KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Detailhandel
Artikel 4 Groen
Artikel 5 Tuin
Artikel 6 Wonen-1
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 7 Anti-dubbeltelregel
Artikel 8 Algemene Ontheffingsregels
Artikel 9 Algemene Wijzigingsregels
Artikel 10 Algemene Procedureregels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 11 Overgangsrecht
Artikel 12 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
Hoofdstuk 2 Bestaande Situatie
2.1 Begrenzing Plangebied
2.2 Geldende Bestemmingen
2.3 Ontstaansgeschiedenis
2.4 Ruimtelijke Structuur
Hoofdstuk 3 Planbeschrijving
3.1 Functies
3.2 Ontwikkelingen
Hoofdstuk 4 Beleidskader
4.1 Rijk
4.2 Provincie
4.3 Gemeente
Hoofdstuk 5 Randvoorwaarden
5.1 Archeologie
5.2 Bodem
5.3 Ecologie
5.4 Externe Veiligheid
5.5 Geluid
5.6 Geur
5.7 Luchtkwaliteit
5.8 Milieuzonering
5.9 Verkeer
5.10 Water
Hoofdstuk 6 Juridische Aspecten
6.1 Juridische Aspecten
6.2 Handhaving
Hoofdstuk 7 Economische Uitvoerbaarheid
Hoofdstuk 8 Overleg En Inspraak
8.1 Overleg Ex Artikel 3.1.1 Bro
8.2 Inspraak
Bijlage 1 Archeologisch Onderzoek
Bijlage 2 Bodemonderzoek

Baron van Nagellstraat III

Bestemmingsplan - gemeente Barneveld

Onherroepelijk op 02-04-2010 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 Aan huis verbonden beroep of bedrijf

een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied, niet bestaande uit ambachtelijke en/of detailhandelsactiviteiten, dat door zijn beperkte omvang in een woning en daarbij behorende gebouwen, met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend;

1.2 Aanbouw

een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch en functioneel opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

1.3 Aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.4 Aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.5 Aanduidingsvlak

een op de verbeelding weergegeven vlak met eenzelfde aanduiding, begrensd door een aanduidingsgrens;

1.6 Algemene wet bestuursrecht

wet van 4 juni 1992, Stb. 315, houdende algemene regels van bestuursrecht, zoals deze luidt op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan;

1.7 Bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.8 Bebouwingspercentage

het in procenten uitgedrukte deel van een bouwvlak dan wel bestemmingsvlak, dat ten hoogste mag worden bebouwd;

1.9 Bedrijfsgebouw

een gebouw dat dient voor de uitoefening van een bedrijf;

1.10 Bedrijfswoning

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar noodzakelijk is gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein;

1.11 Bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak;

1.12 Bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0203.1061-0003 met de bijbehorende regels;

1.13 Bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.14 Bijgebouw

een niet voor bewoning bestemd vrijstaand of aangebouwd gebouw, dat een gebruikseenheid vormt met en dienstbaar is aan de hoofdbestemming, zoals een garage, huishoudelijke bergruimte of hobbyruimte;

1.15 Bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.16 Bouwgrens

de grens van een bouwvlak;

1.17 Bouwlaag

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder;

1.18 Bouwmarkt

een detailhandelsbedrijf waarbij bedrijfsmatig artikelen in de bouwbranche ter verkoop worden aangeboden. Tot bouwmaterialen worden onder meer gerekend: bouwstoffen zoals cement, hout en bouwstenen, wand- en vloertegels, ijzerwaren, elektrisch installatiemateriaal alsmede sanitair-, badkamer- en keukeninrichtingsmaterialen, en doe-het-zelfproducten;

1.19 Bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.20 Bouwperceelsgrens

de grens van een bouwperceel;

1.21 Bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.22 Bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.23 Dak

iedere bovenbeëindiging van een gebouw;

1.24 Detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen, geen motorbrandstoffen zijnde, aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.25 Gebouw

elk bouwwerk dat een voor mensen toegankelijke overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.26 Gebruiken

het doen gebruiken, laten gebruiken en in gebruik geven;

1.27 Geluidsgevoelige gebouwen

gebouwen welke dienen ter bewoning of ten behoeve van een andere geluidsgevoelige functie als bedoeld in de Wet geluidhinder en het Besluit geluidhinder;

1.28 Hogere waarde

een maximale waarde voor de geluidbelasting, die hoger is dan de voorkeursgrenswaarde en die in een concreet geval kan worden vastgesteld op grond van de Wet geluidhinder en het Besluit Geluidhinder;

1.29 Hoofdgebouw

een (deel van een) gebouw, dat vanwege zijn indeling en uiterlijke verschijningsvorm, gelet op de bestemming als het belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel of bouwvlak moet worden aangemerkt en waartoe eventuele uitbouwen, aanbouwen en bijgebouwen niet worden gerekend;

1.30 Hulpdiensten

brandweer, politie en ambulance;

1.31 Maaiveld

gemiddelde hoogte van het afgewerkte terrein dat een gebouw of bouwwerk omgeeft;

1.32 Nadere eis

een nadere eis als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, sub d, van de Wet ruimtelijke ordening;

1.33 Ondergronds bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die onder het maaiveld is gelegen;

1.34 Ontheffing

een ontheffing als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, sub c, van de Wet ruimtelijke ordening;

1.35 Overkapping

een bouwwerk, al dan niet aangebouwd aan een gebouw of een bouwwerk, geen gebouw zijnde, bestaande uit een slechts van boven afgesloten of afgedekte ruimte van lichte constructie waarvan maximaal twee wanden tot de constructie behoren;

1.36 Peil

het peil overeenkomstig de bouwverordening, dan wel indien geen peil overeenkomstig de bouwverordening is vast te stellen, de gemiddelde hoogte van het afgewerkte bouwterrein;

1.37 Plan

het bestemmingsplan 'Baron van Nagellstraat III' van de gemeente Barneveld;

1.38 Seksinrichting

een terrein, gebouw, vaar- of voertuig waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichtingen worden in ieder geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub of een prostitutiebedrijf, waaronder tevens begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.39 Uitbouw

een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw. Functionele ondergeschiktheid is niet vereist;

1.40 Uitvoeren

het doen uitvoeren, laten uitvoeren en in uitvoering geven;

1.41 Uitwerking

een uitwerking als bedoeld in artikel 3.6 lid 1 sub b van de Wet ruimtelijke ordening;

1.42 Verbeelding

Beschikbaarstelling van het bestemmingsplan op papier (analoog), zoals bedoeld in artikel 1.1.1, vijfde lid van het Besluit ruimtelijke ordening, dan wel langs elektronische weg (digitaal);

1.43 Vloeroppervlak

grootte van de oppervlakte van een bouwlaag;

1.44 Voorgevel

de naar de weg gekeerde gevel(s) van een gebouw;

1.45 Voorgevelrooilijn

de evenwijdig aan de as van de weg gelegen lijn welke, zoveel mogelijk aansluitend aan de ligging van de voorgevels van de (bestaande) bebouwing, een zoveel mogelijk gelijkmatig beloop van de rooilijn overeenkomstig de richting van de weg geeft;

1.46 Voorkeursgrenswaarde

de maximale waarde voor de geluidbelasting, zoals deze rechtstreeks kan worden afgeleid uit de Wet geluidhinder en het Besluit geluidhinder;

1.47 Wet ruimtelijke ordening

Wet van 1 juli 2008 (Stb. 2006, 566) houdende vaststelling van nieuwe planregels omtrent de ruimtelijke ordening, zoals deze luidt op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan;

1.48 Wijziging

een wijziging als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, sub a, van de Wet ruimtelijke ordening;

1.49 Woning

een complex van ruimten dat dient voor de zelfstandige huisvesting van één afzonderlijk huishouden;

1.50 Woningwet

Wet van 29 augustus 1991, Stb. 439, tot herziening van de Woningwet, zoals deze luidt op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan;

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 De dakhelling

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.2 De goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, dan wel de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.3 De inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.4 De bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.5 De oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.6 De afstand tot de zijdelingse perceelsgrens

vanaf de buitenwerkse gevelvlakken dan wel, indien sprake is van overstekende daken met een overstekend gedeelte van meer dan 0,75 m, respectievelijk overstekken van meer dan 0,75 m, vanaf de buitenrand van het overstekende dak/de overstek, neerwaarts geprojecteerd, tot de kadastrale zijgrens van het perceel;

2.7 De oppervlakte van een ondergronds bouwwerk

onder de begane grondvloer, tussen de harten van de ondergrondse buitenste muren;

2.8 De oppervlakte van een overkapping

de loodrechte projectie van de overkapping op het maaiveld;

2.9 Het vloeroppervlak

boven de vloeren, tussen de binnenwerkse gevelvlakken en/of scheidingsmuren;

2.10 Maatvoering

alle maten zijn tenzij anders weergegeven:

  1. a. voor lengten in meters (m);
  2. b. voor oppervlakten in vierkante meters (m²);
  3. c. voor inhoudsmaten in kubieke meters (m³);
  4. d. voor verhoudingen in procenten (%).

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Detailhandel

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Detailhandel' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. gebouwen ten behoeve van detailhandel tot een maximum van 30% van het bouwvlak inclusief de gebouwen genoemd onder sub d;
  2. b. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning', één bedrijfswoning met bijbehorende bijgebouwen en andere bouwwerken;

met daaraan ondergeschikt:

  1. c. gebouwen ten behoeve van een bouwmarkt tot een maximum van 70% van het bouwvlak;
  2. d. gebouwen ten behoeve van een wasstraat;
  3. e. wegen en paden;
  4. f. groenvoorzieningen;
  5. g. parkeervoorzieningen;
  6. h. in- en uitritten;

met de daarbij behorende:

  1. i. tuinen, erven en terreinen;
  2. j. bouwwerken geen gebouwen zijnde.

3.2 Bouwregels

3.3 Nadere eisen

  1. 1. Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:
    1. a. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
    2. b. een goede woonsituatie;
    3. c. de verkeersveiligheid;
    4. d. de sociale veiligheid; en
    5. e. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
  2. 2. Bij het stellen van nadere eisen is de procedure zoals weergegeven in artikel 10.3 van toepassing.

3.4 Ontheffing van de bouwregels

  1. 1. Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van artikel 3.2.1, sub a en toestaan dat een gebouw gedeeltelijk buiten het bouwvlak wordt gebouwd, mits:
    1. a. de gronden buiten het bouwvlak voor maximaal 10% worden bebouwd;
    2. b. de goothoogte van de gebouwen buiten het bouwvlak niet meer dan 3 m en de bouwhoogte niet meer dan 5 m bedraagt;
    3. c. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
      • het straat- en bebouwingsbeeld;
      • de verkeersveiligheid;
      • de sociale veiligheid;
      • de milieusituatie; en
      • de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
  2. 2. Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van artikel 3.2.3, sub b en toestaan dat de totale oppervlakte van bijgebouwen die horen bij de bedrijfswoning wordt vergroot tot 60 m², mits de leefbaarheid van de woonomgeving niet onevenredig wordt aangetast.
  3. 3. Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van artikel 3.2 ten behoeve van het bouwen van erf- of terreinafscheidingen vóór de voorgevelrooilijn (of het denkbeeldige verlengde daarvan) tot een bouwhoogte van 2 m.
  4. 4. Bij het verlenen van een ontheffing is de procedure zoals weergegeven in artikel 10.1 van toepassing.

Artikel 4 Groen

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. groenvoorzieningen;
  2. b. bermen en beplanting;
  3. c. paden;
  4. d. speelvoorzieningen;
  5. e. waterlopen en waterpartijen;

met daaraan ondergeschikt:

  1. f. verhardingen;
  2. g. parkeervoorzieningen;

met de daarbij behorende:

  1. h. bouwwerken geen gebouwen zijnde.

4.2 Bouwregels

  1. 1. Op of in deze gronden mogen geen gebouwen en overkappingen worden gebouwd.
  2. 2. De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 2 m bedragen, behoudens palen en masten waarvoor een maximale bouwhoogte van 9 m geldt.

