Brugveenseweg I
Bestemmingsplan - gemeente Barneveld
Vastgesteld op 25-09-2012 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
1.1 Aan huis verbonden beroep of bedrijf
een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied, niet bestaande uit ambachtelijke en/of detailhandelsactiviteiten, dat door zijn beperkte omvang in een woning en daarbij behorende gebouwen, met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend;
1.2 Aanbouw
een bijbehorend bouwwerk in de vorm van een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch en functioneel opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;
1.3 Aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.4 Aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.5 Agrarisch bedrijf
een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren, met uitzondering van een broederij, een glastuinbouwbedrijf, een kwekerij, een pelsdierenfokkerij, een paardenhouderij, een proefbedrijf, een wormen- en madenkwekerij en/of een viskwekerij;
1.6 Archeologische waarde
de waarde die van belang is voor de archeologie en voor de kennis van de beschavingsgeschiedenis;
1.7 Avondhorecabedrijf
horecabedrijvigheid, waaronder geen restaurants en hotels zijn begrepen, welke naar aard en openingstijden zich in hoofdzaak richt op het in avond- en nachtelijke uren uitgaande publiek, zoals cafés, bars, discotheken, dancings en/of koffiehuizen of combinaties hiervan dan wel variaties op deze bedrijfsvoering.
1.8 Bebouwing
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;
1.9 Bebouwingspercentage
het in procenten uitgedrukte deel van een bouwvlak, bestemmingsvlak dan wel bouwperceel, dat ten hoogste mag worden bebouwd;
1.10 Bedrijf
onderneming waarbij het accent ligt op het vervaardigen, bewerken, installeren en verhandelen van goederen dan wel op het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij eventueel detailhandel uitsluitend plaatsvindt als onzelfstandig en ondergeschikt onderdeel van de onderneming in de vorm van verkoop dan wel levering van ter plaatse vervaardigde, bewerkte of herstelde goederen, dan wel goederen die in rechtstreeks verband staan met de uitgeoefende handelingen;
1.11 Bedrijfsgebouw
een gebouw dat dient voor de uitoefening van een bedrijf;
1.12 Bedrijfswoning
een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar noodzakelijk is gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein;
1.13 Bestaande
bestaand en legaal aanwezig op de dag van terinzagelegging van het ontwerp-bestemmingsplan;
1.14 Bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak;
1.15 Bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0203.1111-0002.gml met de bijbehorende regels (en eventuele bijlagen);
1.16 Bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.17 Bevoegd gezag
bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning;
1.18 Bijbehorend bouwwerk
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak;
1.19 Bijgebouw
een bijbehorend bouwwerk in de vorm van een niet voor bewoning bestemd vrijstaand of aangebouwd gebouw, dat een gebruikseenheid vormt met en dienstbaar is aan de bij omschrijving van de hoofdbestemming opgesomde functies, zoals een garage, huishoudelijke bergruimte of hobbyruimte;
1.20 Bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
1.21 Bouwgrens
de grens van een bouwvlak;
1.22 Bouwlaag
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder;
1.23 Bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
1.24 Bouwperceelsgrens
de grens van een bouwperceel;
1.25 Bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;
1.26 Bouwwerk
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
1.27 Dak
iedere bovenbeëindiging van een gebouw;
1.28 Detailhandel
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen, geen motorbrandstoffen zijnde, aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
1.29 Detailhandel volumineus
detailhandel die vanwege de omvang van de gevoerde artikelen een grote oppervlakte nodig heeft voor de uitstalling, zoals de verkoop van auto's, boten, caravans, tuininrichtingsartikelen, grove bouwmaterialen, keukens en sanitair;
1.30 Dienstverlening
het verlenen van economische diensten aan derden;
1.31 Erf
bij de bestemming behorende gronden waarvan het gebruik ten dienste van deze bestemming is;
1.32 Extensief recreatief medegebruik
recreatief medegebruik dat in hoofdzaak is gericht op natuur- en landschapsbeleving, zoals wandelen en fietsen. Voor het extensieve recreatief medegebruik is geen specifieke inrichting van het gebied noodzakelijk, maar kan worden volstaan met de voorzieningen die reeds ten behoeve van de hoofdfunctie aanwezig zijn en ondergeschikte voorzieningen zoals bewegwijzeringsbordjes;
1.33 Gebouw
elk bouwwerk dat een voor mensen toegankelijke overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.34 Gebruiken
het doen gebruiken, laten gebruiken en in gebruik geven;
1.35 Geluidsgevoelige functies
bewoning of ander geluidsgevoelige functies zoals bedoeld in de Wet geluidhinder en het Besluit geluidhinder;
1.36 Geluidsgevoelige gebouwen
gebouwen welke dienen ter bewoning of ten behoeve van een andere geluidsgevoelige functie als bedoeld in de Wet geluidhinder en het Besluit geluidhinder;
1.37 Hogere waarde
een maximale waarde voor de geluidbelasting, die hoger is dan de voorkeursgrenswaarde en die in een concreet geval kan worden vastgesteld op grond van de Wet geluidhinder en het Besluit Geluidhinder;
1.38 Hoofdgebouw
een (deel van een) gebouw, dat vanwege zijn indeling en uiterlijke verschijningsvorm, gelet op de bestemming als het belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel of bouwvlak moet worden aangemerkt en waartoe eventuele uitbouwen, aanbouwen en bijgebouwen niet worden gerekend;
1.39 Horeca
een bedrijf, waar bedrijfsmatig dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt en/of waarin bedrijfsmatig logies worden verstrekt, één en ander al dan niet in combinatie met een vermaaksfunctie, met uitzondering van erotisch getinte vermaaksfuncties;
1.40 Hulpdiensten
Brandweer, politie en ambulance;
1.41 Kantoor
een gebouw, dat dient voor de uitoefening van administratieve werkzaamheden en werkzaamheden die verband houden met het doen functioneren van (semi)overheidsinstellingen, het bankwezen, en naar de aard daarmee gelijk te stellen instellingen;
1.42 Kantoor- en/of praktijkruimte
een niet voor bewoning bestemd gedeelte van een woning of gebouw bij een woning, dat uitsluitend dient voor de uitoefening van beroepsactiviteiten van de bewoner van de woning op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of daarmee gelijk te stellen gebied;
1.43 Kwetsbaar object
woningen, gebouwen bestemd voor het verblijf, al dan niet gedurende een gedeelte van de dag, van minderjarigen, ouderen, zieken of gehandicapten, gebouwen waarin doorgaans grote aantallen personen gedurende een groot gedeelte van de dag aanwezig zijn, zoals kantoren, hotels en restaurants, winkels, kampeer- en andere recreatieterreinen en objecten met een hoge infrastructurele waarde, zoals een telefoon- of elektriciteitscentrale, voorzover die objecten wegens de aard van de gevaarlijke stoffen die bij een ongeval kunnen vrijkomen, bescherming verdienen tegen de gevolgen van dat ongeval;
1.44 Landschappelijke waarde
de aan een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door de waarneembare verschijningsvorm van dat gebied;
1.45 Maaiveld
gemiddelde hoogte van het afgewerkte terrein dat een gebouw of bouwwerk omgeeft;
1.46 Maatschappelijke voorzieningen
educatieve, sociaal-medische, sociaal-culturele en levensbeschouwelijke voorzieningen, voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening, alsook ondergeschikte detailhandel en horeca ten dienste van deze voorzieningen;
1.47 Nadere eis
een nadere eis als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, sub d, van de Wet ruimtelijke ordening;
1.48 Natuur(wetenschappe)lijke waarde
de aan een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door geologische, geomorfologische, bodemkundige en/of biologische elementen, voorkomend in dat gebied;
1.49 Omgevingsvergunning
Vergunning voor activiteiten als genoemd in artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;
1.50 Ondergronds bouwwerk
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die onder het maaiveld is gelegen;
1.51 Overkapping
een bouwwerk, niet zijnde een gebouw, bestaande uit tenminste een dak en maximaal één wand;
1.52 Peil
het peil overeenkomstig de bouwverordening, dan wel indien geen peil overeenkomstig de bouwverordening is vast te stellen, de gemiddelde hoogte van het afgewerkte bouwterrein;
1.53 Plan
het bestemmingsplan 'Brugveenseweg I' van de gemeente Barneveld;
1.54 Productiegebonden detailhandel
detailhandel in goederen die ter plaatse worden vervaardigd, gerepareerd en/of toegepast in het productieproces, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de productiefunctie;
1.55 Recreatief medegebruik
een recreatief gebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit recreatieve gebruik is toegestaan;
1.56 SBI-Code
Standaard Bedrijf Indelingscode van het Centraal Bureau voor Statistiek;
1.57 Seksinrichting
een terrein, gebouw, vaar- of voertuig waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichtingen worden in ieder geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub of een prostitutiebedrijf, waaronder tevens begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;
1.58 Staat van Bedrijfsactiviteiten
als bijlage bij deze regels behorende en daarvan onderdeel uitmakende lijst van bedrijven en instellingen;
1.59 Straalpad
vrije ruimte die nodig is voor ongehinderde ontvangst van (radio-)signaal;
1.60 Uitbouw
een bijbehorend bouwwerk in de vorm van een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw. Functionele ondergeschiktheid is niet vereist;
1.61 Uitvoeren
het doen uitvoeren, laten uitvoeren en in uitvoering geven;
1.62 Uitwerking
een uitwerking als bedoeld in artikel 3.6 lid 1 sub b van de Wet ruimtelijke ordening;
1.63 Verbeelding
De bij het bestemmingsplan behorende kaart (analoog of digitaal) waarop onder meer de begrenzing van het plan, de in het bestemmingsplan voorkomende bestemmingen, aanduidingen en topografische en kadastrale gegevens zijn weergegeven;
1.64 Vloeroppervlak
grootte van de oppervlakte van een bouwlaag;
1.65 Voorgevel
de naar de weg gekeerde gevel(s) van een gebouw;
1.66 Voorgevelrooilijn
de evenwijdig aan de as van de weg gelegen lijn welke, zoveel mogelijk aansluitend aan de ligging van de voorgevels van de (bestaande) bebouwing, een zoveel mogelijk gelijkmatig beloop van de rooilijn overeenkomstig de richting van de weg geeft;
1.67 Voorkeursgrenswaarde
de maximale waarde voor de geluidbelasting, zoals deze rechtstreeks kan worden afgeleid uit de Wet geluidhinder en het Besluit geluidhinder;
1.68 Wet ruimtelijke ordening
Wet van 1 juli 2008 (Stb. 2006, 566) houdende vaststelling van nieuwe planregels omtrent de ruimtelijke ordening, zoals deze luidt op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan;
1.69 Wgh-inrichting
een inrichting die in belangrijke mate geluidhinder kan veroorzaken, zoals bedoeld in artikel 1.1 derde lid van de Wet Milieubeheer en artikel 1 van de Wet geluidhinder en genoemd in artikel 2.4 van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer;
1.70 Wijziging
een wijziging als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, sub a, van de Wet ruimtelijke ordening;
1.71 Woning
een complex van ruimten dat dient voor de zelfstandige huisvesting van één afzonderlijk huishouden;
1.72 Wooneenheid
een gebouw of een deel van een gebouw, dat blijkens zijn indeling en inrichting bestemd is voor de huisvesting van één huishouden (inclusief het bieden van mantelzorg);
1.73 Woongebouw
een gebouw dat twee woningen omvat;
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 De dakhelling
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
2.2 De goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, dan wel de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
2.3 De inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
2.4 De bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
2.5 De oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
2.6 De afstand tot de zijdelingse perceelsgrens
vanaf de buitenwerkse gevelvlakken dan wel, indien sprake is van overstekende daken met een overstekend gedeelte van meer dan 0,75 m, respectievelijk overstekken van meer dan 0,75 m, vanaf de buitenrand van het overstekende dak/de overstek, neerwaarts geprojecteerd, tot de kadastrale zijgrens van het perceel;
2.7 De oppervlakte van een ondergronds bouwwerk
onder de begane grondvloer, tussen de harten van de ondergrondse buitenste muren;
2.8 De oppervlakte van een overkapping
de loodrechte projectie van de overkapping op het maaiveld;
2.9 Het vloeroppervlak
boven de vloeren, tussen de binnenwerkse gevelvlakken en/of scheidingsmuren.
