KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch - Onbebouwd
Artikel 4 Wonen - Enkelvoudig
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 5 Anti-dubbeltelregel
Artikel 6 Algemene Bouwregels
Artikel 7 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 8 Algemene Wijzigingsregels
Artikel 9 Algemene Procedureregels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 10 Overgangsrecht
Artikel 11 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
Hoofdstuk 2 Bestaande Situatie
2.1 Begrenzing Plangebied
2.2 Geldende Bestemmingen
Hoofdstuk 3 Planbeschrijving
3.1 Ontwikkelingen
Hoofdstuk 4 Beleidskader
4.1 Rijk
4.2 Provincie
4.3 Gemeente
Hoofdstuk 5 Randvoorwaarden
5.1 Bodem
5.2 Cultuurhistorie
5.3 Ecologie
5.4 Externe Veiligheid
5.5 Geluid
5.6 Geur
5.7 Leidingen
5.8 Luchtkwaliteit
5.9 Milieuzonering
5.10 Natuur En Landschap
5.11 Water
Hoofdstuk 6 Juridische Aspecten
6.1 Juridische Aspecten
6.2 Handhaving
Hoofdstuk 7 Economische Uitvoerbaarheid
7.1 Grondexploitatie
Hoofdstuk 8 Overleg En Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
8.1 Overleg Ex Artikel 3.1.1 Bro
8.2 Inspraak
8.3 Zienswijzen
Bijlage 1 Te Slopen Bebouwing
Bijlage 2 Inrichtings- En Beplantingsplan Rijksweg 78
Bijlage 3 Bodemonderzoek
Bijlage 4 Akoestisch Onderzoek
Bijlage 5 Flora En Fauna Onderzoek

Rijksweg II

Bestemmingsplan - gemeente Barneveld

Onherroepelijk op 17-11-2012 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 Agrarisch bedrijf

een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren, met uitzondering van een broederij, een glastuinbouwbedrijf, een kwekerij, een pelsdierenfokkerij, een paardenhouderij, een proefbedrijf, een wormen- en madenkwekerij en/of een viskwekerij;

1.2 Aan huis verbonden beroep of bedrijf

een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied, niet bestaande uit ambachtelijke en/of detailhandelsactiviteiten, dat door zijn beperkte omvang in een woning en daarbij behorende gebouwen, met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend.

1.3 Aanbouw

een bijbehorend bouwwerk in de vorm van een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch en functioneel opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

1.4 Aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.5 Algemene wet bestuursrecht

wet van 4 juni 1992, Stb. 315, houdende algemene regels van bestuursrecht, zoals deze luidt op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan;

1.6 Bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.7 Bedrijf

onderneming waarbij het accent ligt op het vervaardigen, bewerken, installeren en verhandelen van goederen dan wel op het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij eventueel detailhandel uitsluitend plaatsvindt als onzelfstandig en ondergeschikt onderdeel van de onderneming in de vorm van verkoop dan wel levering van ter plaatse vervaardigde, bewerkte of herstelde goederen, dan wel goederen die in rechtstreeks verband staan met de uitgeoefende handelingen;

1.8 Bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak;

1.9 Bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0203.1110-0003 met de bijbehorende regels (en eventuele bijlagen);

1.10 Bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.11 Bevoegd gezag

bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning;

1.12 Bijbehorend bouwwerk

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak;

1.13 Bijgebouw

een bijbehorend bouwwerk in de vorm van een niet voor bewoning bestemd vrijstaand of aangebouwd gebouw, dat een gebruikseenheid vormt met en dienstbaar is aan de bij omschrijving van de hoofdbestemming opgesomde functies, zoals een garage, huishoudelijke bergruimte of hobbyruimte;

1.14 Bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.15 Bouwgrens

de grens van een bouwvlak;

1.16 Bouwlaag

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder;

1.17 Bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.18 Bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.19 Bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.20 Dak

iedere bovenbeëindiging van een gebouw;

1.21 Detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen, geen motorbrandstoffen zijnde, aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.22 Erf

bij de bestemming behorende gronden waarvan het gebruik ten dienste van deze bestemming is;

1.23 Gebouw

elk bouwwerk dat een voor mensen toegankelijke overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.24 Gebruiken

het doen gebruiken, laten gebruiken en in gebruik geven;

1.25 Hoofdgebouw

een (deel van een) gebouw, dat vanwege zijn indeling en uiterlijke verschijningsvorm, gelet op de bestemming als het belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel of bouwvlak moet worden aangemerkt en waartoe eventuele uitbouwen, aanbouwen en bijgebouwen niet worden gerekend;

1.26 Maaiveld

gemiddelde hoogte van het afgewerkte terrein dat een gebouw of bouwwerk omgeeft;

1.27 Nadere eis

een nadere eis als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, sub d, van de Wet ruimtelijke ordening;

1.28 Ondergronds bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die onder het maaiveld is gelegen;

1.29 Overkapping

een bouwwerk, niet zijnde een gebouw, bestaande uit tenminste een dak en maximaal één wand;

1.30 Peil

het peil overeenkomstig de bouwverordening, dan wel indien geen peil overeenkomstig de bouwverordening is vast te stellen, de gemiddelde hoogte van het afgewerkte bouwterrein;

1.31 Plan

het bestemmingsplan 'Rijksweg II' van de gemeente Barneveld;

1.32 Recreatief medegebruik

een recreatief gebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit recreatieve gebruik is toegestaan;

1.33 Uitbouw

een bijbehorend bouwwerk in de vorm van een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw. Functionele ondergeschiktheid is niet vereist;

1.34 Verbeelding

De bij het bestemmingsplan behorende kaart (analoog of digitaal) waarop onder meer de begrenzing van het plan, de in het bestemmingsplan voorkomende bestemmingen, aanduidingen en topografische en kadastrale gegevens zijn weergegeven.

1.35 Vloeroppervlak

grootte van de oppervlakte van een bouwlaag;

1.36 Voorgevel

de naar de weg gekeerde gevel(s) van een gebouw;

1.37 Voorgevelrooilijn

de evenwijdig aan de as van de weg gelegen lijn welke, zoveel mogelijk aansluitend aan de ligging van de voorgevels van de (bestaande) bebouwing, een zoveel mogelijk gelijkmatig beloop van de rooilijn overeenkomstig de richting van de weg geeft;

1.38 Wet ruimtelijke ordening

Wet van 1 juli 2008 (Stb. 2006, 566) houdende vaststelling van nieuwe planregels omtrent de ruimtelijke ordening, zoals deze luidt op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan;

1.39 Woning

een complex van ruimten dat dient voor de zelfstandige huisvesting van één afzonderlijk huishouden;

1.40 Woningwet

Wet van 29 augustus 1991, Stb. 439, tot herziening van de Woningwet, zoals deze luidt op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan;

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 De goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, dan wel de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.2 De inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.3 De bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.4 De oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.5 De oppervlakte van een ondergronds bouwwerk

onder de begane grondvloer, tussen de harten van de ondergrondse buitenste muren;

2.6 De oppervlakte van een overkapping

de loodrechte projectie van de overkapping op het maaiveld;

2.7 Het vloeroppervlak

boven de vloeren, tussen de binnenwerkse gevelvlakken en/of scheidingsmuren.

2.8 Maatvoering

Alle maten zijn tenzij anders weergegeven:

  1. a. voor lengten in meters (m);
  2. b. voor oppervlakten in vierkante meters (m²);
  3. c. voor inhoudsmaten in kubieke meters (m³);
  4. d. voor verhoudingen in procenten (%).

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch - Onbebouwd

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch - Onbebouwd' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. agrarisch gebruik in de vorm van het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren;

met daaraan ondergeschikt:

  1. b. openbare nutsvoorzieningen;
  2. c. recreatief medegebruik;
  3. d. erfontsluitingswegen;
  4. e. waterhuishoudkundige voorzieningen;
  5. f. sloten, beken en daarmee gelijk te stellen waterlopen;

met de daarbij behorende:

  1. g. bouwwerken geen gebouwen zijnde.

3.2 Bouwregels

  1. 1. Op of in deze gronden mogen geen gebouwen en overkappingen worden gebouwd.
  2. 2. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt dat de bouwhoogte niet meer dan 2 m mag bedragen.

3.3 Voorwaardelijke verplichtingen

Artikel 4 Wonen - Enkelvoudig

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen - Enkelvoudig' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. woningen;
  2. b. aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit;
  3. c. aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen;
  4. d. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bos- onderhoudsgebouw' tevens voor een onderhoudsgebouw voor een landgoed;

met de daarbij behorende:

  1. e. tuinen en erven;
  2. f. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

4.2 Bouwregels

4.3 Voorwaardelijke verplichting

4.4 Nadere eisen

  1. 1. Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:
    1. a. een samenhangend bebouwingsbeeld;
    2. b. de beeldkwaliteit;
    3. c. de landschapskwaliteit;
    4. d. de verkeersveiligheid;
    5. e. de milieusituatie; en
    6. f. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Bij het stellen van nadere eisen is de procedure zoals weergegeven in artikel 9.1 van toepassing.