4.3 Wijzigingsbevoegdheid

  1. 1. Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat de bestemming 'Groen' wordt gewijzigd in de bestemming 'Tuin'.
  2. 2. Bij het wijzigen van het plan is de procedure zoals weergegeven in artikel 10.2 van toepassing.

Artikel 5 Tuin

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. tuinen;

met de daarbij behorende:

  1. b. verharding, waaronder in- en uitrit;
  2. c. bijbehorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

alsook:

  1. d. uitbouwen van een hoofdgebouw dat op aangrenzende gronden is gelegen.

5.2 Bouwregels

5.3 Nadere eisen

  1. 1. Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:
    1. a. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
    2. b. een goede woonsituatie;
    3. c. de verkeersveiligheid; en
    4. d. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Bij het stellen van nadere eisen is de procedure zoals weergegeven in artikel 10.3 van toepassing.

5.4 Ontheffing van de bouwregels

  1. 1. Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van artikel 5.2.2 voor het (deels) bouwen van een overkapping van maximaal 15 m2 mits de leefbaarheid van de woonomgeving niet onevenredig wordt aangetast.
  2. 2. Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van artikel 5.2 ten behoeve van het bouwen van kleine bouwwerken, zoals een prieel, plantenkas, hondenkennel, volière of houtberging met in acht name van de volgende bepalingen:
    1. a. de gezamenlijke oppervlakte van kleine bouwwerken op gronden van één bouwperceel mag niet meer dan 10 m² bedragen;
    2. b. de goothoogte van gebouwen en de bouwhoogte van andere bouwwerken mag niet meer dan 2 m bedragen.
  3. 3. Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van artikel 5.2.2 ten behoeve van het bouwen van erf- of terreinafscheidingen vóór de voorgevelrooilijn (of het denkbeeldige verlengde daarvan) tot een bouwhoogte van 2 m.
  4. 4. De in deze bepaling genoemde ontheffingen kunnen slechts worden verleend, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    1. a. het straat- en bebouwingsbeeld;
    2. b. de verkeersveiligheid;
    3. c. de sociale veiligheid;
    4. d. de milieusituatie; en
    5. e. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Bij het verlenen van de ontheffing is de procedure zoals weergegeven in artikel 10.1 van toepassing.

Artikel 6 Wonen-1

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen-1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. woningen (niet zijnde gestapelde woningen);
  2. b. aan-huis-verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit;
  3. c. aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen;

met de daarbij behorende:

  1. d. tuinen en erven;
  2. e. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

6.2 Bouwregels

6.3 Nadere eisen

  1. 1. Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:
    1. a. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
    2. b. een goede woonsituatie;
    3. c. de verkeersveiligheid;
    4. d. de sociale veiligheid; en
    5. e. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
  2. 2. Bij het stellen van nadere eisen is de procedure zoals weergegeven in artikel 10.3 van toepassing.

6.4 Ontheffing van de bouwregels

  1. 1. Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van artikel 6.2.1, sub c, ten behoeve van het situeren van de voorgevel van een woning tot ten hoogste 5 m uit de bedoelde grens van een bouwvlak, mits de leefbaarheid van de woonomgeving niet onevenredig wordt aangetast.
  2. 2. Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van artikel 6.2.1 sub e en toestaan dat de bouw- en/of goothoogte van een woning, zoals weergegeven op de verbeelding, word(en) vergroot met maximaal 3 m.
  3. 3. Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van artikel 6.2.2, sub c, ten behoeve van het vergroten van de toegestane oppervlakte aan bijgebouwen tot 60 m2, mits de leefbaarheid van de woonomgeving niet onevenredig wordt aangetast.
  4. 4. Bij het verlenen van de ontheffing is de procedure zoals weergegeven in artikel 10.1 van toepassing.

6.5 Specifieke gebruiksregels

Gebruik van ruimten binnen de woning en in de bijgebouwen ten behoeve van de uitoefening van een aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit, wordt als gebruik overeenkomstig de bestemming aangemerkt, voorzover dit gebruik ondergeschikt blijft aan de woonfunctie en mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden;

    1. a. maximaal 35% van het vloeroppervlak van de woning met inbegrip van gerealiseerde aan- en uitbouwen en bijgebouwen, tot ten hoogste in totaal 50 m2 mag worden gebruikt voor de aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit;
    2. b. degene die de activiteiten in de woning uitvoert, dient tevens de bewoner van de woning te zijn;
    3. c. vergunningplichtige of meldingsplichtige activiteiten ingevolge de Wet milieubeheer zijn niet toegestaan;
    4. d. er mag geen detailhandel plaatsvinden.

6.6 Wijzigingsbevoegdheid

  1. 1. Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat de situering en de vorm van de op de verbeelding weergegeven bouwvlakken worden gewijzigd dan wel op de verbeelding nieuwe bouwvlakken worden weergegeven, mits:
    1. a. de geluidbelasting door het verkeer op geluidsgevoelige gebouwen niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde, of een verkregen hogere waarde;
    2. b. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
      • het straat- en bebouwingsbeeld;
      • de woonsituatie;
      • de verkeersveiligheid; en
      • de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
  2. 2. Bij het wijzigen is de procedure zoals weergegeven in artikel 10.2 van toepassing.

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 7 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 8 Algemene Ontheffingsregels

  1. 1. Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het plan:
    1. a. indien en voor zover afwijkingen ten aanzien van de grens of de richting van wegen, parkeerstroken, paden, bermen en sloten en ligging van bebouwingsgrenzen noodzakelijk zijn ter aanpassing van het plan aan de werkelijke toestand van het terrein, die bij de uitmeting blijkt, mits die afwijkingen ten opzichte van hetgeen op de verbeelding is weergegeven niet meer dan 10 m zijn;
    2. b. ten behoeve van het bouwen in afwijking van de bepalingen ten aanzien van de afmetingen van de bebouwing, waaronder begrepen bebouwingspercentages, mits de afwijkingen beperkt blijven tot ten hoogste 10% van de in het plan weergegeven maten, met dien verstande dat deze ontheffing niet geldt voor de bestemming 'Detailhandel'.
  2. 2. Een ontheffing, als bedoeld in het eerste lid, kan niet worden verleend indien enig aangrenzend terrein of enige aangrenzende bebouwing in een toestand wordt gebracht, die strijdig is met het plan en/of indien op enig aangrenzend terrein de verwerkelijking van het plan wordt belemmerd en dit niet door het stellen van voorwaarden aan de ontheffing kan worden voorkomen.

Bij het verlenen van ontheffing als bedoeld in het eerste en tweede lid is de procedure van toepassing zoals weergegeven in artikel 10.1.

Artikel 9 Algemene Wijzigingsregels

  1. 1. Burgemeester en wethouders kunnen, indien en voor zover dringende redenen die na het vaststellen van het plan tot hun kennis zijn gekomen hiertoe aanleiding geven en voor zover het belang van een goede ruimtelijke ontwikkeling van het gebied dat in het plan is begrepen niet wordt geschaad:
    1. a. een bestemmingsgrens tussen twee bestemmingsvlakken zodanig wijzigen, dat het kleinste bestemmingsvlak met niet meer dan 10% wordt verkleind of vergroot;
    2. b. een bebouwingsgrens zodanig wijzigen, dat het bebouwingsvlak met niet meer dan 10% wordt verkleind of vergroot.
  2. 2. Bij het wijzigen is de procedure van toepassing zoals weergegeven in artikel 10.2.

Artikel 10 Algemene Procedureregels

10.1 Procedure bij het verlenen van een ontheffing

Voor een besluit tot verlening van ontheffing geldt de volgende voorbereidingsprocedure:

  1. 1. een ontwerpbesluit ligt, met bijhorende stukken, gedurende twee weken ter inzage;
  2. 2. burgemeester en wethouders geven voorafgaand aan de terinzagelegging kennis van het ontwerpbesluit in één of meer dag-, nieuws of huis-aan-huisbladen, via elektronische weg of op een andere geschikte wijze;
  3. 3. de kennisgeving houdt mededeling in van de bevoegdheid tot het naar voren brengen van zienswijzen gedurende de onder a genoemde termijn;
  4. 4. burgemeester en wethouders delen aan hen die zienswijzen naar voren hebben gebracht de beslissing daaromtrent mede.

10.2 Procedure bij het wijzigen van het plan

Op de voorbereiding van het besluit tot wijziging is afdeling 3.4 Algemene wet bestuursrecht en artikel 3.6, vijfde lid van de Wet ruimtelijke ordening van toepassing, met dien verstande dat burgemeester en wethouders binnen acht weken na afloop van de termijn van terinzagelegging een besluit nemen omtrent de wijziging.

10.3 Procedure bij het stellen van nadere eisen

Voor een besluit tot het stellen van een nadere eis geldt de volgende voorbereidingsprocedure:

  1. 1. een ontwerpbesluit ligt, met bijhorende stukken, gedurende twee weken ter inzage;
  2. 2. burgemeester en wethouders geven voorafgaand aan de terinzagelegging kennis van het ontwerpbesluit in één of meer dag-, nieuws of huis-aan-huisbladen, via elektronische weg of op een andere geschikte wijze;
  3. 3. de kennisgeving houdt mededeling in van de bevoegdheid tot het naar voren brengen van zienswijzen gedurende de onder a genoemde termijn;
  4. 4. burgemeester en wethouders delen aan hen die zienswijzen naar voren hebben gebracht de beslissing daaromtrent mede.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 11 Overgangsrecht

11.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. 1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een bouwvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. 2. Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig ontheffing verlenen van het eerste lid voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  3. 3. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
  4. 4. Bij het verlenen van een ontheffing is de procedure zoals weergegeven in artikel 10.1 van toepassing.

11.2 Overgangsrecht gebruik

  1. 1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. 2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. 3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. 4. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 12 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan 'Baron van Nagellstraat III' van de gemeente Barneveld.

Behoort bij het besluit van de raad van de gemeente Barneveld

d.d. tot vaststelling.

Mij bekend,

de griffier.

Hoofdstuk 1 Inleiding

De heer Van Maanen is voornemens zijn bestaande bedrijf, in- en verkoop en verhuur van reinigingapparaten en een wasstraat, aan de Baron van Nagellstraat 90A te Voorthuizen (gemeente Barneveld) te legaliseren. Tevens wil de initiatiefnemer in het plangebied de bestaande bedrijfsbebouwing vergroten ten behoeve van het huisvesten van bouwmarkt Fixet.

Het plan past niet binnen de voorschriften van het vigerende 'bestemmingsplan buitengebied 2000'. Op de percelen berusten de bestemmingen 'niet-agrarisch bedrijf – transportbedrijf en 'agrarisch gebied I'. Om deze ontwikkeling planologisch-juridisch mogelijk te maken is het noodzakelijk het bestemmingsplan te wijzigen met behulp van een partiële herziening van het bestemmingsplan. De bestemmingswijziging van de percelen Baron van Nagellstraat 88 en 90, waar twee woningen bevinden, die tevens de bestemming 'transportbedrijf' hebben, worden in deze wijziging van het bestemmingsplan meegenomen.

Hoofdstuk 2 Bestaande Situatie

2.1 Begrenzing Plangebied

Het plangebied bevindt zich aan de zuidwestzijde van Voorthuizen, gemeente Barneveld (zie figuur 1). Voorthuizen is met circa 10.000 inwoners na Barneveld de grootste woonkern in de gemeente. In een groter perspectief maakt Voorthuizen deel uit van de Gelderse Vallei dat zich tussen de Utrechtse Heuvelrug en de Veluwe bevindt. Het buitengebied in de Gelderse Vallei kenmerkt zich met name door een grote tak van intensieve veeteelt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1061-0003_0001.jpg"

Het plangebied ligt ingeklemd tussen de Baron van Nagellstraat in het zuidoosten en de Verbindingsweg in het zuidwesten en bevindt zich op een markante zichtlocatie door de positionering in de oksel van deze twee wegen. De regionale ontsluitingsweg de Baron van Nagellstraat (de N303) verbindt Barneveld via Voorthuizen met Putten. Deze Verbindingsweg verbindt de N303 met de Rijksweg-Hoofdstraat, twee autowegen. Ten noorden grenst het plangebied aan grasland dat agrarisch in gebruik is en aan enkele woonpercelen.