2.10 Maatvoering
Alle maten zijn tenzij anders weergegeven:
- a. voor lengten in meters (m);
- b. voor oppervlakten in vierkante meters (m²);
- c. voor inhoudsmaten in kubieke meters (m³);
- d. voor verhoudingen in procenten (%).
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch - Onbebouwd
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Agrarisch - Onbebouwd' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. agrarisch gebruik in de vorm van het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren;
met daaraan ondergeschikt:
- b. openbare nutsvoorzieningen;
- c. recreatief medegebruik;
- d. erfontsluitingswegen;
- e. waterhuishoudkundige voorzieningen;
- f. sloten, beken en daarmee gelijk te stellen waterlopen;
met de daarbij behorende:
- g. bouwwerken geen gebouwen zijnde.
3.2 Bouwregels
- 1. Op of in deze gronden mogen geen gebouwen en overkappingen worden gebouwd.
- 2. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt dat de bouwhoogte niet meer dan 2 m mag bedragen.
3.3 Specifieke gebruiksregels
Als gebruik overeenkomstig de bestemming wordt aangemerkt:
- a. het gebruik van grond als paardrijbak, mits de paardrijbak wordt gebruikt ten dienste van bewoners van een woning of kleine woning die ligt in een bestemmingsvlak aansluitend aan de paardrijbak met een andere dan een agrarische bestemming, met inachtneming van de regels die in die betreffende andere bestemming zijn opgenomen voor de paardrijbak.
Artikel 4 Bedrijf - Niet-agrarisch
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Bedrijf - Niet-agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. bedrijven die zijn genoemd in de Staat van Bedrijfsactiviteiten (bijlage 1) en vallen onder de milieucategorieën 1 en 2, uitgezonderd ter plaatse van de aanduiding zoals in onderstaande tabel is opgenomen, want daar is alleen het specifieke, met die aanduiding corresponderende bedrijf toegestaan;
Aanduiding | Bedrijfsactiviteit |
(sb-52) | specifieke vorm van bedrijf - plantsoenendiensten en hoveniersbedrijven: b.o. > 500 m² |
(sb-95) | specifieke vorm van bedrijf - loonbedrijf, b.o. > 500 m² |
- b. één bedrijfswoning met bijbehorende bijgebouwen en andere bouwwerken;
met daaraan ondergeschikt:
- c. parkeervoorzieningen;
- d. groenvoorzieningen;
- e. wegen, straten en paden;
met de daarbij behorende:
- f. gebouwen;
- g. tuinen, erven en terreinen;
- h. bouwwerken geen gebouwen zijnde.
4.2 Bouwregels
4.3 Nadere eisen
- 1. Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:
- a. een samenhangend bebouwingsbeeld;
- b. de beeldkwaliteit;
- c. de landschapskwaliteit;
- d. de verkeersveiligheid;
- e. de milieusituatie; en
- f. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
- 2. Bij het stellen van nadere eisen is de procedure zoals weergegeven in artikel 9.1 van toepassing.
4.4 Afwijken van de bouwregels
- 1. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 4.2.1 en toestaan dat een gebouw gedeeltelijk buiten het bouwvlak wordt gebouwd, mits:
- a. niet meer dan 10% van de toegestane oppervlakte aan gebouwen buiten het bouwvlak wordt gebouwd;
- b. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de belangen van landschap en beeldkwaliteit.
- 2. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 4.2.1 en toestaan dat (een gedeelte van) een gebouw uit twee bouwlagen bestaat, mits verzekerd is dat overeenkomstig het op dat moment geldende beleid voor functieverandering naar werken die hiervoor vereiste oppervlakte aan gebouwen is of zal worden gesloopt;
- 3. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 4.2.1 en toestaan dat de bouw- en/of goothoogte van een gebouw, zoals weergegeven op de verbeelding, word(en) vergroot met maximaal 2 m, mits:
- a. hiervoor, gelet op het beoogde gebruik, een functionele noodzaak is;
- b. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de belangen van landschap en beeldkwaliteit.
- 4. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 4.2.2 en toestaan dat de goothoogte van een bedrijfswoning wordt vergroot tot maximaal 6 m, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de belangen van landschap en beeldkwaliteit.
- 5. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 4.2.3 en toestaan dat de oppervlakte aan bijgebouwen wordt vergroot tot maximaal 80 m2, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de belangen van landschap en beeldkwaliteit.
4.5 Specifieke gebruiksregels
De opslag van goederen is niet toegestaan op gronden die onbebouwd zijn.
4.6 Afwijken van de gebruiksregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 4.1 voor het (be)bouwen en gebruiken van gronden en bouwwerken voor een ander bedrijf dan volgens de aanduiding op de verbeelding is toegestaan, mits dat bedrijf is genoemd in de Staat van bedrijfsactiviteiten (bijlage 1) onder de milieucategorieën 1 en 2.
Artikel 5 Wonen
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wonen;
- b. aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit;
- c. aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen;
met de daarbij behorende:
- d. tuinen en erven;
- e. gebouwen;
- f. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
- g. werken, geen bouwwerken zijnde.
5.2 Bouwregels
5.3 Nadere eisen
- 1. Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:
- a. een samenhangend bebouwingsbeeld;
- b. de beeldkwaliteit;
- c. de landschapskwaliteit;
- d. de verkeersveiligheid;
- e. de milieusituatie; en
- f. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
- 2. Bij het stellen van nadere eisen is de procedure zoals weergegeven in artikel 9.1 van toepassing.
5.4 Afwijken van de bouwregels
- 1. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 5.2.2 voor wat betreft de maximale inhoud van een woning en toestaan dat een woning wordt gebouwd met een grotere inhoud tot maximaal 1500 m³, mits:
- a. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de belangen van landschap en beeldkwaliteit en mits de architectonische en/of cultuurhistorische waarden van de bebouwing niet in onevenredige mate worden geschaad;
- b. sprake is van vermindering (door sloop) van gebouwen volgens onderstaande tabel:
Inhoud woning | Sloopeis | ||
Tot 1000 m3 Vanaf 1000 m3 | 2 m2 sloop voor iedere m3 vergroting 4 m2 sloop voor iedere m3 vergroting |
Met dien verstande dat:
- uitsluitend indien de sloopmogelijkheden op het betreffende perceel volledig zijn benut, mag de sloopoppervlakte van meerdere locaties worden meegerekend om aan de vereiste sloopoppervlakte te komen:
- de te slopen gebouwen moeten zijn gelegen binnen het buitengebied van de gemeente Barneveld, dan wel binnen het reconstructiegebied Gelderse Vallei/Utrecht Oost, opgenomen in het Reconstructieplan Gelderse Vallei/Utrecht Oost, vastgesteld door Provinciale Staten van Gelderland op 22 december 2004 en 26 januari 2005, voor zover dit reconstructiegebied is gelegen binnen de provincie Gelderland;
- de oppervlakte van gesloopte gebouwen in extensiveringsgebied - zoals opgenomen in het Reconstructieplan Gelderse Vallei/Utrecht Oost, vastgesteld door Provinciale Staten van Gelderland op 22 december 2004 en 26 januari 2005 - voor 125% meetelt in de berekening van de in het kader van deze afwijkingsmogelijkheid in te zetten sloopoppervlakte;
- monumentale gebouwen wel meetellen in de bepaling van de sloopoppervlakte, maar niet mogen worden gesloopt;
- verzekerd is dat herbouw van de gesloopte gebouwen niet mogelijk is.
- 2. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 5.2.2 en toestaan dat de goothoogte van een woning niet meer dan 6 m bedraagt, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de belangen van landschap en beeldkwaliteit.
