Sleedoornweg-Harskamperweg-Engelsestadweg
Bestemmingsplan - gemeente Barneveld
Vastgesteld op 10-06-2014 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
1.1 plan
het bestemmingsplan 'Sleedoornweg-Harskamperweg-Engelsestadweg' met identificatienummer NL.IMRO.0203.1152-0003 van de gemeente Barneveld;
1.2 bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en daarbijbehorende bijlagen;
1.3 aanbouw
een bijbehorend bouwwerk in de vorm van een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch en functioneel opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;
1.4 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.5 aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.6 aan huis verbonden beroep of kleinschalig bedrijf
een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied alsmede een kleinschalig bedrijf niet bestaande uit detailhandelsactiviteiten of een seksinrichting, dat door zijn beperkte omvang in een woning en daarbij behorende gebouwen, met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend;
1.7 agrarisch bedrijf
een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren (inclusief het uitbroeden van eieren en het kweken van insecten), met inbegrip van daarmee samenhangende activiteiten, zoals de ontvangst van bezoekers, verkoop van eigen producten en educatie, als onzelfstandig en ondergeschikt onderdeel van het bedrijf;
1.8 agrarische nevenactiviteit
een kleinschalige bedrijfsmatige agrarische activiteit bij een woning gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren, welke niet is aan te merken als een volwaardig agrarisch bedrijf en daarmee ondergeschikt is aan de woonfunctie. Hieronder is eveneens begrepen een kleinschalige gebruiksgerichte paardenhouderij;
1.9 Algemene wet bestuursrecht
wet van 4 juni 1992, Stb. 315, houdende algemene regels van bestuursrecht, zoals deze luidt op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan;
1.10 archeologische waarde
de waarde die van belang is voor de archeologie en voor de kennis van de beschavingsgeschiedenis;
1.11 bebouwing
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;
1.12 bed & breakfast
het bieden van de ten opzichte van het hoofdgebruik ondergeschikte mogelijkheid tot recreatief nachtverblijf en ontbijt aan personen die hun hoofdverblijf elders hebben door de eigenaar of hoofdbewoner van de desbetreffende woning;
1.13 bedrijf
een inrichting of instelling gericht op het bedrijfsmatig vervaardigen, bewerken, installeren en verhandelen van goederen dan wel op het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij eventueel detailhandel uitsluitend plaatsvindt als onzelfstandig en ondergeschikt onderdeel van de onderneming in de vorm van verkoop dan wel levering van ter plaatse vervaardigde, bewerkte of herstelde goederen, dan wel goederen die in rechtstreeks verband staan met de uitgeoefende handelingen;
1.14 bedrijfsgebouw
een gebouw dat dient voor de uitoefening van een bedrijf;
1.15 bedrijfswoning
een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar noodzakelijk is gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein;
1.16 beeldkwaliteit
aspecten die van invloed zijn op de beleving van de ruimtelijke omgeving en objecten in de omgeving zoals structuur, identiteit en belevingswaarde;
1.17 bestaande
bestaand en legaal aanwezig of legaal realiseerbare bebouwing of gebruik op de dag van terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan;
1.18 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak;
1.19 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.20 Bevi-inrichting
een inrichting waarop het Besluit externe veiligheid inrichtingen van toepassing is of bedrijven zoals genoemd in artikel 2 lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen;
1.21 bevoegd gezag
bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning;
1.22 bezoektuin
een tuin die, al dan niet tegen betaling, is opengesteld voor derden en die is gericht op het tentoonstellen aan bezoekers van bijvoorbeeld het ontwerp van de tuin, planten, bomen en/of kunstobjecten;
1.23 bijbehorend bouwwerk
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak;
1.24 bijgebouw
een bijbehorend bouwwerk in de vorm van een niet voor bewoning bestemd vrijstaand of aangebouwd gebouw, dat een gebruikseenheid vormt met en dienstbaar is aan de bij omschrijving van de hoofdbestemming opgesomde functies, zoals een garage, huishoudelijke bergruimte of hobbyruimte;
1.25 boomhut
een gebouw of bouwwerk, geen stacaravan zijnde, op een afstand boven de grond dat is bestemd voor recreatief verblijf;
1.26 bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
1.27 bouwgrens
de grens van een bouwvlak;
1.28 bouwlaag
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder;
1.29 bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
1.30 bouwperceelgrens
de grens van een bouwperceel;
1.31 bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;
1.32 bouwwerk
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond, dat bedoeld is om ter plaatse te functioneren;
1.33 buitenopslag
het in de open lucht opslaan van goederen en materialen alsmede het stallen van machines, voertuigen en werktuigen ten behoeve van de bedrijfsvoering op het perceel, inclusief handelsvoorraden;
1.34 buurtvergister
installatie voor de vergisting van mest van het eigen bedrijf en/of uit de directe omgeving van de installatie, al dan niet met maximaal 50% aan co-vergistingsmateriaal, waarmee gas en/of energie wordt geproduceerd en/of waarbij verwerking van dierlijke mest plaatsvindt;
1.35 containerteelt
het telen van gewassen in potten los van de daaronder liggende ondergrond;
1.36 co-substraten
organische materialen/producten, die mogen worden toegevoegd aan een mestvergistingsproces, waarbij het eindproduct nog steeds onder de definitie van meststof valt als bedoeld in de milieuwetgeving;
1.37 cultuur en ontspanning
voorzieningen ten behoeve van cultuur en ontspanning, waaronder: een bezoektuin, museum, historische attracties, muziek- en dansscholen en creativiteitscentra;
1.38 dagrecreatie
recreatieve activiteit zonder nachtverblijf;
1.39 dak
iedere bovenbeëindiging van een bouwwerk;
1.40 detailhandel
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen, geen motorbrandstoffen zijnde, aan personen die de goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
1.41 dienstverlening
het verlenen van economische diensten aan derden;
1.42 erf
al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct ligt bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw;
1.43 extensief recreatief medegebruik
een vorm van recreatief medegebruik dat in hoofdzaak is gericht op natuur- en landschapsbeleving, zoals wandelen en fietsen, en dat slechts beperkt beslag op de ruimte legt. Voor het extensieve recreatief medegebruik is geen specifieke inrichting van het gebied noodzakelijk, maar kan worden volstaan met de voorzieningen die reeds ten behoeve van de hoofdfunctie aanwezig zijn en ondergeschikte voorzieningen zoals bewegwijzeringsbordjes. Onder extensief recreatief medegebruik wordt in elk geval niet verstaan gebruik zoals paintball, boerengolf, een maïsdoolhof en gemotoriseerde sporten;
1.44 extensiveringsgebied
ruimtelijk begrensd gedeelte van een reconstructiegebied waar uitbreiding, hervestiging en nieuwe vestiging van in ieder geval intensieve veehouderij onmogelijk is of in het kader van het reconstructieplan onmogelijk zal worden;
1.45 gebouw
elk bouwwerk dat een voor mensen toegankelijke overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.46 gebruiken
het doen gebruiken, laten gebruiken en in gebruik geven;
1.47 gebruiksgerichte paardenhouderij
een paardenhouderij die is gericht op het africhten en trainen van paarden, het bieden van stalruimte voor paarden, het geven van instructie aan derden, het trainen van paarden en uitbrengen in de sport, verhuur van diensten met behulp van paarden en/of de in- en verkoop van paarden, niet zijnde een manege;
1.48 gekoppeld bouwvlak
een bouwvlak dat bestaat uit twee of meer onderling niet aaneengesloten bouwvlakken, die op de verbeelding met een specifieke aanduiding 'relatie' aan elkaar zijn gekoppeld, die tezamen worden aangemerkt als zijnde één bouwvlak;
1.49 geluidsgevoelige functies
bewoning of andere geluidsgevoelige functies zoals bedoeld in de Wet geluidhinder en het Besluit geluidhinder;
1.50 geluidsgevoelige gebouwen
gebouwen welke dienen ter bewoning of ten behoeve van een andere geluidsgevoelige functie als bedoeld in de Wet geluidhinder en het Besluit geluidhinder;
1.51 glastuinbouwbedrijf
een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen in kassen;
1.52 groepsaccommodatie
een gebouw, geen appartement, motel of pension zijnde, dat blijkens zijn indeling geschikt en bestemd is voor een groep of groepen te dienen als recreatief verblijf;
1.53 groepskampeerterrein
een kampeerterrein zonder permanente voorzieningen en voor tijdelijk gebruik door een organisatie met een doelstelling van sociale, culturele, educatieve of wetenschappelijke aard ten behoeve van eigen doeleinden, voor ten hoogste 25 kampeermiddelen;
1.54 grondgebonden veehouderij
agrarisch bedrijf dat gericht is op het ontwikkelen van activiteiten, waarbij de productie geheel of nagenoeg geheel afhankelijk is van het producerend vermogen van de grond als productiemiddel, waar het bedrijf ter plaatse over kan beschikken;
1.55 hobbymatig agrarisch gebruik
het telen van gewassen en/of het houden van dieren, anders dan in het kader van de uitoefening van een agrarisch bedrijf of een bedrijfsmatige agrarische nevenfunctie niet zijnde een volkstuin. Hieronder is eveneens begrepen een hobbymatige gebruiksgerichte paardenhouderij;
1.56 hogere waarde
een maximale waarde voor de geluidbelasting, die hoger is dan de voorkeursgrenswaarde en die in een concreet geval kan worden vastgesteld op grond van de Wet geluidhinder en het Besluit Geluidhinder;
1.57 hoofdgebouw
een of meerdere panden, of gedeelte daarvan, inclusief aan- en uitbouw dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;
1.58 horeca
een bedrijf, waar bedrijfsmatig dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt en/of waarin bedrijfsmatig logies worden verstrekt, één en ander al dan niet in combinatie met een vermaaksfunctie, met uitzondering van erotisch getinte vermaaksfuncties;
1.59 huishouden
persoon of groep personen die een huishouden voert, waarbij sprake is van een onderlinge verbondenheid en continuïteit in de samenstelling ervan;
1.60 intensief recreatief medegebruik
een recreatief gebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit recreatieve gebruik is toegestaan;
1.61 intensieve veehouderij
een niet-grondgebonden agrarisch bedrijf voor het houden van vee en pluimvee - zelfstandig of als neventak -, waarbij dit houden van vee en pluimvee geheel of nagenoeg geheel plaatsvindt in gebouwen. Het biologisch houden van dieren conform een regeling krachtens artikel 2 van de Landbouwkwaliteitswet en het houden van melkrundvee,schapen of paarden wordt niet aangemerkt als intensieve veehouderij;
1.62 jeugddorp
maatschappelijke voorziening voor de opvang, (onder meer medische) begeleiding en huisvesting van kinderen en jongeren, met inbegrip van onderwijs, ondergeschikte en onzelfstandige recreatie, en de vorming van personeel en welzijnswerkers, alsmede daaraan ondersteunende voorzieningen.
1.63 kampeerwagen
een voertuig als aangegeven in artikel 1.1 van de Regeling voertuigen;
1.64 kampeermiddel
een tent, kampeerwagen of toercaravan, een en ander voor zover deze onderkomens of voertuigen geheel of ten dele zijn bestemd dan wel kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf;
1.65 kernrandzone
een zone rondom bestaande woonkernen en bedrijventerreinen bestaande uit een zone van 250 m rondom die kern of dat bedrijventerrein, alsmede de zoekzones voor stedelijke ontwikkelingen, waarbij voor de kernrandzone specifieke regels zijn opgenomen voor de ontwikkeling van agrarische bedrijven in die zone;
1.66 kleinschalig bedrijf
bedrijf zoals opgenomen in bijlage 6 Lijst kleinschalige bedrijfsactiviteiten van dit bestemmingsplan, of daar qua aard en omvang mee vergelijkbaar is, waarbij de werkzaamheden uitsluitend mogen worden uitgevoerd door de bewoners van de woning;
1.67 kleinschalig kampeerterrein
een kampeerterrein bij een agrarisch bedrijf waarbij niet meer dan 25 kampeermiddelen aanwezig mogen zijn;
1.68 klimbos
een klimbos is een dagrecreatieve voorziening die bestaat uit verschillende aangelegde routes door de kronen van bomen via een parkoers van touwen en hout;
1.69 kwetsbaar object
woningen en gebouwen bestemd voor het verblijf, al dan niet gedurende een gedeelte van de dag,van minderjarigen, ouderen, zieken of gehandicapten, gebouwen waarin doorgaans grote aantallen personen gedurende een groot gedeelte van de dag aanwezig zijn, zoals kantoren, hotels en restaurants, winkels, kampeer- en andere recreatieterreinen en objecten met een hoge infrastructurele waarde, zoals een telefoon- of elektriciteitscentrale, voor zover die objecten wegens de aard van de gevaarlijke stoffen die bij een ongeval kunnen vrijkomen, bescherming verdienen tegen de gevolgen van dat ongeval;
1.70 landbouwontwikkelingsgebied
ruimtelijk begrensd gedeelte van een reconstructiegebied dat geheel of gedeeltelijk voorziet, of in het kader van het Reconstructieplan zal voorzien, in de mogelijkheid tot uitbreiding, herhuisvestiging en nieuwe vestiging van intensieve veehouderij;
1.71 landschappelijke waarde
de aan een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door de waarneembare verschijningsvorm van dat gebied, zoals beplanting, verkaveling, openheid en reliëf;
1.72 maaiveld
gemiddelde hoogte van het afgewerkte terrein dat een gebouw of bouwwerk omgeeft;
1.73 maatschappelijke voorzieningen
educatieve, sociaal-medische, sociaal-culturele en levensbeschouwelijke voorzieningen, religieuze voorzieningen, kinderopvangvoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening, waarbij eventueel detailhandel uitsluitend plaatsvindt als onzelfstandig en ondergeschikt onderdeel van de onderneming in de vorm van verkoop dan wel levering van ter plaatse vervaardigde, bewerkte of herstelde goederen, dan wel goederen die in rechtstreeks verband staan met de uitgeoefende handelingen en/of onzelfstandige en ondergeschikte horeca activiteiten niet zijnde hotelactiviteiten of andere vormen van nachtverblijf;
1.74 manege
een sportvoorziening bestaande uit één of meerdere (binnen)rijbanen, welk in hoofdzaak is gericht op het bieden van paardrijmogelijkheden en het geven van instructie aan derden met gebruik van paarden, al dan niet met een horecavoorziening die is gericht op het verstrekken van dranken en etenswaren aan bezoekers van de manege;
1.75 mantelzorg
langdurige zorg die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende door personen uit diens directe omgeving, waarbij de zorgverlening rechtstreeks voortvloeit uit de sociale relatie en die de gebruikelijke zorg van huisgenoten voor elkaar overstijgt;
1.76 nadere eis
een nadere eis als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, sub d, van de Wet ruimtelijke ordening;
1.77 natuur en natuur(wetenschappe)lijke waarde
de aan een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door geologische, geomorfologische, bodemkundige en/of biologische elementen, voorkomend in dat gebied;
1.78 nevenactiviteit
activiteit die ondermeer in ruimtelijk opzicht ondergeschikt is aan de hoofdfunctie op een perceel;
1.79 onderbouw
een voor mensen toegankelijke ruimte, gelegen onder de begane grondvloer en binnen de fundering van een gebouw;
1.80 onderhoudsgebouw
een gebouw ten behoeve van het onderhoud van een landgoed, zoals een gebouw voor de stalling van materieel, een houtloods of een berging;
1.81 opslag
het opslaan en of stallen van goederen, materialen en voertuigen ten behoeve van de ter plaatste gevestigde bedrijfsactiviteit waarbij opslag buiten is toegestaan wanneer dit noodzakelijk en doelmatig is voor de bedrijfsvoering;
1.82 overig bouwwerk
