KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch - Onbebouwd
Artikel 4 Bedrijf - Niet-agrarisch
Artikel 5 Horeca
Artikel 6 Waarde - Archeologie 1
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 7 Algemene Bouwregels
Artikel 8 Anti-dubbeltelregel
Artikel 9 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 10 Algemene Procedureregels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 11 Overgangsrecht
Artikel 12 Slotregel
Hoofdstuk 5 Overgangs- En Slotregels
Artikel 13 Overgangsrecht
Artikel 14 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Hoofdstuk 2 Bestaande Situatie
2.1 Begrenzing Plangebied
2.2 Geldende Bestemmingen
2.3 Ontstaansgeschiedenis
2.4 Ruimtelijke Structuur
Hoofdstuk 3 Planbeschrijving
Hoofdstuk 4 Beleidskader
4.1 Rijk
4.2 Provincie
4.3 Gemeente
Hoofdstuk 5 Randvoorwaarden
5.1 Bodem
5.2 Cultuurhistorie
5.3 Ecologie
5.4 Externe Veiligheid
5.5 Geluid
5.6 Geur
5.7 Leidingen
5.8 Luchtkwaliteit
5.9 Milieueffectrapportage
5.10 Milieuzonering
5.11 Natuur En Landschap
5.12 Water
Hoofdstuk 6 Juridische Aspecten
6.1 Juridische Aspecten
6.2 Handhaving
Hoofdstuk 7 Economische Uitvoerbaarheid
7.1 Grondexploitatie
Hoofdstuk 8 Overleg En Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
8.1 Overleg Ex Artikel 3.1.1 Bro
8.2 Zienswijzen
Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten Functiemenging
Bijlage 2 Verbeelding
Bijlage 1 Flora En Fauna

Harskamperweg III

Bestemmingsplan - gemeente Barneveld

Onherroepelijk op 13-07-2012 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 Aan huis verbonden beroep of bedrijf

een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied, niet bestaande uit ambachtelijke en/of detailhandelsactiviteiten, dat door zijn beperkte omvang in een woning en daarbij behorende gebouwen, met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend.

1.2 Aanbouw

een bijbehorend bouwwerk in de vorm van een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch en functioneel opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

1.3 Aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.4 Aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.5 Agrarisch bedrijf

een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren, met uitzondering van een glastuinbouwbedrijf en een gebruiksgerichte paardenhouderij;

1.6 Ambachtelijk bedrijf

een bedrijf waar overwegend door middel van handwerk producten worden vervaardigd, bewerkt, onderhouden of hersteld;

1.7 Archeologische waarde

de waarde die van belang is voor de archeologie en voor de kennis van de beschavingsgeschiedenis;

1.8 Avondhorecabedrijf

horecabedrijvigheid, waaronder geen restaurants en hotels zijn begrepen, welke naar aard en openingstijden zich in hoofdzaak richt op het in avond- en nachtelijke uren uitgaande publiek, zoals cafés, bars, discotheken, dancings en/of koffiehuizen of combinaties hiervan dan wel variaties op deze bedrijfsvoering.

1.9 Bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.10 Bebouwingspercentage

het in procenten uitgedrukte deel van een bouwvlak, bestemmingsvlak dan wel bouwperceel, dat ten hoogste mag worden bebouwd;

1.11 Bedrijf

onderneming waarbij het accent ligt op het vervaardigen, bewerken, installeren en verhandelen van goederen dan wel op het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij eventueel detailhandel uitsluitend plaatsvindt als onzelfstandig en ondergeschikt onderdeel van de onderneming in de vorm van verkoop dan wel levering van ter plaatse vervaardigde, bewerkte of herstelde goederen, dan wel goederen die in rechtstreeks verband staan met de uitgeoefende handelingen;

1.12 Bedrijfsgebouw

een gebouw dat dient voor de uitoefening van een bedrijf;

1.13 Bedrijfswoning

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar noodzakelijk is gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein;

1.14 Bestaande

bestaand en legaal aanwezig op de dag van terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan;

1.15 Bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak;

1.16 Bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0203.1115-0003.gml met de bijbehorende regels (en eventuele bijlagen);

1.17 Bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.18 Bevoegd gezag

bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning;

1.19 Bijbehorend bouwwerk

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak;

1.20 Bijgebouw

een bijbehorend bouwwerk in de vorm van een niet voor bewoning bestemd vrijstaand of aangebouwd gebouw, dat een gebruikseenheid vormt met en dienstbaar is aan de bij omschrijving van de hoofdbestemming opgesomde functies, zoals een garage, huishoudelijke bergruimte of hobbyruimte;

1.21 Bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.22 Bouwgrens

de grens van een bouwvlak;

1.23 Bouwlaag

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder;

1.24 Bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.25 Bouwperceelsgrens

de grens van een bouwperceel;

1.26 Bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.27 Bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.28 Dak

iedere bovenbeëindiging van een gebouw;

1.29 Detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen, geen motorbrandstoffen zijnde, aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.30 Detailhandel volumineus

detailhandel die vanwege de omvang van de gevoerde artikelen een grote oppervlakte nodig heeft voor de uitstalling, zoals de verkoop van auto's, boten, caravans, tuininrichtingsartikelen, grove bouwmaterialen, keukens en sanitair;

1.31 Dienstverlening

het verlenen van economische diensten aan derden;

1.32 Dove gevel

een bouwkundige constructie die een ruimte in een gebouw scheidt van de buitenlucht, waarin geen te openen delen aanwezig zijn en met een karakteristieke geluidswering – conform NEN 5077 – die ten minste gelijk is aan het verschil tussen de geluidsbelasting van die constructie en 33 dB, alsmede een bouwkundige constructie waarin alleen bij wijze van uitzondering te openen delen aanwezig zijn, mits die delen niet direct grenzen aan een geluidsgevoelige ruimte, zoals omschreven in artikel 1 van de Wet geluidhinder.

1.33 Erf

bij de bestemming behorende gronden waarvan het gebruik ten dienste van deze bestemming is;

1.34 Extensief recreatief medegebruik

recreatief medegebruik dat in hoofdzaak is gericht op natuur- en landschapsbeleving, zoals wandelen en fietsen. Voor het extensieve recreatief medegebruik is geen specifieke inrichting van het gebied noodzakelijk, maar kan worden volstaan met de voorzieningen die reeds ten behoeve van de hoofdfunctie aanwezig zijn en ondergeschikte voorzieningen zoals bewegwijzeringsbordjes;

1.35 Gebouw

elk bouwwerk dat een voor mensen toegankelijke overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.36 Gebruiken

het doen gebruiken, laten gebruiken en in gebruik geven;

1.37 Geurgevoelig object

gebouw, bestemd voor en blijkens aard, indeling en inrichting geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf en die daarvoor permanent of een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik, wordt gebruikt;

1.38 Geluidsgevoelige functies

bewoning of ander geluidsgevoelige functies zoals bedoeld in de Wet geluidhinder en het Besluit geluidhinder;

1.39 Geluidsgevoelige gebouwen

gebouwen welke dienen ter bewoning of ten behoeve van een andere geluidsgevoelige functie als bedoeld in de Wet geluidhinder en het Besluit geluidhinder;

1.40 Hogere waarde

een maximale waarde voor de geluidbelasting, die hoger is dan de voorkeursgrenswaarde en die in een concreet geval kan worden vastgesteld op grond van de Wet geluidhinder en het Besluit Geluidhinder;

1.41 Hoofdgebouw

een (deel van een) gebouw, dat vanwege zijn indeling en uiterlijke verschijningsvorm, gelet op de bestemming als het belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel of bouwvlak moet worden aangemerkt en waartoe eventuele uitbouwen, aanbouwen en bijgebouwen niet worden gerekend;

1.42 Horeca

een bedrijf, waar bedrijfsmatig dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt en/of waarin bedrijfsmatig logies worden verstrekt, één en ander al dan niet in combinatie met een vermaaksfunctie, met uitzondering van erotisch getinte vermaaksfuncties;

1.43 Hulpdiensten

Brandweer, politie en ambulance;

1.44 Kantoor

een gebouw, dat dient voor de uitoefening van administratieve werkzaamheden en werkzaamheden die verband houden met het doen functioneren van (semi)overheidsinstellingen, het bankwezen, en naar de aard daarmee gelijk te stellen instellingen;

1.45 Kantoor- en/of praktijkruimte

een niet voor bewoning bestemd gedeelte van een woning of gebouw bij een woning, dat uitsluitend dient voor de uitoefening van beroepsactiviteiten van de bewoner van de woning op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of daarmee gelijk te stellen gebied;

1.46 Kunstwerk

een door kunst voortgebracht voorwerp, zoals beelden en andere;

1.47 Kwetsbaar object

woningen, gebouwen bestemd voor het verblijf, al dan niet gedurende een gedeelte van de dag, van minderjarigen, ouderen, zieken of gehandicapten, gebouwen waarin doorgaans grote aantallen personen gedurende een groot gedeelte van de dag aanwezig zijn, zoals kantoren, hotels en restaurants, winkels, kampeer- en andere recreatieterreinen en objecten met een hoge infrastructurele waarde, zoals een telefoon- of elektriciteitscentrale, voor zover die objecten wegens de aard van de gevaarlijke stoffen die bij een ongeval kunnen vrijkomen, bescherming verdienen tegen de gevolgen van dat ongeval;

1.48 Landschappelijke waarde

de aan een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door de waarneembare verschijningsvorm van dat gebied;

1.49 Maaiveld

gemiddelde hoogte van het afgewerkte terrein dat een gebouw of bouwwerk omgeeft;

1.50 Nadere eis

een nadere eis als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, sub d, van de Wet ruimtelijke ordening;

1.51 Omgevingsvergunning

Vergunning voor activiteiten als genoemd in artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

1.52 Ondergronds bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die onder het maaiveld is gelegen;

1.53 Onderhoudsgebouw

een gebouw ten behoeve van het onderhoud van een landgoed, zoals een gebouw voor de stalling van materieel, een houtloods of een berging;

