Platanenstraat V
Bestemmingsplan - gemeente Barneveld
Onherroepelijk op 13-01-2012 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
1.1 Aan huis verbonden beroep of bedrijf
een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied, niet bestaande uit ambachtelijke en/of detailhandelsactiviteiten, dat door zijn beperkte omvang in een woning en daarbij behorende gebouwen, met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend.
1.2 Aanbouw
een bijbehorend bouwwerk in de vorm van een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch en functioneel opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;
1.3 Aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.4 Aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.5 Agrarisch bedrijf
een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren, met uitzondering van een glastuinbouwbedrijf en een gebruiksgerichte paardenhouderij;
1.6 Archeologische waarde
de waarde die van belang is voor de archeologie en voor de kennis van de beschavingsgeschiedenis;
1.7 Bebouwing
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;
1.8 Bebouwingspercentage
het in procenten uitgedrukte deel van een bouwvlak, bestemmingsvlak dan wel bouwperceel, dat ten hoogste mag worden bebouwd;
1.9 Bedrijf
onderneming waarbij het accent ligt op het vervaardigen, bewerken, installeren en verhandelen van goederen dan wel op het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij eventueel detailhandel uitsluitend plaatsvindt als onzelfstandig en ondergeschikt onderdeel van de onderneming in de vorm van verkoop dan wel levering van ter plaatse vervaardigde, bewerkte of herstelde goederen, dan wel goederen die in rechtstreeks verband staan met de uitgeoefende handelingen;
1.10 Bedrijfsgebouw
een gebouw dat dient voor de uitoefening van een bedrijf;
1.11 Bedrijfswoning
een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar noodzakelijk is gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein;
1.12 Bestaande
bestaand en legaal aanwezig op de dag van terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan;
1.13 Bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak;
1.14 Bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0203.1148-0003.gml met de bijbehorende regels (en eventuele bijlagen);
1.15 Bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.16 Bevoegd gezag
bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning;
1.17 Bijbehorend bouwwerk
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak;
1.18 Bijgebouw
een bijbehorend bouwwerk in de vorm van een niet voor bewoning bestemd vrijstaand of aangebouwd gebouw, dat een gebruikseenheid vormt met en dienstbaar is aan de bij omschrijving van de hoofdbestemming opgesomde functies, zoals een garage, huishoudelijke bergruimte of hobbyruimte;
1.19 Bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
1.20 Bouwgrens
de grens van een bouwvlak;
1.21 Bouwlaag
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder;
1.22 Bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
1.23 Bouwperceelsgrens
de grens van een bouwperceel;
1.24 Bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;
1.25 Bouwwerk
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
1.26 Dak
iedere bovenbeëindiging van een gebouw;
1.27 Dienstverlening
het verlenen van economische diensten aan derden;
1.28 Erf
bij de bestemming behorende gronden waarvan het gebruik ten dienste van deze bestemming is;
1.29 Gebouw
elk bouwwerk dat een voor mensen toegankelijke overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.30 Gebruiken
het doen gebruiken, laten gebruiken en in gebruik geven;
1.31 Geurgevoelig object
gebouw, bestemd voor en blijkens aard, indeling en inrichting geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf en die daarvoor permanent of een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik, wordt gebruikt;
1.32 Geluidsgevoelige functies
bewoning of ander geluidsgevoelige functies zoals bedoeld in de Wet geluidhinder en het Besluit geluidhinder;
1.33 Geluidsgevoelige gebouwen
gebouwen welke dienen ter bewoning of ten behoeve van een andere geluidsgevoelige functie als bedoeld in de Wet geluidhinder en het Besluit geluidhinder;
1.34 Hogere waarde
een maximale waarde voor de geluidbelasting, die hoger is dan de voorkeursgrenswaarde en die in een concreet geval kan worden vastgesteld op grond van de Wet geluidhinder en het Besluit Geluidhinder;
1.35 Hoofdgebouw
een (deel van een) gebouw, dat vanwege zijn indeling en uiterlijke verschijningsvorm, gelet op de bestemming als het belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel of bouwvlak moet worden aangemerkt en waartoe eventuele uitbouwen, aanbouwen en bijgebouwen niet worden gerekend;
1.36 Hulpdiensten
Brandweer, politie en ambulance;
1.37 Kantoor
een gebouw, dat dient voor de uitoefening van administratieve werkzaamheden en werkzaamheden die verband houden met het doen functioneren van (semi)overheidsinstellingen, het bankwezen, en naar de aard daarmee gelijk te stellen instellingen;
1.38 Kantoor- en/of praktijkruimte
een niet voor bewoning bestemd gedeelte van een woning of gebouw bij een woning, dat uitsluitend dient voor de uitoefening van beroepsactiviteiten van de bewoner van de woning op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of daarmee gelijk te stellen gebied;
1.39 Kwetsbaar object
woningen, gebouwen bestemd voor het verblijf, al dan niet gedurende een gedeelte van de dag, van minderjarigen, ouderen, zieken of gehandicapten, gebouwen waarin doorgaans grote aantallen personen gedurende een groot gedeelte van de dag aanwezig zijn, zoals kantoren, hotels en restaurants, winkels, kampeer- en andere recreatieterreinen en objecten met een hoge infrastructurele waarde, zoals een telefoon- of elektriciteitscentrale, voor zover die objecten wegens de aard van de gevaarlijke stoffen die bij een ongeval kunnen vrijkomen, bescherming verdienen tegen de gevolgen van dat ongeval;
1.40 Landschappelijke waarde
de aan een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door de waarneembare verschijningsvorm van dat gebied;
1.41 Maaiveld
gemiddelde hoogte van het afgewerkte terrein dat een gebouw of bouwwerk omgeeft;
1.42 Nadere eis
een nadere eis als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, sub d, van de Wet ruimtelijke ordening;
1.43 Omgevingsvergunning
Vergunning voor activiteiten als genoemd in artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;
1.44 Ondergronds bouwwerk
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die onder het maaiveld is gelegen;
1.45 Onderhoudsgebouw
een gebouw ten behoeve van het onderhoud van een landgoed, zoals een gebouw voor de stalling van materieel, een houtloods of een berging;
1.46 Overkapping
een bouwwerk, niet zijnde een gebouw, bestaande uit tenminste een dak en maximaal één wand;
1.47 Particulier opdrachtgeverschap
situatie dat de burger of een groep van burgers – in dat laatste geval georganiseerd als rechtspersoon zonder winstoogmerk of krachtens een overeenkomst – tenminste de economische eigendom verkrijgt en volledige zeggenschap heeft over en verantwoordelijkheid draagt voor het gebruik van de grond, het ontwerp en de bouw van de eigen woning;
1.48 Peil
het peil overeenkomstig de bouwverordening, dan wel indien geen peil overeenkomstig de bouwverordening is vast te stellen, de gemiddelde hoogte van het afgewerkte bouwterrein;
1.49 Plan
het bestemmingsplan 'Platanenstraat V' van de gemeente Barneveld;
1.50 SBI-Code
Standaard Bedrijf Indelingscode van het Centraal Bureau voor Statistiek;
1.51 Seksinrichting
een terrein, gebouw, vaar- of voertuig waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichtingen worden in ieder geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub of een prostitutiebedrijf, waaronder tevens begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;
1.52 Sociale huurwoning
huurwoning met een aanvangshuurprijs onder de grens als bedoeld in artikel 13, eerste lid, onder a, van de Wet op de huurtoeslag, waarbij de instandhouding voor de in een gemeentelijke verordening omschreven doelgroep voor ten minste tien jaar na ingebruikname is verzekerd;
1.53 Sociale koopwoning
koopwoning met een koopprijs vrij op naam van ten hoogste het bedrag genoemd in artikel 26, tweede lid, onder g, van het Besluit beheer sociale huursector, waarbij de instandhouding voor de in een gemeentelijke verordening omschreven doelgroep voor ten minste tien jaar na ingebruikname is verzekerd;
1.54 Staat van Bedrijfsactiviteiten
als bijlage(n) bij deze regels behorende en daarvan onderdeel uitmakende lijst(en) van bedrijven en instellingen;
1.55 Straalpad
vrije ruimte die nodig is voor ongehinderde ontvangst van (radio-)signaal;
1.56 Uitbouw
een bijbehorend bouwwerk in de vorm van een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw. Functionele ondergeschiktheid is niet vereist;
1.57 Uitvoeren
het doen uitvoeren, laten uitvoeren en in uitvoering geven;
1.58 Uitwerking
een uitwerking als bedoeld in artikel 3.6 lid 1 sub b van de Wet ruimtelijke ordening;
1.59 Verbeelding
De bij het bestemmingsplan behorende kaart (analoog of digitaal) waarop onder meer de begrenzing van het plan, de in het bestemmingsplan voorkomende bestemmingen, aanduidingen en topografische en kadastrale gegevens zijn weergegeven;
1.60 Vloeroppervlak
grootte van de oppervlakte van een bouwlaag;
1.61 Volkstuin
een perceel grond dat zich niet in de onmiddellijke nabijheid van de woning van de gebruiker bevindt, waarop de gebruiker gewassen teelt voor eigen gebruik;
1.62 Voorgevel
de naar de weg gekeerde gevel(s) van een gebouw;
1.63 Voorgevelrooilijn
de evenwijdig aan de as van de weg gelegen lijn welke, zoveel mogelijk aansluitend aan de ligging van de voorgevels van de (bestaande) bebouwing, een zoveel mogelijk gelijkmatig beloop van de rooilijn overeenkomstig de richting van de weg geeft;
1.64 Voorkeursgrenswaarde
de maximale waarde voor de geluidbelasting, zoals deze rechtstreeks kan worden afgeleid uit de Wet geluidhinder en het Besluit geluidhinder;
1.65 Wet ruimtelijke ordening
Wet van 1 juli 2008 (Stb. 2006, 566) houdende vaststelling van nieuwe planregels omtrent de ruimtelijke ordening, zoals deze luidt op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan;
1.66 Wgh-inrichting
een inrichting die in belangrijke mate geluidhinder kan veroorzaken, zoals bedoeld in artikel 1.1 derde lid van de Wet Milieubeheer en artikel 1 van de Wet geluidhinder en genoemd in bijlage I, onderdeel van het Besluit omgevingsrecht;
1.67 Wijziging
een wijziging als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, sub a, van de Wet ruimtelijke ordening;
1.68 Woning
een complex van ruimten dat dient voor de zelfstandige huisvesting van één afzonderlijk huishouden;
1.69 Woongebouw
een gebouw dat ten minste twee woningen omvat;
1.70 Zorgwoning
een woning die speciaal bedoeld en geschikt is voor mensen met een zorgvraag;
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 De dakhelling
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
2.2 De goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, dan wel de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
2.3 De inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
2.4 De bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
2.5 De oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
2.6 De hoogte van een windturbine
vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine;
2.7 De afstand tot de zijdelingse perceelsgrens
vanaf de buitenwerkse gevelvlakken dan wel, indien sprake is van overstekende daken met een overstekend gedeelte van meer dan 0,75 m, respectievelijk overstekken van meer dan 0,75 m, vanaf de buitenrand van het overstekende dak/de overstek, neerwaarts geprojecteerd, tot de kadastrale zijgrens van het perceel;
2.8 De oppervlakte van een ondergronds bouwwerk
onder de begane grondvloer, tussen de harten van de ondergrondse buitenste muren;
2.9 De oppervlakte van een overkapping
de loodrechte projectie van de overkapping op het maaiveld;
2.10 Het vloeroppervlak
boven de vloeren, tussen de binnenwerkse gevelvlakken en/of scheidingsmuren.
