KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Tuin
Artikel 4 Verkeer
Artikel 5 Wonen - 1
Artikel 6 Wonen - 3
Artikel 7 Waarde - Archeologie 1
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 8 Anti-dubbeltelregel
Artikel 9 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 10 Algemene Wijzigingsregels
Artikel 11 Algemene Procedureregels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 12 Overgangsrecht
Artikel 13 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
Hoofdstuk 2 Bestaande Situatie
2.1 Begrenzing Plangebied
2.2 Geldende Bestemmingen
Hoofdstuk 3 Planbeschrijving
Hoofdstuk 4 Beleidskader
4.1 Rijk
4.2 Provincie
4.3 Gemeente
Hoofdstuk 5 Randvoorwaarden
5.1 Bodem
5.2 Cultuurhistorie
5.3 Ecologie
5.4 Externe Veiligheid
5.5 Geluid
5.6 Geur
5.7 Leidingen
5.8 Luchtkwaliteit
5.9 Milieueffectrapportage
5.10 Milieuzonering
5.11 Natuur En Landschap
5.12 Water
Hoofdstuk 6 Juridische Aspecten
6.1 Juridische Aspecten
6.2 Handhaving
Hoofdstuk 7 Economische Uitvoerbaarheid
7.1 Grondexploitatie
Hoofdstuk 8 Overleg En Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
8.1 Overleg Ex Artikel 3.1.1 Bro
8.2 Inspraak
8.3 Zienswijzen
Bijlage 1 Verkennend Bodemonderzoek
Bijlage 2 Rapportage Externe Veiligheid
Bijlage 3 Akoestisch Onderzoek

De Ruijterlaan IV

Bestemmingsplan - gemeente Barneveld

Onherroepelijk op 11-11-2011 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 Aan huis verbonden beroep of bedrijf

een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied, niet bestaande uit ambachtelijke en/of detailhandelsactiviteiten, dat door zijn beperkte omvang in een woning en daarbij behorende gebouwen, met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend.

1.2 Aanbouw

een bijbehorend bouwwerk in de vorm van een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch en functioneel opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

1.3 Aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.4 Aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.5 Ambachtelijk bedrijf

een bedrijf waar overwegend door middel van handwerk producten worden vervaardigd, bewerkt, onderhouden of hersteld;

1.6 Archeologische waarde

de waarde die van belang is voor de archeologie en voor de kennis van de beschavingsgeschiedenis;

1.7 Autobox

een gebouw bestemd voor de stalling van auto's, andere vervoermiddelen en caravans;

1.8 Avondhorecabedrijf

horecabedrijvigheid, waaronder geen restaurants en hotels zijn begrepen, welke naar aard en openingstijden zich in hoofdzaak richt op het in avond- en nachtelijke uren uitgaande publiek, zoals cafés, bars, discotheken, dancings en/of koffiehuizen of combinaties hiervan dan wel variaties op deze bedrijfsvoering.

1.9 Bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.10 Bebouwingspercentage

het in procenten uitgedrukte deel van een bouwvlak, bestemmingsvlak dan wel bouwperceel, dat ten hoogste mag worden bebouwd;

1.11 Bedrijf

onderneming waarbij het accent ligt op het vervaardigen, bewerken, installeren en verhandelen van goederen dan wel op het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij eventueel detailhandel uitsluitend plaatsvindt als onzelfstandig en ondergeschikt onderdeel van de onderneming in de vorm van verkoop dan wel levering van ter plaatse vervaardigde, bewerkte of herstelde goederen, dan wel goederen die in rechtstreeks verband staan met de uitgeoefende handelingen;

1.12 Bedrijfsgebouw

een gebouw dat dient voor de uitoefening van een bedrijf;

1.13 Bedrijfswoning

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar noodzakelijk is gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein;

1.14 Bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak;

1.15 Bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0203.1119-0003.gml met de bijbehorende regels (en eventuele bijlagen);

1.16 Bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.17 Bevoegd gezag

bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning;

1.18 Bijbehorend bouwwerk

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak;

1.19 Bijgebouw

een bijbehorend bouwwerk in de vorm van een niet voor bewoning bestemd vrijstaand of aangebouwd gebouw, dat een gebruikseenheid vormt met en dienstbaar is aan de bij omschrijving van de hoofdbestemming opgesomde functies, zoals een garage, huishoudelijke bergruimte of hobbyruimte;

1.20 Bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.21 Bouwgrens

de grens van een bouwvlak;

1.22 Bouwlaag

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder;

1.23 Bouwmarkt

een detailhandelsbedrijf waarbij bedrijfsmatig artikelen in de bouwbranche ter verkoop worden aangeboden. Tot bouwmaterialen worden onder meer gerekend: bouwstoffen zoals cement, hout en bouwstenen, wand- en vloertegels, ijzerwaren, elektrisch installatiemateriaal alsmede sanitair-, badkamer- en keukeninrichtingsmaterialen, en doe-het-zelfproducten;

1.24 Bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.25 Bouwperceelsgrens

de grens van een bouwperceel;

1.26 Bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.27 Bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.28 Cultuur en ontspanning

voorzieningen ten behoeve van cultuur en ontspanning, waaronder: podiumkunsten / theater, bioscopen, musea, expositieruimten, galeries, toeristische attracties, bowling- en poolcentra, muziek- en dansscholen, creativiteitscentra, casino's en zalencentra;

1.29 Dak

iedere bovenbeëindiging van een gebouw;

1.30 Detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen, geen motorbrandstoffen zijnde, aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.31 Detailhandel volumineus

detailhandel die vanwege de omvang van de gevoerde artikelen een grote oppervlakte nodig heeft voor de uitstalling, zoals de verkoop van auto's, boten, caravans, tuininrichtingsartikelen, grove bouwmaterialen, keukens en sanitair;

1.32 Dienstverlening

het verlenen van economische diensten aan derden;

1.33 Erf

bij de bestemming behorende gronden waarvan het gebruik ten dienste van deze bestemming is;

1.34 Gebouw

elk bouwwerk dat een voor mensen toegankelijke overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.35 Gebruiken

het doen gebruiken, laten gebruiken en in gebruik geven;

1.36 Geluidsgevoelige functies

bewoning of ander geluidsgevoelige functies zoals bedoeld in de Wet geluidhinder en het Besluit geluidhinder;

1.37 Geluidsgevoelige gebouwen

gebouwen welke dienen ter bewoning of ten behoeve van een andere geluidsgevoelige functie als bedoeld in de Wet geluidhinder en het Besluit geluidhinder;

1.38 Hogere waarde

een maximale waarde voor de geluidbelasting, die hoger is dan de voorkeursgrenswaarde en die in een concreet geval kan worden vastgesteld op grond van de Wet geluidhinder en het Besluit Geluidhinder;

1.39 Hoofdgebouw

een (deel van een) gebouw, dat vanwege zijn indeling en uiterlijke verschijningsvorm, gelet op de bestemming als het belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel of bouwvlak moet worden aangemerkt en waartoe eventuele uitbouwen, aanbouwen en bijgebouwen niet worden gerekend;

1.40 Horeca

een bedrijf, waar bedrijfsmatig dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt en/of waarin bedrijfsmatig logies worden verstrekt, één en ander al dan niet in combinatie met een vermaaksfunctie, met uitzondering van erotisch getinte vermaaksfuncties;

1.41 Hulpdiensten

Brandweer, politie en ambulance;

1.42 Kantoor

een gebouw, dat dient voor de uitoefening van administratieve werkzaamheden en werkzaamheden die verband houden met het doen functioneren van (semi)overheidsinstellingen, het bankwezen, en naar de aard daarmee gelijk te stellen instellingen;

1.43 Kantoor- en/of praktijkruimte

een niet voor bewoning bestemd gedeelte van een woning of gebouw bij een woning, dat uitsluitend dient voor de uitoefening van beroepsactiviteiten van de bewoner van de woning op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of daarmee gelijk te stellen gebied;

1.44 Kwetsbaar object

woningen, gebouwen bestemd voor het verblijf, al dan niet gedurende een gedeelte van de dag, van minderjarigen, ouderen, zieken of gehandicapten, gebouwen waarin doorgaans grote aantallen personen gedurende een groot gedeelte van de dag aanwezig zijn, zoals kantoren, hotels en restaurants, winkels, kampeer- en andere recreatieterreinen en objecten met een hoge infrastructurele waarde, zoals een telefoon- of elektriciteitscentrale, voorzover die objecten wegens de aard van de gevaarlijke stoffen die bij een ongeval kunnen vrijkomen, bescherming verdienen tegen de gevolgen van dat ongeval;

1.45 Landschappelijke waarde

de aan een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door de waarneembare verschijningsvorm van dat gebied;

1.46 Maaiveld

gemiddelde hoogte van het afgewerkte terrein dat een gebouw of bouwwerk omgeeft;

1.47 Maatschappelijke voorzieningen

educatieve, sociaal-medische, sociaal-culturele en levensbeschouwelijke voorzieningen, voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening, alsook ondergeschikte detailhandel en horeca ten dienste van deze voorzieningen;

1.48 Nadere eis

een nadere eis als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, sub d, van de Wet ruimtelijke ordening;

1.49 Natuur(wetenschappe)lijke waarde

de aan een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door geologische, geomorfologische, bodemkundige en/of biologische elementen, voorkomend in dat gebied;