een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;
1.83 overkapping
een bouwwerk, niet zijnde een gebouw, bestaande uit tenminste een dak en maximaal één wand;
1.84 paardrijbak
een onoverdekte voorziening, uitsluitend bestaande uit een omheining, bedoeld voor het berijden, africhten en laten bewegen van paarden;
1.85 pand
de kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is;
1.86 permanente bewoning
gebruik als woonadres als bedoeld in de Wet gemeentelijke basisadministratie;
1.87 peil
zie art '2.12';
1.88 productiegerichte paardenhouderij
een grondgebonden agrarische bedrijf gericht op het fokken van paarden en/of pony's, het bieden van leefruimte aan opgroeiende paarden en/of pony's en/of het voortbrengen van producten doormiddel van het houden van paarden en/of pony's, zoals een paardenmelkerij of een daarmee gelijk te stellen bedrijfsvorm, eventueel in combinatie met daaraan ondergeschikte trainingsfaciliteiten ten behoeve van de ter plaatse opgefokte paarden;
1.89 recreatiebedrijf
een bedrijf dat een verblijfsrecreatieterrein op een zodanige wijze exploiteert en/of beheert, dat in of op de toeristische standplaatsen, stacaravans en/of recreatiewoningen recreatief verblijf plaatsvindt, waarbij onder een bedrijf wordt ook verstaan een stichting of een andere rechtspersoon;
1.90 recreatief verblijf
verblijf, inclusief nachtverblijf, voor uitsluitend recreatieve doeleinden door bij voorkeur wisselende huishoudens of daarmee gelijk te stellen groepen van personen, die hun hoofdverblijf elders hebben;
1.91 recreatiewoning
een gebouw, geen stacaravan zijnde, al dan niet met vaste fundering, dat is bestemd voor recreatief verblijf;
1.92 relatie
een op de de verbeelding opgenomen aanduiding, die aangeeft welke bestemmingsvlakken met elkaar verbonden zijn en een eenheid vormen;
1.93 SBI-Code
Standaard Bedrijf Indelingscode van het Centraal Bureau voor Statistiek;
1.94 seksinrichting
een terrein, gebouw, vaar- of voertuig waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichtingen worden in ieder geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub of een prostitutiebedrijf, waaronder tevens begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;
1.95 Staat van Bedrijfsactiviteiten
als bijlage(n) bij deze regels behorende en daarvan onderdeel uitmakende lijst(en) van bedrijven en instellingen;
1.96 stacaravan
een bouwwerk voor recreatief verblijf, in de vorm van een caravan of een andersoortig onderkomen al dan niet op wielen - en derhalve zonder vaste fundering - en met een maximum oppervlakte van maximaal 50 m2. Onder vaste fundering wordt hier niet begrepen een betonnen of andersoortige ondergrond welke geen deel uitmaakt van de constructie van het bouwwerk;
1.97 straalpad
vrije ruimte die nodig is voor ongehinderde ontvangst van (radio-)signalen;
1.98 teeltondersteunende kassen
kassen die gebruikt worden als onderdeel van vollegrondteelt;
1.99 teeltondersteunende voorzieningen
bouwwerken die gebruikt worden als onderdeel van de teelt en een directe relatie hebben met het grondgebruik, zoals tunnelkassen, hagelnetten en stellages voor de containerteelt;
1.100 tent
een in hoofdzaak uit doek en stokken vervaardigd onder komen dat gemakkelijk is op te vouwen, bestemd voor recreatief verblijf;
1.101 toercaravan
een al dan niet uitklapbare caravan geen stacaravan zijnde, bestemd voor recreatief verblijf;
1.102 toeristische standplaats
een plaatsingsmogelijkheid voor een kampeermiddel;
1.103 trekkershut
een gebouw van eenvoudige constructie en beperkte omvang, niet voorzien van sanitair, ten behoeve van passanten, bestemd voor recreatief verblijf;
1.104 uitbouw
een bijbehorend bouwwerk in de vorm van een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw. Functionele ondergeschiktheid is niet vereist;
1.105 uitvoeren
het doen uitvoeren, laten uitvoeren en in uitvoering geven;
1.106 uitwerking
een uitwerking als bedoeld in artikel 3.6 lid 1 sub b van de Wet ruimtelijke ordening;
1.107 verbeelding
de bij het bestemmingsplan behorende kaart (analoog of digitaal) waarop onder meer de begrenzing van het plan, de in het bestemmingsplan voorkomende bestemmingen, aanduidingen en topografische en kadastrale gegevens zijn weergegeven;
1.108 verblijfsrecreatie
recreatief verblijf in een recreatiewoning, stacaravan, kampeermiddel of ander recreatieverblijf;
1.109 verblijfsrecreatieterrein
een op de verbeelding door bestemmingsgrenzen omsloten vlak met de bestemming Recreatie - verblijfsrecreatie;
1.110 verwevingsgebied
ruimtelijke begrensde gedeelte van een reconstructiegebied gericht op verweving van landbouw, wonen en natuur, waarbij herhuisvesting of uitbreiding van de intensieve veehouderij mogelijk is mist de ruimtelijke kwaliteit of functies van het gebied zich daar niet tegen verzetten;
1.111 volkstuin
een perceel grond dat niet tot het erf van een woning behoort, waarop de gebruiker gewassen teelt voor eigen gebruik;
1.112 volwaardig agrarisch bedrijf
een agrarisch bedrijf dat jaarrond een arbeidsbehoefte of -omvang heeft van ten minste één volledige arbeidskracht, met een daarbij passend jaarinkomen, en waarvan het behoud ook op langere termijn in voldoende mate en op duurzame wijze is verzekerd, dat wil zeggen in zowel bedrijfseconomisch opzicht als op milieuhygiënisch verantwoorde wijze;
1.113 voorgevelrooilijn
de evenwijdig aan de as van de weg gelegen lijn welke, zoveel mogelijk aansluitend aan de ligging van de voorgevels van de (bestaande) bebouwing, een zoveel mogelijk gelijkmatig beloop van de rooilijn overeenkomstig de richting van de weg geeft;
1.114 voorkeursgrenswaarde
de maximale waarde voor de geluidbelasting, zoals deze rechtstreeks kan worden afgeleid uit de Wet geluidhinder en het Besluit geluidhinder;
1.115 waterhuishoudkundige voorzieningen
werken en/of bouwwerken ten dienste van de waterhuishouding, zoals grondlichamen, beschoeiingen, drainage, gemalen, duikers, stuwen en sluizen;
1.116 werk
een constructie, geen bouwwerk zijnde;
1.117 Wet ruimtelijke ordening
Wet van 1 juli 2008 (Stb. 2006, 566) houdende vaststelling van nieuwe planregels omtrent de ruimtelijke ordening, zoals deze luidt op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan;
1.118 Wgh-inrichting
een inrichting die in belangrijke mate geluidhinder kan veroorzaken, zoals bedoeld in artikel 1.1 derde lid van de Wet Milieubeheer en artikel 1 van de Wet geluidhinder en genoemd in bijlage I, onderdeel D van het Besluit omgevingsrecht;
1.119 wijziging
een wijziging als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, sub a, van de Wet ruimtelijke ordening;
1.120 woning
een complex van ruimten dat dient voor de zelfstandige huisvesting van één afzonderlijk huishouden of - ingeval van inwoning - van twee huishoudens, aanbouwen en uitbouwen daaronder begrepen;
1.121 wooneenheid:
een gebouw of een deel van een gebouw, dat blijkens zijn indeling en inrichting bestemd is voor de huisvesting van één huishouden (inclusief het bieden van mantelzorg);
1.122 woongebouw
een gebouw dat ten minste twee woningen omvat;
1.123 zonnecollector
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, ten behoeve van de opvang van zonne-energie en het omzetten daarvan in warmte of elektriciteit.
1.124 zorgboerderij
het op professionele basis aanbieden en uitoefenen van zorgactiviteiten gericht op dagbesteding en zonder nachtverblijf, waarbij deze zorgactiviteiten in hoofdzaak bestaan uit het uitoefenen van agrarische werkzaamheden zoals het houden van vee, het uitvoeren van onderhoudswerkzaamheden, het kweken van gewassen en/of het bewerken van grond;
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 Dakhelling
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
2.2 Goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, dan wel de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.3 Inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de bovenzijde van daken en dakkapellen.
2.4 Bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouwzijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.5 Oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.6 Hoogte van een windturbine
vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine.
2.7 Oppervlakte van een overkapping
de loodrechte projectie van de overkapping op het maaiveld.
2.8 Vloeroppervlak
boven de vloeren, tussen de binnenwerkse gevelvlakken en/of scheidingsmuren, waarbij de oppervlakte van delen van vloeren waarboven de netto-hoogte kleiner is dan 1,5 m buiten beschouwing blijft.
2.9 Maten
buitenwerks, waarbij uitstekende delen van ondergeschikte aard tot maximaal 0,5 m buiten beschouwing blijven.
2.10 Maatvoering
Alle maten zijn tenzij anders weergegeven:
- a. voor lengten in meters (m);
- b. voor oppervlakten in vierkante meters (m²);
- c. voor inhoudsmaten in kubieke meters (m³);
- d. voor verhoudingen in procenten (%).
2.11 Netto-hoogte
de loodrechte afstand tussen de bovenkant van een afgewerkte vloer of het aansluitende terrein en de onderkant van een daarboven aanwezig plafond, vloer of dak, waarbij incidentele constructiedelen buiten beschouwing blijven.
2.12 Peil
- voor bouwwerken, waarvan de hoofdtoegang aan de weg grenst: de hoogte van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
- in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende maaiveld of het afgewerkte bouwterrein.
2.13 Verwijzing naar andere wettelijke regelingen
Waar in dit plan wordt verwezen naar andere wettelijke regelingen, wordt geduid op de regelingen zoals die luidden op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van dit bestemmingsplan.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch - Onbebouwd
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Agrarisch - Onbebouwd' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. agrarisch gebruik in de vorm van het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren;
- b. hobbymatig agrarisch gebruik;
met daaraan ondergeschikt:
- c. extensief recreatief medegebruik;
- d. erfontsluitingswegen;
- e. sloten, beken en daarmee gelijk te stellen waterlopen;
- f. waterhuishoudkundige voorzieningen;
- g. openbare nutsvoorzieningen;
- h. infrastructurele voorzieningen;
- i. parkeervoorzieningen;
met de daarbij behorende:
- j. bouwwerken geen gebouwen zijnde.
3.2 Bouwregels
- 1. Op of in deze gronden mogen geen gebouwen en overkappingen worden gebouwd.
- 2. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt dat de bouwhoogte niet meer dan 2 m. mag bedragen, uitgezonderd ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte' want daar geldt dat de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan op de verbeelding is weergegeven.
Artikel 4 Groen
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. opgaande beplanting
met de daarbij behorende:
- b. bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde;
- c. werken, geen bouwwerken zijnde;
- d. paden;
- e. waterhuishoudkundige voorzieningen.
4.2 Bouwregels
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:
- a. de bouwhoogte van palen en masten mag niet meer dan 9 m bedragen;
- b. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer dan 2 m bedragen;
- c. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 3 m bedragen.
4.3 Nadere eisen
- 1. Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:
- a. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
- b. de verkeersveiligheid;
- c. een goede milieusituatie;
- d. de bereikbaarheid voor hulpdiensten;
- e. de gebruiksmogelijkheden van nabijgelegen gronden;
- f. de landschappelijke inpassing van de bebouwing;
- g. architectonische en/of cultuurhistorische waarde van andere bebouwing;
- h. een ongestoorde ligging van kabels en leidingen.
- 2. Bij het stellen van nadere eisen is de procedure zoals weergegeven in artikel 10.1 van toepassing.
4.4 Afwijken van de gebruiksregels
- 1. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 4.1 en behoeve van het aanleggen van in- en uitritten om aangrenzende gebouwen en terreinen te kunnen bereiken en verlaten. De breedte van een in- en uitrit mag niet meer dan 4 m bedragen.
- 2. Het afwijken kan slechts, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- a. het straat- en bebouwingsbeeld;
- b. de verkeersveiligheid;
- c. de bereikbaarheid voor hulpdiensten;
- d. de gebruiksmogelijkheden van de nabijgelegen gronden.
4.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
- 1. Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:
- a. het vergraven, egaliseren en ophogen van gronden;
- b. het kappen en/of rooien van bomen en houtgewas
- c. het verbreden en verharden van paden, het aanleggen van wegen en parkeergelegenheden en het aanleggen van andere oppervlakteverhardingen;
- d. het aanbrengen van onder- en bovengrondse leidingen, constructies, installaties en apparatuur;
- e. het aanleggen van voorzieningen ten behoeve van het recreatief en/of educatief medegebruik;
- f. werken en werkzaamheden die wijziging van de waterhuishouding of waterstand beogen of tengevolge hebben, zoals uitdiepen, draineren en slaan van putten.
- 2. Het in artikel 4.5, eerste lid vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:
- a. het normale onderhoud betreffen;
- b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan.
- 3. De werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden, bedoeld in het eerste lid, zijn in strijd met het bestemmingsplan indien door de uitvoering daarvan, dan wel door de direct of indirect te verwachten gevolgen, onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de waarde, bedoeld in artikel 4.1, en hieraan door het stellen van voorwaarden onvoldoende tegemoet kan worden gekomen.
Artikel 5 Wonen
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wonen;
- b. het gebruik als omschreven in artikel 5.5.1.
met daarbij behorende
- c. gebouwen;
- d. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
- e. werken, geen bouwwerken zijnde;
- f. tuinen, landschappelijke beplanting, erven en parkeerplaatsen.
5.2 Bouwregels
5.3 Nadere eisen
- 1. Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:
- a. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
- b. de verkeersveiligheid;
- c. een goede milieusituatie;
- d. de bereikbaarheid voor hulpdiensten;
- e. de gebruiksmogelijkheden van nabijgelegen gronden;
- f. de landschappelijke inpassing van de bebouwing;
- g. architectonische en/of cultuurhistorische waarde van andere bebouwing;
- h. een ongestoorde ligging van kabels en leidingen.
- 2. Bij het stellen van nadere eisen is de procedure zoals weergegeven in artikel 10.1 van toepassing.
5.4 Afwijken van de bouwregels
- 1. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 5.2.2 onder d voor wat betreft de maximum goothoogte van een woning of woongebouw en toestaan dat de goothoogte niet meer dan 6 m bedraagt, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de belangen van landschap en beeldkwaliteit.
- 2. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 5.2.2 voor wat betreft het toestaan dat binnen de inhoud van een woning of een kleine woning een tweede zelfstandige wooneenheid wordt gerealiseerd, mits:
- a. de tweede wooneenheid rechtstreeks ten dienste staat van een situatie waarin mantelzorg verleend wordt binnen de woning of de kleine woning dan wel dat er sprake is van een zodanige relatie tussen de bewoners van de beide wooneenheden en van zodanige omstandigheden, dat in redelijkheid aannemelijk is dat men om reden van het mogelijk in de toekomst kunnen verlenen van mantelzorg in dezelfde woning of kleine woning wil wonen;
- b. schriftelijke verklaringen worden overgelegd van de (hoofd)bewoners van beide wooneenheden waaruit blijkt dat er sprake is, of zo nodig zal zijn, van mantelzorg;
- c. maximaal 35% van de totale vloeroppervlakte van de woning of de kleine woning, tot ten hoogste 65 m2, wordt benut voor de tweede wooneenheid;
- d. de woning waarin de tweede wooneenheid wordt gerealiseerd in visueel opzicht de uitstraling van één woning behoudt;
- e. de woning waarin de tweede wooneenheid wordt gerealiseerd een toegelaten inhoud heeft van meer dan 350 m3.
