KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch
Artikel 4 Wonen - 4
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 5 Anti-dubbeltelregel
Artikel 6 Algemene Bouwregels
Artikel 7 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 8 Algemene Wijzigingsregels
Artikel 9 Algemene Procedureregels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 10 Overgangsrecht
Artikel 11 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Hoofdstuk 2 Bestaande Situatie
2.1 Begrenzing Plangebied
2.2 Geldende Bestemmingen
Hoofdstuk 3 Planbeschrijving
3.1 Ontwikkelingen
3.2 Functies
3.3 Ruimtelijke Structuur
Hoofdstuk 4 Beleidskader
4.1 Rijk
4.2 Provincie
4.3 Reconstructie Gelderse Vallei / Utrecht Oost
4.4 Gemeente
4.5 Structuurvisie
Hoofdstuk 5 Randvoorwaarden
5.1 Archeologie
5.2 Bodem
5.3 Ecologie
5.4 Externe Veiligheid
5.5 Geluid
5.6 Geur
5.7 Leidingen
5.8 Luchtkwaliteit
5.9 Milieuzonering
5.10 Water
Hoofdstuk 6 Juridische Aspecten
6.1 Juridische Aspecten
6.2 Handhaving
Hoofdstuk 7 Economische Uitvoerbaarheid
7.1 Grondexploitatie
Hoofdstuk 8 Overleg En Inspraak
8.1 Overleg Ex Artikel 3.1.1 Bro
8.2 Inspraak
8.3 Zienswijzen
Bijlage 1 Mitigatieplan Valkseweg 247
Bijlage 2 Quickscan Ecologie Hunnenweg 19
Bijlage 3 Archeologischonderzoek
Bijlage 4 Bodemonderzoek Valkseweg 247
Bijlage 5 Bodemonderzoek Hunnenweg 19
Bijlage 6 Akoestischonderzoek
Bijlage 7 Nota Zienswijzen Bestemmingsplan Hunnenweg Ii

Hunnenweg II

Bestemmingsplan - gemeente Barneveld

Onherroepelijk op 20-05-2011 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 Aan huis verbonden beroep of bedrijf

een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied, niet bestaande uit ambachtelijke en/of detailhandelsactiviteiten, dat door zijn beperkte omvang in een woning en daarbij behorende gebouwen, met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend.

1.2 Aanbouw

een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch en functioneel opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

1.3 Aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.4 Aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.5 Agrarisch bedrijf

een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren, met uitzondering van een broederij, een glastuinbouwbedrijf, een kwekerij, een pelsdierenfokkerij, een paardenhouderij, een proefbedrijf, een wormen- en madenkwekerij en/of een viskwekerij;

1.6 Algemene wet bestuursrecht

wet van 4 juni 1992, Stb. 315, houdende algemene regels van bestuursrecht, zoals deze luidt op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan;

1.7 Ambachtelijk bedrijf

een bedrijf waar overwegend door middel van handwerk producten worden vervaardigd, bewerkt, onderhouden of hersteld;

1.8 Archeologische waarde

de waarde die van belang is voor de archeologie en voor de kennis van de beschavingsgeschiedenis;

1.9 Bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.10 Bebouwingspercentage

het in procenten uitgedrukte deel van een bouwvlak, bestemmingsvlak dan wel bouwperceel, dat ten hoogste mag worden bebouwd;

1.11 Bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak;

1.12 Bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0203.1099-0003 met de bijbehorende regels (en eventuele bijlagen);

1.13 Bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.14 Bevoegd gezag

bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning;

1.15 Bijgebouw

een niet voor bewoning bestemd vrijstaand of aangebouwd gebouw, dat een gebruikseenheid vormt met en dienstbaar is aan de hoofdbestemming, zoals een garage, huishoudelijke bergruimte of hobbyruimte;

1.16 Bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.17 Bouwgrens

de grens van een bouwvlak;

1.18 Bouwlaag

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder;

1.19 Bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.20 Bouwperceelsgrens

de grens van een bouwperceel;

1.21 Bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.22 Bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.23 Dak

iedere bovenbeëindiging van een gebouw;

1.24 Detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen, geen motorbrandstoffen zijnde, aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.25 Erf

bij de bestemming behorende gronden waarvan het gebruik ten dienste van deze bestemming is;

1.26 Gebouw

elk bouwwerk dat een voor mensen toegankelijke overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.27 Gebruiken

het doen gebruiken, laten gebruiken en in gebruik geven;

1.28 Geluidsgevoelige functies

bewoning of ander geluidsgevoelige functies zoals bedoeld in de Wet geluidhinder en het Besluit geluidhinder;

1.29 Geluidsgevoelige gebouwen

gebouwen welke dienen ter bewoning of ten behoeve van een andere geluidsgevoelige functie als bedoeld in de Wet geluidhinder en het Besluit geluidhinder;

1.30 Hogere waarde

een maximale waarde voor de geluidbelasting, die hoger is dan de voorkeursgrenswaarde en die in een concreet geval kan worden vastgesteld op grond van de Wet geluidhinder en het Besluit Geluidhinder;

1.31 Hoofdgebouw

een (deel van een) gebouw, dat vanwege zijn indeling en uiterlijke verschijningsvorm, gelet op de bestemming als het belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel of bouwvlak moet worden aangemerkt en waartoe eventuele uitbouwen, aanbouwen en bijgebouwen niet worden gerekend;

1.32 Kantoor- en/of praktijkruimte

een niet voor bewoning bestemd gedeelte van een woning of gebouw bij een woning, dat uitsluitend dient voor de uitoefening van beroepsactiviteiten van de bewoner van de woning op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of daarmee gelijk te stellen gebied;

1.33 Kwetsbaar object

woningen, gebouwen bestemd voor het verblijf, al dan niet gedurende een gedeelte van de dag, van minderjarigen, ouderen, zieken of gehandicapten, gebouwen waarin doorgaans grote aantallen personen gedurende een groot gedeelte van de dag aanwezig zijn, zoals kantoren, hotels en restaurants, winkels, kampeer- en andere recreatieterreinen en objecten met een hoge infrastructurele waarde, zoals een telefoon- of elektriciteitscentrale, voorzover die objecten wegens de aard van de gevaarlijke stoffen die bij een ongeval kunnen vrijkomen, bescherming verdienen tegen de gevolgen van dat ongeval;

1.34 Maaiveld

gemiddelde hoogte van het afgewerkte terrein dat een gebouw of bouwwerk omgeeft;

1.35 Nadere eis

een nadere eis als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, sub d, van de Wet ruimtelijke ordening;

1.36 Particulier opdrachtgeverschap

situatie dat de burger of een groep van burgers – in dat laatste geval georganiseerd als rechtspersoon zonder winstoogmerk of krachtens een overeenkomst – tenminste de economische eigendom verkrijgt en volledige zeggenschap heeft over en verantwoordelijkheid draagt voor het gebruik van de grond, het ontwerp en de bouw van de eigen woning;

1.37 Peil

het peil overeenkomstig de bouwverordening, dan wel indien geen peil overeenkomstig de bouwverordening is vast te stellen, de gemiddelde hoogte van het afgewerkte bouwterrein;

1.38 Plan

het bestemmingsplan 'Hunnenweg II' van de gemeente Barneveld;

1.39 Productiegebonden detailhandel

detailhandel in goederen die ter plaatse worden vervaardigd, gerepareerd en/of toegepast in het productieproces, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de productiefunctie;

1.40 Recreatief medegebruik

een recreatief gebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit recreatieve gebruik is toegestaan;

1.41 Seksinrichting

een terrein, gebouw, vaar- of voertuig waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichtingen worden in ieder geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub of een prostitutiebedrijf, waaronder tevens begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.42 Straalpad

vrije ruimte die nodig is voor ongehinderde ontvangst van (radio-)signaal;

1.43 Uitbouw

een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw. Functionele ondergeschiktheid is niet vereist;

1.44 Uitvoeren

het doen uitvoeren, laten uitvoeren en in uitvoering geven;

1.45 Uitwerking

een uitwerking als bedoeld in artikel 3.6 lid 1 sub b van de Wet ruimtelijke ordening;

1.46 Verbeelding

De bij het bestemmingsplan behorende kaart (analoog of digitaal) waarop onder meer de begrenzing van het plan, de in het bestemmingsplan voorkomende bestemmingen, aanduidingen en topografische en kadastrale gegevens zijn weergegeven.