Het plangebied heeft een oppervlak van circa 3.152 m² en bestaat uit zeven percelen die gelegen zijn aan de Baron van Nagellstraat 88, 90 en 90A. De percelen staan kadastraal bekend als gemeente Voorthuizen, sectie G nr. 2881, 4394, 4395, 4398, 4721, 5011 en 5012.

2.2 Geldende Bestemmingen

Huidige bestemming

De percelen liggen binnen de grenzen van het bestemmingsplan "Buitengebied 2000", dat is vastgesteld op 30 oktober 2001 en goedgekeurd op 11 juni 2002. Op de percelen rusten twee bestemmingen, namelijk: 'niet-agrarisch bedrijf – transportbedrijf' (artikel 25) en 'agrarisch gebied I' (artikel 7) (zie figuur 4). De twee woningen zijn bedrijfswoningen. De ontwikkeling past niet binnen de voorschriften van deze bestemmingen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1061-0003_0002.jpg"

Gewenste bestemming

Op basis van dit bestemmingsplan is de realisatie van het onderhavige project niet mogelijk. De bestemmingen worden middels dit wijzigingsplan gewijzigd naar de volgende bestemmingen:

  • Percelen 2881, 4721, 5012, 5011, 4395 krijgen de bestemming 'Detailhandel' (DH) waarbij de groenstroken ook als zodanig bestemd worden. De woning op perceel 4395 wordt een bedrijfwoning. De gronden voor en deels naast de bedrijfswoning krijgen de bestemming 'Tuin'.
  • Percelen 3498 en 4394 krijgen de bestemming 'Wonen' en de bestemming 'Tuin'.

2.3 Ontstaansgeschiedenis

De gemeente Barneveld bevindt zich in het inventarisatiegebied Veluwe en bestaat uit de hoofdkern Barneveld, alsmede de kernen De Glind, Garderen, De Harselaar, Kootwijk, Kootwijkerbroek, Stroe, Terschuur, Voorthuizen en Zwartebroek.

Voorthuizen en zijn omgeving bevindt zich op een stuwwal, stuifzandgebied en dekzandgebied. Op enkele hoger gelegen gedeelten zijn op de dekzandruggen nederzettingen ontstaan. Vanaf de Late Middeleeuwen hebben zich op de grens van dekzandruggen/(voormalige) broeklanden, soms vanuit bestaande kernen, kleine nederzettingen gevormd, zoals Zwartebroek en Kootwijkerbroek. Hierbij is veelal sprake van strokenverkaveling. Vrijwel overal in de gemeente is sprake van een onregelmatige blokverkaveling, veelal in samenhang met de grillige hoogte- en bodemgesteldheid. Strokenverkaveling wordt aangetroffen in delen van het lager gelegen dekzandgebied.

Voorthuizen is ontstaan rond een doorwaadbare plaats (voorde) in de niet meer bestaande Ganzenbeek, waar de Hessenweg van Amsterdam naar Deventer door heen liep. De ligging aan deze Hessenweg en de kruising met de handelsweg Harderwijk-Wageningen, maakte van Voorthuizen een belangrijke stopplaats. In 1809 werd de nieuwe straatweg (Oude Rijksweg) geopend, die het dorp in tweeën splitste. In 1972 werd de nieuwe rijksweg ten zuiden van Voorthuizen geopend.

De omgeving van Voorthuizen heeft zich met name ontwikkeld als agrarisch gebied met accent op de pluimveeteelt en -handel.

2.4 Ruimtelijke Structuur

De huidige bedrijfsvoering betreft de in- en verkoop van reinigingsapparaten, een wasstraat en stalling en opslag van caravans. In de huidige situatie staat er 561 m² aan bedrijfsbebouwing. Dit is inclusief de zonder bouwvergunning geplaatste wasstraat van 79 m² maar exclusief een niet gebouwde maar wel in 1983 vergunde berging van 21 m². Op de locatie waar de berging is vergund stond geruime tijd een niet vergunde romneyschuur die na een handhavingsactie is verwijderd. Op het hele terrein is verharding aanwezig. Tevens bevinden zich binnen het plangebied twee woningen.

De bouwmarkt Fixet is momenteel op een tijdelijke locatie aan de Molenweg 66-2 gevestigd. De vrijstelling is in januari 2009 verlopen. Bouwmarkt Fixet is hierdoor genoodzaakt een nieuwe locatie te zoeken. De eigenaar van het perceel aan de Baron van Nagellstraat 90A is bereid een deel van het perceel beschikbaar te stellen aan de bouwmarkt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1061-0003_0003.png"

Hoofdstuk 3 Planbeschrijving

3.1 Functies

Het bestemmingsplan beoogt de volgende functies:

  • beëindiging van de opslag en stalling van caravans;
  • voortzetting van de in- en verkoop van reinigingsapparaten;
  • voortzetting en legalisering van het exploiteren van de wasstraat;
  • realisering van een bouwmarkt;
  • aanpassing en/of realisering van een aantal bedrijfsgebouwen;
  • behouden van de reeds bestaande woningen.

3.2 Ontwikkelingen

De initiatiefnemer is voornemens de in- en verkoop van reinigingsapparaten en het exploiteren van de wasstraat voort te zetten. De opslag en stalling van caravans wordt beëindigd. Tevens is de initiatiefnemer voornemens een bouwmarkt (Fixet) binnen het plangebied te realiseren. De gemeente Barneveld verleent in principe medewerking aan het project. Met de vaststelling van de 'structuurvisie Barneveld 2015' is aan het gebied in de punt van de Baron van Nagellstraat en de Verbindingsweg de visie voor het ontwikkelen van perifere detailhandel opgenomen. De huidige bestemming van het plangebied, transportbedrijf, past hiermee niet meer binnen de doelstellingen van perifere detailhandel.

De reeds bestaande in- en verkoop van reiningsapparaten blijft behouden. De loods waarin de in- verkoop van reinigingsapparaten plaatsvindt blijft derhalve behouden en wordt uitgebreid.

De niet vergunde wasstraat blijft tevens behouden en wordt gelegaliseerd door middel van dit bestemmingsplan. Dit is mogelijk daar de bouw van de wasstraat plaatsvond in 1999 en het 'bestemmingsplan buitengebied 2000' vanaf 12 juni 2001 ter inzage lag. De wasstraat valt hiermee in het overgangsrecht en mag gedurende de planperiode van het geldende bestemmingsplan blijven staan. Bij een herziening moet opnieuw bekeken worden wat de planologische status van de wasstraat moet worden. Daar de wasstraat deel uit maakt van de bedrijfsvoering en binnen de toe te kennen bestemming past, kan de wasstraat in deze partiële herziening van het bestemmingsplan als zodanig bestemd worden. Door deze herbestemming is de wasstraat gelegaliseerd.

Ten behoeve van de bouwmarkt wordt een bedrijfsgebouw van circa 1000 m² gerealiseerd. De totaal bebouwde oppervlakte in het gebied bedraagt maximaal 1970 m². De voorzijde van de bouwmarkt komt aan de Verbindingsweg te liggen waar tevens twee in- en uitritten worden gerealiseerd. Op het terrein komen aan deze zijde 29 parkeerplaatsen en wordt ingepast met een strook bosschages. Het bedrijfspand zal als gevolg van geurhinder contouren, vanaf de verbindingsweg gezien, verder op het terrein gerealiseerd worden.

De twee woningen worden in het plangebied behouden. Wel worden de bestemmingen gewijzigd daar de bestemming transport niet gewenst is op de locatie waar uitsluitend woningen aanwezig zijn.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1061-0003_0004.png"

Figuur: uitsnede bestemmingsplan 'Baron van Nagellstraat III'

Hoofdstuk 4 Beleidskader

4.1 Rijk

4.1.1 Nota ruimte

De 'Nota Ruimte' (23 maart 2005 door 2e kamer vastgesteld) geeft de visie van het kabinet weer op de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland en de belangrijkste bijbehorende doelstellingen. De nota bevat de ruimtelijke bijdrage aan een sterke economie, een veilige en leefbare samenleving en een aantrekkelijk land. In de Nota Ruimte wordt het nationaal ruimtelijk beleid vastgelegd tot 2020, waarbij de periode 2020-2030 geldt als doorkijk naar de lange termijn.

Hoofddoel van het nationaal ruimtelijk beleid is ruimte scheppen voor de verschillende ruimtevragende functies op het beperkte oppervlak dat in Nederland beschikbaar is. Meer specifiek richt het kabinet zich hierbij op vier doelen:

  • naar versterking van de concurrentiepositie van Nederland;
  • bevordering van krachtige steden en een vitaal platteland;
  • borging en ontwikkeling van belangrijke (inter)nationale ruimtelijke waarden;
  • borging van de veiligheid.

Deze vier doelen worden in onderlinge samenhang nagestreefd, met tegen de achtergrond de algemene wens om de economische, ecologische en sociaal-culturele waarden van de ruimte te versterken en duurzaam te ontwikkelen. Van duurzame ruimtelijke ontwikkeling is in de ogen van het Rijk sprake als aan elk van deze waarden gelijkwaardig en in onderlinge samenhang recht wordt gedaan en daarmee de aantrekkelijkheid van de ruimte voor bewoners, bezoekers en ondernemers toeneemt.

Met het beleid legt het kabinet een grotere verantwoordelijkheid bij decentrale overheden. De uitvoering van het beleid ligt primair bij de gemeenten, terwijl voor de provincies een belangrijke kaderstellende, coördinerende en controlerende taak is weggelegd.

Doorwerking in plangebied

Het plangebied behoort niet tot de nationale ruimtelijke hoofdstructuur. Gemeenten mogen hier samen met de provincie de gewenste ruimtelijke invulling bepalen, binnen de beleidsdoelen en regels die het rijk stelt. De algemene basiskwaliteit is de ondergrens voor alle ruimtelijke plannen, dus datgene waar een ruimtelijk plan minimaal aan moet voldoen.

4.2 Provincie

4.2.1 Streekplan

Bundelingsbeleid is een centraal uitgangspunt voor de wijze waarop in het Gelders ruimtelijk beleid wordt omgegaan met verstedelijking. Bundeling in Gelderland heeft tot doel:

  • handhaving/versterking van de economische en culturele functie van de steden;
  • behoud/versterking van het draagvlak voor stedelijke voorzieningen;
  • een gedifferentieerde bevolkingssamenstelling in steden bevorderen ter vermindering van probleemcumulatie;
  • kansen te bieden voor combinatie van arbeid/scholing, ontspanning en zorgtaken;
  • optimale benutting van infrastructuur, kansen voor openbaar vervoer en fietsgebruik.

In het provinciaal beleid voor stedelijke ontwikkeling wordt onderscheid gemaakt tussen 'bestaand bebouwd gebied' en stedelijke uitbreiding. Het accent van de provinciale beleidsambities ligt op de vernieuwing en het beheer en onderhoud van bestaand bebouwd gebied. Hiervoor zijn nodig:

  • een verhoging van de kwaliteit van de leefomgeving en openbare ruimte door fysieke aanpassingen;
  • het oplossen en voorkomen van milieuproblemen en –knelpunten door een duurzame planontwikkeling;
  • het bevorderen van kwalitatief woonbeleid zodat woonmilieus en de kwaliteit van de woningen aansluiten op de vraag van de inwoners van Gelderland;
  • intensivering van het stedelijk grondgebruik, maar wel met behoud van karakteristieke elementen en zorgvuldig omgaan met open ruimten daarbinnen;
  • optimalisering van het gebruik van het bestaand bebouwd gebied: meer gebruik van de verticale dimensie (hoogte, diepte) en van de tijdsdimensie (meervoudig gebruik van dezelfde gebouwde ruimte).