1.50 Omgevingsvergunning

Vergunning voor activiteiten als genoemd in artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

1.51 Ondergronds bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die onder het maaiveld is gelegen;

1.52 Overkapping

een bouwwerk, niet zijnde een gebouw, bestaande uit tenminste een dak en maximaal één wand;

1.53 Peil

het peil overeenkomstig de bouwverordening, dan wel indien geen peil overeenkomstig de bouwverordening is vast te stellen, de gemiddelde hoogte van het afgewerkte bouwterrein;

1.54 Plan

het bestemmingsplan 'De Ruijterlaan IV' van de gemeente Barneveld;

1.55 Recreatief medegebruik

een recreatief gebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit recreatieve gebruik is toegestaan;

1.56 Seksinrichting

een terrein, gebouw, vaar- of voertuig waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichtingen worden in ieder geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub of een prostitutiebedrijf, waaronder tevens begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.57 Straalpad

vrije ruimte die nodig is voor ongehinderde ontvangst van (radio-)signaal;

1.58 Uitbouw

een bijbehorend bouwwerk in de vorm van een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw. Functionele ondergeschiktheid is niet vereist;

1.59 Uitvoeren

het doen uitvoeren, laten uitvoeren en in uitvoering geven;

1.60 Uitwerking

een uitwerking als bedoeld in artikel 3.6 lid 1 sub b van de Wet ruimtelijke ordening;

1.61 Verbeelding

De bij het bestemmingsplan behorende kaart (analoog of digitaal) waarop onder meer de begrenzing van het plan, de in het bestemmingsplan voorkomende bestemmingen, aanduidingen en topografische en kadastrale gegevens zijn weergegeven.

1.62 Vloeroppervlak

grootte van de oppervlakte van een bouwlaag;

1.63 Voorgevel

de naar de weg gekeerde gevel(s) van een gebouw;

1.64 Voorgevelrooilijn

de evenwijdig aan de as van de weg gelegen lijn welke, zoveel mogelijk aansluitend aan de ligging van de voorgevels van de (bestaande) bebouwing, een zoveel mogelijk gelijkmatig beloop van de rooilijn overeenkomstig de richting van de weg geeft;

1.65 Voorkeursgrenswaarde

de maximale waarde voor de geluidbelasting, zoals deze rechtstreeks kan worden afgeleid uit de Wet geluidhinder en het Besluit geluidhinder;

1.66 Wet ruimtelijke ordening

Wet van 1 juli 2008 (Stb. 2006, 566) houdende vaststelling van nieuwe planregels omtrent de ruimtelijke ordening, zoals deze luidt op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan;

1.67 Wgh-inrichting

een inrichting die in belangrijke mate geluidhinder kan veroorzaken, zoals bedoeld in artikel 1.1 derde lid van de Wet Milieubeheer en artikel 1 van de Wet geluidhinder en genoemd in artikel 2.4 van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer;

1.68 Wijziging

een wijziging als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, sub a, van de Wet ruimtelijke ordening;

1.69 Woning

een complex van ruimten dat dient voor de zelfstandige huisvesting van één afzonderlijk huishouden;

1.70 Zorgwoning

een woning die speciaal bedoeld en geschikt is voor mensen met een zorgvraag;

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 De dakhelling

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.2 De goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, dan wel de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.3 De inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.4 De bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.5 De oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.6 De hoogte van een windturbine

vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine;

2.7 De afstand tot de zijdelingse perceelsgrens

vanaf de buitenwerkse gevelvlakken dan wel, indien sprake is van overstekende daken met een overstekend gedeelte van meer dan 0,75 m, respectievelijk overstekken van meer dan 0,75 m, vanaf de buitenrand van het overstekende dak/de overstek, neerwaarts geprojecteerd, tot de kadastrale zijgrens van het perceel;

2.8 De oppervlakte van een ondergronds bouwwerk

onder de begane grondvloer, tussen de harten van de ondergrondse buitenste muren;

2.9 De oppervlakte van een overkapping

de loodrechte projectie van de overkapping op het maaiveld;

2.10 Het vloeroppervlak

boven de vloeren, tussen de binnenwerkse gevelvlakken en/of scheidingsmuren.

2.11 Maatvoering

Alle maten zijn tenzij anders weergegeven:

  1. a. voor lengten in meters (m);
  2. b. voor oppervlakten in vierkante meters (m²);
  3. c. voor inhoudsmaten in kubieke meters (m³);
  4. d. voor verhoudingen in procenten (%).

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Tuin

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. tuinen

met daaraan ondergeschikt:

  1. b. verharding, waaronder in- en uitrit;

met de daarbij behorende:

  1. c. bijbehorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  2. d. uitbouwen van een hoofdgebouw dat op aangrenzende gronden is gelegen.

3.2 Bouwregels

3.3 Nadere eisen

  1. 1. Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:
    1. a. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
    2. b. een goede woonsituatie
    3. c. de verkeersveiligheid; en
    4. d. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Bij het stellen van nadere eisen is de procedure zoals weergegeven in artikel 11.1 van toepassing.

3.4 Afwijken van de bouwregels

  1. 1. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 3.2.2 voor het (deels) bouwen van een overkapping van maximaal 18 m2 mits de leefbaarheid van de woonomgeving niet onevenredig wordt aangetast.
  2. 2. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 3.2 ten behoeve van het bouwen van kleine bouwwerken, zoals een prieel, plantenkas, hondenkennel, volière of houtberging met in acht name van de volgende bepalingen:
    1. a. de gezamenlijke oppervlakte van kleine bouwwerken op gronden van één bouwperceel mag niet meer dan 10 m² bedragen;
    2. b. de goothoogte van gebouwen en de bouwhoogte van andere bouwwerken mag niet meer dan 2 m bedragen.
  3. 3. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 3.2.2 ten behoeve van het bouwen van erf- of terreinafscheidingen vóór de voorgevelrooilijn (of het denkbeeldige verlengde daarvan) tot een bouwhoogte van 2 m.
  4. 4. Het afwijken van de bouwregels kan slechts, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    1. a. het straat- en bebouwingsbeeld;
    2. b. de verkeersveiligheid;
    3. c. de sociale veiligheid;
    4. d. de milieusituatie; en
    5. e. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Artikel 4 Verkeer

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wegen, straten en paden;
  2. b. voet- en rijwielpaden;
  3. c. parkeer-, groen- en speelvoorzieningen;
  4. d. waterhuishoudkundige doeleinden, waterberging en waterlopen;
  5. e. bermen;

met de daarbij behorende:

  1. f. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met uitzondering van overkappingen.

4.2 Bouwregels

  1. 1. Op of in deze gronden mogen geen gebouwen en overkappingen worden gebouwd.
  2. 2. Voor het bouwen van bouwwerken gelden de volgende bepalingen:
    1. a. de bouwhoogte van speeltoestellen mag niet meer dan 4 m bedragen;
    2. b. de bouwhoogte van palen, masten en verwijsborden mag niet meer dan 9 m bedragen;
    3. c. de bouwhoogte van overige bouwwerken mag niet meer dan 2 m bedragen.

4.3 Nadere eisen

  1. 1. Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:
    1. a. de verkeersveiligheid;
    2. b. de sociale veiligheid; en
    3. c. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld.

Bij het stellen van nadere eisen is de procedure zoals weergegeven in artikel 11.1 van toepassing.

4.4 Afwijken van de bouwregels

  1. 1. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 3.2 ten behoeve van het bouwen van overige bouwwerken tot een bouwhoogte van 10 m;
  2. 2. Het afwijken van de bouwregels kan slechts, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    1. a. het straat- en bebouwingsbeeld;
    2. b. de verkeersveiligheid.

4.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat de bestemming 'Verkeer' wordt gewijzigd in de bestemming 'Tuin'.

Artikel 5 Wonen - 1

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. woning (niet zijnde gestapelde woningen);
  2. b. aan-huis-verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit;

met de daarbij behorende:

  1. c. gebouwen;
  2. d. aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen;
  3. e. tuinen en erven;
  4. f. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

5.2 Bouwregels

5.3 Nadere eisen

  1. 1. Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:
    1. a. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
    2. b. een goede woonsituatie;
    3. c. de verkeersveiligheid;
    4. d. de sociale veiligheid; en
    5. e. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
  2. 2. Bij het stellen van nadere eisen is de procedure zoals weergegeven in artikel 11.1 van toepassing.

5.4 Afwijken van de bouwregels

  1. 1. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 5.2.1 ten behoeve van het situeren van de voorgevel van een woning tot ten hoogste 5 m uit de bedoelde grens van een bouwvlak.
  2. 2. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 5.2.1 en toestaan dat de goothoogte van een woning, zoals weergegeven op de verbeelding, word(en) vergroot met maximaal 3 m.
  3. 3. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 5.2.2 en toestaan dat de totale oppervlakte van aan- en uitbouwen en overige bijgebouwen maximaal 30% bedraagt.
  4. 4. Het afwijken van de bouwregels kan slechts, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    1. a. het straat- en bebouwingsbeeld;
    2. b. de verkeersveiligheid;
    3. c. de sociale veiligheid;
    4. d. de milieusituatie; en
    5. e. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

5.5 Specifieke gebruiksregels

  1. 1. Gebruik van ruimten binnen de woning en in de bijgebouwen ten behoeve van de uitoefening van één of meer aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteiten, wordt als gebruik overeenkomstig de bestemming aangemerkt, voorzover dit gebruik ondergeschikt blijft aan de woonfunctie en mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden;
    1. a. maximaal 35% van het vloeroppervlak van de woning met inbegrip van gerealiseerde aan- en uitbouwen en bijgebouwen, tot ten hoogste in totaal 50 m2 mag worden gebruikt voor de aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit;
    2. b. degene die de activiteiten in de woning uitvoert, dient tevens de bewoner van de woning te zijn;
    3. c. vergunningplichtige of meldingsplichtige activiteiten ingevolge de Wet milieubeheer zijn niet toegestaan;
    4. d. er mag geen detailhandel plaatsvinden.