1.47 Vloeroppervlak

grootte van de oppervlakte van een bouwlaag;

1.48 Voorgevel

de naar de weg gekeerde gevel(s) van een gebouw;

1.49 Voorgevelrooilijn

de evenwijdig aan de as van de weg gelegen lijn welke, zoveel mogelijk aansluitend aan de ligging van de voorgevels van de (bestaande) bebouwing, een zoveel mogelijk gelijkmatig beloop van de rooilijn overeenkomstig de richting van de weg geeft;

1.50 Voorkeursgrenswaarde

de maximale waarde voor de geluidbelasting, zoals deze rechtstreeks kan worden afgeleid uit de Wet geluidhinder en het Besluit geluidhinder;

1.51 Wet ruimtelijke ordening

Wet van 1 juli 2008 (Stb. 2006, 566) houdende vaststelling van nieuwe planregels omtrent de ruimtelijke ordening, zoals deze luidt op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan;

1.52 Wijziging

een wijziging als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, sub a, van de Wet ruimtelijke ordening;

1.53 Woning

een complex van ruimten dat dient voor de zelfstandige huisvesting van één afzonderlijk huishouden;

1.54 Woningwet

Wet van 29 augustus 1991, Stb. 439, tot herziening van de Woningwet, zoals deze luidt op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan;

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 De dakhelling

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.2 De goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, dan wel de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.3 De inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.4 De bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.5 De oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.6 De afstand tot de zijdelingse perceelsgrens

vanaf de buitenwerkse gevelvlakken dan wel, indien sprake is van overstekende daken met een overstekend gedeelte van meer dan 0,75 m, respectievelijk overstekken van meer dan 0,75 m, vanaf de buitenrand van het overstekende dak/de overstek, neerwaarts geprojecteerd, tot de kadastrale zijgrens van het perceel;

2.7 De oppervlakte van een ondergronds bouwwerk

onder de begane grondvloer, tussen de harten van de ondergrondse buitenste muren;

2.8 De oppervlakte van een overkapping

de loodrechte projectie van de overkapping op het maaiveld;

2.9 Het vloeroppervlak

boven de vloeren, tussen de binnenwerkse gevelvlakken en/of scheidingsmuren.

2.10 Maatvoering

Alle maten zijn tenzij anders weergegeven:

  1. a. voor lengten in meters (m);
  2. b. voor oppervlakten in vierkante meters (m²);
  3. c. voor inhoudsmaten in kubieke meters (m³);
  4. d. voor verhoudingen in procenten (%).

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. agrarisch gebruik in de vorm van het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren;

met daaraan ondergeschikt:

  1. b. openbare nutsvoorzieningen;
  2. c. recreatief medegebruik;
  3. d. infrastructurele voorzieningen;
  4. e. waterhuishoudkundige voorzieningen;
  5. f. sloten, beken en daarmee gelijk te stellen waterlopen;

met de daarbij behorende:

  1. g. bouwwerken geen gebouwen zijnde.

3.2 Bouwregels

1. Op of in deze gronden mogen geen gebouwen en overkappingen worden gebouwd.

2. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt dat de bouwhoogte niet meer dan 2 m. mag bedragen.

Artikel 4 Wonen - 4

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen - 4' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. woningen;
  2. b. aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit;
  3. c. aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen;

met daarbij behorende

  1. d. tuinen en erven
  2. e. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

4.2 Bouwregels

4.3 Nadere eisen

  1. 1. Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:
    1. a. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
    2. b. een goede woonsituatie;
    3. c. de verkeersveiligheid;
    4. d. de sociale veiligheid;
    5. e. de brandveiligheid;
    6. f. de externe veiligheid; en
    7. g. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Bij het stellen van nadere eisen is de procedure zoals weergegeven in artikel 9.2 van toepassing.

4.4 Afwijken van de bouwregels

  1. 1. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 4.2.1 en toestaan dat de inhoud van een woning met ten hoogste 150 m3 wordt vergroot, uitsluitend indien sprake is van vermindering (door sloop) van bebouwing die behoort bij de betreffende woning en welke onder het overgangsrecht is gebracht, volgens onderstaande tabel:
Sloop bebouwing Terugbouwgedeelte Toevoeging woninginhoud
Tot 225 m3
Vanaf 225 m3
1/3
1/4
Max. 75 m3
Max. 75 m3

mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de belangen van landschap en beeldkwaliteit
en mits de architectonische en/of cultuurhistorische waarden van de bebouwing niet in onevenredige
mate worden geschaad.

  1. 2. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 4.2.1 en toestaan dat de goothoogte van de woning wordt vergroot met maximaal 3 m, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de belangen van landschap en beeldkwaliteit.
  2. 3. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 4.2.2 en toestaan dat de oppervlakte aan bijgebouwen wordt vergroot met maximaal 1/3 deel, maar niet tot een grotere oppervlakte dan 80 m², mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de belangen van landschap en beeldkwaliteit.
  3. 4. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 4.2.2 en toestaan dat de oppervlakte aan bijgebouwen nog verder wordt vergroot dan op grond van het vorige lid uitsluitend indien sprake is van vermindering (door sloop) van bebouwing die behoort bij de betreffende woning en welke onder het overgangsrecht is gebracht volgens onderstaande tabel
Sloop bebouwing Terugbouwpercentage Toevoeging oppervlakte bijgebouwen
Tot 125 m2
Van 125 m2 tot 312 m2
Van 312 m2 tot 687,5 m2
Vanaf 687,5 m2
60 %
40 %
20 %
10 %
Max. 75 m2
Max. 75 m2
Max. 75 m2
Max. 75 m2

mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de belangen van landschap en beeldkwaliteit.

  1. 5. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 4.2.2 en toestaan dat de oppervlakte aan bijgebouwen nog verder wordt vergroot dan op grond van het vorige lid is toegestaan, uitsluitend wanneer deze extra oppervlakte aan bijgebouwen zal worden benut voor een aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit en wanneer deze extra oppervlakte niet meer bedraagt dan de oppervlakte die op grond van artikel 4.5 is toegestaan.

4.5 Specifieke gebruiksregels

Gebruik van ruimten binnen de woning en in de bijgebouwen ten behoeve van de uitoefening van één of meer aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteiten wordt als gebruik overeenkomstig de bestemming aangemerkt, voorzover dit gebruik ondergeschikt blijft aan de woonfunctie en mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:

  1. a. maximaal 35% van het vloeroppervlak van de woning met inbegrip van bijgebouwen, tot ten hoogste 60 m2, mag worden gebruikt voor de aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit;
  2. b. degene die de activiteiten in de woning uitvoert, dient tevens de bewoner van de woning te zijn;
  3. c. vergunningplichtige of meldingsplichtige activiteiten ingevolge de Wet milieubeheer zijn niet toegestaan;
  4. d. er mag geen detailhandel plaatsvinden.

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 5 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 6 Algemene Bouwregels

Het bouwen van een ondergronds bouwwerk dat een voor mensen toegankelijke ruimte vormt is uitsluitend toegestaan onder de begane grondvloer van gebouwen.

Artikel 7 Algemene Afwijkingsregels

  1. 1. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het plan:
    1. a. indien en voor zover afwijkingen ten aanzien van de grens of de richting van wegen, parkeerstroken, paden, bermen en sloten en ligging van bebouwingsgrenzen noodzakelijk zijn ter aanpassing van het plan aan de werkelijke toestand van het terrein, die bij de uitmeting blijkt, mits die afwijkingen ten opzichte van hetgeen op de verbeelding is weergegeven niet meer dan 10 m zijn;
    2. b. ten behoeve van het bouwen in afwijking van de bepalingen ten aanzien van de afmetingen van de bebouwing, waaronder begrepen bebouwingspercentages, mits de afwijkingen beperkt blijven tot ten hoogste 10% van de bij recht in het plan weergegeven maten.
  2. 2. Het afwijken van de bouwregels, als bedoeld in het eerste lid, kan niet indien enig aangrenzend terrein of enige aangrenzende bebouwing in een toestand wordt gebracht, die strijdig is met het plan en/of indien op enig aangrenzend terrein de verwerkelijking van het plan wordt belemmerd en dit niet door het stellen van voorwaarden aan de afwijking van de bouwregels kan worden voorkomen.

Artikel 8 Algemene Wijzigingsregels

8.1 Algemeen

  1. 1. Het bevoegd gezag kan, indien en voor zover dringende redenen die na het vaststellen van het plan tot hun kennis zijn gekomen hiertoe aanleiding geven en voor zover het belang van een goede ruimtelijke ontwikkeling van het gebied dat in het plan is begrepen niet wordt geschaad:
    1. a. een bestemmingsgrens tussen twee bestemmingsvlakken zodanig wijzigen, dat het kleinste bestemmingsvlak met niet meer dan 10% wordt verkleind of vergroot;
    2. b. een bebouwingsgrens zodanig wijzigen, dat het bebouwingsvlak met niet meer dan 10% wordt verkleind of vergroot.
  2. 2. Bij het wijzigen is de procedure van toepassing zoals weergegeven in artikel 9.1.