Het plangebied is in het streekplan aangewezen als multifunctioneel platteland (zie figuur 5).

Het multifunctioneel gebied beslaat het grootste deel van de provincie. Dit gebied omvat de steden, dorpen, buurtschappen buiten de provinciaal ruimtelijke hoofdstructuur, waardevolle landschappen en het multifunctioneel platteland. In het provinciaal planologisch beleid wordt op deze gebieden geen expliciete provinciale sturing gericht.

Vitaliteit van de multifunctionele gebieden wordt bevorderd door planologische beleidsvrijheid voor samenwerkende gemeenten gericht op:

  • Grondgebonden landbouw: de landbouw is en blijft een belangrijke economische drager voor een vitaal platteland.
  • Vitale steden en dorpen: elke regio heeft buiten een stedelijk netwerk of een regionaal centrum vele verspreid liggende steden, dorpen en buurtschappen die tezamen het voorzieningenniveau bepalen. In en bij deze bebouwde gebieden moet de regionale behoefte aan 'dorps' wonen geaccommodeerd kunnen worden, waarbij wordt gestimuleerd dat met dit ruimtelijk programma tegelijk wordt geïnvesteerd in de ontwikkeling van de groene en recreatieve omgevingskwaliteit.

Nieuwe economische dragers: het betreft hier het bieden van werkgelegenheid buiten de landbouw. Deze nieuwe economische dragers kunnen vooral geaccommodeerd worden in en bij bestaande kernen en in vrijgekomen agrarische bebouwing.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1061-0003_0005.png"

4.2.2 Reconstructieplan Gelderse Vallei / Utrecht- Oost

Het reconstructieplan moet de problemen die zich voordoen in het landelijk gebied (de 'gestapelde' problematiek) in de concentratiegebieden integraal aanpakken en moet een goede ruimtelijke structuur bevorderen, in het bijzonder met betrekking tot landbouw, natuur, bos, landschap, recreatie, water, milieu en infrastructuur.

Daarnaast moet de reconstructie het woon-, werk- en leefklimaat en de economische structuur verbeteren. De problematiek binnen de bebouwde kom van dorpen en steden in het gebied is geen onderdeel van dit plan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1061-0003_0006.png"

Verwevingsgebied

Het plangebied is aangewezen als verwevingsgebied (zie figuur 6). Het beleid voor verwevingsgebieden is gericht op het bevorderen van een passende combinatie van landbouw, natuur, landschap, recreatie, werken en wonen met bijbehorende kwaliteiten. Nieuwvestiging van een intensieve veehouderij is niet toegestaan. In het verwevingsgebied liggen veel bestaande agrarische bedrijven die een intensieve veehouderijtak kunnen ontwikkelen. Om de concentratiegedachte gestalte te geven en vanwege de aanwezigheid van andere belangen, willen wij terughoudend omgaan met de ontwikkelingsmogelijkheden van de intensieve veehouderijen in dit gebied.

In de verwevingsgebieden is uitbreiding van en omschakeling (gebruikmakende van een bestaande locatie) naar intensieve veehouderij, binnen de ter plekke beschikbare milieugebruiksruimte toegestaan.

Vergroting van het bouwperceel bij uitbreiding van intensieve veehouderij kan pas aan de orde zijn wanneer deze uitbreiding door de betreffende gemeenten is getoetst aan de ter plaatse van belang zijnde omgevingskwaliteiten.

4.2.3 Streekplanuitwerking: zoekzones voor stedelijke functies, Regio de Vallei

In het "Streekplan Gelderland 2005" staat vermeldt dat de provincie wil voorzien in de ruimtelijke reservering voor de behoefte aan stedelijke functies, zoals wonen, werken, winkels, sportvelden en sportaccommodaties, sociaal-culturele voorzieningen, scholen, kerken, en dergelijke. Regio De Vallei heeft deze benodigde uitbreidingsruimte met begeleiding van de provincie uitgewerkt in deze streekplanuitwerking 'zoekzones voor stedelijke functies'.

Rondom Voorthuizen zijn door het document verscheidene locaties aangewezen als mogelijke uitbreiding van stedelijke functies. Het plangebied bevindt zich in een gebied dat door dit document als zoeklocatie voor 'werken' is aangewezen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1061-0003_0007.png"

Vaststelling van de zoekzones voor verstedelijking wil niet zeggen dat geen nadere afweging meer noodzakelijk is bij de concrete ruimtelijke invulling van de gebieden. In deze rapportage is om deze reden tevens een aanzet gegeven voor ontwerprichtlijnen. Deze ontwerprichtlijnen kunnen behulpzaam zijn bij deze nadere invulling, waarbij de bestaande ruimtelijke kwaliteit op z'n minst dient te worden gehandhaafd, dan wel te worden verbeterd.

De uitwerking 'zoekzones voor stedelijke functies' in Regio De Vallei wordt als een uitwerking van het Streekplan Gelderland 2005 door Gedeputeerde Staten vastgesteld. Daarmee kan de goedkeuringsprocedure van gemeentelijke plannen binnen deze zoekzones worden vereenvoudigd.

Doorwerking provinciaal beleid

Het plangebied bevindt zich aan de rand van Voorthuizen dat is aangewezen als multifunctioneel platteland. De onderhavige ontwikkeling past door deze aanwijzing binnen het beleid, daar in dit gebied economische dragers buiten de landbouw worden gestimuleerd. De kwaliteit van het landschap wordt verbeterd. De mogelijkheid dat zich op deze markante zichtlocatie conform de huidige bestemming een transportbedrijf zal vestigen, wordt door de functiewijziging onmogelijk gemaakt. De gemeente stelt beeldkwaliteitseisen aan de te realiseren bedrijfsgebouwen. Het reconstructiebeleid stimuleert het individuele ondernemerschap. Het onderhavige initiatief zorgt voor nieuwe economische dragers, en daarmee arbeidsplaatsen, in het buitengebied van Voorthuizen.

Het reconstructiebeleid vormt geen knelpunt voor het onderhavige project. Wel moeten omliggende agrarische bedrijven de mogelijkheid houden om in het verwevingsgebied 30% uit te kunnen breiden. Het onderhavige initiatief zal met de positionering van de bedrijfgebouwen rekening moeten houden met de geurhinder contouren van de omliggende agrarische ondernemingen.

Het beleidsdocument 'zoekzones voor stedelijke functies, Regio de Vallei' heeft de locatie aangewezen als mogelijke locatie voor 'werken'.

Het onderhavige initiatief stuit niet op belemmeringen vanuit het provinciale beleid.

4.3 Gemeente

4.3.1 Structuurvisie 2009

De Structuurvisie 2009 van de gemeente Barneveld (Raad 20 januari 2009) bevat een analyse van de bestaande ruimtelijke situatie in en rond de verstedelijkte gebieden in de gemeente (negen woonkernen en bedrijventerrein Harselaar) en een visie op de gewenste ontwikkelingsrichting voor de komende 10 jaar daarvan. Met de Structuurvisie beoogt de gemeente primair de in (een uitwerking van) het provinciale Streekplan 2005 opgenomen "zoekzones voor verstedelijking", waarbinnen toekomstige uitbreidingen van woon- en werkgebieden en maatschappelijke voorzieningen moeten worden gevonden, in het gemeentelijke ruimtelijk beleid te implementeren. Deze uitbreidingslocaties zijn noodzakelijk om op termijn te kunnen voldoen aan de vraag naar voldoende ruimte voor wonen, werken en voorzieningen, met als doel ook in 2019 nog op een prettige manier te kunnen wonen, werken en recreëren. Voor een groot deel waren de "zoekzones" reeds als beoogde uitbreidingslocaties opgenomen in de gemeentelijke structuurvisie "Kompas naar 2015".

De hoofdlijnen van de structuurvisie 2009 zijn als volgt:

  1. 1. concentratie woon- en bedrijfsbebouwing;
  2. 2. inbreiding voor uitbreiding;
  3. 3. verkeer en vervoer;
  4. 4. voorzieningen in de kernen;
  5. 5. regionale samenwerking;
  6. 6. overleg tussen gemeente en waterbeheerders.

Detailhandel

De kwaliteit van de leefomgeving wordt in belangrijke mate bepaald door de omvang en kwaliteit van aanwezige voorzieningen. Binnen het totale pakket aan voorzieningen is een geconcentreerd en gedifferentieerd winkelaanbod op korte afstand van de consument van groot belang. Uitgangspunten voor het gemeentelijke detailhandelsbeleid zijn:

  1. 1. handhaven van de winkelfunctie in de bestaande kernwinkelgebieden;
  2. 2. het bevorderen van de dynamiek van de detailhandel.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1061-0003_0008.png"

Hiervoor wordt een zogenaamd driestapsmodel gehanteerd. Vernieuwing en uitbreiding van de detailhandel moeten, waar mogelijk, plaatsvinden binnen of onmiddellijk grenzend aan bestaande winkelgebieden. Er zijn echter vormen van detailhandel die naar hun aard niet in een dorpscentrum thuishoren vanwege het vereiste verkoopvloeroppervlak dan wel vanwege risico's voor de omgeving. Hierbij valt te denken aan detailhandel in volumineuze goederen, grove bouwmaterialen en brand- en explosiegevaarlijke stoffen. Daarvoor kunnen perifere locaties voor detailhandelvestiging worden benut. Binnen de gemeente Barneveld is de locatie Verbindingsweg / Baron van Nagellstraat er één van. Voor de sturing van genoemde ontwikkeling is door de gemeenteraad een Detailhandelsvisie vastgesteld.

4.3.2 Detailhandelsvisie Barneveld

De visie voor detailhandel is er één op structuurniveau. Het doel is het inzichtelijk maken van de ontwikkelingsmogelijkheden voor detailhandel in de kern van Barneveld in het algemeen en de positie en het (ontwikkelings)perspectief van het centrum en de overige bewinkeling in het bijzonder. De consequenties van keuzes worden zo duidelijk en plannen en initiatieven zijn af te zetten tegen het totale wensbeeld voor de structuur iop de lange termijn.

Het gebied Verbindingsweg / Baron van Nagellstraat is aangewezen als perifere detailhandelslocatie in de structuurvisie 2009 en de voorganger "Kompas 2015"(Raad 15 april 2003) . De detailhandelsvisie komt uit 2006 en heeft deze locatie indertijd niet opgenomen. Daar het de structuurvisie van een recentere datum is wordt uit de detailhandelsvisie uitsluitend de begrippen perifere detailhandel overgenomen in deze toelichting.

Perifere detailhandel

In de kern Voorthuizen is de afgelopen jaren flink geïnvesteerd in de uitvoering van het centrumplan. De komende jaren vindt de uitvoering van het centrum plaats en moet het centrum ook de tijd krijgen om zich de hernieuwde positie ook echt eigen te kunnen maken. De mogelijkheden voor het perifere detailhandelsaanbod moeten hierop afgestemd worden.

De klassieke PDV-branches 'wonen' en 'doe-het-zelf' zijn op de perifere locatie al toegestaan. Voor de grotere winkels in meer recreatief bezochte winkelbranches zoals (discount) mode, sport en spel, electro, en bruin- en witgoed blijft het centrum van Barneveld de aangewezen vestigingslocatie.

Pas na afweging van de voor- en nadelen per initiatief wordt bepaald waar een initiatief geplaats kan worden. De onderstaande tabel geeft weer wanneer een initiatief voor een PDV in het centrum geplaats kan worden en wanneer in de periferie.

