KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch
Artikel 4 Leiding - Gas
Artikel 5 Waarde - Archeologie 1
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 6 Anti-dubbeltelregel
Artikel 7 Algemene Aanduidingsregels
Artikel 8 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 9 Algemene Wijzigingsregels
Artikel 10 Algemene Procedureregels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 11 Overgangsrecht
Artikel 12 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
Hoofdstuk 2 Bestaande Situatie
2.1 Begrenzing Plangebied
2.2 Geldende Bestemmingen
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Provincie
3.2 Gemeente
Hoofdstuk 4 Randvoorwaarden
4.1 Bodem
4.2 Cultuurhistorie
4.3 Ecologie
4.4 Externe Veiligheid
4.5 Geluid
4.6 Geur
4.7 Leidingen
4.8 Luchtkwaliteit
4.9 Milieueffectrapportage
4.10 Milieuzonering
4.11 Natuur En Landschap
4.12 Water
4.13 Maatregelen Q-koorts
Hoofdstuk 5 Juridische Aspecten
5.1 Juridische Aspecten
5.2 Handhaving
Hoofdstuk 6 Economische Uitvoerbaarheid
6.1 Grondexploitatie
Hoofdstuk 7 Overleg En Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
7.1 Overleg Ex Artikel 3.1.1 Bro
7.2 Zienswijzen
Bijlage 1 Bodemonderzoek En Beoordeling
Bijlage 2 Onderzoek Externe Veiligheid
Bijlage 3 Adviezen Vggm
Bijlage 4 Beplantingsplan
Bijlage 5 Factsheet Maatregelen Q-koorts

Dronkelaarseweg I

Bestemmingsplan - gemeente Barneveld

Onherroepelijk op 10-02-2012 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 Aan huis verbonden beroep of bedrijf

een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied, niet bestaande uit ambachtelijke en/of detailhandelsactiviteiten, dat door zijn beperkte omvang in een woning en daarbij behorende gebouwen, met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend.

1.2 Aanbouw

een bijbehorend bouwwerk in de vorm van een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch en functioneel opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

1.3 Aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.4 Aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.5 Agrarisch bedrijf

een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren, met uitzondering van een broederij, een glastuinbouwbedrijf, een kwekerij, een pelsdierenfokkerij, een paardenhouderij, een proefbedrijf, een wormen- en madenkwekerij en/of een viskwekerij;

1.6 Ambachtelijk bedrijf

een bedrijf waar overwegend door middel van handwerk producten worden vervaardigd, bewerkt, onderhouden of hersteld;

1.7 Archeologische waarde

de waarde die van belang is voor de archeologie en voor de kennis van de beschavingsgeschiedenis;

1.8 Autobox

een gebouw bestemd voor de stalling van auto's, andere vervoermiddelen en caravans;

1.9 Avondhorecabedrijf

horecabedrijvigheid, waaronder geen restaurants en hotels zijn begrepen, welke naar aard en openingstijden zich in hoofdzaak richt op het in avond- en nachtelijke uren uitgaande publiek, zoals cafés, bars, discotheken, dancings en/of koffiehuizen of combinaties hiervan dan wel variaties op deze bedrijfsvoering.

1.10 Bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.11 Bebouwingspercentage

het in procenten uitgedrukte deel van een bouwvlak, bestemmingsvlak dan wel bouwperceel, dat ten hoogste mag worden bebouwd;

1.12 Bedrijf

onderneming waarbij het accent ligt op het vervaardigen, bewerken, installeren en verhandelen van goederen dan wel op het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij eventueel detailhandel uitsluitend plaatsvindt als onzelfstandig en ondergeschikt onderdeel van de onderneming in de vorm van verkoop dan wel levering van ter plaatse vervaardigde, bewerkte of herstelde goederen, dan wel goederen die in rechtstreeks verband staan met de uitgeoefende handelingen;

1.13 Bedrijfsgebouw

een gebouw dat dient voor de uitoefening van een bedrijf;

1.14 Bedrijfswoning

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar noodzakelijk is gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein;

1.15 Bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak;

1.16 Bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0203.1127-0003.gml met de bijbehorende regels (en eventuele bijlagen);

1.17 Bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.18 Bevoegd gezag

bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning;

1.19 Bijbehorend bouwwerk

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak;

1.20 Bijgebouw

een bijbehorend bouwwerk in de vorm van een niet voor bewoning bestemd vrijstaand of aangebouwd gebouw, dat een gebruikseenheid vormt met en dienstbaar is aan de bij omschrijving van de hoofdbestemming opgesomde functies, zoals een garage, huishoudelijke bergruimte of hobbyruimte;

1.21 Bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.22 Bouwgrens

de grens van een bouwvlak;

1.23 Bouwlaag

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder;

1.24 Bouwmarkt

een detailhandelsbedrijf waarbij bedrijfsmatig artikelen in de bouwbranche ter verkoop worden aangeboden. Tot bouwmaterialen worden onder meer gerekend: bouwstoffen zoals cement, hout en bouwstenen, wand- en vloertegels, ijzerwaren, elektrisch installatiemateriaal alsmede sanitair-, badkamer- en keukeninrichtingsmaterialen, en doe-het-zelfproducten;

1.25 Bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.26 Bouwperceelsgrens

de grens van een bouwperceel;

1.27 Bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.28 Bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.29 Cultuur en ontspanning

voorzieningen ten behoeve van cultuur en ontspanning, waaronder: podiumkunsten / theater, bioscopen, musea, expositieruimten, galeries, toeristische attracties, bowling- en poolcentra, muziek- en dansscholen, creativiteitscentra, casino's en zalencentra;

1.30 Dak

iedere bovenbeëindiging van een gebouw;

1.31 Detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen, geen motorbrandstoffen zijnde, aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.32 Detailhandel volumineus

detailhandel die vanwege de omvang van de gevoerde artikelen een grote oppervlakte nodig heeft voor de uitstalling, zoals de verkoop van auto's, boten, caravans, tuininrichtingsartikelen, grove bouwmaterialen, keukens en sanitair;

1.33 Dienstverlening

het verlenen van economische diensten aan derden;

1.34 Erf

bij de bestemming behorende gronden waarvan het gebruik ten dienste van deze bestemming is;

1.35 Evenementenhal

een gebouw dat dient voor het organiseren van één of meerdaagse evenementen en activiteiten als ook beurzen, markten, manifestaties, themadagen, bedrijfsmanifestaties, bioscopen, bowlingbanen, speeltuinen, creativiteietscentra, dansscholen, (muziek)theaters en daarmee gelijk te stellen activiteiten;

1.36 Extensief recreatief medegebruik

recreatief medegebruik dat in hoofdzaak is gericht op natuur- en landschapsbeleving, zoals wandelen en fietsen. Voor het extensieve recreatief medegebruik is geen specifieke inrichting van het gebied noodzakelijk, maar kan worden volstaan met de voorzieningen die reeds ten behoeve van de hoofdfunctie aanwezig zijn en ondergeschikte voorzieningen zoals bewegwijzeringsbordjes;

1.37 Gebouw

elk bouwwerk dat een voor mensen toegankelijke overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.38 Gebruiken

het doen gebruiken, laten gebruiken en in gebruik geven;

1.39 Geluidsgevoelige functies

bewoning of ander geluidsgevoelige functies zoals bedoeld in de Wet geluidhinder en het Besluit geluidhinder;

1.40 Geluidsgevoelige gebouwen

gebouwen welke dienen ter bewoning of ten behoeve van een andere geluidsgevoelige functie als bedoeld in de Wet geluidhinder en het Besluit geluidhinder;

1.41 Gymzaal

vertrek voor sportles op school;

1.42 Hogere waarde

een maximale waarde voor de geluidbelasting, die hoger is dan de voorkeursgrenswaarde en die in een concreet geval kan worden vastgesteld op grond van de Wet geluidhinder en het Besluit Geluidhinder;

1.43 Hoofdgebouw

een (deel van een) gebouw, dat vanwege zijn indeling en uiterlijke verschijningsvorm, gelet op de bestemming als het belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel of bouwvlak moet worden aangemerkt en waartoe eventuele uitbouwen, aanbouwen en bijgebouwen niet worden gerekend;

1.44 Horeca

een bedrijf, waar bedrijfsmatig dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt en/of waarin bedrijfsmatig logies worden verstrekt, één en ander al dan niet in combinatie met een vermaaksfunctie, met uitzondering van erotisch getinte vermaaksfuncties;

1.45 Hulpdiensten

Brandweer, politie en ambulance;

1.46 Kantoor

een gebouw, dat dient voor de uitoefening van administratieve werkzaamheden en werkzaamheden die verband houden met het doen functioneren van (semi)overheidsinstellingen, het bankwezen, en naar de aard daarmee gelijk te stellen instellingen;

1.47 Kantoor- en/of praktijkruimte

een niet voor bewoning bestemd gedeelte van een woning of gebouw bij een woning, dat uitsluitend dient voor de uitoefening van beroepsactiviteiten van de bewoner van de woning op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of daarmee gelijk te stellen gebied;

1.48 Kwetsbaar object

woningen, gebouwen bestemd voor het verblijf, al dan niet gedurende een gedeelte van de dag, van minderjarigen, ouderen, zieken of gehandicapten, gebouwen waarin doorgaans grote aantallen personen gedurende een groot gedeelte van de dag aanwezig zijn, zoals kantoren, hotels en restaurants, winkels, kampeer- en andere recreatieterreinen en objecten met een hoge infrastructurele waarde, zoals een telefoon- of elektriciteitscentrale, voorzover die objecten wegens de aard van de gevaarlijke stoffen die bij een ongeval kunnen vrijkomen, bescherming verdienen tegen de gevolgen van dat ongeval;