- 3. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 5.2.2 en toestaan dat binnen de inhoud van een woning een tweede zelfstandige wooneenheid wordt gerealiseerd, mits:
- a. de tweede wooneenheid rechtstreeks ten dienste staat van een situatie waarin mantelzorg verleend wordt binnen de woning dan wel er sprake is van een zodanige relatie tussen de bewoners van de beide wooneenheden en van zodanige omstandigheden, dat in redelijkheid aannemelijk is dat men om reden van het mogelijk in de toekomst kunnen verlenen van mantelzorg in dezelfde woning wil wonen;
- b. schriftelijke verklaringen worden overgelegd van de (hoofd)bewoners van beide wooneenheden waaruit blijkt dat er sprake is, of zo nodig zal zijn, van mantelzorg;
- c. maximaal 35% van de totale vloeroppervlakte van de woning, tot ten hoogste 65 m², wordt benut voor de tweede wooneenheid;
- d. de woning waarin de tweede wooneenheid wordt gerealiseerd in visueel opzicht de uitstraling van één woning behoudt;
- e. er sprake is van sloop van gebouwen, met een oppervlakte van ten minste 300 m², met dien verstande dat:
- uitsluitend indien de sloopmogelijkheden op het betreffende perceel volledig zijn benut, mag de sloopoppervlakte van meerdere locaties worden meegerekend om aan de vereiste sloopoppervlakte te komen:
- de te slopen gebouwen moeten zijn gelegen binnen het buitengebied van de gemeente Barneveld, dan wel binnen het reconstructiegebied Gelderse Vallei/Utrecht Oost, opgenomen in het Reconstructieplan Gelderse Vallei/Utrecht Oost, vastgesteld door Provinciale Staten van Gelderland op 22 december 2004 en 26 januari 2005, voor zover dit reconstructiegebied is gelegen binnen de provincie Gelderland;
- de oppervlakte van gesloopte gebouwen in extensiveringsgebied - zoals opgenomen in het Reconstructieplan Gelderse Vallei/Utrecht Oost, vastgesteld door Provinciale Staten van Gelderland op 22 december 2004 en 26 januari 2005 - voor 125% meetelt in de berekening van de in het kader van deze afwijkingsmogelijkheid in te zetten sloopoppervlakte;
- monumentale gebouwen wel meetellen in de bepaling van de sloopoppervlakte, maar niet mogen worden gesloopt;
- verzekerd is dat herbouw van de gesloopte gebouwen niet mogelijk is.
- 4. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 5.2.3 voor wat betreft de maximale oppervlakte aan bijgebouwen en toestaan dat een grotere oppervlakte aan bijgebouwen wordt gebouwd, mits:
- a. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de belangen van landschap en beeldkwaliteit en mits de architectonische en/of cultuurhistorische waarden van de bebouwing niet in onevenredige mate worden geschaad;
- b. sprake is van vermindering (door sloop) van bestaande gebouwen die behoren bij de betreffende woning waarbij geldt dat voor iedere 1 m² nieuwbouw er 2 m² sloop moet plaatsvinden;
- c. de maximaal gezamenlijke oppervlakte van de bijgebouwen bij een woning bedraagt 400 m².
Met dien verstande dat:
- uitsluitend indien de sloopmogelijkheden op het betreffende perceel volledig zijn benut, mag de sloopoppervlakte van meerdere locaties worden meegerekend om aan de vereiste sloopoppervlakte te komen:
- de te slopen gebouwen moeten zijn gelegen binnen het buitengebied van de gemeente Barneveld, dan wel binnen het reconstructiegebied Gelderse Vallei/Utrecht Oost, opgenomen in het Reconstructieplan Gelderse Vallei/Utrecht Oost, vastgesteld door Provinciale Staten van Gelderland op 22 december 2004 en 26 januari 2005, voor zover dit reconstructiegebied is gelegen binnen de provincie Gelderland;
- de oppervlakte van gesloopte gebouwen in extensiveringsgebied - zoals opgenomen in het Reconstructieplan Gelderse Vallei/Utrecht Oost, vastgesteld door Provinciale Staten van Gelderland op 22 december 2004 en 26 januari 2005 - voor 125% meetelt in de berekening van de in het kader van deze afwijkingsmogelijkheid in te zetten sloopoppervlakte;
- monumentale gebouwen wel meetellen in de bepaling van de sloopoppervlakte, maar niet mogen worden gesloopt;
- verzekerd is dat herbouw van de gesloopte gebouwen niet mogelijk is.
5.5 Specifieke gebruiksregels
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 6 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 7 Algemene Afwijkingsregels
- 1. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het plan:
- a. indien en voor zover afwijkingen ten aanzien van de grens of de richting van wegen, parkeerstroken, paden, bermen en sloten en ligging van bebouwingsgrenzen noodzakelijk zijn ter aanpassing van het plan aan de werkelijke toestand van het terrein, die bij de uitmeting blijkt, mits die afwijkingen ten opzichte van hetgeen op de verbeelding is weergegeven niet meer dan 10 m zijn;
- b. ten behoeve van het bouwen in afwijking van de bepalingen ten aanzien van de afmetingen van de bebouwing, waaronder begrepen bebouwingspercentages, met uitzondering van oppervlakten en inhoudsmaten, mits de afwijkingen beperkt blijven tot ten hoogste 10% van de in het plan weergegeven maten.
- 2. Het afwijken van de bouwregels, als bedoeld in het eerste lid, kan niet indien enig aangrenzend terrein of enige aangrenzende bebouwing in een toestand wordt gebracht, die strijdig is met het plan en/of indien op enig aangrenzend terrein de verwerkelijking van het plan wordt belemmerd en dit niet door het stellen van voorwaarden aan de afwijking van de bouwregels kan worden voorkomen.
Artikel 8 Algemene Wijzigingsregels
8.1 Algemeen
Burgemeester en wethouders kunnen, indien en voor zover dringende redenen die na het vaststellen van het plan tot hun kennis zijn gekomen hiertoe aanleiding geven en voor zover het belang van een goede ruimtelijke ontwikkeling van het gebied dat in het plan is begrepen niet wordt geschaad:
- 1. een bestemmingsgrens tussen twee bestemmingsvlakken zodanig wijzigen, dat het kleinste bestemmingsvlak met niet meer dan 10% wordt verkleind of vergroot;
- 2. een bebouwingsgrens zodanig wijzigen, dat het bebouwingsvlak met niet meer dan 10% wordt verkleind of vergroot.
Artikel 9 Algemene Procedureregels
9.1 Procedure bij het stellen van nadere eisen
Voor een besluit tot het stellen van een nadere eis geldt de volgende voorbereidingsprocedure:
- 1. een ontwerpbesluit ligt, met bijbehorende stukken, gedurende twee weken ter inzage;
- 2. burgemeester en wethouders geven voorafgaand aan de terinzagelegging kennis van het ontwerpbesluit in één of meer dag-, nieuws of huis-aan-huisbladen of op een andere geschikte wijze. De kennisgeving geschiedt tevens langs elektronische weg;
- 3. de kennisgeving houdt mededeling in van de bevoegdheid tot het naar voren brengen van zienswijzen gedurende de onder 1 genoemde termijn;
- 4. burgemeester en wethouders delen aan hen die zienswijzen naar voren hebben gebracht de beslissing daaromtrent mede.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 10 Overgangsrecht
10.1 Overgangsrecht bouwwerken
- 1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- 2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
- 3. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
10.2 Overgangsrecht gebruik
- 1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- 2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- 3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- 4. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 11 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan 'Brugveenseweg I' van de gemeente Barneveld.
Behoort bij het besluit van de raad van de gemeente Barneveld
d.d. 25 september 2012 tot vaststelling.
Mij bekend,
de griffier.
Hoofdstuk 1 Inleiding
De heer G. van Westerneng heeft een verzoek om herziening van het bestemmingsplan ingediend voor functieverandering op het perceel Brugveenseweg 71 te Voorthuizen. De bedrijfsactiviteiten op dit perceel zijn de afgelopen jaren gewijzigd. De planologische situatie komt al lange tijd niet overeen met de feitelijke situatie.
De agrarische bedrijfsactiviteiten zijn geheel beëindigd. Op de betreffende gronden is een loonbedrijf met een woning aanwezig. Daarnaast is een berging als zelfstandige woning in gebruik genomen. Ook zijn er al enige tijd vijf stacaravans aanwezig die worden verhuurd voor permanente en tijdelijke bewoning.
Voor het perceel is een totaalplan opgesteld, om de illegale situatie op te heffen en de ruimtelijke kwaliteit van het perceel te verbeteren. Dit totaalplan bestaat uit de volgende onderdelen:
- legalisering van het loonbedrijf;
- het amoveren van vijf stacaravans met bijbehorende bouwwerken;
- het realiseren van een nieuwe bedrijfswoning;
- het bestemmen van de huidige bedrijfswoning als een burgerwoning met twee wooneenheden.
Omdat de uitvoering van het plan niet mogelijk is binnen het geldende bestemmingsplan, is de voorliggende herziening van het bestemmingsplan opgesteld. Regio de Vallei heeft beleid voor functieverandering en nevenactiviteiten voor agrarische bedrijven opgesteld. Dit beleid vormt de basis voor medewerking aan dit plan.
figuur 1 - kadastrale kaart
Hoofdstuk 2 Bestaande Situatie
2.1 Begrenzing Plangebied
Het plangebied is kadastraal bekend als Garderen, sectie I, nummer 1082 en heeft een oppervlakte van 8.850 m².
Het plangebied ligt in het buitengebied, ten oosten van de kern Voorthuizen. Het plangebied wordt aan de noord- en oostzijde begrensd door agrarisch gebied. Ten noordoosten van het plangebied is een agrarisch bedrijf gevestigd. Aan de zuidzijde vormt de Brugveenseweg de grens. De grens aan de westzijde wordt gevormd door agrarisch gebied met een burgerwoning. Onderstaande afbeelding geeft de ligging van het plangebied weer.
figuur 2 - ligging plangebied Brugveenseweg 71
2.2 Geldende Bestemmingen
Het plangebied ligt in het bestemmingsplan Buitengebied 2000 en heeft de bestemming "Agrarisch gebied I" met een bouwperceel. De gronden met deze bestemming zijn bestemd voor de uitoefening van het agrarisch bedrijf. Op het perceel is, naast bedrijfsbebouwing, één bedrijfswoning toegestaan. Daarnaast ligt een deel van het perceel binnen de bestemming “Zone ten behoeve van de telecommunicatie”. Binnen deze zone mag niet hoger worden gebouwd dan 48 meter.
In het bestemmingsplan zijn geen mogelijkheden opgenomen die uitvoering van voorliggend plan mogelijk maken, bijvoorbeeld door wijziging of afwijken met een omgevingsvergunning. Daarom is een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk.
figuur 3 - gedeelte van plankaart bestemmingsplan Buitengebied 2000
2.3 Ruimtelijke Structuur
Het plangebied ligt in het karakteristieke landschapstype heide- en broekontginningen. Dit betreft een relatief jong landschapstype wat wordt gekenmerkt door een grootschalige en rationele opzet. De heide- en broekgebieden zijn op een regelmatige manier ontgonnen vanuit lange rechte wegen. Hierdoor zijn rechthoekige kavels ontstaan met een geometrische inrichting. De kavelgrenzen in het broekontginningslandschap bestaan vanwege het natte karakter van dit landschapstype vaak uit sloten die worden begeleid door transparante boomsingels met elzen, wilgen en/of populieren.
figuur 4 - luchtfoto 2010
Hoofdstuk 3 Planbeschrijving
Het plan heeft een lange voorgeschiedenis en betreft een totaalplan om de (sinds 1992) illegale situatie op te lossen en de ruimtelijke kwaliteit van de planlocatie te verbeteren.
