Scherpenzeelseweg VI
Bestemmingsplan - gemeente Barneveld
Onherroepelijk op 11-11-2011 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
1.1 Aan huis verbonden beroep of bedrijf
een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied, niet bestaande uit ambachtelijke en/of detailhandelsactiviteiten, dat door zijn beperkte omvang in een woning en daarbij behorende gebouwen, met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend.
1.2 Aanbouw
een bijbehorend bouwwerk in de vorm van een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch en functioneel opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;
1.3 Aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.4 Aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.5 Agrarisch bedrijf
een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren, met uitzondering van een broederij, een glastuinbouwbedrijf, een kwekerij, een pelsdierenfokkerij, een paardenhouderij, een proefbedrijf, een wormen- en madenkwekerij en/of een viskwekerij;
1.6 Ambachtelijk bedrijf
een bedrijf waar overwegend door middel van handwerk producten worden vervaardigd, bewerkt, onderhouden of hersteld;
1.7 Archeologische waarde
de waarde die van belang is voor de archeologie en voor de kennis van de beschavingsgeschiedenis;
1.8 Bebouwing
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;
1.9 Bebouwingspercentage
het in procenten uitgedrukte deel van een bouwvlak, bestemmingsvlak dan wel bouwperceel, dat ten hoogste mag worden bebouwd;
1.10 Bedrijf
onderneming waarbij het accent ligt op het vervaardigen, bewerken, installeren en verhandelen van goederen dan wel op het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij eventueel detailhandel uitsluitend plaatsvindt als onzelfstandig en ondergeschikt onderdeel van de onderneming in de vorm van verkoop dan wel levering van ter plaatse vervaardigde, bewerkte of herstelde goederen, dan wel goederen die in rechtstreeks verband staan met de uitgeoefende handelingen;
1.11 Bedrijfsgebouw
een gebouw dat dient voor de uitoefening van een bedrijf;
1.12 Bedrijfswoning
een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar noodzakelijk is gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein;
1.13 Bestaande
bestaand en legaal aanwezig op de dag van terinzagelegging van het ontwerp-bestemmingsplan;
1.14 Bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak;
1.15 Bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0203.1130-0003.gml met de bijbehorende regels (en eventuele bijlagen);
1.16 Bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.17 Bevoegd gezag
bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning;
1.18 Bijbehorend bouwwerk
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak;
1.19 Bijgebouw
een bijbehorend bouwwerk in de vorm van een niet voor bewoning bestemd vrijstaand of aangebouwd gebouw, dat een gebruikseenheid vormt met en dienstbaar is aan de bij omschrijving van de hoofdbestemming opgesomde functies, zoals een garage, huishoudelijke bergruimte of hobbyruimte;
1.20 Bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
1.21 Bouwgrens
de grens van een bouwvlak;
1.22 Bouwlaag
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder;
1.23 Bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
1.24 Bouwperceelsgrens
de grens van een bouwperceel;
1.25 Bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;
1.26 Bouwwerk
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
1.27 Dak
iedere bovenbeëindiging van een gebouw;
1.28 Erf
bij de bestemming behorende gronden waarvan het gebruik ten dienste van deze bestemming is;
1.29 Extensief recreatief medegebruik
recreatief medegebruik dat in hoofdzaak is gericht op natuur- en landschapsbeleving, zoals wandelen en fietsen. Voor het extensieve recreatief medegebruik is geen specifieke inrichting van het gebied noodzakelijk, maar kan worden volstaan met de voorzieningen die reeds ten behoeve van de hoofdfunctie aanwezig zijn en ondergeschikte voorzieningen zoals bewegwijzeringsbordjes;
1.30 Gebouw
elk bouwwerk dat een voor mensen toegankelijke overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.31 Gebruiken
het doen gebruiken, laten gebruiken en in gebruik geven;
1.32 Geluidsgevoelige functies
bewoning of ander geluidsgevoelige functies zoals bedoeld in de Wet geluidhinder en het Besluit geluidhinder;
1.33 Geluidsgevoelige gebouwen
gebouwen welke dienen ter bewoning of ten behoeve van een andere geluidsgevoelige functie als bedoeld in de Wet geluidhinder en het Besluit geluidhinder;
1.34 Hogere waarde
een maximale waarde voor de geluidbelasting, die hoger is dan de voorkeursgrenswaarde en die in een concreet geval kan worden vastgesteld op grond van de Wet geluidhinder en het Besluit Geluidhinder;
1.35 Hoofdgebouw
een (deel van een) gebouw, dat vanwege zijn indeling en uiterlijke verschijningsvorm, gelet op de bestemming als het belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel of bouwvlak moet worden aangemerkt en waartoe eventuele uitbouwen, aanbouwen en bijgebouwen niet worden gerekend;
1.36 Horeca
een bedrijf, waar bedrijfsmatig dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt en/of waarin bedrijfsmatig logies worden verstrekt, één en ander al dan niet in combinatie met een vermaaksfunctie, met uitzondering van erotisch getinte vermaaksfuncties;
1.37 Hulpdiensten
Brandweer, politie en ambulance;
1.38 Kantoor
een gebouw, dat dient voor de uitoefening van administratieve werkzaamheden en werkzaamheden die verband houden met het doen functioneren van (semi)overheidsinstellingen, het bankwezen, en naar de aard daarmee gelijk te stellen instellingen;
1.39 Kantoor- en/of praktijkruimte
een niet voor bewoning bestemd gedeelte van een woning of gebouw bij een woning, dat uitsluitend dient voor de uitoefening van beroepsactiviteiten van de bewoner van de woning op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of daarmee gelijk te stellen gebied;
1.40 Kwetsbaar object
woningen, gebouwen bestemd voor het verblijf, al dan niet gedurende een gedeelte van de dag, van minderjarigen, ouderen, zieken of gehandicapten, gebouwen waarin doorgaans grote aantallen personen gedurende een groot gedeelte van de dag aanwezig zijn, zoals kantoren, hotels en restaurants, winkels, kampeer- en andere recreatieterreinen en objecten met een hoge infrastructurele waarde, zoals een telefoon- of elektriciteitscentrale, voorzover die objecten wegens de aard van de gevaarlijke stoffen die bij een ongeval kunnen vrijkomen, bescherming verdienen tegen de gevolgen van dat ongeval;
1.41 Landschappelijke waarde
de aan een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door de waarneembare verschijningsvorm van dat gebied;
1.42 Maaiveld
gemiddelde hoogte van het afgewerkte terrein dat een gebouw of bouwwerk omgeeft;
1.43 Nadere eis
een nadere eis als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, sub d, van de Wet ruimtelijke ordening;
1.44 Natuur(wetenschappe)lijke waarde
de aan een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door geologische, geomorfologische, bodemkundige en/of biologische elementen, voorkomend in dat gebied;
1.45 Omgevingsvergunning
Vergunning voor activiteiten als genoemd in artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;
1.46 Ondergronds bouwwerk
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die onder het maaiveld is gelegen;
1.47 Onderhoudsgebouw
een gebouw ten behoeve van het onderhoud van een landgoed, zoals een gebouw voor de stalling van materieel, een houtloods of een berging;
1.48 Overkapping
een bouwwerk, niet zijnde een gebouw, bestaande uit tenminste een dak en maximaal één wand;
1.49 Particulier opdrachtgeverschap
situatie dat de burger of een groep van burgers – in dat laatste geval georganiseerd als rechtspersoon zonder winstoogmerk of krachtens een overeenkomst – tenminste de economische eigendom verkrijgt en volledige zeggenschap heeft over en verantwoordelijkheid draagt voor het gebruik van de grond, het ontwerp en de bouw van de eigen woning;
1.50 Peil
het peil overeenkomstig de bouwverordening, dan wel indien geen peil overeenkomstig de bouwverordening is vast te stellen, de gemiddelde hoogte van het afgewerkte bouwterrein;
1.51 Plan
het bestemmingsplan 'Scherpenzeelseweg VI' van de gemeente Barneveld;
1.52 Productiegebonden detailhandel
detailhandel in goederen die ter plaatse worden vervaardigd, gerepareerd en/of toegepast in het productieproces, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de productiefunctie;
1.53 Recreatief medegebruik
een recreatief gebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit recreatieve gebruik is toegestaan;
1.54 SBI-Code
Standaard Bedrijf Indelingscode van het Centraal Bureau voor Statistiek;
1.55 Seksinrichting
een terrein, gebouw, vaar- of voertuig waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichtingen worden in ieder geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub of een prostitutiebedrijf, waaronder tevens begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;
1.56 Straalpad
