeling. De C-horizont is op de meeste plekken aangetroffen op 30-50 cm -Mv, met uitschieters tot 75 en 100 cm -Mv. Het betreft dekzand. Er zijn geen aanwijzingen voor de aanwezigheid van een plaggendek aangetroffen. De AC-profielen zijn waarschijnlijk door grondbewerkingen, waaronder egalisaties, ontstaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1038-0003_0009.jpg"

Tijdens het veldonderzoek zijn geen archeologische indicatoren aangetroffen. Uit het onderzoek is verder naar voren gekomen dat de bodem tot aanzienlijke diepte is verstoord, waardoor het weinig aannemelijk is dat er nog (intacte) archeologische resten in de ondergrond schuilgaan.

Conclusies

Op basis van de onderzoeksresultaten kan worden geconcludeerd dat bij de uitvoering van de werkzaamheden zeer waarschijnlijk geen archeologische waarden zullen worden verstoord. Tijdens het veldonderzoek zijn in het plangebied namelijk geen aanwijzingen geconstateerd die duiden op de aanwezigheid van archeologische resten. Ook is de bodemopbouw er dusdanig verstoord dat de kans op het aantreffen van (nog intacte) archeologische overblijfselen vrijwel uitgesloten is. De bevindingen van het bureauonderzoek zijn deels bevestigd: er zijn althans in 2 boringen restanten van een veldpodzolbodem aangetroffen. Aanwijzingen voor een plaggendek zijn niet gevonden.

Aanbevelingen

Op basis van de resultaten van onderhavig onderzoek wordt voor het plangebied in het kader van de voorgenomen bodemingrepen geen archeologisch vervolgonderzoek aanbevolen. Indien bij de uitvoering van de werkzaamheden onverwacht archeologische resten worden aangetroffen, dan is conform artikel 53 en 54 van de Monumentenwet 1988 (herzien in 2007) aanmelding van de desbetreffende vondsten bij de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, i.c. de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (vondstmelding via ARCHIS) verplicht.

5.2 Bodem

In het kader van de ontwikkeling van het gebied dient te worden beoordeeld of de uiteindelijke bodemkwaliteit binnen dit gebied uit oogpunt van volksgezondheid en milieu aan zekere kwaliteitsnormen voldoet om te voorkomen dat op verontreinigde grond wordt gebouwd.

In november 2009 is op bovengenoemde locatie een verkennend bodemonderzoek1 uitgevoerd conform de NEN 5740. Tevens is een verkennend asbestonderzoek uitgevoerd conform de norm NEN 5707.

Het verkennend bodemonderzoek is opgedeeld in twee deellocaties, te weten het onverdachte terrein en de locatie van een voormalige bovengrondse olietank.

Het bodemonderzoek beslaat niet het gehele plangebied zoals in de adviesaanvraag is aangegeven. uitsluitend de gedeelten waar de toekomstige woningen ontwikkeld worden zijn onderzocht. Het gedeelte ten zuiden van de Zeumerse beek waar parkeerplaartsen worden gerealiseerd is niet onderzocht. Hier wordt slechts een uitspraak gedaan over het onderzochte gedeelte van het plangebied

Onderzoeksresultaten

Onverdacht gedeelte

In de vaste bodem (boven- en ondergrond) is voor geen van de geanalyseerde parameters een verhoogd gehalte aangetroffen. In het grondwater is een licht verhoogd gehalte barium aangetroffen.

Voormalige olietank

In de ondergrond is een licht verhoogd gehalte minerale olie aangetroffen. In grondwater is een licht verhoogd gehalte minerale olie, barium, ethylbenzeen, xylenen en naftaleen aangetroffen.

Asbestonderzoek

In de geroerde bovengrond is analytisch geen asbest aangetoond boven de bepalingsgrens van 2 mg/kg d.s.

Conclusie

Ondanks de verhoogde gehaltes die zijn aangetroffen bestaat geen enkele aanleiding om te veronderstellen dat de bodem van de onderzoekslocatie van een zodanige kwaliteit is dat er sprake is van reële risico's voor de volksgezondheid en het milieu. In dit kader zijn geen belemmeringen aanwezig voor het vastleggen van de nieuwe bestemming en voor de eventuele afgifte van een bouwvergunning.

  1. 1. Bodemonderzoek: verkennend bodemonderzoek in combinatie met asbestonderzoek, Bijschoterweg te Voorthuizen. Projectnr. 2009940/dh/am. November 2009. Hunneman Milieu Advies Raalte BV.

5.3 Ecologie

De belangrijkste wetten voor natuurbescherming in Nederland zijn de Natuurbeschermingswet 1998 en de Flora- en faunawet. Beide wetten zijn een Nederlandse vertaling van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. De verplichtingen voor bescherming van natuurgebieden zijn overgenomen door de Natuurbeschermingswet 1998, terwijl de Flora- en faunawet zich richt op de bescherming van planten en dieren.

5.3.1 Natuurbeschermingswet 1998

De Natuurbeschermingswet 1998 regelt de bescherming van natuurgebieden in Nederland. Daarnaast regelt deze wet de aanwijzing van natuurgebieden die van nationaal of internationaal belang zijn; Beschermde Natuurmonumenten en Natura 2000-gebieden. De Natuurbeschermingswet bepaalt wat er wél en niet mag in deze beschermde natuurgebieden. Het onderhavige plangebied maakt geen deel uit van de natura 2000-gebieden

5.3.2 Flora- en fauna

Bij ruimtelijke planvorming is een toetsing aan de natuurwetgeving verplicht. Door middel van een verkennend flora- en faunaonderzoek is een beoordeling gemaakt van de effecten die het plan zal hebben op beschermde natuurwaarden. Hierdoor wordt duidelijk of het plan in overeenstemming is met de natuurwetgeving. In het plangebied heeft een quickscan flora en fauna plaats gevonden.