Aanbodtypering Branches Voorkeur vestigingslocatie
'Klassiek'
PDV-aanbod
ABC-goederen, (incl. tenten)
Doe-het-zelf/bouwmat.
Tuincentra/plant en dier
Perifeer (solitair of geconcentreerd)
'Klassiek'
PDV-aanbod
Wonen
Keukens
Badkamers
Perifere concentratie
PDV+ Rijwielen/automotive
Babywoonwarenhuis
Verlichting
Outdoor
(Rand) centrum
of na afweging perifere concentratie
GDV Bruin- en witgoed
Sport en spel
Mode
Uitsluitend centrum
Dagelijkse artikelen Supermarkten Centrum en buurt/wijk

Tabel 1: Matrix voor locatiekeuze perifere en grootschalige branches Barneveld

Doorwerking gemeentelijk beleid

De structuurvisie heeft het gebied waarin het plangebied zich bevindt aangewezen als ontwikkelingsgebied voor perifere detailhandel. De detailhandelsvisie onderschrijft de plaatsing van het onderhavige initiatief in het plangebied. Perifere detailhandelsvestigingen, waartoe een doe-het-zelf markt en de in- en verkoop van reinigingsapparaten behoren, kunnen in de 'perifere gebieden' geplaatst worden en niet in centrum gebieden. Het onderhavige initiatief wordt niet belemmerd door het gemeentelijk beleid.

Hoofdstuk 5 Randvoorwaarden

5.1 Archeologie

Terreinen waar de archeologische waarden nog onbekend zijn (zoals op de initiatieflocatie, worden in drie categorieën ingedeeld: gebieden met een hoge, middelhoge of lage indicatieve (verwachtings)waarde (IKAW). Dit zijn gebieden waar de kans respectievelijk groot, middelgroot of klein is dat er archeologische waarden in de grond zitten. Op de indicatieve kaart archeologische waarden (IKAW, 2e generatie) is de kans op het aantreffen van archeologische resten aangegeven. Deze kaart geeft aan dat er in het plangebied een lage kans is op het vinden van archeologische waarden. Deze verwachting hangt vermoedelijk samen met de onnauwkeurigheid van de IKAW kaarten. Op macroniveau ligt het plangebied in een dal. Op de archeologische waarden- en verwachtingskaart van de gemeente Barneveld blijkt dat voor het perceel een middelhoge archeologische verwachting geldt.

Om deze reden is er heeft er een archeologisch onderzoek plaatsgevonden die de volgende aanbeveling doet:

Conclusie archeologisch onderzoek

Beantwoording van vraagstelling:

  • wat is de fysiek-landschappelijke ligging van de locatie?

Het plangebied ligt op een dekzandkopje op de overgang met een vlakte van ten dele verspoelde dekzanden in de nabijheid van een beekdal.

  • Hoe is de bodemopbouw in het plangebied en in welke mate is deze nog als intact te beschouwen?

Er is geen sprake van een veldpodzol. De bovengrond bestaat uit lichtgrijs tot bruingrijs ophoogzand. De oorspronkelijke diepte van de C-horizint is moeilijk te bepalen en varieert sterk. Het lijkt erop dat het plangebied tot relatief grote diepte vergraven is, mogelijk als gevolg van bomenkap of bouwwerkzaamheden in de 20-ste eeuw.

  • Zijn er archeologische waarden aanwezig in het plangebied?

Er zijn geen archeologische waarden aanwezig in het gebied.

  • Wat is de specifieke archeologische verwachting van het plangebied en wordt deze bij het veldonderzoek bevestigd?

Op basis van de resultaten van het bureauonderzoek werd verwacht dat er sprake zou zijn van een begraven dekzandbodem onder een plaggendek. Het booronderzoek heeft echter aangetoond dat het dekzand afgetopt is en dat er geen sprake is van een plaggendek. Daarnaast zijn er geen archeologische indicatoren aangetroffen die duiden op de mogelijke aanwezigheid van de diepere grondsporen in de C-horizont.

  • In hoeverre worden eventueel aanwezige archeologische waarden bedreigd door de voorgenomen graafwerkzaamheden?

Er is een zeer kleine kans dat de voorgenomen graafwerkzaamhden eventueel aanwezige waarden bedreigen.

Tijdens het onderzoek is geconstateerd dat het plangebied over een gedeeltelijk verstoord bodemprofiel beschikt. Daarnaast zijn er geen indicatoren aangetroffen die duiden op mogelijke aanwezigheid van een vindplaats in het plangebied. Op basis van de resultaten van het Inventariserend Veldonderzoek wordt geadviseerd geen vervolgonderzoek uit te laten voeren.

5.2 Bodem

In geval van nieuwbouw van woningen of bedrijven is een bodemonderzoek conform de NEN 5740 vereist. Wettelijk is bepaald dat een bouwvergunningsplichtig bouwwerk niet mag worden gebouwd op een zodanig verontreinigd terrein, dat schade is te verwachten voor de gezondheid van de gebruikers of het milieu.

Bij de verkenning van de mogelijkheden om nieuwe functies in een gebied te realiseren dient de bodemkwaliteit te worden betrokken. Inzicht in eventuele beperkingen aan het bodemgebruik (i.v.m. milieuhygiënische risico's voor mens, plant en dier) is noodzakelijk.

Conclusie bodem onderzoek

Op basis van de resultaten van dit bodemonderzoek is op de onderzoeklocatie in totaal sprake van circa 15 tot 25 m³ met minerale olie verontreinigde grond, verdeeld over twee kernen. De gehalten overschrijden de plaatselijke interventiewaarde. Er is geen sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging. De gemeentelijke overheid is bevoegd gezag. Gezien de historie van de onderzoekslocatie kan geconcludeerd worden dat de verontreiniging zijn veroorzaakt voor 1987.

De milieuhygiënische bodemkwaliteit van de onderzoekslocatie vormt op basis van de resultaten van dit onderzoek geen belemmering voor de wijziging van de bestemming of voor de verlening van een bouwvergunning, maar bij voorgenomen realisatie van een bouwwerk ter plaatse van de verontreinigde terreindelen op deellocatie A of B zal een plan van aanpak voor de sanering van de verontreiniging worden gevraagd.

Bij grondverzet op de verontreinigde terreindelen op deellocatie A of B, dat niet in het kader van realisatie van een bouwplan plaatsvindt, moet rekening gehouden worden met de aanwezige minerale olie verontreiniging. Geadviseerd wordt de met minerale olie verontreinigde grond in een dergelijke situatie te verwijderen (ontgraven en afvoeren naar reiniger) op basis van een door de bevoegde overheid goedgekeurd plan van aanpak.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1061-0003_0009.png"

Voor de overige grond geldt dat deze mag worden hergebruikt op het perceel. Indien in het kader van de Vrijstellingsregeling grondverzet een bodemkwaliteitskaart is vastgesteld, kan de grond afhankelijk van de milieuhygiënische kwaliteit van de ontvangende bodem worden hergebruikt binnen een van de vastgestelde bodemkwaliteitszones. Buiten de vastgestelde bodemkwaliteitszones gelden samenstellingeisen met betrekking tot verschillende mogelijkheden voor hergebruik conform het bouwstoffenbesluit.

5.3 Ecologie

Bij ruimtelijke planvorming is een toetsing aan de natuurwetgeving verplicht. Door middel van een verkennend flora- en faunaonderzoek is een beoordeling gemaakt van de effecten die het plan zal hebben op beschermde natuurwaarden. Hierdoor wordt duidelijk of het plan in overeenstemming is met de natuurwetgeving. In het onderstaande wordt hiervan verslag gedaan.

Methode

Het plangebied is beoordeeld door middel van een bureaustudie. Hierbij is gebruik gemaakt van foto's en luchtfoto's van het plangebied. Daarnaast is gebruik gemaakt van vrij beschikbare gegevensbronnen, zoals de Atlas Groen Gelderland en provinciale verspreidingsatlassen. Natuurloket is geraadpleegd: er zijn echter geen gegevens aangekocht omdat er volgens Natuurloket geen geschikte gegevens voorhanden zijn.

Ecologische beschrijving

Het plangebied ligt in het buitengebied ten zuiden van de kern Voorthuizen. Het gebied heeft veel verspreide bebouwing met een menging van agrarische functies met andere functies. Het agrarische gebied is niet bijzonder rijk aan landschapselementen zoals houtwallen en hagen.

Het plangebied zelf is vrijwel volledig verhard en gedeeltelijk bebouwd. De bebouwing bestaat uit twee woonhuizen en een bedrijfshal. Op de hoek Verbindingsweg-Baron van Nagellstraat ligt een groenstrook die bestaat uit gemaaid gras met enkele bomen. Aan de Verbindingsweg staan enkele dunnere berken. Langs deze weg loopt een greppel.

Gebiedsbescherming

Het plangebied ligt ver buiten de invloedssfeer van door de Natuurbeschermingswet beschermde gebieden. Het dichtstbijzijnde wettelijk beschermde gebied, het Natura-2000-gebied de Veluwe, ligt op ruim 8 km afstand. Vanuit het plan hoeft geen rekening gehouden te worden met wettelijke gebiedsbescherming. Ook ligt het plangebied buiten door de Provincie Gelderland aangewezen natuurgebieden van de Ecologische Hoofdstructuur.

Beschermde soorten

Flora en vegetatie

Het deel van het plangebied waar ruimtelijke ingrepen voorzien zijn, is geheel verhard. Aangezien de bedrijfsbebouwing bestaat uit relatief nieuwe bakstenen muren en plaatmateriaal, zal in het plangebied geen muurvegetatie voorkomen. Het voorkomen van beschermde of bijzondere plantensoorten is redelijkerwijs uit te sluiten.

Diersoorten

In het plangebied zijn geen nesten of sporen van beschermde zoogdieren aangetroffen. Desondanks zullen in het schaarse groen enkele algemeen beschermde diersoorten van beschermingsniveau 1 voorkomen, zoals de Veldmuis, Mol of Huisspitsmuis. Voor deze soorten geldt een algemene vrijstelling van de Flora- en faunawet bij ruimtelijke ontwikkelingen.

De kans op geschikte verblijfplaatsen van strenger beschermde zoogdiersoorten zoals vleermuizen in de te verbouwen bedrijfsbebouwing is erg klein. Typische geschikte ruimten zoals spouwen of zolders ontbreken en de bebouwing wordt intensief gebruikt als autobedrijf. Zonder uitgebreid onderzoek is de aanwezigheid van vleermuizen in de bebouwing nooit voor 100% uit te sluiten. Aangezien in de omliggende bebouwing veel geschiktere locaties voor vleermuizen aanwezig zijn, is de kans op vleermuizen verwaarloosbaar klein. De geplande ontwikkeling heeft geen noemenswaardige invloed op eventueel foeragerende vleermuizen. De belangrijkste groenelementen blijven namelijk behouden.

In het deel van het plangebied waar ruimtelijke ingrepen voorzien zijn, zijn in het geheel geen geschikte nestplaatsen voor broedvogels aanwezig. Effecten op broedvogels zijn daarmee bij voorbaat uit te sluiten.

Aangezien het deel van het plangebied waar ruimtelijke ingrepen voorzien zijn geheel verhard is, zijn biotopen voor andere beschermde diersoorten (vissen, amfibieën, reptielen en ongewervelden) afwezig. Effecten op deze soortgroepen zijn uit te sluiten.

Conclusies en advies

Als gevolg van de geplande ontwikkeling zullen geen overtredingen van de natuurwetgeving plaatsvinden. Het aspect ecologie vormt geen belemmering voor de realisering van het onderhavige project.

5.4 Externe Veiligheid

Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving vanwege handelingen met gevaarlijke stoffen. De handelingen kunnen zowel betrekking hebben op het gebruik, de opslag en de productie, als op het transport van gevaarlijke stoffen. Uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en de richtlijnen voor vervoer gevaarlijke stoffen vloeit de verplichting voort om in ruimtelijke plannen in te gaan op de risico's in het projectgebied ten gevolge van handelingen met gevaarlijke stoffen. De risico's dienen te worden beoordeeld op 2 maatstaven, te weten het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.