4.5 Afwijken van de bouwregels

  1. 1. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 4.2.1 en toestaan dat de inhoud van een woning met ten hoogste 150 m3 wordt vergroot, uitsluitend indien sprake is van vermindering (door sloop) van bebouwing die behoort bij de betreffende woning en welke onder het overgangsrecht is gebracht, volgens onderstaande tabel:
Sloop bebouwing Terugbouwgedeelte Toevoeging woninginhoud
Tot 225 m3
Vanaf 225 m3
1/3
1/4
Max. 75 m3
Max. 75 m3

mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de belangen van landschap en beeldkwaliteit en mits de architectonische en/of cultuurhistorische waarde van de bebouwing niet in onevenredige mate worden geschaad.

  1. 2. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 4.2.1 en toestaan dat de goothoogte van een woning wordt vergroot met maximaal 3 m, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de belangen van landschap en beeldkwaliteit.
  2. 3. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 4.2.2 en toestaan dat de oppervlakte aan bijgebouwen nog verder wordt vergroot dan op grond van artikel 4.5, lid 3, kan worden toegestaan, uitsluitend indien sprake is van vermindering (door sloop) van bebouwing die behoort bij de betreffende woning en welke onder het overgangsrecht is gebracht, volgens onderstaande tabel:
Sloop bebouwing Terugbouwpercentage Toevoeging oppervlakte bijgebouwen
Tot 125 m2
Van 125 m2 tot 312 m2
Van 312 m2 tot 687,5 m2
Vanaf 687,5 m2
60 %
40 %
20 %
10 %
Max. 75 m2
Max. 75 m2
Max. 75 m2
Max. 75 m2

mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de belangen van landschap en beeldkwaliteit.

  1. 4. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 4.2.2 en toestaan dat de oppervlakte aan bijgebouwen nog verder wordt vergroot dan op grond van artikel 4.5, lid 3, kan worden toegestaan, uitsluitend wanneer deze extra oppervlakte aan bijgebouwen zal worden benut voor een aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit en wanneer deze extra oppervlakte niet meer bedraagt dan de oppervlakte die op grond van artikel 4.2.2 is toegestaan.
  2. 5. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de regels van het plan ten behoeve van het bij een woning bouwen van een praktijk- en/of kantoorruimte, waarvan de goothoogte niet meer dan 3m bedraagt, met inachtneming van het volgende:

- de oppervlakte bij een woning bedraagt maximaal 60m2;

- de oppervlakte bij een woning met de bestemming 'kleine woning I'bedraagt maximaal 35m2;

- bij de woning met de bestemming 'kleine woning II' is een praktijk- en/of kantoorruimte niet

toegestaan.

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 5 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 6 Algemene Bouwregels

Het bouwen van een ondergronds bouwwerk dat een voor mensen toegankelijke ruimte vormt is uitsluitend toegestaan onder de begane grondvloer van gebouwen.

Artikel 7 Algemene Afwijkingsregels

  1. 1. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het plan:
    1. a. indien en voor zover afwijkingen ten aanzien van de grens of de richting van wegen, parkeerstroken, paden, bermen en sloten en ligging van bebouwingsgrenzen noodzakelijk zijn ter aanpassing van het plan aan de werkelijke toestand van het terrein, die bij de uitmeting blijkt, mits die afwijkingen ten opzichte van hetgeen op de verbeelding is weergegeven niet meer dan 10 m zijn;
    2. b. ten behoeve van het bouwen in afwijking van de bepalingen ten aanzien van de afmetingen van de bebouwing, waaronder begrepen bebouwingspercentages, mits de afwijkingen beperkt blijven tot ten hoogste 10% van de bij recht in het plan weergegeven maten.
  2. 2. Het afwijken van de bouwregels, als bedoeld in het eerste lid, kan niet indien enig aangrenzend terrein of enige aangrenzende bebouwing in een toestand wordt gebracht, die strijdig is met het plan en/of indien op enig aangrenzend terrein de verwerkelijking van het plan wordt belemmerd en dit niet door het stellen van voorwaarden aan de afwijking van de bouwregels kan worden voorkomen.

Artikel 8 Algemene Wijzigingsregels

8.1 Algemeen

Burgemeester en wethouders kunnen, indien en voor zover dringende redenen die na het vaststellen van het plan tot hun kennis zijn gekomen hiertoe aanleiding geven en voor zover het belang van een goede ruimtelijke ontwikkeling van het gebied dat in het plan is begrepen niet wordt geschaad:

  1. 1. een bestemmingsgrens tussen twee bestemmingsvlakken zodanig wijzigen, dat het kleinste bestemmingsvlak met niet meer dan 10% wordt verkleind of vergroot;
  2. 2. een bebouwingsgrens zodanig wijzigen, dat het bebouwingsvlak met niet meer dan 10% wordt verkleind of vergroot.

Artikel 9 Algemene Procedureregels

9.1 Procedure bij het stellen van nadere eisen

Voor een besluit tot het stellen van een nadere eis geldt de volgende voorbereidingsprocedure:

  1. 1. een ontwerpbesluit ligt, met bijhorende stukken, gedurende twee weken ter inzage;
  2. 2. burgemeester en wethouders geven voorafgaand aan de terinzagelegging kennis van het ontwerpbesluit in één of meer dag-, nieuws of huis-aan-huisbladen of op een andere geschikte wijze. De kennisgeving geschiedt tevens langs elektronische weg.
  3. 3. de kennisgeving houdt mededeling in van de bevoegdheid tot het naar voren brengen van zienswijzen gedurende de onder 1 genoemde termijn;
  4. 4. burgemeester en wethouders delen aan hen die zienswijzen naar voren hebben gebracht de beslissing daaromtrent mede.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 10 Overgangsrecht

10.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. 1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. 2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  3. 3. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

10.2 Overgangsrecht gebruik

  1. 1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. 2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. 3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. 4. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 11 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan 'Rijksweg II' van de gemeente Barneveld.

Behoort bij het besluit van de raad van de gemeente Barneveld

d.d. tot vaststelling.

Mij bekend,

de griffier.

Hoofdstuk 1 Inleiding

De heer de Vries is voornemens op het perceel aan de Rijksweg 78 te Voorthuizen een extra woning te realiseren. Het plangebied heeft in het bestemmingsplan 'Buitengebied 2000' de bestemming 'Agrarisch gebied I' (met bouwperceel). De realisatie van de woning is niet mogelijk binnen de voorschriften van deze bestemming. Echter biedt het functieveranderingbeleid onder voorwaarden de mogelijkheid om een woning te realiseren door sloop van voormalige agrarische bedrijfsbebouwing, inleveren van de milieuvergunning en het herbestemmen van de bedrijfswoning naar een burgerwoning.

Op de locatie aan de Rijksweg 78 bevindt zich 1044m2 aan voormalige agrarische opstallen. Dit is niet voldoende om te voldoen aan de minimum eis van 1000m² en 80m2 daarbij voor een bijgebouw. Om te kunnen voldoen aan de gestelde voorwaarden wordt op een andere locatie gesloopt (salderingslocatie). De salderingslocatie is de Prinsenweg 32, welke in de gemeente Nijkerk ligt. Op dit perceel staat 471m2aan voormalige agrarisch bedrijfsbebouwing waardoor ruimschoots wordt voldaan aan de voorwaarden van het slopen van in totaal 1.080m2.

Door middel van deze wijziging van het bestemmingsplan wordt het plan van de bouw van één extra woning op het perceel Rijksweg 78 mogelijk gemaakt. Dit bestemmingsplan legt uitsluitend de situatie aan de Rijksweg 78 vast. De salderingslocatie aan de Prinsenweg 32 is reeds bestemd als agrarisch gebied, waardoor het niet hoeft te worden herbestemd.

Hoofdstuk 2 Bestaande Situatie

2.1 Begrenzing Plangebied

Het plangebied aan de Rijksweg 78 te bevindt zich in het buitengebied westzijde van de woonkern Voorthuizen. Het plangebied wordt aan de west-, noord en oostzijde begrensd door agrarisch gebied in de vorm van grasland. De Rijksweg bevindt zich ten zuiden van het plangebied. Het bouwvlak waarin de agrarische onderneming zich bevindt wordt door middel van een oprijlaan / pad van circa 70 meter verbonden met de Rijksweg (zie onderstaande figuur)

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1110-0003_0001.jpg"

Het plangebied dat als salderingslocatie dient bevindt zich aan de Prinsenweg 32 te Nijkerk (zie onderstaande figuur). Het plangebied wordt aan de noordzijde begrenst door de Prinsenweg met aan de overzijde een agrarische onderneming. Aan de oostzijde grenst het plangebied aan een bosperceel. Aan de zuid- en westzijde grenst het plangebied aan agrarisch gebied in de vorm van grasland.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1110-0003_0002.jpg"

2.2 Geldende Bestemmingen

Rijksweg 78

Het plangebied ligt in het bestemmingsplan 'Buitengebied 2000' en heeft de bestemming 'Agrarische gebied I'.