1.49 Landschappelijke waarde

de aan een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door de waarneembare verschijningsvorm van dat gebied;

1.50 Maaiveld

gemiddelde hoogte van het afgewerkte terrein dat een gebouw of bouwwerk omgeeft;

1.51 Maatschappelijke voorzieningen

educatieve, sociaal-medische, sociaal-culturele en levensbeschouwelijke voorzieningen, voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening, alsook ondergeschikte detailhandel en horeca ten dienste van deze voorzieningen;

1.52 Muziekkoepel

overdekt podium voor openbare muziekuitvoeringen;

1.53 Nadere eis

een nadere eis als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, sub d, van de Wet ruimtelijke ordening;

1.54 Natuur(wetenschappe)lijke waarde

de aan een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door geologische, geomorfologische, bodemkundige en/of biologische elementen, voorkomend in dat gebied;

1.55 Omgevingsvergunning

Vergunning voor activiteiten als genoemd in artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

1.56 Ondergronds bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die onder het maaiveld is gelegen;

1.57 Onderhoudsgebouw

een gebouw ten behoeve van het onderhoud van een landgoed, zoals een gebouw voor de stalling van materieel, een houtloods of een berging;

1.58 Overkapping

een bouwwerk, niet zijnde een gebouw, bestaande uit tenminste een dak en maximaal één wand;

1.59 Particulier opdrachtgeverschap

situatie dat de burger of een groep van burgers – in dat laatste geval georganiseerd als rechtspersoon zonder winstoogmerk of krachtens een overeenkomst – tenminste de economische eigendom verkrijgt en volledige zeggenschap heeft over en verantwoordelijkheid draagt voor het gebruik van de grond, het ontwerp en de bouw van de eigen woning;

1.60 Peil

het peil overeenkomstig de bouwverordening, dan wel indien geen peil overeenkomstig de bouwverordening is vast te stellen, de gemiddelde hoogte van het afgewerkte bouwterrein;

1.61 Plan

het bestemmingsplan 'Dronkelaarseweg I' van de gemeente Barneveld;

1.62 Productiegebonden detailhandel

detailhandel in goederen die ter plaatse worden vervaardigd, gerepareerd en/of toegepast in het productieproces, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de productiefunctie;

1.63 Recreatief medegebruik

een recreatief gebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit recreatieve gebruik is toegestaan;

1.64 SBI-Code

Standaard Bedrijf Indelingscode van het Centraal Bureau voor Statistiek;

1.65 Seksinrichting

een terrein, gebouw, vaar- of voertuig waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichtingen worden in ieder geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub of een prostitutiebedrijf, waaronder tevens begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.66 Sociale huurwoning

huurwoning met een aanvangshuurprijs onder de grens als bedoeld in artikel 13, eerste lid, onder a, van de Wet op de huurtoeslag, waarbij de instandhouding voor de in een gemeentelijke verordening omschreven doelgroep voor ten minste tien jaar na ingebruikname is verzekerd;

1.67 Sociale koopwoning

koopwoning met een koopprijs vrij op naam van ten hoogste het bedrag genoemd in artikel 26, tweede lid, onder g, van het Besluit beheer sociale huursector, waarbij de instandhouding voor de in een gemeentelijke verordening omschreven doelgroep voor ten minste tien jaar na ingebruikname is verzekerd;

1.68 Staat van Bedrijfsactiviteiten

als bijlage(n) bij deze regels behorende en daarvan onderdeel uitmakende lijst(en) van bedrijven en instellingen;

1.69 Straalpad

vrije ruimte die nodig is voor ongehinderde ontvangst van (radio-)signaal;

1.70 Uitbouw

een bijbehorend bouwwerk in de vorm van een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw. Functionele ondergeschiktheid is niet vereist;

1.71 Uitvoeren

het doen uitvoeren, laten uitvoeren en in uitvoering geven;

1.72 Uitwerking

een uitwerking als bedoeld in artikel 3.6 lid 1 sub b van de Wet ruimtelijke ordening;

1.73 Verbeelding

De bij het bestemmingsplan behorende kaart (analoog of digitaal) waarop onder meer de begrenzing van het plan, de in het bestemmingsplan voorkomende bestemmingen, aanduidingen en topografische en kadastrale gegevens zijn weergegeven;

1.74 Vloeroppervlak

grootte van de oppervlakte van een bouwlaag;

1.75 Volkstuin

een perceel grond dat zich niet in de onmiddellijke nabijheid van de woning van de gebruiker bevindt, waarop de gebruiker gewassen teelt voor eigen gebruik;

1.76 Voorgevel

de naar de weg gekeerde gevel(s) van een gebouw;

1.77 Voorgevelrooilijn

de evenwijdig aan de as van de weg gelegen lijn welke, zoveel mogelijk aansluitend aan de ligging van de voorgevels van de (bestaande) bebouwing, een zoveel mogelijk gelijkmatig beloop van de rooilijn overeenkomstig de richting van de weg geeft;

1.78 Voorkeursgrenswaarde

de maximale waarde voor de geluidbelasting, zoals deze rechtstreeks kan worden afgeleid uit de Wet geluidhinder en het Besluit geluidhinder;

1.79 Wet ruimtelijke ordening

Wet van 1 juli 2008 (Stb. 2006, 566) houdende vaststelling van nieuwe planregels omtrent de ruimtelijke ordening, zoals deze luidt op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan;

1.80 Wgh-inrichting

een inrichting die in belangrijke mate geluidhinder kan veroorzaken, zoals bedoeld in artikel 1.1 derde lid van de Wet Milieubeheer en artikel 1 van de Wet geluidhinder en genoemd in artikel 2.4 van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer;

1.81 Wijziging

een wijziging als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, sub a, van de Wet ruimtelijke ordening;

1.82 Woning

een complex van ruimten dat dient voor de zelfstandige huisvesting van één afzonderlijk huishouden;

1.83 Woongebouw

een gebouw dat ten minste twee woningen omvat;

1.84 Zorgwoning

een woning die speciaal bedoeld en geschikt is voor mensen met een zorgvraag;

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 De dakhelling

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.2 De goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, dan wel de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.3 De inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.4 De bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.5 De oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.6 De hoogte van een windturbine

vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine;

2.7 De afstand tot de zijdelingse perceelsgrens

vanaf de buitenwerkse gevelvlakken dan wel, indien sprake is van overstekende daken met een overstekend gedeelte van meer dan 0,75 m, respectievelijk overstekken van meer dan 0,75 m, vanaf de buitenrand van het overstekende dak/de overstek, neerwaarts geprojecteerd, tot de kadastrale zijgrens van het perceel;

2.8 De oppervlakte van een ondergronds bouwwerk

onder de begane grondvloer, tussen de harten van de ondergrondse buitenste muren;

2.9 De oppervlakte van een overkapping

de loodrechte projectie van de overkapping op het maaiveld;

2.10 Het vloeroppervlak

boven de vloeren, tussen de binnenwerkse gevelvlakken en/of scheidingsmuren.

2.11 Maatvoering

Alle maten zijn tenzij anders weergegeven:

  1. a. voor lengten in meters (m);
  2. b. voor oppervlakten in vierkante meters (m²);
  3. c. voor inhoudsmaten in kubieke meters (m³);
  4. d. voor verhoudingen in procenten (%).

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. de uitoefening van een agrarisch bedrijf;
  2. b. hobbymatig agrarisch gebruik in de vorm van het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren;
  3. c. ter plaatse van de aanduiding 'speelvoorziening' tevens voor een aan de agrarische functie ondergeschikte nevenactiviteit in de vorm van een kinderspeelboerderij/kinderopvang;

met daaraan ondergeschikt:

  1. d. openbare nutsvoorzieningen;
  2. e. recreatief medegebruik;
  3. f. infrastructurele voorzieningen;
  4. g. waterhuishoudkundige voorzieningen;
  5. h. sloten, beken en daarmee gelijk te stellen waterlopen;

met de daarbij behorende:

  1. i. gebouwen;
  2. j. één bedrijfswoning met bijbehorende bijgebouwen en andere bouwwerken;
  3. k. bouwwerken geen gebouwen zijnde.

3.2 Bouwregels

3.3 Nadere eisen

  1. 1. Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:
    1. a. de verkeersveiligheid; en
    2. b. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Bij het stellen van nadere eisen is de procedure zoals weergegeven in artikel 10.1 van toepassing.

3.4 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen voor wat betreft het veranderen van de grenzen van een bouwvlak, met inachtneming van het volgende:

  1. a. de oppervlakte van het bouwvlak mag maximaal 1,5 ha bedragen;
  2. b. aangetoond dient te worden dat het veranderen van de grenzen noodzakelijk is in het kader van een doelmatige bedrijfsvoering;
  3. c. er dient te worden gestreefd naar een compacte vorm van het bouwvlak;
  4. d. de natuur- en landschapswaarden mogen niet in onevenredige mate worden geschaad.

Artikel 4 Leiding - Gas

Artikel 29 Leiding - Gas

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Gas' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming van een (ondergrondse) aardgasleiding.

4.2 Bouwregels

Op de in het eerste lid bedoelde gronden mag in afwijking van hetgeen in overige bestemmingen is bepaald artikelen niet worden gebouwd, met uitzondering van bebouwing ten behoeve van het leidingbeheer, met, indien het een gebouw betreft, een maximale bebouwde oppervlakte van 40 m2.

4.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 4.2 voor het oprichten van enig bouwwerk na schriftelijke instemming van de leidingbeheerder.