vrije ruimte die nodig is voor ongehinderde ontvangst van (radio-)signaal;
1.57 Uitbouw
een bijbehorend bouwwerk in de vorm van een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw. Functionele ondergeschiktheid is niet vereist;
1.58 Uitvoeren
het doen uitvoeren, laten uitvoeren en in uitvoering geven;
1.59 Uitwerking
een uitwerking als bedoeld in artikel 3.6 lid 1 sub b van de Wet ruimtelijke ordening;
1.60 Verbeelding
De bij het bestemmingsplan behorende kaart (analoog of digitaal) waarop onder meer de begrenzing van het plan, de in het bestemmingsplan voorkomende bestemmingen, aanduidingen en topografische en kadastrale gegevens zijn weergegeven;
1.61 Vloeroppervlak
grootte van de oppervlakte van een bouwlaag;
1.62 Voorgevel
de naar de weg gekeerde gevel(s) van een gebouw;
1.63 Voorgevelrooilijn
de evenwijdig aan de as van de weg gelegen lijn welke, zoveel mogelijk aansluitend aan de ligging van de voorgevels van de (bestaande) bebouwing, een zoveel mogelijk gelijkmatig beloop van de rooilijn overeenkomstig de richting van de weg geeft;
1.64 Voorkeursgrenswaarde
de maximale waarde voor de geluidbelasting, zoals deze rechtstreeks kan worden afgeleid uit de Wet geluidhinder en het Besluit geluidhinder;
1.65 Wet ruimtelijke ordening
Wet van 1 juli 2008 (Stb. 2006, 566) houdende vaststelling van nieuwe planregels omtrent de ruimtelijke ordening, zoals deze luidt op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan;
1.66 Wgh-inrichting
een inrichting die in belangrijke mate geluidhinder kan veroorzaken, zoals bedoeld in artikel 1.1 derde lid van de Wet Milieubeheer en artikel 1 van de Wet geluidhinder en genoemd in artikel 2.4 van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer;
1.67 Wijziging
een wijziging als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, sub a, van de Wet ruimtelijke ordening;
1.68 Woning
een complex van ruimten dat dient voor de zelfstandige huisvesting van één afzonderlijk huishouden;
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 De dakhelling
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
2.2 De goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, dan wel de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
2.3 De inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
2.4 De bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
2.5 De oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
2.6 De hoogte van een windturbine
vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine;
2.7 De afstand tot de zijdelingse perceelsgrens
vanaf de buitenwerkse gevelvlakken dan wel, indien sprake is van overstekende daken met een overstekend gedeelte van meer dan 0,75 m, respectievelijk overstekken van meer dan 0,75 m, vanaf de buitenrand van het overstekende dak/de overstek, neerwaarts geprojecteerd, tot de kadastrale zijgrens van het perceel;
2.8 De oppervlakte van een ondergronds bouwwerk
onder de begane grondvloer, tussen de harten van de ondergrondse buitenste muren;
2.9 De oppervlakte van een overkapping
de loodrechte projectie van de overkapping op het maaiveld;
2.10 Het vloeroppervlak
boven de vloeren, tussen de binnenwerkse gevelvlakken en/of scheidingsmuren.
2.11 Maatvoering
Alle maten zijn tenzij anders weergegeven:
- a. voor lengten in meters (m);
- b. voor oppervlakten in vierkante meters (m²);
- c. voor inhoudsmaten in kubieke meters (m³);
- d. voor verhoudingen in procenten (%).
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. de uitoefening van een agrarisch bedrijf;
- b. hobbymatig agrarisch gebruik in de vorm van het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren;
met daaraan ondergeschikt:
- c. openbare nutsvoorzieningen;
- d. recreatief medegebruik;
- e. infrastructurele voorzieningen;
- f. waterhuishoudkundige voorzieningen;
- g. sloten, beken en daarmee gelijk te stellen waterlopen;
met de daarbij behorende:
- h. gebouwen;
- i. één bedrijfswoning met bijbehorende bijgebouwen en andere bouwwerken;
- j. bouwwerken geen gebouwen zijnde.
3.2 Bouwregels
3.3 Nadere eisen
- 1. Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:
- a. de verkeersveiligheid; en
- b. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
- 2. Bij het stellen van nadere eisen is de procedure zoals weergegeven in artikel 9.1 van toepassing.
3.4 Afwijken van de bouwregels
- 1. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 3.2.1 ten behoeve van het bouwen van maximaal 100 m2 aan kassen.
- 2. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 3.2.2 en toestaan dat de goothoogte van een woning wordt vergroot met maximaal 3 m, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de belangen van landschap en beeldkwaliteit.
- 3. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 3.2.3 en toestaan dat de oppervlakte aan bijgebouwen wordt vergroot met maximaal 20 m², mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de belangen van landschap en beeldkwaliteit.
3.5 Specifieke gebruiksregels
Als gebruik overeenkomstig de bestemming wordt aangemerkt:
- 1. gebruik van ruimten binnen de bedrijfsgebouwen ten behoeve van het ontvangen van bezoekers aan het agrarisch bedrijf, voorzover dit gebruik ondergeschikt blijft aan de agrarische functie en mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:
- a. maximaal 10% van het vloeroppervlak van de bedrijfsgebouwen, tot ten hoogste 250 m², mag worden gebruikt voor de ontvangstfunctie;
- b. de ontvangstfunctie en de eventueel daarmee verbonden horeca- en detailhandelsactiviteiten mogen geen zelfstandige betekenis krijgen.
- 2. gebruik van ruimten binnen de woning ten behoeve van de uitoefening van een aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit, voorzover dit gebruik ondergeschikt blijft aan de woonfunctie en mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:
- a. maximaal 35% van het vloeroppervlak van de woning, tot ten hoogste 60 m², mag worden gebruikt voor de aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit;
- b. degene die de activiteiten in de woning uitvoert, dient tevens de bewoner van de woning te zijn;
- c. vergunningplichtige of meldingsplichtige activiteiten ingevolge de Wet milieubeheer zijn niet toegestaan;
- d. er mag geen detailhandel plaatsvinden.
3.6 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen voor wat betreft het veranderen van de grenzen van een bouwvlak, met inachtneming van het volgende:
- a. de oppervlakte van het bouwvlak mag maximaal 1,5 ha bedragen;
- b. aangetoond dient te worden dat het veranderen van de grenzen noodzakelijk is in het kader van een doelmatige bedrijfsvoering;
- c. er dient te worden gestreefd naar een compacte vorm van het bouwvlak;
- d. de natuur- en landschapswaarden mogen niet in onevenredige mate worden geschaad.
Artikel 4 Agrarisch - Onbebouwd
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Agrarisch - Onbebouwd' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. agrarisch gebruik in de vorm van het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren;
met daaraan ondergeschikt:
- b. openbare nutsvoorzieningen;
- c. recreatief medegebruik;
- d. erfontsluitingswegen;
- e. waterhuishoudkundige voorzieningen;
- f. sloten, beken en daarmee gelijk te stellen waterlopen;
met de daarbij behorende:
- g. bouwwerken geen gebouwen zijnde.
4.2 Bouwregels
- 1. Op of in deze gronden mogen geen gebouwen en overkappingen worden gebouwd.
- 2. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt dat de bouwhoogte niet meer dan 2 m mag bedragen.
Artikel 5 Verkeer
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wegen, straten en paden;
- b. voet- en rijwielpaden;
- c. parkeer-, groen- en speelvoorzieningen;
- d. waterhuishoudkundige doeleinden, waterberging en waterlopen;
- e. bermen;
met de daarbij behorende:
- f. ter plaatse van de aanduiding 'geluidsscherm' ook voor een geluidsscherm;
- g. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met uitzondering van overkappingen.
5.2 Bouwregels
- 1. Het bebouwingspercentage binnen het bouwvlak mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot-, bouwhoogte (m) en maximum bebouwingspercentage (%)' is weergegeven;
- 2. de goot- en bouwhoogte van een hoofdgebouw mogen niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot-, bouwhoogte (m) en maximum bebouwingspercentage (%)' is weergegeven;
- 3. Op of in deze gronden mogen geen gebouwen en overkappingen worden gebouwd.
- 4. Voor het bouwen van bouwwerken gelden de volgende bepalingen:
- a. de bouwhoogte van speeltoestellen mag niet meer dan 4 m bedragen;
- b. de bouwhoogte van palen, masten en verwijsborden mag niet meer dan 9 m bedragen;
- c. de bouwhoogte van een geluidsscherm mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximale bouwhoogte (m)' is weergegeven;
- d. de bouwhoogte van overige bouwwerken mag niet meer dan 2 m bedragen.
5.3 Nadere eisen
- 1. Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:
- a. de verkeersveiligheid;
- b. de sociale veiligheid; en
- c. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld.
- 2. Bij het stellen van nadere eisen is de procedure zoals weergegeven in artikel 9.1 van toepassing.