Beschrijving plangebied

Ligging en omgeving

Het plangebied ligt in het agrarisch gebied ten zuiden van Voorthuizen. Het plangebied ligt op korte afstand van de bebouwde kom van Voorthuizen en eveneens op korte afstand van het bedrijventerrein Harselaar. Ongeveer zeven kilometer oostwaarts liggen de hoogwaardige bos en heidegebieden van de Veluwe (Natura 2000-gebied). Het agrarisch gebied wordt gekenmerkt door graslanden en maïsvelden, afgewisseld met houtwallen, bomenrijen en erfbeplanting. Het plangebied ligt in de concentratiegebieden van intensieve veehouderij, waardoor de stikstofbelasting in de omgeving vrij groot is.

Waterhuishouding en bodem

De bodem bestaat uit van nature voedselarme zandbodems die in het plangebied en omgeving tot matige voedselrijke cultuurbodems zijn verrijkt. In het plangebied is een regelmatig droogvallende greppel met een laag waterpeil aanwezig. Verder is er in de omgeving weinig open water aanwezig, met uitzondering van de Zeumerse beek. Dit is een gekanaliseerde beek met een lage ecologische waarde.

Inrichting

Het plangebied bevat twee grote veeschuren, een bijgebouw, verharding en kleine graslanden. Langs de terreinranden zijn korte hagen van elzenhakhout en een hoge coniferenhaag aanwezig. Verder zijn enkele Zomereiken van 40 tot 50 jaar oud aanwezig. De noordelijke schuur is een langwerpige kippenschuur van ongeveer 200 meter lang. De lange zijgevels zijn gemaakt van dubbele houten wanden die van boven open zijn. De voor- en achtergevels zijn van kalkmetselstenen opgebouwd. Het dak bestaat uit golfplaten en is van binnen bekleed met isolatiemateriaal. De staat van onderhoud van de schuur is redelijk. De schuur lijkt recentelijk in gebruik te zijn geweest en gedeeltelijk ontruimd en schoongemaakt. De zuidelijke schuur is een relatief moderne schuur, die tijdens het veldbezoek niet betreden kon worden. Het dak bestaat uit golfplaten en er zijn geen ramen of gevelbetimmering aanwezig. De schuur verkeert in goede staat. Aan de schuur is een klein bakstenen bijgebouw gebouwd. Het gebouw is goed afgedicht en heeft gevelbetimmering die in redelijke staat verkeert. Verder is er grasland en een grote oppervlakte aan betonverharding aanwezig, die in gebruik is als stalling van voertuigen en aanhangers.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1038-0003_0010.jpg"

Waarnemingen

Vleermuizen

Er zijn tijdens het veldbezoek geen (sporen van) vleermuizen waargenomen. Er zijn in de bomen geen holten geconstateerd die geschikt zijn als verblijfplaats voor vleermuizen. Er zijn mogelijkheden voor verblijfplaatsen van vleermuizen in de kippenschuur, maar er zijn geen sporen gevonden die erop wijzen dat de kippenschuur momenteel in gebruik is als vaste verblijfplaats. De overige bebouwing biedt geen geschikte verblijfplaatsen. Het plangebied biedt foerageergelegenheid aan de Gewone dwergvleermuis, maar vormt geen essentieel onderdeel van het leefgebied is.

Overige zoogdieren

Er zijn geen waarnemingen gedaan van (sporen van) streng beschermde overige zoogdieren. Het plangebied is mogelijk geschikt voor Steenmarter, maar er zijn geen sporen waargenomen en de soort heeft in de wijde omgeving geen verblijfplaatsen (bron: VZZ). Wel zijn molshopen waargenomen en worden de licht beschermde soorten Egel, Bosmuis, Veldmuis, Bosspitsmuis en Huisspitsmuis, en mogelijk kleine marterachtigen en Vos verwacht.

Vogels

In het plangebied zijn de volgende vogelsoorten aangetroffen: Huismus, Houtduif, Vink, Merel en Spreeuw, algemene struweelbroeders en algemene soorten die in bebouwing broedend worden verwacht. Verder zijn Kokmeeuw, Zwarte kraai en Ekster overvliegend of in de nabijheid van het plangebied waargenomen. In de bomen zijn geen holten waargenomen. Vaste verblijfplaatsen van jaarrond beschermde soorten zijn niet aangetroffen, maar nesten van Huismus zijn met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid aanwezig in het plangebied.

Amfibieën, reptielen en vissen

  • Mogelijk komen de licht beschermde Gewone pad, Bruine kikker en Middelste groene kikker in het plangebied voor.
  • Als gevolg van de afwezigheid van geschikt habitat worden reptielen uitgesloten.
  • Als gevolg van het ontbreken van permanent waterhoudende sloten worden beschermde vissoorten uitgesloten.

Overige fauna

Vanwege het ontbreken van geschikte biotopen worden geen streng beschermde insecten verwacht.

Flora

Er zijn geen streng beschermde plantensoorten aangetroffen in het plangebied en deze worden ook niet verwacht.