5.6 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat de situering en de vorm van de op de verbeelding weergegeven bouwvlakken worden gewijzigd dan wel op de verbeelding nieuwe bouwvlakken worden weergegeven, mits:

  1. 1. de geluidbelasting door het verkeer op geluidsgevoelige gebouwen niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde, of een verkregen hogere waarde;
  2. 2. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    1. a. het straat- en bebouwingsbeeld;
    2. b. de woonsituatie;
    3. c. de verkeersveiligheid; en
    4. d. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Artikel 6 Wonen - 3

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen - 3' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. autoboxen

met de daarbij behorende:

  1. b. tuinen, erven en terreinen.

6.2 Bouwregels

  1. 1. Op of in deze gronden mogen uitsluitend autoboxen worden gebouwd.
  2. 2. Voor het bouwen van bebouwing als bedoeld in het eerste lid gelden de volgende bepalingen:
    1. a. de bebouwing mag uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
    2. b. de goot- en bouwhoogte mag niet meer dan 3 m bedragen;
    3. c. de oppervlakte van een autobox mag niet meer dan 25 m2 bedragen.

Artikel 7 Waarde - Archeologie 1

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 1' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(-en), primair bestemd voor het behoud en de bescherming van archeologische waarden van de gronden.

7.2 Bouwregels

  1. 1. Op of in deze gronden mogen, in afwijking van hetgeen in overige bestemmingen is bepaald, geen bouwwerken worden gebouwd voor zover de oppervlakte van het (ondergrondse) bouwwerk meer dan 10.000 m2 en de ondergrondse bouwdiepte meer dan 0,3 m bedraagt.
  2. 2. Ter plaatse van de volgende aanduidingen geldt dat op deze gronden, in afwijking van hetgeen in overige bestemmingen en in het eerste lid is bepaald, geen bouwwerken worden gebouwd:
    1. a. voor zover de oppervlakte van het (ondergrondse) bouwwerk bij 'specifieke vorm van waarde - archeologie 1 - middelhoge verwachtingswaarde' meer dan 1.000 m2 en de ondergrondse bouwdiepte meer dan 0,3 m bedraagt;
    2. b. voor zover de oppervlakte van het (ondergrondse) bouwwerk bij 'specifieke vorm van waarde - archeologie 1 - hoge verwachtingswaarde' meer dan 250 m2 en de ondergrondse bouwdiepte meer dan 0,3 m bedraagt;
    3. c. voor zover de oppervlakte van het (ondergrondse) bouwwerk bij 'specifieke vorm van waarde - archeologie 1 - historische kern' meer dan 100 m2 en de ondergrondse bouwdiepte meer dan 0,3 m bedraagt;
    4. d. voor zover de ondergrondse bouwdiepte bij 'specifieke vorm van waarde - archeologie 1 - vastgestelde archeologische waarde' meer dan 0,3 m bedraagt.
  3. 3. In afwijking van artikel 7.1 en 7.2 mag ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming (en) - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd indien:
    1. a. Een rapport wordt overgelegd waarin de archeologische waarden van het terrein naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld;
    2. b. Indien uit het in het eerste lid genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het afwijken van de bouwregels zullen worden verstoord, kan het bevoegd gezag bij een omgevingsvergunning afwijken op voorwaarde dat:
      • technische maatregelen worden getroffen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden; en/of
      • opgravingen worden verricht; en/of
      • een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg de werken of werkzaamheden die leiden tot bodemverstoring, begeleidt.

7.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

  1. 1. Het is binnen de bestemming 'Waarde - Archeologie 1' verboden zonder of in afwijking van een vergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren over een oppervlakte van 10.000 m2:
    1. a. het uitvoeren van grondbewerkingen dieper dan 0,3 m onder het maaiveld, zoals afgraven, diepploegen, egaliseren, frezen, scheuren van grasland, aanleg of rooien van bos, boomgaard of diepwortelende beplanting, aanbrengen van oppervlakteverhardingen, aanleggen van drainage, verwijderen van funderingen;
    2. b. het aanleggen van waterlopen en het vergraven, verruimen en dempen van bestaande waterlopen en kolken;
    3. c. het aanleggen van leidingen dieper dan 0,3 m onder het maaiveld.
  2. 2. Ter plaatse van de volgende aanduidingen geldt dat het verboden is zonder of in afwijking van een vergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoerenm zoals genoemd in artikel 7.3, lid 1, sub a, b en c:
    1. a. bij 'specifieke vorm van waarde - archeologie 1 - middelhoge verwachtingswaarde' over een oppervlakte van meer dan 1.000 m2;
    2. b. bij 'specifieke vorm van waarde - archeologie 1 - hoge verwachtingswaarde' over een oppervlakte van meer dan 250 m2;
    3. c. bij 'specifieke vorm van waarde - archeologie 1 - historische kern' over een oppervlakte van meer dan 100 m2;
    4. d. bij'specifieke vorm van waarde - archeologie 1 - vastgestelde archeologische waarde'.
  3. 3. Het in artikel 7.3, eerste lid, sub a, vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:
    1. a. andere werken, behorende bij het normale onderhoud, gebruik en beheer;
    2. b. reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende vergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan;
    3. c. de archeologische waarde niet onevenredig aantasten, hetgeen kan blijken uit een rapport waarin de archeologische waarde van de gronden in voldoende mate is vastgesteld.

7.4 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen deze bestemming wijzigingen in die zin dat deze bestemming komt te vervallen, indien als gevolg van een nader archeologisch onderzoek is gebleken dat de archeologische waarden van de gronden niet behoudenswaardig zijn of niet langer aanwezig zijn of de aanwijzing als beschermd rijksmonument op grond van de Monumentenwet 1988 is ingetrokken.

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 8 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 9 Algemene Afwijkingsregels

  1. 1. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het plan:
    1. a. indien en voor zover afwijkingen ten aanzien van de grens of de richting van wegen, parkeerstroken, paden, bermen en sloten en ligging van bebouwingsgrenzen noodzakelijk zijn ter aanpassing van het plan aan de werkelijke toestand van het terrein, die bij de uitmeting blijkt, mits die afwijkingen ten opzichte van hetgeen op de verbeelding is weergegeven niet meer dan 10 m zijn;
    2. b. ten behoeve van het bouwen in afwijking van de bepalingen ten aanzien van de afmetingen van de bebouwing, waaronder begrepen bebouwingspercentages, mits de afwijkingen beperkt blijven tot ten hoogste 10% van de bij recht in het plan weergegeven maten.
  2. 2. Het afwijken van de bouwregels, als bedoeld in het eerste lid, kan niet indien enig aangrenzend terrein of enige aangrenzende bebouwing in een toestand wordt gebracht, die strijdig is met het plan en/of indien op enig aangrenzend terrein de verwerkelijking van het plan wordt belemmerd en dit niet door het stellen van voorwaarden aan de afwijking van de bouwregels kan worden voorkomen.

Artikel 10 Algemene Wijzigingsregels

10.1 Algemeen

Burgemeester en wethouders kunnen, indien en voor zover dringende redenen die na het vaststellen van het plan tot hun kennis zijn gekomen hiertoe aanleiding geven en voor zover het belang van een goede ruimtelijke ontwikkeling van het gebied dat in het plan is begrepen niet wordt geschaad:

  1. 1. een bestemmingsgrens tussen twee bestemmingsvlakken zodanig wijzigen, dat het kleinste bestemmingsvlak met niet meer dan 10% wordt verkleind of vergroot;
  2. 2. een bebouwingsgrens zodanig wijzigen, dat het bebouwingsvlak met niet meer dan 10% wordt verkleind of vergroot.

Artikel 11 Algemene Procedureregels

11.1 Procedure bij het stellen van nadere eisen

Voor een besluit tot het stellen van een nadere eis geldt de volgende voorbereidingsprocedure:

  1. 1. een ontwerpbesluit ligt, met bijbehorende stukken, gedurende twee weken ter inzage;
  2. 2. burgemeester en wethouders geven voorafgaand aan de terinzagelegging kennis van het ontwerpbesluit in één of meer dag-, nieuws of huis-aan-huisbladen of op een andere geschikte wijze. De kennisgeving geschiedt tevens langs elektronische weg;
  3. 3. de kennisgeving houdt mededeling in van de bevoegdheid tot het naar voren brengen van zienswijzen gedurende de onder 1 genoemde termijn;
  4. 4. burgemeester en wethouders delen aan hen die zienswijzen naar voren hebben gebracht de beslissing daaromtrent mede.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 12 Overgangsrecht

12.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. 1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. 2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  3. 3. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

12.2 Overgangsrecht gebruik

  1. 1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. 2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. 3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. 4. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 13 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan 'De Ruijterlaan IV' van de gemeente Barneveld.