Artikel 9 Algemene Procedureregels

9.1 Procedure bij het wijzigen van het plan

Op de voorbereiding van het besluit tot wijziging is afdeling 3.4 Algemene wet bestuursrecht en artikel 3.9a van de Wet ruimtelijke ordening van toepassing, met dien verstande dat burgemeester en wethouders binnen acht weken na afloop van de termijn van terinzagelegging een besluit nemen omtrent de wijziging.

9.2 Procedure bij het stellen van nadere eisen

Voor een besluit tot het stellen van een nadere eis geldt de volgende voorbereidingsprocedure:

  1. a. een ontwerpbesluit ligt, met bijhorende stukken, gedurende twee weken ter inzage;
  2. b. burgemeester en wethouders geven voorafgaand aan de terinzagelegging kennis van het ontwerpbesluit in één of meer dag-, nieuws of huis-aan-huisbladen of op een andere geschikte wijze. De kennisgeving geschiedt tevens langs elektronische weg.
  3. c. de kennisgeving houdt mededeling in van de bevoegdheid tot het naar voren brengen van zienswijzen gedurende de onder 1 genoemde termijn;
  4. d. burgemeester en wethouders delen aan hen die zienswijzen naar voren hebben gebracht de beslissing daaromtrent mede.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 10 Overgangsrecht

10.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. 1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. 2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  3. 3. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

10.2 Overgangsrecht gebruik

  1. 1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. 2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. 3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. 4. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 11 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan 'Hunnenweg II' van de gemeente Barneveld.

Behoort bij het besluit van de raad van de gemeente Barneveld

d.d. tot vaststelling.

Mij bekend,

de griffier.

Hoofdstuk 1 Inleiding

Het bestemmingsplan "Hunnenweg II" vindt zijn grondslag in het initiatief van de heer J. Schuurman.
Initiatiefnemer wenst de mogelijkheid tot agrarische bedrijfsvoering op het perceel Hunnenweg 19 te beëindigen en het perceel ten behoeve van de woonfunctie te gebruiken.

Momenteel is op het perceel een agrarische bedrijfswoning aanwezig. Verder staat op dit perceel een oppervlakte van 1.648,60 m² aan agrarische bedrijfsbebouwing.

Initiatiefnemer wil deze agrarische bedrijfsbebouwing slopen en twee nieuwe burgerwoningen van 600 m³, met daarbij een bijgebouw realiseren.

Initiatiefnemer beschikt niet over voldoende te slopen oppervlak, die volgens "de Regionale beleidsinvulling functieverandering en nevenactiviteiten" van Regio de Vallei nodig is. Daarom functioneert het perceel Valkseweg 247 als salderingslocatie.
Op dit perceel is een oppervlakte van 1.547 aan agrarische bedrijfsbebouwing aanwezig, die ten behoeve van dit plan wordt gesloopt.
Op Valkseweg 247 wordt een nieuwe woning gebouwd met daarbij een bijgebouw van 150 m²

Om deze plannen mogelijk te maken dient het bestemmingsplan "Buitengebied 2000" te worden herzien.

1.1 Aanleiding

Op 29 januari 2009 is bij de gemeente een verzoek ontvangen om de hiervoor genoemde plannen mogelijk te maken. Naar aanleiding van dit verzoek heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Barneveld een principetoezegging gedaan om medewerking te verlenen aan de herziening van het bestemmingsplan "Buitengebied 2000".

Hoofdstuk 2 Bestaande Situatie

2.1 Begrenzing Plangebied

Het plangebied is verdeeld over de adressen Hunnenweg 19 en Valkseweg 247.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1099-0003_0001.jpg"

Valkseweg 247 bevindt zich in het buitengebied ten oosten van de woonkern Barneveld (zie A in de boven- en onderstaande figuren). Het plangebied wordt aan de noordzijde begrensd door agrarisch gebied in de vorm van grasland en aan de achterzijde door een woning aan de Puurveenseweg. Aan de oost- en zuid- en westzijde grenst het plangebied aan grasland en aan de tuin van de naast gelegen woning aan de Valkseweg.

Hunnenweg 19 bevindt zich in het buitengebied ten noordoosten van de woonkern Voorthuizen (zie B in de boven- en onderstaande figuren). Het plangebied wordt aan de noordzijde begrensd door een bosperceel. Aan de oostzijde bevindt zich de Hunnenweg met aan de overzijde een agrarische onderneming en akkerland. Aan de zuid- en westzijde wordt het plangebied begrensd door agrarische gebied in de vorm van grasland.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1099-0003_0002.jpg"

2.2 Geldende Bestemmingen

De onderhavige percelen bevinden zich in het bestemmingsplan 'Buitengebied 2000' en hebben beide de bestemming 'Agrarisch gebied 1'. De realisatie van de twee extra woningen en het omzetten van de agrarische bedrijfswoningen naar burgerwoningen is binnen deze bestemming niet toegestaan omdat deze gronden bestemd zijn voor het agrarisch bedrijf.

In het bestemmingsplan zijn tevens geen wijzigings- en/of ontheffingsmogelijkheden opgenomen die uitvoering van voorliggend plan mogelijk maken. Een herziening van het bestemmingsplan is derhalve noodzakelijk.

Hoofdstuk 3 Planbeschrijving

3.1 Ontwikkelingen

In de Gelderse Vallei zijn een groot aantal agrarische bedrijven aanwezig. Het betreft in bedrijfseconomische zin veelal kleine bedrijven. Als gevolg van de milieuregelgeving en de grote dichtheid van bebouwing in het buitengebied hebben veel bedrijven in de Gelderse Vallei nauwelijks of geen ontwikkelingsmogelijkheden. Een groot percentage van de bedrijven heeft ook geen bedrijfsopvolger.
Het voorgaande vormt de reden dat veel agrarische bedrijven hun activiteiten reeds hebben beëindigd of de komende jaren zullen beëindigen: naar schatting 40 % ten opzichte van 2002.

Het beëindigen van grote aantallen agrarische bedrijven leidt tot vraagstukken met betrekking tot de ruimtelijke kwaliteit, economische vitaliteit en leefbaarheid van het gebied.
Het functieveranderingsbeleid kan dit proces in goede banen leiden mede omdat dit beleid alternatieve inkomstenbronnen kan genereren.

3.2 Functies

De agrarische functies worden verwijderd. Zowel de Valkseweg 247 als de Hunnenweg 19 krijgen uitsluitend een woonfunctie. Op het perceel aan de Valkseweg wordt een burgerwoning gerealiseerd en het perceel aan de Hunnenweg krijgt drie burgerwoningen.

3.3 Ruimtelijke Structuur

De combinatie van geomorfologie, water. bodem en gebruik heeft ervoor gezorgd dat in de Gelderse Vallei een aantal karakteristieke landschapstypen onderscheiden kunnen worden.
Eén daarvan is het zogenaamde heide- en broekontginningen gebied. Dit is een relatief jong gebied wat wordt gekenmerkt door een grootschalige en rationel opzet. De broekgebieden waren voor de ontginning natte heide gebieden met broekbossen. Net als bij de heidegebieden zijn de broekgebieden op een regelmatige manier ontgonnen vanuit lange rechte wegen. Hierdoor zijn rechthoekige kavels ontstaan met een geometrische inrichting. Door begrenzing met boomsingels is er sprake van een relatieve openheid. Over het algemeen komt er maar weinig beplanting voor in het broekontginningslandschap waardoor bebouwing in veel gevallen het beeld bepaald.
Met de aanplant van nieuwe houtsingels en broekbossen kan dit beeld worden verzacht.
Het accent komt dan niet zozeer te liggen op het omzoomen van bebouwingscomplexen, maar meer op het accentueren van bestaande landschappelijke lijnen.

Bij het opstellen van het beplantingsplan voor het perceel Hunnenweg 19 is hiermee rekening gehouden.
Het zicht vanaf de Hunnenweg naar de twee nieuwe woningen wordt in de nieuwe situatie begeleid door een eikenlaan. De woningen staan gegroepeerd rond een hofje.
Er is sprake van een open blokachtige verkaveling en de percelen worden afgescheiden door een beukenhaag. De voorgestelde landschappelijke inpassing sluit goed aan bij de transparantie die hoort bij het zogenaamde heide- en ontginningsgebied en het gekozen assortiment past bij de beplanting die in het gebied aanwezig is.
Ook de gekozen solitairen sluiten daarbij aan. Verder is er een goede doorkijk vanaf de weg gecreëerd.