1.54 Overkapping

een bouwwerk, niet zijnde een gebouw, bestaande uit tenminste een dak en maximaal één wand;

1.55 Peil

het peil overeenkomstig de bouwverordening, dan wel indien geen peil overeenkomstig de bouwverordening is vast te stellen, de gemiddelde hoogte van het afgewerkte bouwterrein;

1.56 Plan

het bestemmingsplan 'Harskamperweg III' van de gemeente Barneveld;

1.57 Productiegebonden detailhandel

detailhandel in goederen die ter plaatse worden vervaardigd, gerepareerd en/of toegepast in het productieproces, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de productiefunctie;

1.58 Recreatief medegebruik

een recreatief gebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit recreatieve gebruik is toegestaan;

1.59 Restauratieve voorziening

voorziening voor het overdag verstrekken van drank en/of etenswaren aan bezoekers van de hoofdfunctie Detailhandel, zoals theehuisjes, ijssalons, croissanterieën, dagcafes, dagrestaurants en naar aard en openingstijden daarmee gelijk te stellen voorzieningen;

1.60 SBI-Code

Standaard Bedrijf Indelingscode van het Centraal Bureau voor Statistiek;

1.61 Seksinrichting

een terrein, gebouw, vaar- of voertuig waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichtingen worden in ieder geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub of een prostitutiebedrijf, waaronder tevens begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.62 Staat van Bedrijfsactiviteiten

als bijlage(n) bij deze regels behorende en daarvan onderdeel uitmakende lijst(en) van bedrijven en instellingen;

1.63 Uitbouw

een bijbehorend bouwwerk in de vorm van een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw. Functionele ondergeschiktheid is niet vereist;

1.64 Uitvoeren

het doen uitvoeren, laten uitvoeren en in uitvoering geven;

1.65 Uitwerking

een uitwerking als bedoeld in artikel 3.6 lid 1 sub b van de Wet ruimtelijke ordening;

1.66 Verbeelding

De bij het bestemmingsplan behorende kaart (analoog of digitaal) waarop onder meer de begrenzing van het plan, de in het bestemmingsplan voorkomende bestemmingen, aanduidingen en topografische en kadastrale gegevens zijn weergegeven;

1.67 Vloeroppervlak

grootte van de oppervlakte van een bouwlaag;

1.68 Voorgevel

de naar de weg gekeerde gevel(s) van een gebouw;

1.69 Voorgevelrooilijn

de evenwijdig aan de as van de weg gelegen lijn welke, zoveel mogelijk aansluitend aan de ligging van de voorgevels van de (bestaande) bebouwing, een zoveel mogelijk gelijkmatig beloop van de rooilijn overeenkomstig de richting van de weg geeft;

1.70 Voorkeursgrenswaarde

de maximale waarde voor de geluidbelasting, zoals deze rechtstreeks kan worden afgeleid uit de Wet geluidhinder en het Besluit geluidhinder;

1.71 Wet ruimtelijke ordening

Wet van 1 juli 2008 (Stb. 2006, 566) houdende vaststelling van nieuwe planregels omtrent de ruimtelijke ordening, zoals deze luidt op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan;

1.72 Wijziging

een wijziging als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, sub a, van de Wet ruimtelijke ordening;

1.73 Woning

een complex van ruimten dat dient voor de zelfstandige huisvesting van één afzonderlijk huishouden;

1.74 Woongebouw

een gebouw dat ten minste twee woningen omvat.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 De dakhelling

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.2 De goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, dan wel de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.3 De inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.4 De bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.5 De oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.6 De hoogte van een windturbine

vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine;

2.7 De afstand tot de zijdelingse perceelsgrens

vanaf de buitenwerkse gevelvlakken dan wel, indien sprake is van overstekende daken met een overstekend gedeelte van meer dan 0,75 m, respectievelijk overstekken van meer dan 0,75 m, vanaf de buitenrand van het overstekende dak/de overstek, neerwaarts geprojecteerd, tot de kadastrale zijgrens van het perceel;

2.8 De oppervlakte van een ondergronds bouwwerk

onder de begane grondvloer, tussen de harten van de ondergrondse buitenste muren;

2.9 De oppervlakte van een overkapping

de loodrechte projectie van de overkapping op het maaiveld;

2.10 Het vloeroppervlak

boven de vloeren, tussen de binnenwerkse gevelvlakken en/of scheidingsmuren.

2.11 Maatvoering

Alle maten zijn tenzij anders weergegeven:

  1. a. voor lengten in meters (m);
  2. b. voor oppervlakten in vierkante meters (m²);
  3. c. voor inhoudsmaten in kubieke meters (m³);
  4. d. voor verhoudingen in procenten (%).

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch - Onbebouwd

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch - Onbebouwd' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. agrarisch gebruik in de vorm van het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren;

met daaraan ondergeschikt:

  1. b. openbare nutsvoorzieningen;
  2. c. recreatief medegebruik;
  3. d. erfontsluitingswegen;
  4. e. waterhuishoudkundige voorzieningen;
  5. f. sloten, beken en daarmee gelijk te stellen waterlopen;

met de daarbij behorende:

  1. g. bouwwerken geen gebouwen zijnde.

3.2 Bouwregels

  1. 1. Op of in deze gronden mogen geen gebouwen en overkappingen worden gebouwd.
  2. 2. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt dat de bouwhoogte niet meer dan 2 m mag bedragen.

Artikel 4 Bedrijf - Niet-agrarisch

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf - Niet-agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. bedrijven die zijn genoemd in de Staat van Bedrijfsactiviteiten (bijlage 1) onder de categorieën A en B, uitgezonderd ter plaatse van de aanduiding zoals in onderstaande tabel is opgenomen, want daar is alleen het specifieke, met die aanduiding corresponderende bedrijf toegestaan;
Aanduiding Bedrijf
(hv) hovenier
(op) opslag
  1. b. één bedrijfswoning met bijbehorende bijgebouwen en andere bouwwerken;
  2. c. productiegebonden detailhandel, met uitzondering van detailhandel in voedings- en genotmiddelen, textiel, schoeisel en lederwaren, en huishoudelijke artikelen;

met daaraan ondergeschikt:

  1. d. parkeervoorzieningen;
  2. e. groenvoorzieningen;
  3. f. wegen, straten en paden;

met de daarbij behorende:

  1. g. gebouwen;
  2. h. tuinen, erven en terreinen;
  3. i. bouwwerken geen gebouwen zijnde.

4.2 Bouwregels

4.3 Nadere eisen

  1. 1. Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:
    1. a. een samenhangend bebouwingsbeeld;
    2. b. de beeldkwaliteit;
    3. c. de landschapskwaliteit;
    4. d. de verkeersveiligheid;
    5. e. de milieusituatie; en
    6. f. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
  2. 2. Bij het stellen van nadere eisen is de procedure zoals weergegeven in artikel 10.1 van toepassing.

4.4 Afwijken van de bouwregels

  1. 1. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 4.2.1 en toestaan dat een gebouw gedeeltelijk buiten het bouwvlak wordt gebouwd, mits:
    1. a. niet meer dan 10% van de toegestane oppervlakte aan gebouwen buiten het bouwvlak wordt gebouwd;
    2. b. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de belangen van landschap en beeldkwaliteit.
  2. 2. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 4.2.1 en toestaan dat (een gedeelte van) een gebouw uit twee bouwlagen bestaat, mits verzekerd is dat overeenkomstig het op dat moment geldende beleid voor functieverandering naar werken die hiervoor vereiste oppervlakte aan gebouwen is of zal worden gesloopt;
  3. 3. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 4.2.1 en toestaan dat de bouw- en/of goothoogte van een gebouw, zoals weergegeven op de verbeelding, word(en) vergroot met maximaal 2 m, mits:
    1. a. hiervoor, gelet op het beoogde gebruik, een functionele noodzaak is;
    2. b. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de belangen van landschap en beeldkwaliteit.
  4. 4. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 4.2.2 en toestaan dat de goothoogte van een bedrijfswoning wordt vergroot tot maximaal 6 m, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de belangen van landschap en beeldkwaliteit.
  5. 5. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 4.2.3 en toestaan dat de oppervlakte aan bijgebouwen wordt vergroot tot maximaal 80 m2, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de belangen van landschap en beeldkwaliteit.

4.5 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 4.1 voor het (be)bouwen en gebruiken van gronden en bouwwerken voor een ander bedrijf dan volgens de aanduiding op de verbeelding is toegestaan, mits dat bedrijf is genoemd in de Staat van bedrijfsactiviteiten (bijlage 1) onder de categorieën A en B.

Artikel 5 Horeca

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Horeca' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. horecavoorzieningen, met uitzondering van avondhorecabedrijven;

met daaraan ondergeschikt:

  1. b. wegen en paden;
  2. c. groenvoorzieningen;
  3. d. parkeervoorzieningen;

met de daarbij behorende:

  1. e. gebouwen;
  2. f. tuinen, erven en terreinen;
  3. g. bouwwerken geen gebouwen zijnde.

5.2 Bouwregels

5.3 Nadere eisen

  1. 1. Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:
    1. a. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
    2. b. de verkeersveiligheid;
    3. c. de sociale veiligheid; en
    4. d. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
  2. 2. Bij het stellen van nadere eisen is de procedure zoals weergegeven in artikel 10.1 van toepassing.