5.4 Afwijken van de bouwregels
- 1. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 3.2 ten behoeve van het bouwen van overige bouwwerken tot een bouwhoogte van 10 m;
- 2. Het afwijken van de bouwregels kan slechts, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- a. het straat- en bebouwingsbeeld;
- b. de verkeersveiligheid.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 6 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 7 Algemene Afwijkingsregels
- 1. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het plan:
- a. indien en voor zover afwijkingen ten aanzien van de grens of de richting van wegen, parkeerstroken, paden, bermen en sloten en ligging van bebouwingsgrenzen noodzakelijk zijn ter aanpassing van het plan aan de werkelijke toestand van het terrein, die bij de uitmeting blijkt, mits die afwijkingen ten opzichte van hetgeen op de verbeelding is weergegeven niet meer dan 10 m zijn;
- b. ten behoeve van het bouwen in afwijking van de bepalingen ten aanzien van de afmetingen van de bebouwing, waaronder begrepen bebouwingspercentages, mits de afwijkingen beperkt blijven tot ten hoogste 10% van de bij recht in het plan weergegeven maten.
- 2. Het afwijken van de bouwregels, als bedoeld in het eerste lid, kan niet indien enig aangrenzend terrein of enige aangrenzende bebouwing in een toestand wordt gebracht, die strijdig is met het plan en/of indien op enig aangrenzend terrein de verwerkelijking van het plan wordt belemmerd en dit niet door het stellen van voorwaarden aan de afwijking van de bouwregels kan worden voorkomen.
Artikel 8 Algemene Wijzigingsregels
8.1 Algemeen
Burgemeester en wethouders kunnen, indien en voor zover dringende redenen die na het vaststellen van het plan tot hun kennis zijn gekomen hiertoe aanleiding geven en voor zover het belang van een goede ruimtelijke ontwikkeling van het gebied dat in het plan is begrepen niet wordt geschaad:
- 1. een bestemmingsgrens tussen twee bestemmingsvlakken zodanig wijzigen, dat het kleinste bestemmingsvlak met niet meer dan 10% wordt verkleind of vergroot;
- 2. een bebouwingsgrens zodanig wijzigen, dat het bebouwingsvlak met niet meer dan 10% wordt verkleind of vergroot.
Artikel 9 Algemene Procedureregels
9.1 Procedure bij het stellen van nadere eisen
Voor een besluit tot het stellen van een nadere eis geldt de volgende voorbereidingsprocedure:
- 1. een ontwerpbesluit ligt, met bijbehorende stukken, gedurende twee weken ter inzage;
- 2. burgemeester en wethouders geven voorafgaand aan de terinzagelegging kennis van het ontwerpbesluit in één of meer dag-, nieuws of huis-aan-huisbladen of op een andere geschikte wijze. De kennisgeving geschiedt tevens langs elektronische weg;
- 3. de kennisgeving houdt mededeling in van de bevoegdheid tot het naar voren brengen van zienswijzen gedurende de onder 1 genoemde termijn;
- 4. burgemeester en wethouders delen aan hen die zienswijzen naar voren hebben gebracht de beslissing daaromtrent mede.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 10 Overgangsrecht
10.1 Overgangsrecht bouwwerken
- 1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- 2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
- 3. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
10.2 Overgangsrecht gebruik
- 1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- 2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- 3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- 4. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 11 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan 'Scherpenzeelseweg VI' van de gemeente Barneveld.
Behoort bij het besluit van de raad van de gemeente Barneveld
d.d. 21 september 2011 tot vaststelling.
Mij bekend,
de griffier.
Hoofdstuk 1 Inleiding
G. van Beek & Zn. Kalverstalinrichting B.V. is een toonaangevende organisatie op het gebied van het huisvesten en houden van vleeskalveren, zowel binnen als buiten Europa. De heer G. van Beek wil op een perceel aan de Scherpenzeelseweg tegenover nummer 94 een agrarisch bedrijf met een bedrijfswoning realiseren. Het gaat om een veehouderij met 1.190 vleeskalveren (tot 8 maanden). In de kalverenstallen zullen een aantal innovatieve elementen worden toegepast, zodat het integraal duurzame stallen worden. De bestaande burgerwoning Scherpenzeelseweg 84 met opstallen wordt ingeleverd.
De uitvoering van dit plan is niet mogelijk binnen het geldende bestemmingsplan Buitengebied 2000. Daarom is de voorliggende herziening van het bestemmingsplan opgesteld.
Figuur 1: luchtfoto 2010
Hoofdstuk 2 Bestaande Situatie
2.1 Begrenzing Plangebied
Het plangebied betreft de locatie van de te slopen woning Scherpenzeelseweg 84 en de locatie van het te realiseren vleeskalverenbedrijf. De locaties zijn kadastraal bekend als gemeente Barneveld, sectie E, nummers 2521 en 4957.
Het plangebied ligt in het buitengebied, ten westen van de kern Barneveld en de A30. Het plangebied grenst aan de Scherpenzeelseweg. Onderstaande afbeelding geeft de ligging van het plangebied weer.
Figuur 2: plangebied
2.2 Geldende Bestemmingen
Het plangebied ligt in het bestemmingsplan Buitengebied 2000 en heeft de bestemming "Agrarisch gebied I". Bedrijfsgebouwen zijn uitsluitend binnen een bouwperceel toegestaan. De gevraagde kalverenstallen zijn buiten het bestaande bouwperceel gesitueerd.
De in te leveren woning Scherpenzeelseweg 84 heeft de bestemming “Woning”.
Zie bijlage 1 voor de voorschriften van deze bestemmingen.
In het bestemmingsplan zijn geen mogelijkheden opgenomen die uitvoering van voorliggend plan mogelijk maken, bijvoorbeeld door wijziging of afwijken met een omgevingsvergunning. Daarom is een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk.
Figuur 3: plankaart bestemmingsplan Buitengebied 2000
2.3 Ruimtelijke Structuur
Het plangebied ligt in het buitengebied van Barneveld en wordt omringd door agrarisch gebied met enkele agrarische bedrijven en enkele burgerwoningen. Ten zuiden van het plangebied bevindt zich de Modderbeek, dat in eigendom is van het Waterschap Vallei & Eem.
Het plangebied ligt in het agrarische bekenlandschap, wat wordt gekenmerkt door een afwisseling van hogere ruggen met dichte beplanting (o.a. lanen) en bebouwing en lagere open delen waar de beken lopen. Langs de beken is sprake van langere doorzichten. Delen van het bekenlandschap zijn zeer kleinschalig door kleinschalige landschapselementen en bosjes. In dit gebied zijn een aantal relatief gave relicten van het kampenlandschap.
In dit kampenlandschap zijn de kavelgrenzen ingeplant met dichte houtwallen of houtsingels, waardoor er een zogenaamde kamerstructuur is ontstaan van kleine aan elkaar gekoppelde open gebieden omsloten met dichte beplanting. Erfbeplanting, houtwallen, houtsingels en bospercelen vormen een samenhangend patroon waarin de bebouwing is opgenomen. Bebouwing in het Kampenlandschap is dus vaak slechts deels zichtbaar. De wegen die de verschillende bebouwingsclusters met elkaar verbinden zijn voorzien van laanbeplanting en vormen zodoende structurerende elementen in het landschap. Historisch gezien ligt de bebouwing op de dekzandruggen met de achterzijde naar de natte hooilanden, maar tegenwoordig kent het kampenlandschap een grote variatie wat betreft oriëntatie van bebouwing. De schaalvergroting in de landbouw heeft er voor gezorgd dat veel van de kenmerkende houtwallen en houtsingels verloren zijn gegaan, waarmee het kampenlandschap op veel plekken zijn besloten en kleinschalige karakter heeft verloren.
Met de aanleg en herstel van nieuwe beplantingselementen wordt bijgedragen aan het behoud en versterking van dit oorspronkelijke karakter en wordt nieuwe bebouwing op een logische manier ingepast in het landschap.
Figuur 4: foto Scherpenzeelseweg ter hoogte van nummer 84 richting nummer 94 (juni 2010)
Hoofdstuk 3 Planbeschrijving
G. van Beek & Zn. Kalverstalinrichting B.V. is een toonaangevende organisatie op het gebied van het huisvesten en houden van vleeskalveren, zowel binnen als buiten Europa. De heer G. van Beek wil op een perceel aan de Scherpenzeelseweg tegenover nummer 94 een agrarisch bedrijf met een bedrijfswoning realiseren. Het gaat om een veehouderij met 1.190 vleeskalveren (tot 8 maanden). De bestaande burgerwoning Scherpenzeelseweg 84 met opstallen, die tevens in eigendom is van de heer Van Beek, wordt ingeleverd.
Het plan beoogt een nieuw bouwperceel van circa 5.000 m². Op de gewenste locatie is reeds een klein bouwperceel aanwezig, dat bestemmingsplantechnisch behoort bij het agrarisch bedrijf aan de Scherpenzeelseweg 94 (zie het koppelteken op de kaart in figuur 3). De realisatie omvat bestemmingsplantechnisch het benutten van een gesplitst bestaand agrarisch bouwperceel als locatie voor het omschakelen van een woonbestemming van elders naar een agrarisch bouwperceel voor een volwaardig bedrijf. Die woonbestemming betreft de burgerwoning aan de Scherpenzeelseweg 84.