Legalisering van het loonbedrijf
Het perceel had ook in het verleden de bestemming “Agrarisch gebied”, volgens het bestemmingsplan Buitengebied 1983. Op het perceel was vanaf de jaren '60 een varkensbedrijf gevestigd. Begin jaren '80 heeft de eigenaar tevens op het perceel een loonbedrijf c.q. tuinontwikkelings- en onderhoudsbedrijf gestart. Het bedrijf verhuurt ook (tuin)machines. De agrarische bedrijfsactiviteiten zijn geheel beëindigd. De niet-agrarische activiteiten in een op het perceel aanwezige schuur (oppervlakte 191 m²) valt onder het gemeentelijk gedoogbeleid. Hier wordt niet meer handhavend tegen opgetreden en het gebruik wordt beschouwd als bestaand recht.
Om het loonbedrijf te kunnen legaliseren wordt gebruik gemaakt van het functieveranderingsbeleid. Kort gezegd zal als tegenprestatie van de legalisering ruimtelijke winst moeten worden geboekt door voormalige agrarische bedrijfsgebouwen te slopen. Op deze manier wordt een bijdrage geleverd aan de ontstening van het buitengebied.
Aan de hand van dit uitgangspunt is een berekening gemaakt voor de maximale oppervlakte aan bedrijfsruimte die kan worden gelegaliseerd en hoeveel m² voormalige agrarische bedrijfsgebouwen hiervoor wordt gesloopt.
Op het perceel is 1.150 m² aan bedrijfsgebouwen aanwezig. Zoals eerder genoemd wordt 191 m² hiervan beschouwd als bestaand recht voor het niet-agrarisch bedrijf. Hierdoor blijft 959 m² over wat kan worden ingezet voor de legalisering van het bedrijf. De sloopeis die wordt gesteld voor elke m² te legaliseren bedrijf bedraagt 2 m². Deze sloopeis geldt tot een maximum te legaliseren oppervlakte van 500 m².
Na de berekening (959 : 2 m² = 479 m²) kan 479 m² worden gelegaliseerd. Samen met de gedoogde oppervlakte van 191 m² mag het bedrijf een maximale oppervlakte van 670 m² hebben.
De eigenaar zal een bestaande schuur van 405 m² hergebruiken. Achter deze schuur zal een nieuwe schuur worden gebouwd voor stalling van machines.
Juist bij functiewijziging naar bedrijven speelt de ligging ten opzichte van de beschikbare infrastructuur een belangrijke rol. Het perceel Brugveenseweg 71 beschikt over een prima ontsluiting op de openbare weg. De bestaande inritten blijven gehandhaafd. Verder is op eigen terrein voldoende ruimte aanwezig voor parkeergelegenheid.
Woningen
Op het perceel zijn de voormalige agrarische bedrijfswoning, vijf stacaravans en een als woning gebruikte berging aanwezig.
De bestaande voormalige agrarische bedrijfswoning met huisnummer 71-71a zal worden bestemd als burgerwoning waarbinnen twee wooneenheden zijn toegestaan.
De bewoning van de berging valt onder het gemeentelijk gedoogbeleid. Twee van de aanwezige vijf stacaravans vallen onder het zogenaamde bouwovergangsrecht. De drie overige stacaravans worden formeel niet meer beschermd door het bouwovergangsrecht vanwege het feit dat deze zijn vervangen dan wel meer dan gedeeltelijk vernieuwd. Uit het dossier blijkt echter dat er al wel vanaf eind jaren '70 / begin jaren '80 vijf objecten op het perceel worden bewoond. De bewoningsgeschiedenis is alleen niet zodanig transparant dat bijvoorbeeld met zekerheid kan worden gesteld dat de bewoning van de vijf objecten onafgebroken heeft voortgeduurd. Om te komen tot een goede totaaloplossing en een kwaliteitsverbetering dient de bewoning van de berging beëindigd te worden en dienen de vijf aanwezige stacaravans met bijbehorende bouwwerken verwijderd te worden.
Als tegenprestatie wordt, gelet op de lange voorgeschiedenis en de ruimtelijke verbetering die optreedt, een nieuwe bedrijfswoning op het perceel bij het loonbedrijf toegestaan. De woning mag een inhoud hebben van maximaal 750 m³ en een goothoogte van maximaal 3,5 meter.
Hoofdstuk 4 Beleidskader
4.1 Rijk
Het nationaal ruimtelijk beleid tot 2020 is vastgelegd in de Nota Ruimte. In deze nota geldt de periode 2020 tot 2030 als doorkijk naar de lange termijn. De nota stelt ruimte voor ontwikkeling met het motto 'decentraal wat kan en centraal wat moet'. Het algemene doel van de nota is 'krachtige steden en een vitaal platteland bevorderen'. Andere doelen zijn:
- verbetering van de leefbaarheid en de sociaaleconomische positie van steden;
- verbetering van de bereikbaarheid;
- een goede afstemming tussen infrastructuur en verstedelijking;
- behoud en versterking van de variatie tussen stad en land;
- borging van de milieukwaliteit en veiligheid voor de bevolking in relatie tot risicovolle activiteiten.
Revitalisering, herstructurering en transformatie van woon- en werkgebieden is derhalve cruciaal om de ruimtelijke doelen van deze nota te kunnen bereiken. Voor zover schaal, gevaar of hinder van bedrijven en voorzieningen het toelaten verdient functiemenging voorrang. Juist woon- en werkgebieden bieden een aantrekkelijke omgeving met mogelijkheden om lopend of op de fiets tal van bestemmingen te bereiken. Daarnaast is het belangrijk dat provincies en gemeenten voldoende ruimte voor parken, groengebieden, sportterreinen en 'groene' en 'blauwe' recreatiemogelijkheden reserveren in en om de stad.
Doorwerking plangebied
Het plangebied behoort niet tot de nationale ruimtelijke hoofdstructuur. Gemeenten mogen hier samen met de provincie de gewenste ruimtelijke invulling bepalen, binnen de beleidsdoelen en regels die het rijk stelt. De algemene basiskwaliteit is de ondergrens voor alle ruimtelijke plannen, dus datgene waar een ruimtelijk plan minimaal aan moet voldoen.
4.2 Provincie
4.2.1 Structuurvisie streekplan Gelderland
Provinciale Staten heeft op 29 juni 2005 het Streekplan Gelderland 2005 vastgesteld. Het streekplan geeft de beleidskaders aan voor de ruimtelijke ontwikkelingen tot 2015. Het streekplan is er op gericht de verschillende functies in regionaal verband een zodanige plek te geven dat de ruimtelijke kwaliteiten worden versterkt en er zuinig en zorgvuldig met de ruimte wordt omgegaan. Op de kaart Ruimtelijke structuur van het streekplan, is het plangebied aangewezen als multifunctioneel gebied.
Het multifunctionele gebied beslaat het grootste deel van de provincie. Dit gebied omvat de steden, dorpen, buurtschappen buiten de provinciaal ruimtelijke hoofdstructuur, waardevolle landschappen en het multifunctioneel platteland. In het provinciaal planologisch beleid wordt op deze gebieden geen expliciete provinciale sturing gericht.
In de regio Vallei wordt de mogelijkheid geboden om in regionaal verband een alternatief beleid te ontwikkelen voor functieverandering van vrijkomende agrarische bedrijfsgebouwen in het buitengebied. In 2008 is door regio De Vallei de Regionale beleidsinvulling functieverandering en nevenactiviteiten vastgesteld. Het beleid voor functieverandering is hierin verwoord (zie verder paragraaf 4.3).
4.2.2 Reconstructieplan Gelderse Vallei / Utrecht Oost
In het 'Reconstructieplan Gelderse Vallei - Utrecht Oost', dat in werking is getreden op 17 maart 2005, is een visie opgenomen over hoe landbouw, natuur en landschap, water, recreatie, wonen en werken in het buitengebied zich meer in harmonie kunnen ontwikkelen. Het reconstructieplan moet de problemen die zich voordoen in het landelijk gebied (de 'gestapelde' problematiek) in de concentratiegebieden integraal aanpakken en moet een goede ruimtelijke structuur bevorderen, in het bijzonder met betrekking tot landbouw, natuur, bos, landschap, recreatie, water, milieu en infrastructuur. Daarnaast moet de reconstructie het woon-, werk- en leefklimaat en de economische structuur verbeteren. Het reconstructieplan is in eerste instantie gericht op het weren van ongewenste ontwikkelingen.
Het reconstructieplan maakt onderscheid in drie gebieden: het landbouwontwikkelingsgebied, het extensiveringsgebied en het verwevingsgebied. Het onderhavige plangebied aan de Brugveenseweg 71 ligt binnen het verwevingsgebied. Het beleid voor verwevingsgebieden is gericht op het bevorderen van een passende combinatie van landbouw, natuur, landschap, recreatie, werken en wonen met bijbehorende kwaliteiten. Er wordt derhalve terughoudend omgegaan met de ontwikkelingsmogelijkheden van de intensieve veehouderijen in dit gebied.
Het onderhavige plan voorziet planologisch in de wijziging van een agrarisch bedrijf naar een niet-agrarisch bedrijf en een burgerwoning. In de omgeving van het plangebied bevinden zich zowel burgerwoningen als agrarische bedrijven. De omschakeling naar een niet-agrarisch bedrijf legt geen beperkingen op aan de ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende agrarische bedrijven. Ook de toevoeging van een woonbestemming legt geen beperkingen op, gelet op de al aanwezige omliggende woonbestemmingen die bepalend zijn. De omliggende burgerwoningen liggen op voldoende afstand van de planlocatie, zodat er geen onevenredige hinder van de niet-agrarische bedrijfsactiviteiten zal ontstaan.
Het Reconstructieplan vormt derhalve geen belemmering voor de realisering van het onderhavige plan.