Hoofdstuk 4 Beleidskader

4.1 Rijk

Het nationaal ruimtelijk beleid tot 2020 is vastgelegd in de Nota Ruimte. In deze nota geldt de periode 2020 tot 2030 als doorkijk naar de lange termijn. De nota stelt ruimte voor ontwikkeling met het motto 'decentraal wat kan en centraal wat moet'. Het algemene doel van de nota is 'krachtige steden en een vitaal platteland bevorderen'. Andere doelen zijn:

  • verbetering van de leefbaarheid en de sociaaleconomische positie van steden;
  • verbetering van de bereikbaarheid;
  • een goede afstemming tussen infrastructuur en verstedelijking;
  • behoud en versterking van de variatie tussen stad en land;
  • borging van de milieukwaliteit en veiligheid voor de bevolking in relatie tot risicovolle activiteiten.

Revitalisering, herstructurering en transformatie van woon- en werkgebieden is derhalve cruciaal om de ruimtelijke doelen van deze nota te kunnen bereiken. Voor zover schaal, gevaar of hinder van bedrijven en voorzieningen het toelaten verdient functiemenging voorrang. Juist woon- en werkgebieden bieden een aantrekkelijke omgeving met mogelijkheden om lopend of op de fiets tal van bestemmingen te bereiken. Daarnaast is het belangrijk dat provincies en gemeenten voldoende ruime voor parken, groengebieden, sportterreinen en 'groene' en 'blauwe' recreatiemogelijkheden reserveren in en om de stad.

Doorwerking plangebied

Het plangebied behoort niet tot de nationale ruimtelijke hoofdstructuur. Gemeenten mogen hier samen met de provincie de gewenste ruimtelijke invulling bepalen, binnen de beleidsdoelen en regels die het rijk stelt. De algemene basiskwaliteit is de ondergrens voor alle ruimtelijke plannen, dus datgene waar een ruimtelijk plan minimaal aan moet voldoen.

4.2 Provincie

Provinciale Staten heeft op 29 juni 2005 het Streekplan Gelderland 2005 vastgesteld. Het streekplan geeft de beleidskaders aan voor de ruimtelijke ontwikkelingen tot 2015. Het streekplan is er op gericht de verschillende functies in regionaal verband een zodanige plek te geven dat de ruimtelijke kwaliteiten worden versterkt en er zuinig en zorgvuldig met de ruimte wordt omgegaan. Op de kaart Ruimtelijke structuur van het streekplan, is het plangebied aangewezen als EHS verwevingsgebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1099-0003_0003.jpg"

Het verwevingsgebied is een gebied waarin natuurelementen en natuurkwaliteiten verweven zijn met agrarisch en ander gebruik van het cultuurlandschap, waaronder wonen. Met het onderhavige plan wordt een agrarisch bedrijf beëindigd. Een niet gewenste functie in kwetsbaar gebied wordt hiermee verwijderd.

4.3 Reconstructie Gelderse Vallei / Utrecht Oost

Het reconstructieplan moet de problemen die zich voordoen in het landelijk gebied (de 'gestapelde' problematiek) in de concentratiegebieden integraal aanpakken en moet een goede ruimtelijke structuur bevorderen, in het bijzonder met betrekking tot landbouw, natuur, bos, landschap, recreatie, water, milieu en infrastructuur.

Daarnaast moet de reconstructie het woon-, werk- en leefklimaat en de economische structuur verbeteren. De problematiek binnen de bebouwde kom van dorpen en steden in het gebied is geen onderdeel van dit plan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1099-0003_0004.jpg"

Het plangebied is aangewezen als verwevingsgebied (zie bovenstaand figuur). Het beleid voor verwevingsgebieden is gericht op het bevorderen van een passende combinatie van landbouw, natuur, landschap, recreatie, werken en wonen met bijbehorende kwaliteiten. Derhalve vormt het reconstructiebeleid geen belemmering voor het onderhavige plan.

In de Regio De Vallei wordt de mogelijkheid geboden om in regionaal verband een alternatief beleid te ontwikkelen voor functieverandering van gebouwen in het buitengebied.
In 2008 is de Regionale beleidsinvulling functieverandering en nevenactiviteiten van Regio de Vallei vastgesteld. Het beleid voor functieverandering is hierin verwoord.

4.4 Gemeente

In deze beleidsnotitie staat de verbetering van de ruimtelijke kwaliteit van het buitengebied voorop. Het wonen wordt daarin gezien als een aantrekkelijke vervangende functie in het geval van stoppende of gestopte agrarische bedrijven. Het streekplan zet daarbij meer in op hergebruik van vrijkomende voormalige agrarische bedrijfsbebouwing. De regio opteert ook voor hergebruik van vrijkomende agrarische bedrijfsbebouwing, maar is van mening dat de bebouwingskarakteristiek van vrijgekomen agrarische bedrijfsgebouwen in de regio veelal zodanig is, dat hergebruik vanuit ruimtelijk en bouwkundig oogpunt niet wenselijk is. De lage en kwalitatief matige bebouwing van (voormalige) kalver-, varkens- of pluimveestallen is vaak ongeschikt om er nieuwe wooneenheden van te maken.

In veel gevallen is het slopen van deze opstallen en de nieuwbouw van één of meerdere wooneenheden de enige optie een qua beeldkwaliteit, welstand en bouweisen, geschikte woning te maken.
De regio staat een gelijkwaardige behandeling bij functiewijziging naar wonen en werken toe bij hergebruik van de bestaande gebouwen.
Bij nieuwbouw houdt de regio vast aan het uitgangspunt wonen vóór werken en daarbij gaat de voorkeur uit naar het tot stand brengen van meerdere wooneenheden in een woongebouw of in ten hoogste twee (geclusterde) woongebouwen. Afhankelijk van de omstandigheden van het geval kan van dit uitgangspunt worden afgeweken.

De Regionale beleidsinvulling voor functieverandering naar wonen gaat uit van een stappenplan. Dit stappenplan is gehanteerd om te bezien of onderhavig plan voor het perceel Hunnenweg 19 past binnen de regionale beleidsinvulling.

Stap 1: hergebruik

Vanwege de aard van de bebouwing (voormalige veestallen) en ruimtelijke uitstraling van de agrarische bedrijfsbebouwing op het perceel Hunnenweg 19 is hergebruik ten behoeve van wonen geen optie.

Stap 2: vervangende nieuwbouw

Als de bestaande bebouwing ongeschikt is voor ombouw naar wooneenheden, dan is nieuwbouw van één of twee (geschakelde) woongebouwen met één of meerdere wooneenheden mogelijk volgens de volgende staffeling:

minimaal te slopen bebouwing maximale inhoud te bouwen woongebouw
1.000 m2 600 m3
2.000m2 800 m3
3.000 m2 2 maal 600 m3

Op het perceel Hunnenweg 19 wordt een oppervlakte van 1.648,60 m² aan voormalige agrarische bedrijfsbebouwing gesloopt. Volgens bovenstaande tabel is dit niet voldoende om twee nieuwe woningen van 600 m³ te realiseren. Daarom fungeert het perceel Valkseweg 247 als salderingslocatie.
Op dat perceel wordt een oppervlakte van 1.574 m² aan voormalige agrarische bedrijfsbebouwing gesloopt.
Tezamen is dit voldoende om twee nieuwe woningen op het perceel Hunnenweg 19 toe te staan.
De voormalige agrarische bedrijfswoning wordt herbestemd als burgerwoning.

Voor het perceel Valkseweg 247 wordt gebruik gemaakt van een op 26 mei 2009 verleende bouwvergunning voor het bouwen van een nieuwe woning.
Daarbij komt een bijgebouw van 150 m². Volgens het functieveranderingsbeleid is een bijgebouw van
150 m² slechts op de hoofdlocatie (Hunnenweg 19) toegestaan, maar in ruimtelijk opzicht maakt het geen verschil om deze op de salderingslocatie (Valkseweg 247) toe te staan.
De nieuw te bouwen woning wordt uiteraard bestemd als burgerwoning.