In de kalverenstallen zullen een aantal innovatieve elementen worden toegepast, zodat het integraal duurzame stallen worden. Hierdoor is de ammoniakemissie substantieel minder dan de emissie van traditionele stallen. Op het bedrijf zal gelegenheid worden geboden aan bezoekers om in de stallen te kijken. Op het perceel zullen voorzieningen worden getroffen om de bezoekers te ontvangen.
De nieuwe bedrijfsbebouwing zal goed landschappelijk worden ingepast. Zie paragraaf 5.11.
Hoofdstuk 4 Beleidskader
4.1 Rijk
Het nationaal ruimtelijk beleid tot 2020 is vastgelegd in de Nota Ruimte. In deze nota geldt de periode 2020 tot 2030 als doorkijk naar de lange termijn. De nota stelt ruimte voor ontwikkeling met het motto 'decentraal wat kan en centraal wat moet'. Het algemene doel van de nota is 'krachtige steden en een vitaal platteland bevorderen'. Andere doelen zijn:
- verbetering van de leefbaarheid en de sociaaleconomische positie van steden;
- verbetering van de bereikbaarheid;
- een goede afstemming tussen infrastructuur en verstedelijking;
- behoud en versterking van de variatie tussen stad en land;
- borging van de milieukwaliteit en veiligheid voor de bevolking in relatie tot risicovolle activiteiten.
Revitalisering, herstructurering en transformatie van woon- en werkgebieden is derhalve cruciaal om de ruimtelijke doelen van deze nota te kunnen bereiken. Voor zover schaal, gevaar of hinder van bedrijven en voorzieningen het toelaten verdient functiemenging voorrang. Juist woon- en werkgebieden bieden een aantrekkelijke omgeving met mogelijkheden om lopend of op de fiets tal van bestemmingen te bereiken. Daarnaast is het belangrijk dat provincies en gemeenten voldoende ruimte voor parken, groengebieden, sportterreinen en 'groene' en 'blauwe' recreatiemogelijkheden reserveren in en om de stad.
Doorwerking plangebied
Het plangebied behoort niet tot de nationale ruimtelijke hoofdstructuur. Gemeenten mogen hier samen met de provincie de gewenste ruimtelijke invulling bepalen, binnen de beleidsdoelen en regels die het rijk stelt. De algemene basiskwaliteit is de ondergrens voor alle ruimtelijke plannen, dus datgene waar een ruimtelijk plan minimaal aan moet voldoen.
4.2 Provincie
Streekplan
Provinciale Staten heeft op 29 juni 2005 het Streekplan Gelderland 2005 vastgesteld. Het streekplan geeft de beleidskaders aan voor de ruimtelijke ontwikkelingen tot 2015. Het streekplan is er op gericht de verschillende functies in regionaal verband een zodanige plek te geven dat de ruimtelijke kwaliteiten worden versterkt en er zuinig en zorgvuldig met de ruimte wordt omgegaan. Op de kaart Ruimtelijke structuur van het streekplan, is het plangebied aangewezen als multifunctioneel platteland. In het streekplan wordt op dit gebied geen expliciete provinciale sturing gericht.
Ruimtelijke Verordening Gelderland
De provinciale Ruimtelijke Verordening is een gevolg van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die in juli 2008 in werking trad. Deze wet geeft de provincie de bevoegdheid algemene regels vast te leggen in een provinciale verordening. Met een ruimtelijke verordening stelt de provincie regels aan bestemmingsplannen van gemeenten. De provincie richt zich hierbij op onderwerpen die van provinciaal belang zijn, zoals verstedelijking, natuur, nationale landschappen, water en glastuinbouw. Gemeenten krijgen op sommige terreinen meer beleidsvrijheid, terwijl ze op andere gebieden te maken krijgen met strikte provinciale richtlijnen. Gedeputeerde Staten hebben op 15 december 2010 de Ruimtelijke Verordening Gelderland vastgesteld. De Verordening is in werking getreden op 2 maart 2011. Voor de provincie betekent de Wet ruimtelijke ordening dat het goedkeuringsvereiste voor gemeentelijke bestemmingsplannen vervalt. De Ruimtelijke Verordening is gebaseerd op reeds vastgesteld ruimtelijk beleid, zoals het 'Streekplan Gelderland 2005'. De Verordening vormt derhalve een beleidsneutrale vertaling van reeds vastgesteld ruimtelijk beleid. Dit betekent dat de Verordening geen beleidswijzigingen bevat.
Het plangebied van voorliggend bestemmingsplan is op de kaarten behorende bij de Verordening niet aangeduid. De regels uit de Verordening zijn dan ook niet van toepassing op dit plan.
Reconstructieplan
In het 'Reconstructieplan Gelderse Vallei - Utrecht Oost', dat in werking is getreden op 17 maart 2005, is een visie opgenomen over hoe landbouw, natuur en landschap, water, recreatie, wonen en werken in het buitengebied zich meer in harmonie kunnen ontwikkelen. Het reconstructieplan is in eerste instantie gericht op het weren van ongewenste ontwikkelingen.
Het reconstructieplan maakt onderscheid in drie gebieden: het landbouwontwikkelingsgebied, het extensiveringsgebied en het verwevingsgebied. Het onderhavige plangebied ligt in het verwevingsgebied. Het beleid voor verwevingsgebieden is gericht op het bevorderen van een passende combinatie van landbouw, natuur, landschap, recreatie, werken en wonen met bijbehorende kwaliteiten.
In het huidige reconstructieplan worden de mogelijkheden voor de intensieve veehouderij in het verwevingsgebied ingeperkt, omdat er sprake is van een sterke verwevenheid van functies. Om de concentratiegedachte gestalte te geven en vanwege de aanwezigheid van andere belangen, wordt terughoudend omgegaan met de ontwikkelingsmogelijkheden van de intensieve veehouderijen in dit gebied.
Door de Reconstructiecommissie Gelderse Vallei/ Utrecht Oost zijn wijzigingen van het beleid voorgesteld, die staan omschreven in het actualisatie voorstel dat de Reconstructie-commissie in 2010 heeft gedaan aan de provincies Gelderland en Utrecht.
Gelet op de actualisatie van het reconstructieplan is het wenselijk dat er meer ruimte wordt geboden aan toekomstgerichte bedrijven op goede locaties in de verwevingsgebieden, waarbij geen sprake is van negatieve invloed op wonen en natuur. Daar is in de onderhavige situatie sprake van. Het gemeentelijk beleid sluit hierop aan (zie paragraaf 4.3).
4.3 Gemeente
Ontwerp Structuurvisie Buitengebied Barneveld
De gemeente Barneveld werkt aan een nieuw bestemmingsplan voor haar buitengebied. In de Nota van Uitgangspunten zijn de uitgangspunten voor het gehele project geformuleerd, welke als leidraad gelden. Recent is de Ontwerp Structuurvisie Buitengebied Barneveld opgesteld, dat van 1 april 2011 tot en met 12 mei 2011 ter visie ligt.
Wij staan positief tegenover schaalvergroting en innovatie van de agrarische sector in het gehele buitengebied. Wij willen zowel in het landbouwontwikkelingsgebied als in het verwevingsgebied de mogelijkheid bieden voor omschakeling naar intensieve veehouderij van een grondgebonden bedrijf én van een niet-agrarische functie (zoals wonen) naar een volwaardig agrarisch bedrijf. In alle gevallen moet na de omschakeling een volwaardig en toekomstbestendig agrarisch bedrijf ontstaan met een bedrijfsomvang van minimaal 70 NGE.
Omschakeling vanaf de bestemming wonen is in het verwevingsgebied alleen bij uitzondering mogelijk en niet binnen zoekzones verstedelijking en niet in een zone van 250 meter rond kernen. De haalbaarheid en wenselijkheid moet van geval tot geval worden beoordeeld, waarbij uiteraard tenminste een zorgvuldige landschappelijke en milieuhygiënisch verantwoorde inpassing het uitgangspunt is.
In het voorliggende plan is sprake van omschakeling van wonen naar intensieve veehouderij met verplaatsing naar een bestaand bouwperceel dat vergroot zal worden. In de Ontwerp Structuurvisie Buitengebied Barneveld is opgenomen dat omschakeling in het verwevingsgebied onder voorwaarden mogelijk is. In dit geval is dat mogelijk omdat voldaan kan worden aan de voorwaarde dat de locatie niet in een randzone van 250 meter om de kern Barneveld ligt en niet in een zoekzone stedelijk gebied en aan de voorwaarde dat de gewenste vergroting van het huidige bouwperceel geen negatieve invloed heeft op omliggende burgerwoningen of op natuurwaarden.