4.2.3 Ruimtelijke Verordening Gelderland
Op 15 december 2010 stelden Provinciale Staten de Ruimtelijke Verordening Gelderland vast. De Ruimtelijke Verordening Gelderland (RVG) is op 2 maart 2011 in werking getreden. Met de ruimtelijke verordening stelt de provincie regels aan bestemmingsplannen van gemeenten. De provincie richt zich hierbij op onderwerpen die van provinciaal belang zijn. De onderwerpen die de provincie belangrijk vindt en waarvoor regels in de verordening zijn opgenomen, zijn:
- verstedelijking
- wonen
- detailhandel
- recreatiewoningen/ -parken
- glastuinbouw
- waterwingebied
- grondwaterbeschermingsgebied
- oppervlaktewater ten behoeve van drinkwatervoorziening
- ecologische hoofdstructuur
- waardevol open gebied
- nationaal landschap.
Op het onderhavige plan zijn de regels met betrekking tot verstedelijking (artikel 2 RVG) van toepassing.
In artikel 2 is bepaald dat nieuwe bebouwing voor wonen en werken alleen is toegestaan binnen bestaand bebouwd gebied of binnen zoekzones voor verstedelijking. In afwijking hiervan kan nieuwe bebouwing voor wonen en werken mogelijk worden gemaakt in geval van functieverandering naar een niet-agrarische functie, mits 1) sprake is van de vervanging van bestaande bebouwing door nieuwe bebouwing welke leidt tot een substantiële vermindering van het bebouwde oppervlak, en 2) buiten de concentratiegebieden glastuinbouw en de regionale clusters glastuinbouw, en 3) in de toelichting bij een bestemmingsplan wordt aangegeven op welke manier nieuwe bebouwing landschappelijk wordt ingepast.
De onderhavige functiewijziging van agrarisch bedrijf naar een niet-agrarisch bedrijf is niet strijdig met artikel 2, aangezien er een substantiële vermindering van het bebouwd oppervlak plaatsvindt en de nieuwe bebouwing landschappelijk wordt ingepast (zie paragraaf 4.3 en 5.11).
De nieuwe kleine wooneenheid en de nieuwe bedrijfswoning zijn wel in strijd met artikel 2. De gemeenteraad heeft derhalve op 23 december 2011 een verzoek om ontheffing bij Gedeputeerde Staten van Gelderland ingediend. De aanvraag heeft met ingang van 23 januari 2012 gedurende twee weken ter inzage gelegen. Gedurende deze periode zijn geen zienswijzen ingediend. Op 29 februari 2012 hebben Gedeputeerde Staten van Gelderland ontheffing van het bepaalde in artikel 2.5 van de Ruimtelijke Verordening Gelderland verleend (zaaknummer 2012-000215).
4.3 Gemeente
Functieverandering agrarisch bedrijf naar loonbedrijf
De gemeenten Ede, Wageningen, Barneveld, Nijkerk en Scherpenzeel hebben in het kader van het gemeentelijk samenwerkingsverband Regio De Vallei, voor hun buitengebieden een eigen beleidsinvulling ontwikkeld voor functieverandering, nevenfuncties op agrarische bedrijven en uitbreiding van niet-agrarische bedrijven. In 2008 is de Regionale beleidsinvulling functieverandering en nevenactiviteiten vastgesteld. Het regionale functieveranderingsbeleid maakt de wijziging van een agrarische bedrijfsbestemming naar een niet-agrarische bedrijfsbestemming onder voorwaarden mogelijk.
Omdat de verstorende invloed van niet-agrarische bedrijven op de omgeving meer dan evenredig toeneemt met de omvang ervan is in het beleid een gestaffelde sloopregeling voor de vrijkomende agrarische bebouwing opgenomen. Dit verloopt via een stappenplan, waarbij in de eerste plaats hergebruik van bestaande bebouwing aan de orde is.
Hergebruik of terugbouw | Te slopen bij hergebruik | Te slopen bij nieuwbouw |
Tot 500 m² | Zelfde oppervlak | Tweemaal zoveel |
501 – 750 m² | Tweemaal zoveel | Driemaal zoveel |
751 – 1000 m² | Driemaal zoveel | Viermaal zoveel |
Op het perceel Brugveenseweg 71 is 1.150 m² aan bedrijfsgebouwen aanwezig. Het gebruik van één van de schuren voor het loonbedrijf, met een oppervlakte van 191 m², valt onder het gedoogbeleid. Gelet op het feit dat er niet meer handhavend tegen het gebruik zal worden opgetreden dient de oppervlakte van deze schuur buiten beschouwing te worden gelaten bij de sloopregeling. Hierdoor blijft 959 m² over wat kan worden ingezet voor de legalisering van het bedrijf.
De sloopeis die wordt gesteld voor elke m² te legaliseren bedrijf bedraagt 2 m². Deze sloopeis geldt tot een maximum te legaliseren oppervlakte van 500 m².
Na de berekening (959 : 2 m² = 479 m²) kan 479 m² worden gelegaliseerd. Samen met de gedoogde oppervlakte van 191 m² mag het bedrijf een maximale oppervlakte van 670 m² hebben. De eigenaar zal een bestaande schuur van 405 m² hergebruiken. Achter deze schuur zal een nieuwe schuur worden gebouwd voor stalling van machines.
Functiewijziging dient bij te dragen tot kwaliteitsverbetering, daarom wordt landschapsontsierende agrarische bedrijfsbebouwing gesloopt dat in bouwkundig opzicht in zeer slechte staat verkeert en van zeer matige ruimtelijke kwaliteit is. Een schuur die nog een goede ruimtelijke kwaliteit heeft wordt hergebruikt. Het nieuwe bedrijfsgebouw wordt op landschappelijk verantwoorde wijze ingepast.
Gelet op de reductie van de bedrijfsbebouwing en de kwaliteitsverbetering past het onderhavige plan binnen de uitgangspunten van het regionaal beleid.
Vervangen wooneenheden
De aanwezige - en deels onder het overgangsrecht vallende - stacaravans worden verwijderd. Er is geen beleid voorhanden voor het vervangen van deze stacaravans. Daarom is gekozen voor een maatwerkoplossing, mede gelet op de lange voorgeschiedenis en om de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse te verbeteren. Uitgangspunt is om aan te sluiten bij de doelstellingen van het regionale en gemeentelijke beleidskader.
Het doel van het beleidskader is om de ruimtelijke kwaliteit van het buitengebied te verbeteren. Het is wenselijk dat lage en kwalitatief slechte bebouwing verwijderd wordt en nieuwe bebouwing passend is in het landschap. Landschappelijke, cultuurhistorische en sociaal-maatschappelijke belangen dienen hierbij afgewogen te worden.
De bewoning van de stacaravans is in strijd met het geldende beleid. Gelet op het feit dat de stacaravans er al lange tijd staan, ze bewoond worden en het legaliseren van de stacaravans niet gewenst is, voorziet het plan in het verwijderen van de vijf stacaravans met bijbehorende bouwwerken. Teruggebouwd wordt een nieuwe bedrijfswoning en er wordt een tweede wooneenheid binnen de bestaande voormalige agrarische bedrijfswoning gelegaliseerd. Door deze maatwerkoplossing is er sprake van minder bewoning op het perceel en minder gebouwen, waardoor het perceel minder rommelig is en de ruimtelijke kwaliteit verbetert. Ruimtelijk gezien is er sprake van winst.
De herinrichting van het perceel biedt de kans om de landschappelijke kenmerken te versterken. Er wordt voldaan aan de uitgangspunten van het beeldkwaliteitsplan voor functieveranderingen in de Gelderse Vallei, zodat de ruimtelijke kwaliteit wordt vergroot.
Hoofdstuk 5 Randvoorwaarden
5.1 Bodem
In het kader van de ontwikkeling van het gebied dient te worden beoordeeld of de uiteindelijke bodemkwaliteit binnen dit gebied uit oogpunt van volksgezondheid en milieu aan zekere kwaliteitsnormen voldoet om te voorkomen dat op verontreinigde grond wordt gebouwd.
Door Hunneman Milieu Advies Raalte BV is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd op de planlocatie (projectnummer 2011133/dh/sh). Het rapport d.d. februari 2011 is bijgevoegd als bijlage 1. In de vaste bodem (boven- en ondergrond) is voor geen van de geanalyseerde parameters een verhoogd gehalte aangetroffen. In het grondwater is een licht verhoogd gehalte barium en zink aangetroffen.
De bodemkwaliteit vormt vanuit milieuhygiënisch oogpunt geen belemmering voor de onderhavige planwijziging.
5.2 Cultuurhistorie
5.2.1 Archeologie
Er moet rekening worden gehouden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten monumenten. Voor het maken van een weloverwogen belangenafweging is minimaal een archeologisch bureauonderzoek nodig. Wij hebben een archeologische beleidsadvieskaart voor de gehele gemeente. Deze kaart kan gezien worden als een beknopt bureauonderzoek. Uit de 'archeologische waarden- en verwachtingskaart' van de gemeente blijkt dat voor het perceel aan de Brugveenseweg 71 een hoge archeologische verwachting geldt.
De gemeenteraad heeft op 28 september 2010 besloten dat voor deze zone nader archeologisch onderzoek noodzakelijk is bij een oppervlakte van 250 m² voor grondverstorende werkzaamheden dieper dan 30 cm.
Door RAAP Archeologisch Adviesbureau B.V. is een archeologisch onderzoek uitgevoerd. Het onderzoeksrapport met notitienummer 3683 d.d. 1 februari 2011 is bijgevoegd onder bijlage 2. Er wordt geen vervolgonderzoek aanbevolen. Het bevoegd gezag (de gemeente Barneveld) stemt, gelet op het door de regio-archeoloog uitgebrachte advies, in met deze conclusie.
Indien bij de uitvoering van de werkzaamheden onverwacht toch archeologische resten worden aangetroffen, dan is conform artikel 53 van de Monumentenwet 1988 melding van de desbetreffende vondsten bij de minister (namens deze de RCE) verplicht.
5.3 Ecologie
De belangrijkste wetten voor natuurbescherming in Nederland zijn de Natuurbeschermingswet 1998 en de Flora- en faunawet. Beide wetten zijn een Nederlandse vertaling van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. De verplichtingen voor bescherming van natuurgebieden zijn overgenomen door de Natuurbeschermingswet 1998, terwijl de Flora- en faunawet zich richt op de bescherming van planten en dieren.