Conclusies

Het plangebied heeft een lage natuurwaarde. Streng beschermde plantensoorten zijn niet waargenomen en worden niet verwacht. Het plangebied wordt waarschijnlijk door vleermuizen gebruikt als foerageergebied, maar vormt geen essentieel onderdeel van het leefgebied. De kippenschuur biedt door het huidig gebruik geen geschikte verblijfplaatsen aan vleermuizen. Doordat de schuur recent ontruimd is, zal ze in de nabije toekomst echter wel mogelijkheden bieden voor vaste verblijfplaatsen voor vleermuizen. In de overige bebouwing zijn geen mogelijke verblijfplaatsen voor vleermuizen geconstateerd. In of aan de aanwezige bebouwing zijn geen vogelnesten waargenomen. De Huismus nestelt met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid tussen de dubbele wanden en onder de golfplaten van de kippenschuur. Ook het groen op het erf, in het bijzonder de dichte conifeerhaag, biedt nestgelegenheid aan de Huismus. Nesten van de Huismus zijn jaarrond beschermd.

Advies

  • De Huismus nestelt met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid in het plangebied. Nesten van de Huismus vallen onder vaste verblijfplaatsen en zijn jaarrond beschermd. De gebouwen mogen wettelijk gezien alleen gesloopt worden als de functionaliteit van de verblijfplaatsen gegarandeerd is. Om de functionaliteit van de verblijfplaatsen te garanderen, zijn mitigerende maatregelen noodzakelijk. Geadviseerd wordt om de mitigerende maatregelen in een ecologisch werkprotocol op te nemen. Om zekerheid te hebben of de mitigerende maatregelen voldoende zijn en er inderdaad geen ontheffing nodig is, kan een ontheffing worden aangevraagd bij het ministerie van LNV (de goedkeuring wordt verstrekt in de vorm van een ‘positieve afwijzing’ van de ontheffingsaanvraag).
  • Om te voorkomen dat (streng) beschermde diersoorten zich vestigen in de bebouwing, wordt geadviseerd om de aanwezige bebouwing opgeruimd te houden en zoveel mogelijk te ontmantelen. Door gaten te maken in het isolatiemateriaal van de kippenschuur, wordt voorkomen dat vleermuizen de schuur in gebruik nemen als vaste verblijfplaats.
  • Indien de leegstaande schuur na langdurigere leegstand bij een ingreep wordt betrokken dient deze nogmaals geïnspecteerd te worden op verblijf van streng beschermde soorten.
  • Bij de werkzaamheden dient rekening te worden gehouden met broedende vogels. Broedgevallen in of nabij het plangebied mogen niet worden verstoord. Zo kort mogelijk voor aanvang (maximaal enkele dagen) dient het plangebied en de omgeving gecontroleerd te worden op broedgevallen. Indien deze worden vastgesteld, dienen de werkzaamheden uitgesteld te worden, totdat de broedgevallen op natuurlijke wijze zijn geëindigd en de jongen het nest definitief hebben verlaten. Indien de ingreep in of rond het broedseizoen plaatsvindt, wordt geadviseerd om potentiële nestplaatsen in het winterseizoen ongeschikt gemaakt voor broeden, zodat de kans op broedgevallen tijdens de ingreep wordt verkleind.
  • Bij de uitvoering is te allen tijde de algemene zorgplicht uit de Flora- en faunawet van toepassing. Dat houdt onder andere in, dat individuele planten en dieren niet onnodig verstoord, beschadigd of vernietigd mogen worden; dit geldt ook voor (zeer algemene) soorten zonder bijzondere beschermingsstatus.

5.4 Externe Veiligheid

Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving vanwege handelingen met gevaarlijke stoffen. De handelingen kunnen zowel betrekking hebben op het gebruik, de opslag en de productie, als op het transport van gevaarlijke stoffen. Uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en de richtlijnen voor vervoer gevaarlijke stoffen vloeit de verplichting voort om in ruimtelijke plannen in te gaan op de risico's in het plangebied ten gevolge van handelingen met gevaarlijke stoffen. De risico's dienen te worden beoordeeld op 2 maatstaven, te weten het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.

Plaatsgebonden risico

Het plaatsgebonden risico beschrijft de kans per jaar dat een onbeschermd individu komt te overlijden door een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in risicocontouren rondom de risicobron (bedrijf, weg, spoorlijn etc.), waarbij de 10-6 contour (kans van 1 op 1 miljoen op overlijden) de maatgevende grenswaarde is.

Groepsrisico

Het groepsrisico beschrijft de kans dat een groep van 10 of meer personen gelijktijdig komt te overlijden ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico geeft een indicatie van de maatschappelijke ontwrichting in geval van een ramp. Het groepsrisico wordt uitgedrukt in een grafiek, waarin de kans op overlijden van een bepaalde groep (bijvoorbeeld 10, 100 of 1000 personen) wordt afgezet tegen de kans daarop. Voor het groepsrisico geldt de oriëntatiewaarde als ijkpunt in de verantwoording (géén norm).

Voor elke verandering van het groepsrisico (af- of toename) in het invloedsgebied moet verantwoording worden afgelegd, over de wijze waarop de toelaatbaarheid van deze verandering in de besluitvorming is betrokken. Samen met de hoogte van groepsrisico moet andere kwalitatieve aspecten worden meegewogen in de beoordeling van het groepsrisico. Onder deze aspecten vallen zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid. Onderdeel van deze verantwoording is overleg met de regionale brandweer.

(Beperkt) kwetsbare objecten

Er moet getoetst worden aan het Bevi en de richtlijnen voor vervoer gevaarlijke stoffen wanneer bij een ontwikkeling (beperkt) kwetsbare objecten worden toegestaan. (Beperkt) kwetsbare objecten zijn o.a. woningen, scholen, ziekenhuizen, hotels, restaurants.

Risicovolle activiteiten

In het kader van het plan moet bekeken worden of er in of in de nabijheid van het plan sprake is van risicovolle activiteiten (zoals Bevi-bedrijven, BRZO-bedrijven en transportroutes) of dat risicovolle activiteiten worden toegestaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1038-0003_0011.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1038-0003_0012.png"

Wat betekent voor het plangebied?