Behoort bij het besluit van de raad van de gemeente Barneveld

d.d. 21 september 2011 tot vaststelling.

Mij bekend,

de griffier.

Hoofdstuk 1 Inleiding

De eigenaar van het perceel De Ruijterlaan 27A (achter Baron van Nagellstraat 48 tot en met 52) te Voorthuizen wil op dit perceel drie woningen realiseren. Het ingediende verzoek beoogt het realiseren van een vrijstaande woning, twee geschakelde woningen en een aantal garageboxen. De ontsluiting van de woningen vindt plaats via een privé-weg naar De Ruijterlaan. Daarbij wordt het woonerf van de woning Tromplaan 4 vergroot.

Het plangebied is bebouwd geweest met een loods en twee schuren. Door brand is een groot gedeelte van de loods vergaan. Het overige is (grotendeels) gesloopt. De loods werd gebruikt als werkplaats voor een carrosseriebedrijf. Het carrosseriebedrijf is verhuisd naar een locatie in Putten.

Een invulling van de locatie met woningbouw past binnen het beleidskader en is passend in de omgeving. De uitvoering van het plan is niet mogelijk binnen het geldende bestemmingsplan. Daarom is de voorliggende herziening van het bestemmingsplan opgesteld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1119-0003_0001.png"

figuur 1 - luchtfoto 2010

Hoofdstuk 2 Bestaande Situatie

2.1 Begrenzing Plangebied

Het plangebied ligt in de kern Voorthuizen en is kadastraal bekend als gemeente Voorthuizen, sectie G, nummers 3807, 4658 en gedeeltelijk nummers 3423 en 2793. Het plangebied wordt aan de noordzijde begrensd door het erf behorend bij een kerk en openbaar groen. De grens aan de andere zijden wordt gevormd door woonerven. Aan de noordwestzijde grenst het plangebied aan openbaar gebied. Onderstaande afbeelding geeft de ligging van het plangebied weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1119-0003_0002.png"

figuur 2 - plangebied

2.2 Geldende Bestemmingen

Voor het perceel De Ruijterlaan 27A is het bestemmingsplan Voorthuizen (GS 25-06-1975) vigerend. Dit bestemmingsplan geeft aan het perceel de bestemmingen "Eengezinshuizen", "Voor- en zijtuinen", "Garageboxen" en "Sierverharding". Zie figuur 3.

Het beoogde woningbouwplan is in strijd met dit bestemmingsplan. In het bestemmingsplan zijn geen mogelijkheden opgenomen die uitvoering van voorliggend plan mogelijk maken. Daarom is een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1119-0003_0003.png"

figuur 3 - plankaart bestemmingsplan Voorthuizen

Voor een deel van het plangebied is het op 29 maart 2011 vastgestelde bestemmingsplan Voorthuizen-West vigerend. Het bestemmingsplan Voorthuizen-West is sinds 21 juni 2011 onherroepelijk. Het perceel De Ruijterlaan 27A is in het bestemmingsplan Voorthuizen-West buiten beschouwing gelaten gelet op het ingediende verzoek. Het overige deel van het plangebied heeft de bestemmingen "Tuin", "Wonen-1" en "Groen", zie figuur 4. Voor de gevraagde wijzigingen is een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1119-0003_0004.png"

figuur 4 - plankaart bestemmingsplan Voorthuizen-West

Hoofdstuk 3 Planbeschrijving

In het geldende bestemmingsplan Voorthuizen is ter plaatse op de grens van diverse percelen een bouwvlak voor geschakelde woningen opgenomen. Deze woningen zijn nooit gerealiseerd. Ook is een bestemde ontsluitingsweg vanaf het perceel op de Tromplaan nooit gerealiseerd. Gelet op de huidige situatie is realisatie van het in het bestemmingsplan opgenomen woningbouwvlak niet mogelijk.

Ter plaatse is sprake van een bijzondere perceelssituatie, door de vorm en grootte van de aanwezige percelen. De locatie betreft een inbreidingslocatie, dat geheel is ingesloten. Een goede stedenbouwkundige invulling van dit gebied is alleen haalbaar wanneer ook (delen van) de omliggende percelen aan De Ruijterlaan en de Baron van Nagellstraat bij de ontwikkeling meegenomen worden. Dit is echter niet haalbaar.

Het voorliggende plan voorziet in de bouw van een vrijstaande woning naast de woning Tromplaan 4 en in de bouw van twee geschakelde woningen op een achterliggend terrein. Binnen de gemeente wordt de lijn gehanteerd dat nieuwe woningen ten minste aan één zijde aan openbaar gebied of een gemeenschappelijk hofje grenzen. De vrijstaande woning aan de Tromplaan grenst aan openbaar gebied, ligt in de voorgevelrooilijn van de woning Tromplaan 4 en is stedenbouwkundig akkoord. De twee geschakelde woningen grenzen niet aan openbaar gebied, vanwege de bijzondere perceelssituatie.

De twee geschakelde woningen zullen vanaf De Ruijterlaan goed waarneembaar zijn. Gelet op de grote diepte van de omliggende tuinen is de kans op privacyconflicten klein. Het voorliggende plan voorziet in een optimale invulling van de inbreidingslocatie.

De ontsluiting van de nieuwe woningen vindt plaats via een privé-weg naar De Ruijterlaan. Deze ontsluiting dient minimaal 4 meter breed te zijn. Ten behoeve van de drie woningen is binnen het plangebied voldoende ruimte voor het parkeren van personenauto's.

Het plan voorziet tevens in het vergroten van het woonerf van de woning Tromplaan 4, zowel aan de voor- als aan de achterzijde. Aan de voorzijde is een stukje openbaar groen reeds in gebruik genomen als voortuin. Dit wordt gelegaliseerd. Aan de achterzijde wordt de tuin verlengd tot gelijke hoogte met de tuin van de nieuwe vrijstaande woning.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1119-0003_0005.png"

figuur 5 - inrichtingsschets

Hoofdstuk 4 Beleidskader

4.1 Rijk

Het nationaal ruimtelijk beleid tot 2020 is vastgelegd in de Nota Ruimte. In deze nota geldt de periode 2020 tot 2030 als doorkijk naar de lange termijn. De nota stelt ruimte voor ontwikkeling met het motto 'decentraal wat kan en centraal wat moet'. Het algemene doel van de nota is 'krachtige steden en een vitaal platteland bevorderen'. Andere doelen zijn:

  • verbetering van de leefbaarheid en de sociaaleconomische positie van steden;
  • verbetering van de bereikbaarheid;
  • een goede afstemming tussen infrastructuur en verstedelijking;
  • behoud en versterking van de variatie tussen stad en land;
  • borging van de milieukwaliteit en veiligheid voor de bevolking in relatie tot risicovolle activiteiten.

Revitalisering, herstructurering en transformatie van woon- en werkgebieden is derhalve cruciaal om de ruimtelijke doelen van deze nota te kunnen bereiken. Voor zover schaal, gevaar of hinder van bedrijven en voorzieningen het toelaten verdient functiemenging voorrang. Juist woon- en werkgebieden bieden een aantrekkelijke omgeving met mogelijkheden om lopend of op de fiets tal van bestemmingen te bereiken. Daarnaast is het belangrijk dat provincies en gemeenten voldoende ruimte voor parken, groengebieden, sportterreinen en 'groene' en 'blauwe' recreatiemogelijkheden reserveren in en om de stad.

Doorwerking plangebied

Het plangebied behoort niet tot de nationale ruimtelijke hoofdstructuur. Gemeenten mogen hier samen met de provincie de gewenste ruimtelijke invulling bepalen, binnen de beleidsdoelen en regels die het rijk stelt. De algemene basiskwaliteit is de ondergrens voor alle ruimtelijke plannen, dus datgene waar een ruimtelijk plan minimaal aan moet voldoen.

4.2 Provincie

Provinciale Staten heeft op 29 juni 2005 het Streekplan Gelderland 2005 vastgesteld. Het streekplan geeft de beleidskaders aan voor de ruimtelijke ontwikkelingen tot 2015. Het streekplan is er op gericht de verschillende functies in regionaal verband een zodanige plek te geven dat de ruimtelijke kwaliteiten worden versterkt en er zuinig en zorgvuldig met de ruimte wordt omgegaan. Op de kaart Ruimtelijke structuur van het streekplan, is het plangebied aangewezen als bestaand bebouwd gebied. Het accent van de provinciale beleidsambities ligt op de vernieuwing en het beheer en onderhoud van bestaand bebouwd gebied. Het onderhavige plan voor herstructurering past binnen het provinciaal beleid.

Het woonbeleid van de provincie wordt in het Kwalitatief Woonprogramma beschreven als een beleid gericht op voldoende aanbod van kwalitatief passende woningen en woonmilieus voor de Gelderse bevolking van nu en van de toekomst. Uitgangspunt van het Gelders kwalitatief woonbeleid is, dat gemeenten voorzien in een aanbod aan woningen dat past bij de geconstateerde regionale kwalitatieve woningbehoefte. In het streekplan gaat het om voldoende ruimte op geschikte locaties voor het accommoderen van die kwalitatieve woningbehoefte. Het Gelders kwalitatief woonbeleid richt zich zowel op bestaand bebouwd gebied (herstructurering, transformatie) als op nieuw stedelijk gebied (uitbreiding). De belangrijkste ruimtelijke beleidsaccenten zijn:

  • het aanbod van woningen en woonmilieus moet beter aansluiten bij de voorkeuren van bewoners;
  • voor het kwalitatief woonprogramma is uitgangspunt dat in de periode 2000 tot 2015 in totaal circa 120.000 woningen netto aan de voorraad in Gelderland worden toegevoegd.