5.4 Afwijken van de bouwregels

  1. 1. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 5.2.1 en toestaan dat een gebouw gedeeltelijk buiten het bouwvlak wordt gebouwd, mits:
    1. a. de gronden buiten het bouwvlak voor maximaal 10% worden bebouwd;
    2. b. de goothoogte van de gebouwen buiten het bouwvlak niet meer dan 3 m bedraagt en de bouwhoogte niet meer dan 5 m.
  2. 2. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 5.2.2 ten behoeve van het bouwen van erf- of terreinafscheidingen vóór de voorgevelrooilijn (of het denkbeeldige verlengde daarvan) tot een bouwhoogte van 2 m.
  3. 3. Het afwijken van de bouwregels kan slechts, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    1. a. het straat- en bebouwingsbeeld;
    2. b. de verkeersveiligheid;
    3. c. de sociale veiligheid;
    4. d. de milieusituatie; en
    5. e. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

5.5 Specifieke gebruiksregels

  1. 1. Voor zover de gronden, als bedoeld in artikel 5.1, niet zijn bebouwd mogen daarop uitsluitend tuinen en erven worden aangelegd en mogen deze gronden uitsluitend als tuinen en erven worden gebruikt.
  2. 2. Het is niet toegestaan een bedrijfswoning die onderdeel uitmaakt van het hoofdgebouw te situeren op de begane grond aan de zijde van de voorgevel(s).

5.6 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 5.1 ten behoeve van het gebruik van avondhorecabedrijven, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  1. a. de sociale veiligheid; en
  2. b. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Artikel 6 Waarde - Archeologie 1

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 1' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(-en), primair bestemd voor het behoud en de bescherming van archeologische waarden van de gronden.

6.2 Bouwregels

  1. 1. Op of in deze gronden mogen, in afwijking van hetgeen in overige bestemmingen is bepaald, geen bouwwerken worden gebouwd voor zover de oppervlakte van het (ondergrondse) bouwwerk meer dan 10.000 m2 en de ondergrondse bouwdiepte meer dan 0,3 m bedraagt.
  2. 2. Ter plaatse van de volgende aanduidingen geldt dat op deze gronden, in afwijking van hetgeen in overige bestemmingen en in het eerste lid is bepaald, geen bouwwerken worden gebouwd:
    1. a. voor zover de oppervlakte van het (ondergrondse) bouwwerk bij 'specifieke vorm van waarde - archeologie 1 - middelhoge verwachtingswaarde' meer dan 1.000 m2 en de ondergrondse bouwdiepte meer dan 0,3 m bedraagt;
    2. b. voor zover de oppervlakte van het (ondergrondse) bouwwerk bij 'specifieke vorm van waarde - archeologie 1 - hoge verwachtingswaarde' meer dan 250 m2 en de ondergrondse bouwdiepte meer dan 0,3 m bedraagt;
    3. c. voor zover de oppervlakte van het (ondergrondse) bouwwerk bij 'specifieke vorm van waarde - archeologie 1 - historische kern' meer dan 100 m2 en de ondergrondse bouwdiepte meer dan 0,3 m bedraagt;
    4. d. voor zover de ondergrondse bouwdiepte bij 'specifieke vorm van waarde - archeologie 1 - vastgestelde archeologische waarde' meer dan 0,3 m bedraagt.
  3. 3. In afwijking van artikel 6.1 en 6.2 mag ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming (en) - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd indien:
    1. a. Een rapport wordt overgelegd waarin de archeologische waarden van het terrein naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld;
    2. b. Indien uit het in het eerste lid genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het afwijken van de bouwregels zullen worden verstoord, kan het bevoegd gezag bij een omgevingsvergunning afwijken op voorwaarde dat:
      • technische maatregelen worden getroffen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden; en/of
      • opgravingen worden verricht; en/of
      • een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg de werken of werkzaamheden die leiden tot bodemverstoring, begeleidt.

6.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

  1. 1. Het is binnen de bestemming 'Waarde - Archeologie 1' verboden zonder of in afwijking van een vergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren over een oppervlakte van 10.000 m2:
    1. a. het uitvoeren van grondbewerkingen dieper dan 0,3 m onder het maaiveld, zoals afgraven, diepploegen, egaliseren, frezen, scheuren van grasland, aanleg of rooien van bos, boomgaard of diepwortelende beplanting, aanbrengen van oppervlakteverhardingen, aanleggen van drainage, verwijderen van funderingen;
    2. b. het aanleggen van waterlopen en het vergraven, verruimen en dempen van bestaande waterlopen en kolken;
    3. c. het aanleggen van leidingen dieper dan 0,3 m onder het maaiveld.
  2. 2. Ter plaatse van de volgende aanduidingen geldt dat het verboden is zonder of in afwijking van een vergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren zoals genoemd in artikel 6.3, lid 1, sub a, b en c:
    1. a. bij 'specifieke vorm van waarde - archeologie 1 - middelhoge verwachtingswaarde' over een oppervlakte van meer dan 1.000 m2;
    2. b. bij 'specifieke vorm van waarde - archeologie 1 - hoge verwachtingswaarde' over een oppervlakte van meer dan 250 m2;
    3. c. bij 'specifieke vorm van waarde - archeologie 1 - historische kern' over een oppervlakte van meer dan 100 m2;
    4. d. bij 'specifieke vorm van waarde - archeologie 1 - vastgestelde archeologische waarde'.
  3. 3. Het in artikel 6.3, eerste lid, sub a, vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:
    1. a. andere werken, behorende bij het normale onderhoud, gebruik en beheer;
    2. b. reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende vergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan;
    3. c. de archeologische waarde niet onevenredig aantasten, hetgeen kan blijken uit een rapport waarin de archeologische waarde van de gronden in voldoende mate is vastgesteld.

6.4 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen deze bestemming wijzigingen in die zin dat deze bestemming komt te vervallen, indien als gevolg van een nader archeologisch onderzoek is gebleken dat de archeologische waarden van de gronden niet behoudenswaardig zijn of niet langer aanwezig zijn of de aanwijzing als beschermd rijksmonument op grond van de Monumentenwet 1988 is ingetrokken.

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 7 Algemene Bouwregels

7.1 Bouwen ten dienste van de bestemming

Er mag uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de bestemming.

7.2 Ondergronds bouwen

  1. 1. Het bouwen van een onderbouw is uitsluitend toegestaan indien en voor zover dit in de regels uitdrukkelijk is bepaald;
  2. 2. Indien de onderzijde van de begane grondvloer niet gelijk is aan het maaiveld, telt de ruimte tussen de onderzijde van de begane grondvloer en het maaiveld mee voor de inhoud van het gebouw.

7.3 Bestaande maten

In afwijking van hetgeen in de bouwregels van Hoofdstuk 2 is bepaald, mag:

  1. a. indien de bestaande afstand geringer is, die geringere afstand als minimum afstand worden aangehouden voor het gebouw en de uitbreiding van het gebouw;
  2. b. indien de bestaande inhoud groter is, die grotere inhoud als maximum inhoud worden aangehouden voor dat gebouw;
  3. c. indien de bestaande oppervlakte groter is, die grotere oppervlakte als maximum oppervlakte geldt voor dat gebouw, met dien verstande dat deze bepaling niet van teopassing is op de oppervlakte van bijgebouwen, recreatiewoningen en stacaravans;
  4. d. indien de bestaande goothoogte hoger is, die hogere goothoogte als maximum goothoogte wordt aangehouden voor dat gebouw en voor de uitbreiding van dat gebouw;
  5. e. indien de bestaande bouwhoogte hoger is, die hogere bouwhoogte als maximum bouwhoogte wordt aangehouden voor dat gebouw en voor uitbreidingen van dat gebouw, met dien verstande dat deze bepaling niet van toepassing is op de bouwhoogte van recratiewoningen en stacaravans met dien verstande dat indien na de dag van terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan de bestaande afwijkende maten meer in overeenstemming met het plan zijn gebracht, deze maatvoering als minimum respectievelijk maximum moeten worden aangehouden.

Artikel 8 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 9 Algemene Afwijkingsregels

  1. 1. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het plan:
    1. a. indien en voor zover afwijkingen ten aanzien van de grens of de richting van wegen, parkeerstroken, paden, bermen en sloten en ligging van bebouwingsgrenzen noodzakelijk zijn ter aanpassing van het plan aan de werkelijke toestand van het terrein, die bij de uitmeting blijkt, mits die afwijkingen ten opzichte van hetgeen op de verbeelding is weergegeven niet meer dan 10 m zijn;
    2. b. ten behoeve van het bouwen in afwijking van de bepalingen ten aanzien van de afmetingen van de bebouwing, waaronder begrepen bebouwingspercentages, mits de afwijkingen beperkt blijven tot ten hoogste 10% van de bij recht in het plan weergegeven maten.
  2. 2. Het afwijken van de bouwregels, als bedoeld in het eerste lid, kan niet indien enig aangrenzend terrein of enige aangrenzende bebouwing in een toestand wordt gebracht, die strijdig is met het plan en/of indien op enig aangrenzend terrein de verwerkelijking van het plan wordt belemmerd en dit niet door het stellen van voorwaarden aan de afwijking van de bouwregels kan worden voorkomen.

Artikel 10 Algemene Procedureregels

10.1 Procedure bij het stellen van nadere eisen

Voor een besluit tot het stellen van een nadere eis geldt de volgende voorbereidingsprocedure:

  1. 1. een ontwerpbesluit ligt, met bijbehorende stukken, gedurende twee weken ter inzage;
  2. 2. burgemeester en wethouders geven voorafgaand aan de terinzagelegging kennis van het ontwerpbesluit in één of meer dag-, nieuws of huis-aan-huisbladen of op een andere geschikte wijze. De kennisgeving geschiedt tevens langs elektronische weg;
  3. 3. de kennisgeving houdt mededeling in van de bevoegdheid tot het naar voren brengen van zienswijzen gedurende de onder 1 genoemde termijn;
  4. 4. burgemeester en wethouders delen aan hen die zienswijzen naar voren hebben gebracht de beslissing daaromtrent mede.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 11 Overgangsrecht

11.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. 1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. 2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  3. 3. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

11.2 Overgangsrecht gebruik

  1. 1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. 2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. 3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. 4. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 12 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan 'Harskamperweg III' van de gemeente Barneveld.

Behoort bij het besluit van de raad van de gemeente Barneveld

d.d. tot vaststelling.

Mij bekend,

de griffier.

Hoofdstuk 5 Overgangs- En Slotregels

Artikel 13 Overgangsrecht

13.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. 1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. 2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  3. 3. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

13.2 Overgangsrecht gebruik

  1. 1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. 2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. 3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. 4. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 14 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan 'Harskamperweg III' van de gemeente Barneveld.