4.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

  1. 1. Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:
    1. a. het aanbrengen van diepwortelende en/of hoogopgaande beplanting, waaronder bijvoorbeeld rietbeplanting;
    2. b. het wijzigen van het maaiveldniveau door ontgronding of ophoging;
    3. c. het verrichten van grondroeractiviteiten, bijvoorbeeld het aanbrengen van rioleringen, kabels, leidingen en drainage, anders dan normaal spit- en ploegwerk;
    4. d. diepploegen;
    5. e. het aanbrengen van gesloten verhardingen;
    6. f. het permanent opslaan van goederen waaronder ook begrepen het opslaan van afvalstoffen;
    7. g. het aanleggen van waterlopen of het vergraven, verruimen of dempen van bestaande waterlopen;
    8. h. het plaatsen van onroerende objecten zoals lichtmasten, wegwijzers en ander straatmeubilair;
    9. i. het indrijven van voorwerpen in de bodem.
  2. 2. Het verbod uit artikel 4.4,eerste lid sub a is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:
    1. a. het normale onderhoud betreffen;
    2. b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan.

Artikel 5 Waarde - Archeologie 1

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 1' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(-en), primair bestemd voor het behoud en de bescherming van archeologische waarden van de gronden.

5.2 Bouwregels

  1. 1. Op of in deze gronden mogen, in afwijking van hetgeen in overige bestemmingen is bepaald, geen bouwwerken worden gebouwd voor zover de oppervlakte van het (ondergrondse) bouwwerk meer dan 10.000 m2 en de ondergrondse bouwdiepte meer dan 0,3 m bedraagt.
  2. 2. Ter plaatse van de volgende aanduidingen geldt dat op deze gronden, in afwijking van hetgeen in overige bestemmingen en in het eerste lid is bepaald, geen bouwwerken worden gebouwd:
    1. a. voor zover de oppervlakte van het (ondergrondse) bouwwerk bij 'specifieke vorm van Waarde - Archeologie 1 - middelhoge verwachtingswaarde' meer dan 1.000 m2 en de ondergrondse bouwdiepte meer dan 0,3 m bedraagt;
    2. b. voor zover de oppervlakte van het (ondergrondse) bouwwerk bij 'specifieke vorm van Waarde - Archeologie 1 - hoge verwachtingswaarde' meer dan 250 m2 en de ondergrondse bouwdiepte meer dan 0,3 m bedraagt;
    3. c. voor zover de oppervlakte van het (ondergrondse) bouwwerk bij 'specifieke vorm van Waarde - Archeologie 1 - historische kern' meer dan 100 m2 en de ondergrondse bouwdiepte meer dan 0,3 m bedraagt;
    4. d. voor zover de ondergrondse bouwdiepte bij 'specifieke vorm van Waarde - Archeologie 1 - vastgestelde archeologische waarde' meer dan 0,3 m bedraagt.
  3. 3. In afwijking van artikel 5.1 en 5.2 mag ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming (en) - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd indien:
    1. a. Een rapport wordt overgelegd waarin de archeologische waarden van het terrein naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld;
    2. b. Indien uit het in het eerste lid genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het afwijken van de bouwregels zullen worden verstoord, kan het bevoegd gezag bij een omgevingsvergunning afwijken op voorwaarde dat:
      • technische maatregelen worden getroffen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden; en/of
      • opgravingen worden verricht; en/of
      • een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg de werken of werkzaamheden die leiden tot bodemverstoring, begeleidt.

5.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

  1. 1. Het is binnen de bestemming 'Waarde - archeologie 1' verboden zonder of in afwijking van een vergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren over een oppervlakte van 10.000 m2:
    1. a. het uitvoeren van grondbewerkingen dieper dan 0,3 m onder het maaiveld, zoals afgraven, diepploegen, egaliseren, frezen, scheuren van grasland, aanleg of rooien van bos, boomgaard of diepwortelende beplanting, aanbrengen van oppervlakteverhardingen, aanleggen van drainage, verwijderen van funderingen;
    2. b. het aanleggen van waterlopen en het vergraven, verruimen en dempen van bestaande waterlopen en kolken;
    3. c. het aanleggen van leidingen dieper dan 0,3 m onder het maaiveld.
  2. 2. Ter plaatse van de volgende aanduidingen geldt dat het verboden is zonder of in afwijking van een vergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoerenm zoals genoemd in artikel 5.3, lid 1, sub a, b en c:
    1. a. bij 'specifieke vorm van Waarde - Archeologie 1 - middelhoge verwachtingswaarde' over een oppervlakte van meer dan 1.000 m2;
    2. b. bij 'specifieke vorm van Waarde - Archeologie 1 - hoge verwachtingswaarde' over een oppervlakte van meer dan 250 m2;
    3. c. bij 'specifieke vorm van Waarde - Archeologie 1 - historische kern' over een oppervlakte van meer dan 100 m2;
    4. d. bij'specifieke vorm van Waarde - Archeologie 1 - vastgestelde archeologische waarde'.
  3. 3. Het in artikel 5.3, eerste lid, sub a, vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:
    1. a. andere werken, behorende bij het normale onderhoud, gebruik en beheer;
    2. b. reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende vergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan;
    3. c. de archeologische waarde niet onevenredig aantasten, hetgeen kan blijken uit een rapport waarin de archeologische waarde van de gronden in voldoende mate is vastgesteld .

5.4 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen deze bestemming wijzigingen in die zin dat deze bestemming komt te vervallen, indien als gevolg van een nader archeologisch onderzoek is gebleken dat de archeologische waarden van de gronden niet behoudenswaardig zijn of niet langer aanwezig zijn of de aanwijzing als beschermd rijksmonument op grond van de Monumentenwet 1988 is ingetrokken.

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 6 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 7 Algemene Aanduidingsregels

7.1 Veiligheidszone - Bevi

Ongeacht de bestemming zijn de gronden ter plaatse van de aanduiding 'Veiligheidszone – Bevi' tevens bestemd voor de bescherming van het woon- en leefmilieu.

Artikel 8 Algemene Afwijkingsregels

  1. 1. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het plan:
    1. a. indien en voor zover afwijkingen ten aanzien van de grens of de richting van wegen, parkeerstroken, paden, bermen en sloten en ligging van bebouwingsgrenzen noodzakelijk zijn ter aanpassing van het plan aan de werkelijke toestand van het terrein, die bij de uitmeting blijkt, mits die afwijkingen ten opzichte van hetgeen op de verbeelding is weergegeven niet meer dan 10 m zijn;
    2. b. ten behoeve van het bouwen in afwijking van de bepalingen ten aanzien van de afmetingen van de bebouwing, waaronder begrepen bebouwingspercentages, mits de afwijkingen beperkt blijven tot ten hoogste 10% van de bij recht in het plan weergegeven maten.
  2. 2. Het afwijken van de bouwregels, als bedoeld in het eerste lid, kan niet indien enig aangrenzend terrein of enige aangrenzende bebouwing in een toestand wordt gebracht, die strijdig is met het plan en/of indien op enig aangrenzend terrein de verwerkelijking van het plan wordt belemmerd en dit niet door het stellen van voorwaarden aan de afwijking van de bouwregels kan worden voorkomen.

Artikel 9 Algemene Wijzigingsregels

9.1 Algemeen

Burgemeester en wethouders kunnen, indien en voor zover dringende redenen die na het vaststellen van het plan tot hun kennis zijn gekomen hiertoe aanleiding geven en voor zover het belang van een goede ruimtelijke ontwikkeling van het gebied dat in het plan is begrepen niet wordt geschaad:

  1. 1. een bebouwingsgrens zodanig wijzigen, dat het bebouwingsvlak met niet meer dan 10% wordt verkleind of vergroot.

Artikel 10 Algemene Procedureregels

10.1 Procedure bij het stellen van nadere eisen

Voor een besluit tot het stellen van een nadere eis geldt de volgende voorbereidingsprocedure:

  1. 1. een ontwerpbesluit ligt, met bijbehorende stukken, gedurende twee weken ter inzage;
  2. 2. burgemeester en wethouders geven voorafgaand aan de terinzagelegging kennis van het ontwerpbesluit in één of meer dag-, nieuws of huis-aan-huisbladen of op een andere geschikte wijze. De kennisgeving geschiedt tevens langs elektronische weg;
  3. 3. de kennisgeving houdt mededeling in van de bevoegdheid tot het naar voren brengen van zienswijzen gedurende de onder 1 genoemde termijn;
  4. 4. burgemeester en wethouders delen aan hen die zienswijzen naar voren hebben gebracht de beslissing daaromtrent mede.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 11 Overgangsrecht

11.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. 1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. 2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  3. 3. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

11.2 Overgangsrecht gebruik

  1. 1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. 2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. 3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. 4. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 12 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan 'Dronkelaarseweg I' van de gemeente Barneveld.

Behoort bij het besluit van de raad van de gemeente Barneveld

d.d. tot vaststelling.

Mij bekend,

de griffier.

Hoofdstuk 1 Inleiding

De heer Polinder heeft, namens de familie Van Ramshorst, een verzoek ingediend voor het realiseren van een kinderspeelboerderij/kinderopvang in een bestaande schuur bij het agrarische bedrijf aan de Dronkelaarseweg 30 in Terschuur. De familie Van Ramshorst wil de activiteiten op het agrarische bedrijf verbreden om zo minder afhankelijk te zijn van één inkomen. De heer en mevrouw Van Ramshorst exploiteren samen de agrarische onderneming. De kinderspeelboerderij/kinderopvang zal onderdeel uitmaken van deze onderneming.

De aanvragers willlen zich met name richten op kinderfeestjes. Het streven is om 5.000 kinderen per jaar te ontvangen. Per drie kinderen komt gemiddeld één volwassene mee. Het totaal aantal bezoekers zal ongeveer 6.700 per jaar bedragen. Op jaarbasis zal het bedrijf ongeveer 180 dagen open zijn. Bovendien zal de kinderspeelboerderij zodanig worden ingericht dat deze ook geschikt is voor opvang van kinderen. Op dagen dat de speelboerderij niet geopend is, wil de familie de ruimte gebruiken voor kinderopvang.