- f. er sprake is van sloop van gebouwen, met een oppervlakte van ten minste 300 m2, met dien verstande dat:
- de oppervlakte van gesloopte gebouwen ter plaatse van de aanduiding reconstructiewetzone - extensiveringsgebied V of de aanduiding reconstructiewetzone - extensiveringsgebied GV voor 125% meetelt in de berekening van de in het kader van deze afwijkingsbevoegdheid in te zetten sloopoppervlakte;
- uitsluitend indien de sloopmogelijkheden op het betreffende perceel volledig zijn benut, mag de sloopoppervlakte van meerdere locaties worden meegerekend om aan de vereiste sloopoppervlakte te komen;
- monumentale gebouwen wel meetellen in de bepaling van de sloopoppervlakte, maar niet mogen worden gesloopt;
- de te slopen gebouwen moeten zijn gelegen binnen het buitengebied van de gemeente Barneveld, dan wel binnen het reconstructiegebied Gelderse Vallei/Utrecht-Oost, opgenomen in het Reconstructieplan Gelderse Vallei/Utrecht-Oost, vastgesteld door Provinciale Staten van Gelderland op 22 december 2004 en 26 januari 2005, voor zover dit reconstructiegebied is gelegen binnen de provincie Gelderland;
- verzekerd is dat herbouw van de gesloopte gebouwen niet mogelijk is.
- 3. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 5.2.3 voor wat betreft het toestaan dat binnen de inhoud van een 'woongebouw' in plaats van twee woningen slechts één woning wordt gerealiseerd.
- 4. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de artikelen 5.2.2 of 5.2.3 voor wat betreft de maximum inhoud van een 'woning' of een 'woongebouw' en toestaan dat een 'woning', 'woongebouw' of 'kleine woning' wordt gebouwd met een grotere inhoud tot maximaal 1.000 m3, mits:
- a. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de belangen van landschap en beeldkwaliteit en mits de architectonische en/of cultuurhistorische waarden van de bebouwing niet in onevenredige mate worden geschaad;
- b. sprake is van vermindering (door sloop) van gebouwen volgens onderstaande tabel:
Inhoud woning | Sloopeis |
Tot 1000 m3 | 2 m2 sloop voor iedere m3 vergroting |
met dien verstande dat:
- de oppervlakte van gesloopte gebouwen ter plaatse van de aanduiding reconstructiewetzone - extensiveringsgebied V of de aanduiding reconstructiewetzone - extensiveringsgebied GV voor 125% meetelt in de berekening van de in het kader van deze afwijkingsbevoegdheid in te zetten sloopoppervlakte;
- uitsluitend indien de sloopmogelijkheden op het betreffende perceel volledig zijn benut, mag de sloopoppervlakte van meerdere locaties worden meegerekend om aan de vereiste sloopoppervlakte te komen;
- monumentale gebouwen wel meetellen in de bepaling van de sloopoppervlakte, maar niet mogen worden gesloopt;
- de te slopen gebouwen moeten zijn gelegen binnen het buitengebied van de gemeente Barneveld, dan wel binnen het reconstructiegebied Gelderse Vallei/Utrecht-Oost, opgenomen in het Reconstructieplan Gelderse Vallei/Utrecht-Oost, vastgesteld door Provinciale Staten van Gelderland op 22 december 2004 en 26 januari 2005, voor zover dit reconstructiegebied is gelegen binnen de provincie Gelderland;
- verzekerd is dat herbouw van de gesloopte gebouwen niet mogelijk is.
- 5. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 5.2.5 voor wat betreft de maximum oppervlakte aan bijgebouwen en toestaan dat een grotere oppervlakte aan bijgebouwen wordt gebouwd, mits:
- a. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de belangen van landschap en beeldkwaliteit en mits de architectonische en/of cultuurhistorische waarden van de bebouwing niet in onevenredige mate worden geschaad;
- b. de maximum gezamenlijke oppervlakte van de bijgebouwen bij een woning bedraagt 400 m2;
- c. sprake is van vermindering (door sloop) van bestaande gebouwen die behoren bij de betreffende woning waarbij geldt dat voor iedere 1 m2 nieuwbouw er 2 m2 sloop moet plaatsvinden, met dien verstande dat:
- geen sloop van gebouwen hoeft plaats te vinden voor het vergroten van de maximum oppervlakte aan bijgebouwen tot 250 m2 indien deze vergroting van de oppervlakte dient ter vervanging van een gelijke oppervlakte aan gebouwen die behoren bij de betreffende woning en onder het overgangsrecht vallen;
- de oppervlakte van gesloopte gebouwen ter plaatse van de aanduiding reconstructiewetzone - extensiveringsgebied V of de aanduiding reconstructiewetzone - extensiveringsgebied GV voor 125% meetelt in de berekening van de in het kader van deze afwijkingsbevoegdheid in te zetten sloopoppervlakte;
- uitsluitend indien de sloopmogelijkheden op het betreffende perceel volledig zijn benut, mag de sloopoppervlakte van meerdere locaties worden meegerekend om aan de vereiste sloopoppervlakte te komen;
- monumentale gebouwen wel meetellen in de bepaling van de sloopoppervlakte, maar niet mogen worden gesloopt;
- de te slopen gebouwen moeten zijn gelegen binnen het buitengebied van de gemeente Barneveld, dan wel binnen het reconstructiegebied Gelderse Vallei/Utrecht-Oost, opgenomen in het Reconstructieplan Gelderse Vallei/Utrecht-Oost, vastgesteld door Provinciale Staten van Gelderland op 22 december 2004 en 26 januari 2005, voor zover dit reconstructiegebied is gelegen binnen de provincie Gelderland;
- verzekerd is dat herbouw van de gesloopte gebouwen niet mogelijk is.
5.5 Specifieke gebruiksregels
5.6 Afwijken van de gebruiksregels
- 1. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 5.5.1 onder 1 ten behoeve van de uitoefening van een aan huis verbonden beroep, kleinschalig bedrijf en/of bed & breakfast in een bijgebouw, mits:
- a. maximaal 25% van de totale vloeroppervlakte van de 'woning', het 'woongebouw' of de 'kleine woning' en de bijgebouwen wordt gebruikt voor het aan huis verbonden beroep, het kleinschalige bedrijf en/of bed & breakfast;
- b. de totale gezamenlijke vloeroppervlakte die wordt aangewend voor het aan huis verbonden beroep, kleinschalig bedrijf en/of bed & breakfast niet meer bedraagt dan 60 m2 bij een 'woning' of 'woongebouw' en 35 m2 bij een 'kleine woning';
- c. de belangen van gebruikers en/of eigenaren van nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;
- d. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de milieusituatie.
- 2. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 5.5.1 onder 2 ten behoeve van het gebruik van grond als paardrijbak waarbij de paardrijbak ligt voor de voorgevelrooilijn, mits:
- a. de belangen van gebruikers en/of eigenaren van nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;
- b. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de milieusituatie;
- c. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de aanwezige landschapswaarden, tenzij hieraan door het nemen van maatregelen voldoende tegemoet kan worden gekomen.
- 3. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 5.1 en de stalling van caravans, campers en boten van derden toestaan, mits deze plaatsvindt in gebouwen.
5.7 Wijzigingsbevoegdheid
- 1. Burgemeester en wethouders kunnen de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - woongebouw' en 'maximum volume' opnemen ten behoeve van de bouw van twee woningen in één monumentaal gebouw, met inachtneming van het volgende:
- a. de vestiging mag uitsluitend plaatsvinden in een rijksmonument of gemeentelijk monument;
- b. de cultuurhistorische waarde van het gebouw mag niet worden aangetast;
- c. de belangen van gebruikers en/of eigenaren van nabijgelegen gronden mogen niet onevenredig worden geschaad.
- 2. Burgemeester en wethouders kunnen de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - woongebouw' en 'maximum volume' opnemen ten behoeve van de bouw van twee woningen in één gebouw, met inachtneming van het volgende:
- a. het realiseren van een tweede woning in één gebouw mag uitsluitend plaatsvinden wanneer in het verlengde van eerder verleende gemeentelijke medewerking voor inwoning feitelijk een situatie is ontstaan die in belangrijke mate vergelijkbaar is met twee (nagenoeg) zelfstandige woningen;
- b. er moet sprake zijn van de sloop van gebouwen met een oppervlakte van ten minste 300 m2 ten behoeve van het recht op de tweede woning, vermeerderd met:
- 2 m2 per 1 m3 waarmee de inhoud van het woongebouw mag worden vergroot ten opzichte van de op grond van dit plan toegestane inhoud van de bestaande woning, tot een maximum inhoud van 1.000 m3;
- 4 m2 per 1 m3 waarmee de inhoud van het woongebouw wordt vergroot boven een inhoud van 1.000 m3, mits het woongebouw geen grotere inhoud krijgt dan 1.500 m3;
met dien verstande dat er geen sloopverplichting van 300 m2 geldt ten behoeve van het recht op een tweede woning, wanneer:
- in het verlengde van eerder verleende gemeentelijke medewerking voor inwoning feitelijk voor 1 januari 1988 een situatie is ontstaan die in belangrijke mate vergelijkbaar is met twee (nagenoeg) zelfstandige woningen;
- de inwoning aantoonbaar onafgebroken heeft plaatsgevonden sinds 1 januari 1988;
- a. de belangen van gebruikers en/of eigenaren van nabijgelegen gronden mogen niet onevenredig worden geschaad.
- 3. Burgemeester en wethouders kunnen de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - agrarische nevenactiviteit' verwijderen, indien de agrarische nevenactiviteiten zijn beëindigd.
- 4. Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming Wonen wijzigen in de bestemming Agrarisch en daarbij een bouwvlak opnemen ten behoeve van de vestiging van een agrarisch bedrijf, al dan niet met de aanduiding intensieve veehouderij, mits:
- a. de bestemming 'Wonen ligt ter plaatse van de aanduiding reconstructiewetzone - landbouwontwikkelingsgebied, uitgezonderd ter plaatse van de aanduiding overig - kernrandzone;
- b. aannemelijk is gemaakt dat na omschakeling een toekomstbestendig en volwaardig agrarisch bedrijf ontstaat;
- c. landschappelijke inpassing plaatsvindt op basis van een overgelegd landschapsplan;
- d. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de aanwezige landschapswaarden, tenzij hieraan door het nemen van maatregelen voldoende tegemoet kan worden gekomen;
- e. de belangen van gebruikers en/of eigenaren van nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;
- f. geen significante aantasting plaatsvindt van ecologische waarden;
- g. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de milieusituatie;
- h. het bouwvlak een oppervlakte heeft die niet meer bedraagt dan 1,5 hectare
- 5. Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming Wonen wijzigen om de bouw van maximaal twee extra woningen (ten opzichte van het bestaande aantal woningen en/of kleine woningen) mogelijk te maken en daarbij de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - woongebouw', de aanduiding 'aantal woningen' en/of aanduidingen opnemen over de oppervlakte aan bijgebouwen, met inachtneming van het volgende:
- a. ter plaatse van de aanduiding reconstructiewetzone - landbouwontwikkelingsgebied is deze wijzigingsbevoegdheid niet van toepassing;
- b. bij het nieuw te bouwen woongebouw mag maximaal 80 m2 bijgebouw per woning worden gebouwd;
- c. indien het nieuwe bestemmingsvlak kleiner is dan het te wijzigen bestemmingsvlak, kan op een deel van de gronden de bestemming 'Agrarisch' worden gelegd met daarbij dubbelbestemmingen en/of gebiedsaanduidingen indien en voor zover deze ook op aangrenzende gronden met de bestemming Agrarisch liggen;
- d. het terrein dient te worden voorzien van een goede landschappelijke inpassing;
- e. er moet sprake zijn van een clustering van gebouwen, waarbij de vorm van het nieuwe bestemmingsvlak is afgestemd op zowel het omringende landschap als de belangen van derden;
- f. de belangen van gebruikers en/of eigenaren van nabijgelegen gronden mogen niet onevenredig worden geschaad;
- g. er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de milieusituatie;
- h. er dient sprake te zijn van hetzij een combinatie van sloop en hergebruik van bestaande gebouwen, hetzij een combinatie van sloop en nieuwbouw, waarbij de te slopen oppervlakte gebouwen wordt bepaald op basis van de staffeling die in de onderstaande tabel is genoemd:
Minimaal te slopen oppervlakte gebouwen | Maximaal te realiseren woonbebouwing |
tenminste 1.000 m2 | één woning met een inhoud van maximaal 600 m3 |
tenminste 2.000 m2 | één woongebouw met een inhoud van maximaal 800 m3 met daarin maximaal twee woningen |
tenminste 3.000 m2 | twee vrijstaande woningen met elk een inhoud van maximaal 600 m3 |
met dien verstande dat:
- van de te slopen oppervlakte minimaal 500 m2 gesloopt moet worden op het perceel waarop deze wijzigingsbevoegdheid wordt toegepast;
- alle bebouwing dient te worden gesloopt, behoudens de bestaande woning met daarbij behorende bijgebouwen, tenzij het een gebouw(en) betreft welke met toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid wordt ingezet voor hergebruik;
- de oppervlakte van gesloopte gebouwen ter plaatse van de aanduiding reconstructiewetzone - extensiveringsgebied V of de aanduiding reconstructiewetzone - extensiveringsgebied GV voor 125% meetelt in de berekening van de in het kader van deze wijzigingsbevoegdheid in te zetten sloopoppervlakte;
- uitsluitend indien de sloopmogelijkheden op het betreffende perceel volledig zijn benut, mag de sloopoppervlakte van meerdere locaties worden meegerekend om aan de vereiste sloopoppervlakte te komen;
- bij de berekening van de sloopoppervlakte van de bestaande woning (inclusief minimaal 80 m2 aan bijgebouwen) buiten beschouwing wordt gelaten;
- monumentale gebouwen wel meetellen in de bepaling van de sloopoppervlakte, maar niet mogen worden gesloopt;
- de te slopen gebouwen moeten zijn gelegen binnen het buitengebied van de gemeente Barneveld, dan wel binnen het reconstructiegebied Gelderse Vallei/Utrecht-Oost, opgenomen in het Reconstructieplan Gelderse Vallei/Utrecht-Oost, vastgesteld door Provinciale Staten van Gelderland op 22 december 2004 en 26 januari 2005, voor zover dit reconstructiegebied is gelegen binnen de provincie Gelderland;
- verzekerd is dat herbouw van de gesloopte gebouwen niet mogelijk is.
- 6. Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming Wonen wijzigen in de bestemming Bedrijf - Niet agrarisch met inachtnaming van de volgende regels:
- a. de vloeroppervlakte van de bebouwing ten behoeve van de nieuwe bestemming mag maximaal 1.000 m2 bedragen, met dien verstande dat de vloeroppervlakte maximaal 750 m2 mag bedragen ter plaatse van:
- de aanduiding overig - ecologische hoofdstructuur;
- de aanduiding reconstructiewetzone - extensiveringsgebied GV;
- de aanduiding reconstructiewetzone - extensiveringsgebied V;
- de dubbelbestemming 'Waarde – openheid en reliëf'
- b. het terrein dient te worden voorzien van een goede landschappelijke inpassing;
- c. er mag geen sprake zijn van een onevenredige verkeersaantrekkende werking;
- d. detailhandel is niet toegestaan, met uitzondering van detailhandel als onzelfstandig en ondergeschikt onderdeel van de onderneming in de vorm van verkoop dan wel levering van ter plaatse vervaardigde, bewerkte of herstelde goederen, dan wel goederen die in rechtstreeks verband staan met de uitgeoefende handelingen;
- e. de belangen van gebruikers en/of eigenaren van nabijgelegen gronden mogen niet onevenredig worden geschaad;
- f. de milieusituatie niet onevenredig mag worden aangetast;
- g. geen significante aantasting plaatsvindt van ecologische waarden;
- h. bij een wijziging naar de bestemming 'Bedrijf - niet agrarisch' zijn uitsluitend bedrijven toegestaan die genoemd worden in bijlage Staat van Bedrijfsactiviteiten onder categorie 1 en 2, mits het geen Wgh-inrichtingen of Bevi-inrichtingen betreft.