Behoort bij het besluit van de raad van de gemeente Barneveld

d.d. tot vaststelling.

Mij bekend,

de griffier.

Hoofdstuk 1 Inleiding

Voor het perceel Harskamperweg 42 is het verzoek ingediend om mee te werken aan het realiseren van een restauratieve voorziening bij het bestaande hoveniersbedrijf op het perceel Harskamperweg 42.

De uitvoering van dit plan is niet mogelijk binnen het geldende bestemmingsplan. Daarom is een herziening van het bestemmingsplan opgesteld.

1.1 Aanleiding

Op 14 juni 2010 is bij de gemeente een verzoek ontvangen om de hiervoor genoemde plannen mogelijk te maken. Naar aanleiding van dit verzoek heeft het college van burgemeester en wethouders besloten de procedure om te komen tot een herziening van het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 2 Bestaande Situatie

2.1 Begrenzing Plangebied

Het plangebied betreft het perceel Harskamperweg 42 te Kootwijkerbroek, kadastraal bekend als GDR03, sectie L. nummers 00917 en 00918. Het plangebied heeft een oppervlakte van 11.230 m2. De locatie ligt ten oosten van Kootwijkerbroek daar waar de Harskamperweg bij de provinciale weg (N310) komt. De N310 vormt hier de grens met de Veluwe.

Aan de noordzijde van het plangebied staan woningen en een niet-agrarische bedrijf. Aan de zuid westzijde van het plangebied is een agrarisch bedrijf gevestigd. Verder liggen ten zuiden op een grotere afstand (200 meter) enkele woningen en agrarische bedrijven. Onderstaande afbeelding geeft de ligging van het plangebied weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1115-0003_0001.jpg"

figuur 1: ligging plangebied (geel driehoekje).

2.2 Geldende Bestemmingen

Het plangebied ligt in het bestemmingsplan "Buitengebied 2000" en heeft de bestemming "Landelijke bedrijven" met de aanduiding "Hoveniersbedrijf" en de bestemming "Agrarisch gebied I" (zonder bouwblok). Realisatie van de gevraagde activiteiten naast het hoveniersbedrijf is binnen deze bestemmingen niet toegestaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1115-0003_0002.jpg"

figuur 2: plankaart bestemmingsplan "Buitengebied 2000".

In het bestemmingsplan zijn geen mogelijkheden opgenomen die uitvoering van voorliggend plan mogelijk maken, bijvoorbeeld door wijziging of afwijken met een omgevingsvergunning. Met deze reden is voor het plangebied een bestemmingsplanprocedure noodzakelijk.

2.3 Ontstaansgeschiedenis

Opgemerkt wordt dat de activiteiten van hoveniersbedrijven aan mode invloeden onderhevig zijn. Mede door invloeden van de media, tuinprogramma's en glossy's, is het klassieke hoveniersbedrijf, voor het onderhoud van parken en grote tuinen bij buitenhuizen, meer in beeld gekomen van particulieren met tuinen in woongebieden. Deze particulieren willen ideeën opdoen voor het inrichten van hun tuin. Als een hovenier daarvoor de ruimte heeft, zoals hier het geval is, wil de hovenier daaraan invulling geven door de aanleg van voorbeeld-, en thematuinen. Naast de thematuinen wil de aanvrager ook kunnen laten zien wat je in de tuinen kunt doen door bijvoorbeeld het geven van buitenkookworkshops en themafairs.

2.4 Ruimtelijke Structuur

De bebouwing binnen het plangebied is geconcentreerd op een afstand van 100 meter vanaf de weg. Aan de noordzijde staat een bedrijfswoning in boerderijstijl en een vrijstaande bedrijfsruimte. De hoveniersactiviteiten zijn geconcentreerd aan de zuidzijde van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1115-0003_0003.jpg"afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1115-0003_0004.jpg"

figuur 3: terreinindeling en kadastrale indeling. figuur 4: entree bedrijfswoning en tuinen.

Hoofdstuk 3 Planbeschrijving

Activiteiten

Het binnen het plangebied aanwezige bedrijf betreft een hoveniersbedrijf. In de loop van de jaren zijn naast de hoveniersactiviteiten ook andere activiteiten ontstaan die in het verlengde liggen van een hoveniersbedrijf. Er is een siertuin aangelegd die als voorbeeldtuin dient. Verder worden er workshops gegeven op het gebied van tuinbeleving en buitenkoken.

Ter versterking van de economische positie is in het verzoek de aanleg van een theetuin beschreven. De theetuin is gericht op toeristen en passanten die in de voorbeeldtuin thee of koffie kunnen nuttigen. De theetuin vervult hierbij een aquisitierol voor het hoveniersbedrijf.

Met name de laatst genoemde activiteiten passen niet binnen de gebruiksmogelijkheden zoals deze omschreven zijn voor een hoveniersbedrijf in het geldende bestemmingsplan. De theeschenkerij en het aanbieden van workshops vallen onder horeca-achtige activiteiten waarvoor een herziening van het bestemmingsplan nodig is. Deze activiteiten blijven beperkt tot een klein deel van het plangebied

Het plan voorziet in een lichte vorm van horeca-activiteiten, gericht op het verstrekken van maaltijden en dranken (SBI code 55). Het haat hierbij om een categorie A bedrijf volgens de Staat van Bedrijfsactiviteiten bedoeld voor functiemenging. Categorie A activiteiten zijn weinig milieubelastend voor hun omgeving zodat deze zelfs aanpandig aan woningen kunnen worden uitgeoefend.

De genoemde workshops zijn themaworkshops die binnen de doelstelling van de toegekende bestemming passen en worden aangeboden aan besloten groepen. Grote feesten en/of bruiloftspartijen vallen hier in principe niet onder.

Naast de genoemde activiteiten wordt de mogelijkheid geboden om incidenteel, een paar keer per jaar, themafairs te organiseren. Het gaat hierbij om kleinschalige fairs waarbij op eigen terrein voldoende parkeervoorziening aanwezig is om de bezoekers te kunnen laten parkeren.

Bebouwing

Bij de vaststelling van het bestemmingsplan "Buitengebied 2000" is aan het hoveniersbedrijf een bebouwde oppervlakte van 220 m2 toegekend. Het bestaande kantoorgebouw heeft ongeveer een oppervlakte van 110 m2. De overige 110 m2 is op de fundering na niet gerealiseerd. Binnen de bestemming "Agrarisch gebied (zonder bouwblok)" staat een gebouw met een oppervlakte van ongeveer 220 m2. Deze bebouwing moet binnen de toe te kennen bestemming komen te vallen zodat de bebouwing legaal aanwezig is en waaraan de gewenste gebruiksfunctie wordt toegekend.

Verspreid over het perceel staan nog enkele bouwwerken bedoeld voor huisdieren (kleinvee) en vogels.

Terreininrichting

Het plangebied ligt tussen een open agrarisch gebied (agrarisch ontwikkelingsgebied) en een bosgebied. (De Veluwe) in. De bebouwing concentreert zich op het westelijk deel van het plangebied, dit deel ligt het verst van de het bosgebied af. De bestaande bebouwing is door de bestaande aanplant landschappelijk goed ingepast. de bebouwing ligt voor een groot deel tussen het groen verscholen. Het hoveniersgedeelte sluit qua openheid goed aan bij het aangrenzende open landschap.

In figuur 5 is weergegeven hoe de inrichting binnen het plangebied er uit moet komen te zien. De hoofdletters staan voor het volgende gebruik: A: woning, B: Berging bij woning, C: Theehuis, D: Ontvangstruimte, E: Buitenkeuken, F: Jachthut, L: Kantoor, N: Tunnelkas, O: Groentetuin, P: Wijngaard.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1115-0003_0005.jpg"

figuur 5: inrichting plangebied

Hoofdstuk 4 Beleidskader

4.1 Rijk

Het nationaal ruimtelijk beleid tot 2020 is vastgelegd in de Nota Ruimte. In deze nota geldt de periode 2020 tot 2030 als doorkijk naar de lange termijn. De nota stelt ruimte voor ontwikkeling met het motto 'decentraal wat kan en centraal wat moet'. Het algemene doel van de nota is 'krachtige steden en een vitaal platteland bevorderen'. Andere doelen zijn:

  • verbetering van de leefbaarheid en de sociaaleconomische positie van steden;
  • verbetering van de bereikbaarheid;
  • een goede afstemming tussen infrastructuur en verstedelijking;
  • behoud en versterking van de variatie tussen stad en land;
  • borging van de milieukwaliteit en veiligheid voor de bevolking in relatie tot risicovolle activiteiten.

Revitalisering, herstructurering en transformatie van woon- en werkgebieden is derhalve cruciaal om de ruimtelijke doelen van deze nota te kunnen bereiken. Voor zover schaal, gevaar of hinder van bedrijven en voorzieningen het toelaten verdient functiemenging voorrang. Juist woon- en werkgebieden bieden een aantrekkelijke omgeving met mogelijkheden om lopend of op de fiets tal van bestemmingen te bereiken. Daarnaast is het belangrijk dat provincies en gemeenten voldoende ruimte voor parken, groengebieden, sportterreinen en 'groene' en 'blauwe' recreatiemogelijkheden reserveren in en om de stad.

Doorwerking plangebied

Het plangebied behoort niet tot de nationale ruimtelijke hoofdstructuur. Gemeenten mogen hier samen met de provincie de gewenste ruimtelijke invulling bepalen, binnen de beleidsdoelen en regels die het rijk stelt. De algemene basiskwaliteit is de ondergrens voor alle ruimtelijke plannen, dus datgene waar een ruimtelijk plan minimaal aan moet voldoen. De ontwikkeling geeft invulling aan het bevorderen van een vitaal platteland.