2.11 Maatvoering
Alle maten zijn tenzij anders weergegeven:
- a. voor lengten in meters (m);
- b. voor oppervlakten in vierkante meters (m²);
- c. voor inhoudsmaten in kubieke meters (m³);
- d. voor verhoudingen in procenten (%).
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch - Onbebouwd
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Agrarisch - Onbebouwd' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. agrarisch gebruik in de vorm van het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren;
met daaraan ondergeschikt:
- b. openbare nutsvoorzieningen;
- c. recreatief medegebruik;
- d. erfontsluitingswegen;
- e. waterhuishoudkundige voorzieningen;
- f. sloten, beken en daarmee gelijk te stellen waterlopen;
met de daarbij behorende:
- g. bouwwerken geen gebouwen zijnde.
3.2 Bouwregels
- 1. Op of in deze gronden mogen geen gebouwen en overkappingen worden gebouwd.
- 2. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt dat de bouwhoogte niet meer dan 2 m mag bedragen.
Artikel 4 Wonen - Enkelvoudig
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen - Enkelvoudig' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. woningen;
- b. aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit;
- c. aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen;
- d. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bos- onderhoudsgebouw' tevens voor een onderhoudsgebouw voor een landgoed;
met de daarbij behorende:
- e. tuinen en erven;
- f. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
4.2 Bouwregels
4.3 Nadere eisen
- 1. Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:
- a. een samenhangend bebouwingsbeeld;
- b. de beeldkwaliteit;
- c. de landschapskwaliteit;
- d. de verkeersveiligheid;
- e. de milieusituatie; en
- f. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
- 2. Bij het stellen van nadere eisen is de procedure zoals weergegeven in artikel 8.1 van toepassing.
4.4 Afwijken van de bouwregels
- 1. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 4.2.1 en toestaan dat de inhoud van een woning met ten hoogste 150 m3 wordt vergroot, uitsluitend indien sprake is van vermindering (door sloop) van bebouwing die behoort bij de betreffende woning en welke onder het overgangsrecht is gebracht, volgens onderstaande tabel:
Sloop bebouwing | Terugbouwgedeelte | Toevoeging woninginhoud | |
Tot 225 m3 Vanaf 225 m3 | 1/3 1/4 | Max. 75 m3 Max. 75 m3 |
mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de belangen van landschap en beeldkwaliteit en mits de architectonische en/of cultuurhistorische waarde van de bebouwing niet in onevenredige mate worden geschaad.
- 2. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 4.2.1 en toestaan dat de goothoogte van een woning wordt vergroot met maximaal 3 m, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de belangen van landschap en beeldkwaliteit.
- 3. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 4.2.2 en toestaan dat de oppervlakte aan bijgebouwen wordt vergroot met maximaal 1/3 deel, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de belangen van landschap en beeldkwaliteit.
- 4. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 4.2.2 en toestaan dat de oppervlakte aan bijgebouwen nog verder wordt vergroot dan op grond van artikel 4.4, lid 3, kan worden toegestaan, uitsluitend indien sprake is van vermindering (door sloop) van bebouwing die behoort bij de betreffende woning en welke onder het overgangsrecht is gebracht, volgens onderstaande tabel:
Sloop bebouwing | Terugbouwpercentage | Toevoeging oppervlakte bijgebouwen | |
Tot 125 m2 Van 125 m2 tot 312 m2 Van 312 m2 tot 687,5 m2 Vanaf 687,5 m2 | 60 % 40 % 20 % 10 % | Max. 75 m2 Max. 75 m2 Max. 75 m2 Max. 75 m2 |
mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de belangen van landschap en beeldkwaliteit.
- 5. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 4.2.2 en toestaan dat de oppervlakte aan bijgebouwen nog verder wordt vergroot dan op grond van artikel 4.4, lid 3, kan worden toegestaan, uitsluitend wanneer deze extra oppervlakte aan bijgebouwen zal worden benut voor een aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit en wanneer deze extra oppervlakte niet meer bedraagt dan de oppervlakte die op grond van artikel 4.2.2 is toegestaan.
4.5 Specifieke gebruiksregels
Gebruik van ruimten binnen de woning en in de bijgebouwen ten behoeve van de uitoefening van een aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit wordt als gebruik overeenkomstig de bestemming aangemerkt, voor zover dit gebruik ondergeschikt blijft aan de woonfunctie en mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:
- a. maximaal 35% van het vloeroppervlak van de woning met inbegrip van bijgebouwen, tot ten hoogste 60 m2, mag worden gebruikt voor de aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit;
- b. degene die de activiteiten in de woning uitvoert, dient tevens de bewoner van de woning te zijn;
- c. vergunningplichtige of meldingsplichtige activiteiten ingevolge de Wet milieubeheer zijn niet toegestaan;
- d. er mag geen detailhandel plaatsvinden.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 5 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 6 Algemene Afwijkingsregels
- 1. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het plan:
- a. indien en voor zover afwijkingen ten aanzien van de grens of de richting van wegen, parkeerstroken, paden, bermen en sloten en ligging van bebouwingsgrenzen noodzakelijk zijn ter aanpassing van het plan aan de werkelijke toestand van het terrein, die bij de uitmeting blijkt, mits die afwijkingen ten opzichte van hetgeen op de verbeelding is weergegeven niet meer dan 10 m zijn;
- b. ten behoeve van het bouwen in afwijking van de bepalingen ten aanzien van de afmetingen van de bebouwing, waaronder begrepen bebouwingspercentages, mits de afwijkingen beperkt blijven tot ten hoogste 10% van de bij recht in het plan weergegeven maten.
- 2. Het afwijken van de bouwregels, als bedoeld in het eerste lid, kan niet indien enig aangrenzend terrein of enige aangrenzende bebouwing in een toestand wordt gebracht, die strijdig is met het plan en/of indien op enig aangrenzend terrein de verwerkelijking van het plan wordt belemmerd en dit niet door het stellen van voorwaarden aan de afwijking van de bouwregels kan worden voorkomen.
Artikel 7 Algemene Wijzigingsregels
7.1 Algemeen
Burgemeester en wethouders kunnen, indien en voor zover dringende redenen die na het vaststellen van het plan tot hun kennis zijn gekomen hiertoe aanleiding geven en voor zover het belang van een goede ruimtelijke ontwikkeling van het gebied dat in het plan is begrepen niet wordt geschaad:
- 1. een bestemmingsgrens tussen twee bestemmingsvlakken zodanig wijzigen, dat het kleinste bestemmingsvlak met niet meer dan 10% wordt verkleind of vergroot;
- 2. een bebouwingsgrens zodanig wijzigen, dat het bebouwingsvlak met niet meer dan 10% wordt verkleind of vergroot.
Artikel 8 Algemene Procedureregels
8.1 Procedure bij het stellen van nadere eisen
Voor een besluit tot het stellen van een nadere eis geldt de volgende voorbereidingsprocedure:
- 1. een ontwerpbesluit ligt, met bijbehorende stukken, gedurende twee weken ter inzage;
- 2. burgemeester en wethouders geven voorafgaand aan de terinzagelegging kennis van het ontwerpbesluit in één of meer dag-, nieuws of huis-aan-huisbladen of op een andere geschikte wijze. De kennisgeving geschiedt tevens langs elektronische weg;
- 3. de kennisgeving houdt mededeling in van de bevoegdheid tot het naar voren brengen van zienswijzen gedurende de onder 1 genoemde termijn;
- 4. burgemeester en wethouders delen aan hen die zienswijzen naar voren hebben gebracht de beslissing daaromtrent mede.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 9 Overgangsrecht
9.1 Overgangsrecht bouwwerken
- 1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- 2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
- 3. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
9.2 Overgangsrecht gebruik
- 1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- 2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- 3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- 4. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 10 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan 'Platanenstraat V' van de gemeente Barneveld.
Behoort bij het besluit van de raad van de gemeente Barneveld
d.d. tot vaststelling.
Mij bekend,
de griffier.
Hoofdstuk 1 Inleiding
De heer Van der Gugten wil op het perceel aan de Platanenstraat 76-78 een extra burgerwoning realiseren in het kader van het beleid van functieverandering.
Het agrarische bouwblok ligt net buiten de kern van Zwartebroek en omvat 1167m2 aan agrarische bedrijfsbebouwing. Deze bebouwing biedt ruimte aan een intensief varkensbedrijf en een grondgebonden melkveebedrijf. Op het terrein zijn naast de agrarische opstallen twee bedrijfswoningen aanwezig. De aanwezige bebouwing op het erf dateert uit verschillende perioden. De bebouwing staat momenteel leeg en enkele gebouwen maken een vervallen indruk.
De heer Van der Gugten heeft niet de ambitie om het agrarisch bedrijf voort te zetten. In plaats wordt gebruik gemaakt van de mogelijkheden omtrent functieverandering. In de plaats van de te slopen 1167m2 agrarische bedrijfsbebouwing mag op het perceel één extra burgerwoning worden gebouwd.
De uitvoering van dit plan is niet mogelijk binnen het geldende bestemmingsplan. Daarom is voorliggende een herziening van het bestemmingsplan opgesteld.
1.1 Aanleiding
Op 18 december 2009 is bij de gemeente een verzoek ontvangen om de hiervoor genoemde plannen mogelijk te maken. Naar aanleiding van dit verzoek is de procedure om te komen tot een herziening van het bestemmingsplan opgestart.
Hoofdstuk 2 Bestaande Situatie
2.1 Begrenzing Plangebied
Het plangebied ligt nabij de kern Zwartebroek. Het plangebied wordt aan de noord-, oost- en westzijde begrensd door agrarisch gebied. Aan de zuidzijde vormt de Platanenstraat de grens van het plangebied. De grens wordt gevormd door de omtrek van het voormalige agrarische bouwperceel. Onderstaande afbeelding geeft de ligging van het plangebied weer.
Afbeelding 2.1 Luchtfoto van Zwartebroek met het plangebied in rood omcirkeld.