- i. om een bepaalde vloeroppervlakte te hergebruiken of nieuw te bouwen ten behoeve van de nieuwe bestemming dient sprake te zijn van sloop van gebouwen, waarbij de te slopen oppervlakte gebouwen wordt bepaald op basis van de staffeling die in de onderstaande tabel is genoemd:
- a. de vloeroppervlakte van de bebouwing ten behoeve van de nieuwe bestemming mag maximaal 1.000 m2 bedragen, met dien verstande dat de vloeroppervlakte maximaal 750 m2 mag bedragen ter plaatse van:
hergebruik of nieuwbouw | te slopen bij hergebruik | te slopen bij nieuwbouw |
tot 500 m² | dezelfde oppervlakte | tweemaal zoveel |
501 – 750 m² | tweemaal zoveel | driemaal zoveel |
751 – 1.000 m² | driemaal zoveel | viermaal zoveel |
met dien verstande dat:
- indien de oppervlakte van de te realiseren bedrijfsgebouwen meer bedraagt dan 300 m2, van de te slopen oppervlakte minimaal 500 m2 gesloopt moet worden op het perceel waarop deze wijzigingsbevoegdheid wordt toegepast;
- alle bebouwing dient te worden gesloopt, behoudens de bestaande woning met daarbij behorende bijgebouwen, tenzij het een gebouw(en) betreft welke met toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid wordt ingezet voor hergebruik;
- de oppervlakte van gesloopte gebouwen ter plaatse van de aanduiding reconstructiewetzone - extensiveringsgebied V of de aanduiding reconstructiewetzone - extensiveringsgebied GV voor 125% meetelt in de berekening van de in het kader van deze wijzigingsbevoegdheid in te zetten sloopoppervlakte;
- uitsluitend indien de sloopmogelijkheden op het betreffende perceel volledig zijn benut, mag de sloopoppervlakte van meerdere locaties worden meegerekend om aan de vereiste sloopoppervlakte te komen;
- bij de berekening van de sloopoppervlakte de bestaande woning (inclusief minimaal 80 m2 aan bijgebouwen) buiten beschouwing wordt gelaten;
- monumentale gebouwen wel meetellen in de bepaling van de sloopoppervlakte, maar niet mogen worden gesloopt;
- de te slopen gebouwen moeten zijn gelegen binnen het buitengebied van de gemeente Barneveld, dan wel binnen het reconstructiegebied Gelderse Vallei/Utrecht-Oost, opgenomen in het Reconstructieplan Gelderse Vallei/Utrecht-Oost, vastgesteld door Provinciale Staten van Gelderland op 22 december 2004 en 26 januari 2005, voor zover dit reconstructiegebied is gelegen binnen de provincie Gelderland;
- verzekerd is dat herbouw van de gesloopte gebouwen niet mogelijk is.
- a. De inhoud van de bedrijfswoning mag niet meer dan 600 m3 bedragen.
- 7. Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming Wonen wijzigen in de bestemming Bedrijf - Landelijk, Cultuur en ontspanning, Maatschappelijk, Recreatie of Recreatie - Verblijfsrecreatie met inachtnaming van de volgende regels:
- a. de vloeroppervlakte van de bebouwing ten behoeve van de nieuwe bestemming mag maximaal 1.000 m2 bedragen, met dien verstande dat de vloeroppervlakte maximaal 750 m2 mag bedragen ter plaatse van:
- de aanduiding overig - ecologische hoofdstructuur;
- de aanduiding reconstructiewetzone - extensiveringsgebied GV;
- de aanduiding reconstructiewetzone - extensiveringsgebied V;
- de dubbelbestemming 'Waarde - Openheid en Reliëf.
- b. het terrein dient te worden voorzien van een goede landschappelijke inpassing;
- c. er mag geen sprake zijn van een onevenredige verkeersaantrekkende werking;
- d. detailhandel is niet toegestaan, met uitzondering van detailhandel als onzelfstandig en ondergeschikt onderdeel van de onderneming in de vorm van verkoop dan wel levering van ter plaatse vervaardigde, bewerkte of herstelde goederen, dan wel goederen die in rechtstreeks verband staan met de uitgeoefende handelingen;
- e. de belangen van gebruikers en/of eigenaren van nabijgelegen gronden mogen niet onevenredig worden geschaad;
- f. de milieusituatie niet onevenredig mag worden aangetast;
- g. geen significante aantasting plaatsvindt van ecologische waarden;
- h. bij een wijziging naar de bestemming Bedrijf - Landelijk zijn uitsluitend bedrijven toegestaan die genoemd worden in bijlage Staat van Bedrijfsactiviteiten onder categorie 1 en 2, mits het geen Wgh-inrichtingen of Bevi-inrichtingen betreft.
- i. om een bepaalde vloeroppervlakte te hergebruiken of nieuw te bouwen ten behoeve van de nieuwe bestemming dient sprake te zijn van sloop van sloop van gebouwen, waarbij de te slopen oppervlakte gebouwen wordt bepaald op basis van de staffeling die in de onderstaande tabel is genoemd:
- a. de vloeroppervlakte van de bebouwing ten behoeve van de nieuwe bestemming mag maximaal 1.000 m2 bedragen, met dien verstande dat de vloeroppervlakte maximaal 750 m2 mag bedragen ter plaatse van:
te slopen bij hergebruik | te slopen bij nieuwbouw | |
dezelfde oppervlakte | tweemaal zoveel |
met dien verstande dat:
- indien de oppervlakte van de te realiseren bedrijfsgebouwen meer bedraagt dan 300 m2, van de te slopen oppervlakte minimaal 500 m2 gesloopt moet worden op het perceel waarop deze wijzigingsbevoegdheid wordt toegepast;
- alle bebouwing dient te worden gesloopt, behoudens de bestaande woning met daarbij behorende bijgebouwen, tenzij het een gebouw(en) betreft welke met toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid wordt ingezet voor hergebruik;
- de oppervlakte van gesloopte gebouwen ter plaatse van de aanduiding reconstructiewetzone - extensiveringsgebied V of de aanduiding reconstructiewetzone - extensiveringsgebied GVvoor 125% meetelt in de berekening van de in het kader van deze wijzigingsbevoegdheid in te zetten sloopoppervlakte;
- uitsluitend indien de sloopmogelijkheden op het betreffende perceel volledig zijn benut, mag de sloopoppervlakte van meerdere locaties worden meegerekend om aan de vereiste sloopoppervlakte te komen;
- bij de berekening van de sloopoppervlakte de bestaande woning (inclusief minimaal 80 m2 aan bijgebouwen) buiten beschouwing wordt gelaten;
- monumentale gebouwen wel meetellen in de bepaling van de sloopoppervlakte, maar niet mogen worden gesloopt;
- de te slopen gebouwen moeten zijn gelegen binnen het buitengebied van de gemeente Barneveld, dan wel binnen het reconstructiegebied Gelderse Vallei/Utrecht-Oost, opgenomen in het Reconstructieplan Gelderse Vallei/Utrecht-Oost, vastgesteld door Provinciale Staten van Gelderland op 22 december 2004 en 26 januari 2005, voor zover dit reconstructiegebied is gelegen binnen de provincie Gelderland;
- verzekerd is dat herbouw van de gesloopte gebouwen niet mogelijk is.
- a. De inhoud van de bedrijfswoning mag niet meer dan 600 m3 bedragen.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 6 Algemene Aanduidingsregels
6.1 Voorwaardelijke verplichting
a. Ter plaatse van de aanduiding 'Overige zone - Voorwaardelijke verplichting 1' geldt - in afwijking van de daar geldende bestemming(en) - dat het gebruik volgens de bestemming(en) alleen is toegestaan op voorwaarde dat binnen twee jaar na het inwerkingtreden van de omgevingsvergunning voor het bouwen van 3 woningen aan de Sleedoornweg 25-27 te Garderen, zoals bedoeld in artikel 5, de gronden binnen deze bestemming zijn ingericht en vervolgens ingericht blijven overeenkomstig het inrichtingsplan en beheersplan, zoals opgenomen in bijlagen 1en 2; Indien niet aan deze verplichting wordt voldaan is het als zodanig gebruiken van de gronden waarvoor een verplichte inrichting is voorgeschreven in strijd met deze bestemming.
b. Ter plaatse van de aanduiding 'Overige zone - Voorwaardelijke verplichting 3' geldt dat de voormalige agrarische bedrijfsbebouwing welke als 'te slopen bebouwing' is aangemerkt op de situatietekening 'Te slopen bebouwing Sleedoornweg 25-27', gedateerd 22-11-2011, opgesteld door Gemeente Barneveld, zoals opgenomen in Bijlage 3 van de regels en 'Te slopen bebouwing Engelsestadweg 10', gedateerd 21-2-2014, opgesteld door Gemeente Barneveld, zoals opgenomen in Bijlage 4 dient te worden gesloopt alvorens het bevoegde gezag een omgevingsvergunning voor het bouwen van 3 woningen aan de Sleedoornweg 25-27 te Garderen kan afgeven;
Artikel 7 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 8 Algemene Afwijkingsregels
- 1. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het plan:
- a. indien en voor zover afwijkingen ten aanzien van de grens of de richting van wegen, parkeerstroken, paden, bermen en sloten en ligging van bebouwingsgrenzen noodzakelijk zijn ter aanpassing van het plan aan de werkelijke toestand van het terrein, die bij de uitmeting blijkt, mits die afwijkingen ten opzichte van hetgeen op de verbeelding is weergegeven niet meer dan 10 m zijn;
- b. ten behoeve van het bouwen in afwijking van de bepalingen ten aanzien van de afmetingen van de bebouwing, waaronder begrepen bebouwingspercentages, mits de afwijkingen beperkt blijven tot ten hoogste 10% van de bij recht in het plan weergegeven maten.
- 2. Het afwijken van de bouwregels, als bedoeld in het eerste lid, kan niet indien enig aangrenzend terrein of enige aangrenzende bebouwing in een toestand wordt gebracht, die strijdig is met het plan en/of indien op enig aangrenzend terrein de verwerkelijking van het plan wordt belemmerd en dit niet door het stellen van voorwaarden aan de afwijking van de bouwregels kan worden voorkomen.
Artikel 9 Algemene Wijzigingsregels
9.1 Algemeen
Burgemeester en wethouders kunnen, indien en voor zover dringende redenen die na het vaststellen van het plan tot hun kennis zijn gekomen hiertoe aanleiding geven en voor zover het belang van een goede ruimtelijke ontwikkeling van het gebied dat in het plan is begrepen niet wordt geschaad:
- 1. een bestemmingsgrens tussen twee bestemmingsvlakken zodanig wijzigen, dat het kleinste bestemmingsvlak met niet meer dan 10% wordt verkleind of vergroot;
- 2. een bebouwingsgrens zodanig wijzigen, dat het bebouwingsvlak met niet meer dan 10% wordt verkleind of vergroot.
Artikel 10 Algemene Procedureregels
10.1 Procedure bij het stellen van nadere eisen
Voor een besluit tot het stellen van een nadere eis geldt de volgende voorbereidingsprocedure:
- 1. een ontwerpbesluit ligt, met bijbehorende stukken, gedurende twee weken ter inzage;
- 2. burgemeester en wethouders geven voorafgaand aan de terinzagelegging kennis van het ontwerpbesluit in één of meer dag-, nieuws of huis-aan-huisbladen of op een andere geschikte wijze. De kennisgeving geschiedt tevens langs elektronische weg;
- 3. de kennisgeving houdt mededeling in van de bevoegdheid tot het naar voren brengen van zienswijzen gedurende de onder 1 genoemde termijn;
- 4. burgemeester en wethouders delen aan hen die zienswijzen naar voren hebben gebracht de beslissing daaromtrent mede.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 11 Overgangsrecht
11.1 Overgangsrecht bouwwerken
- 1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- 2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
- 3. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
11.2 Overgangsrecht gebruik
- 1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- 2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- 3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- 4. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 12 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan 'Sleedoornweg-Harskamperweg-Engelsestadweg' van de gemeente Barneveld.
Behoort bij het besluit van de raad van de gemeente Barneveld
d.d. tot vaststelling.
Mij bekend,
de griffier.
Bijlagen Bij De Regels
Bijlage 1 Landschappelijke Inpassing Sleedoornweg 25-27
Bijlage 2 Landschappelijke Inpassing Harskamperweg 9
Bijlage 3 Te Slopen Bebouwing Sleedoornweg 25-27
Bijlage 4 Te Slopen Bebouwing Engelsestadweg 10
Bijlage 5 Staat Van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 6 Lijst Kleinschalige Bedrijfsactiviteiten
Hoofdstuk 1 Inleiding
De heer Van Soeren is voornemens om de agrarische activiteiten op het perceel Sleedoornweg 25-27 te beeindigen. De daarbij vrijkomende agrarische opstallen worden ingezet voor functieverandering naar wonen. De te slopen opstallen aan de Sleedoornweg 25-27 hebben een gezamenlijke oppervlakte van 2.914m². In de plaats van de te slopen bebouwing heeft de heer van Soeren het voornemen om op het perceel twee vrijstaande woningen te realiseren. Hiervoor is in totaal 3.160m² te slopen opstallen benodigd. 3.000m² voor de twee extra woningen en 160m² als bijgebouw bij de te bestemmen woningen op nr 25-27. De voormalige agrarische bedrijfwoning wordt bestemd als een woongebouw met twee wooneenheden.
Voor de functieverandering komt de heer Van Soeren nog 246m² te slopen bebouwing tekort. Om aan de sloopeis te kunnen voldoen heeft de heer Van Soeren resterende sloopmeters gekocht van een voormalig agrarisch bedrijf aan de Engelsestadweg 10 nabij De Glind. Op deze locatie is 754m² aan voormalige agrarische bebouwing aanwezig, waarvan 240m² blijft behouden als bijgebouw bij de woning. De heer van Soeren heeft van de Engelsestadweg in totaal 250m² aangekocht.
In de plaats van het bouwen van de extra woning in het bos aan de Harskamperweg heeft de heer Van Soeren voorgesteld om deze woning eveneens aan de Sleedoornweg te bouwen, waardoor aan de Sleedoornweg 3 extra woningen worden gerealiseerd. Daarnaast heeft de initiatiefnemer via saldering 986m² bebouwing gekocht en gesloopt van het agrarische bedrijf aan de Harskamperweg 9. Hier is reeds het agrarische bedrijf beeindigd en alle agrarische opstallen zijn gesloopt. De te slopen bebouwing is voldoende om een extra woning op het perceel aan de Harskamperweg te bouwen. Het perceel ligt in het bos en in het door het reconstructieplan Gelderse Vallei Utrecht Oost aangewezen extensiveringsgebied. Bij de voormalige agrarische bedrijfwoning blijft 150m² behouden als bijgebouw bij de woning.
Het agrarische bedrijf aan de Harskamperweg is binnen de ecologische hoofdstructuur/Natura 2000 van de Veluwe gelegen. Door het beëindigen van het agrarische bedrijf wordt de milieubelasting op het omliggende natuurgebied sterk verbeterd. Daarnaast wordt, door de nieuwe woning niet in het natuurgebied, maar in verwevingsgebied aan de Sleedoornweg wordt teruggebouwd, de impact op het natuurgebied niet extra belast met een nieuwe woning.