De kinderspeelboerderij/kinderopvang zal worden gevestigd in een al bestaande agrarische loods. Ten zuiden van deze loods wordt een parkeerplaats ten behoeve van de kinderspeelboerderij/kinderopvang aangelegd.

De uitvoering van dit plan is niet mogelijk binnen het geldende bestemmingsplan. Daarom is voorliggende herziening ex artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening van het bestemmingsplan opgesteld.

Hoofdstuk 2 Bestaande Situatie

2.1 Begrenzing Plangebied

De Dronkelaarseweg 30 ligt ten zuidoosten van de kern Terschuur in het buitengebied. Onderstaande afbeelding geeft de ligging van de locatie weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1127-0003_0001.png"

Afbeelding 1 en 2 Luchtfoto's

2.2 Geldende Bestemmingen

Het perceel Dronkelaarseweg 30 ligt in het bestemmingsplan Buitengebied en heeft de bestemming Agrarisch gebied I met bouwblok. Op dit perceel is een agrarisch bedrijf toegestaan. Agrarische nevenactiviteiten in de vorm van een kinderspeelboerderij/-opvang zijn niet toegestaan. In het bestemmingsplan is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor het toestaan van nieuwe niet-agrarische nevenactiviteiten. Hierbij mag 300 m2 aan bebouwing gebruikt worden voor de nevenactiviteit.

De kinderspeelboerderij/-opvang wordt gehuisvest in een leegstaande schuur van 500 m2. Omdat deze oppervlakte te groot is om met een wijziging van het hestemmingsplan te realiseren is een bestemmingsplanherziening noodzakelijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1127-0003_0002.png"

Afbeelding 3 Verbeelding bestemmingsplan Buitengebied 2000

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Provincie

3.1.1 Ruimtelijke Verordening Gelderland

De Provinciale Ruimtelijke Verordening is een gevolg van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die in juli 2008 in werking trad. Deze wet geeft de provincie de bevoegdheid algemene regels vast te leggen in een provinciale verordening. Met een ruimtelijke verordening stelt de provincie regels aan bestemmingsplannen van gemeenten. De provincie richt zich hierbij op onderwerpen die van provinciaal belang zijn, zoals verstedelijking, natuur, nationale landschappen, water en glastuinbouw. Gemeenten krijgen op sommige terreinen meer beleidsvrijheid, terwijl ze op andere gebieden te maken krijgen met strikte provinciale richtlijnen. Gedeputeerde Staten hebben op 15 december 2010 de Ruimtelijke Verordening Gelderland vastgesteld. De Verordening is in werking getreden op 2 maart 2011. Voor de provincie betekent de Wet ruimtelijke ordening dat het goedkeuringsvereiste voor gemeentelijke bestemmingsplannen vervalt. De Ruimtelijke Verordening is gebaseerd op reeds vastgesteld ruimtelijk beleid, zoals het 'Streekplan Gelderland 2005'. De Verordening vormt derhalve een beleidsneutrale vertaling van reeds vastgesteld ruimtelijk beleid. Dit betekent dat de Verordening geen beleidswijzigingen bevat.

3.1.2 Streekplan Gelderland 2005

Provinciale Staten hebben op 29 juni 2005 het Streekplan Gelderland 2005 vastgesteld. Het streekplan geeft de beleidskaders aan voor de ruimtelijke ontwikkelingen tot 2015. Het streekplan is er op gericht de verschillende functies in regionaal verband een zodanige plek te geven dat de ruimtelijke kwaliteiten worden versterkt en er zuinig en zorgvuldig met de ruimte wordt omgegaan. Op de kaart Ruimtelijke structuur van het streekplan, is het plangebied aangewezen als Ecologische Hoofdstructuur (EHS) - verbindingszone.

Op 1 juli 2009 hebben Provinciale Staten de streekplanherziening Herbegrenzing Ecologische Hoofdstructuur (EHS) vastgesteld. Binnen de EHS geldt de 'nee, tenzij'-benadering. Dit houdt in dat bestemmingswijziging niet mogelijk is als daarmee de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied significant worden aangetast, tenzij er geen reële alternatieven zijn en er sprake is van redenen van groot openbaar belang. Het gaat nu om een het starten van een kinderspeelboerderij in een bestaand gebouw bij een agrarisch bedrijf waarbij een aantal parkeerplaatsen worden aangelegd. Hiermee worden geen wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied significant aangetast.

Daar komt bij dat er vanwege de bezuinigingen minder geld beschikbaar is voor het realiseren van de EHS. De Stichting Vernieuwing Gelderse Vallei (SVGV) geeft aan dat rond de Esvelderbeek waarschijnlijk een strook van 3 meter over zal blijven van de verbindingszone van de EHS. Deze ontwikkeling ligt daarbuiten. Bovendien vindt deze ontwikkeling plaats aan de zijde van het agrarische bedrijf die niet gericht is naar de Esvelder beek. Deze beek is de as van de verbindingszone.

3.1.3 Regionale beleidsinvulling functieverandering en nevenactiviteiten

In de regio Vallei wordt de mogelijkheid geboden om in regionaal verband een alternatief beleid te ontwikkelen voor functieverandering van gebouwen in het buitengebied. In 2008 is door regio De Vallei de Regionale beleidsinvulling functieverandering en nevenactiviteiten vastgesteld. Het beleid voor functieverandering is hierin verwoord. Dit verzoek past binnen de “Regionale beleidsinvulling functieverandering en nevenactiviteiten” van Regio de Vallei. De “Regionale werkgroep coördinatie verzoeken om functiewijziging” heeft positief over onderhavig verzoek geadviseerd.

3.2 Gemeente

3.2.1 Structuurvisie 2009

In de Stuctuurvisie 2009 die op 20 januari 2009 is vastgesteld staat de visie die het gemeentebestuur heeft op de lange termijn. Op grond van de verwachte ontwikkelingen maakt zij keuzes over hoe met deze ontwikkelingen om te gaan. De hoofdlijnen zijn:

  • Concentratie van woon- en bedrijfsbebouwing
  • Inbreiding voor uitbreiding;
  • Verkeer en vervoer;
  • Voorzieningenniveau in de kernen;
  • Regionale samenwerking op het gebied van bedrijvigheid;
  • Watertoets: overleg tussen gemeente en waterbeheerders;

Om de concentratie van bebouwing in en direct rond de kernen te bevorderen en om het buitengebied te behoeden voor verdere verdichting met onnodige bebouwing is het concentratiebeleid voor woon- en bedrijfsbebouwing en voorzieningen in de onderscheiden kernen uitgangspunt. Een uitzondering op het concentratieprincipe wordt gevormd door het functieveranderingsbeleid bij leegstaande of leegkomende (doorgaans agrarische) bebouwing in het buitengebied. Van deze uitzondering wordt bij dit plan gebruik gemaakt.

De kinderspeelboerderij/kinderdagverblijf die mogelijk wordt gemaakt is niet groot en zorgt niet voor een problematische toename van verkeersbewegingen. Bovendien is de Dronkelaarseweg ingericht als 60 km/h zone en zijn de snelheidsverschillen tussen het doorgaande en bestemmingsverkeer kleiner. Het past daarmee binnen de beleidslijn voor verkeer en vervoer.

Het voorzieningenniveau in de kernen en de regionale samenwerking op het gebied van bedrijvingheid zijn voor dit verzoek niet van toepassing. In paragraaf 5.12 staat hoe is omgegaan met de watertoets.

Hoofdstuk 4 Randvoorwaarden

4.1 Bodem

In het kader van de ontwikkeling van het gebied dient te worden beoordeeld of de uiteindelijke bodemkwaliteit binnen dit gebied uit oogpunt van volksgezondheid en milieu aan zekere kwaliteitsnormen voldoet om te voorkomen dat op verontreinigde grond wordt gebouwd.

In het kader van een WRO procedure is onderzocht of de milieuhygiënische bodemkwaliteit ter plaatse van de Dronkelaarseweg 30 te Terschuur voldoet aan de eis van uitvoerbaarheid en uit oogpunt van volksgezondheid en milieu aanvaardbaar mag worden geacht voor het beoogde gebruik. De procedure betreft het bestemmen van een kinderdagverblijf.

In februari 2010 is door Vink MAB op bovengenoemde locatie een verkennend bodemonderzoek volgens de NEN 5740 uitgevoerd (projectnr. M10.0004). In samenspraak met de afdeling milieu is alleen de actuele contactzone (bodemlaag tot 0,5m-mv) onderzocht van het directe buitenterrein. De betreffende loods is immers geheel voorzien van een aaneengesloten betonvloer.

In de contactzone is een geringe overschrijding van de achtergrondwaarde van PCB aangetroffen. Waarschijnlijk is sprake geweest van een zeer geringe morsing van bestrijdingsmiddelen of hydraulische olie. De aangetroffen concentratie geeft geen aanleiding tot aanvullend bodemonderzoek.

Ondanks het aangetroffen licht verhoogde PCB gehalte in de vaste bodem bestaat er geen enkele aanleiding om te veronderstellen dat de bodem van de onderzoekslocatie van een zodanige kwaliteit is dat er sprake is van reële risico's voor de volksgezondheid en het milieu.

In dit kader zijn geen belemmeringen aanwezig voor het vastleggen van de nieuwe bestemming.

Opgemerkt wordt dat de actualiteitswaarde van bodemonderzoeksgegevens vijf jaar bedraagt. Dit houdt in dat binnen een termijn van vijf jaar, gerekend vanaf de datum van uitvoering van het bodemonderzoek, de nieuwe bestemming moet zijn vastgelegd. Na deze termijn moet, in overleg met het bevoegd gezag, een herijking plaatsvinden.