Voor het plangebied zijn de risicobronnen geïnventariseerd die van invloed kunnen zijn op het plangebied. Op de risicokaart van de provincie Gelderland staan de risicobronnen van de provincie weergegeven. Op basis van deze gegevens is gebleken dat in de nabijheid van het plangebied geen buisleidingen, transport over water/weg of inrichtingen waar wordt gewerkt met gevaarlijke stoffen aanwezig zijn. De meest in de nabijheid gelegen risicovolle inrichting (een lpg-vulstation) bevindt zich op een afastand van circa 470 meter. Deze afstand is echter dusdanig groot (circa 4 maal zo groot dan de maximum veleidheidsafstand tot een lpg-vulstation) dat het aspect externe veiligheid geen belemmering vormt voor de realisering van het onderhavige project.

5.5 Luchtkwaliteit

Sinds 15 november 2007 staan de hoofdlijnen voor regelgeving rondom luchtkwaliteitseisen beschreven in de Wet milieubeheer (hoofdstuk 5 Wm). Hiermee is het Besluit luchtkwaliteit 2005 vervallen. Bij de start van een project moet onderzocht worden of het effect relevant is voor de luchtkwaliteit. Hierbij moet aannemelijk gemaakt worden, dat luchtkwaliteit "niet in betekenende mate" aangetast wordt. Daartoe is een algemene maatregel van bestuur 'Niet in betekenende mate' (Besluit NIBM) en een ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM) vastgesteld waarin de uitvoeringsregels vastgelegd zijn die betrekking hebben op het begrip NIBM.

'Niet in betekenende mate'

De nieuwe regels maken onderscheid in projecten die wel en 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Als een project NIBM aan de luchtkwaliteit bijdraagt, hoeft geen uitgebreid luchtonderzoek meer uitgevoerd te worden.

Op 1 augustus 2008 is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) in werking getreden. Het NSL zorgt ervoor dat Nederland binnen de door Europa gestelde termijn zal voldoen aan de Europese grenswaarden op het gebied van fijnstof en stikstofdioxide. In het NSL is een lijst met ruimtelijke en infrastructurele projecten opgenomen met een maatregelenpakket, dat ervoor gaat zorgen dat de huidige overschrijdingen van de luchtkwaliteit worden opgelost en de negatieve effecten van geplande ruimtelijke ontwikkelingen worden gecompenseerd.

De inwerkingtreding van het NSL heeft gevolgen voor het Besluit niet in betekenende mate (NIBM). Een project is vanaf 1 augustus 2008 NIBM als het een toename van de concentratie van fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2) veroorzaakt die niet meer bedraagt dan 3% van de jaargemiddelde concentratie van die stof. Dit komt overeen met een toename van maximaal 1,2 microgram/m3 voor zowel PM10 als NO2.

De onderstaande categorie is altijd NIBM.

Woningbouw:

  1. 1. 1500 woningen (netto) bij minimaal 1 ontsluitingsweg
  2. 2. 3000 woningen (netto) bij minimaal 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling

Wat betekent dit voor het plangebied?

Het onderhavige plan omvat de realisering van twee extra woningen. Twee woningen vallen niet onder de hierboven genoemde categorie. Gesteld kan worden dat het onderhavige plan 'niet in betekende mate' bijdraagt aan een verslechtering van de luchtkwaliteit. Bovendien verdwijnt de bijdrage van de agrarische onderneming. Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de realisering van het onderhavige plan.

5.6 Milieuzonering

Om te komen tot een ruimtelijk relevante toetsing van bedrijfsvestigingen op milieuhygiënische aspecten wordt het begrip milieuzonering gehanteerd. Onder milieuzonering wordt verstaan het waar nodig zorgen voor een voldoende ruimtelijke scheiding tussen enerzijds bedrijven of overige milieubelastende functies en anderzijds milieugevoelige functies zoals woningen. Bij de planontwikkeling dient rekening gehouden te worden met milieuzoneringen om zodoende de kwaliteit van het woon- en leefmilieu te handhaven en te bevorderen en daarnaast bedrijven voldoende zekerheid te bieden dat zij hun activiteiten duurzaam binnen aanvaardbare voorwaarden kunnen uitvoeren. Bij de milieuzonering wordt gebruik gemaakt van de door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) opgestelde publicatie 'Bedrijven en milieuzonering'.

Richtafstandenlijsten

Voor een scala aan milieubelastende activiteiten zijn richtafstanden aangegeven in de VNG-publicatie. In de lijsten wordt onderscheid gemaakt naar richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van deze vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een activiteit in een milieucategorie. Daarbij omvat categorie 1 de lichtste en categorie 6 de zwaarste vormen van bedrijvigheid. De richtafstanden gaan uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet worden beoogd of aanwezig zijn, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting (in plaats van de richtafstanden).

Twee omgevingstypen

De richtafstanden in de VNG-publicatie zijn afgestemd op de omgevingskwaliteit zoals die wordt nagestreefd in een rustige woonwijk of een vergelijkbaar omgevingstype Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies (zoals bedrijven en kantoren) voor.

Binnen gemengde gebieden is er sprake van een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. De richtafstanden mogen in deze gebieden 1 afstandsstap verkleind worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1038-0003_0013.jpg"

Wat betekent dit voor het plangebied?

In de omgeving bevinden zich een aantal functies met milieucontouren.