Er zijn daarnaast hoge eisen gesteld aan de landschappelijke inpassing van beide locaties. Hiervoor is een landschappelijk inpassingsplan met een beplantingsplan opgesteld welke in de bijlage van de toelichting is gevoegd.
De uitvoering van dit plan is niet mogelijk binnen het geldende bestemmingsplan. Daarom is voorliggende een herziening van het bestemmingsplan opgesteld.
1.1 Aanleiding
Op 20 december 2010 is bij de gemeente een verzoek ontvangen om de hiervoor genoemde plannen mogelijk te maken. Naar aanleiding van dit verzoek is de procedure om te komen tot een herziening van het bestemmingsplan Buitengebied 2012 opgestart.
Hoofdstuk 2 Bestaande Situatie
2.1 Begrenzing Plangebied
Het plangebied aan de Sleedoornweg 25-27 ligt nabij de kern Garderen. Het plangebied wordt begrensd door het voormalige agrarische bouwperceel. Het plangebied aan de Harskamperweg 9 ligt in het bos, nabij de kernen Stroe en Kootwijkerbroek. Ook dit plangebied wordt begrensd door het voormalige agrarische bouwperceel. Tot slot ligt het plangebied Engelsestadweg 10 nabij de kern De Glind. Het agrarische bouwperceel vormt daarbij de grens. Onderstaande afbeeldingen geven de ligging van de plangebieden weer.
Afbeelding 2.1 Luchtfoto van het perceel Sleedoornweg 25-27.
Afbeelding 2.2 Luchtfoto van het perceel Harskamperweg 9.
Afbeelding 2.3 Luchtfoto van het perceel Engelsestadweg 10
2.2 Geldende Bestemmingen
Beide plangebieden liggen in het bestemmingsplan Buitengebied 2000 en hebben de bestemming 'Agrarisch gebied II met agrarisch bouwperceel. Het plangebied aan de Engelsestadweg 10 ligt in het bestemmingsplan Buitengebied 2012 en heeft de bestemming 'Agrarisch' met bouwperceel. Zie afbeeldingen 2.4, 2.5 en 2.6. Realisatie van drie burgerwoningen aan de Sleedoornweg 25-27 is binnen deze bestemming niet toegestaan. Daarnaast worden de bestemmingen aan de Harskamperweg 9 en de Engelsestadweg 10 gewijzigd naar een woonbestemming.
In het bestemmingsplan zijn geen mogelijkheden opgenomen die uitvoering van voorliggend plan mogelijk maken, bijvoorbeeld door wijziging of afwijken met een omgevingsvergunning. Daarom is een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk.
Afbeelding 2.4 bestemmingsplan Buitengebied 2000 van het perceel Sleedoornweg 25-27.
Afbeelding 2.5 bestemmingsplan Buitengebied 2000 van het perceel Harskamperweg 9.
Afbeelding 2.6 bestemmingsplan Buitengebied 2012 van het perceel Engelsestadweg 10
2.3 Ruimtelijke Structuur
Door Agroplan is een schetsplan voor de percelen aan de Sleedoornweg en de Harskamperweg opgesteld. Daarin is tevens de landschappelijke structuur uiteengezet van de omgeving van Garderen.
Garderen is een typisch enkdorp. Het landschap er omheen kan aangeduid worden als enkdorpenlandschap. Dit landschap op de flank van de stuwwal is ontstaan doordat gronden als bouwland in gebruik zijn genomen waarbij vaak onregelmatig gevormde percelen ontstonden. Karakteristiek voor dit landschap is de openheid van de enken. Deze enken zijn vaak omzoomd met opgaande beplanting zoals houtwallen of een bosperceel, die een functie hadden als vee- of windkering. De gronden op de enk waren verdeeld in merdere percelen die in eigendom waren bij verschillende agrariers. Op de enk staat de bebouwing veelal in een besloten erf. De bebouwing in het enkdorpenlandschap staat niet altijd haaks op de weg en ook de voorzijde van de woning is niet altijd op de weg gericht.
Garderen lit op een hoogte van 40 tot 50 meter boven NAP. De kern van het dorp heeft zich niet ontwikkeld op een flauwe helling van de stuwwal, maar op een hoge top. Door deze hoge ligging was afwatering van de agrarische gronden minder noodzakelijk. Hierdoor ontstonden grotere enken.
Het landschapstype enkdorpenlandschap wordt gekenmerkt door de 'besloten openheid' en de 'dichte randen van opgaand groen (enkbegrenzingen)'. Voor de erven wordt dit vertaald naar een besloten erf dat gebiedsaccenten versterkt door het gebruik van een stevige opgaande beplanting.
Hoofdstuk 3 Planbeschrijving
3.1 Visie
Sleedoornweg 25-27
Het landschapstype waarin de locatie gelegen is betreft een enkdorpenlandschap. Dit landschapstype wordt gekenmerkt door de 'besloten openheid' en de 'dichte randen van opgaand groen (enkbegrenzingen)'. Voor de erven wordt dit vertaald naar een besloten erf dat gebiedsaccenten versterkt door het gebruik van een stevig opgaande beplanting. De ontwerprichtlijnen zijn uitgaande van het beeldkwaliteitsplan vooral gericht op het versterken van het contrast tussen de openheid van de enken en de beslotenheid van de erven.1
Om de enk weer 'open' te maken wordt de minicamping met omzoming van houtsingels verwijderd. De op de enk aan de noordkant georiënteerde beplanting moet het contrast tussen de open enken en het gesloten erf benadrukken. Dit wordt bereikt door de toepassing van een eikengaard op het noordelijk en westelijk deel van de locatie. Deze eikengaard wordt vrijgehouden van onderbeplanting, zodat het uitzicht op het achterliggende landschap behouden blijft.
De kavelgrenzen langs de Sleedoornweg worden benadrukt door een beukenhaag. Deze hagen zullen circa 1,25 meter hoog worden, zodat de nieuw te realiseren woningen uitzicht hebben op het landschap. Om de erfstructuur extra te benadrukken worden nabij de nieuwe woningen diverse solitair staande bomen geplaatst (witte paardenkastanje, walnoot en Hollandse linde). Daarnaast zal de toegangsweg begeleid worden door enkele berken.
De oostelijk gelegen kavelgrens wordt benadrukt door middel van een struweel. Dit gesloten beplantingstype zorgt voor een buffer tussen het naastgelegen agrarische bedrijf en de nieuw te realiseren woningen. Struwelen worden ook gebruikt als erfafscheiding tussen de afzonderlijke percelen, om zo de privacy te kunnen waarborgen.
In het Flora en fauna onderzoek, uitgevoerd door Van Bommel Faunawerk, is de aanbeveling gedaan om veelal besdragende struiken te gebruiken. Dit is dan ook meegenomen in de definitieve soortkeuze.
De woning aan de Sleedoornweg 25-27 is een voormalige vergunde inwoonsituatie die al van voor 1988 aanwezig is en sindsdien onafgebroken is bewoond. Daardoor wordt deze situatie in dit bestemmingsplan bestemd als 'woongebouw' en mag er 160m² aan bijgebouwen bij de woningen worden behouden.
Afbeelding 3.1 Inrichtingsschets voor het perceel Sleedoornweg 25-27.
Harskamperweg 9
De slooplocatie aan de Harskamperweg, waar de agrarische bebouwing geamoveerd wordt, is gelegen op een klein landbouwperceel die aan alle kanten is omzoomd door bos. Het perceel kent een rationele verkaveling en loopt in noordoostelijke richting taps toe. Op het zuidwestelijk gelegen gedeelte van het perceel ligt de slooplocatie.
Het slopen van de twee agrarische bedrijfsopstallen zal door de kleine open ruimte direct een bijdrage leveren aan het vergroten van de ruimtelijke kwaliteit. Door de sloop komt de naastgelegen manege echter wel nadrukkelijker in dit open perceel te liggen. Door voor de manege enkele bomen te plaatsen, wordt de manege gedeeltelijk aan het zicht onttrokken. Parallel aan het bos wordt de bestaande bomenrij van berken doorgetrokken. Om een duidelijke functionele scheiding te krijgen, zal het erf worden omzoomd met een haag.
Afbeelding 3.2 Inrichtingsschets voor het perceel Harskamperweg 9
Engelsestadweg 10
Op de slooplocatie Engelsestadweg 10 is in totaal 754m² aan voormalige agrarische bedrijfsbebouwing aanwezig. De eigenaar wil daarvan 240m² behouden als bijgebouw bij de woning. Op het perceel is een bedrijfswoning aanwezig en een bestemde kleine woning. In dit bestemmingsplan zal het perceel dan ook worden bestemd voor een burgerwoning en een kleine woning. Beiden behouden gezamenlijk 240m² bijgebouw.
Hoofdstuk 4 Beleidskader
4.1 Rijk
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
In 2012 is de nationale Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) van kracht geworden. Deze vervangt onder andere de Nota Ruimte.
De SVIR bepaalt welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze van invloed zijn op de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken. De Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) is de ministeriële regeling. Op 30 december 2011 zijn het Barro en de Rarro in werking getreden. In Barneveld zijn het Barro en de Rarro van toepassing in verband met de aanwezige militaire terreinen.
Het Rijk heeft drie doelen gekozen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):
- Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
- Het verbeteren en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
- Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.
Met de Structuurvisie zet het kabinet het roer om in het nationale ruimtelijke beleid. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.
In dit geval is er geen sprake van één van deze 13 nationale belangen. De SVIR vormt derhalve geen belemmering voor onderhavig plan.
4.2 Provincie
Ruimtelijke Verordening Gelderland
In december 2010 is de Ruimtelijke Verordening Gelderland vastgesteld en in juni 2012 heeft een eerste herziening plaatsgevonden. De verordening is gebaseerd op reeds vastgesteld ruimtelijk beleid, zoals het 'Streekplan Gelderland 2005'. De verordening vormt derhalve een beleidsneutrale vertaling van reeds vastgesteld ruimtelijk beleid. Dit betekent dat de verordening geen beleidswijzigingen bevat. Met de ruimtelijke verordening heeft de provincie regels gesteld aan bestemmingsplannen. Hierbij richt de provincie zich op onderwerpen die van provinciaal belang zijn, zoals de (nationale) landschappen, EHS, recreatie, verstedelijking, recreatie, glastuinbouw en water. De regels in de verordening zijn gebaseerd op de provinciale structuurvisie. Gemeenten krijgen op sommige terreinen meer beleidsvrijheid, terwijl ze op andere gebieden te maken krijgen met strikte provinciale richtlijnen.
Het plangebied in voorliggend bestemmingsplan is op de kaarten behorende bij de verordening aangeduid als 'Nieuwe bebouwing buitengebied'. Binnen dit gebied is nieuwe bebouwing ten behoeve van wonen onder voorwaarden toegestaan. In artikel 2.3 wordt aangegeven dat nieuwe woningen alleen mogen worden toegevoegd aan het buitengebied indien er sprake is van functieverandering. Het plan voor de bouw van drie nieuwe woningen worden mogelijk gemaakt door middel van functieverandering. Daarmee past de ontwikkeling binnen het beleid zoals opgenomen in de verordening.
Functieverandering vrijkomende agrarische bedrijfsgebouwen
Voor de regio Food Valley is in regionaal verband een alternatief beleid ontwikkeld voor functieverandering van gebouwen in het buitengebied. De alternatieve beleidsinvulling is, na accordering door Gedeputeerde Staten, voor de regio in de plaats getreden van het provinciale beleid voor functieverandering.
Het functieveranderingsbeleid heeft betrekking op nieuwe woon- en/of werkfuncties in vrijkomende agrarische bedrijfsgebouwen, nevenfuncties op agrarische bedrijven, uitbreidingsmogelijkheden voor niet-agrarische bedrijven en verbrede mogelijkheden voor bestaande woon- en/of werkfuncties. De nieuwe ontwikkelingen moeten voldoen aan kwaliteitseisen: zo moet de beeldkwaliteit verbeteren door onder meer het slopen van overtollige stallen of het zorg dragen voor een goede landschappelijke inpassing.
Structuurvisie Gelderland
De Structuurvisie Gelderland (voorheen: Streekplan Gelderland 2005) geeft de beleidskaders op hoofdlijnen voor de ruimtelijke ontwikkeling tot 2015. De provincie wil meer ruimtelijke ontwikkelingen in regionaal verband afstemmen, waardoor de ruimtelijke kwaliteiten worden versterkt en zuinig en zorgvuldig met de ruimte wordt omgegaan. Het Streekplan is op een aantal onderdelen verder uitgewerkt in Streekplanuitwerkingen (EHS, Nationale en waardevolle landschappen en Groei & Krimp).
Op de kaart Ruimtelijke Structuur van het streekplan, is het plangebied aangewezen als 'waardevol landschap'.
Functieverandering
In de regio Vallei wordt de mogelijkheid geboden om in regionaal verband een alternatief beleid te ontwikkelen voor functieverandering van gebouwen in het buitengebied. In 2008 is door regio De Vallei de Regionale beleidsinvulling functieverandering en nevenactiviteiten vastgesteld. Het beleid voor functieverandering is hierin verwoord.
Plangebied
Het plangebied ligt in het waardevol landschap. In het onderhavige geval wordt een agrarisch bedrijf beeindigd en de functie omgezet naar een niet-agrarische functie wat past bij de multifunctionaliteit. En wat een bijdrage levert aan de verbetering en het behoud van het waardevolle landschap. Daarbij worden in de nieuwe situatie geen agrarische bedrijven belemmerd in de ontwikkelingsmogelijkheden. De ontwikkeling past daarbij binnen de regionale beleidsinvulling functieverandering.
4.3 Reconstructie Gelderse Vallei / Utrecht Oost
Het reconstructieplan moet de problemen die zich voordoen in het landelijk gebied (de 'gestapelde' problematiek) in de concentratiegebieden integraal aanpakken en moet een goede ruimtelijke structuur bevorderen. Dit in het bijzonder met betrekking tot de landbouw, natuur, bos, landschap, recreatie, water, milieu en infrastructuur.
Daarnaast moet de reconstructie het woon-, werk- en leefklimaat en de economische structuur verbeteren. De problematiek binnen de bebouwde kom van dorpen en steden in het gebied is geen onderdeel van dit plan.
Afbeelding 4.1 Kaart van het reconstructiebeleid Gelderse Vallei / Utrecht Oost met de ligging van het plangebied aan de Sleedoornweg in het rood omcirkelde gedeelte.
Afbeelding 4.2 Kaart van het reconstructiebeleid Gelderse Vallei / Utrecht Oost met de ligging van het plangebied aan de Harskamperweg in het rood omcirkelde gedeelte.
Het plangebied aan de Sleedoornweg is aangewezen als verwevingsgebied, zie afbeelding 4.1 hierboven. Het beleid voor verwevingsgebieden is gericht op het bevorderen van een passende combinatie van landbouw, natuur, landschap, recreatie, werken en wonen met bijbehorende kwaliteiten. Derhalve vormt het reconstructiebeleid geen belemmering voor het onderhavige plan.
Het plangebied aan de Harskamperweg ligt in het extensiveringsgebied voor landbouw, zie afbeelding 4.2 hierboven. Het beleid is erop gericht om de agrarische activiteiten te verminderen gelet op de impact op het waardevolle natuur- en bosgebied. Door de nieuw te bouwen woning niet aan de Harskamperweg te bouwen, maar in het verwevingsgebied wordt optimaal voldaan aan de doelstellingen in dit gebied.