4.5 Structuurvisie

De Structuurvisie 2009 van de gemeente Barneveld (Raad 20 januari 2009) bevat een analyse van de bestaande ruimtelijke situatie in en rond de verstedelijkte gebieden in de gemeente (negen woonkernen en bedrijventerrein Harselaar) en een visie op de gewenste ontwikkelingsrichting voor de komende 10 jaar daarvan. Met de Structuurvisie beoogt de gemeente primair de in (een uitwerking van) het provinciale Streekplan 2005 opgenomen "zoekzones voor verstedelijking", waarbinnen toekomstige uitbreidingen van woon- en werkgebieden en maatschappelijke voorzieningen moeten worden gevonden, in het gemeentelijke ruimtelijk beleid te implementeren. Deze uitbreidingslocaties zijn noodzakelijk om op termijn te kunnen voldoen aan de vraag naar voldoende ruimte voor wonen, werken en voorzieningen, met als doel ook in 2019 nog op een prettige manier te kunnen wonen, werken en recreëren. Voor een groot deel waren de "zoekzones" reeds als beoogde uitbreidingslocaties opgenomen in de gemeentelijke structuurvisie "Kompas naar 2015".

De hoofdlijnen van de structuurvisie 2009 zijn als volgt:

  1. 1. concentratie woon- en bedrijfsbebouwing;
  2. 2. inbreiding voor uitbreiding;
  3. 3. verkeer en vervoer;
  4. 4. voorzieningen in de kernen;
  5. 5. regionale samenwerking;
  6. 6. overleg tussen gemeente en waterbeheerders.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1099-0003_0005.jpg"

Het plangebied wordt in de Structuurvisie 2009 aangeduid als landelijk gebied. Dit landelijk gebied is steeds minder exclusief een agrarisch gebied. De functies wonen, werken, recreatie en natuur spelen, naast de agrarische productie, een belangrijke rol. Dat leidt tot een gezamenlijke verantwoordelijkheid om deze meervoudige kwaliteiten van het landelijk gebied op een verantwoorde wijze te versterken en te borgen.

Bepaalde ontwikkelingen, waaronder de toevoeging van woningen, kantoren en niet agrarische bedrijven, leiden tot vergroting van de financiële draagkracht van het gebied. Dergelijke ontwikkelingen worden gezien als "kostendragers".

Andere ontwikkelingen zorgen voor een investeringsnoodzaak. Daarbij kan worden gedacht aan natuur- en landschapsontwikkeling, structuurversterking van de landbouw en verbetering van de waterhuishouding en de toegankelijkheid/verblijfskwaliteit. Dergelijke ontwikkelingen worden gezien als "kostenlaters".

Per saldo dienen de "kostendragers" en de "kostenlaters" van ontwikkelingen in het landelijk gebied elkaar in evenwicht te houden.

Om het landelijk gebied ook op lange termijn op een kwalitatief verantwoord niveau te houden zullen ontwikkelingen van verstedelijking door uitbreidingsplannen (woongebieden, bedrijfsterreinen) en functieverandering van agrarische bedrijvigheid naar wonen en werken, derhalve samen op moeten gaan met maatregelen op het gebied van versterking van de landschappelijke en waterhuishoudkundige kwaliteit, de landbouwkundige structuur, de bereikbaarheid en het recreatieve verblijf.

"Verevening" is hierbij het sleutelwoord. De kostendragers dragen bij aan de realisatie van de kostenlaters. Ofwel door kwaliteitsverhogende maatregelen op/rond het perceel waar de kostendragers ontstaan, dan wel elders in het gebied, of door een combinatie daarvan. Op de locatie zelf vindt in veel gevallen kwaliteitsverbetering plaats door sloop van overtollige bebouwing en landschappelijke inpassing van resterende nieuwe bebouwing. Om ondoelmatigheid door versnipperingen van initiatieven te voorkomen, is het Ontwikkelings Fonds Platteland ingesteld, waaruit op planmatig gestructureerde en samenhangende wijze verbeteringsmaatregelen worden gefinancierd.

In de beleidsvisie "Functieverandering en nevenactiviteiten" van de Regio Vallei, wordt uitgegaan van een financiële bijdrage van € 10,- per kubieke meter nieuwe woning in het buitengebied.
Verzoeker dient in onderhavig geval een bedrag van € 12.000,-- te storten in het Ontwikkelings Fonds Platteland.

Hoofdstuk 5 Randvoorwaarden

5.1 Archeologie

Bij planvorming moet rekening worden gehouden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten monumenten. Voor het maken van een weloverwogen belangenafweging is minimaal een archeologisch bureau onderzoek nodig. De gemeente Barneveld heeft een archeologische beleidsadvieskaart voor de gehele gemeente. Deze kaart kan gezien worden als een beknopt bureau onderzoek. Uit de 'archeologische beleidskaart' van de gemeente blijkt dat het plangebied aan de Valkseweg 247 zich in een zone bevindt met een lage archeologische verwachting en het plangebied aan de Hunnenweg 19 in een zone met een middelmatige archeologische verwachting. Een nader onderzoek is voor de Valkseweg dan ook niet noodzakelijk. Door de ligging van de Hunnenweg 19 in een zone met een middelmatige archeologische verwachting dient hier een nader onderzoek uitgevoerd te worden in de vorm van een gedetailleerd bureau onderzoek en inventariserend veldonderzoek.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1099-0003_0006.jpg"

Een bureau- en inventariserend archeologisch onderzoek is uitgevoerd door ADC Archeoprojecten.
In het rapport wordt geadviseerd om de plannen in het noord-westen van het plangebied te minimaliseren of anders proefsleuven aan te leggen voor een definitieve waardering van dit deel.


Aangezien er slechts een stukje houtskool is aangetroffen, in een situatie waar sprake is van een fragmentarisch bewaard gebleven E/B horizon en bovendien onvoldoende aannemelijk is gemaakt dat op basis van eerder onderzoek onder dezelfde omstandigheden in de directe omgeving wel zinvol archeologisch onderzoek is uitgevoerd, kan op basis van dit rapport niet worden geconcludeerd dat proefsleuven gerechtvaardigd zijn en dit is volgens de gemeente dan ook niet nodig.

5.2 Bodem

In het kader van de ontwikkeling van het gebied dient te worden beoordeeld of de uiteindelijke bodemkwaliteit binnen dit gebied uit oogpunt van volksgezondheid en milieu aan zekere kwaliteitsnormen voldoet om te voorkomen dat op verontreinigde grond wordt gebouwd.
Voor zowel de locatie aan de Hunnenweg als de locatie aan de Valkseweg is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Hieronder worden slechts de conclusies van deze onderzoeken weergegeven.
De volledige rapportages zijn separate bijlagen bij dit bestemmingsplan

Hunnenweg 19

In het kader van het bodemonderzoek voor het perceel Hunnenweg 19 is de onderzoekslocatie in deellocaties onderverdeeld.

Deellocatie A: erfverharding en halfverhardingsweg
de halfverhardingslaag heeft een gewogen asbestgehalte onder de restconcentratienorm voor hergebruik van 100 mg/kgds.

Deellocatie B: 1000 liter bovengrondse olietank en olievaten.
In de hierdoor verdachte bovengrond is slechts een lichte dieselverontreiniging aangetoond. De opslag van olieproducten is inmiddels beëindigd. De hypothese 'verdacht, plaatselijke bodembelasting' wordt verworpen.

Deellocatie C: 3000 liter ondergrondse olietank.
In de grond en in het grondwater zijn geen verhoogde gehalten aan minerale olie en/of vluchtige aromaten aangetroffen. Het gebruik van de ondergrondse olietank heeft in het verleden niet geleid tot aantoonbare verontreiniging van de bodem. De hypothese 'verdacht, ondergrondse olietank' wordt verworpen.

Deellocatie D: 5000 liter ondergrondse HBO-tank.
Het gebruik van de ondergrondse HBO tank heeft in het verleden niet geleid tot aantoonbare verontreiniging van de bodem. De Hypothese 'verdacht, ondergrondse opslagtank' wordt verworpen.

Deellocatie E: Overig terrein.
Onderzoek toont aan dat de hypothese 'grootschalig, onverdacht' gehandhaafd blijft

Op basis van het voorgaande wordt geconcludeerd dat de milieuhygiënische bodemkwaliteit van de onderzoekslocatie van een zodanige kwaliteit is dat er geen sprake is van reële risico's voor de volksgezondheid en het milieu. In dit kader zijn geen belemmeringen aanwezig voor het vastleggen van de nieuwe bestemming.

Valkseweg 247
Zintuiglijk zijn tijdens de veldwerkzaamheden geen bijmengingen aan bodemvreemde materialen waargenomen. Zintuiglijk is geen asbestverdacht materiaal op of in de bodem aangetroffen.