Bedrijf en adres Milieucategorie afstand VNG (meter) Feitelijke afstand tot plangebied (meter)
Verbindingsweg 40, Melkveehouderij - 50 (wettelijk) 35
Baron van Nagellstraat 96-1, Rioolgemaal 2 10 (met één stap terug gebracht i.v.m. gemengd gebied) 50
Baron van Nagellstraat 98, Sportveldencomplex 3.1 30 (met één stap terug gebracht i.v.m. gemengd gebied) 30

Het projectgebied en de directe omgeving daarvan zijn aan te wijzen als een gemengd gebied omdat in de omgeving van het plangebied meerdere functies bevinden zoals agrarische ondernemingen, transportbedrijf (wordt een bouwmarkt), de N303 (Baron van Nagellstraat) en sportvelden.

Zoals de tabel weergeeft kunnen de woningen in het plangebied buiten de zoneringen worden gepositioneerd. Indien de woningen op de in de figuur weergegeven locatie worden geraliseerd vormt het aspect milieuzoneringen geen belemmering voor de realisatie van de woningen.

5.7 Geluid

Bij het opstellen van een bestemmingsplan dienen de bepalingen van de Wet geluidhinder in acht te worden genomen. Dit betekent onder meer dat wanneer in het bestemmingsplan gronden worden bestemd voor nieuwe woningbouw of andere geluidsgevoelige objecten, moet worden nagegaan of voor deze gronden een zogenaamde geluidszone van kracht is. Met uitzondering van een aantal wegen, bevinden zich in principe langs alle wegen geluidzones. Binnen een zone moet akoestisch onderzoek worden verricht, waaruit blijkt of de voorkeursgrenswaarde of de maximaal toelaatbare geluidbelasting wordt overschreden.

Het plangebied bevindt zich binnen geluidszones van enkele wegen waar binnen een akoestisch onderzoek verplicht is (Verbindingsweg, Bijschoterweg en Baron van Nagellstraat). Er heeft dan ook een akoestisch onderzoek2 naar wegverkeerslawaai plaatsgevonden. In deze toelichting zijn uitsluitend de conclusies weergegeven.

Conclusie

De optredende geluidbelasting ten gevolge van de B. van Nagellstraat en de Verbindingsweg in 2 situaties (voor en na de aanleg van de Westelijke Rondweg) op de twee nieuw te bouwen woningen van de heer Jansen aan de Bijschoterweg zijn bepaald en getoetst.

Uit de resultaten blijkt dat de voorkeursgrenswaarde in beide situaties ter plaatse van de noordoostgevel op 5,0 meter hoogte wordt overschreden. Hiervoor kan een ontheffing worden verleend of kan na het treffen maatregelen, bijvoorbeeld door het toepassen van 'dove gevels' of gevels zonder verblijfsgebied worden voldaan aan de grenswaarden. De beide woningen hebben een geluidluwe buitenruimte.

Bij de aanvraag van de bouwvergunning dient te worden aangetoond dat het binnenniveau in de woning voldoet aan de eisen conform het bouwbesluit met inachtneming van deze geluidbelastingen.

  1. 2. Akoestisch onderzoek Bijschoterweg nrs. onbekend, Voorthuizen. Versie 2.

5.8 Geur

De Wet geurhinder en veehouderij geeft gemeenten de mogelijkheid om gebiedsgericht beleid vast te stellen door middel van een geurverordening. De standaardnormen zoals opgenomen in de Wet mogen binnen een bandbreedte naar boven en beneden worden bijgesteld. Op 7 oktober 2008 heeft de raad een geurverordening vastgesteld. Deze verordening trad in werking op 18 oktober 2008. Buiten de gebieden die zijn genoemd in de Geurverordening gelden de standaardnormen uit de Wet geurhinder en veehouderij.

In de omgeving van het plangebied zijn agrarische ondernemingen gevestigd, waarvan enkele bedrijven (vleesstieren en pluimvee) waarbij middels V-Stacks de geurcontouren berekend dienen te worden. Artikel 14 van de Wet geurhinder en veehouderij stelt echter dat indien woningen in het kader van functieveranderingsbeleid in het buitengebied worden gerealiseerd, de woningen minimaal 50 meter vanaf de agrarische onderneming gerealiseerd dient te worden. In het onderhavige plan bevindt de meest in de nabijheid gelegen agrarische onderneming op aan afstand van circa 130 meter vanaf de woningen. Het aspect geurhinder vormt geen belemmering voor de realisatie van het onderhavige plan.

5.9 Leidingen

Binnen of in de directe nabijheid van het plangebied komen geen leidingen of beschermingszones van leidingen voor die in het kader van onderhavig bestemmingsplan bescherming behoeven. Eveneens zijn er geen straalpaden of laagvliegroutes die beperkingen stellen aan de bouwhoogten.