4.4 Gemeente
Regionale beleidsnotitie functieverandering en nevenactiviteiten
De Regionale beleidsinvulling voor functieverandering en nevenactiviteiten geldt voor de gemeenten Ede, Wageningen, Nijkerk, Scherpenzeel en Barneveld en het landelijk gebied van de gemeenten Putten en Ermelo. De nota is in 2006 vastgesteld en een verfijning van dit beleid is in 2008 vastgesteld. Het betreft een eigen beleidsinvulling voor functieverandering, nevenfuncties op agrarische bedrijven en uitbreiding van niet-agrarische bedrijven.
Het regionale beleid is door middel van een afwijkingsbesluit van Gedeputeerde Staten geaccordeerd en in de plaats gekomen van het (stringente) reguliere provinciale functieveranderingsbeleid van het Streekplan Gelderland 2005 (thans: Structuurvisie Gelderland).
Met de toepassing van het beleid worden agrarische bedrijven in staat gebracht om de bedrijfsvoering op een maatschappelijke- en ruimtelijk verantwoorde wijze te beëindigen. Daarnaast leidt het beleid tot kwaliteitsverbetering in het buitengebied, door de sloopverplichting van overtollige bebouwing bij hergebruik / nieuwbouw ten behoeve van wonen of niet-agrarische bedrijvigheid.
Voor de regio gemeenten zijn de volgende doelen van belang voor functieverandering:
- Verbetering van de ruimtelijke kwaliteit vindt, naast sloop van bebouwing, tevens plaats door middel van verbetering van publieke functies, zoals ontwikkeling van landschap en natuur door versterking van de kenmerken van het oorspronkelijke landschap, bijdragen aan recreatieve routes, bijdragen aan waterberging en dergelijke, op plaatsen waar dit wenselijk is. Functieverandering is geen doel op zich, maar moet bijdragen aan de verbetering van de ruimtelijke kwaliteit van het landelijk gebied;
- Voorkeur is hergebruik van bestaande bebouwing voor nieuwe functies. Het gebruik van bestaande bebouwing wordt gestimuleerd. Als de bestaande bebouwing van een te slechte (beeld)kwaliteit is om voor de nieuwe functie hergebruikt te worden, is vervangende nieuwbouw, die goed is ingepast in de omgeving, mogelijk;
- Versterking van de economische en sociale vitaliteit van het buitengebied door, onder voorwaarden, niet aan het buitengebied gebonden functies toe te staan als nieuwe economische dragers en, onder voorwaarden, ruimte te bieden voor uitbreiding van deze functies;
- Aansluiting van het beleid voor functieverandering bij de specifieke kenmerken en behoeften in de regio.
Daarnaast nemen de regio gemeenten nog de volgende criteria meenemen bij de beoordeling van mogelijkheden voor functieverandering:
- De functieverandering wordt ingepast in het omringende landschap, bijvoorbeeld door de aanleg (en zo nodig bestemmen) van natuur- en landschapselementen. Daarbij moet aansluiting worden gezocht bij bestaande plannen voor natuur en landschap, zoals het reconstructieplan en landschapsontwikkelingsplannen. De initiatiefnemer moet daartoe een erfinrichtingsplan overleggen;
- De functieverandering moet bijdragen aan de verbetering van de ruimtelijke en economische vitaliteit, door middel van sloop van bebouwing, al dan niet in combinatie met verbetering van publieke functies, zoals natuurontwikkeling, bijdragen aan recreatieve routes of waterberging en dergelijke, op plaatsen waar dit wenselijk is;
- In geval van sloop van bestaande legale bebouwing, geldt als peildatum voor het aanwezig zijn van bestaande voormalige bedrijfsgebouwen: 2 jaar voor de datum dat de aanvraag voor functieveranderingen wordt ingediend;
- Opslag van goederen buiten gebouwen wordt niet toegestaan;
- Detailhandel wordt niet toegestaan, tenzij het detailhandel in ter plaatse of in de regio geproduceerde producten betreft;
- De functieverandering mag niet leiden tot milieuhinder voor de omgeving;
- In geval van vrijgekomen gebouwen van een stoppend agrarisch bedrijf, dient de milieuvergunning te zijn ingetrokken;
- Indien sprake is van vervangende nieuwbouw en verbouw, zal de gemeentelijke Welstandsnota als toetsingskader gelden;
- De nevenactiviteit mag geen beperking opleveren voor omliggende agrarische bedrijven.
De nota geeft een beleidsinvulling voor de volgende typen functieverandering:
- functieverandering naar wonen;
- functieverandering naar (niet-agrarische) bedrijven, maatschappelijke en recreatieve functies, met eventueel een bedrijfswoning;
- nevenfuncties op bestaande agrarische bedrijven;
- uitbreiding van bestaande niet-agrarische bedrijven.
De zonering van de reconstructieplannen is van invloed op de mogelijkheden voor functieverandering. Enerzijds geldt dit voor de mogelijke functies waarvoor kan worden gekozen. Functieverandering naar werken is overal mogelijk, maar functieverandering naar wonen is in het landbouwontwikkelingsgebied in beginsel uitgesloten. Dit laatste om conflicten met de ontwikkelingsmogelijkheden voor agrarische bedrijven te voorkomen. Anderzijds is de sloopeis in het extensiveringsgebied minder zwaar. Dit is opgenomen om de hinder op deze gebieden te beperken en een extra stimulans voor kwaliteitsverbetering in deze gebieden gewenst is.
De Regionale beleidsinvulling voor functieverandering naar wonen gaat uit van een stappenplan. Dit stappenplan is gehanteerd om te bezien of onderhavig plan voor het perceel Sleedoornweg past binnen de regionale beleidsinvulling.
Stap 1: hergebruik
Vanwege de aard van de bebouwing (voormalige veestallen) en ruimtelijke uitstraling van de agrarische bedrijfsbebouwing op het perceel Sleedoornweg 25-27 is hergebruik ten behoeve van wonen geen optie.
Stap 2: vervangende nieuwbouw
Als de bestaande bebouwing ongeschikt is voor ombouw naar wooneenheden, dan is nieuwbouw van één of twee (geschakelde) woongebouwen met één of meerdere wooneenheden mogelijk volgens de volgende staffeling:
minimaal te slopen bebouwing | maximale inhoud te bouwen woongebouw |
1.000 m2 | 600 m3 |
2.000m2 | 800 m3 |
3.000 m2 | 2 maal 600 m3 |
Op het perceel aan de Sleedoornweg 25-27 is in totaal 2.914m² aan bebouwing aanwezig waarvan 160m² blijft behouden als bijgebouw bij het woongebouw. Voor de bouw van twee extra woningen is nog een tekort aan sloopmeters van 246m² die wordt gesaldeerd vanaf de Engelsestadweg 10. Daarmee is voldoende gesloopt om twee nieuwe burgerwoningen van 600 m³ te realiseren.
De overige te slopen bebouwing van 986m2 aan de Harskamperweg 9 is eveneens voldoende om een nieuwe burgerwoning te realiseren, omdat het pereel in het extensiveringsgebied is gelegen en geldt hier voor de sloopeis met de norm van 80%. 150m2 mag op het perceel aan de Harskamperweg worden behouden als bijgebouw.
Nadere invulling functieverandering en nevenactiviteiten 2012
Vanuit de ervaringen en de actualiteit is er behoefte ontstaan aan een nadere invulling van het functieveranderingsbeleid. Het doel van de nadere invulling is om de regiovisie beter en soepeler uit te kunnen voeren met een uitbreiding van de mogelijkheden. Redenen hiervoor zijn de toename van het aantal m2 aan vrijkomende agrarische opstallen, minder vraag naar woningen in het segment van functieveranderingswoningen en de moeilijk verdedigbare beperkingen inzake uitbreiding van niet-agrarische bedrijven.
Het betreft dus geen herijking van het functieveranderingsbeleid, maar een nadere invulling van het eerder vastgestelde beleid.
De nadere invulling is door de betrokken gemeenten opgesteld. Op 20 juni 2012 heeft de regio Food Valley ingestemd met de nadere invulling. De provincie Gelderland heeft laten weten in te stemmen met deze verfijning van het functieveranderingsbeleid.
De doelstelling van de nadere invulling is en blijft om de verrommeling van het landelijke gebied tegen te gaan door het bieden van voldoende planologische ruimte aan sanering van voormalige agrarische bedrijfsbebouwing. Daarbij staat het behalen van ruimtelijke kwaliteitswinst centraal.
De functieverandering is regionaal mogelijk. Sloopmeters kunnen over de gemeentegrenzen heen worden ingezet, mits het gaat om het gebied waar de regionale beleidsinvulling wordt gehanteerd.
Met de nadere invulling wordt de sloop van overtollige stallen gestimuleerd, door het mogelijk te maken om sloopmeters van één locatie in 'porties' te verkopen. Hiertoe voorziet de nadere invulling in een aanvullende rekenmethode. De nadere invulling omvat ook het adequaat faciliteren van de flexibilisering, door het in gebruik nemen van een sloopregistratie.
In de nadere invulling zijn de ontwikkelingsmogelijkheden, in ruil voor het slopen van voormalige agrarische bedrijfsbebouwing, vergroot. De verbrede mogelijkheden betreffen:
- een grotere woninginhoud dan regulier is toegestaan;
- een grotere oppervlakte aan bijgebouwen dan regulier is toegestaan;
- realisatie van een tweede wooneenheid binnen een woning;
- legalisering van een dubbel bewoonde woning als woongebouw;
- vergroting van bestaande niet-agrarische bedrijven;
- toestaan van een niet-agrarisch bedrijf bij een burgerwoning;
- het toestaan van buitenopslag;
- voorwaarden voor uitzonderingen.
De bredere mogelijkheden zijn zoveel mogelijk opgenomen als flexibiliteitsbepalingen in het voorliggende bestemmingsplan. Hierdoor wordt de toepassing van de sloopregeling bevorderd, wat ten goede komt aan het voortvarend tegengaan van verrommeling van het buitengebied door leegstaande stallen.
Ontwikkelingen die alleen bij (hoge) uitzondering mogelijk zijn, worden via een afzonderlijke planologische procedure geregeld.
Structuurvisie Buitengebied Barneveld
De structuurvisie Buitengebied Barneveld is op 21 september 2011 door de gemeenteraad vastgesteld.
De gemeente Barneveld heeft in juni 2009 de Strategische Visie vastgesteld. De Strategische Visie geeft aan welke doelen het gemeentebestuur nastreeft voor de periode tot 2030. Daaraan voorafgaand heeft de raad in januari 2009 de Structuurvisie 2009 vastgesteld waarin de stedelijke ontwikkelingen voor de komende 10 jaar zijn weergegeven. Mede op basis van de Strategische Visie is de Structuurvisie 2009 geactualiseerd door de vaststelling van de Structuurvisie Kernen 2022. De Structuurvisie Buitengebied is het derde en laatste onderdeel van deze beleidstrilogie. In de op 21 september 2011 vastgestelde Structuurvisie Buitengebied wordt specifiek ingegaan op onderwerpen als landbouw, recreatie en landschap in de periode tot 2020. De twee structuurvisies vullen elkaar hierbij inhoudelijk aan. De strategische visie geeft aan wat de overkoepelende doelen zijn.
Met deze Structuurvisie Buitengebied biedt de gemeente Barneveld ruimte voor economische ontwikkeling in samenhang met behoud en ontwikkeling van de omgevingskwaliteiten landschap, natuur, woon - en leefmilieu. Ontwikkelingen in de landbouw en bij recreatieve bedrijven zijn van grote invloed op de omgevingskwaliteiten natuur, landschap en woon- en leefomgeving. Deze omgevingskwaliteiten zijn ook de belangrijkste vestigingsfactoren voor het buitengebied. Initiatieven beoordeelt de gemeente daarom mede op de mate waarin ze bijdragen aan behoud en ontwikkeling van de omgevingskwaliteit, bijvoorbeeld effecten op landschap (beeldkwaliteit), woon en leefmilieu, verkeer en natuur. Dit moet leiden tot een landschappelijk fraai buitengebied met goed ingepaste ontwikkelingen. Een buitengebied dat op die manier wordt ingericht is een aangename plek om te werken en te recreëren. De structuurvisie beoogt daarbij ontwikkelingsruimte te bieden aan goede initiatieven en wil een basis zijn voor samenwerking om die te realiseren.
Bovenstaande aanpak geldt voor het hele buitengebied. Daarnaast onderscheiden we deelgebieden met beleidsaccenten op grond van landschappelijke kenmerken en zones op grond van een specifieke functie (zie bijlage 8 Structuurvisie). Onderstaand is per deelgebied en zone een ontwikkelingsrichting met kwaliteitsbeeld beschreven. Het kwaliteitsbeeld vormt het ruimtelijk toetsingskader. Het stelt eisen die richtinggevend zijn voor ruimtelijke ontwikkeling. Deze (minimum) eisen zijn kaderstellend voor het Bestemmingsplan. Het plangebied aan de Sleedoornweg is aangewezen als 'Veluws natuurgebied met agrarische enclaves'. Het plangebied ligt in een agrarische enclave ten oosten van de kern Garderen.
Veluws natuurgebied en agrarische enclaves
Natuur en recreatie zijn de belangrijkste gebruiksvormen voor dit deelgebied. Wij streven naar een goede balans met de economische ontwikkeling van dit gebied.
Dit gebied bestaat uit diverse bosmilieus, heidevelden en agrarische enclaves rond de dorpen Kootwijk en Garderen. De enclaves zijn te karakteriseren als es- en brinkdorpen landschap. Dit deelgebied is van grote betekenis voor recreatie en toerisme. Natuur en recreatie zijn de belangrijkste gebruiksvormen, landbouw is daaraan ondergeschikt. Wij streven naar het open houden van waardevolle open essen en ondersteunen het behoud en de ontwikkeling van de natuur. Voor de landbouw rondom Garderen bieden we mogelijkheden voor bedrijfsontwikkeling, waarbij rekening wordt gehouden met reductie van uitstoot van ammoniak en verplaatsing van een aantal bedrijven naar een betere plek.
Op de locatie Sleedoornweg 25-27 wordt het agrarische bedrijf opgeheven en vervangen door woningbouw. De woningen worden landschappelijk goed ingepast, passend bij het es- en brinkdorpenlandschap. De landschappelijke inpassing is opgesteld aan de hand van het Beeldkwaliteitsplan functieverandering van Regio De Vallei 2008. De ontwikkeling past daarmee binnen de kaders van de structuurvisie.
Hoofdstuk 5 Randvoorwaarden
5.1 Bodem
In het kader van de ontwikkeling van het gebied dient te worden beoordeeld of de uiteindelijke bodemkwaliteit binnen dit gebied uit oogpunt van volksgezondheid en milieu aan zekere kwaliteitsnormen voldoet om te voorkomen dat op verontreinigde grond wordt gebouwd.
In juni 2011 is op de Sleedoornweg 25-27 te Garderen een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd conform NEN 5740 (Hunneman, projectnummer 2011605/dh/lvh). In de bovengrond is voor geen van de geanalyseerde parameters een verhoogd gehalte aangetroffen.
5.2 Cultuurhistorie
5.2.1 Archeologie
5.3 Ecologie
De belangrijkste wetten voor natuurbescherming in Nederland zijn de Natuurbeschermingswet 1998 en de Flora- en faunawet. Beide wetten zijn een Nederlandse vertaling van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. De verplichtingen voor bescherming van natuurgebieden zijn overgenomen door de Natuurbeschermingswet 1998, terwijl de Flora- en faunawet zich richt op de bescherming van planten en dieren.
5.3.1 Natuurbeschermingswet 1998
De Natuurbeschermingswet 1998 regelt de bescherming van natuurgebieden in Nederland. Daarnaast regelt deze wet de aanwijzing van natuurgebieden die van nationaal of internationaal belang zijn: Beschermde Natuurmonumenten en Natura 2000-gebieden. De Natuurbeschermingswet bepaalt vervolgens wat er wél en niet mag in deze beschermde natuurgebieden.