2.2 Geldende Bestemmingen
Het plangebied ligt in het bestemmingsplan Buitengebied 2000 en heeft de bestemming 'Agrarisch gebied I' met agrarisch bouwperceel. Realisatie van extra burgerwoning is binnen deze bestemming niet toegestaan.
In het bestemmingsplan zijn geen mogelijkheden opgenomen die uitvoering van voorliggend plan mogelijk maken, bijvoorbeeld door wijziging of afwijken met een omgevingsvergunning. Daarom is een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk.
2.3 Ontstaansgeschiedenis
Door de natte ondergrond zijn in het verleden langgerekte percelen ontstaan. Deze percelen werden van elkaar gescheiden door sloten om de ontwatering te bevorderen. Op de historische kaart uit 1900 is deze langgerekte kavelstructuur goed te zien. Destijds waren er veel langgerekte bospercelen aanwezig en op de kavelgrenzen stonden elzensingels. Nu is duidelijk te zien dat veel van de beplanting in de omgevings is verdwenen. Vrijwel alle bossen in de directe omgeving zijn gekapt en er zijn slechts nog restanten van de oorspronkelijke kavelgrensbeplanting aanwezig. Daardoor zijn echter wel aantrekkelijke vergezichten ontstaan.
Afbeelding 2.2 Kaart van de Platanenstraat 76-78 en omgeving.
De Platanenstraat is een grone aantrekkelijke straat waarlangs zowel burgererven al boerenbedrijven zijn gevestigd. De erven hebben een groene uitstraling en er zijn relatief veel fruitbomen op de erven aanwezig.
Op het erf is momenteel een groot aantal gebouwen aanwezig. De huidige woning op het erf bestaat uit een boerderij die dateert uit 1850. Het gebouw is echter dusdanig verbouwd dat veel oude elementen zijn verdwenen. Direct naast de woning staat een oude varkensschuur uit 1906. Deze is onlangs gerestaureerd en verkeerd nog in oorspronkelijke staat. De woning vormt met de oude varkensschuur een aantrekkelijke en karakteristiek agrarisch ensemble aan de Platanenstraat. Aan de achterzijde van het erf staat een groot aantal schuren. Dit zijn schuren zonder cultuurhistorische waarde, waarvan een groot aantal een vervallen indruk maakt. Deze schuren zullen ten behoeve van de functieverandering worden gesloopt.
Tussen en rondom de aanwezige bebouwing zijn een aantal volgroeide loofbomen aanwezig. Zoals een notenboom, kastanje, rode beuken en diverse fruitbomen. Tegelijkertijd is er relatief veel uitheemse beplanting toegepast aan de voorzijde van het erf. Dit betreft vooral coniferen en sparren.
Afbeelding 2.3 Luchtfoto van de Platanenstraat 76-78 en omgeving.
2.4 Ruimtelijke Structuur
Zwartebroek ligt in het centrum van de Gelderse Vallei. De Gelderse Vallei wordt geflankeerd door de Utrechtse Heuvelrug in het westen en de Veluwe in het oosten. Aan de kleuren op een hoogtekaart is het hoogteverschil goed afleesbaar. Hoe verder naar het westen, des te lager de maaiveldhoogte. De donkerrode gebieden liggen op ongeveer 5,30 meter boven NAP. De donkerblauwe gebieden liggen op ongeveer 3,50 meter boven NAP. Op de hoogtekaart zijn de sloten en het verkavelingspatroon goed herkenbaar.
Afbeelding 2.4 Hoogtekaart van Zwartebroek en omgeving.(Bron: AHN, 2011)
De vele beken in de Gelderse Vallei stromen als een netwerk samen van oost naar west en wateren via de Eem op het Eemmeer. Ten zuiden van Zwartebroek heeft een beek ooit een dalvomige laagte gevormd. Deze beek is nu verdwenen. Door slechte afwatering is op sommige plekken veen ontstaan. In het laaggelegen blauwe gebied zijn een aantal hoge rode plekken herkenbaar. Dit zijn de dekzandruggen in het gebied.
Volgens het landschapontwikkelingsplan Gelderse Vallei vormt de Platanenstraat de grens tussen een broek/heideontginning en een slagenlandschap. De projectlocatie is gelegen aan de kant van broek/heideontginning.
Hoofdstuk 3 Planbeschrijving
3.1 Visie
Voor de nieuwe erfinrichting is door Eelerwoude een stedenbouwkundige en landschappelijke inrichtingsschets opgesteld.
Afbeelding 3.1 Stedenbouwkundige en landschappelijke inrichtingsschets.
Stedenbouwkundige inrichting
Alle aanwezige bebouwing op het perceel wordt gesloopt. Ook de kuilvoerplaatsen worden verwijderd. Alleen de karakteristieke varkensschuur uit 1906 blijft behouden. In ruil voor het slopen van de agrarische bedrijfsbebouwing wordt een extra burgerwoning gerealiseerd met een inhoud van maximaal 600m3. Het bijgebouw dat bij deze woning gerealiseerd mag worden, wordt geintegreerd in de woning.
De nieuwe woning wordt aan de achterzijde op het erf gesitueerd en heeft een langwerpige plattegrond. De nokrichting is parallel aan de kavelrichting waardoor zichtlijnen behouden blijven. Door de situering van de nieuwbouw op enige afstand van de weg, blijft de karakteristieke schuur uit 1906 vanaf de Platanenstraat goed zichtbaar.
Voor de vormgeving van het nieuwe gebouw wordt bij voorkeur aangesloten op de verschijning van agrarische schuren in de omgeving. Het gebouw krijgt een ingetogen karakter. Op ie manier zal de nieuwe woning een ensemble vormen met de bebouwing die behouden blijft. In nauw overleg met de dorpsbouwmeester zal de verschijning van de nieuwbouw worden bepaald.
De entree van het perceel wordt verlegd en komt te liggen tussen nummer 76 en 78. Op die manier worden de nieuwe woning en de huidige woning op nummer 78 in de toekomst via 1 ontsluiting ontsloten. Alledrie de woningen krijgen een bouwblok met een omvang van 1.200m2.
Landschappelijke inrichting
Voor de erfinrichting en beplanting in het broek/heideontginningslandschap is in het landschapontwikkelingsplan een streefbeeld opgenomen dat bestaat uit:
-het stimuleren van erfbeplanting: weinig beplanting op achtererf, maar wel streekeigen beplanting langs de erfgrens;
-aanleggen houtwallen en singels eik, ruwe berk, zwarte els, lijsterbes, meidoorn, veldesdoorn, boswilg en hondsroos;
-aanplant hoogstamboomgaarden;
-voor en naast huis aanplanten van berk, hoogstamfruit, sierappel en sierpeer;
-aanplanten van een of meerdere fraaien bomen naast het huis, zoals kastanje of noot;
- aanplanten meidoornhaag rondom de boomgaard;
-gebruik buxus in de tuin;
-gebruik struiken als sering, boerenjasmijn en bessen.
Aan de hand van dit streefbeeld is vervolgens het landschappelijke inrichtingsplan gemaakt. Tussen en rondom de huidige bebouwing op het erf zijn een aantal volgroeide loofbomen aanwezig. Zoals een notenboom, twee rode beuken en diverse fruitbomen. Deze blijven in de toekomstige situatie behouden, waardoor de nieuwe erfinrichting direct een groen karakter heeft. Op het huidige erf is ook uitheemse beplanting aanwezig. Deze staat voornamelijk aan de straatzijde, zoals de coniferenheg. De uitheemse beplanting wordt geheel verwijderd. Op enkele plekken wordt deze vervangen door inheems beplantingsmateriaal.
Om het toekomstig erf in de toekomst te verankeren in de omgeving en om een bijdrage te leveren aan de landschapskarakteristiek, zal een nieuwe erfbeplanting worden toegepast.
Aan de westzijde van het perceel wordt een nieuwe elzensingel aangeplant. in het verlengde van de reeds aanwezige singel. Ook aan de oostzijde van het perceel wordt de elzensingel hersteld. Aan de straatzijde, voor de nieuwe te bouwen woning wordt een klein hoogstamboomgaardje aangeplant. Voor de inrichting van de tuin en erf wordt gekozen voor inheems groen.
Hoofdstuk 4 Beleidskader
4.1 Rijk
Het nationaal ruimtelijk beleid tot 2020 is vastgelegd in de Nota Ruimte. In deze nota geldt de periode 2020 tot 2030 als doorkijk naar de lange termijn. De nota stelt ruimte voor ontwikkeling met het motto 'decentraal wat kan en centraal wat moet'. Het algemene doel van de nota is 'krachtige steden en een vitaal platteland bevorderen'. Andere doelen zijn:
- verbetering van de leefbaarheid en de sociaaleconomische positie van steden;
- verbetering van de bereikbaarheid;
- een goede afstemming tussen infrastructuur en verstedelijking;
- behoud en versterking van de variatie tussen stad en land;
- borging van de milieukwaliteit en veiligheid voor de bevolking in relatie tot risicovolle activiteiten.
Revitalisering, herstructurering en transformatie van woon- en werkgebieden is derhalve cruciaal om de ruimtelijke doelen van deze nota te kunnen bereiken. Voor zover schaal, gevaar of hinder van bedrijven en voorzieningen het toelaten verdient functiemenging voorrang. Juist woon- en werkgebieden bieden een aantrekkelijke omgeving met mogelijkheden om lopend of op de fiets tal van bestemmingen te bereiken. Daarnaast is het belangrijk dat provincies en gemeenten voldoende ruimte voor parken, groengebieden, sportterreinen en 'groene' en 'blauwe' recreatiemogelijkheden reserveren in en om de stad.
De sloop van de voormalige agrarische bedrijfsgebouwen draagt bij aan de ontstening van het buitengebied. Hiermee wordt de ruimtelijke kwaliteit verbeterd en wordt ervoor gezorgd dat de architectonisch niet aantrekkelijke bebouwing niet voor eventueel oneigenlijke doeleinden meer kan worden gebruikt. Ervoor in de plaats wordt een nieuwe woning gebouwd en wordt deze ingepast in het omliggende landschap. Hiermee wordt een bijdrage geleverd aan de doelstelling om het platteland vitaal te houden.
4.2 Provincie
Provinciale Ruimtelijke Verordening
De Provinciale Ruimtelijke Verordening is een gevolg van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die in juli 2008 in werking trad. Deze wet geeft de provincie de bevoegdheid algemene regels vast te leggen in een provinciale verordening. Met een ruimtelijke verordening stelt de provincie regels aan bestemmingsplannen van gemeenten. De provincie richt zich hierbij op onderwerpen die van provinciaal belang zijn, zoals verstedelijking, natuur, nationale landschappen, water en glastuinbouw. Gemeenten krijgen op sommige terreinen meer beleidsvrijheid, terwijl ze op andere gebieden te maken krijgen met strikte provinciale richtlijnen. Gedeputeerde Staten hebben op 15 december 2010 de Ruimtelijke Verordening Gelderland vastgesteld. De Verordening is in werking getreden op 2 maart 2011. Voor de provincie betekent de Wet ruimtelijke ordening dat het goedkeuringsvereiste voor gemeentelijke bestemmingsplannen vervalt. De Ruimtelijke Verordening is gebaseerd op reeds vastgesteld ruimtelijk beleid, zoals het 'Streekplan Gelderland 2005'. De Verordening vormt derhalve een beleidsneutrale vertaling van reeds vastgesteld ruimtelijk beleid. Dit betekent dat de Verordening geen beleidswijzigingen bevat.