4.2 Provincie

Ruimtelijke Verordening Gelderland

Op 15 december 2010 stelden Provinciale Staten de Ruimtelijke Verordening Gelderland vast. De Ruimtelijke Verordening Gelderland is op 2 maart 2011 in werking getreden. De Ruimtelijke Verordening is gebaseerd op reeds vastgesteld ruimtelijk beleid, zoals het 'Streekplan Gelderland 2005'. De Verordening vormt derhalve een beleidsneutrale vertaling van reeds vastgesteld ruimtelijk beleid. Dit betekent dat de Verordening geen beleidswijzigingen bevat.

Met de ruimtelijke verordening stelt de provincie regels aan bestemmingsplannen van gemeenten. De provincie richt zich hierbij op onderwerpen die van provinciaal belang zijn. De onderwerpen die de provincie belangrijk vindt en waarvoor regels in de verordening zijn opgenomen, zijn:

  • verstedelijking
  • wonen
  • detailhandel
  • recreatiewoningen/ -parken
  • glastuinbouw
  • waterwingebied
  • grondwaterbeschermingsgebied
  • oppervlaktewater ten behoeve van drinkwatervoorziening
  • ecologische hoofdstructuur
  • waardevol open gebied
  • nationaal landschap.

De planlocatie aan de Harskamperweg ligt in een gebied waar een (tijdelijk) verbod geldt voor de nieuwvestiging en uitbreiding van glastuinbouw. Het plangebied ligt niet in een waardevol open gebied. Het bosgebied tegenover de planlocatie is aangewezen als EHS natuur.

Regionaal beleidskader

De bestaande niet-agrarische bedrijven spelen een rol in het vitaal en leefbaar houden van het buitengebied. De regio onderkent de noodzaak om ook voor deze bedrijven onder stringente voorwaarden ontwikkelingsruimte op de huidige locatie te bieden, zodat het economisch gezien perspectiefvolle bedrijven blijven, indien verplaatsing naar een bedrijventerrein niet mogelijk is.

Doorwerking plangebied

In de bestaande situatie is circa 310 m² aan bedrijfsbebouwing aanwezig, hierbij is de aanwezige tunnelkas niet meegerekend. Naast de bedrijfsgebouwen is een bedrijfswoning aanwezig. Het hoveniersbedrijf valt onder de bestemming "Landelijke bedrijven" zoals deze is opgenomen in het bestemmingsplan "Buitengebied 2000" die geldt voor het buitengebied in de gemeente Barneveld.

Binnen de geldende bestemming zijn zeer beperkt nevenactiviteiten en uitbreidingsmogelijkheden toegestaan. De hoveniersactiviteiten vinden elders plaats maar voor de opslag van machines, planten en overige materialen biedt het perceel voldoende ruimte. De aanwezige beplantingsvoorraad valt binnen de agrarische bestemming. Hoveniersbedrijven met een eigen beplantingsvoorraad zijn niet-agrarische bedrijven die thuishoren in het buitengebied. Een hoveniersbedrijf met de gevraagde horeca en recreatieve nevenactiviteiten wordt als een passende functie in het multifunctioneel gebied beschouwd.

Multifunctioneel gebied

Het multifunctionele gebied beslaat het grootste deel van de provincie. Dit gebied omvat de steden, dorpen, buurtschappen buiten de provinciaal ruimtelijke hoofdstructuur, waardevolle landschappen en het multifunctioneel platteland. In het provinciaal planologisch beleid wordt op deze gebieden geen expliciete provinciale sturing gericht.

Land- en tuinbouw

Grondgebonden landbouw speelt een belangrijke rol als beheerder van het landelijk gebied. Uitgangspunt van het ruimtelijk beleid is dat de bedrijfsontwikkeling in de landbouw wordt gefaciliteerd onder voorwaarden van economische en ecologische duurzaamheid en ruimtelijke kwaliteit.

De sector voor land- en tuinbouw staat onder grote druk en de algemene tendens is dat er veel bedrijven stoppen en een relatief gering aantal overblijft. De bedrijven die overblijven krijgen ruimte om hun agrarische activiteiten uit te breiden. Neveninkomsten uit andere bron dan voedselproductie kunnen voor een deel van de grondgebonden landbouwbedrijven belangrijk zijn voor vergroting van hun economische levensvatbaarheid.

Recreatie

Toeristische en recreatieve activiteiten zijn in het algemeen sterk gebonden aan landschappelijke kwaliteiten en specifieke gebiedskenmerken, zoals water of bosgebieden. Initiatieven voor toeristisch-recreatieve voorzieningen dienen daarom te worden beoordeeld op de mate van aansluiting bij de regionale gebiedskenmerken en hun bijdrage aan de kwaliteitsverbetering van het regionaal toeristisch-recreatieve product. Differentiatie naar aard en intensiteit wordt op die manier gebiedsgericht.

4.3 Gemeente

Structuurvisie 2009

In de Structuurvisie 2009 die op 20 januari 2009 is vastgesteld staat de visie die het gemeentebestuur heeft op de lange termijn. Voor het buitengebied beschikt de gemeente Barneveld over de Ontwikkelingsvisie dat concreet is vertaald in het bestemmingsplan Buitengebied 2000 en het in 2006 vastgestelde "reparatieplan 2004".

Het gemeentelijk beleid inzake uitbreiding van bestaande niet-agrarische bedrijven in het buitengebied is vastgelegd in de Regionale beleidsinvulling functieverandering en nevenactiviteiten gezamenlijk opgesteld met de gemeenten Ede, Wageningen, Barneveld, Nijkerk en Scherpenzeel.

Dit plan voorziet in het herbestemmen van bestaande activiteiten.

Structuurvisie Barneveld Buitengebied

Op dit moment wordt gewerkt aan een nieuw bestemmingsplan voor het buitengebied van de gemeente Barneveld. In de Nota van Uitgangspunten zijn de uitgangspunten voor het gehele project geformuleerd, welke als leidraad gelden. Op 21 september 2011 is de "Structuurvisie Buitengebied Barneveld 2011" door de Raad vastgesteld. De ter inzage legging heeft geen reacties opgeleverd die van invloed zijn op deze herziening.

De Structuurvisie geeft op hoofdlijnen een toekomstbeeld van de gewenste ruimtelijke inrichting van het buitengebied van de gemeente voor de komende 10 jaar. Voor het gemeentebestuur is de structuurvisie een belangrijke leidraad voor het opstellen van het nieuwe bestemmingsplan Buitengebied en het toetsingskader voor toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen binnen het gemeentelijke grondgebied.

Op de verbeelding bij de structuurvisie is aangegeven dat het plangebied ligt in de overgangszone landschap, landbouw en recreatie, zoals dit is opgenomen voor het gebied tussen de Veluwe en het landschapsontwikkelingsgebied ten westen van de Veluwe.

Niet-agrarische bedrijven maken blijvend deel uit van de functies van het buitengebied. Het kan daarbij gaan om bedrijven die historisch gezien een relatie hebben met de agrarische sector, zoals een loonwerker of een fouragehandel, maar ook bedrijven die strikt genomen geen binding hebben met het buitengebied. Het buitengebied moet zich blijvend onderscheiden van een vestigingslocatie op een bedrijventerrein. Het buitengebied biedt andere vestigingsmogelijkheden dan een locatie op een bedrijventerrein. Dit verschil is belangrijk en wordt ook in het nieuwe beleid opgenomen.

De insteek is om de mogelijkheden voor bedrijven met betrekking tot omschakeling naar een ander type niet-agrarisch bedrijf te vereenvoudigen. In het geldende bestemmingsplan zijn een groot aantal typen bedrijven opgenomen. Ieder bedrijf is hierdoor als het ware specifiek bestemd. Echter, met name bij de lichtere milieucategorieën heeft dit vastleggen op het specifieke bedrijfstype weinig of geen ruimtelijke relevantie. Immers, al deze bedrijven krijgen bijvoorbeeld dezelfde uitbreidingsmogelijkheden en de ruimtelijke uitstraling is vaak vergelijkbaar. Het omschakelen tussen verschillende bedrijfstypen wordt daarom vereenvoudigt, door middel van het opstellen van een lijst van bedrijven in de milieucategorieën 1 en 2 die binnen de bestemming voor niet-agrarische bedrijvigheid zonder nadere procedure gevestigd mogen worden. Voor bedrijven in zwaardere milieucategorieën wordt wel de systematiek van het geldende bestemmingsplan gehandhaafd.

Hoofdstuk 5 Randvoorwaarden

5.1 Bodem

In het kader van de ontwikkeling van het gebied dient te worden beoordeeld of de uiteindelijke bodemkwaliteit binnen dit gebied uit oogpunt van volksgezondheid en milieu aan zekere kwaliteitsnormen voldoet om te voorkomen dat op verontreinigde grond wordt gebouwd.

Voor het plan is geen verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. De reden hiervoor is dat met dit plan geen nieuwbouw wordt gerealiseerd maar binnen de bestaande bebouwing meer functies mogelijk worden gemaakt.

5.2 Cultuurhistorie

5.2.1 Archeologie

5.3 Ecologie

De belangrijkste wetten voor natuurbescherming in Nederland zijn de Natuurbeschermingswet 1998 en de Flora- en faunawet. Beide wetten zijn een Nederlandse vertaling van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. De verplichtingen voor bescherming van natuurgebieden zijn overgenomen door de Natuurbeschermingswet 1998, terwijl de Flora- en faunawet zich richt op de bescherming van planten en dieren.

5.3.1 Natuurbeschermingswet 1998

De Natuurbeschermingswet 1998 regelt de bescherming van natuurgebieden in Nederland. Daarnaast regelt deze wet de aanwijzing van natuurgebieden die van nationaal of internationaal belang zijn: Beschermde Natuurmonumenten en Natura 2000-gebieden. De Natuurbeschermingswet bepaalt vervolgens wat er wél en niet mag in deze beschermde natuurgebieden.

De planlocatie aan de Harskamperweg 42 ligt in de directe nabijheid van het Natura 2000-gebied De Veluwe. Beoordeeld is of dit plan een externe werking heeft op het beschermde natuurgebied.