De gronden met de bestemming 'Agrarisch gebied I' zijn bestemd voor de uitoefening van het agrarisch bedrijf. Tevens zijn deze gronden bestemd voor:

  1. a. bijzondere agrarische bedrijven (indien nader aangeduid);
  2. b. aan de agrarische functie ondergeschikte niet-agrarische nevenactiviteiten (indien nader aangeduid);
  3. c. verblijfsrecreatie in de vorm van een kleinschalig kampeerterrein (in aangegeven gebieden);
  4. d. extensieve dagrecreatie.

een en ander met dien verstande dat binnen elk agrarisch bouwperceel uitsluitend één agrarisch bedrijfscomplex, waaronder ten hoogste één bedrijfswoning met daarbijbehorende bijgebouwen is toegestaan.

Realisatie van de burgerwoning is binnen deze bestemming niet toegestaan. Er zijn tevens geen mogelijkheden in het bestemmingsplan opgenomen om de woning te realiseren door middel van een afwijking van het bestemmingsplan.

Prinsenweg 32 (salderingslocatie gemeente Nijkerk)

De plaats van de te slopen voormalige agrarische bebouwing heeft in het bestemmingsplan Buitengebied 2009 de bestemming 'Agrarisch gebied met landschappelijke waarden' De bebouwing is dus niet meer positief bestemd.

Hoofdstuk 3 Planbeschrijving

3.1 Ontwikkelingen

Huidige situatie

In de huidige situatie bevindt zich in het plangebied aan de Rijksweg 78 een agrarische onderneming in de vorm van een gemengd bedrijf met 50 stuks melkvee en 322 varkens. De grote van het bedrijf is 74 NGE, dit komt neer op circa 1 fte.

Ten behoeve van deze onderneming bevinden zich vier gebouwen op het terrein met een totale oppervlakte van 1040 m². Tevens bevindt zich binnen het bouwvlak verhardingen ten behoeve van kuilvoeropslag, opritten en manoeuvreerruimte. Aan de zijden van het bouwvlak bevindt zich groen in de vorm van grasveld. Het bouwvlak wordt door middel van een 70 meter lange oprit ontsoten via de Rijksweg.

Aan de Prinsenweg 32 bevindt zich tevens een agrarische onderneming. Op dit terrein bevinden zich twee schuren met een oppervlak van circa 300m².

Toekomstige situatie

Op de locatie aan de Rijksweg 78 wordt de agrarisceh onderneming beeindigd. De agrarische bedrijfsgebouwen worden gesloopt. Van de in totaal 1.044 m² bedrijfsgebouwen blijft 80 meter bijgebouw staan. Hierdoor is het totaal te slopen areaal stallen niet voldoende om aan de minimum eis van 1000m² te voldoen. Om deze reden wordt aan de Prinsenweg 32 in de gemeente Nijkerk 471m² het overige deel aan bedrijfsgebouwen gesloopt.

Van de 471m2 extra aangekochte te slopen bebouwing aan de Prinsenweg 32 is slechts 36m2 benodigd. Voor de overige ingezette m2 bebouwing wordt 70m2 ingezet om bij de voormalige agrarische bedrijfswoning aan de Rijksweg 78 een bijgebouw te mogen bouwen van 150m2. De resterende 365m2wordt vervolgens ingezet om de nieuw te bouwen woning te vergroten volgens de waarde die te slopen bebouwing heeft. In de aanloop naar nieuw regionaal beleid voor het inzetten van overtollige m2 aan te slopen bebouwing wordt de waarde als volgt berekend: voor 1000m2 te slopen bebouwing is een nieuwe woning toegestaan van 600m3, voor 2000m2 te slopen bebouwing is een nieuw woongebouw toegestaan van 800m3.In dit segment betekent het dat voor elke 5 m2 te slopen bebouwing er 1m3 extra mag worden gebouwd.

Bij het toepassen van de bovenstaande berekening betekent het dat ter vergroting van de inhoud van de woning 365m2 wordt ingezet, daarvoor in de plaats 73m3 bedraagt. De toegestane grootte van de woning komt daarmee uit op 673m3.

Op het perceel Rijksweg 78 wordt de bedrijfswoning als burgerwoning bestemd en wordt in de plaats van de sloop van 1044m2 een extra burgerwoning gerealiseerd. (zie afbeelding 3.1)

De nieuwe woning krijgt 2 bouwlagen met kap waarvan de eerste bouwlaag zich op kelderniveau bevindt. Aan de voorzijde zijn uitsluitend de 2e bouwlaag en de kap zichtbaar. Aan de rechter zijgevel is tevens de kelderverdieping zichtbaar. De woning krijgt conform het beleid en regelgeving een inhoud van 673m3.

In de woning wordt ten behoeve van het reclamebureau van de initiatiefnemer een kantoor van 60 m² gerealiseerd in de vorm van 'beroep aan huis'.

Afbeelding 3.1 Stedenbouwkundige en landschappelijke inrichtingsschets voor het perceel Rijksweg 78

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1110-0003_0003.jpg"

De woningen worden landschappelijk ingepast. In het beeldkwaliteitplan voor functieverandering in de Gelderse Vallei wordt voor ontwikkelingen in het heideontginningslandschap aangegeven dat de bestaande diversiteit verder vergroot kan worden door bestaande lijnen in het landschap met bijvoorbeeld dennen en berken (als verwijzing naar de vroegere heidevelden) te benadrukken en door het aanleggen of versterken van de rechthoekige bospercelen. De locatie leent zich wat betreft omvang niet voor het aanleggen van een bosperceel maar wel voor het versterken van lijnen. Deze nieuwe lijnen bestaan uit een lijnvormig struweel / houtsingel over het midden van de locatie en haaks op de Ganzenbeek, welke een functie heeft als verbinding tussen de beide kavels, maar ook een ecologische functie door het toepassen van gebiedseigen beplanting. Een tweede lijn wordt gevormd door het aanleggen van een berkenrij aan de oostzijde van het perceel. De bomen staan niet op vaste, maar op onregelmatige afstand van elkaar. De berken verwijzen naar het voormalige heidelandschap.

De inrit van de bestaande woning ligt langs een bestaande bomenrij en sluit aan op de inrit van de Rijksweg 78. De tuinen worden omkaderd met een beukenhaagnen de siertuin aangelegd kan worden. Aan de voorzijde van de bestaande woning is ruimte voor het houden van wat klein vee.

Verkeer

In het plan dienen in totaal 5 parkeerplaatsen gerealiseerd te worden. 2 parkeerplaatsen per woning en één voor het kantoor. De Rijskweg is een gebiedsontsluitingsweg met een maximumsnelheid van 80 km/u. Het aantal opritten wordt beperkt tot één oprit voor beide woningen.

Hoofdstuk 4 Beleidskader

4.1 Rijk

Het nationaal ruimtelijk beleid tot 2020 is vastgelegd in de Nota Ruimte. In deze nota geldt de periode 2020 tot 2030 als doorkijk naar de lange termijn. De nota stelt ruimte voor ontwikkeling met het motto 'decentraal wat kan en centraal wat moet'. Het algemene doel van de nota is 'krachtige steden en een vitaal platteland bevorderen'. Andere doelen zijn:

  • verbetering van de leefbaarheid en de sociaaleconomische positie van steden;
  • verbetering van de bereikbaarheid;
  • een goede afstemming tussen infrastructuur en verstedelijking;
  • behoud en versterking van de variatie tussen stad en land;
  • borging van de milieukwaliteit en veiligheid voor de bevolking in relatie tot risicovolle activiteiten.

Revitalisering, herstructurering en transformatie van woon- en werkgebieden is derhalve cruciaal om de ruimtelijke doelen van deze nota te kunnen bereiken. Voor zover schaal, gevaar of hinder van bedrijven en voorzieningen het toelaten verdient functiemenging voorrang. Juist woon- en werkgebieden bieden een aantrekkelijke omgeving met mogelijkheden om lopend of op de fiets tal van bestemmingen te bereiken. Daarnaast is het belangrijk dat provincies en gemeenten voldoende ruimte voor parken, groengebieden, sportterreinen en 'groene' en 'blauwe' recreatiemogelijkheden reserveren in en om de stad.