De motivering voor medewerking ligt in dit geval ook in het belangrijke gegeven dat door het amoveren van de burgerwoning de milieusituatie voor omliggende bedrijven geoptimaliseerd wordt. Daarnaast heeft de initiatiefnemer aangegeven een innovatief stalsysteem toe te zullen passen, waardoor de ammoniakemissie substantieel minder is dan de emissie van traditionele stallen. Op het bedrijf zal gelegenheid worden geboden aan bezoekers om in de stallen te kijken.
Gelet op de gemeentelijke beleidslijn is dit een gewenste ontwikkeling.
Hoofdstuk 5 Randvoorwaarden
5.1 Bodem
In het kader van de ontwikkeling van het gebied dient te worden beoordeeld of de uiteindelijke bodemkwaliteit binnen dit gebied uit oogpunt van volksgezondheid en milieu aan zekere kwaliteitsnormen voldoet om te voorkomen dat op verontreinigde grond wordt gebouwd.
Door Hunneman Milieu-Advies te Raalte is in mei 2010 een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd op de locatie van de nieuwe bebouwing. Het rapport met projectnummer 2010264/dh/sh is bijgevoegd onder bijlage 2.
Zintuiglijk zijn in de vaste bodem geen noemenswaardige bijmengingen aan bodemvreemde materialen waargenomen. Zintuiglijk is geen asbestverdacht materiaal op of in de bodem aangetroffen.
In de bovengrond zijn verhoogde gehalten aan koper aangetoond. In het grondwater zijn verhoogde gehalten aan koper, molybdeen en nikkel aangetoond. De verhoogde gehalten overschrijden respectievelijk de achtergrond- en streefwaarden, maar vormen geen aanleiding tot nader onderzoek. In de ondergrond zijn geen verhoogde gehalten aangetoond.
Op basis van de onderzoeksresultaten bestaat geen belemmering voor uitvoering van voorliggend plan.
5.2 Cultuurhistorie
5.2.1 Archeologie
Er moet rekening worden gehouden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten monumenten. Voor het maken van een weloverwogen belangenafweging is minimaal een archeologisch bureauonderzoek nodig. Wij hebben een archeologische beleidsadvieskaart voor de gehele gemeente. Deze kaart kan gezien worden als een beknopt bureauonderzoek. Uit de 'archeologische waarden- en verwachtingskaart' van de gemeente blijkt dat voor het plangebied aan de Scherpenzeelseweg 84 en 94 een lage archeologische verwachting geldt. De gemeenteraad heeft op 28 september 2010 besloten dat voor deze zone nader archeologisch onderzoek noodzakelijk is bij een oppervlakte van 10.000 m² voor grondverstorende werkzaamheden dieper dan 30 cm.
RAAP Archeologisch Adviesbureau BV heeft een bureau- en inventariserend veldonderzoek uitgevoerd. Het rapport d.d. 12 mei 2010 is bijgevoegd als bijlage 3. Er wordt geen vervolgonderzoek aanbevolen. Het bevoegd gezag (de gemeente Barneveld) stemt, gelet op het door de regioarcheoloog uitgebrachte advies, in met deze conclusie.
Indien bij de uitvoering van de werkzaamheden onverwacht toch archeologische resten worden aangetroffen, dan is conform artikel 53 van de Monumentenwet 1988 melding van de desbetreffende vondsten bij de minister (namens deze de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed RCE) verplicht.
5.3 Ecologie
De belangrijkste wetten voor natuurbescherming in Nederland zijn de Natuurbeschermingswet 1998 en de Flora- en faunawet. Beide wetten zijn een Nederlandse vertaling van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. De verplichtingen voor bescherming van natuurgebieden zijn overgenomen door de Natuurbeschermingswet 1998, terwijl de Flora- en faunawet zich richt op de bescherming van planten en dieren.
5.3.1 Natuurbeschermingswet 1998
De Natuurbeschermingswet 1998 regelt de bescherming van natuurgebieden in Nederland. Daarnaast regelt deze wet de aanwijzing van natuurgebieden die van nationaal of internationaal belang zijn: Beschermde Natuurmonumenten en Natura 2000-gebieden. De Natuurbeschermingswet bepaalt vervolgens wat er wél en niet mag in deze beschermde natuurgebieden.
De planlocatie ligt niet in of in de nabijheid van een Natura 2000-gebied. Er treden bij herinrichting van het plangebied geen effecten op ten aanzien van Natura 2000-gebieden of Beschermde Natuurmonumenten.
5.3.2 Flora- en faunawet
De Flora- en faunawet beschermt plant- en diersoorten in de beschermde natuurgebieden én daarbuiten. Ongeveer 500 soorten in Nederland vallen onder de bescherming van deze wet. Om te beoordelen of de beschermde soorten in het plangebied aanwezig zijn, wordt een natuurtoets uitgevoerd.
Staro Natuur en Buitengebied te Gemert heeft een quickscan natuurwaarden uitgevoerd. Het rapport (rapportnummer 10-0179, d.d. september 2010) is bijgevoegd als bijlage 4.
Vleermuizen
Voor vleermuizen is het gehele plangebied geschikt als foerageergebied. Spouwmuren, kieren en ruimten onder de dakbedekking van de huidige bebouwing kunnen door vleermuizen benut worden als vaste rust- en verblijfplaatsen.
Inzake de bestemmingswijziging geldt dat het functioneren van het gebied als foerageergebied niet wordt geschaad.
Het is niet bekend of vleermuisverblijven aanwezig zijn in gebouwen in het plangebied. Om schade aan mogelijk aanwezige vleemuizen te voorkomen door het slopen van de bebouwing binnen het plangebied dient nader specialistisch onderzoek uitsluitsel te geven of er vaste rust- en verblijfplaatsen aanwezig zijn en of mitigerende maatregelen noodzakelijk zijn. Dit onderzoek zal moeten plaatsvinden volgens het vleermuisprotocol. De initiatiefnemer heeft verklaard dat het nader onderzoek wordt ingediend bij de aanvraag om omgevingsvergunning voor het slopen. Bij deze vergunning kunnen voorwaarden worden gesteld inzake eventueel benodigde mitigerende maatregelen.
Broedseizoen
In de Flora- en faunawet staat dat het verboden is om dieren te storen tijdens het broeden. Het is niet uit te sluiten dat vogels in het plangebied broeden. Om te voorkomen dat de vogels verstoord worden tijdens het broeden, dienen de verstorende werkzaamheden buiten het broedseizoen plaats te vinden. Een andere mogelijkheid is om voor het broedseizoen te starten, mits de werkzaamheden aaneengesloten plaatsvinden, zodat er niet alsnog een broedmogelijkheid ontstaat. Het broedseizoen loopt grofweg vanaf medio maart tot medio juli.
5.4 Externe Veiligheid
Bij externe veiligheid gaat het om het risico op een ongeval waarbij een gevaarlijke stof aanwezig is. Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beheersen van risico's die mensen lopen door opslag, productie, gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen in hun omgeving. De risico's moeten aanvaardbaar zijn. Met het oog daarop heeft de rijksoverheid risiconormen vastgesteld waarmee bedrijven, wegbeheerders en vervoerders, maar ook gemeenten en provincies, rekening dienen te houden. Voor situaties waarbij het ontwikkelingsgebied binnen het invloedsgebied van een risicobron ligt, moet het resultaat van een risicoanalyse getoetst worden aan de gestelde risiconormen.
Op de signaleringskaart van de gemeente Barneveld is te zien dat in de omgeving van het plangebied een risicobron is gesitueerd. Dit betreft een propaantank op het perceel Scherpenzeelseweg 39, ten oosten van onderhavig plangebied. De propaantank is in de feitelijke situatie niet meer aanwezig. Wel is er een aanvraag ingediend om een nieuwe propaantank van 9.000 liter te plaatsen ten oosten van de woning nr. 39.
De locatie van zowel de oude als van de nieuwe propaantank ligt op ruim 300 meter van de locatie van de nieuwe bedrijfswoning tegenover nr. 94. Dit betekent dat externe veiligheid geen belemmering vormt voor onderhavig plan.
5.5 Geluid
Bij het opstellen van een bestemmingsplan dienen de bepalingen van de Wet geluidhinder in acht te worden genomen. Dit betekent onder meer dat wanneer in het bestemmingsplan gronden worden bestemd voor nieuwe woningbouw of andere geluidsgevoelige objecten, moet worden nagegaan of voor deze gronden een zogenaamde geluidszone van kracht is. Met uitzondering van een aantal wegen, bevinden zich in principe langs alle wegen geluidzones. Binnen een zone moet akoestisch onderzoek worden verricht, waaruit blijkt of de voorkeursgrenswaarde of de maximaal toelaatbare geluidbelasting wordt overschreden.
Dit plan maakt de realisatie van een nieuwe bedrijfswoning mogelijk. Door adviesbureau Appel is een akoestisch onderzoek naar wegverkeerslawaai uitgevoerd. De rapportage d.d. 11 april 2011, kenmerk 11.222, is bijgevoegd als bijlage 5.