Het plangebied van voorliggend bestemmingsplan is op de kaarten behorende bij de Verordening niet als zodanig aangeduid. Echter is het plangebied in het Streekplan 2005 aangeduid als multifunctioneel platteland.
Streekplan
Provinciale Staten heeft op 29 juni 2005 het Streekplan Gelderland 2005 vastgesteld. Het streekplan geeft de beleidskaders aan voor de ruimtelijke ontwikkelingen tot 2015. Het streekplan is er op gericht de verschillende functies in regionaal verband een zodanige plek te geven dat de ruimtelijke kwaliteiten worden versterkt en er zuinig en zorgvuldig met de ruimte wordt omgegaan. Op de kaart Ruimtelijke structuur van het streekplan, is het plangebied aangewezen als ….
Hieronder volgt een samenvatting van de relevante passages uit het streekplan:
Multifunctioneel gebied
Het multifunctionele gebied beslaat het grootste deel van de provincie. Dit gebied omvat de steden, dorpen, buurtschappen buiten de provinciaal ruimtelijke hoofdstructuur, waardevolle landschappen en het multifunctioneel platteland. In het provinciaal planologisch beleid wordt op deze gebieden geen expliciete provinciale sturing gericht.
Functieverandering
In de regio Vallei wordt de mogelijkheid geboden om in regionaal verband een alternatief beleid te ontwikkelen voor functieverandering van gebouwen in het buitengebied. In 2008 is door regio De Vallei de Regionale beleidsinvulling functieverandering en nevenactiviteiten vastgesteld. Het beleid voor functieverandering is hierin verwoord.
4.3 Gemeente
Reconstructie Gelderse Vallei/Utrecht Oost
Het reconstructieplan moet de problemen die zich voordoen in het landelijk gebied (de 'gestapelde' problematiek) in de concentratiegebieden integraal aanpakken en moet een goede ruimtelijke structuur bevorderen. Dit in het bijzonder met betrekking tot de landbouw, natuur, bos, landschap, recreatie, water, milieu en infrastructuur.
Daarnaast moet de reconstructie het woon-, werk- en leefklimaat en de economische structuur verbeteren. De problematiek binnen de bebouwde kom van dorpen en steden in het gebied is geen onderdeel van dit plan.
Afbeelding 4.1 Kaart van het reconstructiebeleid Gelderse Vallei / Utrecht Oost met de ligging van het plangebied in het rood omcirkelde gedeelte.
Het plangebied is aangewezen als verwevingsgebied, zie afbeelding 4.1 hierboven. Het beleid voor verwevingsgebieden is gericht op het bevorderen van een passende combinatie van landbouw, natuur, landschap, recreatie, werken en wonen met bijbehorende kwaliteiten. Derhalve vormt het reconstructiebeleid geen belemmering voor het onderhavige plan.
Beleidsnotitie functieverandering en nevenactiviteiten Regio De Vallei
In deze beleidsnotitie staat de verbetering van de ruimtelijke kwaliteit van het buitengebied voorop. Het wonen wordt daarin gezien als een aantrekkelijke vervangende functie in het geval van stoppende of gestopte agrarische bedrijven. Het streekplan zet daarbij meer in op hergebruik van vrijkomende voormalige agrarische bedrijfsbebouwing. De regio opteert ook voor hergebruik van vrijkomende agrarische bedrijfsbebouwing, maar is van mening dat de bebouwingskarakteristiek van vrijgekomen agrarische bedrijfsgebouwen in de regio veelal zodanig is, dat hergebruik vanuit ruimtelijk en bouwkundig oogpunt niet wenselijk is. De lage en kwalitatief matige bebouwing van (voormalige) kalver-, varkens- of pluimveestallen is vaak ongeschikt om er nieuwe wooneenheden van te maken.
In veel gevallen is het slopen van deze opstallen en de nieuwbouw van één of meerdere wooneenheden de enige optie een qua beeldkwaliteit, welstand en bouweisen, geschikte woning te maken.
De regio staat een gelijkwaardige behandeling bij functiewijziging naar wonen en werken toe bij hergebruik van de bestaande gebouwen.
Bij nieuwbouw houdt de regio vast aan het uitgangspunt wonen vóór werken en daarbij gaat de voorkeur uit naar het tot stand brengen van meerdere wooneenheden in een woongebouw of in ten hoogste twee (geclusterde) woongebouwen. Afhankelijk van de omstandigheden van het geval kan van dit uitgangspunt worden afgeweken.
De Regionale beleidsinvulling voor functieverandering naar wonen gaat uit van een stappenplan. Dit stappenplan is gehanteerd om te bezien of onderhavig plan voor het perceel Rijksweg 178 past binnen de regionale beleidsinvulling.
Stap 1: hergebruik
Vanwege de aard van de bebouwing (voormalige veestallen) en ruimtelijke uitstraling van de agrarische bedrijfsbebouwing op het perceel Rijksweg 178 is hergebruik ten behoeve van wonen geen optie.
Stap 2: vervangende nieuwbouw
Als de bestaande bebouwing ongeschikt is voor ombouw naar wooneenheden, dan is nieuwbouw van één of twee (geschakelde) woongebouwen met één of meerdere wooneenheden mogelijk volgens de volgende staffeling:
minimaal te slopen bebouwing | maximale inhoud te bouwen woongebouw |
1.000 m2 | 600 m3 |
2.000m2 | 800 m3 woongebouw met 2 wooneenheden |
3.000 m2 | 2 maal 600 m3 |
In casu wordt 1.145m² gesloopt, wat voldoende is om een nieuwe woning van 600m³ te realiseren. Daarbij mag bij de woning een bijgebouw van 80m2 worden gebouwd. De voormalige agrarische bedrijfswoningen worden herbestemd als burgerwoning. Bij de bestaande bedrijfswoning is een oppervlakte van in totaal 128m2 aan bijgebouwen toegestaan om zodoende de karakterstieke varkensschuur te behouden.
Structuurvisie 2009
De Structuurvisie 2009 van de gemeente Barneveld (Raad 20 januari 2009) bevat een analyse van de bestaande ruimtelijke situatie in en rond de verstedelijkte gebieden in de gemeente (negen woonkernen en bedrijventerrein Harselaar) en een visie op de gewenste ontwikkelingsrichting voor de komende 10 jaar daarvan. Met de Structuurvisie beoogt de gemeente primair de in (een uitwerking van) het provinciale Streekplan 2005 opgenomen "zoekzones voor verstedelijking", waarbinnen toekomstige uitbreidingen van woon- en werkgebieden en maatschappelijke voorzieningen moeten worden gevonden, in het gemeentelijke ruimtelijk beleid te implementeren. Deze uitbreidingslocaties zijn noodzakelijk om op termijn te kunnen voldoen aan de vraag naar voldoende ruimte voor wonen, werken en voorzieningen, met als doel ook in 2019 nog op een prettige manier te kunnen wonen, werken en recreëren. Voor een groot deel waren de "zoekzones" reeds als beoogde uitbreidingslocaties opgenomen in de gemeentelijke structuurvisie "Kompas naar 2015".
De hoofdlijnen van de structuurvisie 2009 zijn als volgt:
- 1. concentratie woon- en bedrijfsbebouwing;
- 2. inbreiding voor uitbreiding;
- 3. verkeer en vervoer;
- 4. voorzieningen in de kernen;
- 5. regionale samenwerking;
- 6. overleg tussen gemeente en waterbeheerders.
Afbeelding 4.2 Kaart van de Structuurvisie 2009 van de gemeente Barneveld met de ligging van het plangebied in het rood omcirkelde gedeelte.
Het plangebied wordt in de Structuurvisie 2009 aangeduid als landelijk gebied. Dit landelijk gebied is steeds minder exclusief een agrarisch gebied. De functies wonen, werken, recreatie en natuur spelen, naast de agrarische productie, een belangrijke rol. Dat leidt tot een gezamenlijke verantwoordelijkheid om deze meervoudige kwaliteiten van het landelijk gebied op een verantwoorde wijze te versterken en te borgen.
Bepaalde ontwikkelingen, waaronder de toevoeging van woningen, kantoren en niet agrarische bedrijven, leiden tot vergroting van de financiële draagkracht van het gebied. Dergelijke ontwikkelingen worden gezien als "kostendragers".
Andere ontwikkelingen zorgen voor een investeringsnoodzaak. Daarbij kan worden gedacht aan natuur- en landschapsontwikkeling, structuurversterking van de landbouw en verbetering van de waterhuishouding en de toegankelijkheid/verblijfskwaliteit. Dergelijke ontwikkelingen worden gezien als "kostenlaters".
Per saldo dienen de "kostendragers" en de "kostenlaters" van ontwikkelingen in het landelijk gebied elkaar in evenwicht te houden.
Om het landelijk gebied ook op lange termijn op een kwalitatief verantwoord niveau te houden zullen ontwikkelingen van verstedelijking door uitbreidingsplannen (woongebieden, bedrijfsterreinen) en functieverandering van agrarische bedrijvigheid naar wonen en werken, derhalve samen op moeten gaan met maatregelen op het gebied van versterking van de landschappelijke en waterhuishoudkundige kwaliteit, de landbouwkundige structuur, de bereikbaarheid en het recreatieve verblijf.
"Verevening" is hierbij het sleutelwoord. De kostendragers dragen bij aan de realisatie van de kostenlaters. Ofwel door kwaliteitsverhogende maatregelen op/rond het perceel waar de kostendragers ontstaan, dan wel elders in het gebied, of door een combinatie daarvan. Op de locatie zelf vindt in veel gevallen kwaliteitsverbetering plaats door sloop van overtollige bebouwing en landschappelijke inpassing van resterende nieuwe bebouwing. Om ondoelmatigheid door versnipperingen van initiatieven te voorkomen, is het Ontwikkelings Fonds Platteland ingesteld, waaruit op planmatig gestructureerde en samenhangende wijze verbeteringsmaatregelen worden gefinancierd.
In de beleidsvisie "Functieverandering en nevenactiviteiten" van de Regio Vallei, wordt uitgegaan van een financiële bijdrage van € 10,- per kubieke meter van de nieuwe woning in het buitengebied.
Verzoeker dient in onderhavig geval een bedrag van € 8.000,-- te storten in het Ontwikkelings Fonds Platteland.