Het plangebied behoort niet tot de nationale ruimtelijke hoofdstructuur. Gemeenten mogen hier samen met de provincie de gewenste ruimtelijke invulling bepalen, binnen de beleidsdoelen en regels die het rijk stelt. De algemene basiskwaliteit is de ondergrens voor alle ruimtelijke plannen, dus datgene waar een ruimtelijk plan minimaal aan moet voldoen.

4.2 Provincie

Provinciale Staten heeft op 29 juni 2005 het Streekplan Gelderland 2005 vastgesteld. Het streekplan geeft de beleidskaders aan voor de ruimtelijke ontwikkelingen tot 2015. Het streekplan is er op gericht de verschillende functies in regionaal verband een zodanige plek te geven dat de ruimtelijke kwaliteiten worden versterkt en er zuinig en zorgvuldig met de ruimte wordt omgegaan. Op de kaart Ruimtelijke structuur van het streekplan, is het plangebied aangewezen als multifunctieneel platteland.

Hieronder volgt een samenvatting van de relevante passages uit het streekplan:

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1110-0003_0004.jpg"

Multifunctioneel gebied

Het multifunctionele gebied beslaat het grootste deel van de provincie. Dit gebied omvat de steden, dorpen, buurtschappen buiten de provinciaal ruimtelijke hoofdstructuur, waardevolle landschappen en het multifunctioneel platteland. In het provinciaal planologisch beleid wordt op deze gebieden geen expliciete provinciale sturing gericht.

Functieverandering

In de regio Vallei wordt de mogelijkheid geboden om in regionaal verband een alternatief beleid te ontwikkelen voor functieverandering van gebouwen in het buitengebied. In 2008 is door regio De Vallei de Regionale beleidsinvulling functieverandering en nevenactiviteiten vastgesteld. Het beleid voor functieverandering is hierin verwoord.

Reconstructieplan Gelderse Vallei / Utrecht Oost
Het reconstructieplan moet de problemen die zich voordoen in het landelijk gebied (de 'gestapelde' problematiek) in de concentratiegebieden integraal aanpakken en moet een goede ruimtelijke structuur bevorderen, in het bijzonder met betrekking tot landbouw, natuur, bos, landschap, recreatie, water, milieu en infrastructuur.
Daarnaast moet de reconstructie het woon-, werk- en leefklimaat en de economische structuur verbeteren. De problematiek binnen de bebouwde kom van dorpen en steden in het gebied is geen onderdeel van dit plan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1110-0003_0005.jpg"

Het planbied is aangewezen als verwevingsgebied (zie bovenstaande figuur). Het beleid voor verwevingsgebieden is gericht op het bevorderen van een passende combinatie van landbouw, natuur, landschap, recreatie, werken en wonen met bijbehorende kwaliteiten.

Functieverandering in het buitengebied
In dit reconstructieplan is het beleid voor functieverandering primair gericht op ruimtelijke kwaliteitswinst door ontstening van het landelijk gebied. Om dit budgetneutraal te laten plaatsvinden, wordt sloop van voormalige bedrijfsbebouwing financieel gecompenseerd door het ter plaatse toestaan van een extra woonfunctie, dan wel een niet-agrarische bedrijfsfunctie. Voor beide opties gelden voor het gehele reconstructiegebied onder meer de volgende voorwaarden:

  • Omliggende agrarische bedrijven worden niet belemmerd in hun bedrijfsvoering;
  • Eventuele bijbehorende gronden blijven of komen beschikbaar voor de grondgebonden functies landbouw, natuur of recreatie, overeenkomstig de functie van het gebied;
  • Cultuurhistorisch waardevolle bebouwing wordt niet gesloopt;
  • De nieuwe situatie wordt zorgvuldig landschappelijk ingepast, een beeldkwaliteitsrapport is daarbij een nuttig hulpmiddel;
  • Er vindt geen buitenopslag plaats;
  • Er is geen sprake van detailhandel, die thuishoort in een bebouwingskern;
  • De nieuwe functie trekt geen overmatig verkeer aan.

Regionale beleidsinvulling functieverandering en nevenactiviteiten Gelderse Vallei

In deze beleidsnotitie staat de verbetering van de ruimtelijke kwaliteit van het buitengebied voorop. Het wonen wordt daarin gezien als een aantrekkelijke vervangende functie in het geval van stoppende of gestopte agrarische bedrijven. Het streekplan zet daarbij meer in op hergebruik van vrijkomende voormalige agrarische bedrijfsbebouwing. De regio opteert ook voor hergebruik van vrijkomende agrarische bedrijfsbebouwing, maar is van mening dat de bebouwingskarakteristiek van vrijgekomen agrarische bedrijfsgebouwen in de regio veelal zodanig is, dat hergebruik vanuit ruimtelijk en bouwkundi g oogpunt niet wenselijk is. De lage en kwalitatief matige bebouwing van (voormalige) kalver-, varkens- of pluimveestallen is vaak ongeschikt om er nieuwe wooneenheden van te maken.

In veel gevallen is het slopen van deze opstallen en de nieuwbouw van één of meerdere wooneenheden de enige optie een qua beeldkwaliteit, welstand en bouweisen, geschikte woning te maken.
De regio staat een gelijkwaardige behandeling bij functiewijziging naar wonen en werken toe bij hergebruik van de bestaande gebouwen.
Bij nieuwbouw houdt de regio vast aan het uitgangspunt wonen vóór werken en daarbij gaat de voorkeur uit naar het tot stand brengen van meerdere wooneenheden in een woongebouw of in ten hoogste twee (geclusterde) woongebouwen. Afhankelijk van de omstandigheden van het geval kan van dit uitgangspunt worden afgeweken.

De Regionale beleidsinvulling voor functieverandering naar wonen gaat uit van een stappenplan. Dit stappenplan is gehanteerd om te bezien of onderhavig plan voor het perceel Rijksweg 78 past binnen de regionale beleidsinvulling.

Stap 1: hergebruik

Vanwege de aard van de bebouwing (voormalige veestallen) en ruimtelijke uitstraling van de agrarische bedrijfsbebouwing op het perceel Rijksweg 78 is hergebruik ten behoeve van wonen geen optie.

Stap 2: vervangende nieuwbouw

Als de bestaande bebouwing ongeschikt is voor ombouw naar wooneenheden, dan is nieuwbouw van één of twee (geschakelde) woongebouwen met één of meerdere wooneenheden mogelijk volgens de volgende staffeling:

minimaal te slopen bebouwing maximale inhoud te bouwen woongebouw
1.000 m2 600 m3
2.000m2 800 m3
3.000 m2 2 maal 600 m3

In casu wordt 1.044m² gesloopt aan de Rijksweg 78 en 471m2 aan de Prinsenweg 32, wat voldoende is om een nieuwe burgerwoning van 600 m³ te realiseren.

De voormalige agrarische bedrijfswoning wordt herbestemd als burgerwoning. Bij de bestaande bedrijfswoning is een oppervlakte van in totaal 150m2 aan bijgebouwen toegestaan.
De nieuw te bouwen woning wordt uiteraard bestemd als burgerwoning waarbij een bijgebouw met een maximale oppervlakte van 80m2 mag worden gebouwd.

De inhoud van de woning wordt vergroot met de resterende oppervlakte aan ingezette voormalige agrarische bedrijfsbebouwing. Voor de overtollige 365m2 kan volgens de berekening in paragraaf 3.1 de inhoud van de nieuwe woning worden vergroot met 73m3 tot 673m3.

KwaIiteitsverbetering
Functie wijziging dient mede te leiden tot een kwaliteitsverbetering van het buitengebied. Naast de landschappelijke in passing dient daarom verevend te worden. Een deel van de verevening kan geschieden door een bijdrage te leveren aan een in te stellen ontwikkelingsfonds platteland. De bijdrage bedraagt in die gevallen € 10,- per m³ op te richten nieuw woongebouw. De gelden van dit fonds worden gebruikt voor investeringen in de kwaliteit van het landelijk gebied. Als een gemeente een dergelijk fonds onwenselijk vindt dient volledig te worden verevend.