5.3.1 Natuurbeschermingswet 1998
De Natuurbeschermingswet 1998 regelt de bescherming van natuurgebieden in Nederland. Daarnaast regelt deze wet de aanwijzing van natuurgebieden die van nationaal of internationaal belang zijn: Beschermde Natuurmonumenten en Natura 2000-gebieden. De Natuurbeschermingswet bepaalt vervolgens wat er wél en niet mag in deze beschermde natuurgebieden.
Het (plan)gebied ligt niet zo dicht nabij een gebied met bijzondere gebiedsbescherming, dat de geplande ontwikkelingen een significant effect op een dergelijk gebied zal hebben.
5.3.2 Flora- en faunawet
De Flora- en faunawet beschermt plant- en diersoorten in de beschermde natuurgebieden én daarbuiten. Ongeveer 500 soorten in Nederland vallen onder de bescherming van deze wet. Om te beoordelen of de beschermde soorten in het plangebied aanwezig zijn, wordt een natuurtoets uitgevoerd.
De voorgenomen handelingen zullen bestaan uit het slopen van diverse grotere en kleinere bebouwing en het verwijderen van bomen en struiken. Het perceel zal hierna anders worden ingericht waarbij ook nieuwe bebouwing gebouwd zal worden.
Staro Natuur en Buitengebied BV te Gemert heeft in februari 2011 een quickscan natuurwaarden uitgevoerd voor het plangebied aan de Brugveenseweg 71. Het rapport (nummer P10-0271) is bijgevoegd onder bijlage 3.
Naar het in acht nemen van de zorgplicht, dienen de volgende maatregelen te worden genomen.
Vleermuizen
Voor vleermuizen is het gehele onderzoeksgebied geschikt als foerageergebied. Inzake de bestemmingswijziging geldt dat het functioneren van het gebied als foerageergebied niet wordt geschaad. Vaste rust- en verblijfplaatsen van solitaire vleermuizen zijn mogelijk aanwezig in de te slopen stacaravans.
In het najaar van 2011 is een vleermuisonderzoek uitgevoerd welke is bijgevoegd als bijlage 4. Uit de verrichte veldbezoeken blijkt dat vleermuizen gebruikmaken van het plangebied. Het woonhuis en naastgelegen stallen worden niet gebruikt als kraamverblijfplaats en/of zomerverblijfplaats en er vindt weinig activiteit van vleermuizen plaats in de directe nabijheid hiervan. Slechts twee gewone dwergvleermuizen zijn met werfroep waargenomen. Deze roep werd vliegend gemaakt. Deze gewone dwergvleermuizen maken mogelijk gebruik van de gebouwen als paarverblijfplaats. Er blijven echter voldoende gebouwen staan, waardoor effecten te verwaarlozen zijn. Wel dienen minstens een week voor de sloop en in de periode 15 juli tot en met 1 november tochtgaten aangebracht te worden in de te slopen bebouwing, waardoor vleermuizen deze zullen verlaten.
Broedseizoen
Voor de meeste vogelsoorten geldt dat, indien exemplaren aan het broeden zijn, verstorende werkzaamheden, zoals verwijdering van bomen, struiken en het bouwrijp maken van gronden, niet kunnen plaatsvinden zonder deze dieren te verstoren. Wanneer er geen broedende vogels aanwezig zijn kunnen de werkzaamheden wel plaatsvinden. Door werkzaamheden buiten het broedseizoen van vogels uit te voeren wordt voorkomen dat er negatieve effecten zullen optreden ten aanzien van vogels.
5.4 Externe Veiligheid
Bij externe veiligheid gaat het om het risico op een ongeval waarbij een gevaarlijke stof aanwezig is. Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beheersen van risico's die mensen lopen door opslag, productie, gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen in hun omgeving. De risico's moeten aanvaardbaar zijn. Met het oog daarop heeft de rijksoverheid risiconormen vastgesteld waarmee bedrijven, wegbeheerders en vervoerders, maar ook gemeenten en provincies, rekening dienen te houden. Voor situaties waarbij het ontwikkelingsgebied binnen het invloedsgebied van een risicobron ligt, moet het resultaat van een risicoanalyse getoetst worden aan de gestelde risiconormen.
Op de signaleringskaart van de gemeente Barneveld is te zien dat in de omgeving van het plangebied een risicobron is gelegen. Dit betreft een propaantank op het perceel Brugveenseweg 46-48 met een inhoud van 5.000 liter. De afstand tot kwetsbare objecten zal hier maximaal 50 meter moeten bedragen. Hier wordt aan voldaan.
Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de uitvoering van voorliggend plan.
5.5 Geluid
Bij het opstellen van een bestemmingsplan dienen de bepalingen van de Wet geluidhinder in acht te worden genomen. Dit betekent onder meer dat wanneer in het bestemmingsplan gronden worden bestemd voor nieuwe woningbouw of andere geluidsgevoelige objecten, moet worden nagegaan of voor deze gronden een zogenaamde geluidszone van kracht is. Met uitzondering van een aantal wegen, bevinden zich in principe langs alle wegen geluidzones. Binnen een zone moet akoestisch onderzoek worden verricht, waaruit blijkt of de voorkeursgrenswaarde of de maximaal toelaatbare geluidbelasting wordt overschreden.
Buro Appel B.V. te Joure heeft een akoestisch onderzoek uitgevoerd inzake wegverkeerslawaai. Het rapport nummer R10.172.00 d.d. mei 2011 is bijgevoegd onder bijlage 5. Uit de berekeningen blijkt dat de voorkeursgrenswaarde van 48 dB Lden op de gevels van de geplande bedrijfswoning wordt overschreden. De maximaal toegestane geluidbelasting van 53 dB wordt echter niet overschreden. De gemeente dient de hogere waarde van 51 dB Lden vast te stellen.
5.6 Geur
De Wet geurhinder en veehouderij geeft gemeenten de mogelijkheid om gebiedsgericht beleid vast te stellen door middel van een geurverordening. De standaardnormen zoals opgenomen in de wet mogen binnen een bandbreedte naar boven en beneden worden bijgesteld. Op 7 oktober 2008 heeft de raad de Geurverordening vastgesteld. Deze verordening trad in werking op 18 oktober 2008. Buiten de gebieden die zijn genoemd in de Geurverordening gelden de standaardnormen uit de Wet geurhinder en veehouderij.
In de omgeving van het plangebied zijn een aantal agrarische bedrijven gevestigd, aan de Brugveenseweg 63 (gemengd), 67 (varkens) en 81 (rundvee) en de Wolsbergerweg 15 (vleeskalveren). Volgens de normenkaart van de geurverordening geldt ter plaatse aan de Brugveenseweg een norm van 14 odeur units (ou). Getoetst moet worden of voorliggend plan voldoet aan deze geurnorm.
figuur 5
Het agrarisch bedrijf aan de Brugveenseweg 67 heeft een milieuvergunning voor een grootte van 12.663 ou. Het bedrijf zal niet in zijn ontwikkelingsmogelijkheden geremd worden door de nieuwe woningen aangezien de woning Brugveenseweg 69 dichterbij ligt.
Voor de rundveehouderijen aan de Brugveenseweg 63-65 en Brugveenseweg 81 geldt aan vaste geurcirkel van 50 meter tot de locatie van de beoogde woningen. Aan de afstandsnorm wordt voldaan. Het geringe aantal ou's welke voor deze bedrijven zijn vergund vallen ruimschoots binnen deze 50 meter zone.
Op het perceel Wolsbergerweg 15 rust een milieuvergunning voor 882 vleeskalveren. Wanneer alle geur naar het hoekpunt van het bouwperceel wordt gebracht komt de geurimmissie op de locatie van de dichtsbijzijnde nieuwe woning uit op 15,3 ou. Er ligt echter een burgerwoning (nr. 46) dichterbij die eerder belemmerend is voor de bedrijfsontwikkeling, zodat deze overbelaste situatie niet kan optreden.
Het aspect geur vormt geen belemmering voor de uitvoering van voorliggend plan.
5.7 Leidingen
Binnen of in de directe nabijheid van het plangebied komen geen leidingen of beschermingszones van leidingen voor die in het kader van onderhavig bestemmingsplan bescherming behoeven.
Wel bevindt zich binnen het plangebied een straalpad dat bescherming behoeft. Ten behoeve van de telecommunicatie worden er beperkingen gesteld aan de bouwhoogten. De maximaal toegestane bouwhoogte dat dit bestemmingsplan binnen het plangebied toestaat is echter veel lager dan de hoogtebeperking van het straalpad. Het is dan ook niet nodig om in de regels een artikel op te nemen ter bescherming van het straalpad.
5.8 Luchtkwaliteit
In de Wet milieubeheer zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen. Hierin is opgenomen dat bij een ruimtelijk besluit de gevolgen voor de luchtkwaliteit getoetst moet worden. Om te bepalen of de kwaliteit van de lucht ter plaatse voldoet aan de eisen uit de Wet milieubeheer en de daarop gebaseerde regelgeving, dient bij nieuwe ontwikkelingen onderzoek gedaan te worden naar de luchtkwaliteit. Projecten waarvan aannemelijk is dat deze niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging hoeven niet getoetst te worden aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit.
De ontwikkelingen in het plangebied zijn dermate kleinschalig, dat ze vallen binnen de randvoorwaarden van het Besluit Niet in Betekenende Mate Bijdragen. De invloed van deze kleinschalige ontwikkelingen hoeven niet in beeld te worden gebracht.
5.9 Milieueffectrapportage
Niet voor alle nieuwe activiteiten hoeft een m.e.r. -procedure gevolgd te worden. De verplichting tot het toepassen van een m.e.r.-procedure ontstaat als de voorgenomen activiteit vermeld is in het Besluit milieueffectrapportage 1994 én voldoet aan de vermelde drempelwaarden én de aangewezen besluiten.
Het Besluit m.e.r. 1994 maakt onderscheid naar m.e.r.-plichtige activiteiten en m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten. Onderdeel C van de bijlage bij dit Besluit vermeldt voor welke activiteiten altijd verplicht een MER moet worden opgesteld, voordat een (m.e.r.-plichtig) besluit mag worden genomen. In onderdeel D is vermeld welke activiteiten beoordelingspichtig zijn. Voor dergelijke activiteiten moet het bevoegd gezag beoordelen of op basis van 'belangrijke nadelige gevolgen die de voorgenomen activiteit voor het milieu kan hebben' , een m.e.r.-procedure noodzakelijk is.