Met het uitgevoerde onderzoek is in redelijkheid inzicht verkregen in de aanwezigheid van mogelijke verontreinigingen in de bodem. Er kan echter geen uitspraak worden gedaan over de kwaliteit van een afgebakende hoeveelheid grond. Als bij graafwerkzaamheden, bijvoorbeeld ten behoeve van bouwactiviteiten, grond vrijkomt mag deze grond binnen de onderzoekslocatie worden verwerkt.

Als grond wordt afgevoerd, moet de samenstellingwaarde ervan zijn vastgesteld op het moment van hergebruik. Afhankelijk daarvan mag de grond, met of zonder beperkingen, elders worden toegepast. Afvoer van grond mag ook plaatsvinden naar een daarvoor bestemde milieuvergunninghoudende inrichting. Op het elders hergebruik van grond zijn de regels van het Besluit bodemkwaliteit van toepassing. Zie bijlage 1 voor het onderzoeksrapport.

4.2 Cultuurhistorie

4.2.1 Archeologie

4.2.2 Historische (steden)bouwkundige waarden

In het plangebied is geen sprake van historische (steden)bouwkundige waarden. Dit zijn gebouwde elementen met bijzondere betekenis, zoals molens, bruggen, kastelen of hele dorpen en binnensteden.

4.2.3 Historisch-geografische waarden

Historisch-geografische waarden verwijzen naar de ontstaanswijze en bijzondere plekken van onze cultuurlandschappen, zoals polders, kavelstructuren, terpen en het landschap van de Nieuwe Hollandse Waterlinie. In het plangebied is geen sprake van historisch-geografische waarden.

4.3 Ecologie

De belangrijkste wetten voor natuurbescherming in Nederland zijn de Natuurbeschermingswet 1998 en de Flora- en faunawet. Beide wetten zijn een Nederlandse vertaling van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. De verplichtingen voor bescherming van natuurgebieden zijn overgenomen door de Natuurbeschermingswet 1998, terwijl de Flora- en faunawet zich richt op de bescherming van planten en dieren.

4.3.1 Natuurbeschermingswet 1998

De Natuurbeschermingswet 1998 regelt de bescherming van natuurgebieden in Nederland. Daarnaast regelt deze wet de aanwijzing van natuurgebieden die van nationaal of internationaal belang zijn: Beschermde Natuurmonumenten en Natura 2000-gebieden. De Natuurbeschermingswet bepaalt vervolgens wat er wél en niet mag in deze beschermde natuurgebieden.

Dit plangebied ligt niet in (de nabijheid van) natura 2000-gebied.

4.3.2 Flora- en faunawet

De Flora- en faunawet beschermt plant- en diersoorten in de beschermde natuurgebieden én daarbuiten. Ongeveer 500 soorten in Nederland vallen onder de bescherming van deze wet. Om te beoordelen of de beschermde soorten in het plangebied aanwezig zijn, wordt een natuurtoets uitgevoerd.

De locatie is bezocht door de gemeente Barneveld. Het betreft slechts het veranderen van een vrij nieuwe open agrarische loods die geheel dichtgemaakt gaat worden. De enige waarde voor flora-en fauna is gelegen in het feit dat duiven (Turkse tortels), weleens op de gebinten plaatsnemen. Er zijn geen nestplaatsen van extra beschermde vogels (zoals de steenuil) waargenomen. Het is niet waarschijnlijk dat het voorgenomen plan waarden zoals genoemd in de Flora- en faunawet zal schaden. Een nader ecologisch onderzoek is daarom dan ook niet uitgevoerd.

Theoretisch is het altijd mogelijk dat alsnog vogels in de open loods gaan broeden. Als dit het geval is mag de loods ten tijde van de broed- en verzorgingstijd, niet (geheel) dicht gemaakt worden.

Mochten er onverhoopt tijdens de verbouwingswerkzaamheden alsnog onverwachte faunawaarden ontdekt worden welke mogelijk aangetast dreigen te worden, dan dient alsnog nader onderzoek verricht te worden.

4.4 Externe Veiligheid

Bij externe veiligheid gaat het om het risico op een ongeval waarbij een gevaarlijke stof aanwezig is. Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beheersen van risico's die mensen lopen door opslag, productie, gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen in hun omgeving. De risico's moeten aanvaardbaar zijn. Met het oog daarop heeft de rijksoverheid risiconormen vastgesteld waarmee bedrijven, wegbeheerders en vervoerders, maar ook gemeenten en provincies, rekening dienen te houden. Voor situaties waarbij het ontwikkelingsgebied binnen het invloedsgebied van een risicobron ligt, moet het resultaat van een risicoanalyse daarom getoetst worden aan de gestelde risiconormen.

Op de signaleringskaart Externe Veiligheid van de gemeente Barneveld is te zien dat in de omgeving van het plangebied een risicobron is gesitueerd. Langs de Dronkelaarseweg ligt namelijk een hoge druk aardgastransportleiding van 4". De kinderspeelboerderij/kinderdagverblijf ligt binnen het invloedsgebied van deze hoge druk aardgastransportleiding.

4.4.1 Plaatsgebonden risico en groepsrisico

In het rapport van 19 mei 2011 van de Adviesgroep buisleidingen uit Bergen op Zoom met projectnummer 00.013-10 (zie bijlage 2 ) zijn de risico's van de ligging binnen het invloedsgebied van deze hoge druk aardgastransportleiding onderzocht. De conclusies zijn:

  • De leiding heeft geen PR 10-6 contour. Het plaatsgebonden risico levert dus geen knelpunten op voor het plangebied;
  • Het groepsrisico van de leiding neemt door de ruimtelijke ontwikkeling zeer beperkt toe, maar ligt ver onder de oriëntatiewaarde. Omdat het groepsrisico en de toename daarvan lager is dan 0,1 keer de oriënterende waarde kan door de gemeente Barneveld worden volstaan met een beperkte verantwoordingsplicht.

Het in de rapportage van de Adviesgroep buisleidingen bepaalde plaatsgebonden risico en de toename van het groepsrisico door de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling zijn een onderdeel van deze verantwoordingsplicht.

De overige aspecten van de verantwoordingsplicht, zoals bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid zullen door de gemeente moeten worden verantwoord, hierover is advies ingewonnen bij de Veiligheids- en Gezondheidsregio Gelderland-Midden.

De gemeente heeft het rapport beoordeeld. De rapportage is op de juiste wijze gemaakt en de gemeente is ook van oordeel dat de aspecten plaatsgebonden risico en groepsrisico deze ontwikkeling niet in de weg staan.

4.4.2 Bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid

Voor een volledige beoordeling van externe veiligheid zijn zoals genoemd ook de aspecten bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid in geval van een calamiteit van belang. Hierover heeft de Veiligheids- en Gezondheidsregio Gelderland Midden (sector brandweer) op 15 juni 2011 advies uitgebracht (kenmerk HGM/PPP/2011/85). Zie bijlage 3. In dit advies worden bij doorgang van het plan maatregelen ter verbetering van de rampenbestrijding en de zelfredzaamheid gesteld. Naar aanleiding van dit advies heeft op 29 juni 2011 overleg plaatsgevonden tussen de regionale brandweer, de brandweer Barneveld, de wethouder en de initiatiefnemers.

Centraal tijdens het overleg stond de vraag of de gemeente Barneveld de kinderspeelboerderij / kinderdagverblijf wil laten realiseren binnen de effectafstanden van een aardgastransportleiding, met als maatgevend scenario de fakkelbrand, en welke voorwaarden de gemeente Barneveld hieraan koppelt om dit risico voor uw gemeente op een acceptabel niveau te houden.

Het resultaat van het overleg is dat de gemeente Barneveld toestaat het kinderspeelboerderij / kinderdagverblijf te realiseren onder de voorwaarden dat bouwtechnische en infrastructurele voorzieningen en organisatorische maatregelen worden getroffen. Afgesproken is dat de initiatiefnemer in overleg met de gemeente Barneveld en de brandweer Barneveld:

  1. a. nooduitgangen realiseert in het gebouw die van de risicobron afgericht zijn;
  2. b. vluchtwegen/routes realiseert in de omgeving van het gebouw die van de risicobron afgericht zijn;
  3. c. zo min mogelijk glas, geen grote glasoppervlakten of openslaande ramen toepast aan de risicozijde;
  4. d. de indeling van het gebouw afstemt op het aanwezige risico door bijvoorbeeld de slaapvertrekken en ruimten met minst zelfredzame kinderen (o.a. baby's) zo ver mogelijk van de risicobron af te situeren;
  5. e. de primaire bluswatervoorzieningen optimaliseert langs en in de omgeving van de buisleiding en/of het te vestigen kinderdagverblijf;
  6. f. invulling geeft aan een bedrijfshulpverleningsorganisatie als er kinderen aanwezig zijn.

De gemeente Barneveld draagt verder zorg voor het informeren van de bewoners en werknemers in het plangebied over de risico's van de buisleiding en over wat te doen ingeval van een incident, om zo de zelfredzaamheid te verhogen en motiveert in het ruimtelijke besluit de keuze en de voorwaarden waaronder.

Naar aanleiding van het gesprek is het advies van 15 juni op 13 juli 2011 aangevuld (kenmerk HGM/PPP/2011/85). Zie bijlage 3.

Tijdens dit overleg bleek ook dat de oorzaak van calamiteiten met hoge druk aardgastransportleidingen meestal graafwerkzaamheden in de buurt van deze leidingen is. Er wordt daarom bepaald dat de kinderspeelboerderij / kinderdagverblijf tijdens graafwerkzaamheden in de buurt van de hoge druk aardgastransportleiding van 4'' langs de Dronkelaarseweg gesloten moet zijn.