Het geldende bestemmingsplan "Buitengebied 2000" laat een hoveniersbedrijf reeds toe. In de huidige situatie vinden al bedrijfsmatige activiteiten plaats, zoals het bewerken van land, opslag en de aan en afvoer van bedrijfsauto's. Dit plan voorziet in een toevoeging aan de bedrijfsactiviteiten die op de daarvoor aangegeven plek mogen plaatsvinden. Deze activiteiten vinden voor een groot deel inpandig plaats. Het is aannemelijk dat de verkeersaantrekkende werking vanwege de horeca-activiteiten toenemen. Gelet op de drukke provinciale weg die tussen het natuurgebied en de planlocatie in ligt, zal de toename van de verkeersbewegingen ter plaatse geen negatieve invloed hebben op het nabijgelegen natuurgebied.

5.3.2 Flora- en faunawet

De Flora- en faunawet beschermt plant- en diersoorten in de beschermde natuurgebieden én daarbuiten. Ongeveer 500 soorten in Nederland vallen onder de bescherming van deze wet. Om te beoordelen of de beschermde soorten in het plangebied aanwezig zijn, is een natuurtoets uitgevoerd.

Het plan voorziet in het corrigeren van het bestemmingsvlak waardoor aanwezige bebouwing binnen het bestemmingsvlak komt te leggen en gelegaliseerd wordt. Het huidige vlak ligt nu verder naar het zuiden dan noodzakelijk is voor de bebouwing. Met het in noordelijke richting verschuiven van het bestemmingsvlak komt alle bebouwing binnen de juiste bestemming te liggen. het bestemmingsplan maakt niet meer bebouwing mogelijk dan er nu al is. De gronden op het perceel worden alle langere tijd als erf en voor bedrijfsdoeleinden gebruikt. Er is daarom geen aantasting van bijzondere soorten te verwachten.

Op basis van de voorgenomen activiteiten en ecologische begrippen is de verwachting dat de voorgenomen activiteiten geen significante negatieve effecten zullen hebben op eventueel aannwezige soorten op het naastgelegen natuurgebied. Gelet hierop is een natuurwaardenonderzoek niet noodzakelijk.

5.4 Externe Veiligheid

Bij externe veiligheid gaat het om het risico op een ongeval waarbij een gevaarlijke stof aanwezig is. Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beheersen van risico's die mensen lopen door opslag, productie, gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen in hun omgeving. De risico's moeten aanvaardbaar zijn. Met het oog daarop heeft de rijksoverheid risiconormen vastgesteld waarmee bedrijven, wegbeheerders en vervoerders, maar ook gemeenten en provincies, rekening dienen te houden. Voor situaties waarbij het ontwikkelingsgebied binnen het invloedsgebied van een risicobron ligt, moet het resultaat van een risicoanalyse getoetst worden aan de gestelde risiconormen.

Op de signaleringskaart van de gemeente Barneveld is te zien dat in de omgeving van het plangebied geen risicobronnen zijn gelegen. Ook voorziet het plan niet in een nieuwe risicobron.

Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de uitvoering van voorliggend plan.

5.5 Geluid

Bij het opstellen van een bestemmingsplan dienen de bepalingen van de Wet geluidhinder in acht te worden genomen. Dit betekent onder meer dat wanneer in het bestemmingsplan gronden worden bestemd voor nieuwe woningbouw of andere geluidsgevoelige objecten, moet worden nagegaan of voor deze gronden een zogenaamde geluidszone van kracht is. Met uitzondering van een aantal wegen, bevinden zich in principe langs alle wegen geluidzones. Binnen een zone moet akoestisch onderzoek worden verricht, waaruit blijkt of de voorkeursgrenswaarde of de maximaal toelaatbare geluidbelasting wordt overschreden.

De plek van de aanwezige bedrijfswoning en bedrijfsgebouwen veranderen niet door dit plan. De ligging ten opzichte van de provinciale weg (N310) veranderd niet.

Volgens de VNG Bedrijven en Milieuzonering is bij een nieuwe situatie voor een hoveniersbedrijf, met een bedrijfsvloeroppervlakte groter dan 500 m2, een afstand van 50 meter opgenomen. Dit betreft de grootste afstand die bepaald wordt door geluid. In de bestaande situatie staat een Kleine Woning (WK I) op een kortere afstand. Het gaat om een bestaande situatie waarbij de werkzaamheden op een afstand van 40 meter en verder plaatsvinden. Er zijn bij de gemeente geen klachten bekent. De hoveniersactiviteiten zijn bestaande activiteiten zodat er geen aanleiding bestaat om er aan te twijfelen dat het woongenot van de aanwezige woning(en) word(t)en aangetast.

De horeca-activiteiten vallen onder de SBI code 55 van de Staat van bedrijfsactiviteiten - functiemenging. het gaat hierbij om een categorie A bedrijf waarvan de activiteiten een zodanige milieubelasting hebben voor hun omgeving dat deze aanpandig aan woningen kunnen worden uitgevoerd. Voor geluid is een afstand van 10 meter te noemen. De horeca-activieit is op deze locatie een nieuwe activiteit waarbij rekening moet worden gehouden met de belangen van gevoelige objecten, woningen, aangrenzend aan het plangebied. Bij het bestemmen van de nieuwe activiteit moet rekening worden gehouden met de plek waar de activiteit om milieutechnische het beste kan worden ingepast. De afstand tussen de locatie waar de horeca-activiteit komt en dichtst bijgelegen woning (Harskamperweg 44) is ongeveer 30 meter. De overige woningen staan op een grotere afstand. Aan de genoemde afstandsnorm wordt voldaan.

5.6 Geur

De Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) bepaalt dat het oprichten of veranderen of veranderen van de werking of het in werking hebben van een inrichting niet is toegestaan, behoudens omgevingsvergunning. Bijlage I van het Besluit omgevingsrecht (Bor) geeft een limitatieve opsomming van die categorieën inrichtingen en van vergunningplichtige inrichtingen. Veehouderijen zijn opgenomen in bijlage 1, categorie 8, onder sub a van dat besluit.

Het bevoegd gezag betrekt bij de beslissing op de aanvraag om een omgevingsvergunning de gevolgen voor het milieu die de inrichting kan veroorzaken (artikel 8.8, eerste lid, onder sub b. Wm). Op 1 januari 2007 is de Wet geurhinder en veehouderij in werking getreden. Deze wet geeft bindende aanwijzingen aan het bevoegd gezag met betrekking tot het verlenen van de omgevingsvergunning. Slechts in de gevallen waarin de wet dat bepaalt, kan een vergunning worden geweigerd vanwege de nadelige gevolgen van geuremissie vanuit de veehouderij. Daarmee bevat de Wet geurhinder en veehouderij een landsdekkend exclusief beoordelingskader dat, voor zover het de gevolgen van geuremissie vanuit dierenverblijven betreft, in de plaats treedt van de toetsing die anders bij vergunningverlening op grond van de Wabo zou moeten worden uitgevoerd.

Voor diercategorieën waarvan de geuremissie per dier is vastgesteld, wordt de waarde uitgedrukt in een ten hoogste toegestane geurbelasting op een geurgevoelig object. Voor de andere diercategorieën is de waarde een wettelijk vastgestelde afstand die ten minste moet worden aangehouden.

Onder een 'geurgevoelig object' wordt verstaan: een gebouw, bestemd voor en blijkens aard, indeling en inrichting geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf en die daarvoor permanent of een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik, wordt gebruikt.

De Wet geurhinder en veehouderij geeft gemeenten de mogelijkheid om gebiedsgericht beleid vast te stellen door middel van een geurverordening. De standaardnormen zoals opgenomen in de wet mogen binnen een bandbreedte naar boven en beneden worden bijgesteld. Op 7 oktober 2008 heeft de raad de Geurverordening vastgesteld. Deze verordening trad in werking op 18 oktober 2008. Buiten de gebieden die zijn genoemd in de Geurverordening gelden de standaardnormen uit de Wet geurhinder en veehouderij.

In de omgeving van het plangebied Barneveld-Oost zijn meerdere agrarische bedrijven gevestigd. De nabijheid van die agrarische bedrijven is echter irrelevant in zoverre dat bestemmingsplan Barneveld-Oost conserverend is en dus niet (rechtstreeks) mogelijk maakt dat nieuwe geurgevoelige objecten komen binnen geurcontouren. In het bestemmingsplan is wel de bevoegdheid opgenomen om de bestemming te wijzigen in 'Wonen-1' en/of 'Tuin'. Bij de toepassing van deze bevoegdheid moet worden voldaan aan de geldende milieukwaliteitseisen. Deze regel staat eraan in de weg dat nieuwe woningen komen binnen de geurcontour van nabijgelegen agrarische bedrijven.

In de omgeving van het plangebied liggen binnen een afstand van 350 meter vier agrarische bedrijven. Eèn bedrijf grenst bijna met het bouwperceel aan het plangebied. De bestaande afstanden worden niet door het plan gewijzigd. Al aanwezige woningen vormen mogelijke belemmeringen voor de aanwezige agrarische bedrijven.

Dit plan voorziet niet in het mogelijk maken van meer geurgevoelige objecten of geurbronnen. Het aspect geur vormt geen belemmering voor de uitvoering van voorliggend plan.

5.7 Leidingen

Binnen of in de directe nabijheid van het plangebied komen geen leidingen of beschermingszones van leidingen voor die in het kader van onderhavig bestemmingsplan bescherming behoeven. Eveneens zijn er geen straalpaden of laagvliegroutes die beperkingen stellen aan de bouwhoogten.

5.8 Luchtkwaliteit

In de Wet milieubeheer zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen. Hierin is opgenomen dat bij een ruimtelijk besluit de gevolgen voor de luchtkwaliteit getoetst moet worden. Om te bepalen of de kwaliteit van de lucht ter plaatse voldoet aan de eisen uit de Wet milieubeheer en de daarop gebaseerde regelgeving, dient bij nieuwe ontwikkelingen onderzoek gedaan te worden naar de luchtkwaliteit. Projecten waarvan aannemelijk is dat deze niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging hoeven niet getoetst te worden aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit.