Plaatsgebonden risico

Het plaatsgebonden risico beschrijft de kans per jaar dat een onbeschermd individu komt te overlijden door een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in risicocontouren rondom de risicobron (bedrijf, weg, spoorlijn etc.), waarbij de 10-6 contour (kans van 1 op 1 miljoen op overlijden) de maatgevende grenswaarde is.

Groepsrisico

Het groepsrisico beschrijft de kans dat een groep van 10 of meer personen gelijktijdig komt te overlijden ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico geeft een indicatie van de maatschappelijke ontwrichting in geval van een ramp. Het groepsrisico wordt uitgedrukt in een grafiek, waarin de kans op overlijden van een bepaalde groep (bijvoorbeeld 10, 100 of 1000 personen) wordt afgezet tegen de kans daarop. Voor het groepsrisico geldt de oriëntatiewaarde als ijkpunt in de verantwoording (géén norm).

Voor elke verandering van het groepsrisico (af- of toename) in het invloedsgebied moet verantwoording worden afgelegd, over de wijze waarop de toelaatbaarheid van deze verandering in de besluitvorming is betrokken. Samen met de hoogte van groepsrisico moet andere kwalitatieve aspecten worden meegewogen in de beoordeling van het groepsrisico. Onder deze aspecten vallen zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid. Onderdeel van deze verantwoording is overleg met (advies vragen aan) de regionale brandweer.

(Beperkt) kwetsbare objecten

Er moet getoetst worden aan het Bevi en de richtlijnen voor vervoer gevaarlijke stoffen wanneer bij een ontwikkeling (beperkt) kwetsbare objecten worden toegestaan. (Beperkt) kwetsbare objecten zijn o.a. woningen, scholen, ziekenhuizen, hotels, restaurants.

Doorwerking plangebied

Voor het plangebied zijn de risicobronnen geïnventariseerd die van invloed kunnen zijn op het plangebied. Op de risicokaart van de provincie Gelderland staan de risicobronnen van de provincie weergegeven. Op basis van deze gegevens is gebleken dat geen sprake is van buisleidingen, transport over water/weg of inrichtingen waar wordt gewerkt met gevaarlijke stoffen in of in de nabije omgeving van het plangebied aanwezig zijn. De risicovolle inrichting (een lpg-vulstation) die volgens de risicokaart het dichtst bij de initiatieflocatie is gelegen, ligt op een afstand van ongeveer 400 meter. De afstand die aangehouden moet worden bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen is bij een lpg-vulpunt met een ondergronds reservoir en een vergunde jaaromzet van 800 m³ 35 meter. Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de realisering van het onderhavige project

5.5 Geluid

In de Wet geluidhinder (Wgh) is vastgesteld dat, indien in het plangebied geluidgevoelige functies (zoals woningen) zijn voorzien binnen de invloedssfeer van (rail- en weg)verkeerslawaai, akoestisch onderzoek uitgevoerd dient te worden. Dit geldt voor alle straten en wegen, met uitzondering van:

  • wegen die in een als 'woonerf' aangeduid gebied liggen;
  • wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 km/uur geldt.

Een detailshandelsbedrijf als de doe-het-zelfzaak en handel in reinigingsapparaten zijn geen geluidsgevoelige objecten in de zin van de Wet geluidhinder. Een akoestisch onderzoek is derhalve niet noodzakelijk en in het kader van de voorgenomen ontwikkeling niet uitgevoerd. Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de realisering van het onderhavige project.

5.6 Geur

Per 1 januari 2007 is de nieuwe wet 'Geurhinder en veehouderij' (Wgv) in werking getreden. In navolging hierop heeft de gemeente Barneveld een eigen Geurbeleid ontwikkeld, de 'Gebiedsvisie en verordening Wet geurhinder en veehouderij' (29 mei 2008).

De visie is gericht op twee sporen:

  • Bij grondgebonden veehouderij dient in het buitengebied 50 meter aangehouden te worden tussen het bedrijf en een geurgevoelig object en naar de bebouwde kom 100 meter.
  • Intensieve veehouderij waarbij de maximale geurbeslasting op een geurgevoelig object wordt berekend in odour units.

Deze geuremissies per dier zijn vastgelegd in de Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv). De geuremissie per dier is uitgedrukt in Europese odour units ('Europese geureenheden') per tijdseenheid per dier (ouE/s/dier). Europese odour units worden gemeten volgens de norm NEN-EN 13725. Voor het onderhavige gebied geldt een maximum van 14 ouE/s/dier (zie figuur 9).

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1061-0003_0010.png"

Ten behoeve van de gewenste ontwikkeling is het van belang dat omliggende agrarische bedrijven niet belemmerd worden in hun bedrijfsontwikkeling. Er zal duidelijkheid gegeven moeten worden wat de invloed van nabijgelegen veehouderijbedrijven op het plangebied is en andersom. Een functie als een bouwmarkt kan geschaard worden onder geurhindergevoelige objecten. De definitie onder geurhindergevoelige functies staat hieronder beschreven.

Het object is een gebouw.

Het moet gaan om een gebouw. Aan een terrein wordt in de Wgv geen bescherming (meer) geboden. In de bouwregelgeving is een gebouw elk bouwwerk, dat a) een voor mensen toegankelijke, b) overdekte, c) geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt (vergelijk artikel 1, van de Woningwet). Als gebouw kunnen woningen, woonboten (met vaste ligplaats) of woonwagens (met vaste standplaats) worden aangemerkt, maar ook andere gebouwen zoals kantines of kantoren – mits uiteraard ook aan de drie andere onderdelen van de definitie van geurgevoelig object wordt voldaan.

Het gebouw is bestemd voor menselijk wonen of menselijk verblijf.

Een gebouw moet niet alleen feitelijk voor wonen of verblijven zijn bedoeld (zie derde onderdeel van de definitie) maar die functie moet ook juridisch-planologisch toegestaan. Gebouwen die in strijd met (een ontheffing van) het bestemmingsplan worden gebruikt, zoals sommige permanent bewoonde recreatiewoningen, worden niet tegen overmatige geurhinder beschermd.

Het gebouw is blijkens aard, indeling en inrichting geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf.

Hiermee wordt voorkomen dat bijvoorbeeld een half ingestorte woning nog beschermd wordt. Dit criterium kan ook houvast bieden bij de vraag welke delen van een gevoelig object, beschermd moeten worden. Zo hoeft bijvoorbeeld een garage niet tot het geurgevoelige object te worden gerekend. Ook niet als de garage een vaste constructie vormt met de woning, tenzij sprake is van een open verbinding met de woning.

Het gebouw wordt permanent -of op een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik- voor menselijk wonen of menselijk verblijf gebruikt.

De mens is gevoelig voor geurhinder, maar de gebouwen, waar die mens woont of verblijft, worden aangemerkt als geurgevoelig object. Het is niet relevant of het verblijf wordt uitgeoefend door hetzelfde individu of door verschillende personen. Ook de omvang van de groep mensen, die op de locatie verblijft, bepaalt niet of een object geurgevoelig is. De verblijfsduur is bepalend. Dat heeft als consequentie dat, voor zover de totale verblijfsduur overeenkomt, de kortdurende aanwezigheid door meerdere mensen is gelijkgesteld met de langdurige aanwezigheid door één of enkele mensen. In het oorspronkelijke wetsvoorstel was opgenomen 'permanent of regelmatig verblijf'.

Doorwerking plangebied

Volgens het bestemmingsplan is er een aantal agrarische bedrijven in de omgeving van het plangebied gelegen. Er zal duidelijkheid verschaft moeten worden of de hindercirkels van deze bedrijven over het plangebied liggen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1061-0003_0011.png"

Met behulp van gegevens over de agrarische bedrijven is door middel van het programma V-stacks een berekening gemaakt van de hindercirkels (zie figuur 10). De bouwmarkt wordt niet binnen de 14 OUE/ M³ contour ontwikkeld. Tevens is bij de positionering van de bouwmarkt rekening gehouden met de 50 meter contour van het agrarisch rundveebedrijf. Het gebouw is achter op het terrein geplaatst zodat het buiten de contour valt. Het aspect geurhinder vormt geen belemmering voor de realisering van het onderhavige project.

5.7 Luchtkwaliteit

Sinds 15 november 2007 staan de hoofdlijnen voor regelgeving rondom luchtkwaliteitseisen beschreven in de Wet milieubeheer. Artikel 5.16 Wm (lid 1) geeft weer, onder welke voorwaarden bestuursorganen bepaalde bevoegdheden (uit lid 2) mogen uitoefenen. Als aan minimaal één van de volgende voorwaarden wordt voldaan, vormen luchtkwaliteitseisen in beginsel geen belemmering voor het uitoefenen van de bevoegdheid:

  1. a. er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
  2. b. een project leidt – al dan niet per saldo – niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
  3. c. een project draagt 'niet in betekenende mate' bij aan de luchtverontreiniging;
  4. d. een project past binnen het NSL (Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit), of binnen een regionaal programma van maatregelen.


Het 'Besluit Niet in Betekende Mate' (NIBM)

Deze AMvB legt vast, wanneer een project niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie van een bepaalde stof. Een project is NIBM, als aannemelijk is dat het project een toename van de concentratie veroorzaakt van maximaal 3%. De 3% grens wordt gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Dit komt overeen met 1,2 microgram/m3 voor zowel fijn stof en NO2.

In het Besluit NIBM is geregeld dat binnen de getalsmatige grenzen van de Regeling een project altijd NIBM is. Er zijn immers alleen categorieën van gevallen aangewezen, waarvan aannemelijk is dat de toename van de concentraties in de betreffende gevallen niet de 1% of 3% grens overschrijdt. Wanneer een categorie eenmaal is aangewezen, mag er zonder meer van worden uitgegaan dat deze bijdrage NIBM is.

VROM heeft in samenwerking met Infomil een NIBM-tool opgesteld. Met deze tool kan op een eenvoudige en snelle manier worden bepaald of een plan niet in betekenende mate bijdraagt (NIBM) aan luchtverontreiniging. Om dit te kunnen bepalen is allereerst bekeken hoeveel extra vervoersbewegingen de ontwikkeling genereert.

Worst-case berekening voor de bijdrage van het extra verkeer als gevolg van een plan op de luchtkwaliteit
Extra verkeer als gevolg van het plan
Extra voertuigen (weekdaggemiddelde) 302
Aandeel vrachtverkeer 2,0%
Maximale bijdrage extra verkeer NO2 in ìg/m3 0,37
PM10 in ìg/m3 0,10
Grens voor "Niet In Betekenende Mate" in ìg/m3 1,2
Conclusie
De bijdrage van het extra verkeer is niet in betekenende mate;
geen nader onderzoek nodig

AMvB 'gevoelige bestemmingen'

De aanwijzing in de AMvB heeft betrekking op nieuw te bouwen gebouwen en wanneer sprake is van een uitbreiding van een bestaande gevoelige bestemming. Een bouwmarkt wordt binnen de 50-meterzone van de N303 gerealiseerd maar is geen gevoelige bestemming. De invloed van de N303 op de bouwmarkt hoeft niet getoetst te worden.

Het extra verkeer dat de bouwmarkt genereert draagt niet in betekenende mate bij aan een verslechtering van de luchtkwaliteit. Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de realisering van het onderhavige project.

5.8 Milieuzonering

Om te komen tot een ruimtelijk relevante toetsing van bedrijfsvestigingen op milieuhygiënische aspecten wordt het begrip milieuzonering gehanteerd. Onder milieuzonering wordt verstaan een voldoende ruimtelijke scheiding tussen enerzijds milieubelastende bedrijven of inrichtingen en anderzijds milieugevoelige gebieden zoals woonwijken. Om het begrip hanteerbaar te maken is gebruik gemaakt van de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering van de VNG'. De inhoud van de milieuzonering wordt bepaald aan de hand van drie bouwstenen, te weten richtafstandenlijst, omgevingstypen en functiemenging. In de richtafstandenlijst zijn bedrijven opgenomen, ingedeeld in milieucategorieën, waarbij per bedrijf is aangegeven wat de afstand tot een rustige woonwijk dient te zijn. Deze afstanden kunnen als basis worden gehanteerd, maar zijn indicatief. Er kan, afhankelijk van het omgevingstype, worden afgeweken van deze richtafstanden.