4.3 Gemeente

4.3.1 Structuurvisie

Op 20 januari 2009 heeft de gemeenteraad van Barneveld de Structuurvisie 2009 vastgesteld. In de structuurvisie wordt een kader gesteld waarbinnen ruimtelijke ontwikkelingen kunnen plaatsvinden.

De locatie aan De Ruijterlaan / Tromplaan ligt in bestaand bebouwd gebied. De structuurvisie biedt ruimte voor het intensiever benutten van de bestaande ruimte binnen het bebouwde gebied. In de Structuurvisie staat dat de mogelijkheden tot het gebruik van de bestaande ruimte of van het bebouwde gebied onderzocht en zo mogelijk benut moeten worden (inbreiding), alvorens te besluiten tot een substantiële uitbreiding van de kern met woon- of bedrijfsbebouwing. De behoefte aan wonen, werken en voorzieningen dient in beginsel op kernniveau geaccommodeerd te worden.

Het onderhavige plan voorziet op inbreiding; de locatie wordt intensiever benut en opnieuw ingericht. Dit past binnen de uitgangspunten van het gemeentelijk beleid.

4.3.2 Volkshuisvestingsbeleid

In juli 2007 is door de raad het Meerjarenwoningbouwprogramma 2008-2017 (WBP) vastgesteld. In totaal zijn 2910 woningen opgenomen in het programma. Daarmee wordt zoveel mogelijk voorzien in de eigen woningbehoefte binnen onze gemeente. Voor plannen op inbreidingslocaties zijn in het WBP 340 woningen opgenomen. Deze ruimte levert een spanningsveld op met het aantal, overwegend particuliere, woningbouwplannen dat wordt ingediend voor inbreidingslocaties. Er zullen dus keuzes gemaakt moeten worden. Het 'toetsingskader woningbouwplannen op inbreidingslocaties' (2008) vormt een volkshuisvestelijk sturingsinstrument.

Het toetsingskader maakt onderscheid in drie categorieën woningbouwplannen.

  • categorie 1: plannen van 1 of 2 woningen
  • categorie 2: plannen van 3 tot en met 8 woningen
  • categorie 3: plannen van 9 of meer woningen

Een plan in categorie 1 (het realiseren van één of twee woningen) wordt vanuit volkshuisvestelijk oogpunt niet getoetst. Voor een plan in categorie 2 zijn bepaalde kwaliteitseisen opgesteld. Daarnaast is het kader gesteld dat de woningen geschikt zijn voor starters en/of senioren, waarbij 75% in de goedkope sector en 25% in de (middel)dure sector.

Het voorliggende plan voorziet in één woning in de vrije sector die geschikt is voor senioren door de aanwezigheid van een slaap- en badkamer op de begane grond. Daarnaast voorziet het plan in twee woningen in de goedkope sector (max. € 170.000,-- V.O.N.) die geschikt zijn voor starters. Dit voldoet niet geheel aan het gestelde kader in het toetsingskader, maar is acceptabel gezien de huidige woningbouwstrook dat wordt ingeleverd en de inpassingsmogelijkheden van de woningen in het perceel.

De woningen beschikken over een goede woonkwaliteit en komen ten goede aan de plaatselijke woningzoekenden. De plannen vallen in het WBP onder de post "overige locaties inbreiding".

Hoofdstuk 5 Randvoorwaarden

5.1 Bodem

In het kader van de ontwikkeling van het gebied dient te worden beoordeeld of de uiteindelijke bodemkwaliteit binnen dit gebied uit oogpunt van volksgezondheid en milieu aan zekere kwaliteitsnormen voldoet om te voorkomen dat op verontreinigde grond wordt gebouwd.

Door Midden Nederland Milieu is op 10 maart 2006 een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd (projectnummer vo/vdb/2006/022). Het rapport is bijgevoegd onder bijlage 1.

Er is geen ernstige bodemverontreiniging aangetroffen. De onderzoeksresultaten vormen geen belemmering voor de toekomstige bouwactiviteiten.

5.2 Cultuurhistorie

5.2.1 Archeologie

Er moet rekening worden gehouden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten monumenten. Voor het maken van een weloverwogen belangenafweging is minimaal een archeologisch bureauonderzoek nodig. Wij hebben een archeologische beleidsadvieskaart voor de gehele gemeente. Deze kaart kan gezien worden als een beknopt bureauonderzoek. Uit de 'archeologische waarden- en verwachtingskaart' van de gemeente blijkt dat voor het perceel aan De Ruijterlaan/Tromplaan een middelmatige archeologische verwachting geldt.

De gemeenteraad heeft op 28 september 2010 besloten dat voor deze zone nader archeologisch onderzoek noodzakelijk is bij een oppervlakte van 1.000 m² voor grondverstorende werkzaamheden dieper dan 30 cm.

De planlocatie ligt in stedelijk gebied, de grond ter plaatse is reeds gedeeltelijk verstoord. Het plan voorziet in nieuwe bebouwing kleiner dan 1.000 m². Een archeologisch onderzoek wordt derhalve voor dit plan niet noodzakelijk geacht.

Wel stellen wij voorwaarden voor de omgang met archeologie bij de vergunningverlening (waaronder de omgevingsvergunning voor het bouwen en voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden).

5.2.2 Historische (steden)bouwkundige waarden

Het gebied heeft geen specifieke cultuurhistorische waarde. Er is geen sprake van een rijks- of gemeentelijk monument of van bijzondere stedenbouwkundige structuren.

5.3 Ecologie

De belangrijkste wetten voor natuurbescherming in Nederland zijn de Natuurbeschermingswet 1998 en de Flora- en faunawet. Beide wetten zijn een Nederlandse vertaling van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. De verplichtingen voor bescherming van natuurgebieden zijn overgenomen door de Natuurbeschermingswet 1998, terwijl de Flora- en faunawet zich richt op de bescherming van planten en dieren.

5.3.1 Natuurbeschermingswet 1998

De Natuurbeschermingswet 1998 regelt de bescherming van natuurgebieden in Nederland. Daarnaast regelt deze wet de aanwijzing van natuurgebieden die van nationaal of internationaal belang zijn: Beschermde Natuurmonumenten en Natura 2000-gebieden. De Natuurbeschermingswet bepaalt vervolgens wat er wél en niet mag in deze beschermde natuurgebieden.

De planlocatie ligt niet binnen of in de nabijheid van een Natura 2000-gebied.

5.3.2 Flora- en faunawet

De Flora- en faunawet beschermt plant- en diersoorten in de beschermde natuurgebieden én daarbuiten. Ongeveer 500 soorten in Nederland vallen onder de bescherming van deze wet. Om te beoordelen of de beschermde soorten in het plangebied aanwezig zijn, wordt een natuurtoets uitgevoerd.

Ten behoeve van de uitvoering van dit plan moeten enkele bomen gerooid worden. Deze bomen zijn niet hol, zodat daar geen extra beschermde faunawaarden voorkomen. Bij het locatiebezoek op 25 augustus 2010 bleek wel één kraai/eksternest aanwezig te zijn. Een kraai of ekster kan in de directe nabijheid een nieuwe nestplaats maken. Ook indien een te rooien boom eventueel een paarplaats van een vleermuis bevat, hoeft dat geen probleem te zijn omdat in de nabijheid die mogelijkheid open blijft. De bomen die gerooid moeten worden vormen geen directe oriëntatieroute voor vleermuizen.

Ook het feit dat het voormalige bedrijfsterrein (opnieuw) bebouwd wordt zal geen probleem opleveren ten opzichte van het verminderen van eventueel jachtgebied van vleermuizen. De meeste bebouwing is reeds gesloopt (verbrand). De twee nog aanwezige schuurtjes zijn van binnen en buiten geïnspecteerd. Er zijn geen sporen van extra beschermde fauna gevonden. Op het braakliggende terrein ligt her en der bouwmateriaal. Onder een oude deur bleek een spitsmuis te schuilen. Beschermde flora is hier niet te verwachten, omdat de biotoop hier momenteel ongeschikte voor is.

Een broedgeval van een vogel is niet uit te sluiten. De sloop- en rooiwerkzaamheden dienen buiten het broedseizoen van vogels (grofweg buiten de periode 15 maart-15 juli) plaats te vinden, tenzij is gebleken dat geen broedgevallen aanwezig zijn.

5.4 Externe Veiligheid

Bij externe veiligheid gaat het om het risico op een ongeval waarbij een gevaarlijke stof aanwezig is. Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beheersen van risico's die mensen lopen door opslag, productie, gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen in hun omgeving. De risico's moeten aanvaardbaar zijn. Met het oog daarop heeft de rijksoverheid risiconormen vastgesteld waarmee bedrijven, wegbeheerders en vervoerders, maar ook gemeenten en provincies, rekening dienen te houden. Voor situaties waarbij het ontwikkelingsgebied binnen het invloedsgebied van een risicobron ligt, moet het resultaat van een risicoanalyse getoetst worden aan de gestelde risiconormen.