Hoofdstuk 5 Randvoorwaarden
5.1 Asbestinventarisatie
Asbestinventarisatie
In december 2010 is door PJ Milieu BV een asbestinventarisatie uitgevoerd op de locatie aan de Platanenstraat 76-78 te Zwartebroek. Aan de hand van het vooronderzoek, de visuele inspectie en de analyseresultaten wordt geconcludeerd dat in en aan de woning en de schuren asbesthoudende materialen aanwezig zijn. Tijdens de asbestinventarisatie is geen uitgebreid destructief onderzoek uitgevoerd. Tijdens het onderzoek zijn enkele aanwijzingen verkregen dat er mogelijk asbesthoudende materialen aanwezig kunnen zijn. Het betreft wamdbeplating in de woning, welke mogelijk aanwezig is als aftimmering van de wand.
De asbesthoudende materialen dienen, voor de aanvang van de verbouwing of sloop, door een SC-530 gecertificeerd bedrijft te worden verwijderd.
5.2 Bodem
In het kader van de ontwikkeling van het gebied dient te worden beoordeeld of de uiteindelijke bodemkwaliteit binnen dit gebied uit oogpunt van volksgezondheid en milieu aan zekere kwaliteitsnormen voldoet om te voorkomen dat op verontreinigde grond wordt gebouwd.
Bodemonderzoek
In maart 2011 is op bovengenoemde locatie een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd conform de NEN 5740 door PJ Milieu (kenmerk 1051602A, d.d. 14 maart 2011). Dit onderzoek is beoordeeld op de geschiktheid om de milieuhygienische geschiktheid van de bodem voor de voorgenomen functies te bepalen.
In de bovengrond is een licht verhoogd gehalte minerale olie aangetroffen. In de ondergrond is voor geen van de geanalyseerde paramters een verhoogd gehalte aangetroffen. In het grondwater is een licht verhoogd gehalte barium aangetroffen.
De aangetroffen verhoogde gehaltes vormen geen belemmering voor het voorgenomen gebruik.
5.3 Cultuurhistorie
5.3.1 Archeologie
5.4 Ecologie
De belangrijkste wetten voor natuurbescherming in Nederland zijn de Natuurbeschermingswet 1998 en de Flora- en faunawet. Beide wetten zijn een Nederlandse vertaling van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. De verplichtingen voor bescherming van natuurgebieden zijn overgenomen door de Natuurbeschermingswet 1998, terwijl de Flora- en faunawet zich richt op de bescherming van planten en dieren.
5.4.1 Natuurbeschermingswet 1998
De Natuurbeschermingswet 1998 regelt de bescherming van natuurgebieden in Nederland. Daarnaast regelt deze wet de aanwijzing van natuurgebieden die van nationaal of internationaal belang zijn: Beschermde Natuurmonumenten en Natura 2000-gebieden. De Natuurbeschermingswet bepaalt vervolgens wat er wél en niet mag in deze beschermde natuurgebieden.
5.4.2 Flora- en faunawet
De Flora- en faunawet beschermt plant- en diersoorten in de beschermde natuurgebieden én daarbuiten. Ongeveer 500 soorten in Nederland vallen onder de bescherming van deze wet. Om te beoordelen of de beschermde soorten in het plangebied aanwezig zijn, wordt een natuurtoets uitgevoerd.
Door Van Bommel Faunawerk is in april 2011 een quickscan Flora en Fauna uitgevoerd voor de locatie aan de Platanenstraat 78. Voor het onderzoek is een literatuuronderzoek, orienterend veldbezoek en twee avondbezoeken uitgevoerd.
Het woonhuis, een stal en een schuur bieden broedgelegenheid aan huismussen. De andere stalgebouwen bieden gezien de aard van het gebouw geen mogelijkheid voor vaste verblijfplaatsen van huismussen. Nesten van huismus vallen onder de categorie 2 en zijn jaarrond beschermd. De huismus is opgenomen op de Rode lijst als gevoelige soort.
Daarnaast zijn er twee nesten van boerenzwaluw vastgesteld, deze vallen onder categorie 5, maar zijn niet jaarrond beschermd. In een stal en de kapschuur zijn drie nesten van houtduiven aangetroffen.
In het plangebied zelf zijn tijdens het veldbezoek verschillende vogels aangetroffen, welke de planlocatie waarschijnlijk gebruiken als broedgelegenheid, te weten spreeuw, merel, zanglijster, witte kwikstaart, koolmees, pimpelmees, zwarte roodstaart en holenduif. Gezien het plangebied en de omgeving kunnen echter meer soorten typisch voor erven en agrarisch gebied verwacht worden. De gebouwen bieden mogelijk broedgelegenheid aan andere vogelsoorten als holenduif, spreeuw en witte kwikstaart. De houtige beplanting kan tevens als broedgelegenheid door een aantal soorten gebruikt worden. Dit betreft geen soorten waarvan de nesten jaarrond beschermd zijn.
Gelet op de aanwezigheid van grote aantallen braakballen in de kapschuur en de witte strepen vogelpoep op een stal zijn twee extra avondrondes voor uilen uitgevoerd. Door middel van geluidnabootsing heeft een inventarisatie van steenuil plaatsgevonden. Tijdens deze veldbezoeken zijn geen aanwijzingen gevonden dat steenuil of kerkuil aanwezig zijn op de planlocatie of daar een vaste rust- of verblijfplaats hebben. Tijdens de avondrondes is vastgesteld dat de braakballen afkomstig zijn van een torenvalk, die een vaste roestplaats heeft in de kapschuur. Vaste verblijfplaatsen van een torenvalk vallen ook onder categorie 5. Dergelijke verblijfplaatsen zijn niet jaarrond beschermd, tenzij daarvoor zwaarwegende redenen zijn aan te wijzen. Dat is in dit geval niet aan de orde gezien de alternatieven die in de omgeving aanwezig zijn.
Naar verwachting zijn er dus enkele broedparen van huismus in een gebouw aanwezig en tenminste een in de stal. Deze nesten zijn jaarrond beschermd onder de Flora- en faunawet. Dit betekent dat de ruimtelijke ontwikkeling alleen uitgevoerd mag worden wanneer de nesten voorafgaand aan de ruimtelijke ontwikkeling gemitigeerd worden. Hierbij wordt er van uitgegaan dat door het treffen van mitigerende maatregelen, dat wil zeggen maatregelen die negatieve effecten verzachten en voorkomen, de functionaliteit van de vaste rust- en verblijfsplaats zowel tijdens als na de ontwikkeling behouden blijft. Daarmee wordt voorkomen dat de verbodsbepalingen uit de Flora- en faunawet overtreden worden. Bij mitigatie van de huismusnesten moet aan de volgende zaken gedacht worden:
- vooraf aan de sloop van de gebouwen met huismusnesten dienen alternatieve geschikte verblijfplaatsen in de nieuwbouw gerealiseerd zijn;
- plaatsen van vogelvides onder de eerste rij dakpannen of inmetselen en nestdakpannen voor huismussen;
- planten van struiken en heggen rondom huis voor dekking en voedselgelegenheid;
- slopen van gebouwen met huismussen buiten de broedperiode half maart tot half augustus.
Naar verwachting zijn er zo'n 4-5 broedparen huismussen aanwezig. Door tenminste 15 nestplaatsen te realiseren zal de nestgelegenheid ruim voldoende gemitigeerd worden. De functionaliteit van de vaste rust- en verblijfplaatsen van de huismus komt hierdoor niet in het geding. Een ontheffing van de verbodsbepalingen is dan ook niet nodig.
De vaste roestplaats van de torenvalk is niet beschermd. Indien er geen nieuwe kapschuur gerealiseerd wordt die als vervanging kan gelden voor de oude roestplaats, wordt aanbevolen om een nestkast op een paal te realiseren om daarmee de geschiktheid van het plangebied voor de torenvalk te behouden.
Daarnaast dient er rekening gehouden te worden met de aanwezigheid van broedvogels, waarvan de nesten niet jaarrond beschermd zijn. Om verstoring van broedvogels zoveel mogelijk uit te sluiten dient de sloop van gebouwen en de verwijdering van houtige beplanting buiten het broedseizoen uitgevoerd te worden. Het broedseizoen loopt grofweg van half maart tot half augustus.
Zoogdieren
Tijdens het veldbezoek zijn aanwijzingen op het voorkomen van huismuis, bruine rat en mol gevonden. Op de planlocatie komen waarschijnlijk nog een aantal soorten voor, of mogelijk maakt de planlocatie onderdeel uit van hun foerageergebied. Er zijn geen aanwijzingen gevonden zoals krabsporen, latrines of prooien die duiden op de aanwezigheid van steenmarter.
Het plangebied kan ook onderdeel uitmaken van het foerageergebied van de gewone dwergvleermuis, rosse vleermuis en de laatvlieger. Met name de Platanenstraat met bomenrijen en de aangrenzende tuinen kunnen daarbij als vliegroute en foerageergebied fungeren. De verwachting is dat het plangebied na de ruimtelijke ontwikkeling van tenminste evenveel waarde is voor vleermuizen als voorheen. De voorgenomen ingreep heeft geen invloed op de mogelijk aanwezige vliegroute.
Amfibieen
De planlocatie biedt mogelijk plaats aan soorten als gewone pad, bruine kikker, bastaardkikker en mogelijk kleine watersalamander. Vanwege het ontbreken van geisoleerde wateren zoals poelen met een goede waterkwaliteit zonder de aanwezigheid van vis, is het voorkomen van minder algemene amfibieensoorten niet aannemelijk. Aangezien het tabel 1 soorten betreft, bestaat vrijstelling voor deze soorten bij ruimtelijke ontwikkelingen. Er hoeft daarom geen rekening gehouden te worden met beschermde soorten uit deze soortgroep.
Flora
In het plangebied zijn geen beschermde plantensoorten of rode lijstsoorten waargenomen. Het erf met woon- en bedrijfsbebouwing en tuin bestaat uit gazon, hagen, heesters en cultivars. Langs de perceelgrens en verspreid op het terrein staan verschillende grote bomen, zoals gewone esdoorn, zwarte els, berk, wintereik en verschillende fruitbomen. Op het erf en in het weiland zijn enkel grassen en kruiden van sterk verstoorde en voedselrijke milieu's aangetroffen, onder meer engels raaigras, kweek, gestreepte witbol, grote brandnetel, paardebloem, madeliefje, brede weegbree, herderstasje, paarse dovennetel en scherpe boterbloem.
Conclusie
Op de planlocatie zijn zoals gesteld vogels met jaarrond beschermde vaste verblijfplaatsen aanwezig. Dit betreft zo'n 4-5 paartjes huismussen. Mitigerende maatregelen zijn noodzakelijk om overtreding van de Flora- en faunawet te voorkomen. Dit betekent onder meer het gereed maken van alternatieve nestgelegenheid voorafgaand aan de sloop, door de plaatsing van vogelvides, inmetselstenen en/of nestdakpannen in de nieuwbouw voor tenminste 15 paartjes huismussen. Het planten van struiken en heggen rondom het huis. Uitvoeren van sloop buiten het broedseizoen.