Sleedoornweg 25-27
Het plangebied aan de Sleedoornweg maakt geen onderdeel uit van een Natura 2000 gebied of een ander gebied beschermd middels de Natuurbeschermingswet. Er wordt geen externe werking van de ruimtelijke ontwikkeling op het Natura 2000 gebied verwacht. De Natuurbeschermingswet 1998 staat de ontwikkeling niet in de weg.
Het plangebied maakt geen onderdeel uit van de provinciale EHS. Het beschermingskader van de EHS staat de ruimtelijke ontwikkeling niet in de weg.
Harskamperweg
Op de locatie aan de Harskamperweg 9 wordt alleen het agrarische bedrijf wegbestemd waardoor slechts een burgerwoning resteert. Dit heeft geen effect op de natuurbeschermingswet.
5.3.2 Flora- en faunawet
De Flora- en faunawet beschermt plant- en diersoorten in de beschermde natuurgebieden én daarbuiten. Ongeveer 500 soorten in Nederland vallen onder de bescherming van deze wet. Om te beoordelen of de beschermde soorten in het plangebied aanwezig zijn, wordt een natuurtoets uitgevoerd.
Sleedoornweg 25-27
Door Van Bommel Faunawerk is op 8 juli 2011 een quickscan flora en fauna uitgevoerd. Op de planlocatie zijn vogels met jaarrond beschermde vaste verblijfplaatsen aanwezig. Dit betreft huismussen, die gebruik maken van het woonhuis en de te slopen stallen. Tenminste twee broedparen huismussen, maar mogelijk meer, broeden in de stallen. Om de functionaliteit van de planlocatie voor de huismussen te behouden en daarmee overtreding van de Flora en Faunawet te voorkomen, dienen er mitigerende maatregelen getroffen te worden. Voorgesteld wordt om in de drie nieuw te bouwen woningen vervangede blijvende nestgelegenheid in de vorm van een vogelvide, neststeen of nestdakpan te creeren. Indien de sloop eerder plaatsvindt dan de nieuwbouw is de tijdelijke plaatsing van nestkasten noodzakelijk. De sloop van de stallen zal buiten het broedseizoen, half maart tot half augustus, uitgevoerd te worden. Hiermee wordt de functionaliteit van de vaste rust- en verblijfsplaatsen van huismussen gewaarborgd. Een onteffing van de verbodsbepalingen van de Flora en Faunawet is niet noodzakelijk.
Er dient rekening gehouden te worden met het mogelijk voorkomen van broedvogels. Om verstoring van broedvogels zoveel mogelijk uit te sluiten dient de sloop van gebouwen en de verwijdering van houtige beplanting buiten het broedseizoen uitgevoerd te worden. Mocht er tijdens de uitvoer van werkzaamheden toch onverhoopt op broedende vogels gestuit worden, dan dienen de werkzaamheden stilgelegd te worden en naar een later tijdstip opgeschort te worden.
Bij de uitvoering van het ruimtelijke plan hoeft geen rekening gehouden te worden met beschermde grondgebonden zoogdieren of vleermuizen. Er zijn geen vaste verblijfplaatsen voor vleermuizen aanwezig in de te slopen opstallen.
Er worden geen beschermde soorten amfibieen, reptielen, vissen, insecten of planten verwacht, waarvoor een ontheffing van de verbodsbepalingen van de Flora en Faunawet vereist is.
Ondanks dat voor de tabel 1 soorten bij ruimtelijke ingreep een vrijstelling geldt, dient men rekening te houden met de zorgplicht, deze geldt altijd en voor alle planten en dieren, onafhankelijk van de beschermingsstatus en/of ontheffing of vrijstelling is verleend.
Harskamperweg 9
De bebouwing aan de Harskamperweg 9 is reeds gesloopt.
Engelsestadweg 10
Op 26 februari 2014 is door de ecoloog van de gemeente Barneveld de bebouwing aan de Engelsestadweg 10 geinspecteerd. Behoudens nesten van algemeen voorkomende soorten broedvogels zijn geen jaarrond beschermde verblijfplaatsen aangetroffen. Ook zijn geen vleermuizen of overige soorten te verwachten. De bebouwing heeft geen of weinig spouwmuren, isolatie is niet meer aanwezig en er zijn geen sporen aangetroffen van verblijfplaatsen. Daarnaast is er niet voldoende vocht en temperatuurbuffering aanwezig die de bebouwing geschikt maakt voor vleermuizen. Derhalve is geen nader onderzoek nodig. Wel dient buiten de broedtijd van vogels gesloopt te worden, tenzij onderzocht en geconstateerd is dat geen broedgeval aanwezig is.
5.4 Externe Veiligheid
Bij externe veiligheid gaat het om het risico op een ongeval waarbij een gevaarlijke stof aanwezig is. Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beheersen van risico's die mensen lopen door opslag, productie, gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen in hun omgeving. De risico's moeten aanvaardbaar zijn. Met het oog daarop heeft de rijksoverheid risiconormen vastgesteld waarmee bedrijven, wegbeheerders en vervoerders, maar ook gemeenten en provincies, rekening dienen te houden. Voor situaties waarbij het ontwikkelingsgebied binnen het invloedsgebied van een risicobron ligt, moet het resultaat van een risicoanalyse getoetst worden aan de gestelde risiconormen.
Op de signaleringskaart van de gemeente Barneveld is te zien dat in de omgeving van het plangebied een risicobron is gesitueerd. Het betreft 2 propaantanks die aanwezig zijn op het perceel Sleedoornweg 25-27. Bij het slopen van de opstallen en het herinrichten van het terrein zijn deze tanks niet meer benodigd en zullen worden verwijderd.
5.5 Geluid
Bij het opstellen van een bestemmingsplan dienen de bepalingen van de Wet geluidhinder in acht te worden genomen. Dit betekent onder meer dat wanneer in het bestemmingsplan gronden worden bestemd voor nieuwe woningbouw of andere geluidsgevoelige objecten, moet worden nagegaan of voor deze gronden een zogenaamde geluidszone van kracht is. Met uitzondering van een aantal wegen, bevinden zich in principe langs alle wegen geluidzones. Binnen een zone moet akoestisch onderzoek worden verricht, waaruit blijkt of de voorkeursgrenswaarde of de maximaal toelaatbare geluidbelasting wordt overschreden.
De drie te bouwen woningen aan de Sleedoornweg zijn gepland aan een weg waar de maximum snelheid ligt op 80 km/uur. Dergelijke wegen hebben op basis van artikel 74 Wet geluidhinder een zone. De zone strekt zich uit vanaf de as van de weg tot de volgende breedte aan weerszijden van de weg (in buitenstedelijk gebied geldt voor een weg bestaande uit een of twee rijstroken een zone van 250 meter breed).
Omdat de woningen binnen een geluidzone liggen dient de geluidbelasting van de betreffende woningen als gevolg van verkeerslawaai te worden bepaald met een berekening volgens het Reken- en meetvoorschrift geluidhinder. Bij nieuwbouw van woningen geldt de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. Om te bepalen of de grenswaarde van 48 dB wordt overschreden is met behulp van verkeersgegevens van de Sleedoornweg te Garderen een indicatieve berekening uitgevoerd. Uit deze berekening blijkt dat de grenswaarde van 48 dB niet wordt overschreden.
5.6 Geur
De Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) bepaalt dat het oprichten of veranderen of veranderen van de werking of het in werking hebben van een inrichting niet is toegestaan, behoudens omgevingsvergunning. Bijlage I van het Besluit omgevingsrecht (Bor) geeft een limitatieve opsomming van die categorieën inrichtingen en van vergunningplichtige inrichtingen. Veehouderijen zijn opgenomen in bijlage 1, categorie 8, onder sub a van dat besluit.
Het bevoegd gezag betrekt bij de beslissing op de aanvraag om een omgevingsvergunning de gevolgen voor het milieu die de inrichting kan veroorzaken. Op 1 januari 2007 is de Wet geurhinder en veehouderij in werking getreden. Deze wet geeft bindende aanwijzingen aan het bevoegd gezag met betrekking tot het verlenen van de omgevingsvergunning. Slechts in de gevallen waarin de wet dat bepaalt, kan een vergunning worden geweigerd vanwege de nadelige gevolgen van geuremissie vanuit de veehouderij. Daarmee bevat de Wet geurhinder en veehouderij een landsdekkend exclusief beoordelingskader dat, voor zover het de gevolgen van geuremissie vanuit dierenverblijven betreft, in de plaats treedt van de toetsing die anders bij vergunningverlening op grond van de Wabo zou moeten worden uitgevoerd.
Voor diercategorieën waarvan de geuremissie per dier is vastgesteld, wordt de waarde uitgedrukt in een ten hoogste toegestane geurbelasting op een geurgevoelig object. Voor de andere diercategorieën is de waarde een wettelijk vastgestelde afstand die ten minste moet worden aangehouden.
Onder een 'geurgevoelig object' wordt verstaan: een gebouw, bestemd voor en blijkens aard, indeling en inrichting geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf en die daarvoor permanent of een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik, wordt gebruikt.
De Wet geurhinder en veehouderij geeft gemeenten de mogelijkheid om gebiedsgericht beleid vast te stellen door middel van een geurverordening. De standaardnormen zoals opgenomen in de wet mogen binnen een bandbreedte naar boven en beneden worden bijgesteld. Op 7 oktober 2008 heeft de raad de Geurverordening vastgesteld. Deze verordening trad in werking op 18 oktober 2008. Buiten de gebieden die zijn genoemd in de Geurverordening gelden de standaardnormen uit de Wet geurhinder en veehouderij.
In de omgeving van het plangebied zijn twee agrarische bedrijven aanwezig, aan de Sleedoornweg 29 en aan de Hulakker 25 en 25A. Twee van de nieuw te bouwen woningen worden gebouwd in het kader van functieverandering door de sloop van voormalige agrarische opstallen aan de Sleedoornweg 25-27. Conform de Wet geurhinder en veehouderij artikel 14, tweede lid moet de afstand tussen een veehouderij en een woning die wordt gebouwd volgens de regeling van functieverandering ten minste 50 meter bedragen. Daarom is bij de planvorming rekening gehouden met de nabij gelegen agrarische bedrijven aan de Sleedoornweg 29 en de Hulakkerweg 25. De afstand tussen de twee nieuw te bouwen woningen en de agrarische bedrijven bedraagt daarbij minimaal 50 meter. De derde woning, die het verste van de agrarische bedrijven wordt gebouwd aan de Sleedoornweg 25-27 in plaats van op de locatie Harskamperweg 9. Deze woning is weliswaar in het kader van functieverandering, maar moet conform de Wet geurhinder en veehouderij als een geurgevoelig object worden aangemerkt zonder toepassing van artikel 14. De maximale geurbelasting ten opzicthe van geurgevoelige objecten mag volgens de Geurverordening 14ou bedragen. Volgens de milieuvergunning van het agrarische bedrijf aan de Sleedoornweg 29 bedraagt de geurbelasting op de nieuwe, meest ver gelegen woning, 8ou. Op de locatie aan de Hulakker 25, welke verder van de 3 nieuwe woningen is gelegen dan de Sleedoornweg 29, is een kleinere milieuvergunning aanwezig. Gelet op de grotere afstand en de beperkte milieuvergunning voldoet de geurbelasting eveneens aan de gestelde norm van 14ou. Beide agrarische bedrijven worden daardoor niet beperkt in de huidige bedrijfsvoering als gevolg van de bouw van 3 nieuwe woningen.
In het kader van een goed woon- en leefklimaat zijn voor alle 3 woningen de geurbelasting berekend. Conform de Geurverordening bedraagt de maximale geurbelasting 14ou. De 3 woningen hebben een berekende maximale geurbelasting van 12,2ou. Daardoor is voor alle 3 de woningen sprake van een goed woon- en leefklimaat.
Het aspect geur vormt geen belemmering voor de uitvoering van voorliggend plan.
5.7 Leidingen
Binnen of in de directe nabijheid van het plangebied komen geen leidingen of beschermingszones van leidingen voor die in het kader van onderhavig bestemmingsplan bescherming behoeven. Eveneens zijn er geen straalpaden of laagvliegroutes die beperkingen stellen aan de bouwhoogten.
5.8 Luchtkwaliteit
In de Wet milieubeheer zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen. Hierin is opgenomen dat bij een ruimtelijk besluit de gevolgen voor de luchtkwaliteit getoetst moet worden. Om te bepalen of de kwaliteit van de lucht ter plaatse voldoet aan de eisen uit de Wet milieubeheer en de daarop gebaseerde regelgeving, dient bij nieuwe ontwikkelingen onderzoek gedaan te worden naar de luchtkwaliteit. Projecten waarvan aannemelijk is dat deze niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging hoeven niet getoetst te worden aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit.
De ontwikkelingen in het plangebied zijn dermate kleinschalig, dat ze vallen binnen de randvoorwaarden van het Besluit Niet in Betekenende Mate Bijdragen. De invloed van deze kleinschalige ontwikkelingen hoeven niet in beeld te worden gebracht.
5.9 Milieuzonering
Ten aanzien van bedrijvigheid geldt als uitgangspunt dat toekomstige woningen geen onevenredige milieuhinder (geur, geluid etc.) mogen ondervinden van nabijgelegen bedrijvigheid. In de publicatie ´Bedrijven en milieuzonering´ van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, editie 2009, wordt in verband met de aanwezigheid van milieubelastende functies indicatieve afstandsnormen voorgeschreven tot milieugevoelige functies, vooral wonen.
In paragraaf 5.6 zijn de omliggende agrarische bedrijven weergegeven waar rekening mee is gehouden voor de milieuzonering. Er zijn geen niet-agrarische bedrijven in de omgeving aanwezig.
5.10 Natuur En Landschap
Zoals reeds in paragraaf 3.1 'Visie' is verwoord, is het doel van de landschappelijke inrichting van het perceel aan de Sleedoornweg om de enk weer open te maken en de beplanting op de omliggende landschapsstructuur te laten aansluiten. Voor zowel de Sleedoornweg als voor de Harskamperweg is een erfinrichtings- beplantingsplan opgesteld. In dit plan wordt de beplanting op beide locaties gedetailleerd uitgewerkt. Dit document is als bijlage bij de toelichting gevoegd.
5.11 Water
Om water als één van de principes voor de ruimtelijke ordening verder te ontwikkelen, heeft de Commissie Waterbeheer 21e eeuw doelstellingen geformuleerd om water prominenter in beeld te krijgen. Één van die doelstellingen is het uitvoeren van een 'Watertoets' bij alle ruimtelijke plannen en besluiten. Hiertoe dient de initiatiefnemer van een plan de waterbeheerder vroegtijdig bij de planvorming te betrekken. Het betreft het hele proces van informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het doel is om te waarborgen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing worden genomen bij alle waterhuishoudkundige relevante ruimtelijke plannen en besluiten.
Het vrijkomende huishoudelijke afvalwater dient aangesloten te worden op de drukriolering in de Sleedoornweg. Bij toename van het bestaande verharde oppervlakte dient bij het overtollige water overeenkomstig de richtlijnen van het waterschap verwerkt te worden:
-benutting
-infiltratie in de bodem
-lozing op het oppervlaktewater
Bij de uitwerking van de plannen zal in een vroeg stadium rekening moeten worden gehouden met afkoppeling van regenwater en met het gebruik van de juiste materialen. Hierbij dienen uitlogende materialen zoals zink, lood en chroom vermeden te worden.