Op de signaleringskaart van de gemeente Barneveld is te zien dat in de omgeving van het plangebied een risicobron is gesitueerd. Een risicoanalyse moet uitwijzen of voldaan wordt aan de gestelde risiconormen.

CSO Adviesbureau te Deventer heeft een onderzoek uitgevoerd naar mogelijke beperkingen met betrekking tot externe veiligheid (projectcode 11J026). De rapportage d.d. 11 april 2011 is bijgevoegd als bijlage 2. Door het onderhavige plan stijgt het aantal personen in het gebied, waardoor een verantwoording van het groepsrisico noodzakelijk is. De verdichting blijft echter zeer beperkt.

Naar aanleiding van het onderzoek kan geconcludeerd worden dat het aspect externe veiligheid geen belemmering vormt voor de uitvoering van voorliggend plan.

5.5 Geluid

Bij het opstellen van een bestemmingsplan dienen de bepalingen van de Wet geluidhinder in acht te worden genomen. Dit betekent onder meer dat wanneer in het bestemmingsplan gronden worden bestemd voor nieuwe woningbouw of andere geluidsgevoelige objecten, moet worden nagegaan of voor deze gronden een zogenaamde geluidszone van kracht is. Met uitzondering van een aantal wegen, bevinden zich in principe langs alle wegen geluidzones. Binnen een zone moet akoestisch onderzoek worden verricht, waaruit blijkt of de voorkeursgrenswaarde of de maximaal toelaatbare geluidbelasting wordt overschreden.

Door Sain milieuadvies te Apeldoorn is een akoestisch onderzoek uitgevoerd (projectnummer 2011-3015-0). Het rapport d.d. 2 mei 2011 is bijgevoegd als bijlage 3. Uit het onderzoek blijkt dat de geluidsbelasting op de beoogde vrijstaande woning voldoet aan de voorkeursgrenswaarde. De geluidsbelasting op de twee beoogde geschakelde woningen voldoet niet aan de voorkeursgrenswaarde ten gevolge van de Baron van Nagellstraat. Wel wordt voldaan aan de maximale grenswaarde. Maatregelen zijn niet haalbaar. Derhalve wordt gelijktijdig met de vaststelling van het onderhavige plan een hogere waarde vastgesteld.

5.6 Geur

De Wet geurhinder en veehouderij geeft gemeenten de mogelijkheid om gebiedsgericht beleid vast te stellen door middel van een geurverordening. De standaardnormen zoals opgenomen in de Wet mogen binnen een bandbreedte naar boven en beneden worden bijgesteld. Op 7 oktober 2008 heeft de raad een geurverordening vastgesteld. Deze verordening trad in werking op 18 oktober 2008. Buiten de gebieden die zijn genoemd in de Geurverordening gelden de standaardnormen uit de Wet geurhinder en veehouderij.

In de omgeving van het plangebied is een agrarisch bedrijf aanwezig, aan de Baron van Nagellstraat 78. In de geurverordening is voor de planlocatie aan De Ruijterlaan een geurnorm van 3 Ou vastgesteld. Deze norm wordt gering overschreden wanneer wordt gerekend vanaf de grens van het agrarisch bouwperceel van nr. 78. Er zijn echter reeds bestaande woningen met deze norm dichter bij het bedrijf gesitueerd. Hierdoor kan gesteld worden dat de beoogde ontwikkeling het bedrijf niet belemmert in zijn exploitatie en uitbreidingsmogelijkheden.

Het aspect geur vormt geen belemmering voor de uitvoering van voorliggend plan.

5.7 Leidingen

Binnen of in de directe nabijheid van het plangebied komen geen leidingen of beschermingszones van leidingen voor die in het kader van onderhavig bestemmingsplan bescherming behoeven. Eveneens zijn er geen straalpaden of laagvliegroutes die beperkingen stellen aan de bouwhoogten.

5.8 Luchtkwaliteit

In de Wet milieubeheer zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen. Hierin is opgenomen dat bij een ruimtelijk besluit de gevolgen voor de luchtkwaliteit getoetst moet worden. Om te bepalen of de kwaliteit van de lucht ter plaatse voldoet aan de eisen uit de Wet milieubeheer en de daarop gebaseerde regelgeving, dient bij nieuwe ontwikkelingen onderzoek gedaan te worden naar de luchtkwaliteit. Projecten waarvan aannemelijk is dat deze niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging hoeven niet getoetst te worden aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit.

De ontwikkelingen in het plangebied zijn dermate kleinschalig, dat ze vallen binnen de randvoorwaarden van het Besluit Niet in Betekenende Mate Bijdragen. De invloed van deze kleinschalige ontwikkelingen hoeven niet in beeld te worden gebracht.

5.9 Milieueffectrapportage

Niet voor alle nieuwe activiteiten hoeft een m.e.r. -procedure gevolgd te worden. De verplichting tot het toepassen van een m.e.r.-procedure ontstaat als de voorgenomen activiteit vermeld is in het Besluit milieueffectrapportage 1994 én voldoet aan de vermelde drempelwaarden én de aangewezen besluiten.

Het Besluit m.e.r. 1994 maakt onderscheid naar m.e.r.-plichtige activiteiten en m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten. Onderdeel C van de bijlage bij dit Besluit vermeldt voor welke activiteiten altijd verplicht een MER moet worden opgesteld, voordat een (m.e.r.-plichtig) besluit mag worden genomen. In onderdeel D is vermeld welke activiteiten beoordelingspichtig zijn. Voor dergelijke activiteiten moet het bevoegd gezag beoordelen of op basis van 'belangrijke nadelige gevolgen die de voorgenomen activiteit voor het milieu kan hebben' , een m.e.r.-procedure noodzakelijk is.

Uitgangspunt van de m.e. r.-beoordeling is het 'nee, tenzij' -principe. Dat wil zeggen dat alleen een milieueffectrapport (MER) hoeft te worden opgesteld, wanneer er omstandigheden zijn die (waarschijnlijk) leiden tot belangrijke nadelige milieugevolgen.

De lijst van activiteiten in de onderdelen C en D bestaat uit vier kolommen De eerste kolom bevat een omschrijving van de m.e.r.-( beoordelings)plichtige activiteiten. De tweede kolom vermeldt eventuele drempelwaarden: alleen wanneer de omvang van een activiteit gelijk is aan deze drempelwaarde of deze overstijgt, is bij onderdeel C sprake van m.e.r.-plicht en bij onderdeel D sprake van m.e.r.-beoordelingsplicht. In kolom drie staan de plannen waarvoor een plan-MER moet worden opgesteld. In de vierde kolom zijn de besluiten aangewezen waarvoor een besluit-MER wordt opgesteld. Alleen als aan de omschrijvingen uit de kolommen 1, 2 en 4 wordt voldaan, is sprake van m.e.r.-plicht resp. m.e.r.-beoordelingsplicht.

Op 15 oktober 2009 heeft het Europese Hof van Justitie de Europese Commissie in het gelijkgesteld over een procedure, waar het Nederlandse systeem van drempelwaarden aan de orde is gesteld. De drempelwaarden in het Besluit m.e.r. 1994 mogen niet als juridisch harde, absolute grens gehanteerd worden. Inmiddels heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State een aantal uitspraken gedaan over de m.e.r.-plicht ingeval geen sprake is van overschrijding van de drempelwaarden.

In dit geval is de activiteit niet m.e.r.-plichtig en niet m.e.r.-beoordelingsplichtig.

5.10 Milieuzonering

Ten aanzien van bedrijvigheid geldt als uitgangspunt dat toekomstige woningen geen onevenredige milieuhinder (geur, geluid etc.) mogen ondervinden van nabijgelegen bedrijvigheid. In de publicatie ´Bedrijven en milieuzonering´ van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, editie 2009, wordt in verband met de aanwezigheid van milieubelastende functies indicatieve afstandsnormen voorgeschreven tot milieugevoelige functies, vooral wonen.

Ter plaatse aan De Ruijterlaan / Baron van Nagellstraat is sprake van een gemengd gebied met functiemenging van kleine bedrijvigheid en wonen. De VNG publicatie geeft aan dat in een dergelijk levendig gebied milieubelastende activiteiten op korte afstand van woningen mogelijk kunnen zijn en dus afgeweken kan worden van de indicatieve afstandsnormen.

In dit kader zijn voor het onderhavige plan de volgende bedrijven en aspecten van belang:

* Baron van Nagellstraat 52: Auto Service Voorthuizen. De afstand van het perceel Baron van Nagellstraat 52 tot het plangebied van de twee-onder-één-kap woning bedraagt 10 meter.

Dit autobedrijf valt in milieucategorie 2. Volgens de categorie-indeling functiemenging valt deze activiteit onder categorie B, betreffende een activiteit die in gemengd gebied kan worden uitgeoefend, echter bouwkundig afgescheiden van woningen en andere gevoelige functies.

* De Ruijterlaan 21: opslag van materieel en materialen. De afstand van dit perceel tot het plangebied van de nieuwe woningen bedraagt ruim 20 meter.

Een bedrijfsgebouw voor opslag valt in milieucategorie 1. Volgens de categorie-indeling functiemenging valt deze activiteit onder categorie A, betreffende een activiteit die aanpandig aan woningen kan worden uitgevoerd.