In de vaste bodem zijn, van de geanalyseerde parameters, geen gehalten aangetoond boven de achtergrondwaarden. In het mengmonster van de bovengrond, rond de woning, is analytisch geen asbest aangetoond boven de bepalingsgrens. In het grondwater zijn licht verhoogde gehalten aan zware metalen aangetoond. De aangetoonde gehalten overschrijden de streefwaarden, maar vormen geen aanleiding tot nader onderzoek.

Geconcludeerd wordt dat de milieuhygiënische bodemkwaliteit van de onderzoekslocatie van een zodanige kwaliteit is dat er geen sprake is van reële risico's voor de volksgezondheid en het milieu.
In dit kader zijn geen belemmeringen aanwezig voor het vastleggen van de nieuwe bestemming.

5.3 Ecologie

De belangrijkste wetten voor natuurbescherming in Nederland zijn de Natuurbeschermingswet 1998 en de Flora- en faunawet. Beide wetten zijn een Nederlandse vertaling van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. De verplichtingen voor bescherming van natuurgebieden zijn overgenomen door de Natuurbeschermingswet 1998, terwijl de Flora- en faunawet zich richt op de bescherming van planten en dieren.

5.3.1 Natuurbeschermingswet

De Natuurbeschermingswet 1998 regelt de bescherming van natuurgebieden in Nederland. Daarnaast regelt deze wet de aanwijzing van natuurgebieden die van nationaal of internationaal belang zijn:
beschermde Natuurmonumenten en Natura 2000-gebieden. De Natuurbeschermingswet bepaalt vervolgens wat er wel en niet mag in deze beschermde natuurgebieden.

Hunnenweg 19

Het plangebied heeft geen beschermde status in het kader van de Natuurbeschermingswet (beschermd natuurmonument of Natura-2000 gebied). Beschermde gebieden in het kader van de Natuurbeschermingswet komen wel in de directe omgeving van het plangebied voor, maar als gevolg van onderhavig plan zijn er geen negatieve gevolgen te verwachten voor de instandhouding van deze gebieden.
Opgemerkt wordt dat met het staken van de agrarische bedrijfsvoering er een verlaging van de emissie van ammoniak ontstaat, hetgeen een verbetering van de milieulast op het nabijgelegen Natura-2000 gebied de Veluwe geeft.

Valkseweg 247

Het plan heeft geen beschermde status in het kader van de Natuurbeschermingswet. Het gebied valt niet binnen de ecologische hoofdstructuur en het Natura-2000 gebied de Veluwe. Deze gebieden liggen op een geruime afstand.
De ontwikkeling van een (burger) woning met bijgebouw heeft geen enkel effect op deze beschermde gebieden.

5.3.2 Flora- en faunawet

De Flora- en faunawet beschermt plant- en diersoorten in de beschermde natuurgebieden en daarbuiten.
Ongeveer 500 soorten in Nederland vallen onder de bescherming van deze wet.

Hunnenweg 19

De natuurtoets geeft aan dat zich in het plangebied geen strikt beschermde dier- of plantensoorten bevinden die als gevolg van de voorgenomen ingreep wezenlijk worden beïnvloed.
Voor het slopen en de nieuwbouw is dus geen ontheffing ex. artikel 75 Flora en Faunawet nodig. Binnen het plangebied zijn geen beschermde planten en dieren aangetroffen of te verwachten.

In het naastliggende bosje is een boommarter bekend en de aanwezigheid van de eekhoorn is niet uit te sluiten. De boommarter heeft daar ook een nestboom gehad, beide soorten hebben geen last van de permanente aanwezigheid van mensen. Aangezien de kans op de aanwezigheid van een rugstreeppad op het perceel zeer klein is, zijn maatregelen niet noodzakelijk.

Valkseweg 247
Op het terrein is de aanwezigheid van de steenuil aangetoond, zeer waarschijnlijk betreft het hier een broedvogel. De sloop van de stallen wordt opgevangen door het bieden van alternatieve broedgelegenheid. Daarvoor worden een tweetal steenuilkasten opgehangen en wordt het te realiseren bijgebouw geschikt gemaakt voor de steenuil.

De voorgenomen mitigerende maatregel is beoordeeld door de Dienst Regelingen en deze heeft hieromtrent positief geadviseerd. De goedkeuring in de vorm van een positieve beschikking over de genomen maatregelen wordt binnenkort verwacht.

5.4 Externe Veiligheid

Bij externe veiligheid gaat het om het risico op een ongeval waarbij een gevaarlijke stof aanwezig is. Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beheersen van risico's die mensen lopen door opslag, productie, gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen in hun omgeving. De risico's moeten aanvaardbaar zijn. Met het oog daarop heeft de rijksoverheid risiconormen vastgesteld waarmee bedrijven, wegbeheerders en vervoerders, maar ook gemeenten en provincies, rekening dienen te houden. Voor situaties waarbij het ontwikkelingsgebied binnen het invloedsgebied van een risicobron ligt, moet het resultaat van een risicoanalyse getoetst worden aan de gestelde risiconormen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1099-0003_0007.jpg"

Op de signaleringskaart van de gemeente Barneveld is te zien dat in de omgeving van het plangebied geen risicobronnen zijn gelegen. Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de uitvoering van voorliggend plan.

5.5 Geluid

Bij het opstellen van een bestemmingsplan dienen de bepalingen van de Wet geluidhinder in acht te worden genomen. Dit betekent onder meer dat wanneer in het bestemmingsplan gronden worden bestemd voor nieuwe woningbouw of andere geluidsgevoelige objecten, moet worden nagegaan of voor deze gronden een zogenaamde geluidszone van kracht is. Met uitzondering van een aantal wegen, bevinden zich in principe langs alle wegen geluidzones. Binnen een zone moet akoestisch onderzoek worden verricht, waaruit blijkt of de voorkeursgrenswaarde of de maximaal toelaatbare geluidbelasting wordt overschreden.

Valkseweg 247

Het plangebied krijgt in dit bestemmingsplan een woonbestemming. Woningen zijn geluidgevoelige objecten in de zin van de wet geluidhinder. Echter in casu wordt een bestaande woning vervangen. Een nader onderzoek is dan niet noodzakelijk.

Hunnenweg 19

De te realiseren nieuwe woningen liggen buiten de bebouwde kom. Er is in de zin van de Wet geluidhinder sprake van een buitenstedelijk gebied. De nieuwe woningen liggen in de geluidzone van de Hunnenweg en de Prinsenweg (gemeente Nijkerk).
Door de gemeente Nijkerk is aangegeven dat de verkeersintensiteit op de Prinsenweg zeer gering is. Gezien de geringe verkeersintensiteit en de afstand van deze weg tot het bouwplan, zal deze weg niet relevant zijn met betrekking tot de geluidbelasting. Daarom is deze weg niet verder onderzocht en heeft het akoestisch onderzoek alleen nog betrekking op de geluidbelasting ten gevolge van de Hunnenweg.
Uit het uitgevoerde akoestischonderzoek blijkt dat de twee nieuwe woningen een geluidbelasting (Lden na aftrek van 2 dB overeenkomstig artikel 110 g van de Wet geluidhinder) zullen ondervinden van maximaal 48 dB. Hiermee wordt voldaan aan de voorkeurswaarde van 48 dB uit de Wet geluidhinder. Het aspect geluid vormt dan ook geen belemmering voor de realisatie van de twee nieuwe woningen.
Voorts wordt in deze opgemerkt dat het akoestisch onderzoek is uitgevoerd naar aanleiding van een ouder plan waarin de woningen op een kleinere afstand van de Hunnenweg gerealiseerd zouden worden. In dit plan voldoen de gemeten geluidhinder ter hoogte van de voorgevel van de woning aan de maximale waarden (48 dB) gesteld in de wet geluidhinder. In het nieuwe plan worden woningen op een grotere afstand geplaatst dan in het oude plan. Aangezien de woningen verder weg komen te staan kan aangenomen worden dat de geluidswaarden minder hoog zullen zijn. Een aangepast onderzoek is in dit geval dan ook niet zinvol omdat de geluidswaarden lager uit zullen vallen dan in het oude plan waar de gemeten geluidshinder ook voldoet aan de wettelijk waarden.

5.6 Geur

De Wet geurhinder en veehouderij geeft gemeenten de mogelijkheid om gebiedsgericht beleid vast te stellen door middel van een geurverordening. De standaardnormen zoals opgenomen in de Wet mogen binnen een bandbreedte naar boven en beneden worden bijgesteld. Op 7 oktober 2008 heeft de raad een geurverordening vastgesteld. Deze verordening trad in werking op 18 oktober 2008. Buiten de gebieden die zijn genoemd in de Geurverordening gelden de standaardnormen uit de Wet geurhinder en veehouderij.