Voor het verbouwen en brandveilig gebruiken van de loods moet een omgevingsvergunning worden verleend. De hierboven genoemde voorwaarden gaan echter verder dan waar volgens het Bouwbesluit en het Gebruiksbesluit aan mag worden getoetst. Daarom is in artikel 7 een "veiligheidszone -leiding" geïntroduceerd waarbinnen geen kwetsbare objecten mogen worden gerealiseerd. Alleen met een binnenplanse afwijking, als aan alle bovengenoemde voorwaarden van dit plan wordt voldaan, en daardoor de veiligheid voldoende is gegarandeerd, is realisatie van het plan mogelijk.

Het informeren van de bewoners en werknemers in het plangebied over de risico's van de buisleiding en over wat te doen ingeval van een incident, om zo de zelfredzaamheid te verhogen gebeurt als volgt:

De gemeente Barneveld neemt allereerst deel aan de regionale meerjaren risicocommunicatiecampagne, een samenwerking tussen Veiligheids- en gezondheidsregio Gelderland Midden en de 16 gemeenten in hun verzorgingsgebied. Deze campagne heeft tot doel om door proactieve communicatie over risico's met de inwoners van Gelderland-Midden, het riscobewustzijn te doen stijgen. Hierdoor zijn de inwoners van Gelderland-Midden zich bewust van hun omgevingsrisico's en hun eigen verantwoordelijkheid bij rampen; weten wat ze kunnen doen om zich voor te bereiden op rampen en weten ze hoe zij moeten handelen tijdens een ramp. Hierdoor neemt de kans toe op adequaat gedrag.

Door deelname aan de regionale meerjaren risicocampagne beoogt de gemeente Barneveld het algemeen risicobewustzijn van haar inwoners, en daarmee mede de inwoners en werknemers in het plangebied, te vergroten.

Specifiek voor dit plan stelt de gemeente dat de directie van de te vestigen kinderspeelboerderij/kinderdagverblijf verantwoordelijk is voor de voorlichting over het risico en het handelingsperspectief bij een incident richting haar klanten, werknemers en omwonenden.

4.5 Geluid

Bij het opstellen van een bestemmingsplan dienen de bepalingen van de Wet geluidhinder in acht te worden genomen. Dit betekent onder meer dat wanneer in het bestemmingsplan gronden worden bestemd voor nieuwe woningbouw of andere geluidsgevoelige objecten, moet worden nagegaan of voor deze gronden een zogenaamde geluidszone van kracht is. Met uitzondering van een aantal wegen, bevinden zich in principe langs alle wegen geluidzones. Binnen een zone moet akoestisch onderzoek worden verricht, waaruit blijkt of de voorkeursgrenswaarde of de maximaal toelaatbare geluidbelasting wordt overschreden.

De A1 ligt op ca. 600 meter afstand van de kinderspeelboerderij/kinderdagverblijf. De geluidzone van de A1 is aan beide zijde 400 meter. In deze situatie ligt de kinderspeelboerderij/kinderdagverblijf alleen in de geluidzone van de Dronkelaarseweg 30. Het aantal motorvoertuigbewegingen op deze weg was in 2009 850. In 2011 heeft deze weg een 60 km/h-profiel gekregen en mag alleen gebruikt worden door bestemmingsverkeer. Het huidige aantal motorvoertuigbewegingen is daardoor veel lager dan het aantal bij de telling van 2009. Een akoestisch onderzoek is niet nodig omdat de gevelbelasting de grenswaarde van 48 dB niet zal overschrijden.

De afstand tot omliggende bedrijven is zodanig groot dat het toevoegen van een geluidgevoelige functie als een kinderspeelboerderij/kinderdagverblijf geen belemmeringen oplevert voor de ontwikkeling van omliggende bedrijven. Omdat sprake is van één inrichting in het kader van de Wet milieubeheer hoeft de geluidsbelasting van het eigen bedrijf op de kinderspeelboerderij/kinderdagverblijf niet gemeten te worden. In de volgende alinea wordt toegelicht waarom het hier om één inrichting in het kader van de Wet milieubeheer gaat.

Het is nadrukkelijk de bedoeling kinderen op een speelse manier kennis te laten maken met de agrarische sector (educatie). De energie- en watervoorziening van de kinderspeelboerderij/kinderdagverblijf loopt via dezelfde aansluitingen als de hoofdactiviteit. Verder ligt de accomodatie ten behoeve van de kinderspeelboerderij/kinderdagverblijf op het erf binnen de inrichtingsgrenzen van het agrarische bedrijf. Daarmee is sprake van technische en functionele bindingen. Met zijn vrouw is de heer G. van Ramshorst verantwoordelijk voor de uitvoering en organisatie van werkzaamheden op het agrarische bedrijf. Na realisatie van de kinderspeelboerderij/kinderdagverblijf komen daar de werkzaamheden en verantwoordelijkheden van de kinderspeelboerderij/kinderdagverblijf bij. Er is daarom ook sprake van organisatorische bindingen.

4.6 Geur

De Wet geurhinder en veehouderij geeft gemeenten de mogelijkheid om gebiedsgericht beleid vast te stellen door middel van een geurverordening. De standaardnormen zoals opgenomen in de Wet mogen binnen een bandbreedte naar boven en beneden worden bijgesteld. Op 7 oktober 2008 heeft de raad een geurverordening vastgesteld. Deze verordening trad in werking op 18 oktober 2008. Buiten de gebieden die zijn genoemd in de Geurverordening gelden de standaardnormen uit de Wet geurhinder en veehouderij.

In de omgeving van het plangebied liggen een aantal agrarische bedrijven. De Van Amerongenweg 17-19 is het meest nabijgelegen bedrijf. Alleen in de extreme situatie dat het hele bouwperceel van dit bedrijf wordt gesloopt en volledig wordt volgebouwd waarbij alle geuremissiepunten in de hoek van het bouwperceel het dichtst bij de nieuwe kinderspeelboerderij worden gerealiseerd ontstaat een overschrijding van de geurnorm met 1,3 ou. Deze situatie is erg onwaarschijnlijk omdat de eigenaar van het perceel net een nieuwe milieuvergunning voor een stal hebben gekregen die ruim binnen de geurnorm blijft. Hiermee zal een groot deel van het bouwperceel zijn volgebouwd.

Omdat sprake is van één inrichting in het kader van de Wet milieubeheer en de kinderspeelboerderij/kinderdagverblijf, zoals hierboven beschreven, nauwelijks belemmering vormt voor omliggende agrarische bedrijven is een geuronderzoek niet noodzakelijk.

4.7 Leidingen

Binnen of in de directe nabijheid van het plangebied ligt een hoge druk aargastransportleiding van 4". De leiding loopt evenwijdig aan de Dronkelaarseweg en heeft in het huidige bestemmingsplan een beschermingszone van 4 meter aan weerzijden van de leiding. In paragraaf 4.4 is aangeven hoe aanwezigheid van deze hoge druk aardgastransportleiding is omgegaan Eveneens zijn er geen straalpaden of laagvliegroutes die beperkingen stellen aan de bouwhoogten.

4.8 Luchtkwaliteit

In de Wet milieubeheer zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen. Hierin is opgenomen dat bij een ruimtelijk besluit de gevolgen voor de luchtkwaliteit getoetst moet worden. Om te bepalen of de kwaliteit van de lucht ter plaatse voldoet aan de eisen uit de Wet milieubeheer en de daarop gebaseerde regelgeving, dient bij nieuwe ontwikkelingen onderzoek gedaan te worden naar de luchtkwaliteit. Projecten waarvan aannemelijk is dat deze niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging hoeven niet getoetst te worden aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit.

Het realiseren van een kinderspeelboerderij/kinderdagverblijf als nevenactiviteit in het plangebied is dermate kleinschalig, dat het valt binnen de randvoorwaarden van het Besluit Niet in Betekenende Mate Bijdragen. De invloed van deze kleinschalige ontwikkeling hoeft niet in beeld te worden gebracht en vormt geen belemmering voor omliggende agrarische bedrijven.

Omgekeerd wordt de kinderspeelboerderij/kinderdagverblijf samen met het agrarische bedrijf gezien als één inrichting in het kader van de Wet milieubeheer. Ook daarom is geen onderzoek noodzakelijk.

4.9 Milieueffectrapportage

Niet voor alle nieuwe activiteiten hoeft een m.e.r.-procedure gevolgd te worden. De verplichting tot het toepassen van een m.e.r.-procedure ontstaat als de voorgenomen activiteit vermeld is in het Besluit milieueffectrapportage 1994 én voldoet aan de vermelde drempelwaarden én de aangewezen besluiten.

In dit geval is de activiteit niet m.e.r.-plichtig deze niet is vermeld in het Besluit milieueffectrapportage 1994.

4.10 Milieuzonering

Ten aanzien van bedrijvigheid geldt als uitgangspunt dat toekomstige woningen geen onevenredige milieuhinder (geur, geluid etc.) mogen ondervinden van nabijgelegen bedrijvigheid. In de publicatie ´Bedrijven en milieuzonering´ van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, editie 2009, wordt in verband met de aanwezigheid van milieubelastende functies indicatieve afstandsnormen voorgeschreven tot milieugevoelige functies, vooral wonen.

Dit plan voorziet in het toestaan van een kinderspeelboerderij/kinderopvang als nevenactiviteeit bij een agrarisch bedrijf aan de Dronklaarseweg 30 in Terschuur. In de omgeving van het plangebied zijn (bedrijfs)woningen aanwezig. Om te kunnen bepalen of de kinderspeelboerderij/kinderopvang hinder kan veroorzaken voor de reeds aanwezige (bedrijfs)woningen is gekeken naar de bovengenoemde publicatie.