* Tromplaan 8: kerk. De afstand van het kerkgebouw tot het plangebied van de nieuwe vrijstaande woning aan de Tromplaan bedraagt 10 meter.

Een kerkgebouw valt in milieucategorie 2. Volgens de categorie-indeling functiemenging valt deze activiteit onder categorie B, betreffende een activiteit die in gemengd gebied kan worden uitgeoefend, echter bouwkundig afgescheiden van woningen en andere gevoelige functies.

Gelet op het gestelde in de VNG-publicatie en de afstanden tussen de bedrijfsactiviteiten en de nieuwe woningen zal er naar verwachting geen onacceptabele overlast ontstaan. Daarnaast zullen de bedrijven niet in hun bedrijfsvoering belemmerd worden door realisatie van het woningbouwplan, gelet op de al aanwezige woningen rondom de bedrijven die reeds bepalend zijn.

5.11 Natuur En Landschap

Binnen het plangebied zijn geen natuurwaarden aanwezig. Het plangebied ligt binnen de bebouwde kom en wordt ingevuld met woonpercelen. De omliggende woonpercelen beschikken over ruime tuinen. Derhalve zijn er geen voorwaarden gesteld aan de aanplant van beplantingen.

5.12 Water

Om water als één van de principes voor de ruimtelijke ordening verder te ontwikkelen, heeft de Commissie Waterbeheer 21e eeuw doelstellingen geformuleerd om water prominenter in beeld te krijgen. Één van die doelstellingen is het uitvoeren van een 'Watertoets' bij alle ruimtelijke plannen en besluiten. Hiertoe dient de initiatiefnemer van een plan de waterbeheerder vroegtijdig bij de planvorming te betrekken. Het betreft het hele proces van informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het doel is om te waarborgen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing worden genomen bij alle waterhuishoudkundige relevante ruimtelijke plannen en besluiten. De resultaten van het overleg tussen initiatiefnemer en waterbeheerder worden verwoord in de waterparagraaf.

Het plangebied ligt in stedelijk gebied en is reeds grotendeels verhard. Het verhard oppervlak blijft ongeveer gelijk, doordat enerzijds een strook openbaar groen wordt ingeleverd en er anderzijds nieuwe tuinen worden aangelegd. Derhalve heeft het plan ons inziens geen negatieve gevolgen voor de waterhuishouding ter plaatse. Huishoudelijk afvalwater en regenwater mogen worden afgevoerd op het gemengd rioolstelsel.

Hoofdstuk 6 Juridische Aspecten

6.1 Juridische Aspecten

De Wet ruimtelijke ordening (Wro) geeft gemeenten de plicht tot het opstellen van een bestemmingsplan. In de Wro en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is nader uitgewerkt uit welke onderdelen een bestemmingsplan in ieder geval moet bestaan. Dit zijn een verbeelding met planregels en een toelichting daarop. Daarnaast bieden zowel de Wro als het Bro opties voor een nadere juridische inrichting van een bestemmingsplan. Hierbij moet onder meer worden gedacht aan het afwijken met een omgevingsvergunning, wijzigingsbevoegdheden en het toepassen van nadere eisen. De bruikbaarheid van deze instrumenten is geheel afhankelijk van het doel van het bestemmingsplan en de gewenste bestemmingsmethodiek van de gemeente Barneveld. Het uitgangspunt is dat het bestemmingsplan moet voorzien in een passende regeling voor de komende tien jaar, dit is de geldigheidsduur van een bestemmingsplan.

Het juridische deel van het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding en de regels. De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden en gebouwen en bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing. De verbeelding heeft een ondersteunende rol voor de toepassing van de regels alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen. De verbeelding vormt samen met de regels het voor de burgers bindende onderdeel van het bestemmingsplan.

De planregels vallen in vier hoofdstukken uiteen. Hoofdstuk 1 bevat de algemene voor het plangebied geldende bepalingen, de inleidende regels. Hoofdstuk 2 regelt de bestemmingen en het daarop toegestane gebruik. Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels, zoals de anti-dubbeltelbepaling, algemene bouwregels, algemene afwijkings- en algemene wijzigingsregels en tot slot de algemene procedureregels. Tenslotte komt in hoofdstuk 4 het overgangsrecht en de slotbepaling aan bod.

Bevoegdheid

Onder bevoegd gezag verstaan wij het bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning. Over het algemeen zijn burgemeester en wethouders het bevoegd gezag. Het kan echter incidenteel voorkomen dat bijvoorbeeld het Rijk dan wel de provincie het bevoegd gezag is.

Burgemeester en wethouders zijn altijd bevoegd gezag bij het wijzigen van een plan en het stellen van nadere eisen.

Inleidende regels

Begrippen

In dit artikel worden de begrippen gedefinieerd, die in de regels worden gehanteerd. Bij de toetsing van het bestemmingsplan wordt uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis. Voor zover er geen begrippen zijn gedefinieerd wordt aangesloten bij het normale spraakgebruik.

Wijze van meten

Dit artikel geeft aan hoe hoogte- en andere maten (die bij het bouwen in acht dienen te worden genomen) moeten worden gemeten. De bepalingen uit bijlage 12 van SVBP2008 zijn overgenomen in de standaardregels van gemeente Barneveld.

Bestemmingsregels

Bestemming 'Tuin'

De bestemming 'Tuin' is gelegen bij andere bestemmingen zoals 'Wonen-1' en 'Bedrijf'. De bestemming wordt alleen toegepast op terreinen van particulier eigendom. Dit deel van het perceel mag beperkt bebouwd worden.

De bedrijvenbestemming wordt toegepast bij bedrijven in een woonomgeving. Omdat de woonfunctie dominant is, dienen andere functies hierbij aan te sluiten. Bij bedrijven is, net als bij woningen, sprake van een tuinbestemming tussen het bedrijf en de weg.

In een tuinbestemming mag verharding worden gerealiseerd. Het is ook mogelijk om binnen een tuinbestemming te parkeren.

De grens tussen de bestemming 'Wonen-1' en de bestemming 'Tuin' verspringt. Buiten het bouwvlak is tot 1 meter achter de voorgevelrooilijn geen bebouwing toegestaan. Zo is gewaarborgd dat hoofdgebouwen hun prominente positie behouden. Dit is wenselijk vanuit stedenbouwkundig oogpunt. Bebouwing buiten het bouwvlak is ondergeschikt.

Wanneer de aanduiding 'geluidsscherm' is aangegeven, is de grond tevens bestemd voor geluidsscherm. De maximale bouwhoogte van het geluidsscherm staat op de verbeelding.

Wanneer de aanduiding 'groen' is aangegeven, is de grond alleen bestemd voor groen. Bouwwerken en verharding zijn niet toegestaan.

Bestemming 'Verkeer'

De bestemming 'Verkeer' wordt opgenomen voor wegen, straten en paden, voet- en rijwielpaden. Daarnaast zijn parkeer-, groen- en speelvoorzieningen mogelijk. Evenals waterhuishoudkundige doeleinden en bermen.

Wanneer de aanduiding 'pad' is aangegeven, is de grond alleen voor pad bestemd. Hiermee wordt voorkomen dat auto's gebruik kunnen maken van het pad. Dit is van belang als het fiets- of voetpad twee wijken verbindt.

Bestemming 'Wonen-1'

De bestemming 'Wonen-1' wordt opgenomen voor het woonperceel (met eventuele uitbreidingsmogelijkheden van het hoofdgebouw en aan- en uitbouwen). Het gedeelte van het perceel tussen de woning en de weg krijgt de bestemming 'Tuin'.

Voor het bouwen van aan- en uitbouwen, overkappingen en overige bijgebouwen is een regeling opgenomen waarbij de omvang van het bouwwerk is gekoppeld aan de omvang van het perceel.

Omdat aan huis verbonden beroepen en aan huis verbonden (bedrijfs)activiteiten zowel in de woning als in de aan- en uitbouwen onder voorwaarden zijn toegestaan, is gekozen voor een algemene gebruiksbepaling in een apart artikel.

Bij hoekwoningen worden beide gevels die naar de weg zijn gekeerd aangemerkt als voorgevels.

Bestemming 'Wonen-3'

De bestemming 'Wonen-3' wordt opgenomen voor autoboxen.

Dubbelbestemming 'Waarde – archeologie 1'

In alle gebieden die (nog) niet zijn vrijgegeven na archeologisch onderzoek of waar is besloten tot behoud in situ wordt de dubbelbestemming Waarde – archeologie toegepast. 'Waarde – archeologie 1' wordt toegepast bij een ondergrondse bouwdiepte van 0,3 m:

  • in gebieden met een lage verwachtingswaarde (bij een oppervlakte van meer dan 10.000 m²);
  • in gebieden met een middelmatige verwachtingswaarde (bij een oppervlakte van meer dan 1.000 m²);
  • in gebieden met een hoge verwachtingswaarde (bij een oppervlakte van meer dan 250 m²);
  • in historische kernen (bij een oppervlakte van meer dan 100 m²) en
  • voor niet zichtbare terreinen met archeologische waarde.

Algemene regels

Anti-dubbeltelbepaling

Het doel van de anti-dubbeltelbepaling is te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein niet nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.