4.3 Gemeente

Structuurvisie 2009

De Structuurvisie 2009 van de gemeente Barneveld (Raad 20 januari 2009) bevat een analyse van de bestaande ruimtelijke situatie in en rond de verstedelijkte gebieden in de gemeente (negen woonkernen en bedrijventerrein Harselaar) en een visie op de gewenste ontwikkelingsrichting voor de komende 10 jaar daarvan. Met de Structuurvisie beoogt de gemeente primair de in (een uitwerking van) het provinciale Streekplan 2005 opgenomen "zoekzones voor verstedelijking", waarbinnen toekomstige uitbreidingen van woon- en werkgebieden en maatschappelijke voorzieningen moeten worden gevonden, in het gemeentelijke ruimtelijk beleid te implementeren. Deze uitbreidingslocaties zijn noodzakelijk om op termijn te kunnen voldoen aan de vraag naar voldoende ruimte voor wonen, werken en voorzieningen, met als doel ook in 2019 nog op een prettige manier te kunnen wonen, werken en recreëren. Voor een groot deel waren de "zoekzones" reeds als beoogde uitbreidingslocaties opgenomen in de gemeentelijke structuurvisie "Kompas naar 2015".

De hoofdlijnen van de structuurvisie 2009 zijn als volgt:

  1. 1. concentratie woon- en bedrijfsbebouwing;
  2. 2. inbreiding voor uitbreiding;
  3. 3. verkeer en vervoer;
  4. 4. voorzieningen in de kernen;
  5. 5. regionale samenwerking;
  6. 6. overleg tussen gemeente en waterbeheerders.

Kwaliteitsverbetering landelijk gebied; verevening

Per saldo dienen de "kostendragers" en de "kostenlaters" elkaar in evenwicht te houden. Om het landelijk gebied ook op lange termijn op een kwalitatief verantwoord niveau te houden zullen ontwikkelingen op het gebied verstedelijking door uitbreidingsplannen (woongebieden, bedrijfsterreinen) en functieverandering van agrarische bedrijvigheid naar wonen en werken, derhalve samen op moeten gaan met maatregelen op het gebied van versterking van de landschappelijke en waterhuishoudkundige kwaliteit, de landbouwkundige structuur, de bereikbaarheid en het recreatieve verblijf. "Verevening" is daarbij het sleutelwoord. De kostendragers dragen bij aan de realisatie van de kostenlaters. Ofwel door kwaliteitsverhogende maatregelen op / rond het perceel waar de kostendrager ontstaat, danwel elders in het gebied, of door een combinatie daarvan. Op de locatie zelve vindt in veel gevallen kwaliteitsverbetering plaats door sloop van overtollige bebouwing en landschappelijke inpassing van resterende en nieuwe bebouwing. Daarnaast zal op een hoger schaalniveau moeten worden bijgedragen aan het bereiken van de gewenste kwaliteit, zoals onder andere beschreven in het Landschaps Ontwikkelingsplan (LOP) met het daarbij behorende Uitvoeringsplan en het Beeldkwaliteitplan Functieveranderingen Gelderse Vallei (BFGV). Genoemde beleidsdocumenten zijn door de gemeenteraad vastgesteld.

Het gemeentelijk beleid biedt onder voorwaarden mogelijkheden voor hergebruik danwel vervangende nieuwbouw (in dit geval de woning) in het kader van functieveranderingsbeleid. Het gemeentelijk beleid vormt geen belemmering voor de realisering van het onderhavige plan.

Hoofdstuk 5 Randvoorwaarden

5.1 Bodem

In het kader van de ontwikkeling van het gebied dient te worden beoordeeld of de uiteindelijke bodemkwaliteit binnen dit gebied uit oogpunt van volksgezondheid en milieu aan zekere kwaliteitsnormen voldoet om te voorkomen dat op verontreinigde grond wordt gebouwd.

Door bureau Grondvitaal is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd conform de NEN 5740. Uit onderzoek blijkt dat voor de bovengrond licht verontreinigd is met PAK. De concentraties zijn niet van een omvang waardoor de volksgezondheid of het milieu mogelijk schade zal worden toegebracht. In de ondergrond is geen verontreiniging aangetroffen en ook het grondwater is niet verontreinigd. Daarnaast zijn geen asbestverdachte materialen aangetroffen. Met betrekking tot het voorgenomen gebruik van de onderzochte locatie zijn milieutechnisch geen bezwaren.

Op de plaats van de voormalige bovengrondse dieselolietank blijkt dat de boven- en ondergrond licht verontreinigd is met minerale olie. Het grondwater is licht verontreinigd met xylenen. De concentraties zijn echter niet van een omvang waardoor de volksgezondheid of het milieu mogelijk schade zal worden toegevracht. Ook hier zijn met betrekking tot het voorgenomen gebruik van de onderzochte locatie geen milieutechnische bezwaren.

5.2 Cultuurhistorie

5.2.1 Archeologie

5.3 Ecologie

De belangrijkste wetten voor natuurbescherming in Nederland zijn de Natuurbeschermingswet 1998 en de Flora- en faunawet. Beide wetten zijn een Nederlandse vertaling van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. De verplichtingen voor bescherming van natuurgebieden zijn overgenomen door de Natuurbeschermingswet 1998, terwijl de Flora- en faunawet zich richt op de bescherming van planten en dieren.

5.3.1 Natuurbeschermingswet 1998

De Natuurbeschermingswet 1998 regelt de bescherming van natuurgebieden in Nederland. Daarnaast regelt deze wet de aanwijzing van natuurgebieden die van nationaal of internationaal belang zijn: Beschermde Natuurmonumenten en Natura 2000-gebieden. De Natuurbeschermingswet bepaalt vervolgens wat er wél en niet mag in deze beschermde natuurgebieden. Het plangebied bevindt zich op een te grote afstand van het natura-2000 gebied (6 kilometer) om enige invloed op het gebied te hebben.

5.3.2 Flora- en faunawet

De Flora- en faunawet beschermt plant- en diersoorten in de beschermde natuurgebieden én daarbuiten. Ongeveer 500 soorten in Nederland vallen onder de bescherming van deze wet. Om te beoordelen of de beschermde soorten in het plangebied aanwezig zijn, is een quickscan Flora en Fauna uitgevoerd.

Door bureau Van Bommel Faunawerk is in september 2010 een quickscan Flora en Fauna uitgevoerd. Er zijn geen vogels op de planlocatie aangetroffen met een jaarrond beschermde vaste verblijfplaatsen. Mogelijk biedt de omzomende haag en andere houtige beplanting plaats aan andere vogelsoorten met niet-jaarrond beschermde nesten. Om verstoring van broedvogels zoveel mogelijk uit te sluiten dient een eventuele verwijdering van houtige beplanting buiten het broedseizoen (½ maart tot ½ juli) plaats te vinden. Mocht er tijdens de uitvoer van werkzaamheden toch onverhoopt op broedende vogels gestuit worden, dienen de werkzaamheden stilgelegd te worden en naar een later tijdstip opgeschort te worden.

Bij de uitvoering van het ruimtelijke plan, mits het bestaande woonhuis gehandhaafd blijft, hoeft geen rekening gehouden te worden met beschermde grondgebonden zoogdieren of vleermuizen. Voor ruimtelijke ingrepen bestaat een vrijstelling voor de (mogelijk) aanwezige grondgebonden zoogdieren (tabel 1 soort). Er zijn geen vaste verblijfplaatsen voor vleermuizen aanwezig in de te slopen opstallen of te verwijderen bomen. Gezien de grootte en de aard van het plangebied, is het als foerageergebied van weinig betekenis voor vleermuizen.

Bij de uitvoering van het ruimtelijke plan hoeft geen rekening gehouden te worden met beschermde amfibieën. Voor ruimtelijke ingrepen bestaat een vrijstelling voor de mogelijk aanwezige amfibieën (tabel 1 soort).

Er worden geen beschermde soorten reptielen, vissen, insecten of planten verwacht, waarvoor een vrijstelling vereist is (tabel 2 of 3 soorten).

Ondanks dat voor de tabel 1 soorten bij de ruimtelijke ingreep een vrijstelling geldt, dient men rekening te houden met de zorgplicht, deze geldt altijd en voor alle planten en dieren, onafhankelijk van beschermingsstatus en/of ontheffing of vrijstelling is verleend.

Het plangebied maakt geen onderdeel uit van een Natura 2000 gebied of een ander gebied beschermd middels de Natuurbeschermingswet. Er wordt geen externe werking van de planologische wijziging op het Natura 2000 gebied te verwachten. De Natuurbeschermingswet 1998 staat de ruimtelijke ingreep niet in de weg.

Het plangebied maakt geen onderdeel uit van de provinciale EHS. Een negatieve invloed van de voorgenomen bestemmingsplanwijziging op de kernkwaliteiten en omgevingscondities van de EHS is uitgesloten. Het beschermingskader van de EHS staat de ruimtelijke ingreep niet in de weg.

Landschappelijke inpassing van het nieuwe bouwblok is van belang. Dit biedt kansen voor soorten van kleinschalig agrarisch landschap. Naast knotwilgen of een elzensingel, valt te denken aan de aanplant van inheemse soorten voor een houtwal, zoals: meidoorn, sleedoorn, hondsroos welke periodiek afgezet worden.