Uit bijlage 1 van de publicatie blijkt dat kinderopvang valt in milieucategorie 2, met een richtafstand voor het aspect geluid. Dit betekent dat in principe een afstand van minimaal 30 meter aangehouden moet worden tot geluidgevoelige objecten, zoals woningen. Deze richtafstand heeft betrekking op de omgevingstypen 'rustige woonwijk' en 'rustig buitengebied'.

De afstand van het bouwvlak van het kinderspeelboerderij/kinderopvang tot de gevels van de tegenoverliggende (bedrijfs)woningen bedraagt ruim meer dan 30 meter. Aan de richtafstand zoals genoemd in de publicatie van de VNG wordt voldaan.

4.11 Natuur En Landschap

De planwijziging voorziet in het aanleggen van een parkeerplaats bij een bestaande loods die wordt verbouwd tot kinderdagverblijf. Met name de aanleg van de parkeerplaats heeft vanwege de ligging aan de wegzijde een behoorlijke uitstraling op de omgeving en tast landschapswaarden aan. De gemeente Barneveld heeft de aanvrager verplicht om een samenhangend ontwerp voor de inrichting van het terrein te maken zodat het bouwplan goed landschappelijk wordt ingepast. Bij dit ontwerp is rekening gehouden met de volgende punten:

  • de lange zijde van de de parkeerplaats moet parallel aan de lange zijde van de kinderspeelboerderij liggen. De bestaande bomen/beplanting moet hierbij behouden blijven;
  • de parkeerplaats moet ingepakt worden in het groen. Het betreft de aanplant van een houtsingel bestaande uit 3 rijen inlandse (gebiedseigen) beplanting die uiteindelijk een breedte zal krijgen van circa 6 meter. In bijlage 4 is het bijbehorende beplantingsplan met de lijst van te gebruiken beplanting opgenomen;
  • de parkeerplaats is in grasbeton-bestrating uitgevoerd worden;
  • de toegangsweg naar de parkeerplaats is zo dicht mogelijk langs bestaande bomenrij langs de Dronkelaarseweg gelegd. Er is gebruik gemaakt van de reeds bestaande inrit naar het weiland. Het is niet gewenst dat er bomen/groen verdwijnen voor een nieuwe inrit. Bovendien is het ivm de verkeersveiligheid niet wenselijk dat de inrit meer naar de bocht toe verplaatst wordt;
  • volgens parkeernormen moet bij een overdekte speeltuin van deze omvang een parkeerterrein voor 35 auto's worden aangelegd. Het is echter de verwachting van de aanvrager dat er op piekmomenten maximaal 20 parkeerplaatsen nodig zijn. Omdat het landschappelijk en stedebouwkundig ongewenst is de parkeerplaats op deze locatie groter dan 20 parkeerplaatsen te maken is, om toch aan de parkeernorm te voldoen, een doorsteek in de beplanting opgenomen zodat auto's op zeldzame piekmomenten in het naastliggende weiland kunnen parkeren.

4.12 Water

Om water als één van de principes voor de ruimtelijke ordening verder te ontwikkelen, heeft de Commissie Waterbeheer 21e eeuw doelstellingen geformuleerd om water prominenter in beeld te krijgen. Één van die doelstellingen is het uitvoeren van een 'Watertoets' bij alle ruimtelijke plannen en besluiten. Hiertoe dient de initiatiefnemer van een plan de waterbeheerder vroegtijdig bij de planvorming te betrekken. Het betreft het hele proces van informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het doel is om te waarborgen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing worden genomen bij alle waterhuishoudkundige relevante ruimtelijke plannen en besluiten. De resultaten van het overleg tussen initiatiefnemer en waterbeheerder worden verwoord in de waterparagraaf.Waterhuishouding

Voor de bestaande schuur betreft zijn geen zijn al voorzieningen voor de afvoer van regenwater getroffen. Hier is geen uitbreiding of verandering van nodig.

De toename van het verhard oppervlakte door aanleg van de parkeerplaats is minder dan 1000 m2. Het verzoek hoeft daarom volgens de afsprakennotitie Waterschap Vallei en Eem en de gemeente Barneveld niet voorgelegd te worden aan het waterschap. Het is wel zaak dat aan onderstaande uitgangspunten wordt voldaan:

Allereerst dient gestreefd te worden naar een scheiding van vuil water en (schoon) regenwater (afkoppeling). Daarnaast dienen er bij de inrichting, het bouwen en het beheer zo min mogelijk vervuilende stoffen te worden toegevoegd aan de bodem en aan het grond- en oppervlaktewatersysteem.


Bij toename van het bestaande verharde oppervlakte (bebouwing, bestrating e.d.) dient het overtollige water overeenkomstig de richtlijnen van het waterschap verwerkt te worden.

1. benutting;

2. infiltratie in de bodem;

3. lozing op het oppervlaktewater;

4. lozing op het riool.

Pas als benutting niet mogelijk is kan gekeken worden naar infiltratie etc.

4.13 Maatregelen Q-koorts

8 juli 2009 heeft het college besloten in principe medewerking te verlenen aan dit verzoek. Rond die tijd was er veel publiciteit over geitenhouderijen en de Q-koorts. Op 22 januari 2010 is in overleg met de aanvragers besloten eerst de ontwikkelingen rond de Q-koorts af te wachten voordat dit plan in procedure gebracht zou worden. Op het bedrijf van de familie Van Ramshorst aan de Dronkelaarseweg 30 is tot nu toe geen Q-koorts geconstateerd. Eind 2010 is besloten het plan weer op te pakken omdat de Q-koorts voldoende onder controle lijkt. Voorwaarde is wel dat de familie Van Ramshorst onder andere voldoet aan alle voorwaarden die het ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie in haar Factsheet maatregelen Q-koorts stelt. Zie bijlage 5. De familie heeft op 26 maart 2011 schriftelijk verklaard aan alle in de Factsheet genoemde maatregelen te zullen voldoen.

Hoofdstuk 5 Juridische Aspecten

5.1 Juridische Aspecten

De Wet ruimtelijke ordening (Wro) geeft gemeenten de plicht tot het opstellen van een bestemmingsplan. In de Wro en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is nader uitgewerkt uit welke onderdelen een bestemmingsplan in ieder geval moet bestaan. Dit zijn een verbeelding met planregels en een toelichting daarop. Daarnaast bieden zowel de Wro als het Bro opties voor een nadere juridische inrichting van een bestemmingsplan. Hierbij moet onder meer worden gedacht aan het afwijken met een omgevingsvergunning, wijzigingsbevoegdheden en het toepassen van nadere eisen. De bruikbaarheid van deze instrumenten is geheel afhankelijk van het doel van het bestemmingsplan en de gewenste bestemmingsmethodiek van de gemeente Barneveld. Het uitgangspunt is dat het bestemmingsplan moet voorzien in een passende regeling voor de komende tien jaar, dit is de geldigheidsduur van een bestemmingsplan.

Het juridische deel van het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding en de regels. De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden en gebouwen en bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing. De verbeelding heeft een ondersteunende rol voor de toepassing van de regels alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen. De verbeelding vormt samen met de regels het voor de burgers bindende onderdeel van het bestemmingsplan.

De planregels vallen in vier hoofdstukken uiteen. Hoofdstuk 1 bevat de algemene voor het plangebied geldende bepalingen, de inleidende regels. Hoofdstuk 2 regelt de bestemmingen en het daarop toegestane gebruik. Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels, zoals de anti-dubbeltelbepaling, algemene bouwregels, algemene afwijkings- en algemene wijzigingsregels en tot slot de algemene procedureregels. Tenslotte komt in hoofdstuk 4 het overgangsrecht en de slotbepaling aan bod.

Bevoegdheid

Onder bevoegd gezag verstaan wij het bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning. Over het algemeen zijn burgemeester en wethouders het bevoegd gezag. Het kan echter incidenteel voorkomen dat bijvoorbeeld het Rijk dan wel de provincie het bevoegd gezag is.

Burgemeester en wethouders zijn altijd bevoegd gezag bij het wijzigen van een plan en het stellen van nadere eisen.

Inleidende regels

Begrippen

In dit artikel worden de begrippen gedefinieerd, die in de regels worden gehanteerd. Bij de toetsing van het bestemmingsplan wordt uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis. Voor zover er geen begrippen zijn gedefinieerd wordt aangesloten bij het normale spraakgebruik.

Wijze van meten

Dit artikel geeft aan hoe hoogte- en andere maten (die bij het bouwen in acht dienen te worden genomen) moeten worden gemeten. De bepalingen uit bijlage 12 van SVBP2008 zijn overgenomen in de standaardregels van gemeente Barneveld.

Bestemmingsregels

Bestemmingen 'Agrarisch' en 'Agrarisch met waarden'

Binnen deze bestemmingen zijn agrarische bedrijven toegestaan. Het verschil tussen de bestemming 'Agrarisch' en 'Agrarisch met waarden' is dat bij de laatste ook het behoud, herstel en/of de ontwikkeling van de landschappelijke waarden van de gronden van belang is. Hier is een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde of van werkzaamheden aan gekoppeld.

Dubbelbestemming 'Waarde – archeologie 1' en 'Waarde – archeologie 2'

In alle gebieden die (nog) niet zijn vrijgegeven na archeologisch onderzoek of waar is besloten tot behoud in situ wordt de dubbelbestemming Waarde – archeologie toegepast. 'Waarde – archeologie 1' wordt toegepast bij een ondergrondse bouwdiepte van 0,3 m:

  • in gebieden met een lage verwachtingswaarde (bij een oppervlakte van meer dan 10.000 m²);
  • in gebieden met een middelmatige verwachtingswaarde (bij een oppervlakte van meer dan 1.000 m²);
  • in gebieden met een hoge verwachtingswaarde (bij een oppervlakte van meer dan 250 m²);
  • in historische kernen (bij een oppervlakte van meer dan 100 m²) en
  • voor niet zichtbare terreinen met archeologische waarde.