Uitgangspunt van de m.e. r.-beoordeling is het 'nee, tenzij' -principe. Dat wil zeggen dat alleen een milieueffectrapport (MER) hoeft te worden opgesteld, wanneer er omstandigheden zijn die (waarschijnlijk) leiden tot belangrijke nadelige milieugevolgen.
De lijst van activiteiten in de onderdelen C en D bestaat uit vier kolommen De eerste kolom bevat een omschrijving van de m.e.r.-( beoordelings)plichtige activiteiten. De tweede kolom vermeldt eventuele drempelwaarden: alleen wanneer de omvang van een activiteit gelijk is aan deze drempelwaarde of deze overstijgt, is bij onderdeel C sprake van m.e.r.-plicht en bij onderdeel D sprake van m.e.r.-beoordelingsplicht. In kolom drie staan de plannen waarvoor een plan-MER moet worden opgesteld. In de vierde kolom zijn de besluiten aangewezen waarvoor een besluit-MER wordt opgesteld. Alleen als aan de omschrijvingen uit de kolommen 1, 2 en 4 wordt voldaan, is sprake van m.e.r.-plicht resp. m.e.r.-beoordelingsplicht.
Op 15 oktober 2009 heeft het Europese Hof van Justitie de Europese Commissie in het gelijkgesteld over een procedure, waar het Nederlandse systeem van drempelwaarden aan de orde is gesteld. De drempelwaarden in het Besluit m.e.r. 1994 mogen niet als juridisch harde, absolute grens gehanteerd worden. Inmiddels heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State een aantal uitspraken gedaan over de m.e.r.-plicht ingeval geen sprake is van overschrijding van de drempelwaarden.
In dit geval is de activiteit niet m.e.r.-plichtig en niet m.e.r.-beoordelingsplichtig.
5.10 Milieuzonering
Ten aanzien van bedrijvigheid geldt als uitgangspunt dat toekomstige woningen geen onevenredige milieuhinder (geur, geluid etc.) mogen ondervinden van nabijgelegen bedrijvigheid. In de publicatie ´Bedrijven en milieuzonering´ van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, editie 2009, wordt in verband met de aanwezigheid van milieubelastende functies indicatieve afstandsnormen voorgeschreven tot milieugevoelige functies, vooral wonen.
In de omgeving van het plangebied zijn een aantal burgerwoningen aanwezig. Volgens de VNG-publicatie valt een loonbedrijf c.q. tuinontwikkelings- en onderhoudsbedrijf met een bedrijfsoppervlak van meer dan 500 m² in milieucategorie 3.1. Dit betekent dat voor deze activiteit een afstand van 50 meter tot gevoelige objecten (woningen) van derden wordt geadviseerd.
De dichtsbijgelegen woningen Brugveenseweg 81, 69, 46 en 48 zijn op ruim 60 meter afstand van het bedrijfsoppervlak gelegen. Deze woningen zullen daarom naar verwachting geen hinder ondervinden van de bedrijfsactiviteit.
De woning nr. 71-71a betreft de voormalige agrarische bedrijfswoning. De afstand van deze woning tot het bedrijfsoppervlak bedraagt minder dan de richtafstand van 50 meter. Dit achten wij acceptabel gelet op de situering van de woning ten opzichte van de locatie waar de bedrijfsactiviteiten voornamelijk plaats zullen vinden. De activiteiten die mogelijk overlast kunnen geven zullen het aan- en afrijden van auto's zijn en het laden en lossen van machines. Door de ligging van het bouwvlak ten opzichte van de erfgrens is het niet mogelijk om de ruimte naast te hal hiervoor te gebruiken. De verkeersbewegingen en de laad- en losbewegingen zullen derhalve alleen plaatsvinden aan de voorkant van het bouwvlak en binnen het bouwvlak. De afstand van de twee woningen tot dit terrein is (ruim) 10 meter. Mede gelet op het feit dat de woningen en het bedrijf een aparte inrit hebben zal er naar verwachting geen onacceptabele overlast ontstaan.
5.11 Natuur En Landschap
De kavelgrenzen in het broekontginningslandschap bestaan vanwege het natte karakter van dit landschapstype vaak uit sloten die worden begeleid door transparante boomsingels met elzen, wilgen en/of populieren. Langs de oostzijde van het plangebied bevindt zich een sloot. Zowel aan de oost- als aan de westzijde van het plangebied is een boomsingel aanwezig. Deze blijven gehandhaafd. De initiatiefnemer heeft een beplantingsplan ingediend, dat is bijgevoegd onder bijlage 6, om de herstructurering van het perceel goed landschappelijk in te passen. Ten noorden van het bedrijfsterrein wordt een struweel met bomen aangeplant.
figuur 6: oostelijke bomenrij
5.12 Water
Om water als één van de principes voor de ruimtelijke ordening verder te ontwikkelen, heeft de Commissie Waterbeheer 21e eeuw doelstellingen geformuleerd om water prominenter in beeld te krijgen. Één van die doelstellingen is het uitvoeren van een 'Watertoets' bij alle ruimtelijke plannen en besluiten. Hiertoe dient de initiatiefnemer van een plan de waterbeheerder vroegtijdig bij de planvorming te betrekken. Het betreft het hele proces van informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het doel is om te waarborgen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing worden genomen bij alle waterhuishoudkundige relevante ruimtelijke plannen en besluiten. De resultaten van het overleg tussen initiatiefnemer en waterbeheerder worden verwoord in de waterparagraaf.
Het plangebied is reeds deels verhard en deels onverhard. Binnen het plangebied is geen oppervlaktewater aanwezig. Het onderhavige plan voorziet niet in een toename van het bebouwd oppervlak. In het kort kan worden gesteld dat het waterbergend vermogen vanwege de afname van het verhard oppervlak wordt vergroot. Dit maakt dat het plan geen nadelig effect heeft op de waterhuishouding.
Bij de werkzaamheden dienen geen uitlogende materialen te worden gebruikt, om te voorkomen dat schadelijke stoffen worden afgevoerd naar het grond- en oppervlaktewater. Alternatieven voor uitlogende materialen als lood, zink, koper, pvc en geïmpregneerd hout zijn onder andere (gewapend) EPDM, PE, PP, gecoate metalen en onverduurzaamde (naald)houtsoorten.
Hoofdstuk 6 Juridische Aspecten
6.1 Juridische Aspecten
De Wet ruimtelijke ordening (Wro) geeft gemeenten de plicht tot het opstellen van een bestemmingsplan. In de Wro en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is nader uitgewerkt uit welke onderdelen een bestemmingsplan in ieder geval moet bestaan. Dit zijn een verbeelding met planregels en een toelichting daarop. Daarnaast bieden zowel de Wro als het Bro opties voor een nadere juridische inrichting van een bestemmingsplan. Hierbij moet onder meer worden gedacht aan het afwijken met een omgevingsvergunning, wijzigingsbevoegdheden en het toepassen van nadere eisen. De bruikbaarheid van deze instrumenten is geheel afhankelijk van het doel van het bestemmingsplan en de gewenste bestemmingsmethodiek van de gemeente Barneveld. Het uitgangspunt is dat het bestemmingsplan moet voorzien in een passende regeling voor de komende tien jaar, dit is de geldigheidsduur van een bestemmingsplan.
Het juridische deel van het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding en de regels. De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden en gebouwen en bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing. De verbeelding heeft een ondersteunende rol voor de toepassing van de regels alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen. De verbeelding vormt samen met de regels het voor de burgers bindende onderdeel van het bestemmingsplan.
De planregels vallen in vier hoofdstukken uiteen. Hoofdstuk 1 bevat de algemene voor het plangebied geldende bepalingen, de inleidende regels. Hoofdstuk 2 regelt de bestemmingen en het daarop toegestane gebruik. Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels, zoals de anti-dubbeltelbepaling, algemene bouwregels, algemene afwijkings- en algemene wijzigingsregels en tot slot de algemene procedureregels. Tenslotte komt in hoofdstuk 4 het overgangsrecht en de slotbepaling aan bod.
Bevoegdheid
Onder bevoegd gezag verstaan wij het bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning. Over het algemeen zijn burgemeester en wethouders het bevoegd gezag. Het kan echter incidenteel voorkomen dat bijvoorbeeld het Rijk dan wel de provincie het bevoegd gezag is.
Burgemeester en wethouders zijn altijd bevoegd gezag bij het wijzigen van een plan en het stellen van nadere eisen.
Inleidende regels
Begrippen
In dit artikel worden de begrippen gedefinieerd, die in de regels worden gehanteerd. Bij de toetsing van het bestemmingsplan wordt uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis. Voor zover er geen begrippen zijn gedefinieerd wordt aangesloten bij het normale spraakgebruik.
Wijze van meten
Dit artikel geeft aan hoe hoogte- en andere maten (die bij het bouwen in acht dienen te worden genomen) moeten worden gemeten. De bepalingen uit bijlage 12 van SVBP2008 zijn overgenomen in de standaardregels van gemeente Barneveld.
Bestemmingsregels
Bestemming 'Agrarisch - Onbebouwd'
De bestemming 'Agrarisch – Onbebouwd' is bedoeld voor het landelijk gebied buiten agrarische bedrijfscomplexen. De omschrijving is zo gekozen, dat ook niet-bedrijfsmatig agrarisch gebruik, bijvoorbeeld het houden van een paar schapen door de eigenaar, passend is binnen deze bestemming.
Bestemming 'Bedrijf – Niet-agrarisch'
De bestemming 'Bedrijf – Niet agrarisch' is bedoeld voor niet-agrarische bedrijven in het buitengebied. Binnen deze bestemming zijn bedrijven toegestaan die zijn genoemd in de Staat van Bedrijfsactiviteiten en die vallen onder de milieucategorieën 1 en 2. Ter plaatse van een op de verbeelding opgenomen aanduiding voor een specifiek bedrijf is alleen dat specifieke bedrijf toegestaan.
Door middel van een aanduiding op de verbeelding is nauwkeurig vastgelegd hoe groot de oppervlakte aan bedijfsgebouwen mag zijn. Uitgangspunt is dat een bedrijfsgebouw bestaat uit één bouwlaag. Moet een bedrijfsgebouw (gedeeltelijk) toch uit twee bouwlagen bestaan, dan moeten daarvoor sloopmeters worden ingezet en moet er een omgevingsvergunning voor een binnenplanse afwijking worden verleend.