5.4 Externe Veiligheid

Bij externe veiligheid gaat het om het risico op een ongeval waarbij een gevaarlijke stof aanwezig is. Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beheersen van risico's die mensen lopen door opslag, productie, gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen in hun omgeving. De risico's moeten aanvaardbaar zijn. Met het oog daarop heeft de rijksoverheid risiconormen vastgesteld waarmee bedrijven, wegbeheerders en vervoerders, maar ook gemeenten en provincies, rekening dienen te houden. Voor situaties waarbij het ontwikkelingsgebied binnen het invloedsgebied van een risicobron ligt, moet het resultaat van een risicoanalyse getoetst worden aan de gestelde risiconormen.

Op de signaleringskaart van de gemeente Barneveld is te zien dat in de directe omgeving van het plangebied geen risicobronnen zijn gelegen. De meest in de nabijheid gelegen conour van een risicobron bevindt zich op een afstand van circa 700 meter. Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de uitvoering van voorliggend plan.

5.5 Geluid

Bij het opstellen van een bestemmingsplan dienen de bepalingen van de Wet geluidhinder in acht te worden genomen. Dit betekent onder meer dat wanneer in het bestemmingsplan gronden worden bestemd voor nieuwe woningbouw of andere geluidsgevoelige objecten, moet worden nagegaan of voor deze gronden een zogenaamde geluidszone van kracht is. Met uitzondering van een aantal wegen, bevinden zich in principe langs alle wegen geluidzones. Binnen een zone van 250 meter vanaf de Rijksweg is het verplicht een akoestisch onderzoek naar wegverkeerslawaai uit te laten voeren. In deze toelichting is uitlsuitend de conclusie van het onderzoek opgenomen.

Door bureau SoundforceOne Geluid- en luchtkwaliteit is in november 2010 een akoestisch onderzoek uitgevoerd.

Ter plaatse van de nieuwe woning kan niet worden voldaan aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB en kan niet op alle gevels voldaan worden aan de maximale grenswaarde. In het onderzoek zijn daarom een aantal maatregelen beschouwd.

Als de Rijksweg gedeeltelijk wordt voorzien van stil asfalttype 'dunne deklaag B' blijkt uit aanvullende berekeningen dat ter plaatse van de woning voldaan kan worden aan de maximale grenswaarde. Deze maatregel stuit op financiele bezwaren en beheerstechnische bezwaren aangezien snel rafeling van asfalt zal ontstaan als gevolg van de vele inritten en sneller aan vervanging toe is dan standaard asfalt.

Uit aanvullende berekeningen is gebleken dat ter plaatse van de woning aan de maximale grenswaarde voldaan kan worden als de zuidgevel op 70 meter van de as van de Rijksweg komt te liggen. Deze variant stuit op landschappelijke bezwaren.

Uit aanvullende berekeningen is tevens gebleken dat een scherm van 3 meter hoogte ten opzichte van het lokale maaiveld voldoende afscherming zou kunnen bieden om ter plaatse van de zuidgevel aan de maximale grenswaarde te voldoen. Deze maatregel stuit zowel op landschappelijke als financiele bezwaren.

Het plan kan onder voorwaarde van een zogenaamde 'dove gevel' aan de grenswaarden van de Wet geluidhinder voldoen. De zuidgevel van de woning moet dan een dove gevel worden wat inhoudt dat er geen open delen in mogen zijn gesitueerd. Ook wordt de kantoorfunctie aan de voorzijde van de nieuwe woning plaatsvinden. Voor de zijgevels moet een hogere grenswaarde worden vastgesteld.

Zoals aangegeven moet voor de zijgevels een hogere grenswaarde worden vastgesteld. In de onderstaande tabel is weergegeven hoe hoog deze waarden moeten zijn.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1110-0003_0006.jpg"

5.6 Geur

De Wet geurhinder en veehouderij geeft gemeenten de mogelijkheid om gebiedsgericht beleid vast te stellen door middel van een geurverordening. De standaardnormen zoals opgenomen in de Wet mogen binnen een bandbreedte naar boven en beneden worden bijgesteld. Op 7 oktober 2008 heeft de raad een geurverordening vastgesteld. Deze verordening trad in werking op 18 oktober 2008. Buiten de gebieden die zijn genoemd in de Geurverordening gelden de standaardnormen uit de Wet geurhinder en veehouderij.

In de omgeving van het plangebied zijn agrarische ondernemingen gevestigd, waarvan enkele bedrijven waarbij middels V-Stacks de geurcontouren berekend dienen te worden. Artikel 14 van de Wet geurhinder en veehouderij stelt echter dat indien woningen in het kader van functieveranderingsbeleid in het buitengebied worden gerealiseerd, de woningen minimaal 50 meter vanaf de agrarische onderneming gerealiseerd dient te worden. In het onderhavige plan bevindt de meest in de nabijheid gelegen agrarische onderneming aan de Rijksweg 80 ligt op aan afstand van circa 200 meter vanaf de woning. Het aspect geurhinder vormt geen belemmering voor de realisatie van het onderhavige plan.

5.7 Leidingen

Binnen of in de directe nabijheid van het plangebied komen geen leidingen of beschermingszones van leidingen voor die in het kader van onderhavig bestemmingsplan bescherming behoeven. Eveneens zijn er geen straalpaden of laagvliegroutes die beperkingen stellen aan de bouwhoogten.

5.8 Luchtkwaliteit

In de Wet milieubeheer zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen. Hierin is opgenomen dat bij een ruimtelijk besluit de gevolgen voor de luchtkwaliteit getoetst moet worden. Om te bepalen of de kwaliteit van de lucht ter plaatse voldoet aan de eisen uit de Wet milieubeheer en de daarop gebaseerde regelgeving, dient bij nieuwe ontwikkelingen onderzoek gedaan te worden naar de luchtkwaliteit. Projecten waarvan aannemelijk is dat deze niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging hoeven niet getoetst te worden aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit.

De ontwikkelingen in het plangebied zijn dermate kleinschalig, dat ze vallen binnen een van de categorien die op voorhand niet in betekende mate bijdragen aan een verslechtering van de luchtkwaliteit (namelijk: 1500 woningen in een project met één ontsluitingsweg). De invloed van deze kleinschalige ontwikkeling hoevt niet in beeld te worden gebracht. Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de realisatie van het onderhavige plan.

5.9 Milieuzonering

Ten aanzien van bedrijvigheid geldt als uitgangspunt dat toekomstige woningen geen onevenredige milieuhinder (geur, geluid etc.) mogen ondervinden van nabijgelegen bedrijvigheid. In de publicatie ´Bedrijven en milieuzonering´ van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, editie 2009, wordt in verband met de aanwezigheid van milieubelastende functies indicatieve afstandsnormen voorgeschreven tot milieugevoelige functies, vooral wonen. In de nabije omgeving bevinden zich geen bedrijven die mogelijk een belemmering kunnen vormen voor het onderhavige plan. De beschrijving van de in nabijheid gelegen agrarische ondernemingen staan in de paragraaf 'Geur'. Het aspect milieuzonering vorm tgeen belemmering voor de realisatie van het onderhavige plan.

5.10 Natuur En Landschap

De locatie van het plangebied aan de Rijksweg 78 in Voorthuizen is gelegen in de Gelderse Vallei in het zogenaamde heide- en broekontginningslandschap. Dit landschap wordt gekarakteriseerd door lange, rechte doorgaande wegen en rechthoekige boerderijcomplexen waarvan de erfbeplanting vaak in strak geometrisch verband staat. De aanwezige beplanting in het heideontginningslandschap bestaat uit grote rechthoekige bospercelen en laanbeplanting. Binnen het rationele patroon van ontginningswegen zijn er ook nog enkele niet ontgonnen heidevelden te vinden die samen met de erfbeplanting en bospercelen zorgen voor diversiteit in het landschap.

In het Beeldkwaliteitsplan voor functieveranderingen in de Gelderse Vallei wordt voor ontwikkelingen in het heideontginningenlandschap aangegeven dat de bestaande diversiteit verder vergroot kan worden door bestaande lijnen in het landschap met bijvoorbeeld dennen en berken (als verwijzing naar de vroegere heidevelden) te benadrukken en door het aanleggen of versterken van rechthoekige bospercelen.