De voorkeursgrenswaarde bedraagt 48 dB. Voor een agrarische bedrijfswoning bedraagt de maximale ontheffingswaarde 58 dB. De beoogde bedrijfswoning heeft een geluidsbelasting van 60 dB. Om aan de maximale ontheffingswaarde te kunnen voldoen moet de woning, zonder bijzondere eisen, minimaal 30 meter uit het hart van de Scherpenzeelseweg gesitueerd worden. Dit is vanuit landschappelijk oogpunt echter niet wenselijk. Derhalve is gekozen om de voorgevel als dove gevel uit te voeren. Dit is verankerd in de regels van dit plan.
Voor de woning dient een hogere geluidbelasting van 58 dB te worden vastgesteld ten behoeve van de zijgevels. Deze procedure loopt gelijktijdig met de bestemmingsplanherzieningsprocedure.
5.6 Geur
De Wet geurhinder en veehouderij geeft gemeenten de mogelijkheid om gebiedsgericht beleid vast te stellen door middel van een geurverordening. De standaardnormen zoals opgenomen in de Wet mogen binnen een bandbreedte naar boven en beneden worden bijgesteld. Op 7 oktober 2008 heeft de raad een geurverordening vastgesteld. Deze verordening trad in werking op 18 oktober 2008. Buiten de gebieden die zijn genoemd in de Geurverordening gelden de standaardnormen uit de Wet geurhinder en veehouderij.
Dit plan voorziet in het afsplitsen en vergroten van een agrarisch bouwperceel ten behoeve van de vestiging van een intensieve veehouderij. In de omgeving van het plangebied zijn enkele geurgevoelige objecten aanwezig, waardoor onderzocht moet worden wat de geurbelasting van het toekomstige bedrijf is. Getoetst moet worden of voorliggend plan voldoet aan de geurnormen zoals vastgesteld in de geurverordening.
Op basis van de gemeentelijke geurverordening liggen de geurgevoelige objecten, waarop de geurbelasting in de directe omgeving van het bedrijf moet worden getoetst, in een gebied waarvoor een norm van 14,0 odour units per kubieke meter lucht geldt.
In de omgeving van de veehouderij zijn de volgende geurgevoelige objecten gelegen:
- Scherpenzeelseweg 43, burgerwoning;
- Scherpenzeelseweg 84, burgerwoning dat ingeleverd wordt;
- Scherpenzeelseweg 94, bedrijfswoning;
- Scherpenzeelseweg 98, burgerwoning.
Alle geurgevoelige objecten zijn buiten de bebouwde kom gelegen.
Met het verspreidingsmodel 'V-Stacks vergunning' is berekend of aan de norm voor de geurbelasting wordt voldaan. Hieruit blijkt dat geen van deze woningen wordt overbelast, met uitzonder van de woning aan de Scherpenzeelseweg 84. Deze woning wordt echter ingeleverd en het perceel van de woning krijgt met dit plan een agrarische bestemming.
In de Wet geurhinder en veehouderij zijn minimale afstandseisen opgenomen, waar aan voldaan wordt.
- Het dichtsbijzijnde geurgevoelig object aan de Scherpenzeelseweg 94 ligt op ruim 100 meter afstand van het emissiepunt. Dit moet minimaal 50 meter zijn.
- De dichtsbijzijnde locaties Scherpenzeelseweg 94 en 43 liggen op respectievelijk 100 en 125 meter afstand van de stalgevel. Dit moet minimaal 25 meter zijn.
Aan de minimale afstandseisen wordt voldaan.
Het aspect geur vormt geen belemmering voor de uitvoering van voorliggend plan.
5.7 Leidingen
Binnen of in de directe nabijheid van het plangebied komen geen leidingen of beschermingszones van leidingen voor die in het kader van onderhavig bestemmingsplan bescherming behoeven. Eveneens zijn er geen straalpaden of laagvliegroutes die beperkingen stellen aan de bouwhoogten.
5.8 Luchtkwaliteit
In de Wet milieubeheer zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen. Hierin is opgenomen dat bij een ruimtelijk besluit de gevolgen voor de luchtkwaliteit getoetst moet worden. Om te bepalen of de kwaliteit van de lucht ter plaatse voldoet aan de eisen uit de Wet milieubeheer en de daarop gebaseerde regelgeving, dient bij nieuwe ontwikkelingen onderzoek gedaan te worden naar de luchtkwaliteit. Projecten waarvan aannemelijk is dat deze niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging hoeven niet getoetst te worden aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit.
Fijnstof
Dit plan maakt de realisatie van een agrarisch bedrijf mogelijk binnen het op de verbeelding aangegeven bouwblok. Dit bouwblok ligt ten westen van de autosnelweg A30 nabij de gemeente Ede. Circa 800 meter ten noorden van het plangebied ligt een gebied met een knelpunt voor fijnstof. Ten zuiden van het nieuwe bouwblok liggen op enkele kilometers afstand in de gemeente Ede een tiental bedrijven die een overschrijding van de wettelijke grenswaarde veroorzaken. In de directe omgeving van het plangebied wordt er ten gevolge van de bijdrage van alle omliggende agrarische bedrijven en de invloed van het verkeer op de omliggende wegen, waaronder de A30, de wettelijke grenswaarde voor fijnstof benaderd.
Beoordeling plan
Het ingediende verzoek voor een vleeskalverenhouderij levert geen bijdrage aan de concentratie fijnstof en is daarom mogelijk. Ook heeft de aanwezige hoge concentratie fijnstof geen beperking voor de gewenste bedrijfswoning, omdat de woning Scherpenzeelseweg 84 wordt ingeleverd waardoor er geen sprake is van een toename in het aantal gehinderde.
Wel moet opgemerkt worden dat zich binnen het nieuwe agrarische bouwblok waarschijnlijk geen pluimveehouderij kan vestigen. Indien in de toekomst een aanvraag voor de vestiging van een pluimveehouderij wordt ingediend, zal dan beoordeeld moeten worden of aan de dan geldende luchtkwaliteitseisen voldaan kan worden.
5.9 Milieueffectrapportage
Niet voor alle nieuwe activiteiten hoeft een m.e.r.-procedure gevolgd te worden. De verplichting tot het toepassen van een m.e.r.-procedure ontstaat als de voorgenomen activiteit vermeld is in het Besluit milieueffectrapportage 1994 én voldoet aan de vermelde drempelwaarden én de aangewezen besluiten.
Het Besluit m.e.r. 1994 maakt onderscheid naar m.e.r.-plichtige activiteiten en m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten. Onderdeel C van de bijlage bij dit Besluit vermeldt voor welke activiteiten altijd verplicht een MER moet worden opgesteld, voordat een (m.e.r.-plichtig) besluit mag worden genomen. In onderdeel D is vermeld welke activiteiten beoordelingsplichtig zijn. Voor dergelijke activiteiten moet het bevoegd gezag beoordelen of op basis van 'belangrijke nadelige gevolgen die de voorgenomen activiteit voor het milieu kan hebben', een m.e.r.-procedure noodzakelijk is.
Uitgangspunt van de m.e. r.-beoordeling is het 'nee, tenzij' -principe. Dat wil zeggen dat alleen een milieueffectrapport (MER) hoeft te worden opgesteld, wanneer er omstandigheden zijn die (waarschijnlijk) leiden tot belangrijke nadelige milieugevolgen.
Per 1 april 2011 is het gewijzigde Besluit m.e.r. in werking getreden. Daarin is in categorie D.14 nu ook een richtwaarde opgenomen voor aantallen vleesrunderen, namelijk 1200 stuks. Een vergunning in het kader van de Wet milieubeheer voor 1200 of meer vleesrunderen is daardoor m.e.r.-beoordelingsplichtig en een bestemmingsplan dat ruimte biedt aan 1200 of meer vleeskalveren is plan-m.e.r.-plichtig.
Het nu voorliggende plan voorziet in 1190 vleeskalveren en blijft daarmee net onder die richtwaarde. Er is wat dat betreft geen directe plan-m.e.r.-plicht voor dit bestemmingsplan. Wel is beoordeeld of er belangrijke milieugevolgen kunnen zijn die een m.e.r. nodig maken. Er zijn echter geen omstandigheden die een m.e.r. noodzakelijk maken. De locatie ligt op grote afstand van Natura 2000 gebieden. Ook (overige) kwetsbare gebieden liggen op vrij grote afstand. De locatie van het nieuwe bedrijf ligt op redelijk grote afstand van woningen van derden.
5.10 Milieuzonering
Ten aanzien van bedrijvigheid geldt als uitgangspunt dat toekomstige woningen geen onevenredige milieuhinder (geur, geluid etc.) mogen ondervinden van nabijgelegen bedrijvigheid. In de publicatie ´Bedrijven en milieuzonering´ van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, editie 2009, wordt in verband met de aanwezigheid van milieubelastende functies indicatieve afstandsnormen voorgeschreven tot milieugevoelige functies, vooral wonen.