Bestemming 'Wonen'
Binnen de bestemming 'Wonen' is een burgerwoning toegestaan. Wanneer aan een woning de aanduiding 'woongebouw' is toegekend, is ter plaatse een woongebouw met twee woningen toegestaan. Tevens is binnen de bestemming 'Wonen' een aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit toegestaan.
Algemene regels
Anti-dubbeltelbepaling
Het doel van de anti-dubbeltelbepaling is te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein niet nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.
Algemene afwijkingsregels
Er is een algemene afwijkingsregel opgenomen wanneer dit voor een betere technische realisering van bouwwerken dan wel in verband met de werkelijke toestand van het terrein noodzakelijk is. Deze afwijkingsregel dient bij uitzondering te worden toegepast. De noodzaak om van de bestemmingsregeling af te wijken dient te worden aangetoond.
Het is niet de bedoeling dat deze algemene bevoegdheid wordt toegepast in combinatie met het afwijken zoals dat bij een specifieke bestemming is genoemd. Met andere woorden: cumulatie van deze bevoegdheden is uitgesloten.
Algemene procedureregels
Op de voorbereiding van het besluit tot wijziging is afdeling 3.4 Algemene wet bestuursrecht en artikel 3.9a van de Wet ruimtelijke ordening van toepassing, met dien verstande dat burgemeester en wethouders binnen acht weken na afloop van de termijn van terinzagelegging een besluit nemen omtrent de wijziging.
Voor het stellen van nadere eisen is geen procedure opgenomen in de wet. De procedure staat beschreven in hoofdstuk 3 "Algemene regels" van dit bestemmingsplan.
Algemene wijzigingsregels
In deze bepaling wordt aan het bevoegd gezag de bevoegdheid gegeven om bestemmingen te wijzigen ten behoeve van kleine overschrijdingen van bestemmingsgrenzen. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn daarbij aangegeven.
Overgangs- en slotregels
Overgangsregels
Onderscheid is gemaakt tussen de overgangsbepalingen ten aanzien van bouwwerken en de overgangsbepalingen ten aanzien van gebruik. De overgangsbepalingen ten aanzien van bouwwerken gelden vanaf terinzagelegging van het ontwerp bestemmingsplan, de overgangsbepalingen ten aanzien van gebruik vanaf het van kracht worden (inwerkingtreding) van het bestemmingsplan. Uitgangspunt is dat zo weinig mogelijk gebruik wordt gemaakt van het overgangsrecht. Vooraf dient een afweging te worden gemaakt tussen legaliseren (positief bestemmen) dan wel handhaving van illegale situaties.
De overgangsbepalingen voor bouwwerken en gebruik zijn overgenomen uit artikelen 3.2.1 en 3.2.2 Besluit ruimtelijke ordening (Bro).
Slotregel
Het laatste artikel van de regels betreft de citeertitel van het voorliggende bestemmingsplan.
6.2 Handhaving
De gemeente acht handhaving van haar beleid van groot belang om de gewenste ruimtelijke kwaliteit te garanderen. Belangrijke redenen voor handhaven zijn:
- de regels zijn door de gemeente vastgesteld en de inwoners van de gemeente mogen verwachten dat de gemeente die regels handhaaft: waarom zijn er anders regels opgesteld? Inwoners van de gemeente hebben als het ware recht op handhaving;
- handhaving gaat oneigenlijk gebruik van en daarmee de achteruitgang van de kwaliteit van het gemeentelijk grondgebied tegen. Een actueel bestemmingsplan beoogt de ruimtelijke kwaliteit van een gebied in stand te houden en te verbeteren;
- niet daadkrachtig optreden tegen overtredingen van wettelijke regels werkt een toename van het aantal overtredingen in de hand en tast de geloofwaardigheid van daadkrachtig optreden aan. Het in het bestemmingsplan vastgelegde beleid wordt ondermijnd en het bestuur verliest de greep op de gebouwde omgeving.
Onderscheid kan gemaakt worden tussen preventieve en repressieve handhavings-instrumenten. Onder preventieve instrumenten kunnen onder andere goede regelgeving (onder andere in bestemmingsplan), voorlichting, subsidieverlening, afwijken van bouwregels en gebruiksregels en de omgevingsvergunning worden begrepen. Repressieve instrumenten zijn onder meer controle en toezicht, opsporing en het hanteren van sancties als bestuursdwang en dwangsom.
In 2007 heeft de gemeente de Nota handhaving ruimtelijke en bouwregelgeving gemeente Barneveld opgesteld. Deze nota geeft inzicht in de achtergronden die geleid hebben tot de totstandkoming van de nota. Ook geeft het voor overtredingen op het gebied van bestemmingsplan- en bouwregelgeving aan hoe met geconstateerde overtredingen om te gaan en welke prioriteitsstelling daarbij te hanteren (repressieve handhaving).
Bij de handhaafbaarheid van een bestemmingsplan spelen aspecten als communicatie, de planvorm, de normstelling, het daadwerkelijk kunnen handhaven en de controleerbaarheid van normen ook een belangrijke rol.
Randvoorwaarde voor handhaving is dat er voldoende basis/grondslag is om te kunnen handhaven. Deze basis wordt gevormd door:
- de regeling in het bestemmingsplan zelf: de handhaafbaarheid van de planregels;
- het afwijkingenbeleid.
In onderhavig bestemmingsplan is gestreefd naar heldere, eenduidige planregels met zo min mogelijk interpretatiemogelijkheden.
Verder zijn aan de in het plan opgenomen afwijkingsbevoegdheden duidelijke voorwaarden verbonden, die voldoende objectief bepaalbaar zijn.
Hoofdstuk 7 Economische Uitvoerbaarheid
7.1 Grondexploitatie
Op grond van het bepaalde in artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) stelt de gemeenteraad een exploitatieplan vast voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. In artikel 6.2.1. van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is opgenomen wat onder een bouwplan valt.
Dit plan maakt planologisch de realisatie van twee woningen en een bedrijfsgebouw mogelijk. Volgens artikel 6.2.1 onder sub a van het Bro wordt een bouwplan voor een of meer woningen aangewezen als een bouwplan als bedoeld in artikel 6.12 eerste lid van de Wro.
In artikel 6.12 tweede lid onder sub a staat dat de gemeenteraad kan besluiten geen exploitatieplan vast te stellen als het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan begrepen gronden anderszins verzekerd is. Doordat het verhaal van de kosten van de grondexploitatie over de in het plan begrepen gronden anderszins verzekerd is, het bepalen van een tijdvak of fasering niet noodzakelijk is en het stellen van eisen, regels of een uitwerking van regels niet noodzakelijk is, stelt de gemeenteraad geen exploitatieplan vast.
De kosten voor het opstellen van het plan worden gedekt door het heffen van leges. Voor de kosten van tegemoetkoming in schade, bedoeld in artikel 6.1 van de Wro (planschade) is een afzonderlijke overeenkomst gesloten. Er zijn bij dit plan geen andere kosten die in een exploitatieplan of exploitatieovereenkomst opgenomen moeten worden.
Hoofdstuk 8 Overleg En Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
De procedures voor vaststelling van een bestemmingsplan zijn door de wetgever geregeld. Aangegeven is dat tussen gemeente en verschillende instanties waar nodig overleg over het plan moet worden gevoerd alvorens een ontwerpplan ter visie gelegd kan worden. Daarnaast is er de gelegenheid om in het voortraject belanghebbenden te laten inspreken conform de gemeentelijke verordening. Pas daarna wordt de wettelijke procedure met betrekking tot vaststelling van het bestemmingsplan opgestart (artikel 3.8 Wro).
8.1 Overleg Ex Artikel 3.1.1 Bro
Het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.1) geeft aan dat burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg voeren met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
Op grond van artikel 3.1.1 lid 2 kan worden afgezien van overleg in door de provincie en het Rijk aangegeven gevallen. Gelet op de brief van de VROM-Inspectie van 18 mei 2010 heeft geen vooroverleg plaatsgevonden, aangezien in dit geval geen sprake is van een nationaal belang. Daarnaast is het niet noodzakelijk geacht overleg te voeren met het Waterschap Vallei & Eem.
Wel is vooroverleg met de provincie Gelderland gevoerd. Op 5 augustus 2011 is het concept-ontwerpbestemmingsplan voorgelegd aan de provincie Gelderland. Op 24 november 2011 heeft de provincie een advies uitgebracht (zaaknummer 2011-013103), waarin staat dat voor het onderhavige plan een ontheffing van de Ruimtelijke Verordening Gelderland benodigd is. Gedeputeerde Staten van Gelderland hebben op 29 februari 2012 de ontheffing verleend.
8.2 Inspraak
De Wro bevat geen procedurevoorschriften met betrekking tot de inspraak, en is in Wro zelf niet verplicht gesteld. Dat neemt niet weg dat het de gemeente vrij staat toch inspraak te verlenen bijvoorbeeld op grond van de gemeentelijke inspraakverordening. In relatie daarmee bepaalt artikel 150 van de Gemeentewet onder meer dat in een gemeentelijke inspraakverordening moet worden geregeld op welke wijze bovenbedoelde personen en rechtspersonen hun mening kenbaar kunnen maken.
Om deze bestemmingsplanprocedure soepel en vlot te kunnen doorlopen is bepaald dat voor deze procedure geen inspraak wordt gevoerd. De redenen zijn dat hier geen maatschappelijke belangen een rol spelen dat inspraak in deze procedure niet bijdraagt aan de kwaliteit en/of snellere doorlooptijd van het plan.
8.3 Zienswijzen
Het ontwerpbestemmingsplan heeft van 1 april tot en met 21 mei 2012 ter inzage gelegen. Gedurende deze periode heeft een ieder de mogelijkheid gehad om een zienswijze naar voren te brengen. Tijdens deze zes weken is één zienswijze ingediend, maar deze is weer ingetrokken.
Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 1 Staat van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 1 Verkennend Bodemonderzoek
Bijlage 1 verkennend bodemonderzoek
Bijlage 2 Archeologisch Onderzoek
Bijlage 2 archeologisch onderzoek
Bijlage 3 Quickscan Natuurwaarden
Bijlage 3 quickscan natuurwaarden
Bijlage 4 Rapportage Vleermuizenonderzoek
Bijlage 4 rapportage vleermuizenonderzoek
Bijlage 5 Akoestisch Onderzoek
Bijlage 5 akoestisch onderzoek