Valkseweg 247

Het plangebied bevindt zich in het Landbouw Ontwikkelings Gebied. Het agrarisch bedrijf wordt beëindigd en wordt herbestemd als burgerwoning. Burgerwoningen zijn geurhinder gevoelige objecten. Bij woningen die deel uit hebben gemaakt van een agrarische onderneming zijn vaste afstanden opgenomen in de wet ten opzichte van andere agrarische ondernemingen. Voor woningen binnen de bebouwde kom dient een afstand van de woning tot de agrarische onderneming van 100 meter aangehouden te worden en in het buitengebied 50 meter. Binnen een straal van 50 meter van de woning bevinden zich geen agrarische ondernemingen.

Hunnenweg 19

In de omgeving van het plangebied bevinden zich enkele agrarische ondernemingen. De wet Geurhinder en Veehouderij stelt echter in art. 14 dat woningen die in het kader van de ruimte-voor-ruimte regeling worden gerealiseerd ten minste 50 meter van een agrarische onderneming dienen te liggen indien de woning in het buitengebied worden gerealiseerd. De meest in de nabijheid gelegen agrarische onderneming bevindt zich op een afstand van circa 65 meter (vanaf de bestaande woning). Het aspect geurhinder vormt derhalve geen belemmering.

5.7 Leidingen

Binnen of in de directe nabijheid van het plangebied komen geen leidingen of beschermingszones van leidingen voor die in het kader van onderhavig bestemmingsplan bescherming behoeven. Eveneens zijn er geen straalpaden of laagvliegroutes die beperkingen stellen aan de bouwhoogten.

5.8 Luchtkwaliteit

In de Wet milieubeheer zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen. Hierin is opgenomen dat bij een ruimtelijk besluit de gevolgen voor de luchtkwaliteit getoetst moet worden. Om te bepalen of de kwaliteit van de lucht ter plaatse voldoet aan de eisen uit de Wet milieubeheer en de daarop gebaseerde regelgeving, dient bij nieuwe ontwikkelingen onderzoek gedaan te worden naar de luchtkwaliteit. Projecten waarvan aannemelijk is dat deze niet in betekende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging hoeven niet getoetst te worden aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit.

De ontwikkelingen in het plangebied zijn dermate kleinschalig, dat ze vallen binnen de randvoorwaarden van het Besluit Niet in Betekende Mate Bijdragen. De invloed van deze kleinschalige ontwikkelingen hoeven niet in beeld te worden gebracht.

5.9 Milieuzonering

Ten aanzien van bedrijvigheid geldt als uitgangspunt dat toekomstige woningen geen onevenredige milieuhinder (geur, geluid etc.) mogen ondervinden van nabijgelegen bedrijvigheid. In de publicatie ´Bedrijven en milieuzonering´ van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, editie 2009, wordt in verband met de aanwezigheid van milieubelastende functies indicatieve afstandsnormen voorgeschreven tot milieugevoelige functies, vooral wonen.

In het voorgaande onder 5.6 is reeds aangegeven dat dit in dit geval wordt gehaald.

5.10 Water

Om water als één van de principes voor de ruimtelijke ordening verder te ontwikkelen, heeft de Commissie Waterbeheer 21e eeuw doelstellingen geformuleerd om water prominenter in beeld te krijgen. Één van die doelstellingen is het uitvoeren van een 'Watertoets' bij alle ruimtelijke plannen en besluiten. Hiertoe dient de initiatiefnemer van een plan de waterbeheerder vroegtijdig bij de planvorming te betrekken. Het betreft het hele proces van informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het doel is om te waarborgen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing worden genomen bij alle waterhuishoudkundige relevante ruimtelijke plannen en besluiten. De resultaten van het overleg tussen initiatiefnemer en waterbeheerder worden verwoord in de waterparagraaf.

De ontwikkeling op beide percelen heeft geen waterhuishoudkundige relevantie omdat het gaat om een afname van verhard oppervlak.
Voor de woningen zal een aansluitvergunning moeten worden aangevraagd. Voor drukriolering geldt dat er alleen afvalwater op mag worden geloosd. Het regenwater van de daken en van de terreinverharding moet op eigen terrein geborgen worden.

Hoofdstuk 6 Juridische Aspecten

6.1 Juridische Aspecten

De Wet ruimtelijke ordening (Wro) geeft gemeenten de plicht tot het opstellen van een bestemmingsplan. In de Wro en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is nader uitgewerkt uit welke onderdelen een bestemmingsplan in ieder geval moet bestaan. Dit zijn een verbeelding met planregels en een toelichting daarop. Daarnaast bieden zowel de Wro als het Bro opties voor een nadere juridische inrichting van een bestemmingsplan. Hierbij moet onder meer worden gedacht aan de toepassing van afwijkingsmogelijkheden en wijzigingsbevoegdheden en het toepassen van nadere eisen. De bruikbaarheid van deze instrumenten is geheel afhankelijk van het doel van het bestemmingsplan en de gewenste bestemmingsmethodiek van de gemeente Barneveld. Het uitgangspunt is dat het bestemmingsplan moet voorzien in een passende regeling voor de komende tien jaar, dit is de geldigheidsduur van een bestemmingsplan.

Het juridische deel van het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding en de regels. De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden en gebouwen en bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing. De verbeelding heeft een ondersteunende rol voor de toepassing van de regels alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen. De verbeelding vormt samen met de regels het voor de burgers bindende onderdeel van het bestemmingsplan.

De planregels vallen in vier hoofdstukken uiteen. Hoofdstuk 1 bevat de algemene voor het plangebied geldende bepalingen, de inleidende regels. Hoofdstuk 2 regelt de bestemmingen en het daarop toegestane gebruik. Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels, zoals de anti-dubbeltelbepaling, algemene bouwregels, algemene afwijkings- en algemene wijzigingsregels en tot slot de algemene procedureregels. Tenslotte komt in hoofdstuk 4 het overgangsrecht en de slotbepaling aan bod.

Inleidende regels

Begrippen

In dit artikel worden de begrippen gedefinieerd, die in de regels worden gehanteerd. Bij de toetsing van het bestemmingsplan wordt uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis. Voor zover er geen begrippen zijn gedefinieerd wordt aangesloten bij het normale spraakgebruik.

Wijze van meten

Dit artikel geeft aan hoe hoogte- en andere maten (die bij het bouwen in acht dienen te worden genomen) moeten worden gemeten. De bepalingen uit bijlage 12 van SVBP2008 zijn overgenomen in de standaardregels van gemeente Barneveld.

Bestemmingsregels

Bestemming 'Agrarisch'

Rondom de bouwpercelen wordt een agrarische bestemming gelegd, welke in feite bij de woningen hoort.
Voor het gebruik van deze gronden wordt niet zozeer gedacht aan een bedrijfsmatig agrarisch gebruik,
maar meer aan een hobbymatig agrarisch gebruik.

Bestemming 'Wonen-4'

De bestemming 'Wonen-4' is bedoeld voor vrijstaande woningen (met name in het buitengebied) waarvan de maximale inhoud is vastgelegd met een maatvoeringsaanduiding op de verbeelding. Verder is voor de bijgebouwen een regeling opgenomen die afwijkt van de bouwregels in de bestemming 'Wonen-1'.

Algemene regels

Anti-dubbeltelbepaling

Het doel van de anti-dubbeltelbepaling is te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein niet nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.

Algemene afwijkingsregels

Er is een algemene ontheffingsregel opgenomen wanneer dit voor een betere technische realisering van bouwwerken dan wel in verband met de werkelijke toestand van het terrein noodzakelijk is. Deze ontheffingsregel dient bij uitzondering te worden toegepast. De noodzaak om van de bestemmingsregeling af te wijken dient te worden aangetoond.

Het is niet de bedoeling dat deze algemene bevoegdheid wordt toegepast in combinatie met het afwijken zoals dat bij een specifieke bestemming is genoemd. Met andere woorden: cumulatie van deze bevoegdheden is uitgesloten.

Algemene procedureregels

Op de voorbereiding van het besluit tot wijziging is afdeling 3.4 Algemene wet bestuursrecht en
artikel 3.9 a van de Wet ruimtelijke ordening van toepassing, met dien verstande dat burgemeester en wethouders binnen acht weken na afloop van de termijn van terinzagelegging een besluit neemt omtrent de wijziging.