Voor de locatie aan de Rijksweg 78 is dit vertaald in zowel het handhaven van bestaande lijnen, het aanleggen van nieuwe lijnen en de aanleg van enkele vlakvormige elementen in de vorm van een bosje en een kleine hoogstamfruitboomgaard. De bestaande lijn wordt gevormd door de houtsingel aan de westzijde van de locatie. Deze bestaat hoofdzakelijk uit berken. De nieuwe lijn wordt gevormd door een bomenrij langs de gezamenlijke inrit. Een vlakvormig bosje vormt zowel een verbindend als een scheidend element tussen de twee woonkavels. Daarnaast zal deze ook een ecologische functie vervullen door het gebruik van gebiedseigen beplanting. Aan de achterzijde van de nieuwe woning wordt een hoogstamfruitboomgaard aangelegd. De tuinen worden omkaderd met een beukenhaag waarbinnen de siertuin aangelegd kan worden. Aan de voorzijde van de bestaande woning is ruimte voor het houden van wat kleinvee. De nieuwe woning wordt voorzien van leilinden aan de voorzijde. Zie afbeelding 5.1 voor de inrichtingsschets.

Afbeelding 5.1 Inrichtingsschets met beplanting voor het perceel Rijksweg 78

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1110-0003_0007.jpg"

5.11 Water

Om water als één van de principes voor de ruimtelijke ordening verder te ontwikkelen, heeft de Commissie Waterbeheer 21e eeuw doelstellingen geformuleerd om water prominenter in beeld te krijgen. Één van die doelstellingen is het uitvoeren van een 'Watertoets' bij alle ruimtelijke plannen en besluiten. Hiertoe dient de initiatiefnemer van een plan de waterbeheerder vroegtijdig bij de planvorming te betrekken. Het betreft het hele proces van informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het doel is om te waarborgen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing worden genomen bij alle waterhuishoudkundige relevante ruimtelijke plannen en besluiten.

In het onderhavige plan gaat het om een afname van verhard oppervlak. Op het perceel aan het adres Rijksweg 78 verdwijnen de agrarische opstallen en de verharde oppervlakten. Derhalve hoeft het project niet voorgelegd te worden aan het waterschap. temeer omdat er sprake is van een te bebouwen oppervlakte van minder dan 1000m².

Bij de bouw van de woning dient rekening gehouden te worden dat het hemelwater dat via het dak of de bestrating rondom de nieuwbouw niet op de riolering aangesloten mag worden. Alleen het afvalwater dient aangesloten te worden op het drukriool.

Het regenwater dat via het dak en de omliggende verharding afstroomt dient af te voeren naar een watergang die op of aan de randen van het perceel loopt. Uit het verzoek is niet bekend of er een toename van verharding is, als er geen toename aan verharding is dient het regenwater op dezelfde manier als in de huidige situatie afgevoerd te worden. Als er wel een toename aan verharding is dient in overleg met gemeente en waterschap nagegaan te worden of er compenserende waterberging benodigd is.

In verband met de waterkwaliteit dienen er geen uitlogende materialen zoals zink, lood en koper als dakbedekking, dakgoot of regenpijp toegepast te worden.

Hoofdstuk 6 Juridische Aspecten

6.1 Juridische Aspecten

De Wet ruimtelijke ordening (Wro) geeft gemeenten de plicht tot het opstellen van een bestemmingsplan. In de Wro en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is nader uitgewerkt uit welke onderdelen een bestemmingsplan in ieder geval moet bestaan. Dit zijn een verbeelding met planregels en een toelichting daarop. Daarnaast bieden zowel de Wro als het Bro opties voor een nadere juridische inrichting van een bestemmingsplan. Hierbij moet onder meer worden gedacht aan het afwijken met een omgevingsvergunning, wijzigingsbevoegdheden en het toepassen van nadere eisen. De bruikbaarheid van deze instrumenten is geheel afhankelijk van het doel van het bestemmingsplan en de gewenste bestemmingsmethodiek van de gemeente Barneveld. Het uitgangspunt is dat het bestemmingsplan moet voorzien in een passende regeling voor de komende tien jaar, dit is de geldigheidsduur van een bestemmingsplan.

Het juridische deel van het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding en de regels. De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden en gebouwen en bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing. De verbeelding heeft een ondersteunende rol voor de toepassing van de regels alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen. De verbeelding vormt samen met de regels het voor de burgers bindende onderdeel van het bestemmingsplan.

De planregels vallen in vier hoofdstukken uiteen. Hoofdstuk 1 bevat de algemene voor het plangebied geldende bepalingen, de inleidende regels. Hoofdstuk 2 regelt de bestemmingen en het daarop toegestane gebruik. Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels, zoals de anti-dubbeltelbepaling, algemene bouwregels, algemene afwijkings- en algemene wijzigingsregels en tot slot de algemene procedureregels. Tenslotte komt in hoofdstuk 4 het overgangsrecht en de slotbepaling aan bod.

Bevoegdheid

Onder bevoegd gezag verstaan wij het bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning. Over het algemeen zijn burgemeester en wethouders het bevoegd gezag. Het kan echter incidenteel voorkomen dat bijvoorbeeld het Rijk dan wel de provincie het bevoegd gezag is.

Burgemeester en wethouders zijn altijd bevoegd gezag bij het wijzigen van een plan en het stellen van nadere eisen.

Inleidende regels

Begrippen

In dit artikel worden de begrippen gedefinieerd, die in de regels worden gehanteerd. Bij de toetsing van het bestemmingsplan wordt uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis. Voor zover er geen begrippen zijn gedefinieerd wordt aangesloten bij het normale spraakgebruik.

Wijze van meten

Dit artikel geeft aan hoe hoogte- en andere maten (die bij het bouwen in acht dienen te worden genomen) moeten worden gemeten. De bepalingen uit bijlage 12 van SVBP2008 zijn overgenomen in de standaardregels van gemeente Barneveld.

Bestemmingsregels

Bestemming 'Agrarisch - Onbebouwd'

Veel postzegelplannen in het buitengebied hebben betrekking op functieverandering. Het nieuwe bestemmingsvlak is vaak kleiner dan het voormalige bouwperceel, waardoor er een passende bestemming voor het restgebied gevonden moet worden. De bestemming 'Agrarisch – Onbebouwd' is bedoeld als eenvoudige oplossing voor dit soort situaties. De omschrijving is zo gekozen, dat ook niet-bedrijfsmatig agrarisch gebruik, bijvoorbeeld het houden van een paar schapen door de bewoner van de nieuwe woning, passend is binnen deze bestemming.

Bestemming 'Wonen - Enkelvoudig'

De bestemming 'Wonen - Enkelvoudig' is bedoeld voor vrijstaande woningen (met name in het buitengebied) waarvan de maximale inhoud is vastgelegd binnen de bouwregels van deze bestemming. Verder is voor de bijgebouwen een regeling opgenomen die afwijkt van de bouwregels voor situaties binnen de bebouwde kom.

De regeling voor een onderhoudsgebouw in de bestemmingsomschrijving en de bouwregels is bedoeld voor een specifieke situatie en moet niet standaard in een herziening worden meegenomen. Wel kan het als voorbeeld dienen voor een eventuele andere specifieke situatie.

Algemene regels

Anti-dubbeltelbepaling

Het doel van de anti-dubbeltelbepaling is te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein niet nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.

Algemene aanduidingsregels

De aanduidingen bevatten specificaties van de (dubbel-)bestemmingen met betrekking tot het gebruik of het bouwen. Een gebiedsaanduiding is een aanduiding die verwijst naar een gebied waarvoor bijzondere regels, extra regels of nadere afwegingen gelden. Bij gebiedsaanduidingen gaat het veelal om zones en gebieden die aan sectorale regelgeving zijn ontleend. De volgende soorten gebiedsaanduidingen zijn toegepast: geluidszone, vrijwaringszone en veiligheidszone.

Daarnaast is de bouwaanduiding antennemast mogelijk. Nieuwvestiging van antennemasten binnen de bebouwde kom is in principe niet toegestaan. Bij andere bestemmingen zoals bedrijventerreinen, sportparken, grote parkeerplaatsen, benzinestations, nutsvoorzieningen en/of langs grootschalige infrastructuur is dit wel mogelijk. In de regels is een aanduiding opgenomen die bij de betreffende bestemmingen kan worden toegevoegd.

Algemene afwijkingsregels

Er is een algemene afwijkingsregel opgenomen wanneer dit voor een betere technische realisering van bouwwerken dan wel in verband met de werkelijke toestand van het terrein noodzakelijk is. Deze afwijkingsregel dient bij uitzondering te worden toegepast. De noodzaak om van de bestemmingsregeling af te wijken dient te worden aangetoond.

Het is niet de bedoeling dat deze algemene bevoegdheid wordt toegepast in combinatie met het afwijken zoals dat bij een specifieke bestemming is genoemd. Met andere woorden: cumulatie van deze bevoegdheden is uitgesloten. Een voorbeeld: de maximale bouwhoogte voor een woning is 12 meter. Bij de bestemming 'Wonen-1' is de bevoegdheid opgenomen om met een omgevingsvergunning af te wijken van de bouwregels en die bouwhoogte te vergroten met maximaal 3 meter. Het is niet de bedoeling dat dan nog eens toepassing wordt gegeven aan de algemene afwijkingsbevoegdheid met een vergroting van nog eens 10% tot gevolg.