De ontwikkelingen in het plangebied zijn dermate kleinschalig, dat ze vallen binnen de randvoorwaarden van het Besluit Niet in Betekenende Mate Bijdragen. De invloed van deze kleinschalige ontwikkelingen hoeven niet in beeld te worden gebracht omdat het om een bestaande locatie gaat waarbinnen de gevraagde activiteiten planologisch moeten worden geregeld.

5.9 Milieueffectrapportage

Niet voor alle nieuwe activiteiten hoeft een m.e.r.-procedure gevolgd te worden. De verplichting tot het toepassen van een m.e.r.-procedure ontstaat als de voorgenomen activiteit vermeld is in het Besluit milieueffectrapportage 1994 én voldoet aan de vermelde drempelwaarden én de aangewezen besluiten.

De voorgenomen ontwikkeling binnen het plangebied is geen activiteit die m.e.r.-plichtig en niet m.e.r. -beoordelingsplichtig is.

5.10 Milieuzonering

Ten aanzien van bedrijvigheid geldt als uitgangspunt dat toekomstige woningen geen onevenredige milieuhinder (geur, geluid etc.) mogen ondervinden van nabijgelegen bedrijvigheid. In de publicatie ´Bedrijven en milieuzonering´ van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, editie 2009, wordt in verband met de aanwezigheid van milieubelastende functies indicatieve afstandsnormen voorgeschreven tot milieugevoelige functies, vooral wonen.

Het onderhavige plan voorziet in twee bedrijfsactiviteiten:

  • Hoveniersbedrijf (plantsoenendiensten en hoveniersbedrijven: b.o. <= 500 m2) SBI-code 016 nummer 4 en heeft milieucategorie 2;
  • Horeca-activiteiten: (Logies), maaltijden- en drankverstrekking valt onder SBI-code 55, categorie A volgens Staat van Bedrijfsactivietieten - functiemenging. Deze activiteit zorgt qua geluid voor een geringe milieubelasting. Opgemerkt wordt dat logies hier niet aan de orde zijn.

In de omgeving van het plangebied bevinden zich enkele (bedrijfs)woningen. Het onderhavige plan voorziet in het toestaan van een activiteit die beperkte hinder kan geven voor de omgeving, betreffende de verkeersbewegingen. De hoveniersactiviteiten zijn echter al aanwezig en als zodanig bestemd. De horeca-activiteiten vinden in voornamelijk binnen plaats en worden gecentreerd binnen het daarvoor bestemde gedeelte.

Op de verbeelding behorend bij deze bestemmingsplanherziening is een aanduiding opgenomen waarbinnen de horeca-activiteiten worden toegestaan zodat voor de dichtstbijgelegen woning aan de afstandsnorm wordt voldaan.

5.11 Natuur En Landschap

Het plangebied ligt op de rand van het relatief jonge heideontginningslandschap en nabij het bosgebied De Veluwe. Het heideontginningslandschap is arm aan beplanting. De aanwezige beplanting in het landschap bestaat uit grote rechthoekige bospercelen en laanbeplanting. De diversiteit kan worden vergroot door bestaande lijnen in het landschap met bijvoorbeeld dennen en berken te benadrukken en door het aanleggen of versterken van rechthoekige bospercelen.

Binnen het plangebied blijft de aanwezige bebouwing geconcentreerd aan de achterzijde van het perceel aanwezig. De voorzijde van het perceel aan de noordkant wordt voornamelijk als sier- en voorbeeldtuin ingericht. Dit gedeelte is aan vier zijden met veel groenaanplant omgeven zodat het wordt afgeschermd van de naastgelegen agrarische gronden. De zuidoostkant krijgt een meer agrarisch karakter vanwege de aanplant als wijngaard en groentetuin.

5.12 Water

Om water als één van de principes voor de ruimtelijke ordening verder te ontwikkelen, heeft de Commissie Waterbeheer 21e eeuw doelstellingen geformuleerd om water prominenter in beeld te krijgen. Één van die doelstellingen is het uitvoeren van een 'Watertoets' bij alle ruimtelijke plannen en besluiten. Hiertoe dient de initiatiefnemer van een plan de waterbeheerder vroegtijdig bij de planvorming te betrekken. Het betreft het hele proces van informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het doel is om te waarborgen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing worden genomen bij alle waterhuishoudkundige relevante ruimtelijke plannen en besluiten. De resultaten van het overleg tussen initiatiefnemer en waterbeheerder worden verwoord in de waterparagraaf.

Binnen het plangebied bevindt zich geen oppervlaktewater dat in verbinding staat met door het waterschap aangegeven afwateringsstructuren.

zowel in de huidige als toekomstige situatie is de aanlag van oppervlakte verharding mogelijk. De toename van het verhard oppervlak is in dit geval minder dan 1.000 m². Hiervoor zijn geen beleidsregels opgesteld. Het is niet aannemelijk dat het plan negatieve gevolgen heeft voor de waterhuishouding ter plaatse.

Hoofdstuk 6 Juridische Aspecten

6.1 Juridische Aspecten

De Wet ruimtelijke ordening (Wro) geeft gemeenten de plicht tot het opstellen van een bestemmingsplan. In de Wro en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is nader uitgewerkt uit welke onderdelen een bestemmingsplan in ieder geval moet bestaan. Dit zijn een verbeelding met planregels en een toelichting daarop. Daarnaast bieden zowel de Wro als het Bro opties voor een nadere juridische inrichting van een bestemmingsplan. Hierbij moet onder meer worden gedacht aan het afwijken met een omgevingsvergunning, wijzigingsbevoegdheden en het toepassen van nadere eisen. De bruikbaarheid van deze instrumenten is geheel afhankelijk van het doel van het bestemmingsplan en de gewenste bestemmingsmethodiek van de gemeente Barneveld. Het uitgangspunt is dat het bestemmingsplan moet voorzien in een passende regeling voor de komende tien jaar, dit is de geldigheidsduur van een bestemmingsplan.

Het juridische deel van het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding en de regels. De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden en gebouwen en bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing. De verbeelding heeft een ondersteunende rol voor de toepassing van de regels alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen. De verbeelding vormt samen met de regels het voor de burgers bindende onderdeel van het bestemmingsplan.

De planregels vallen in vier hoofdstukken uiteen. Hoofdstuk 1 bevat de algemene voor het plangebied geldende bepalingen, de inleidende regels. Hoofdstuk 2 regelt de bestemmingen en het daarop toegestane gebruik. Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels, zoals de anti-dubbeltelbepaling, algemene bouwregels, algemene afwijkings- en algemene wijzigingsregels en tot slot de algemene procedureregels. Tenslotte komt in hoofdstuk 4 het overgangsrecht en de slotbepaling aan bod.

Bevoegdheid

Onder bevoegd gezag verstaan wij het bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning. Over het algemeen zijn burgemeester en wethouders het bevoegd gezag. Het kan echter incidenteel voorkomen dat bijvoorbeeld het Rijk dan wel de provincie het bevoegd gezag is.

Burgemeester en wethouders zijn altijd bevoegd gezag bij het wijzigen van een plan en het stellen van nadere eisen.

Inleidende regels

Begrippen

In dit artikel worden de begrippen gedefinieerd, die in de regels worden gehanteerd. Bij de toetsing van het bestemmingsplan wordt uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis. Voor zover er geen begrippen zijn gedefinieerd wordt aangesloten bij het normale spraakgebruik.

Wijze van meten

Dit artikel geeft aan hoe hoogte- en andere maten (die bij het bouwen in acht dienen te worden genomen) moeten worden gemeten. De bepalingen uit bijlage 12 van SVBP2008 zijn overgenomen in de standaardregels van gemeente Barneveld.

Bestemmingsregels

Bestemming 'Agrarisch - Onbebouwd'

Veel postzegelplannen in het buitengebied hebben betrekking op functieverandering. Het nieuwe bestemmingsvlak is vaak kleiner dan het voormalige bouwperceel, waardoor er een passende bestemming voor het restgebied gevonden moet worden. De bestemming 'Agrarisch – Onbebouwd' is bedoeld als eenvoudige oplossing voor dit soort situaties. De omschrijving is zo gekozen, dat ook niet-bedrijfsmatig agrarisch gebruik, bijvoorbeeld het houden van een paar schapen of ander kleinvee door de bewoner van de woning, passend is binnen deze bestemming.

Bestemming 'Bedrijf – Niet-agrarisch'

De bestemming 'Bedrijf – Niet agrarisch' is bedoeld voor niet-agrarische bedrijven met één bedrijfswoning in het buitengebied. De tabel bij de bestemmingsomschrijving is indicatief. Bij de postzegelplannen kan worden volstaan met alleen het bedrijf dat hier bestemd moet worden.
In het buitengebied wordt nauwkeurig vastgelegd hoe groot de oppervlakte, gemeten op de begane grond, aan bedrijfsgebouwen mag zijn.
Uitgangspunt is dat een bedrijfsgebouw bestaat uit één bouwlaag. Moet een bedrijfsgebouw (gedeeltelijk) toch uit twee bouwlagen bestaan, dan moeten daarvoor sloopmeters worden ingezet en moet er een omgevingsvergunning voor een binnenplanse afwijking worden verleend.

Bestemming 'Horeca'

Binnen de bestemming 'Horeca' zijn gebouwen ten behoeve van horeca-activiteiten toegestaan. het gaat om activiteiten zoals het verstrekken van maaltijden en dranken zoals bedoeld bij een theetuin. Daarnaast zijn binnen deze bestemming kookworkshops toegestaan gericht op het buiten koken. Uitgezonderd zijn de activiteiten die thuishoren bij avondhorecabedrijven zoals omschreven in artikel 1.8, begrippen. De maximale hoogte voor overige bouwwerken is drie meter. Binnen dit plangebied is bij de horeca-activiteit geen bedrijfswoning toegestaan.