5.10 Water

Het vroegtijdig betrekken van de waterbeheerder en het meewegen van het waterbelang is, door middel van de Watertoets, sinds 1 november 2003 verankert in het 'Besluit op de ruimtelijke ordening 1985'. Deze is sinds 21 april 2008 vervangen door het 'Besluit ruimtelijke ordening' (Bro). Beleidskader Relevante beleidsstukken op het gebied van water zijn het Provinciaal Waterhuishoudingsplan van de provincie Gelderland, het Waterbeheersplan van Waterschap Vallei & Eem, de Vierde Nota Waterhuishouding, WB21, Nationaal Bestuursakkoord Water en de Europese Kaderrichtlijn Water. Belangrijkste gezamenlijke punt uit deze beleidsstukken is dat water een belangrijk sturend element is in de ruimtelijke ordening. Water legt een ruimteclaim op het (stads)landschap waaraan voldaan moet worden. De bekende drietrapsstrategieën zijn leidend: Vasthouden-bergen-afvoeren (waterkwantiteit) Voorkomen-scheiden-zuiveren (waterkwaliteit) Daarnaast is de Beleidsbrief regenwater en riolering nog relevant. Hierin staat hoe het best omgegaan kan worden met het hemelwater en het afkoppelen daarvan. Waterschap Vallei & Eem Het beleid van waterschap Vallei & Eem is verwoord in het waterbeheersplan 2004-2007 'Water in beweging'. Om 'duurzaam waterbeheer' te realiseren worden de volgende principes gehanteerd: anticiperen in plaats van reageren, sturen op de toekomst met het oog op verwachte klimaatveranderingen; problemen niet af wentelen (geografisch, bestuurlijk, financieel of temporeel), maar zoveel mogelijk in eigen gebied en in eigen beheer zoeken naar oplossingen; sterke voorkeur voor ruimtelijke oplossingen. Daarbij draait het om het ontwikkelen van veerkrachtige watersystemen met meer ruimte voor water en om minder technische oplossingen; waterbeheersing wordt uitgevoerd op basis van de (stroom)gebiedsbenadering. Dit wordt gedaan door het aanpakken van samenhangende (grond)watersystemen in relatie tot het grondgebruik; kosteneffectiviteit en meervoudig ruimtegebruik zijn sturend. Hierbij wordt gestreefd naar een evenwichtige verhouding tussen de effectiviteit van de maatregelen en de kosten, inclusief meervoudig ruimtegebruik. Specifieke doelen in gebieden met een stedelijke functie zijn: het voorkomen van wateroverlast en watertekort; het zo goed mogelijk vasthouden van water; het verbeteren van de belevingswaarde en recreatieve waarde van het water; het behouden en ontwikkelen van waardevolle water- en oevervegetaties door het aanpassen van het onderhoud en het verbeteren van de waterkwaliteit. Dit laatste bereiken we door het verminderen van lozingen en door het zo goed mogelijk vasthouden van water in gebieden met een goede waterkwaliteit. Op dit moment ligt het Ontwerp – Waterbeheersplan 2010 – 2015 ter inzage. Eind 2009 zal dit plan worden vastgesteld. Tot deze tijd is het Waterbeheersplan 2004 – 2007 nog van toepassing.

Huidige situatie watersysteem Het plangebied is gelegen in het buitengebied, tussen de kernen Barneveld en Voorthuizen. In de huidige situatie is het plangebied nagenoeg geheel verhard.

Bodem en grondwater De bodem in het plangebied bestaat uit podzolgronden. De Gemiddeld Hoogste Grondwaterstand (GHG) ter plekke van het plangebied 40 centimeter onder maaiveld. De Gemiddeld Laagste Grondwaterstand (GLG) ligt 150 centimeter onder maaiveld. Dit komt overeen met Grondwatertrap V. Het plangebied ligt in zogenaamd intermediair gebied, waarbij afwisselend infiltratie en kwel kan optreden. Het plangebied is niet gelegen in een grondwaterbeschermigsgebied.

Oppervlaktewater In het plangebied is geen oppervlaktewater aanwezig. Ten noorden van het plangebied is wel een ondiepe droogvallende greppel gelegen. Deze blijft in de beoogde situatie bestaan.

Riolering Binnen het plangebied is ten behoeve van bestaande bebouwing riolering aanwezig. Ten behoeve van onderhavige ontwikkeling zal gebruik worden gemaakt van het bestaande rioleringssysteem.

Water in relatie tot de beoogde ontwikkeling De ontwikkeling voorziet in de toename van het dakoppervlak. De nieuwe bebouwing wordt gerealiseerd op gronden die in de huidige situatie reeds verhard zijn. Compenserende waterberging is dan ook niet aan de orde. Bij de realisatie van de nieuwe dakoppervlakken dient wel rekening te worden gehouden met de waterkwaliteit. Dakoppervlakken mogen dan ook niet worden vervaardigd van uitlogende bouwmaterialen, zonder dat deze wordt voorzien van een coating. In zekere zin is de transformatie van erfverharding naar dakoppervlak licht positief voor de waterkwaliteit. Dakoppervlak is relatief schoner dan erfverhardingen. Met name erfverhardingen waar zich voertuigen (kunnen) begeven zijn verontreinigd met olie en dergelijke.

Conclusie Het aspect water vormt geen belemmering voor de realisering van het onderhavige project. Er vindt geen toename van het verhard oppervlak plaats. Voor het initiatief is geen keurvergunning van het waterschap Vallei & Eem noodzakelijk.

Hoofdstuk 6 Juridische Aspecten

6.1 Juridische Aspecten

De Wet ruimtelijke ordening (Wro) geeft gemeenten de plicht tot het opstellen van een bestemmingsplan. In de Wro en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is nader uitgewerkt uit welke onderdelen een bestemmingsplan in ieder geval moet bestaan. Dit zijn een verbeelding met planregels en een toelichting daarop. Daarnaast bieden zowel de Wro als het Bro opties voor een nadere juridische inrichting van een bestemmingsplan. Hierbij moet onder meer worden gedacht aan de toepassing van ontheffingsmogelijkheden en wijzigingsbevoegdheden en het toepassen van nadere eisen. De bruikbaarheid van deze instrumenten is geheel afhankelijk van het doel van het bestemmingsplan en de gewenste bestemming smethodiek van de gemeente Barneveld. Het uitgangspunt is dat het bestemmingsplan moet voorzien in een passende regeling voor de komende tien jaar, dit is de geldigheidsduur van een bestemmingsplan.

Het juridische deel van het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding en de regels. De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden en gebouwen en bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing. De verbeelding heeft een ondersteunende rol voor de toepassing van de regels alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen. De verbeelding vormt samen met de regels het voor de burgers bindende onderdeel van het bestemmingsplan.