Het uitvoeren van de sloopwerkzaaheden en de verwijdering van de houtige beplanting dient ook voor het voorkomen van broedvogels buiten het seizoen plaats te vinden.
Bij de uitvoering van het plan hoeft geen rekening gehouden te worden met beschermde grondgebonden zoogdieren of vleermuizen. Er zijn geen vaste verblijfplaatsen van vleermuizen aanwezig in de te slopen opstallen.
Bij de uitvoering van het plan hoeft geen rekening gehouden te worden met beschermde amfibieen. Eveneens worden geen beschermde soorten reptielen, vissen, insecten of planten verwacht waarvoor een vrijstelling is vereist.
Ondanks dat voor de tabel 1 soorten bij de ruimtelijke ingreep een vrijstelling geldt, dient men rekening te houden met de zorgplicht, deze geldt altijd en voor alle planten en dieren.
Het plangebied maakt geen onderdeel uit van een Natura 2000 gebied of een ander gebied beschermd middels de Natuurbeschermingswet. Er is geen sprake van externe werking. Ook maakt het plangebied geen onderdeel uit van de provinciale EHS.
5.5 Externe Veiligheid
Bij externe veiligheid gaat het om het risico op een ongeval waarbij een gevaarlijke stof aanwezig is. Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beheersen van risico's die mensen lopen door opslag, productie, gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen in hun omgeving. De risico's moeten aanvaardbaar zijn. Met het oog daarop heeft de rijksoverheid risiconormen vastgesteld waarmee bedrijven, wegbeheerders en vervoerders, maar ook gemeenten en provincies, rekening dienen te houden. Voor situaties waarbij het ontwikkelingsgebied binnen het invloedsgebied van een risicobron ligt, moet het resultaat van een risicoanalyse getoetst worden aan de gestelde risiconormen.
Op de signaleringskaart van de gemeente Barneveld is te zien dat in de omgeving van het plangebied geen risicobronnen zijn gelegen. Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de uitvoering van voorliggend plan.
5.6 Geluid
Bij het opstellen van een bestemmingsplan dienen de bepalingen van de Wet geluidhinder in acht te worden genomen. Dit betekent onder meer dat wanneer in het bestemmingsplan gronden worden bestemd voor nieuwe woningbouw of andere geluidsgevoelige objecten, moet worden nagegaan of voor deze gronden een zogenaamde geluidszone van kracht is. Met uitzondering van een aantal wegen, bevinden zich in principe langs alle wegen geluidzones. Binnen een zone moet akoestisch onderzoek worden verricht, waaruit blijkt of de voorkeursgrenswaarde of de maximaal toelaatbare geluidbelasting wordt overschreden.
Door milieukundig adviesbureau HMB BV. is een akoestisch onderzoek uitgevoerd in maart 2010. Het onderzoek van 17 maart 2010 heeft het kenmerk 11209501N.
Uit het onderzoek blijkt dat de gecorrigeerde gevelbelasting ten gevolge van de Platanenstraat ten hoogste 51 dB bedraagt. Het is daarmee hoger dan de voorkeursgrenswaarde, maar lager dan de maximale ontheffingswaarde. Daarom is nader onderzoek uitgevoerd om maatregelen te treffen om de geluidbelasting terug te brengen tot beneden de voorkeursgrenswaarde.
Maatregelen aan de bron
Door bijvoorbeeld het verlagen van de rijsnelheid, het omleiden van de verkeersstroom en/of het aanbrengen van een akoestisch gunstigere wegverharding kan de geluiduitstraling vanwege de weg worden beperkt. Echter gezien de kleinschaligheid van het bouwplan lijken dergelijke ingrijpende en kostbare maatregelen geen haalbare optie.
Indien bijvoorbeeld de bestaande asfaltlaag op de Platanenstraat over 300m wordt vervangen door SMA/06, zal de geluidbelasting afnemen van 51 dB naar 49 dB en wordt nog altijd niet aan de voorkeursgrenswaarde voldaan. Bij toepassing van bijvoorbeeld Dunne Deklagen A neemt de geluidbelasting wel voldoende af om aan de voorkeursgrenswaarde te kunnen voldoen. Het aanbrengen hiervan is echter niet doelmatig. (aanbrengen van dunne deklagen kost 23400 maatregelpunten tegen een opbrengst van slechts 1600 reductiepunten).
Maatregelen in de overdrachtsweg
De geluidbelasting bij de nieuw te bouwen woning kan worden verlaagd door bijvoorbeeld het vergroten van de afstand van de woning tot de weg-as en/of het plaatsen van geluidschermen of -wallen. Om te kunnen voldoen aan de voorkeursgrenswaarde dient de kortste afstand tot de weg-as minimaal 55 m te bedragen. Hoewel het perceel hiertoe voldoende ruimte biedt is het de vraag in hoeverre dit beantwoord met de wensen van de initiatiefnemer. Los van de vraag of een eventueel geluidscherm vanuit financieel, stedebouwkundig of verkeerstechnisch opzicht wenselijk of mogelijk is, dient dit geplaatst te worden tussen de woning en de maatgevende weg. Om effectief te zijn dient het scherm een minimale hoogte van 2 m te hebben, over een lengte van ten minste 70m. Het plaatsen hiervan is niet doelmatig. (een scherm kost 6510 maatregelpunten tegen een opbrengst van slechts 1600 opbrengstpunten).
Maatregelen bij de ontvanger
Indien eerder besproken maatregelen om bijvoorbeeld stedebouwkundige of financiele redenen niet wenselijk of mogelijk blijken, kan bij het college een ontheffing worden aangevraagd voor een hogere grenswaarde. Hierbij dient te worden aangetoond welke bouwkundige maatregelen aan de woning worden getroffen om een aanvaardbaar leefklimaat binnen de woning te waarborgen. De woning voorziet in een geluidluwe gevel, de achtergevel.
Uit berekeningen blijkt dat de ongecorrigeerde gevelgeluidbelasting nergens hoger is dan 53 dB. Het Bouwbesluit vereist een karakteristieke gevelgeluidwering van minimaal 20 dB en een binnengeluidniveau in de woning van ten hoogste 33 dB. Bij een geluidbelasting tot 53 dB zijn derhalve geen aanvullende akoestische maatregelen aan de woning noodzakelijk.
Conclusie
Uit onderzoek volgt dat de gecorrigeerde gevelbelasting ten gevolge van de Platanenstraat hoger is dan de voorkeursgrenswaarde, maar lager dan de maximale ontheffingswaarde. Maatregelen om de geluidbelasting tot beneden de voorkeursgrenswaarde te krijgen zijn niet doelmatig. Het is derhalve noodzakelijk om in het kader van de Wet geluidhinder een ontheffing te verlenen voor een hogere grenswaarde.
Uit het onderzoek volgt dat de ongecorrigeerde gevelgeluidbelasting nergens hoger is dan 53 dB. Het Bouwbesluit vereist een karakteristieke gevelgeluidwering van minimaal 20 dB en een binnengeluidniveau in de woning van ten hoogste 33 dB. Bij een geluidbelasting tot 53 dB zijn derhalve geen aanvullende akoestische maatregelen aan de woning noodzakelijk.
5.7 Geur
De Wet geurhinder en veehouderij geeft gemeenten de mogelijkheid om gebiedsgericht beleid vast te stellen door middel van een geurverordening. De standaardnormen zoals opgenomen in de Wet mogen binnen een bandbreedte naar boven en beneden worden bijgesteld. Op 7 oktober 2008 heeft de raad een geurverordening vastgesteld. Deze verordening trad in werking op 18 oktober 2008. Buiten de gebieden die zijn genoemd in de Geurverordening gelden de standaardnormen uit de Wet geurhinder en veehouderij.
In de omgeving van het plangebied is wel een agrarisch bedrijf gevestigd aan de Platanenstraat 68. De afstand tussen de grens van het agrarische bouwperceel van het agrarische bedrijf en de grens van het bouwperceel van het voormalige agrarische bedrijf aan de Platanenstraat 76-78 bedraagt zo'n 100m.
In de Wet geurhinder en veehouderij is in artikel 14 aangegeven dat er voor woningen die gebouwd worden als rood-voor-rood woningen evenals voor de reeds aanwezige agrarische bedrijfswoningen een afstand van minimaal 50 meter moet worden aangehouden naar omliggende agrarische bedrijven.
De nieuw te bouwen woning en de twee bestaande voormalig agrarische bedrijfswoningen op nummer 76 en 78 voldoen ruimschoots aan de gestelde minimum afstand. Het aspect geur vormt dan ook geen belemmering voor de uitvoering van voorliggend plan.
5.8 Leidingen
Binnen of in de directe nabijheid van het plangebied komen geen leidingen of beschermingszones van leidingen voor die in het kader van onderhavig bestemmingsplan bescherming behoeven. Eveneens zijn er geen straalpaden of laagvliegroutes die beperkingen stellen aan de bouwhoogten.
5.9 Luchtkwaliteit
In de Wet milieubeheer zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen. Hierin is opgenomen dat bij een ruimtelijk besluit de gevolgen voor de luchtkwaliteit getoetst moet worden. Om te bepalen of de kwaliteit van de lucht ter plaatse voldoet aan de eisen uit de Wet milieubeheer en de daarop gebaseerde regelgeving, dient bij nieuwe ontwikkelingen onderzoek gedaan te worden naar de luchtkwaliteit. Projecten waarvan aannemelijk is dat deze niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging hoeven niet getoetst te worden aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit.
De ontwikkelingen in het plangebied, de bouw van één extra woning, zijn dermate kleinschalig, dat ze vallen binnen de randvoorwaarden van het Besluit Niet in Betekenende Mate Bijdragen. De invloed van deze kleinschalige ontwikkelingen hoeven niet in beeld te worden gebracht.
5.10 Milieueffectrapportage
Niet voor alle nieuwe activiteiten hoeft een m.e.r.-procedure gevolgd te worden. Uitgangspunt van de m.e.r.-beoordeling is het 'nee, tenzij' -principe. Dat wil zeggen dat alleen een milieueffectrapport (MER) hoeft te worden opgesteld, wanneer er omstandigheden zijn die (waarschijnlijk) leiden tot belangrijke nadelige milieugevolgen. De verplichting tot het toepassen van een m.e.r.-procedure ontstaat als de voorgenomen activiteit vermeld is in het Besluit milieueffectrapportage én een omvang heeft boven de vermelde richtwaarden én voor die activiteit de aangewezen besluiten genomen moeten worden en/of plannen worden vastgesteld.