Bij een bouwmarkt met de SBI-code 2008 4752 behoort de milieucategorie 2 waarbij de grootste richtafstand tot aan de dichtstbijzijnde gevel van een geluidsgevoelig object 30 meter is. De in- en verkoop van reinigingsapparaten behoort tot milieucategorie 1 waar een richtafstand van 10 meter bij hoort. Er bevinden zich geen woningen van derden, die geen bedrijfswoning zijn binnen de contouren van het onderhavige project. Het aspect milieuzonering vormt geen belemmering voor de realisering van het onderhavige project.

5.9 Verkeer

De ontwikkeling van een bouwmarkt aan de Verbindingsweg heeft verkeersbewegingen tot gevolg. De vraag is of de verkeersbewegingen effect hebben op het geheel van verkeersbewegingen en parkeerbelasting in de omgeving van de locatie.

Verkeersgeneratie

De voorgenomen ontwikkeling houdt in dat de huidige caravanopslag en –stalling wordt beëindigd. In de huidige situatie biedt de stalling ruimte voor ongeveer 40 caravans. Op een drukke dag worden maximaal 5 caravans opgehaald of afgeleverd. De caravanstalling genereert daarmee ongeveer 10 motorvoertuigbewegingen op een drukke dag. Deze berekeningen zijn gemaakt op basis van informatie over het functioneren van de stalling, en zijn samen met de uitgangspunten opgenomen in de bijlage.

De ondernemer is van plan op het terrein een bouwmarkt te realiseren. De bouwmarkt krijgt een bruto vloeroppervlak van 999 m². Een bouwmarkt van een dergelijke omvang leidt op een werkdag tot een verkeersgeneratie van ruim 300 motorvoertuigbewegingen per etmaal. De berekening is gemaakt op basis van kencijfers van CROWwww.verkeersgeneratie.nl en samen met de uitgangspunten opgenomen in de bijlage.

Tabel 1: Verkeersgeneratie huidige en toekomstige situatie

Omvang Werkdag
(mvtgbew/etm)
Weekdag
(mvtgbew/etm)
Zaterdag
(mvtgbew/etm)
Huidig: caravanstalling 40 caravans 10 10 10
Toekomstig: bouwmarkt 999 m² bvo 312 295 505
Toename 302 285 495

Verkeersbewegingen van en naar de locatie zullen zich verdelen over omliggende straten en wegen. In de bijlage is een tabel opgenomen, met de inschatting van deze verdeling. Aan de hand van deze verdeling zijn de etmaalintensiteiten op omliggende wegen voor diverse toekomstige jaren berekend op basis van etmaalintensiteiten van de gemeente Barneveld (zie bijlage).

Tabel 2: Verkeersintensiteiten werkdag (excl. en incl. ontwikkeling)

2010 2010 2020 2020
(incl. ontwikk) (incl. ontwikk)
Verbindingsweg (ri noordwest) 1992 2083 2200 2291
Verbindingsweg (ri zuidoost) 1992 2203 2200 2412
Baron van Nagellstraat (N303) (ri noord) 17067 17173 20380 20485
Baron van Nagellstraat (N303) (ri zuid) 17067 17173 20380 20485

Het aantal voertuigverplaatsingen dat door de ontwikkeling wordt gegenereerd, zorgt voor een toename van de etmaalintensiteit op de Verbindingsweg met ongeveer 100 motorvoertuigbewegingen op een gemiddelde werkdag, op het gedeelte tussen de planlocatie en de Hoofdstraat (N303). Deze toename is merkbaar aangezien de Verbindingsweg het karakter heeft van een erfontsluitingsweg en met name aanliggende (agrarische) bedrijven en woningen ontsluit. De toename van de intensiteit op de Verbindingsweg vormt echter geen probleem voor de veiligheid en doorstroming op deze weg. De te verwachten intensiteit van ruim 2000 motorvoertuigen op een werkdag in 2010 en bijna 2300 motorvoertuigen op een werkdag in 2020, passen bij de inrichting en de functie van de Verbindingsweg. Op een erftoegangsweg zijn intensiteiten te verwachten van enkele honderden voertuigen per dag tot 5000 à 6000 mvtg, afhankelijk van de functie in de verkeersstructuur van een kern.

De invloed van de verkeersgeneratie van de ontwikkeling op de verkeersintensiteit op de Baron van Nagellstraat (N303) is beperkt. In het jaar 2003 rijden op een gemiddelde werkdag ruim 15.000 mvtg/etm over deze weg. Uitgaande van een gemiddelde groei van bijna 2% per jaar, zijn er in 2010 ongeveer 17.100 mvtg/etm te verwachten. Na de ontwikkeling van de bouwmarkt neemt dit toe tot circa 17.200 mvtg/etm, een groei van ongeveer 100 motorvoertuigbewegingen per werkdag oftewel 0,5%. Dit is een beperkte toename van de verkeersintensiteit op de Baron van Nagellstraat (N303). Daarnaast ligt het piekmoment van bezoek aan de bouwmarkt op een gemiddelde zaterdag. Volgens verkeersgegevens van de provincie Gelderland kent de Baron van Nagellstraat (N303) op weekenddagen een lagere verkeersintensiteit dan op werkdagen. Op de Baron van Nagellstraat (N303) worden geen problemen verwacht voor de verkeersafwikkeling als gevolg van de ontwikkeling van de bouwmarkt.Het aspect verkeer vormt geen belemmering voor de realisering van het onderhavige project.

Parkeren

Een bouwmarkt zorgt voor een vraag naar parkeerplaatsen. De berekening van de parkeerbehoefte van de functie is gebaseerd op parkeerkencijfers van het CROW. Op basis hiervan heeft de geplande bouwmarkt een parkeerbehoefte van minimaal 22 en maximaal 27 parkeerplaatsen. Op het perceel zijn 29 parkeerplaatsen gepland. Dit aantal is voldoende om de parkeerbehoefte van de geplande bouwmarkt op te vangen.

5.10 Water

Het vroegtijdig betrekken van de waterbeheerder en het meewegen van het waterbelang is, door middel van de Watertoets, sinds 1 november 2003 verankerd in het 'Besluit op de ruimtelijke ordening 1985'. Deze is sinds 21 april 2008 vervangen door het 'Besluit ruimtelijke ordening' (Bro).

Beleidskader

Relevante beleidsstukken op het gebied van water zijn het Provinciaal Waterhuishoudingsplan van de provincie Gelderland, het Waterbeheersplan van Waterschap Vallei & Eem, de Vierde Nota Waterhuishouding, WB21, Nationaal Bestuursakkoord Water en de Europese Kaderrichtlijn Water. Belangrijkste gezamenlijke punt uit deze beleidsstukken is dat water een belangrijk sturend element is in de ruimtelijke ordening. Water legt een ruimteclaim op het (stads)landschap waaraan voldaan moet worden. De bekende drietrapsstrategieën zijn leidend:

  • Vasthouden-bergen-afvoeren (waterkwantiteit)
  • Voorkomen-scheiden-zuiveren (waterkwaliteit)

Daarnaast is de Beleidsbrief regenwater en riolering nog relevant. Hierin staat hoe het best omgegaan kan worden met het hemelwater en het afkoppelen daarvan.

Waterschap Vallei & Eem

Het beleid van waterschap Vallei & Eem is verwoord in het waterbeheersplan 2004-2007 'Water in beweging'. Om 'duurzaam waterbeheer' te realiseren worden de volgende principes gehanteerd:

  • anticiperen in plaats van reageren, sturen op de toekomst met het oog op verwachte klimaatveranderingen;
  • problemen niet af wentelen (geografisch, bestuurlijk, financieel of temporeel), maar zoveel mogelijk in eigen gebied en in eigen beheer zoeken naar oplossingen;
  • sterke voorkeur voor ruimtelijke oplossingen. Daarbij draait het om het ontwikkelen van veerkrachtige watersystemen met meer ruimte voor water en om minder technische oplossingen;
  • waterbeheersing wordt uitgevoerd op basis van de (stroom)gebiedsbenadering. Dit wordt gedaan door het aanpakken van samenhangende (grond)watersystemen in relatie tot het grondgebruik;
  • kosteneffectiviteit en meervoudig ruimtegebruik zijn sturend. Hierbij wordt gestreefd naar een evenwichtige verhouding tussen de effectiviteit van de maatregelen en de kosten, inclusief meervoudig ruimtegebruik.

Specifieke doelen in gebieden met een stedelijke functie zijn:

  • het voorkomen van wateroverlast en watertekort;
  • het zo goed mogelijk vasthouden van water;
  • het verbeteren van de belevingswaarde en recreatieve waarde van het water;
  • het behouden en ontwikkelen van waardevolle water- en oevervegetaties door het aanpassen van het onderhoud en het verbeteren van de waterkwaliteit. Dit laatste bereiken we door het verminderen van lozingen en door het zo goed mogelijk vasthouden van water in gebieden met een goede waterkwaliteit.

Op dit moment ligt het Ontwerp – Waterbeheersplan 2010 – 2015 ter inzage. Eind 2009 zal dit plan worden vastgesteld. Tot deze tijd is het Waterbeheersplan 2004 – 2007 nog van toepassing.

Huidige situatie watersysteem

Het plangebied is gelegen in het buitengebied, tussen de kernen Barneveld en Voorthuizen. In de huidige situatie is het plangebied nagenoeg geheel verhard.

Bodem en grondwater

De bodem in het plangebied bestaat uit podzolgronden. De Gemiddeld Hoogste Grondwaterstand (GHG) ter plekke van het plangebied 40 centimeter onder maaiveld. De Gemiddeld Laagste Grondwaterstand (GLG) ligt 150 centimeter onder maaiveld. Dit komt overeen met Grondwatertrap V. Het plangebied ligt in zogenaamd intermediair gebied, waarbij afwisselend infiltratie en kwel kan optreden. Het plangebied is niet gelegen in een grondwaterbeschermigsgebied.

Oppervlaktewater

In het plangebied is geen oppervlaktewater aanwezig. Ten noorden van het plangebied is wel een ondiepe droogvallende greppel gelegen. Deze blijft in de beoogde situatie bestaan.

Riolering

Binnen het plangebied is ten behoeve van bestaande bebouwing riolering aanwezig. Ten behoeve van onderhavige ontwikkeling zal gebruik worden gemaakt van het bestaande rioleringssysteem.

Water in relatie tot de beoogde ontwikkeling

De ontwikkeling voorziet in de toename van het dakoppervlak. De nieuwe bebouwing wordt gerealiseerd op gronden die in de huidige situatie reeds verhard zijn. Compenserende waterberging is dan ook niet aan de orde.

Bij de realisatie van de nieuwe dakoppervlakken dient wel rekening te worden gehouden met de waterkwaliteit. Dakoppervlakken mogen dan ook niet worden vervaardigd van uitlogende bouwmaterialen, zonder dat deze wordt voorzien van een coating.

In zekere zin is de transformatie van erfverharding naar dakoppervlak licht positief voor de waterkwaliteit. Dakoppervlak is relatief schoner dan erfverhardingen. Met name erfverhardingen waar zich voertuigen (kunnen) begeven zijn verontreinigd met olie en dergelijke.

Conclusie

Het aspect water vormt geen belemmering voor de realisering van het onderhavige project. Er vindt geen toename van het verhard oppervlak plaats. Voor het initiatief is geen keurvergunning van het waterschap Vallei & Eem noodzakelijk.