De planregels vallen in vier hoofdstukken uiteen. Hoofdstuk 1 bevat de algemene voor het plangebied geldende bepalingen, de inleidende regels. Hoofdstuk 2 regelt de bestemmingen en het daarop toegestane gebruik. Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels, zoals de anti-dubbeltelbepaling, algemene bouwregels, algemene ontheffing- en algemene wijzigingsregels en tot slot de algemene procedureregels. Tenslotte komt in hoofdstuk 4 het overgangsrecht en de slotbepaling aan bod.

Inleidende regels

Begrippen

In dit artikel worden de begrippen gedefinieerd, die in de regels worden gehanteerd. Bij de toetsing van het bestemmingsplan wordt uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis. Voor zover er geen begrippen zijn gedefinieerd wordt aangesloten bij het normale spraakgebruik.

Wijze van meten

Dit artikel geeft aan hoe hoogte- en andere maten (die bij het bouwen in acht dienen te worden genomen) moeten worden gemeten. De bepalingen uit bijlage 12 van SVBP2008 zijn overgenomen in de standaardregels van gemeente Barneveld.

Bestemmingsregels

Bestemming 'Agrarisch'

De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor het agrarisch gebruik in de vorm van het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren

Bestemming 'Wonen-4'

De bestemming 'Wonen-4' is bedoeld voor vrijstaande woningen (met name in het buitengebied) waarvan de maximale inhoud is vastgelegd met een maatvoeringsaanduiding op de verbeelding. Verder is voor de bijgebouwen een regeling opgenomen die afwijkt van de bouwregels in bestemming 'Wonen-1'.

Bestemming 'Verkeer'

De bestemming 'Verkeer' wordt opgenomen voor wegen, straten en paden, voet- en rijwielpaden. Daarnaast zijn parkeer-, groen- en speelvoorzieningen mogelijk. Evenals waterhuishoudkundige doeleinden en bermen.

Dubbelbestemming 'Waarde – archeologie 2'

In gebieden met een (middel-)hoge verwachtingswaarde of in historische kernen wordt de dubbelbestemming Waarde – archeologie toegepast. 'Waarde- archeologie 2' wordt toegepast in gebieden met een (middel) hoge verwachtingswaarde. De dubbelbestemming wordt toegepast voor gebieden met meerdere bestemmingen.

Algemene regels

Anti-dubbeltelbepaling

Het doel van de anti-dubbeltelbepaling is te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein niet nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.

Algemene aanduidingsregels

De aanduidingen bevatten specificaties van de (dubbel-)bestemmingen met betrekking tot het gebruik of het bouwen. Een gebiedsaanduiding is een aanduiding die verwijst naar een gebied waarvoor bijzondere regels, extra regels of nadere afwegingen gelden. Bij gebiedsaanduidingen gaat het veelal om zones en gebieden die aan sectorale regelgeving zijn ontleend. De volgende soorten gebiedsaanduidingen zijn toegepast: geluidszone, vrijwaringszone, veiligheidszone en archeologische waarden.

Daarnaast is de bouwaanduiding antennemast mogelijk. Nieuwvestiging van antennemasten binnen de bebouwde kom is in principe niet toegestaan. Bij andere bestemmingen zoals bedrijventerreinen, sportparken, grote parkeerplaatsen, benzinestations, nutsvoorzieningen en/of langs grootschalige infrastructuur is dit wel mogelijk. In de regels is een aanduiding opgenomen die bij de betreffende bestemmingen kan worden toegevoegd.

Algemene ontheffingsregels

Er is een algemene ontheffingsregel opgenomen wanneer dit voor een betere technische realisering van bouwwerken dan wel in verband met de werkelijke toestand van het terrein noodzakelijk is. Deze ontheffingsregel dient bij uitzondering te worden toegepast. De noodzaak om van de bestemmingsregeling af te wijken dient te worden aangetoond.

Algemene procedureregels

Voor het verlenen van een ontheffing, het wijzigen van het plan en het stellen van een nadere eis zijn procedureregels aangegeven. In afwijking van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) ligt het voornemen om ontheffing te verlenen met bijbehorende stukken twee weken ter inzage.

Overgangs- en slotregels

Overgangsregels

Onderscheid is gemaakt tussen de overgangsbepalingen ten aanzien van bouwwerken en de overgangsbepalingen ten aanzien van gebruik. De overgangsbepalingen ten aanzien van bouwwerken gelden vanaf terinzagelegging van het ontwerp bestemmingsplan, de overgangsbepalingen ten aanzien van gebruik vanaf het van kracht worden (inwerkingtreding) van het bestemmingsplan. Uitgangspunt is dat zo weinig mogelijk gebruik wordt gemaakt van het overgangsrecht. Vooraf dient een afweging te worden gemaakt tussen legaliseren (positief bestemmen) dan wel handhaving van illegale situaties.

De overgangsbepalingen voor bouwwerken en gebruik zijn overgenomen uit artikelen 3.2.1 en 3.2.2 Besluit ruimtelijke ordening (Bro).

Slotregel

Het laatste artikel van de regels betreft de citeertitel van het voorliggende bestemmingsplan.

6.2 Handhaving

De gemeente acht handhaving van haar beleid van groot belang om de gewenste ruimtelijke kwaliteit te garanderen. Belangrijke redenen voor handhaven zijn:

  • de regels zijn door de gemeente vastgesteld en de inwoners van de gemeente mogen verwachten dat de gemeente die regels handhaaft: waarom zijn er anders regels opgesteld? Inwoners van de gemeente hebben als het ware recht op handhaving;
  • handhaving gaat oneigenlijk gebruik van en daarmee de achteruitgang van de kwaliteit van het gemeentelijk grondgebied tegen. Een actueel bestemmingsplan beoogt de ruimtelijke kwaliteit van een gebied in stand te houden en te verbeteren;
  • niet daadkrachtig optreden tegen overtredingen van wettelijke regels werkt een toename van het aantal overtredingen in de hand en tast de geloofwaardigheid van daadkrachtig optreden aan. Het in het bestemmingsplan vastgelegde beleid wordt ondermijnd en het bestuur verliest de greep op de gebouwde omgeving.