Het Besluit m.e.r. maakt onderscheid naar m.e.r.-plichtige activiteiten en m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten. Het Besluit bevat daartoe twee lijsten van activiteiten, respectievelijk onderdeel C en D. Beide onderdelen bestaan uit vier kolommen. De eerste kolom bevat een omschrijving van de m.e.r.-(beoordelings)plichtige activiteiten. De tweede kolom vermeldt eventuele richtwaarden. Kolom 3 geeft aan voor welke plannen de plan-m.e.r.-plicht geldt. Kolom 4 benoemd voor welke besluiten de m.e.r.-(beoordelings)-plicht geldt.
Onderdeel C van de bijlage bij dit Besluit vermeldt voor welke activiteiten altijd verplicht een MER moet worden opgesteld, voordat een (m.e.r.-plichtig) besluit mag worden genomen, danwel een m.e.r.-plichtig plan mag worden vastgesteld. De activiteit is dan direct m.e.r.-plichtig. In onderdeel D is vermeld welke activiteiten m.e.r.-beoordelingsplichtig zijn. Voor dergelijke activiteiten moet het bevoegd gezag beoordelen of op basis van 'belangrijke nadelige gevolgen die de voorgenomen activiteit voor het milieu kan hebben', een m.e.r.-procedure noodzakelijk is voor het betreffende besluit en/of plan.
Als de omvang van een activiteit onder de richtwaarde van de D-lijst zit, is er waarschijnlijk geen sprake van aanzienlijke milieugevolgen. Maar de omvang van een project is niet het enige criterium om wel of geen m.e.r.-(beoordeling) uit te voeren. Het gaat in het Besluit om richtwaarden. Dat betekent dat het bevoegd gezag zich, ook bij activiteiten onder de richtwaarden, er nog van moet vergewissen of de activiteit daadwerkelijk geen aanzienlijke milieugevolgen kan hebben, waarbij het in het bijzonder moet nagaan of sprake is van de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de Europese m.e.r.-richtlijn. Die beoordeling kan er toe leiden dat toch een milieueffectbeoordeling gemaakt moet worden. In dat geval bestaat de mogelijkheid een eenvoudige beoordeling te doen, die onderdeel is van het betreffende plan of besluit. Er is dan geen afzonderlijke m.e.r.-procedure nodig.
In dit geval is de activiteit niet m.e.r.-plichtig.
5.11 Milieuzonering
Ten aanzien van bedrijvigheid geldt als uitgangspunt dat toekomstige woningen geen onevenredige milieuhinder (geur, geluid etc.) mogen ondervinden van nabijgelegen bedrijvigheid. In de publicatie ´Bedrijven en milieuzonering´ van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, editie 2009, wordt in verband met de aanwezigheid van milieubelastende functies indicatieve afstandsnormen voorgeschreven tot milieugevoelige functies, vooral wonen.
In paragraaf 5.7 is reeds onderzocht of het aspect Geur een belemmering vormt voor de voorgenomen ontwikkeling vanwege de nabijheid van het agrarische bedrijf aan de Platanenstraat 68. In de omgeving zijn geen verdere bedrijven aanwezig.
5.12 Natuur En Landschap
Zoals reeds beschreven in het hoofdstuk 3 'Planbeschrijving' en 'Visie' is voor het plangebied een stedenbouwkundige en landschappelijke inrichtingsschets met beplantingsplan opgesteld.
Voor de erfinrichting en beplanting in het broek/heideontginningslandschap is in het landschapontwikkelingsplan een streefbeeld opgenomen dat bestaat uit:
-het stimuleren van erfbeplanting: weinig beplanting op achtererf, maar wel streekeigen beplanting langs de erfgrens;
-aanleggen houtwallen en singels eik, ruwe berk, zwarte els, lijsterbes, meidoorn, veldesdoorn, boswilg en hondsroos;
-aanplant hoogstamboomgaarden;
-voor en naast huis aanplanten van berk, hoogstamfruit, sierappel en sierpeer;
-aanplanten van een of meerdere fraaien bomen naast het huis, zoals kastanje of noot;
- aanplanten meidoornhaag rondom de boomgaard;
-gebruik buxus in de tuin;
-gebruik struiken als sering, boerenjasmijn en bessen.
Aan de hand van dit streefbeeld is vervolgens het landschappelijke inrichtingsplan gemaakt. Tussen en rondom de huidige bebouwing op het erf zijn een aantal volgroeide loofbomen aanwezig. Zoals een notenboom, twee rode beuken en diverse fruitbomen. Deze blijven in de toekomstige situatie behouden, waardoor de nieuwe erfinrichting direct een groen karakter heeft. Op het huidige erf is ook uitheemse beplanting aanwezig. Deze staat voornamelijk aan de straatzijde, zoals de coniferenheg. De uitheemse beplanting wordt geheel verwijderd. Op enkele plekken wordt deze vervangen door inheems beplantingsmateriaal.
Om het toekomstig erf in de toekomst te verankeren in de omgeving en om een bijdrage te leveren aan de landschapskarakteristiek, zal een nieuwe erfbeplanting worden toegepast.
Aan de westzijde van het perceel wordt een nieuwe elzensingel aangeplant. in het verlengde van de reeds aanwezige singel. Ook aan de oostzijde van het perceel wordt de elzensingel hersteld. Aan de straatzijde, voor de nieuwe te bouwen woning wordt een klein hoogstamboomgaardje aangeplant. Voor de inrichting van de tuin en erf wordt gekozen voor inheems groen.
Afbeelding 5.1 de landschappelijke inrichtingsschets voor de Platanenstraat 76-78 en de nieuw te bouwen woning.
In de bijlage van de toelichting is het landschappelijke inpassingsplan en beplantingsplan ten behoeve van onderhavig plan toegevoegd.
5.13 Water
Om water als één van de principes voor de ruimtelijke ordening verder te ontwikkelen, heeft de Commissie Waterbeheer 21e eeuw doelstellingen geformuleerd om water prominenter in beeld te krijgen. Één van die doelstellingen is het uitvoeren van een 'Watertoets' bij alle ruimtelijke plannen en besluiten. Hiertoe dient de initiatiefnemer van een plan de waterbeheerder vroegtijdig bij de planvorming te betrekken. Het betreft het hele proces van informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het doel is om te waarborgen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing worden genomen bij alle waterhuishoudkundige relevante ruimtelijke plannen en besluiten. De resultaten van het overleg tussen initiatiefnemer en waterbeheerder worden verwoord in de waterparagraaf.
Het gaat in het onderhavige plan om een afname van de verharde oppervlakte en daarom hoeft het plan niet aan het Waterschap ter beoordeling te worden voorgelegd. Temeer omdat er sprake is van een te bebouwen oppervlakte van minder dan 1.000m2 en in dat geval hoeft het Waterschap niet om toestemming te worden gevraagd.
Voor de nieuwe woning zal (via Beheer Openbare Ruimte van de gemeente Barneveld) een aansluitvergunning moeten worden aangevraagd. Voor drukriolering geldt dat er alleen afvalwater op mag worden geloosd. Het regenwater van de daken en van de terreinverharding moete op eigen terrein worden geborgen.
Hoofdstuk 6 Juridische Aspecten
6.1 Juridische Aspecten
De Wet ruimtelijke ordening (Wro) geeft gemeenten de plicht tot het opstellen van een bestemmingsplan. In de Wro en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is nader uitgewerkt uit welke onderdelen een bestemmingsplan in ieder geval moet bestaan. Dit zijn een verbeelding met planregels en een toelichting daarop. Daarnaast bieden zowel de Wro als het Bro opties voor een nadere juridische inrichting van een bestemmingsplan. Hierbij moet onder meer worden gedacht aan het afwijken met een omgevingsvergunning, wijzigingsbevoegdheden en het toepassen van nadere eisen. De bruikbaarheid van deze instrumenten is geheel afhankelijk van het doel van het bestemmingsplan en de gewenste bestemmingsmethodiek van de gemeente Barneveld. Het uitgangspunt is dat het bestemmingsplan moet voorzien in een passende regeling voor de komende tien jaar, dit is de geldigheidsduur van een bestemmingsplan.
Het juridische deel van het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding en de regels. De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden en gebouwen en bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing. De verbeelding heeft een ondersteunende rol voor de toepassing van de regels alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen. De verbeelding vormt samen met de regels het voor de burgers bindende onderdeel van het bestemmingsplan.
De planregels vallen in vier hoofdstukken uiteen. Hoofdstuk 1 bevat de algemene voor het plangebied geldende bepalingen, de inleidende regels. Hoofdstuk 2 regelt de bestemmingen en het daarop toegestane gebruik. Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels, zoals de anti-dubbeltelbepaling, algemene bouwregels, algemene afwijkings- en algemene wijzigingsregels en tot slot de algemene procedureregels. Tenslotte komt in hoofdstuk 4 het overgangsrecht en de slotbepaling aan bod.
Bevoegdheid
Onder bevoegd gezag verstaan wij het bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning. Over het algemeen zijn burgemeester en wethouders het bevoegd gezag. Het kan echter incidenteel voorkomen dat bijvoorbeeld het Rijk dan wel de provincie het bevoegd gezag is.
Burgemeester en wethouders zijn altijd bevoegd gezag bij het wijzigen van een plan en het stellen van nadere eisen.
Inleidende regels
Begrippen
In dit artikel worden de begrippen gedefinieerd, die in de regels worden gehanteerd. Bij de toetsing van het bestemmingsplan wordt uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis. Voor zover er geen begrippen zijn gedefinieerd wordt aangesloten bij het normale spraakgebruik.
De omschrijving van het begrip 'bouwperceel' staat in artikel 1. Een voorbeeld van een bouwperceel is een stuk grond waarop een woning staat met een tuin. De bestemmingen 'Wonen-1' en 'Tuin' horen beiden bij het bouwperceel.
Wijze van meten
Dit artikel geeft aan hoe hoogte- en andere maten (die bij het bouwen in acht dienen te worden genomen) moeten worden gemeten. De bepalingen uit bijlage 12 van SVBP2008 zijn overgenomen in de standaardregels van gemeente Barneveld.
Bestemmingsregels
Bestemming 'Agrarisch - Onbebouwd'
Veel postzegelplannen in het buitengebied hebben betrekking op functieverandering. Het nieuwe bestemmingsvlak is vaak kleiner dan het voormalige bouwperceel, waardoor er een passende bestemming voor het restgebied gevonden moet worden. De bestemming 'Agrarisch – Onbebouwd' is bedoeld als eenvoudige oplossing voor dit soort situaties. De omschrijving is zo gekozen, dat ook niet-bedrijfsmatig agrarisch gebruik, bijvoorbeeld het houden van een paar schapen door de bewoner van de nieuwe woning, passend is binnen deze bestemming.