Hoofdstuk 6 Juridische Aspecten

6.1 Juridische Aspecten

De Wet ruimtelijke ordening (Wro) geeft gemeenten de plicht tot het opstellen van een bestemmingsplan. In de Wro en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is nader uitgewerkt uit welke onderdelen een bestemmingsplan in ieder geval moet bestaan. Dit zijn een verbeelding (hierna wordt gesproken over de plankaart) met planregels en een toelichting daarop. Daarnaast bieden zowel de Wro als het Bro opties voor een nadere juridische inrichting van een bestemmingsplan. Hierbij moet onder meer worden gedacht aan de toepassing van ontheffingsmogelijkheden en wijzigingsbevoegdheden en het toepassen van nadere eisen. De bruikbaarheid van deze instrumenten is geheel afhankelijk van het doel van het bestemmingsplan en de gewenste bestemmingsmethodiek van de gemeente Barneveld. Het uitgangspunt is dat het bestemmingsplan moet voorzien in een passende regeling voor de komende tien jaar, dit is de geldigheidsduur van een bestemmingsplan.

Het juridische deel van het bestemmingsplan bestaat uit de plankaart en de regels. De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden en gebouwen en bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing. De plankaart heeft een ondersteunende rol voor de toepassing van de regels alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen. De plankaart vormt samen met de regels het voor de burgers bindende onderdeel van het bestemmingsplan.

De planregels vallen in vier hoofdstukken uiteen. Hoofdstuk 1 bevat de algemene voor het plangebied geldende bepalingen, de inleidende regels. Hoofdstuk 2 regelt de bestemmingen en het daarop toegestane gebruik. Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels, zoals de anti-dubbeltelbepaling, algemene bouwregels, algemene ontheffing- en algemene wijzigingsregels en tot slot de algemene procedureregels. Tenslotte komt in hoofdstuk 4 het overgangsrecht en de slotbepaling aan bod.

Inleidende regels

Begrippen

In dit artikel worden de begrippen gedefinieerd, die in de regels worden gehanteerd. Bij de toetsing van het bestemmingsplan wordt uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis. Voor zover er geen begrippen zijn gedefinieerd wordt aangesloten bij het normale spraakgebruik.

Wijze van meten

Dit artikel geeft aan hoe hoogte- en andere maten (die bij het bouwen in acht dienen te worden genomen) moeten worden gemeten. De bepalingen uit bijlage 12 van SVBP2008 zijn overgenomen in de standaardregels van gemeente Barneveld.

Bestemmingsregels

Bestemming 'Detailhandel'

Binnen de bestemming 'Detailhandel' zijn gebouwen ten behoeve van detailhandel toegestaan. Met daaraan ondergeschikt zijn tevens gebouwen ten behoeve van een bouwmarkt en gebouwen ten behoeve van een wasstraat toegestaan. De maximale hoogte voor overige bouwwerken is drie meter. Door middel van een aanduiding op de verbeelding is een bedrijfswoning toegestaan.

Bestemming 'Groen'

De bestemming 'Groen' wordt opgenomen voor structurele groenvoorzieningen. Deze bestemming wordt toegepast op zowel openbare gronden als particuliere terreinen. Er mogen op of in deze gronden geen gebouwen en/of overkappingen worden gebouwd. De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag binnen de bestemming 'Groen' niet meer dan 2 meter bedragen, met uitzondering van palen en masten waarvoor een bouwhoogte van maximaal 9 meter geldt.

Bestemming 'Wonen-1'

De bestemming 'Wonen-1' wordt opgenomen voor het woonperceel (met eventuele uitbreidingsmogelijkheden van het hoofdgebouw en aan- en uitbouwen).

Voor het bouwen van aan- en uitbouwen, overkappingen en overige bijgebouwen is een regeling opgenomen waarbij de omvang van het bouwwerk is gekoppeld aan de omvang van het perceel.

Omdat aan huis verbonden beroepen en aan huis verbonden (bedrijfs)activiteiten zowel in de woning als in de aan- en uitbouwen onder voorwaarden zijn toegestaan, is gekozen voor een algemene gebruiksbepaling in een apart artikel.

Bestemming 'Tuin'

De bestemming 'Tuin' is gelegen bij andere bestemmingen zoals 'Wonen-1' en 'Detailhandel'. De bestemming wordt alleen toegepast op terreinen van particulier eigendom. Dit deel van het perceel mag beperkt bebouwd worden.

In een tuinbestemming mag verharding worden gerealiseerd. Het is ook mogelijk om binnen een tuinbestemming te parkeren.

De grens tussen de bestemming 'Wonen-1' en de bestemming 'Tuin' verspringt. Zo is gewaarborgd dat hoofdgebouwen hun prominente positie behouden. Dit is wenselijk vanuit stedenbouwkundig oogpunt. Bebouwing buiten het bouwvlak is ondergeschikt. Buiten het bouwvlak is tot 1 meter achter de voorgevelrooilijn geen bebouwing toegestaan.

Algemene regels

Anti-dubbeltelbepaling

Het doel van de anti-dubbeltelbepaling is te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein niet nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.

Algemene ontheffingsregels

Er is een algemene ontheffingsregel opgenomen wanneer dit voor een betere technische realisering van bouwwerken dan wel in verband met de werkelijke toestand van het terrein noodzakelijk is. Deze ontheffingsregel dient bij uitzondering te worden toegepast. De noodzaak om van de bestemmingsregeling af te wijken dient te worden aangetoond.

Algemene wijzigingsregels

Ten behoeve van de flexibiliteit en bruikbaarheid in de praktijk is voorzien in wijzigingsregels. Deze geven burgemeester en wethouders de bevoegdheid een bestemmingsgrens of bebouwingsgrens te wijzigen na vaststelling, indien en voor zover dringende redenen die na het vaststellen van het plan tot hun kennis zijn gekomen hiertoe aanleiding geven.

Algemene procedureregels

Voor het verlenen van een ontheffing, het wijzigen van het plan en het stellen van een nadere eis zijn procedureregels aangegeven. In afwijking van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) ligt het voornemen om ontheffing te verlenen met bijbehorende stukken twee weken ter inzage.

Overgangs- en slotregels

Overgangsregels

Onderscheid is gemaakt tussen de overgangsbepalingen ten aanzien van bouwwerken en de overgangsbepalingen ten aanzien van gebruik. De overgangsbepalingen ten aanzien van bouwwerken gelden vanaf terinzagelegging van het ontwerp bestemmingsplan, de overgangsbepalingen ten aanzien van gebruik vanaf het van kracht worden (inwerkingtreding) van het bestemmingsplan. Uitgangspunt is dat zo weinig mogelijk gebruik wordt gemaakt van het overgangsrecht. Vooraf dient een afweging te worden gemaakt tussen legaliseren (positief bestemmen) dan wel handhaving van illegale situaties.

De overgangsbepalingen voor bouwwerken en gebruik zijn overgenomen uit artikelen 3.2.1 en 3.2.2 Besluit ruimtelijke ordening (Bro).

Slotregel

Het laatste artikel van de regels betreft de citeertitel van het voorliggende bestemmingsplan.

6.2 Handhaving

De gemeente acht handhaving van haar beleid van groot belang om de gewenste ruimtelijke kwaliteit te garanderen. Belangrijke redenen voor handhaven zijn:

  • de regels zijn door de gemeente vastgesteld en de inwoners van de gemeente mogen verwachten dat de gemeente die regels handhaaft: waarom zijn er anders regels opgesteld? Inwoners van de gemeente hebben als het ware recht op handhaving;
  • handhaving gaat oneigenlijk gebruik van en daarmee de achteruitgang van de kwaliteit van het gemeentelijk grondgebied tegen. Een actueel bestemmingsplan beoogt de ruimtelijke kwaliteit van een gebied in stand te houden en te verbeteren;
  • niet daadkrachtig optreden tegen overtredingen van wettelijke regels werkt een toename van het aantal overtredingen in de hand en tast de geloofwaardigheid van daadkrachtig optreden aan. Het in het bestemmingsplan vastgelegde beleid wordt ondermijnd en het bestuur verliest de greep op de gebouwde omgeving.

Onderscheid kan gemaakt worden tussen preventieve en repressieve handhavings-instrumenten. Onder preventieve instrumenten kunnen onder andere goede regelgeving (o.a. in bestemmingsplan), voorlichting, subsidieverlening, verlening van vrijstellingen en de bouw-, aanleg- en sloopvergunningen worden begrepen. Repressieve instrumenten zijn onder meer controle en toezicht, opsporing en het hanteren van sancties als bestuursdwang en dwangsom.

In 2007 heeft de gemeente de Nota handhaving ruimtelijke en bouwregelgeving gemeente Barneveld opgesteld. Deze nota geeft inzicht in de achtergronden die geleid hebben tot de totstandkoming van de nota. Ook geeft het voor overtredingen op het gebied van bestemmingsplan- en bouwregelgeving aan hoe met geconstateerde overtredingen om te gaan en welke prioriteitsstelling daarbij te hanteren (repressieve handhaving).

Bij de handhaafbaarheid van een bestemmingsplan spelen aspecten als communicatie, de planvorm, de normstelling, het daadwerkelijk kunnen handhaven en de controleerbaarheid van normen ook een belangrijke rol.

Randvoorwaarde voor handhaving is dat er voldoende basis/grondslag is om te kunnen handhaven. Deze basis wordt gevormd door:

  • de regeling in het bestemmingsplan zelf: de handhaafbaarheid van de planregels;
  • het ontheffingenbeleid.

In onderhavig bestemmingsplan is gestreefd naar heldere, eenduidige planregels met zo min mogelijk interpretatiemogelijkheden.

Verder zijn aan de in het plan opgenomen ontheffingsbevoegdheden duidelijke voorwaarden verbonden, die voldoende objectief bepaalbaar zijn.

Hoofdstuk 7 Economische Uitvoerbaarheid

De initiatiefnemer heeft de grond in eigendom. Alle kosten zijn voor rekening van de initiatiefnemer.

De kosten voor het opstellen van het plan worden gedekt door het heffen van leges. Voor de kosten van tegemoetkoming in schade, bedoeld in artikel 6.1 van de Wro (planschade) is een afzonderlijke overeenkomst gesloten. Er zijn bij dit plan geen andere kosten die in een exploitatieplan of exploitatieovereenkomst opgenomen moeten worden.

Hoofdstuk 8 Overleg En Inspraak

De procedures voor vaststelling van een bestemmingsplan zijn door de wetgever geregeld. Aangegeven is dat tussen gemeente en verschillende instanties waar nodig overleg over het plan moet worden gevoerd alvorens een ontwerpplan ter visie gelegd kan worden. Daarnaast is er de gelegenheid om in het voortraject belanghebbenden te laten inspreken conform de gemeentelijke verordening. Pas daarna wordt de wettelijke procedure met betrekking tot vaststelling van het bestemmingsplan opgestart (artikel 3.8 Wro).

8.1 Overleg Ex Artikel 3.1.1 Bro

Het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.1) geeft aan dat burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg voeren met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

In het kader hiervan is het bestemmingsplan voor overleg aan onderstaande instantie toegezonden:

- Waterschap Eem en Vallei.

8.2 Inspraak

De Wro bevat geen procedurevoorschriften met betrekking tot de inspraak, en is in Wro zelf niet verplicht gesteld. Dat neemt niet weg dat het de gemeente vrij staat toch inspraak te verlenen bijvoorbeeld op grond van de gemeentelijke inspraakverordening. In relatie daarmee bepaalt artikel 150 van de Gemeentewet onder meer dat in een gemeentelijke inspraakverordening moet worden geregeld op welke wijze bovenbedoelde personen en rechtspersonen hun mening kenbaar kunnen maken.

Er wordt geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid tot inspraak. Via de publicatie van de bouwaanvraag is al bekendheid gegeven aan de plannen aan de Baron van Nagellstraat. Met de reactie die hierop is binnengekomen, is in het plan rekening gehouden. F

Bijlage 1 Archeologisch Onderzoek

Bijlage 1 Archeologisch onderzoek

Bijlage 2 Bodemonderzoek

Bijlage 2 Bodemonderzoek