Onderscheid kan gemaakt worden tussen preventieve en repressieve handhavings-instrumenten. Onder preventieve instrumenten kunnen onder andere goede regelgeving (o.a. in bestemmingsplan), voorlichting, subsidieverlening, verlening van vrijstellingen en de bouw-, aanleg- en sloopvergunningen worden begrepen. Repressieve instrumenten zijn onder meer controle en toezicht, opsporing en het hanteren van sancties als bestuursdwang en dwangsom.

In 2007 heeft de gemeente de Nota handhaving ruimtelijke en bouwregelgeving gemeente Barneveld opgesteld. Deze nota geeft inzicht in de achtergronden die geleid hebben tot de totstandkoming van de nota. Ook geeft het voor overtredingen op het gebied van bestemmingsplan- en bouwregelgeving aan hoe met geconstateerde overtredingen om te gaan en welke prioriteitsstelling daarbij te hanteren (repressieve handhaving).

Bij de handhaafbaarheid van een bestemmingsplan spelen aspecten als communicatie, de planvorm, de normstelling, het daadwerkelijk kunnen handhaven en de controleerbaarheid van normen ook een belangrijke rol.

Randvoorwaarde voor handhaving is dat er voldoende basis/grondslag is om te kunnen handhaven. Deze basis wordt gevormd door:

  • de regeling in het bestemmingsplan zelf: de handhaafbaarheid van de planregels;
  • het ontheffingenbeleid.

In onderhavig bestemmingsplan is gestreefd naar heldere, eenduidige planregels met zo min mogelijk interpretatiemogelijkheden.

Verder zijn aan de in het plan opgenomen ontheffingsbevoegdheden duidelijke voorwaarden verbonden, die voldoende objectief bepaalbaar zijn.

Hoofdstuk 7 Economische Uitvoerbaarheid

De inzichten over de uitvoerbaarheid van het plan

7.1 Grondexploitatie

Op grond van het bepaalde in artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) stelt de gemeenteraad een exploitatieplan vast voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. In artikel 6.2.1. van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is opgenomen wat onder een bouwplan valt.

Dit plan maakt de bouw van twee woningen mogelijk. Volgens artikel 6.2.1 onder sub a van het Bro wordt een bouwplan voor een of meer woningen aangewezen als een bouwplan als bedoeld in artikel 6.12 eerste lid van de Wro.

In artikel 6.12 tweede lid onder sub a staat dat de gemeenteraad kan besluiten geen exploitatieplan vast te stellen als het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan begrepen gronden anderszins verzekerd is. Doordat het verhaal van de kosten van de grondexploitatie over de in het plan begrepen gronden anderszins verzekerd is, het bepalen van een tijdvak of fasering niet noodzakelijk is en het stellen van eisen, regels of een uitwerking van regels niet noodzakelijk is, stelt de gemeenteraad geen exploitatieplan vast.

De kosten voor het opstellen van het plan worden gedekt door het heffen van leges. Voor de kosten van tegemoetkoming in schade, bedoeld in artikel 6.1 van de Wro (planschade) is een exploitatieovereenkomst gesloten. Er zijn bij dit plan geen andere kosten die in een exploitatieplan of exploitatieovereenkomst opgenomen moeten worden.

Hoofdstuk 8 Overleg En Inspraak

De procedures voor vaststelling van een bestemmingsplan zijn door de wetgever geregeld. Aangegeven is dat tussen gemeente en verschillende instanties waar nodig overleg over het plan moet worden gevoerd alvorens een ontwerpplan ter visie gelegd kan worden. Daarnaast is er de gelegenheid om in het voortraject belanghebbenden te laten inspreken conform de gemeentelijke verordening. Pas daarna wordt de wettelijke procedure met betrekking tot vaststelling van het bestemmingsplan opgestart (artikel 3.8 Wro).

8.1 Overleg Ex Artikel 3.1.1 Bro

Het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.1) geeft aan dat burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg voeren met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.


In het kader hiervan wordt het bestemmingsplan voor overleg aan onderstaande instanties toegezonden:

- Waterschap;

- Provincie.

8.2 Inspraak


De Wro bevat geen procedurevoorschriften met betrekking tot de inspraak, en is in Wro zelf niet verplicht gesteld. Dat neemt niet weg dat het de gemeente vrij staat toch inspraak te verlenen bijvoorbeeld op grond van de gemeentelijke inspraakverordening. In relatie daarmee bepaalt artikel 150 van de Gemeentewet onder meer dat in een gemeentelijke inspraakverordening moet worden geregeld op welke wijze bovenbedoelde personen en rechtspersonen hun mening kenbaar kunnen maken.

Vanwege de beperkte invloed door omwonenden op de ontwikkeling en inrichting is er voorgekozen om geen mogelijkheid tot inspraak te bieden.

Bijlage 1 Verbeelding

Bijlage 1 verbeelding

Bijlage 1 Akoestisch Onderzoek

Bijlage 1 Akoestisch onderzoek

Bijlage 2 Archeologie

Bijlage 2 Archeologie

Bijlage 3 Bodem

Bijlage 3 Bodem

Bijlage 4 Flora En Fauna

Bijlage 4 Flora en Fauna