Beoordeeld is of omliggende gevoelige objecten hinder kunnen ondervinden van het agrarisch bouwperceel. Voor agrarische bedrijven in het buitengebied geldt een afstand van minimaal 50 meter tot gevoelige objecten. Hier wordt in dit geval aan voldaan. De dichtstbijzijnde woning Scherpenzeelseweg 94 ligt op 62 meter van het nieuwe agrarisch bouwperceel.
5.11 Natuur En Landschap
De Modderbeek achter het perceel is een gekanaliseerde beek die nu vanaf de Scherpenzeelseweg vrijwel onzichtbaar is; hij ligt diep in het landschap. Wat meer richting Scherpenzeel gaat de Modderbeek onder de Scherpenzeelseweg door en is daar wel zichtbaar.
Het is wenselijk dat de nieuwe stallen goed landschappelijk worden ingepast en dat er een groene buffer (stapsteen naast de beek) wordt gerealiseerd tussen de stallen en de beek. In dit kader is een beplantingsplan opgesteld door Van Westreenen, dat is bijgevoegd als bijlage 6. Er wordt beplanting aangebracht die van oorsprong al in het gebied voorkomt. De beplanting wordt zodanig gerealiseerd dat de verkavelingsrichting van het landschap wordt benadrukt en zijn identiteit behouden blijft.
Het bouwperceel wordt aan de noord-, oost- en zuidzijde omgeven door gebiedseigen beplanting, zoals elzen. Achter de woning zal de beplanting langs de beek transparant zijn en blijven, waardoor de beek beter zichtbaar wordt in het landschap. Ten zuiden van het bouwperceel wordt een klein broekbos aangelegd (elzenbos op rabatten) met zaksloten.
De initiatiefnemer heeft een verklaring afgegeven inzake realisatie van het landschappelijk inpassingsplan.
5.12 Water
Om water als één van de principes voor de ruimtelijke ordening verder te ontwikkelen, heeft de Commissie Waterbeheer 21e eeuw doelstellingen geformuleerd om water prominenter in beeld te krijgen. Één van die doelstellingen is het uitvoeren van een 'Watertoets' bij alle ruimtelijke plannen en besluiten. Hiertoe dient de initiatiefnemer van een plan de waterbeheerder vroegtijdig bij de planvorming te betrekken. Het betreft het hele proces van informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het doel is om te waarborgen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing worden genomen bij alle waterhuishoudkundige relevante ruimtelijke plannen en besluiten. De resultaten van het overleg tussen initiatiefnemer en waterbeheerder worden verwoord in de waterparagraaf.
Econsultancy bv te Doetinchem heeft een watertoets uitgevoerd. De rapportage (rapportnummer 10035356) d.d. 29 juni 2010 is bijgevoegd als bijlage 7. Hieronder volgt de conclusie.
In de huidige situatie is de locatie aan de westzijde bebouwd met een stal. De directe omgeving van de stal is voorzien van een betonverharding (toegangsweg en mestopslag). Het overige terreindeel is onverhard en in gebruik als akkerland. Het plan voorziet in de bouw van een woning met garage en twee kalverenstallen.
Uit de watertoets blijkt dat de bodem ter plaatse, gelet op de bodemopbouw, de doorlatendheid en het grondwaterniveau, geschikt is voor het vasthouden en infiltreren van hemelwater.
Voor infiltratie op eigen terrein is, uitgaande van een worst case scenario, een infiltratievoorziening met buffer benodigd van maximaal 440 m³ bij een maatgevende langdurige bui van T=100 (93 mm/48 uur). In het plangebied worden sloten aangelegd tussen de beoogde stallen en de Modderbeek. Ook wordt een overloopvoorziening op de Modderbeek gerealiseerd (rekeninghoudend met de maximale afvoerlimiet), aangezien de kans aanwezig is dat periodiek het grondwaterniveau tot aan het maaiveld kan stijgen. De initiatiefnemer dient hiervoor een keurvergunning aan te vragen bij het waterschap Vallei & Eem. Langs de Modderbeek ligt een onderhoudsstrook met een minimale breedte van 5 meter die gehandhaafd blijft.
Geconcludeerd kan worden dat onderhavig plan geen ingrijpende gevolgen voor de oppervlakte- of de grondwaterhuishouding heeft.
Hoofdstuk 6 Juridische Aspecten
6.1 Juridische Aspecten
De Wet ruimtelijke ordening (Wro) geeft gemeenten de plicht tot het opstellen van een bestemmingsplan. In de Wro en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is nader uitgewerkt uit welke onderdelen een bestemmingsplan in ieder geval moet bestaan. Dit zijn een verbeelding met planregels en een toelichting daarop. Daarnaast bieden zowel de Wro als het Bro opties voor een nadere juridische inrichting van een bestemmingsplan. Hierbij moet onder meer worden gedacht aan het afwijken met een omgevingsvergunning, wijzigingsbevoegdheden en het toepassen van nadere eisen. De bruikbaarheid van deze instrumenten is geheel afhankelijk van het doel van het bestemmingsplan en de gewenste bestemmingsmethodiek van de gemeente Barneveld. Het uitgangspunt is dat het bestemmingsplan moet voorzien in een passende regeling voor de komende tien jaar, dit is de geldigheidsduur van een bestemmingsplan.
Het juridische deel van het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding en de regels. De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden en gebouwen en bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing. De verbeelding heeft een ondersteunende rol voor de toepassing van de regels alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen. De verbeelding vormt samen met de regels het voor de burgers bindende onderdeel van het bestemmingsplan.
De planregels vallen in vier hoofdstukken uiteen. Hoofdstuk 1 bevat de algemene voor het plangebied geldende bepalingen, de inleidende regels. Hoofdstuk 2 regelt de bestemmingen en het daarop toegestane gebruik. Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels, zoals de anti-dubbeltelbepaling, algemene bouwregels, algemene afwijkings- en algemene wijzigingsregels en tot slot de algemene procedureregels. Tenslotte komt in hoofdstuk 4 het overgangsrecht en de slotbepaling aan bod.
Bevoegdheid
Onder bevoegd gezag verstaan wij het bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning. Over het algemeen zijn burgemeester en wethouders het bevoegd gezag. Het kan echter incidenteel voorkomen dat bijvoorbeeld het Rijk dan wel de provincie het bevoegd gezag is.
Burgemeester en wethouders zijn altijd bevoegd gezag bij het wijzigen van een plan en het stellen van nadere eisen.
Inleidende regels
Begrippen
In dit artikel worden de begrippen gedefinieerd, die in de regels worden gehanteerd. Bij de toetsing van het bestemmingsplan wordt uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis. Voor zover er geen begrippen zijn gedefinieerd wordt aangesloten bij het normale spraakgebruik.
Wijze van meten
Dit artikel geeft aan hoe hoogte- en andere maten (die bij het bouwen in acht dienen te worden genomen) moeten worden gemeten. De bepalingen uit bijlage 12 van SVBP2008 zijn overgenomen in de standaardregels van de gemeente Barneveld.
Bestemmingsregels
Bestemming 'Agrarisch'
Binnen deze bestemming is een agrarisch bedrijf toegestaan met een bedrijfswoning. Gebouwen zijn alleen toegestaan binnen het op de verbeelding aangegeven bouwvlak. Gebruik ten behoeve van ontvangst van bezoekers aan het agrarisch bedrijf wordt - onder voorwaarden - als gebruik overeenkomstig de bestemming aangemerkt, voor zover dit gebruik onzelfstandig is en ondergeschikt blijft aan de agrarische functie.
Bestemming 'Agrarisch - Onbebouwd'
Deze bestemming wordt toegekend aan agrarische gronden waar geen bedrijfsbebouwing is toegestaan. De omschrijving is zo gekozen, dat ook niet-bedrijfsmatig agrarisch gebruik, bijvoorbeeld het houden van een paar schapen door een eigenaar, passend is binnen deze bestemming.
Bestemming 'Verkeer'
De bestemming 'Verkeer' wordt opgenomen voor wegen, straten en paden, voet- en rijwielpaden. Daarnaast zijn parkeer-, groen- en speelvoorzieningen mogelijk. Evenals waterhuishoudkundige doeleinden en bermen.
Algemene regels
Anti-dubbeltelbepaling
Het doel van de anti-dubbeltelbepaling is te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein niet nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.
Algemene afwijkingsregels
Er is een algemene afwijkingsregel opgenomen wanneer dit voor een betere technische realisering van bouwwerken dan wel in verband met de werkelijke toestand van het terrein noodzakelijk is. Deze afwijkingsregel dient bij uitzondering te worden toegepast. De noodzaak om van de bestemmingsregeling af te wijken dient te worden aangetoond.