Hoofdstuk 6 Economische Uitvoerbaarheid
6.1 Grondexploitatie
Doordat het verhaal van de kosten van de grondexploitatie over de in het plan begrepen gronden anderszins verzekerd is, het bepalen van een tijdvak of fasering niet noodzakelijk is en het stellen van eisen, regels of een uitwerking van regels niet noodzakelijk is, behoeft de raad op grond van artikel 6.12, tweede lid Wro in dit geval geen exploitatieplan vast te stellen.
De kosten voor het opstellen van het plan worden gedekt door het heffen van leges. Voor de kosten van tegemoetkoming in schade, bedoeld in artikel 6.1 van de Wro (planschade) is een afzonderlijke overeenkomst gesloten. Er zijn bij dit plan geen andere kosten die in een exploitatieplan of exploitatieovereenkomst opgenomen moeten worden.
Hoofdstuk 7 Juridische Aspecten
7.1 Juridische Aspecten
De Wet ruimtelijke ordening (Wro) geeft gemeenten de plicht tot het opstellen van een bestemmingsplan. In de Wro en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is nader uitgewerkt uit welke onderdelen een bestemmingsplan in ieder geval moet bestaan. Dit zijn een verbeelding met planregels en een toelichting daarop. Daarnaast bieden zowel de Wro als het Bro opties voor een nadere juridische inrichting van een bestemmingsplan. Hierbij moet onder meer worden gedacht aan de toepassing van afwijkingsmogelijkheden en wijzigingsbevoegdheden en het toepassen van nadere eisen. De bruikbaarheid van deze instrumenten is geheel afhankelijk van het doel van het bestemmingsplan en de gewenste bestemmingsmethodiek van de gemeente Barneveld. Het uitgangspunt is dat het bestemmingsplan moet voorzien in een passende regeling voor de komende tien jaar, dit is de geldigheidsduur van een bestemmingsplan.
Het juridische deel van het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding en de regels. De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden en gebouwen en bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing. De verbeelding heeft een ondersteunende rol voor de toepassing van de regels alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen. De verbeelding vormt samen met de regels het juridische bindende onderdeel van het bestemmingsplan.
De planregels bestaan uit vier hoofdstukken:
- Hoofdstuk 1 bevat de algemene voor het plangebied geldende bepalingen, de inleidende regels.
- Hoofdstuk 2 regelt de bestemmingen en het daarop toegestane gebruik.
- Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels, zoals de anti-dubbeltelbepaling, algemene bouwregels, algemene afwijking- en algemene wijzigingsregels en tot slot de algemene procedureregels.
- Hoofdstuk 4 betreft het overgangsrecht en de slotbepaling.
Deze regels zijn opgesteld op basis van de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2012 (SVBP). Dit is een landelijke norm die onderdeel uitmaakt van de 'Regeling standaarden ruimtelijke ordening'.
Inleidende regels
In artikel 1 zijn de begrippen gedefinieerd, die in de regels worden gehanteerd. Bij de toetsing van het bestemmingsplan wordt uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis. Voor zover er geen begrippen zijn gedefinieerd wordt aangesloten bij het normale spraakgebruik.
In artikel 2 is de wijze van meten opgenomen. Dit artikel geeft aan hoe hoogte- en andere maten (die bij het bouwen in acht dienen te worden genomen) moeten worden gemeten. In hoofdstuk twee zijn de bestemmingsregels opgenomen.
Bestemmingsregels
Agrarisch zonder bouwvlak
Een groot deel van het buitengebied wordt agrarisch gebruikt. Het agrarisch gebruik bestaat uit onbebouwde gebieden: weilanden, akkers en tuinbouwpercelen. Voor dit gebruik is de bestemming 'Agrarisch - onbebouwd' opgenomen. Deze bestemming zal met name bij functieveranderingsplannen worden toegepast om de delen binnen het plangebied waaraan geen 'Woon'- en/of niet agrarische bedrijfsbestemming wordt toegekend.
In de bestemmingsomschrijving van deze bestemming is het toegestane gebruik benoemd. Het betreft het agrarisch grondgebruik zoals het houden van vee en het verbouwen van gewassen. Daarnaast wordt het plaatsen van voorzieningen, omschreven als 'andere-bouwwerken' ten behoeve van het agrarisch gebruik geregeld. Het gaat hierbij om het plaatsen van weidepalen, hekken en afrasteringen. Vervolgens worden de voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding geregeld, zoals sloten, stuwen, bruggen en/of dammen en dergelijke. Afsluitend wordt het recreatief medegebruik gregeld. hieronder vallen de wandel- en fietspaden, wegwijzers, bankjes enz en landschapselementen zoals houtwallen, paden en erfontsluitingswegen.
Binnen de bestemming is agrarisch grondgebruik voor kwekerijen (vollegrondsteelt) toegestaan. Opgemerkt wordt dat bij waardevolle landschappen hiervoor eerst een 'omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden' verleend moet worden (voorheen: aanlegvergunning).
Op de gronden met de bestemming 'Agrarisch' is hobbymatig agrarisch gebruik ook toegestaan.
Extensief recreatief medegebruik is bij recht toegestaan. Daarbij moet bijvoorbeeld gedacht worden aan wandelen, fietsen, paardrijden. Activiteiten dus die zijn gericht op natuur- en landschapsbeleving. Hieronder worden niet verstaan activiteiten als boerengolf, paintball en gemotoriseerde sporten.
Via een wijzigingsbevoegdheid is het mogelijk de agrarische bestemming om te zetten naar een natuurbestemming. Voorwaarde bij de bevoegdheid is dat de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van aangrenzende gronden niet onevenredig worden geschaad.
Bestemming Groen
Verspreid over de gemeente komen groensingels voor. Een deel hiervan is waardevol (oude houtwallen) of is op basis van postzegelplannen aangelegd. De bestaande groensingels hebben de bestemming 'Groen' gekregen. De bestemming is opgenomen ten behoeve van de instandhouding van de groensingels. De groensingels hebben een landschappelijke waarde in de vorm van een afschermende functie. Ook zijn de singels vaak waardevol voor de natuur omdat ze leefgebied en schuilgelegenheid bieden voor vogels en andere dieren. Binnen de bestemming 'Groen' zijn toegestaan opgaande beplanting met de daarbij behorende bouwwerken (geen gebouwen en overkappingen zijnde), werken, paden en water.
Bestemming Wonen
De bestemming 'Wonen' is toegekend aan de bestaande, legale woningen. Binnen een bestemmingsvlak 'Wonen' is maximaal één woning toegestaan. Een uitzondering geldt ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' want daar geldt als maximum het aantal wooneenheden zoals weergegeven op de verbeelding. Ook geldt een uitzondering ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - woongebouw' want daar geldt dat in plaats van één woning er één woongebouw is toegestaan dat twee wooneenheden omvat of dat meerdere wooneenheden omvat indien de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' is opgenomen. Een woning is bestemd voor de huisvesting van één huishouden. In het bestemmingsvlak zijn het hoofdgebouw en eventueel aangebouwde en/of vrijstaande bijgebouwen opgenomen.
De inhoud van een woning bedraagt maximaal 600 m3, inclusief de onderbouw voor zover deze boven het maaiveld uitkomt. Onder een woning is een onderbouw toegestaan, waarbij geldt dat bij vergunningsvrije aanbouwen en bijbehorende bouwwerken van woningen niet vergunningsvrij mogen worden voorzien van een onderbouw. De maximale goot- en nokhoogte bedragen respectievelijk 3,5 en 10 meter. Op sommige plekken komen andere maten of afmetingen voor, deze zijn op de verbeelding weergegeven. Via een afwijking van de bouwregels kan de toegestane goothoogte worden verhoogd naar 6 meter.
Voor een woongebouw is de inhoud per woning niet vastgelegd, maar samen mogen de woningen niet groter zijn dan 800 m3.
De maximale oppervlakte aan bijgebouwen bij een woning bedraagt maximaal 80 m2. De maximale goot- en nokhoogte bedragen respectievelijk 3 en 6 meter. Voor kleine woningen geldt dat deze maximaal 40 m2 aan bijgebouwen mogen hebben.
Via het functieveranderingsbeleid is het mogelijk om bijgebouwen te vergroten op basis van een sloopeis tot maximaal 400 m2. Dit is in de regels doorvertaald.
7.2 Handhaving
De gemeente acht handhaving van haar beleid van groot belang om de gewenste ruimtelijke kwaliteit te garanderen. Belangrijke redenen voor handhaven zijn:
- De regels zijn door de gemeente vastgesteld en de inwoners van de gemeente mogen verwachten dat de gemeente die regels handhaaft: waarom zijn er anders regels opgesteld? Inwoners van de gemeente hebben als het ware recht op handhaving.
- Handhaving gaat oneigenlijk gebruik van en daarmee de achteruitgang van de kwaliteit van het gemeentelijk grondgebied tegen. Een actueel bestemmingsplan beoogt de ruimtelijke kwaliteit van een gebied in stand te houden en te verbeteren.
- Niet daadkrachtig optreden tegen overtredingen van wettelijke regels werkt een toename van het aantal overtredingen in de hand en tast de geloofwaardigheid van daadkrachtig optreden aan. Het in het bestemmingsplan vastgelegde beleid wordt ondermijnd en het bestuur verliest de greep op de gebouwde omgeving.
Onderscheid kan gemaakt worden tussen preventieve en repressieve handhavingsinstrumenten. Onder preventieve instrumenten kunnen onder andere goede regelgeving (zoals in bestemmingsplan), voorlichting, subsidieverlening, afwijking van bouwregels en gebruiksregels en de omgevingsvergunning worden begrepen. Repressieve instrumenten zijn onder meer controle en toezicht, opsporing en het hanteren van sancties als bestuursdwang en dwangsom.
In 2007 heeft de gemeente de 'Nota handhaving ruimtelijke - en bouwregelgeving gemeente Barneveld' opgesteld. Deze nota geeft inzicht in de achtergronden die geleid hebben tot de totstandkoming van de nota. Ook geeft het voor overtredingen op het gebied van bestemmingsplan- en bouwregelgeving aan hoe met geconstateerde overtredingen om te gaan en welke prioriteitsstelling daarbij te hanteren is (repressieve handhaving).
Bij de handhaafbaarheid van een bestemmingsplan spelen aspecten als communicatie, de planvorm, de normstelling, het daadwerkelijk kunnen handhaven en de controleerbaarheid van normen ook een belangrijke rol.
Randvoorwaarde voor handhaving is dat er voldoende basis/grondslag is om te kunnen handhaven. Deze basis wordt gevormd door:
- De regeling in het bestemmingsplan zelf: de handhaafbaarheid van de planregels.
- Het beleid voor afwijkingen.
In onderhavig bestemmingsplan is gestreefd naar heldere, eenduidige planregels met zo min mogelijk interpretatiemogelijkheden.
Verder zijn aan de in het plan opgenomen afwijkingsmogelijkheden duidelijke voorwaarden verbonden, die voldoende objectief bepaalbaar zijn.
Hoofdstuk 8 Overleg En Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
De procedures voor vaststelling van een bestemmingsplan zijn door de wetgever geregeld. Aangegeven is dat tussen gemeente en verschillende instanties waar nodig overleg over het plan moet worden gevoerd alvorens een ontwerpplan ter visie gelegd kan worden. Daarnaast is er de gelegenheid om in het voortraject belanghebbenden te laten inspreken conform de gemeentelijke verordening. Pas daarna wordt de wettelijke procedure met betrekking tot vaststelling van het bestemmingsplan opgestart (artikel 3.8 Wro).
8.1 Overleg Ex Artikel 3.1.1 Bro
Het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.1) geeft aan dat burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg voeren met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
Er is in het gebied van de voorgenomen ontwikkeling geen sprake van bijzondere waarden of andere situaties waardoor deze ontwikkeling zou raken aan enig nationaal belang.
Dit plan is gebaseerd op de Regionale beleidsinvulling functieverandering en nevenactiviteiten en voldoet daar ook aan. In het kader hiervan is het verzoek voorgelegd aan de Regionale werkgroep Coördinatie verzoeken om functieverandering. De werkgroep heeft op 16 mei 2011 ingestemd met het plan. Geconcludeerd kan worden dat er hier geen provinciale belangen in het geding zijn die om vooroverleg vragen.
Het Waterschap Vallei & Veluwe heeft aangegeven dat geen vooroverleg nodig is indien de toename van de verharding kleiner is dan 1000 m2. In dit geval is er sprake van een afname van de verharding.
Ook belangen van omliggende gemeenten zijn bij dit plan niet in het geding.
Op grond van artikel 3.1.1 lid 2 Bro kan worden afgezien van overleg in door de provincie en het Rijk aangegeven gevallen. Gelet op de brief van het ministerie van Infrastructuur en Milieu heeft geen vooroverleg plaatsgevonden, aangezien de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) geen adviserende en coördinerende rol meer heeft met betrekking tot de advisering over een voorontwerp betreffende gemeentelijke ruimtelijke plannen. Nu er sprake is van een gemeentelijk ruimtelijk plan, waarbij er geen nationale rijksbelangen aan de orde zijn en de betrokken rijksdiensten niet als direct belanghebbende zijn aan te merken, behoeft het onderhavige plan niet voor vooroverleg naar de ILT opgestuurd te worden.
8.2 Inspraak
De Wro bevat geen procedurevoorschriften met betrekking tot de inspraak, en is in Wro zelf niet verplicht gesteld. Dat neemt niet weg dat het de gemeente vrij staat toch inspraak te verlenen bijvoorbeeld op grond van de gemeentelijke inspraakverordening. In relatie daarmee bepaalt artikel 150 van de Gemeentewet onder meer dat in een gemeentelijke inspraakverordening moet worden geregeld op welke wijze bovenbedoelde personen en rechtspersonen hun mening kenbaar kunnen maken.
In casu is afgezien van het houden van inspraak. Het is namelijk niet waarschijnlijk dat het terinzage leggen van het plan voor de inspraak toegevoegde waarde heeft ten opzichte van de terinzagelegging van het ontwerp bestemmingsplan. De omvang van het plan is namelijk beperkt en eventuele opmerkingen van belanghebbenden kunnen in het kader van de zienswijzen behandeld worden.
8.3 Zienswijzen
Het ontwerpbestemmingsplan heeft van 22 december 2011 tot en met 2 februari 2012 ter inzage gelegen. Gedurende deze periode heeft een ieder de mogelijkheid gehad om een zienswijze naar voren te brengen. Tijdens deze zes weken zijn 3 reacties ingediend.
Deze reacties hebben wel geleid tot aanpassing van het plan. Terecht is in de zienswijzen vermeld dat het aantal sloopmeters niet voldoende zou zijn voor het ontwikkelen van het plan voor 2 extra vrijstaande woningen. Er was een tekort van 246m². Derhalve is 250m² aan sloopmeters aangekocht aan de Engelsestadweg 10. Daarnaast is de eigendomskwestie die is geuit in de zienswijze van mw Van Wolswinkel opgelost. Een van de te slopen schuren valt niet binnen het eigendom van de heer Van Soeren waardoor de functieverandering niet uitvoerbaar was. De woning is in 2012 door dhr Van Soeren aangekocht waardoor de zienswijze is komen te vervallen. Tot slot is in de twee overige zienswijzen bezwaren geuit voor wat betreft de geurhinder en de belemmering van de bedrijfsvoering van de beide agrarische bedrijven. Op dit punt is het bestemmingsplan aangepast, zie daarvoor hoofdstuk 5.6.
Aangezien er significante wijzigingen in het plan zijn aangebracht wordt het ontwerpbestemmingsplan opnieuw terinzage gelegd.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft van 14 maart tot en met 24 april 2014 ter inzage gelegen. Gedurende deze periode heeft een ieder de mogelijkheid gehad om een zienswijze naar voren te brengen. Tijdens deze zes weken zijn géén reacties ingediend.