Tot slot wordt 'Waarde – archeologie 2' toegepast voor zichtbare terreinen met archeologische waarde bij elke bouwdiepte.

Algemene regels

Anti-dubbeltelbepaling

Het doel van de anti-dubbeltelbepaling is te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein niet nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.

Algemene aanduidingsregels

De aanduidingen bevatten specificaties van de (dubbel-)bestemmingen met betrekking tot het gebruik of het bouwen. Een gebiedsaanduiding is een aanduiding die verwijst naar een gebied waarvoor bijzondere regels, extra regels of nadere afwegingen gelden. Bij gebiedsaanduidingen gaat het veelal om zones en gebieden die aan sectorale regelgeving zijn ontleend. De volgende soorten gebiedsaanduidingen zijn toegepast: geluidszone, vrijwaringszone en veiligheidszone.

Daarnaast is de bouwaanduiding antennemast mogelijk. Nieuwvestiging van antennemasten binnen de bebouwde kom is in principe niet toegestaan. Bij andere bestemmingen zoals bedrijventerreinen, sportparken, grote parkeerplaatsen, benzinestations, nutsvoorzieningen en/of langs grootschalige infrastructuur is dit wel mogelijk. In de regels is een aanduiding opgenomen die bij de betreffende bestemmingen kan worden toegevoegd.

Algemene afwijkingsregels

Er is een algemene afwijkingsregel opgenomen wanneer dit voor een betere technische realisering van bouwwerken dan wel in verband met de werkelijke toestand van het terrein noodzakelijk is. Deze afwijkingsregel dient bij uitzondering te worden toegepast. De noodzaak om van de bestemmingsregeling af te wijken dient te worden aangetoond.

Het is niet de bedoeling dat deze algemene bevoegdheid wordt toegepast in combinatie met het afwijken zoals dat bij een specifieke bestemming is genoemd. Met andere woorden: cumulatie van deze bevoegdheden is uitgesloten. Een voorbeeld: de maximale bouwhoogte voor een woning is 12 meter. Bij de bestemming 'Wonen-1' is de bevoegdheid opgenomen om met een omgevingsvergunning af te wijken van de bouwregels en die bouwhoogte te vergroten met maximaal 3 meter. Het is niet de bedoeling dat dan nog eens toepassing wordt gegeven aan de algemene afwijkingsbevoegdheid met een vergroting van nog eens 10% tot gevolg.

Algemene procedureregels

Op de voorbereiding van het besluit tot wijziging is afdeling 3.4 Algemene wet bestuursrecht en artikel 3.9a van de Wet ruimtelijke ordening van toepassing, met dien verstande dat burgemeester en wethouders binnen acht weken na afloop van de termijn van terinzagelegging een besluit nemen omtrent de wijziging.

Voor het stellen van nadere eisen is geen procedure opgenomen in de wet. De procedure staat beschreven in hoofdstuk 3 "Algemene regels" van dit bestemmingsplan.

Algemene wijzigingsregels

In deze bepaling wordt aan het bevoegd gezag de bevoegdheid gegeven om bestemmingen te wijzigen ten behoeve van kleine overschrijdingen van bestemmingsgrenzen. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn daarbij aangegeven.

Overgangs- en slotregels

Overgangsregels

Onderscheid is gemaakt tussen de overgangsbepalingen ten aanzien van bouwwerken en de overgangsbepalingen ten aanzien van gebruik. De overgangsbepalingen ten aanzien van bouwwerken gelden vanaf terinzagelegging van het ontwerp bestemmingsplan, de overgangsbepalingen ten aanzien van gebruik vanaf het van kracht worden (inwerkingtreding) van het bestemmingsplan. Uitgangspunt is dat zo weinig mogelijk gebruik wordt gemaakt van het overgangsrecht. Vooraf dient een afweging te worden gemaakt tussen legaliseren (positief bestemmen) dan wel handhaving van illegale situaties.

De overgangsbepalingen voor bouwwerken en gebruik zijn overgenomen uit artikelen 3.2.1 en 3.2.2 Besluit ruimtelijke ordening (Bro).

Slotregel

Het laatste artikel van de regels betreft de citeertitel van het voorliggende bestemmingsplan.

5.2 Handhaving

De gemeente acht handhaving van haar beleid van groot belang om de gewenste ruimtelijke kwaliteit te garanderen. Belangrijke redenen voor handhaven zijn:

  • de regels zijn door de gemeente vastgesteld en de inwoners van de gemeente mogen verwachten dat de gemeente die regels handhaaft: waarom zijn er anders regels opgesteld? Inwoners van de gemeente hebben als het ware recht op handhaving;
  • handhaving gaat oneigenlijk gebruik van en daarmee de achteruitgang van de kwaliteit van het gemeentelijk grondgebied tegen. Een actueel bestemmingsplan beoogt de ruimtelijke kwaliteit van een gebied in stand te houden en te verbeteren;
  • niet daadkrachtig optreden tegen overtredingen van wettelijke regels werkt een toename van het aantal overtredingen in de hand en tast de geloofwaardigheid van daadkrachtig optreden aan. Het in het bestemmingsplan vastgelegde beleid wordt ondermijnd en het bestuur verliest de greep op de gebouwde omgeving.

Onderscheid kan gemaakt worden tussen preventieve en repressieve handhavingsinstrumenten. Onder preventieve instrumenten kunnen onder andere goede regelgeving (onder andere in bestemmingsplan), voorlichting, subsidieverlening, afwijken van bouwregels en gebruiksregels en de omgevingsvergunning worden begrepen. Repressieve instrumenten zijn onder meer controle en toezicht, opsporing en het hanteren van sancties als bestuursdwang en dwangsom.

In 2007 heeft de gemeente de Nota handhaving ruimtelijke en bouwregelgeving gemeente Barneveld opgesteld. Deze nota geeft inzicht in de achtergronden die geleid hebben tot de totstandkoming van de nota. Ook geeft het voor overtredingen op het gebied van bestemmingsplan- en bouwregelgeving aan hoe met geconstateerde overtredingen om te gaan en welke prioriteitsstelling daarbij te hanteren (repressieve handhaving).

Bij de handhaafbaarheid van een bestemmingsplan spelen aspecten als communicatie, de planvorm, de normstelling, het daadwerkelijk kunnen handhaven en de controleerbaarheid van normen ook een belangrijke rol.

Randvoorwaarde voor handhaving is dat er voldoende basis/grondslag is om te kunnen handhaven. Deze basis wordt gevormd door:

  • de regeling in het bestemmingsplan zelf: de handhaafbaarheid van de planregels;
  • het afwijkingenbeleid.

In onderhavig bestemmingsplan is gestreefd naar heldere, eenduidige planregels met zo min mogelijk interpretatiemogelijkheden.

Verder zijn aan de in het plan opgenomen afwijkingsbevoegdheden duidelijke voorwaarden verbonden, die voldoende objectief bepaalbaar zijn.

Hoofdstuk 6 Economische Uitvoerbaarheid

6.1 Grondexploitatie

Op grond van artikel 6.12, eerste lid van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) stelt de gemeenteraad een exploitatieplan vast voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. In artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is opgesomd wat bouwplannnen zijn als bedoeld in artikel 6.12, eerste lid van de Wro. Hier blijkt uit dat dit geen bouwplan is als bedoeld in artikel 6.12, eerste lid van de Wro. De gemeenteraad hoeft daarom geen exploitatieplan vast te stellen.

Hoofdstuk 7 Overleg En Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

De procedures voor vaststelling van een bestemmingsplan zijn door de wetgever geregeld. Aangegeven is dat tussen gemeente en verschillende instanties waar nodig overleg over het plan moet worden gevoerd alvorens een ontwerpplan ter visie gelegd kan worden. Daarnaast is er de gelegenheid om in het voortraject belanghebbenden te laten inspreken conform de gemeentelijke verordening. Pas daarna wordt de wettelijke procedure met betrekking tot vaststelling van het bestemmingsplan opgestart (artikel 3.8 Wro).

7.1 Overleg Ex Artikel 3.1.1 Bro

Het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.1) geeft aan dat burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg voeren met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

Bij de voorbereiding zijn de volgende instanties betrokken:

  • Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie of de Voedsel en Warenautoriteit omdat dit de instantie is die controleert of de familie Van Ramshorst voldoet aan alle voorwaarden die het ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie in haar Factsheet maatregelen Q-koorts stelt.
  • Veiligheids- en Gezondheidsregio Gelderland-Midden sector Brandweer, omdat deze instantie controleert of voldaan wordt aan alle voorwaarden op het terrein van externe veiligheid.

De uitkomsten van dit overleg zijn verwerkt.

7.2 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft van 14 oktober 2011 tot en met 24 november 2011 ter inzage gelegen. Tijdens deze periode heeft een ieder de mogelijkheid gehad een zienswijze naar voren te brengen. Er zijn echter geen zienswijzen ingediend.

Bijlage 1 Bodemonderzoek En Beoordeling

Bijlage 1 Bodemonderzoek en beoordeling

Bijlage 2 Onderzoek Externe Veiligheid

Bijlage 2 Onderzoek externe veiligheid

Bijlage 3 Adviezen Vggm

Bijlage 3 Adviezen VGGM

Bijlage 4 Beplantingsplan

Bijlage 4 Beplantingsplan

Bijlage 5 Factsheet Maatregelen Q-koorts

Bijlage 5 Factsheet maatregelen Q-koorts