Het is niet de bedoeling dat deze algemene bevoegdheid wordt toegepast in combinatie met het afwijken zoals dat bij een specifieke bestemming is genoemd. Met andere woorden: cumulatie van deze bevoegdheden is uitgesloten.
Algemene procedureregels
Op de voorbereiding van het besluit tot wijziging is afdeling 3.4 Algemene wet bestuursrecht en artikel 3.9a van de Wet ruimtelijke ordening van toepassing, met dien verstande dat burgemeester en wethouders binnen acht weken na afloop van de termijn van terinzagelegging een besluit nemen omtrent de wijziging.
Voor het stellen van nadere eisen is geen procedure opgenomen in de wet. De procedure staat beschreven in hoofdstuk 3 "Algemene regels" van dit bestemmingsplan.
Algemene wijzigingsregels
In deze bepaling wordt aan het bevoegd gezag de bevoegdheid gegeven om bestemmingen te wijzigen ten behoeve van kleine overschrijdingen van bestemmingsgrenzen. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn daarbij aangegeven.
Overgangs- en slotregels
Overgangsregels
Onderscheid is gemaakt tussen de overgangsbepalingen ten aanzien van bouwwerken en de overgangsbepalingen ten aanzien van gebruik. De overgangsbepalingen ten aanzien van bouwwerken gelden vanaf terinzagelegging van het ontwerp bestemmingsplan, de overgangsbepalingen ten aanzien van gebruik vanaf het van kracht worden (inwerkingtreding) van het bestemmingsplan. Uitgangspunt is dat zo weinig mogelijk gebruik wordt gemaakt van het overgangsrecht. Vooraf dient een afweging te worden gemaakt tussen legaliseren (positief bestemmen) dan wel handhaving van illegale situaties.
De overgangsbepalingen voor bouwwerken en gebruik zijn overgenomen uit artikelen 3.2.1 en 3.2.2 Besluit ruimtelijke ordening (Bro).
Slotregel
Het laatste artikel van de regels betreft de citeertitel van het voorliggende bestemmingsplan.
6.2 Handhaving
De gemeente acht handhaving van haar beleid van groot belang om de gewenste ruimtelijke kwaliteit te garanderen. Belangrijke redenen voor handhaven zijn:
- de regels zijn door de gemeente vastgesteld en de inwoners van de gemeente mogen verwachten dat de gemeente die regels handhaaft: waarom zijn er anders regels opgesteld? Inwoners van de gemeente hebben als het ware recht op handhaving;
- handhaving gaat oneigenlijk gebruik van en daarmee de achteruitgang van de kwaliteit van het gemeentelijk grondgebied tegen. Een actueel bestemmingsplan beoogt de ruimtelijke kwaliteit van een gebied in stand te houden en te verbeteren;
- niet daadkrachtig optreden tegen overtredingen van wettelijke regels werkt een toename van het aantal overtredingen in de hand en tast de geloofwaardigheid van daadkrachtig optreden aan. Het in het bestemmingsplan vastgelegde beleid wordt ondermijnd en het bestuur verliest de greep op de gebouwde omgeving.
Onderscheid kan gemaakt worden tussen preventieve en repressieve handhavingsinstrumenten. Onder preventieve instrumenten kunnen onder andere goede regelgeving (onder andere in bestemmingsplan), voorlichting, subsidieverlening, afwijken van bouwregels en gebruiksregels en de omgevingsvergunning worden begrepen. Repressieve instrumenten zijn onder meer controle en toezicht, opsporing en het hanteren van sancties als bestuursdwang en dwangsom.
In 2007 heeft de gemeente de Nota handhaving ruimtelijke en bouwregelgeving gemeente Barneveld opgesteld. Deze nota geeft inzicht in de achtergronden die geleid hebben tot de totstandkoming van de nota. Ook geeft het voor overtredingen op het gebied van bestemmingsplan- en bouwregelgeving aan hoe met geconstateerde overtredingen om te gaan en welke prioriteitsstelling daarbij te hanteren (repressieve handhaving).
Bij de handhaafbaarheid van een bestemmingsplan spelen aspecten als communicatie, de planvorm, de normstelling, het daadwerkelijk kunnen handhaven en de controleerbaarheid van normen ook een belangrijke rol.
Randvoorwaarde voor handhaving is dat er voldoende basis/grondslag is om te kunnen handhaven. Deze basis wordt gevormd door:
- de regeling in het bestemmingsplan zelf: de handhaafbaarheid van de planregels;
- het afwijkingenbeleid.
In onderhavig bestemmingsplan is gestreefd naar heldere, eenduidige planregels met zo min mogelijk interpretatiemogelijkheden.
Verder zijn aan de in het plan opgenomen afwijkingsbevoegdheden duidelijke voorwaarden verbonden, die voldoende objectief bepaalbaar zijn.
Hoofdstuk 7 Economische Uitvoerbaarheid
7.1 Grondexploitatie
Op grond van artikel 6.12, eerste lid van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) stelt de gemeenteraad een exploitatieplan vast voor gronden waarop een bouwplan voorkomt dat in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is aangewezen. Nu het onderhavige plan de bouw van onder andere een woning mogelijk maakt, is dit aan de orde.
Doordat het verhaal van de kosten van de grondexploitatie over de in het plan begrepen gronden anderszins verzekerd is, het bepalen van een tijdvak of fasering niet noodzakelijk is en het stellen van eisen, regels of een uitwerking van regels niet noodzakelijk is, behoeft de raad op grond van artikel 6.12, tweede lid Wro in dit geval geen exploitatieplan vast te stellen.
De kosten voor het opstellen van het plan worden gedekt door het heffen van leges. Voor de kosten van tegemoetkoming in schade, bedoeld in artikel 6.1 van de Wro (planschade) is een afzonderlijke overeenkomst gesloten. Er zijn bij dit plan geen andere kosten die in een exploitatieplan of exploitatieovereenkomst opgenomen moeten worden.
Hoofdstuk 8 Overleg En Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
8.1 Overleg Ex Artikel 3.1.1 Bro
Het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.1) geeft aan dat burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg voeren met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
Op grond van artikel 3.1.1 lid 2 kan worden afgezien van overleg in door de provincie en het Rijk aangegeven gevallen. Gelet op de brief van de VROM-Inspectie van 18 mei 2010 heeft geen vooroverleg plaatsgevonden, aangezien in dit geval geen sprake is van een nationaal belang. Gelet op de brieven van de provincie Gelderland van 5 juni 2008 en 22 oktober 2009 heeft geen vooroverleg met de provincie plaatsgevonden, aangezien er geen sprake is van provinciale verantwoordelijkheid. Daarnaast is het niet noodzakelijk geacht overleg te voeren met het Waterschap Vallei & Eem.
8.2 Inspraak
De Wro bevat geen procedurevoorschriften met betrekking tot de inspraak, en is in Wro zelf niet verplicht gesteld. Dat neemt niet weg dat het de gemeente vrij staat toch inspraak te verlenen bijvoorbeeld op grond van de gemeentelijke inspraakverordening. In relatie daarmee bepaalt artikel 150 van de Gemeentewet onder meer dat in een gemeentelijke inspraakverordening moet worden geregeld op welke wijze bovenbedoelde personen en rechtspersonen hun mening kenbaar kunnen maken.
In casu is afgezien van het houden van inspraak. Het is namelijk niet waarschijnlijk dat het ter inzage leggen van het plan voor de inspraak toegevoegde waarde heeft ten opzichte van de terinzagelegging van het ontwerp bestemmingsplan. De omvang van het plan is namelijk beperkt en het plan kent weinig flexibiliteit zodat eventuele opmerkingen van belanghebbenden in het kader van de zienswijzen behandeld kunnen worden.
8.3 Zienswijzen
Het ontwerpbestemmingsplan heeft van 26 april tot en met 6 juni 2011 ter inzage gelegen. Gedurende deze periode heeft een ieder de mogelijkheid gehad om een zienswijze naar voren te brengen. Tijdens deze zes weken is één zienswijze ingediend door het Waterschap Vallei & Eem.
De reactie heeft geleid tot aanpassing van het plan, betreffende de bestemmingsplangrenzen en het landschappelijk inpassingsplan. In bijlage 8 is de Nota Zienswijzen bijgevoegd.
Bijlage 1 Voorschriften Bestemmingsplan Buitengebied 2000
Bijlage 1 voorschriften bestemmingsplan Buitengebied 2000
Bijlage 2 Bodemonderzoek
Bijlage 3 Archeologisch Onderzoek
Bijlage 3 archeologisch onderzoek
Bijlage 4 Quickscan Natuurwaarden
Bijlage 4 quickscan natuurwaarden
Bijlage 5 Akoestisch Onderzoek
Bijlage 5 akoestisch onderzoek
Bijlage 6 Landschappelijke Inpassing
Bijlage 6 landschappelijke inpassing