Voor het stellen van nadere eisen is geen procedure opgenomen in de wet. De procedure staat beschreven in hoofdstuk "Algemene regels" van dit bestemmingsplan.

Algemene wijzigingsregels

In deze bepaling wordt aan het bevoegd gezag de bevoegdheid gegeven om bestemmingen te wijzigen ten behoeve van kleine overschrijdingen van bestemmingsgrenzen. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn daarbij aangegeven.

Overgangs- en slotregels

Overgangsregels

Onderscheid is gemaakt tussen de overgangsbepalingen ten aanzien van bouwwerken en de overgangsbepalingen ten aanzien van gebruik. De overgangsbepalingen ten aanzien van bouwwerken gelden vanaf terinzagelegging van het ontwerp bestemmingsplan, de overgangsbepalingen ten aanzien van gebruik vanaf het van kracht worden (inwerkingtreding) van het bestemmingsplan. Uitgangspunt is dat zo weinig mogelijk gebruik wordt gemaakt van het overgangsrecht. Vooraf dient een afweging te worden gemaakt tussen legaliseren (positief bestemmen) dan wel handhaving van illegale situaties.

De overgangsbepalingen voor bouwwerken en gebruik zijn overgenomen uit artikelen 3.2.1 en 3.2.2 Besluit ruimtelijke ordening (Bro).

Slotregel

Het laatste artikel van de regels betreft de citeertitel van het voorliggende bestemmingsplan.

6.2 Handhaving

De gemeente acht handhaving van haar beleid van groot belang om de gewenste ruimtelijke kwaliteit te garanderen. Belangrijke redenen voor handhaven zijn:
-de regels zijn door de gemeente vastgesteld en de inwoners van de gemeente mogen verwachten dat de gemeente die regels handhaaft: waarom zijn er anders regels opgesteld? Inwoners van de gemeente hebben als het ware recht op handhaving;
-handhaving gaat oneigenlijk gebruik van en daarmee de achteruitgang van de kwaliteit van het gemeentelijk grondgebied tegen. Een actueel bestemmingsplan beoogt de ruimtelijke kwaliteit van een gebied in stand te houden en te verbeteren;
-niet daadkrachtig optreden tegen overtredingen van wettelijke regels werkt een toename van het aantal overtredingen in de hand en tast de geloofwaardigheid van daadkrachtig optreden aan. Het in het bestemmingsplan vastgelegde beleid wordt ondermijnd en het bestuur verliest de greep op de gebouwde omgeving.

Onderscheid kan gemaakt worden tussen preventieve en repressieve handhavings-instrumenten. Onder preventieve instrumenten kunnen onder andere goede regelgeving (o.a. in bestemmingsplan), voorlichting, subsidieverlening, verlening van vrijstellingen en de bouw-, aanleg- en sloopvergunningen worden begrepen. Repressieve instrumenten zijn onder meer controle en toezicht, opsporing en het hanteren van sancties als bestuursdwang en dwangsom.

In 2007 heeft de gemeente de Nota handhaving ruimtelijke en bouwregelgeving gemeente Barneveld opgesteld. Deze nota geeft inzicht in de achtergronden die geleid hebben tot de totstandkoming van de nota. Ook geeft het voor overtredingen op het gebied van bestemmingsplan- en bouwregelgeving aan hoe met geconstateerde overtredingen om te gaan en welke prioriteitsstelling daarbij te hanteren (repressieve handhaving).

Bij de handhaafbaarheid van een bestemmingsplan spelen aspecten als communicatie, de planvorm, de normstelling, het daadwerkelijk kunnen handhaven en de controleerbaarheid van normen ook een belangrijke rol.

Randvoorwaarde voor handhaving is dat er voldoende basis/grondslag is om te kunnen handhaven. Deze basis wordt gevormd door:
de regeling in het bestemmingsplan zelf: de handhaafbaarheid van de planregels;
het afwijkingenbeleid.

In onderhavig bestemmingsplan is gestreefd naar heldere, eenduidige planregels met zo min mogelijk interpretatiemogelijkheden.

Verder zijn aan de in het plan opgenomen afwijkingsbevoegdheden duidelijke voorwaarden verbonden, die voldoende objectief bepaalbaar zijn.

Hoofdstuk 7 Economische Uitvoerbaarheid

de inzichten over de uitvoerbaarheid van het plan

7.1 Grondexploitatie

Op grond van het bepaalde in artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) stelt de gemeenteraad een exploitatieplan vast voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. In artikel 6.2.1. van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is opgenomen wat onder een bouwplan valt.

Dit plan maakt onder meer de bouw van twee nieuwe woningen mogelijk. Volgens artikel 6.2.1 onder sub a van het Bro wordt een bouwplan voor een of meer woningen aangewezen als een bouwplan als bedoeld in artikel 6.12 eerste lid van de Wro.

In artikel 6.12 tweede lid onder sub a staat dat de gemeenteraad kan besluiten geen exploitatieplan vast te stellen als het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan begrepen gronden anderszins verzekerd is. Doordat het verhaal van de kosten van de grondexploitatie over de in het plan begrepen gronden anderszins verzekerd is, het bepalen van een tijdvak of fasering niet noodzakelijk is en het stellen van eisen, regels of een uitwerking van regels niet noodzakelijk is, stelt de gemeenteraad geen exploitatieplan vast.

De kosten voor het opstellen van het plan worden gedekt door het heffen van leges. Voor de kosten van tegemoetkoming in schade, bedoeld in artikel 6.1 van de Wro (planschade) is een afzonderlijke overeenkomst gesloten. Er zijn bij dit plan geen andere kosten die in een exploitatieplan of exploitatieovereenkomst opgenomen moeten worden.

Hoofdstuk 8 Overleg En Inspraak

De procedures voor vaststelling van een bestemmingsplan zijn door de wetgever geregeld. Aangegeven is dat tussen gemeente en verschillende instanties waar nodig overleg over het plan moet worden gevoerd alvorens een ontwerpplan ter visie gelegd kan worden. Daarnaast is er de gelegenheid om in het voortraject belanghebbenden te laten inspreken conform de gemeentelijke verordening.

8.1 Overleg Ex Artikel 3.1.1 Bro

Het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.1) geeft aan dat burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg voeren met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
De instanties die in kennis gesteld moeten worden van dit bestemmingsplan zijn geïnformeerd.

8.2 Inspraak


De Wro bevat geen procedurevoorschriften met betrekking tot de inspraak, en is in Wro zelf niet verplicht gesteld. Dat neemt niet weg dat het de gemeente vrij staat toch inspraak te verlenen bijvoorbeeld op grond van de gemeentelijke inspraakverordening. In relatie daarmee bepaalt artikel 150 van de Gemeentewet onder meer dat in een gemeentelijke inspraakverordening moet worden geregeld op welke wijze bovenbedoelde personen en rechtspersonen hun mening kenbaar kunnen maken.

In casu is afgezien van het houden van inspraak. Het is namelijk niet waarschijnlijk dat het ter inzage leggen van het plan voor de inspraak toegevoegde waarde heeft ten opzichte van de terinzagelegging van het ontwerp bestemmingsplan.
De omvang van het plan is namelijk beperkt en het plan kent weinig flexibiliteit zodat eventuele opmerkingen van belanghebbenden in het kader van de zienswijzen behandeld kunnen worden.

8.3 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft van 24 december 2010 tot en met 3 februari 2011 ter inzage gelegen. Gedurende deze periode heeft een ieder de mogelijkheid gehad om een zienswijze naar voren te brengen. Tijdens deze zes weken is één zienswijze ingediend.

Deze reacties hebben niet geleid tot aanpassing van het plan. Zie bijlage 7 voor de Nota zienswijzen bestemmingsplan Hunnenweg II.

Bijlage 1 Mitigatieplan Valkseweg 247

Bijlage 1 Mitigatieplan Valkseweg 247

Bijlage 2 Quickscan Ecologie Hunnenweg 19

Bijlage 2 Quickscan ecologie Hunnenweg 19

Bijlage 3 Archeologischonderzoek

Bijlage 3 Archeologischonderzoek

Bijlage 4 Bodemonderzoek Valkseweg 247

Bijlage 4 Bodemonderzoek Valkseweg 247

Bijlage 5 Bodemonderzoek Hunnenweg 19

Bijlage 5 Bodemonderzoek Hunnenweg 19

Bijlage 6 Akoestischonderzoek

Bijlage 6 Akoestischonderzoek

Bijlage 7 Nota Zienswijzen Bestemmingsplan Hunnenweg Ii

Bijlage 7 Nota zienswijzen bestemmingsplan Hunnenweg II