Dubbelbestemming 'Waarde – archeologie 1'

In alle gebieden die (nog) niet zijn vrijgegeven na archeologisch onderzoek of waar is besloten tot behoud in situ wordt de dubbelbestemming Waarde – archeologie toegepast. 'Waarde – archeologie 1' wordt toegepast bij een ondergrondse bouwdiepte van 0,3 m:

  • in gebieden met een lage verwachtingswaarde (bij een oppervlakte van meer dan 10.000 m²);
  • in gebieden met een middelmatige verwachtingswaarde (bij een oppervlakte van meer dan 1.000 m²);
  • in gebieden met een hoge verwachtingswaarde (bij een oppervlakte van meer dan 250 m²);
  • in historische kernen (bij een oppervlakte van meer dan 100 m²) en
  • voor niet zichtbare terreinen met archeologische waarde.

Algemene regels

Anti-dubbeltelbepaling

Het doel van de anti-dubbeltelbepaling is te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein niet nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.

Algemene aanduidingsregels

De aanduidingen bevatten specificaties van de (dubbel-)bestemmingen met betrekking tot het gebruik of het bouwen. Een gebiedsaanduiding is een aanduiding die verwijst naar een gebied waarvoor bijzondere regels, extra regels of nadere afwegingen gelden. Bij gebiedsaanduidingen gaat het veelal om zones en gebieden die aan sectorale regelgeving zijn ontleend. De volgende soorten gebiedsaanduidingen zijn toegepast: geluidszone, vrijwaringszone en veiligheidszone.

Daarnaast is de bouwaanduiding antennemast mogelijk. Nieuwvestiging van antennemasten binnen de bebouwde kom is in principe niet toegestaan. Bij andere bestemmingen zoals bedrijventerreinen, sportparken, grote parkeerplaatsen, benzinestations, nutsvoorzieningen en/of langs grootschalige infrastructuur is dit wel mogelijk. In de regels is een aanduiding opgenomen die bij de betreffende bestemmingen kan worden toegevoegd.

Algemene afwijkingsregels

Er is een algemene afwijkingsregel opgenomen wanneer dit voor een betere technische realisering van bouwwerken dan wel in verband met de werkelijke toestand van het terrein noodzakelijk is. Deze afwijkingsregel dient bij uitzondering te worden toegepast. De noodzaak om van de bestemmingsregeling af te wijken dient te worden aangetoond.

Het is niet de bedoeling dat deze algemene bevoegdheid wordt toegepast in combinatie met het afwijken zoals dat bij een specifieke bestemming is genoemd. Met andere woorden: cumulatie van deze bevoegdheden is uitgesloten. Een voorbeeld: de maximale bouwhoogte voor een woning is 12 meter. Bij de bestemming 'Wonen-1' is de bevoegdheid opgenomen om met een omgevingsvergunning af te wijken van de bouwregels en die bouwhoogte te vergroten met maximaal 3 meter. Het is niet de bedoeling dat dan nog eens toepassing wordt gegeven aan de algemene afwijkingsbevoegdheid met een vergroting van nog eens 10% tot gevolg.

Algemene procedureregels

Op de voorbereiding van het besluit tot wijziging is afdeling 3.4 Algemene wet bestuursrecht en artikel 3.9a van de Wet ruimtelijke ordening van toepassing, met dien verstande dat burgemeester en wethouders binnen acht weken na afloop van de termijn van terinzagelegging een besluit nemen omtrent de wijziging.

Voor het stellen van nadere eisen is geen procedure opgenomen in de wet. De procedure staat beschreven in hoofdstuk 3 "Algemene regels" van dit bestemmingsplan.

Algemene wijzigingsregels

In deze bepaling wordt aan het bevoegd gezag de bevoegdheid gegeven om bestemmingen te wijzigen ten behoeve van kleine overschrijdingen van bestemmingsgrenzen. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn daarbij aangegeven.

Overgangs- en slotregels

Overgangsregels

Onderscheid is gemaakt tussen de overgangsbepalingen ten aanzien van bouwwerken en de overgangsbepalingen ten aanzien van gebruik. De overgangsbepalingen ten aanzien van bouwwerken gelden vanaf terinzagelegging van het ontwerp bestemmingsplan, de overgangsbepalingen ten aanzien van gebruik vanaf het van kracht worden (inwerkingtreding) van het bestemmingsplan. Uitgangspunt is dat zo weinig mogelijk gebruik wordt gemaakt van het overgangsrecht. Vooraf dient een afweging te worden gemaakt tussen legaliseren (positief bestemmen) dan wel handhaving van illegale situaties.

De overgangsbepalingen voor bouwwerken en gebruik zijn overgenomen uit artikelen 3.2.1 en 3.2.2 Besluit ruimtelijke ordening (Bro).

Slotregel

Het laatste artikel van de regels betreft de citeertitel van het voorliggende bestemmingsplan.

6.2 Handhaving

De gemeente acht handhaving van haar beleid van groot belang om de gewenste ruimtelijke kwaliteit te garanderen. Belangrijke redenen voor handhaven zijn:

  • de regels zijn door de gemeente vastgesteld en de inwoners van de gemeente mogen verwachten dat de gemeente die regels handhaaft: waarom zijn er anders regels opgesteld? Inwoners van de gemeente hebben als het ware recht op handhaving;
  • handhaving gaat oneigenlijk gebruik van en daarmee de achteruitgang van de kwaliteit van het gemeentelijk grondgebied tegen. Een actueel bestemmingsplan beoogt de ruimtelijke kwaliteit van een gebied in stand te houden en te verbeteren;
  • niet daadkrachtig optreden tegen overtredingen van wettelijke regels werkt een toename van het aantal overtredingen in de hand en tast de geloofwaardigheid van daadkrachtig optreden aan. Het in het bestemmingsplan vastgelegde beleid wordt ondermijnd en het bestuur verliest de greep op de gebouwde omgeving.

Onderscheid kan gemaakt worden tussen preventieve en repressieve handhavingsinstrumenten. Onder preventieve instrumenten kunnen onder andere goede regelgeving (onder andere in bestemmingsplan), voorlichting, subsidieverlening, afwijken van bouwregels en gebruiksregels en de omgevingsvergunning worden begrepen. Repressieve instrumenten zijn onder meer controle en toezicht, opsporing en het hanteren van sancties als bestuursdwang en dwangsom.

In 2007 heeft de gemeente de Nota handhaving ruimtelijke en bouwregelgeving gemeente Barneveld opgesteld. Deze nota geeft inzicht in de achtergronden die geleid hebben tot de totstandkoming van de nota. Ook geeft het voor overtredingen op het gebied van bestemmingsplan- en bouwregelgeving aan hoe met geconstateerde overtredingen om te gaan en welke prioriteitsstelling daarbij te hanteren (repressieve handhaving).

Bij de handhaafbaarheid van een bestemmingsplan spelen aspecten als communicatie, de planvorm, de normstelling, het daadwerkelijk kunnen handhaven en de controleerbaarheid van normen ook een belangrijke rol.

Randvoorwaarde voor handhaving is dat er voldoende basis/grondslag is om te kunnen handhaven. Deze basis wordt gevormd door:

  • de regeling in het bestemmingsplan zelf: de handhaafbaarheid van de planregels;
  • het afwijkingenbeleid.

In onderhavig bestemmingsplan is gestreefd naar heldere, eenduidige planregels met zo min mogelijk interpretatiemogelijkheden.

Verder zijn aan de in het plan opgenomen afwijkingsbevoegdheden duidelijke voorwaarden verbonden, die voldoende objectief bepaalbaar zijn.

Hoofdstuk 7 Economische Uitvoerbaarheid

de inzichten over de uitvoerbaarheid van het plan

7.1 Grondexploitatie

Op grond van artikel 6.12, eerste lid van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) stelt de gemeenteraad een exploitatieplan vast voor gronden waarop een bouwplan voorkomt dat in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is aangewezen.

Doordat het verhaal van de kosten van de grondexploitatie over de in het plan begrepen gronden anderszins verzekerd is, het bepalen van een tijdvak of fasering niet noodzakelijk is en het stellen van eisen, regels of een uitwerking van regels niet noodzakelijk is, behoeft de raad op grond van artikel 6.12, tweede lid Wro in dit geval geen exploitatieplan vast te stellen.

De kosten voor het opstellen van het plan worden gedekt door het heffen van leges. Voor de kosten van tegemoetkoming in schade, bedoeld in artikel 6.1 van de Wro (planschade) is een afzonderlijke overeenkomst gesloten. Er zijn bij dit plan geen andere kosten die in een exploitatieplan of exploitatieovereenkomst opgenomen moeten worden.

Hoofdstuk 8 Overleg En Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

De procedures voor vaststelling van een bestemmingsplan zijn door de wetgever geregeld. Aangegeven is dat tussen gemeente en verschillende instanties waar nodig overleg over het plan moet worden gevoerd alvorens een ontwerpplan ter visie gelegd kan worden. Daarnaast is er de gelegenheid om in het voortraject belanghebbenden te laten inspreken conform de gemeentelijke verordening. Pas daarna wordt de wettelijke procedure met betrekking tot vaststelling van het bestemmingsplan opgestart (artikel 3.8 Wro).

8.1 Overleg Ex Artikel 3.1.1 Bro

Het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.1) geeft aan dat burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg voeren met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.


In het kader hiervan wordt het bestemmingsplan voor overleg aan onderstaande instantie toegezonden:


- Waterschap Vallei en Eem

8.2 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft van 9 maart tot en met 19 april 2012 ter inzage gelegen. Gedurende deze periode heeft een ieder de mogelijkheid gehad om een zienswijze naar voren te brengen. Tijdens deze zes weken zijn geen reacties ingediend.

Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten Functiemenging

Bijlage 1 STAAT VAN BEDRIJFSACTIVITEITEN FUNCTIEMENGING

Bijlage 2 Verbeelding

Bijlage 2 Verbeelding

Bijlage 1 Flora En Fauna

Bijlage 1 Flora en fauna