Algemene procedureregels

Op de voorbereiding van het besluit tot wijziging is afdeling 3.4 Algemene wet bestuursrecht en artikel 3.9a van de Wet ruimtelijke ordening van toepassing, met dien verstande dat burgemeester en wethouders binnen acht weken na afloop van de termijn van terinzagelegging een besluit nemen omtrent de wijziging.

Voor het stellen van nadere eisen is geen procedure opgenomen in de wet. De procedure staat beschreven in hoofdstuk 3 "Algemene regels" van dit bestemmingsplan.

Algemene wijzigingsregels

In deze bepaling wordt aan het bevoegd gezag de bevoegdheid gegeven om bestemmingen te wijzigen ten behoeve van kleine overschrijdingen van bestemmingsgrenzen. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn daarbij aangegeven.

Overgangs- en slotregels

Overgangsregels

Onderscheid is gemaakt tussen de overgangsbepalingen ten aanzien van bouwwerken en de overgangsbepalingen ten aanzien van gebruik. De overgangsbepalingen ten aanzien van bouwwerken gelden vanaf terinzagelegging van het ontwerp bestemmingsplan, de overgangsbepalingen ten aanzien van gebruik vanaf het van kracht worden (inwerkingtreding) van het bestemmingsplan. Uitgangspunt is dat zo weinig mogelijk gebruik wordt gemaakt van het overgangsrecht. Vooraf dient een afweging te worden gemaakt tussen legaliseren (positief bestemmen) dan wel handhaving van illegale situaties.

De overgangsbepalingen voor bouwwerken en gebruik zijn overgenomen uit artikelen 3.2.1 en 3.2.2 Besluit ruimtelijke ordening (Bro).

Slotregel

Het laatste artikel van de regels betreft de citeertitel van het voorliggende bestemmingsplan.

6.2 Handhaving

De gemeente acht handhaving van haar beleid van groot belang om de gewenste ruimtelijke kwaliteit te garanderen. Belangrijke redenen voor handhaven zijn:

  • de regels zijn door de gemeente vastgesteld en de inwoners van de gemeente mogen verwachten dat de gemeente die regels handhaaft: waarom zijn er anders regels opgesteld? Inwoners van de gemeente hebben als het ware recht op handhaving;
  • handhaving gaat oneigenlijk gebruik van en daarmee de achteruitgang van de kwaliteit van het gemeentelijk grondgebied tegen. Een actueel bestemmingsplan beoogt de ruimtelijke kwaliteit van een gebied in stand te houden en te verbeteren;
  • niet daadkrachtig optreden tegen overtredingen van wettelijke regels werkt een toename van het aantal overtredingen in de hand en tast de geloofwaardigheid van daadkrachtig optreden aan. Het in het bestemmingsplan vastgelegde beleid wordt ondermijnd en het bestuur verliest de greep op de gebouwde omgeving.

Onderscheid kan gemaakt worden tussen preventieve en repressieve handhavings-instrumenten. Onder preventieve instrumenten kunnen onder andere goede regelgeving (onder andere in bestemmingsplan), voorlichting, subsidieverlening, afwijken van bouwregels en gebruiksregels en de omgevingsvergunning worden begrepen. Repressieve instrumenten zijn onder meer controle en toezicht, opsporing en het hanteren van sancties als bestuursdwang en dwangsom.

In 2007 heeft de gemeente de Nota handhaving ruimtelijke en bouwregelgeving gemeente Barneveld opgesteld. Deze nota geeft inzicht in de achtergronden die geleid hebben tot de totstandkoming van de nota. Ook geeft het voor overtredingen op het gebied van bestemmingsplan- en bouwregelgeving aan hoe met geconstateerde overtredingen om te gaan en welke prioriteitsstelling daarbij te hanteren (repressieve handhaving).

Bij de handhaafbaarheid van een bestemmingsplan spelen aspecten als communicatie, de planvorm, de normstelling, het daadwerkelijk kunnen handhaven en de controleerbaarheid van normen ook een belangrijke rol.

Randvoorwaarde voor handhaving is dat er voldoende basis/grondslag is om te kunnen handhaven. Deze basis wordt gevormd door:

  • de regeling in het bestemmingsplan zelf: de handhaafbaarheid van de planregels;
  • het afwijkingenbeleid.

In onderhavig bestemmingsplan is gestreefd naar heldere, eenduidige planregels met zo min mogelijk interpretatiemogelijkheden.

Verder zijn aan de in het plan opgenomen afwijkingsbevoegdheden duidelijke voorwaarden verbonden, die voldoende objectief bepaalbaar zijn.

Hoofdstuk 7 Economische Uitvoerbaarheid

7.1 Grondexploitatie

Op grond van het bepaalde in artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) stelt de gemeenteraad een exploitatieplan vast voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. In artikel 6.2.1. van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is opgenomen wat onder een bouwplan valt.

Dit plan maakt de bouw van een woning mogelijk. Volgens artikel 6.2.1 onder sub a van het Bro wordt een bouwplan voor een of meer woningen aangewezen als een bouwplan als bedoeld in artikel 6.12 eerste lid van de Wro.

In artikel 6.12 tweede lid onder sub a staat dat de gemeenteraad kan besluiten geen exploitatieplan vast te stellen als het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan begrepen gronden anderszins verzekerd is. Doordat het verhaal van de kosten van de grondexploitatie over de in het plan begrepen gronden anderszins verzekerd is, het bepalen van een tijdvak of fasering niet noodzakelijk is en het stellen van eisen, regels of een uitwerking van regels niet noodzakelijk is, stelt de gemeenteraad geen exploitatieplan vast.

De kosten voor het opstellen van het plan worden gedekt door het heffen van leges. Voor de kosten van tegemoetkoming in schade, bedoeld in artikel 6.1 van de Wro (planschade) is een afzonderlijke overeenkomst gesloten. Er zijn bij dit plan geen andere kosten die in een exploitatieplan of exploitatieovereenkomst opgenomen moeten worden.

Hoofdstuk 8 Overleg En Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

De procedures voor vaststelling van een bestemmingsplan zijn door de wetgever geregeld. Aangegeven is dat tussen gemeente en verschillende instanties waar nodig overleg over het plan moet worden gevoerd alvorens een ontwerpplan ter visie gelegd kan worden. Daarnaast is er de gelegenheid om in het voortraject belanghebbenden te laten inspreken conform de gemeentelijke verordening. Pas daarna wordt de wettelijke procedure met betrekking tot vaststelling van het bestemmingsplan opgestart (artikel 3.8 Wro).

8.1 Overleg Ex Artikel 3.1.1 Bro

Het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.1) geeft aan dat burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg voeren met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
De instanties die in kennis gesteld moeten worden van dit bestemmingsplan zijn geïnformeerd.

8.2 Inspraak

De Wro bevat geen procedurevoorschriften met betrekking tot de inspraak, en is in Wro zelf niet verplicht gesteld. Dat neemt niet weg dat het de gemeente vrij staat toch inspraak te verlenen bijvoorbeeld op grond van de gemeentelijke inspraakverordening. In relatie daarmee bepaalt artikel 150 van de Gemeentewet onder meer dat in een gemeentelijke inspraakverordening moet worden geregeld op welke wijze bovenbedoelde personen en rechtspersonen hun mening kenbaar kunnen maken.

In casu is afgezien van het houden van inspraak. Het is namelijk niet waarschijnlijk dat het ter inzage leggen van het plan voor de inspraak toegevoegde waarde heeft ten opzichte van de de terinzagelegging van het ontwerp bestemmingsplan.
De omvang van het plan is namelijk beperkt en het plan kent weinig flexibiliteit zodat eventuele opmerkingen van belanghebbenden in het kader van de zienswijzen behandeld kunnen worden.

8.3 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft van 7 juni tot en met 18 juli 2011 ter inzage gelegen. Gedurende deze periode heeft een ieder de mogelijkheid gehad om een zienswijze naar voren te brengen. Tijdens deze zes weken zijn geen reacties ingediend.

Bijlage 1 Te Slopen Bebouwing

Bijlage 1 Te slopen bebouwing

Bijlage 2 Inrichtings- En Beplantingsplan Rijksweg 78

Bijlage 2 Inrichtings- en beplantingsplan Rijksweg 78

Bijlage 3 Bodemonderzoek

Bijlage 3 Bodemonderzoek

Bijlage 4 Akoestisch Onderzoek

Bijlage 4 Akoestisch onderzoek

Bijlage 5 Flora En Fauna Onderzoek

Bijlage 5 Flora en Fauna onderzoek