Algemene afwijkingsregels

Er is een algemene afwijkingsregel opgenomen wanneer dit voor een betere technische realisering van bouwwerken dan wel in verband met de werkelijke toestand van het terrein noodzakelijk is. Deze afwijkingsregel dient bij uitzondering te worden toegepast. De noodzaak om van de bestemmingsregeling af te wijken dient te worden aangetoond.

Het is niet de bedoeling dat deze algemene bevoegdheid wordt toegepast in combinatie met het afwijken zoals dat bij een specifieke bestemming is genoemd. Met andere woorden: cumulatie van deze bevoegdheden is uitgesloten. Een voorbeeld: de maximale bouwhoogte voor een woning is 12 meter. Bij de bestemming 'Wonen-1' is de bevoegdheid opgenomen om met een omgevingsvergunning af te wijken van de bouwregels en die bouwhoogte te vergroten met maximaal 3 meter. Het is niet de bedoeling dat dan nog eens toepassing wordt gegeven aan de algemene afwijkingsbevoegdheid met een vergroting van nog eens 10% tot gevolg.

Algemene procedureregels

Op de voorbereiding van het besluit tot wijziging is afdeling 3.4 Algemene wet bestuursrecht en artikel 3.9a van de Wet ruimtelijke ordening van toepassing, met dien verstande dat burgemeester en wethouders binnen acht weken na afloop van de termijn van terinzagelegging een besluit nemen omtrent de wijziging.

Voor het stellen van nadere eisen is geen procedure opgenomen in de wet. De procedure staat beschreven in hoofdstuk 3 "Algemene regels" van dit bestemmingsplan.

Algemene wijzigingsregels

In deze bepaling wordt aan het bevoegd gezag de bevoegdheid gegeven om bestemmingen te wijzigen ten behoeve van kleine overschrijdingen van bestemmingsgrenzen. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn daarbij aangegeven.

Overgangs- en slotregels

Overgangsregels

Onderscheid is gemaakt tussen de overgangsbepalingen ten aanzien van bouwwerken en de overgangsbepalingen ten aanzien van gebruik. De overgangsbepalingen ten aanzien van bouwwerken gelden vanaf terinzagelegging van het ontwerp bestemmingsplan, de overgangsbepalingen ten aanzien van gebruik vanaf het van kracht worden (inwerkingtreding) van het bestemmingsplan. Uitgangspunt is dat zo weinig mogelijk gebruik wordt gemaakt van het overgangsrecht. Vooraf dient een afweging te worden gemaakt tussen legaliseren (positief bestemmen) dan wel handhaving van illegale situaties.

De overgangsbepalingen voor bouwwerken en gebruik zijn overgenomen uit artikelen 3.2.1 en 3.2.2 Besluit ruimtelijke ordening (Bro).

Slotregel

Het laatste artikel van de regels betreft de citeertitel van het voorliggende bestemmingsplan.

6.2 Handhaving

De gemeente acht handhaving van haar beleid van groot belang om de gewenste ruimtelijke kwaliteit te garanderen. Belangrijke redenen voor handhaven zijn:

  • de regels zijn door de gemeente vastgesteld en de inwoners van de gemeente mogen verwachten dat de gemeente die regels handhaaft: waarom zijn er anders regels opgesteld? Inwoners van de gemeente hebben als het ware recht op handhaving;
  • handhaving gaat oneigenlijk gebruik van en daarmee de achteruitgang van de kwaliteit van het gemeentelijk grondgebied tegen. Een actueel bestemmingsplan beoogt de ruimtelijke kwaliteit van een gebied in stand te houden en te verbeteren;
  • niet daadkrachtig optreden tegen overtredingen van wettelijke regels werkt een toename van het aantal overtredingen in de hand en tast de geloofwaardigheid van daadkrachtig optreden aan. Het in het bestemmingsplan vastgelegde beleid wordt ondermijnd en het bestuur verliest de greep op de gebouwde omgeving.

Onderscheid kan gemaakt worden tussen preventieve en repressieve handhavings-instrumenten. Onder preventieve instrumenten kunnen onder andere goede regelgeving (onder andere in bestemmingsplan), voorlichting, subsidieverlening, afwijken van bouwregels en gebruiksregels en de omgevingsvergunning worden begrepen. Repressieve instrumenten zijn onder meer controle en toezicht, opsporing en het hanteren van sancties als bestuursdwang en dwangsom.

In 2007 heeft de gemeente de Nota handhaving ruimtelijke en bouwregelgeving gemeente Barneveld opgesteld. Deze nota geeft inzicht in de achtergronden die geleid hebben tot de totstandkoming van de nota. Ook geeft het voor overtredingen op het gebied van bestemmingsplan- en bouwregelgeving aan hoe met geconstateerde overtredingen om te gaan en welke prioriteitsstelling daarbij te hanteren (repressieve handhaving).

Bij de handhaafbaarheid van een bestemmingsplan spelen aspecten als communicatie, de planvorm, de normstelling, het daadwerkelijk kunnen handhaven en de controleerbaarheid van normen ook een belangrijke rol.

Randvoorwaarde voor handhaving is dat er voldoende basis/grondslag is om te kunnen handhaven. Deze basis wordt gevormd door:

  • de regeling in het bestemmingsplan zelf: de handhaafbaarheid van de planregels;
  • het afwijkingenbeleid.

In onderhavig bestemmingsplan is gestreefd naar heldere, eenduidige planregels met zo min mogelijk interpretatiemogelijkheden.

Verder zijn aan de in het plan opgenomen afwijkingsbevoegdheden duidelijke voorwaarden verbonden, die voldoende objectief bepaalbaar zijn.

Hoofdstuk 7 Economische Uitvoerbaarheid

7.1 Grondexploitatie

Op grond van artikel 6.12, eerste lid van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) stelt de gemeenteraad een exploitatieplan vast voor gronden waarop een bouwplan voorkomt dat in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is aangewezen. Nu het onderhavige plan de bouw van een woning mogelijk maakt, is dit aan de orde.

Doordat het verhaal van de kosten van de grondexploitatie over de in het plan begrepen gronden anderszins verzekerd is, het bepalen van een tijdvak of fasering niet noodzakelijk is en het stellen van eisen, regels of een uitwerking van regels niet noodzakelijk is, behoeft de raad op grond van artikel 6.12, tweede lid Wro in dit geval geen exploitatieplan vast te stellen.

De kosten voor het opstellen van het plan worden gedekt door het heffen van leges. Voor de kosten van tegemoetkoming in schade, bedoeld in artikel 6.1 van de Wro (planschade) is een afzonderlijke overeenkomst gesloten. Er zijn bij dit plan geen andere kosten die in een exploitatieplan of exploitatieovereenkomst opgenomen moeten worden.

Hoofdstuk 8 Overleg En Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

De procedures voor vaststelling van een bestemmingsplan zijn door de wetgever geregeld. Aangegeven is dat tussen gemeente en verschillende instanties waar nodig overleg over het plan moet worden gevoerd alvorens een ontwerpplan ter visie gelegd kan worden. Daarnaast is er de gelegenheid om in het voortraject belanghebbenden te laten inspreken conform de gemeentelijke verordening. Pas daarna wordt de wettelijke procedure met betrekking tot vaststelling van het bestemmingsplan opgestart (artikel 3.8 Wro).

8.1 Overleg Ex Artikel 3.1.1 Bro

Het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.1) geeft aan dat burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg voeren met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

Op grond van artikel 3.1.1 lid 2 kan worden afgezien van overleg in door de provincie en het Rijk aangegeven gevallen. Gelet op de brief van de VROM-Inspectie van 18 mei 2010 heeft geen vooroverleg plaatsgevonden, aangezien in dit geval geen sprake is van een nationaal belang. Gelet op de brieven van de provincie Gelderland van 5 juni 2008 en 22 oktober 2009 heeft geen vooroverleg met de provincie plaatsgevonden, aangezien er geen sprake is van provinciale verantwoordelijkheid. Daarnaast is het niet noodzakelijk geacht overleg te voeren met het Waterschap Vallei & Eem.

8.2 Inspraak

De Wro bevat geen procedurevoorschriften met betrekking tot de inspraak, en is in Wro zelf niet verplicht gesteld. Dat neemt niet weg dat het de gemeente vrij staat toch inspraak te verlenen bijvoorbeeld op grond van de gemeentelijke inspraakverordening. In relatie daarmee bepaalt artikel 150 van de Gemeentewet onder meer dat in een gemeentelijke inspraakverordening moet worden geregeld op welke wijze bovenbedoelde personen en rechtspersonen hun mening kenbaar kunnen maken.

Om deze bestemmingsplanprocedure soepel en vlot te kunnen doorlopen is bepaald dat voor deze procedure geen inspraak wordt gevoerd. De redenen zijn dat hier geen maatschappelijke belangen een rol spelen en dat inspraak in deze procedure niet bijdraagt aan de kwaliteit en/of snellere doorlooptijd van het plan.

8.3 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft van 15 juli tot en met 25 augustus 2011 ter inzage gelegen. Gedurende deze periode heeft een ieder de mogelijkheid gehad om een zienswijze naar voren te brengen. Tijdens deze zes weken zijn geen zienswijzen ingediend.

Bijlage 1 Verkennend Bodemonderzoek

Bijlage 1 verkennend bodemonderzoek

Bijlage 2 Rapportage Externe Veiligheid

Bijlage 2 rapportage externe veiligheid

Bijlage 3 Akoestisch Onderzoek

Bijlage 3 akoestisch onderzoek