Bestemming 'Wonen - Enkelvoudig'
De bestemming 'Wonen - Enkelvoudig' is bedoeld voor vrijstaande woningen (met name in het buitengebied) waarvan de maximale inhoud is vastgelegd binnen de bouwregels van deze bestemming. Verder is voor de bijgebouwen een regeling opgenomen die afwijkt van de bouwregels voor situaties binnen de bebouwde kom.
De regeling voor een onderhoudsgebouw in de bestemmingsomschrijving en de bouwregels is bedoeld voor een specifieke situatie en moet niet standaard in een herziening worden meegenomen. Wel kan het als voorbeeld dienen voor een eventuele andere specifieke situatie.
Algemene regels
Anti-dubbeltelbepaling
Het doel van de anti-dubbeltelbepaling is te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein niet nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.
Algemene aanduidingsregels
De aanduidingen bevatten specificaties van de (dubbel-)bestemmingen met betrekking tot het gebruik of het bouwen. Een gebiedsaanduiding is een aanduiding die verwijst naar een gebied waarvoor bijzondere regels, extra regels of nadere afwegingen gelden. Bij gebiedsaanduidingen gaat het veelal om zones en gebieden die aan sectorale regelgeving zijn ontleend. De volgende soorten gebiedsaanduidingen zijn toegepast: geluidszone, vrijwaringszone en veiligheidszone.
Daarnaast is de bouwaanduiding antennemast mogelijk. Nieuwvestiging van antennemasten binnen de bebouwde kom is in principe niet toegestaan. Bij andere bestemmingen zoals bedrijventerreinen, sportparken, grote parkeerplaatsen, benzinestations, nutsvoorzieningen en/of langs grootschalige infrastructuur is dit wel mogelijk. In de regels is een aanduiding opgenomen die bij de betreffende bestemmingen kan worden toegevoegd.
Algemene afwijkingsregels
Er is een algemene afwijkingsregel opgenomen wanneer dit voor een betere technische realisering van bouwwerken dan wel in verband met de werkelijke toestand van het terrein noodzakelijk is. Deze afwijkingsregel dient bij uitzondering te worden toegepast. De noodzaak om van de bestemmingsregeling af te wijken dient te worden aangetoond.
Het is niet de bedoeling dat deze algemene bevoegdheid wordt toegepast in combinatie met het afwijken zoals dat bij een specifieke bestemming is genoemd. Met andere woorden: cumulatie van deze bevoegdheden is uitgesloten. Een voorbeeld: de maximale bouwhoogte voor een woning is 12 meter. Bij de bestemming 'Wonen-1' is de bevoegdheid opgenomen om met een omgevingsvergunning af te wijken van de bouwregels en die bouwhoogte te vergroten met maximaal 3 meter. Het is niet de bedoeling dat dan nog eens toepassing wordt gegeven aan de algemene afwijkingsbevoegdheid met een vergroting van nog eens 10% tot gevolg.
Algemene procedureregels
Op de voorbereiding van het besluit tot wijziging is afdeling 3.4 Algemene wet bestuursrecht en artikel 3.9a van de Wet ruimtelijke ordening van toepassing, met dien verstande dat burgemeester en wethouders binnen acht weken na afloop van de termijn van terinzagelegging een besluit nemen omtrent de wijziging.
Voor het stellen van nadere eisen is geen procedure opgenomen in de wet. De procedure staat beschreven in hoofdstuk 3 "Algemene regels" van dit bestemmingsplan.
Algemene wijzigingsregels
In deze bepaling wordt aan het bevoegd gezag de bevoegdheid gegeven om bestemmingen te wijzigen ten behoeve van kleine overschrijdingen van bestemmingsgrenzen. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn daarbij aangegeven.
Overgangs- en slotregels
Overgangsregels
Onderscheid is gemaakt tussen de overgangsbepalingen ten aanzien van bouwwerken en de overgangsbepalingen ten aanzien van gebruik. De overgangsbepalingen ten aanzien van bouwwerken gelden vanaf terinzagelegging van het ontwerp bestemmingsplan, de overgangsbepalingen ten aanzien van gebruik vanaf het van kracht worden (inwerkingtreding) van het bestemmingsplan. Uitgangspunt is dat zo weinig mogelijk gebruik wordt gemaakt van het overgangsrecht. Vooraf dient een afweging te worden gemaakt tussen legaliseren (positief bestemmen) dan wel handhaving van illegale situaties.
De overgangsbepalingen voor bouwwerken en gebruik zijn overgenomen uit artikelen 3.2.1 en 3.2.2 Besluit ruimtelijke ordening (Bro).
Slotregel
Het laatste artikel van de regels betreft de citeertitel van het voorliggende bestemmingsplan.
6.2 Handhaving
De gemeente acht handhaving van haar beleid van groot belang om de gewenste ruimtelijke kwaliteit te garanderen. Belangrijke redenen voor handhaven zijn:
- de regels zijn door de gemeente vastgesteld en de inwoners van de gemeente mogen verwachten dat de gemeente die regels handhaaft: waarom zijn er anders regels opgesteld? Inwoners van de gemeente hebben als het ware recht op handhaving;
- handhaving gaat oneigenlijk gebruik van en daarmee de achteruitgang van de kwaliteit van het gemeentelijk grondgebied tegen. Een actueel bestemmingsplan beoogt de ruimtelijke kwaliteit van een gebied in stand te houden en te verbeteren;
- niet daadkrachtig optreden tegen overtredingen van wettelijke regels werkt een toename van het aantal overtredingen in de hand en tast de geloofwaardigheid van daadkrachtig optreden aan. Het in het bestemmingsplan vastgelegde beleid wordt ondermijnd en het bestuur verliest de greep op de gebouwde omgeving.
Onderscheid kan gemaakt worden tussen preventieve en repressieve handhavingsinstrumenten. Onder preventieve instrumenten kunnen onder andere goede regelgeving (onder andere in bestemmingsplan), voorlichting, subsidieverlening, afwijken van bouwregels en gebruiksregels en de omgevingsvergunning worden begrepen. Repressieve instrumenten zijn onder meer controle en toezicht, opsporing en het hanteren van sancties als bestuursdwang en dwangsom.
In 2007 heeft de gemeente de Nota handhaving ruimtelijke en bouwregelgeving gemeente Barneveld opgesteld. Deze nota geeft inzicht in de achtergronden die geleid hebben tot de totstandkoming van de nota. Ook geeft het voor overtredingen op het gebied van bestemmingsplan- en bouwregelgeving aan hoe met geconstateerde overtredingen om te gaan en welke prioriteitsstelling daarbij te hanteren (repressieve handhaving).
Bij de handhaafbaarheid van een bestemmingsplan spelen aspecten als communicatie, de planvorm, de normstelling, het daadwerkelijk kunnen handhaven en de controleerbaarheid van normen ook een belangrijke rol.
Randvoorwaarde voor handhaving is dat er voldoende basis/grondslag is om te kunnen handhaven. Deze basis wordt gevormd door:
- de regeling in het bestemmingsplan zelf: de handhaafbaarheid van de planregels;
- het afwijkingenbeleid.
In onderhavig bestemmingsplan is gestreefd naar heldere, eenduidige planregels met zo min mogelijk interpretatiemogelijkheden.
Verder zijn aan de in het plan opgenomen afwijkingsbevoegdheden duidelijke voorwaarden verbonden, die voldoende objectief bepaalbaar zijn.
Hoofdstuk 7 Economische Uitvoerbaarheid
7.1 Grondexploitatie
Op grond van artikel 6.12, eerste lid van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) stelt de gemeenteraad een exploitatieplan vast voor gronden waarop een bouwplan voorkomt dat in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is aangewezen. Nu het onderhavige plan de bouw van een woning mogelijk maakt, is dit aan de orde.
Doordat het verhaal van de kosten van de grondexploitatie over de in het plan begrepen gronden anderszins verzekerd is, het bepalen van een tijdvak of fasering niet noodzakelijk is en het stellen van eisen, regels of een uitwerking van regels niet noodzakelijk is, behoeft de raad op grond van artikel 6.12, tweede lid Wro in dit geval geen exploitatieplan vast te stellen.
De kosten voor het opstellen van het plan worden gedekt door het heffen van leges. Voor de kosten van tegemoetkoming in schade, bedoeld in artikel 6.1 van de Wro (planschade) is een afzonderlijke overeenkomst gesloten. Er zijn bij dit plan geen andere kosten die in een exploitatieplan of exploitatieovereenkomst opgenomen moeten worden.
Hoofdstuk 8 Overleg En Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
De procedures voor vaststelling van een bestemmingsplan zijn door de wetgever geregeld. Aangegeven is dat tussen gemeente en verschillende instanties waar nodig overleg over het plan moet worden gevoerd alvorens een ontwerpplan ter visie gelegd kan worden. Daarnaast is er de gelegenheid om in het voortraject belanghebbenden te laten inspreken conform de gemeentelijke verordening. Pas daarna wordt de wettelijke procedure met betrekking tot vaststelling van het bestemmingsplan opgestart (artikel 3.8 Wro).
8.1 Overleg Ex Artikel 3.1.1 Bro
Het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.1) geeft aan dat burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg voeren met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. De instanties die in kennis gesteld moeten worden van dit bestemmingsplan zijn geïnformeerd.
8.2 Inspraak
De Wro bevat geen procedurevoorschriften met betrekking tot de inspraak, en is in Wro zelf niet verplicht gesteld. Dat neemt niet weg dat het de gemeente vrij staat toch inspraak te verlenen bijvoorbeeld op grond van de gemeentelijke inspraakverordening. In relatie daarmee bepaalt artikel 150 van de Gemeentewet onder meer dat in een gemeentelijke inspraakverordening moet worden geregeld op welke wijze bovenbedoelde personen en rechtspersonen hun mening kenbaar kunnen maken.
In casu is afgezien van het houden van inspraak. Het is namelijk niet waarschijnlijk dat het ter inzage leggen van het plan voor de inspraak toegevoegde waarde heeft ten opzichte van de de terinzagelegging van het ontwerp bestemmingsplan.
De omvang van het plan is namelijk beperkt en het plan kent weinig flexibiliteit zodat eventuele opmerkingen van belanghebbenden in het kader van de zienswijzen behandeld kunnen worden.
8.3 Zienswijzen
Het ontwerpbestemmingsplan heeft van 30 september tot en met 10 november 2011 ter inzage gelegen. Gedurende deze periode heeft een ieder de mogelijkheid gehad om een zienswijze naar voren te brengen. Tijdens deze zes weken zijn geen reacties ingediend.
Bijlage 1 Quickscan Flora En Fauna
Bijlage 1 Quickscan Flora en Fauna
Bijlage 2 Asbestinventarisatierapport
Bijlage 2 Asbestinventarisatierapport
Bijlage 3 Bodemonderzoek
Bijlage 4 Akoestisch Onderzoek
Bijlage 4 Akoestisch onderzoek