KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Wonen - Enkelvoudig
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 4 Anti-dubbeltelregel
Artikel 5 Algemene Bouwregels
Artikel 6 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 7 Algemene Wijzigingsregels
Artikel 8 Algemene Procedureregels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 9 Overgangsrecht
Artikel 10 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
Hoofdstuk 2 Bestaande Situatie
2.1 Begrenzing Plangebied
2.2 Geldende Bestemmingen
2.3 Ruimtelijke Structuur
Hoofdstuk 3 Planbeschrijving
Hoofdstuk 4 Beleidskader
4.1 Provincie
4.2 Gemeente
Hoofdstuk 5 Randvoorwaarden
5.1 Bodem
5.2 Cultuurhistorie
5.3 Ecologie
5.4 Externe Veiligheid
5.5 Geluid
5.6 Geur
5.7 Leidingen
5.8 Luchtkwaliteit
5.9 Milieuzonering
5.10 Natuur En Landschap
5.11 Water
Hoofdstuk 6 Juridische Aspecten
6.1 Juridische Aspecten
6.2 Handhaving
Hoofdstuk 7 Economische Uitvoerbaarheid
7.1 Grondexploitatie
Hoofdstuk 8 Overleg En Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
8.1 Overleg Ex Artikel 3.1.1 Bro
8.2 Inspraak
8.3 Zienswijzen
Bijlage 1 Voorschriften Geldend Bestemmingsplan
Bijlage 2 Verkennend Bodemonderzoek
Bijlage 3 Flora- En Faunaonderzoek

Veluweweg XIII

Bestemmingsplan - gemeente Barneveld

Onherroepelijk op 20-04-2012 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 Aan huis verbonden beroep of bedrijf

een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied, niet bestaande uit ambachtelijke en/of detailhandelsactiviteiten, dat door zijn beperkte omvang in een woning en daarbij behorende gebouwen, met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend.

1.2 Aanbouw

een bijbehorend bouwwerk in de vorm van een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch en functioneel opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

1.3 Aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.4 Aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.5 Algemene wet bestuursrechtf

wet van 4 juni 1992, Stb. 315, houdende algemene regels van bestuursrecht, zoals deze luidt op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan;

1.6 Bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.7 Bebouwingspercentage

het in procenten uitgedrukte deel van een bouwvlak, bestemmingsvlak dan wel bouwperceel, dat ten hoogste mag worden bebouwd;

1.8 Bestaande

bestaand en legaal aanwezig op de dag van terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan;

1.9 Bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak;

1.10 Bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0203.1160-0001 (Veluweweg XIII, versie 1 met de bijbehorende regels en bijlagen;

1.11 Bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.12 Bevoegd gezag

bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning;

1.13 Bijbehorend bouwwerk

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak;

1.14 Bijgebouw

een bijbehorend bouwwerk in de vorm van een niet voor bewoning bestemd vrijstaand of aangebouwd gebouw, dat een gebruikseenheid vormt met en dienstbaar is aan de bij omschrijving van de hoofdbestemming opgesomde functies, zoals een garage, huishoudelijke bergruimte of hobbyruimte;

1.15 Bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.16 Bouwgrens

de grens van een bouwvlak;

1.17 Bouwlaag

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder;

1.18 Bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.19 Bouwperceelsgrens

de grens van een bouwperceel;

1.20 Bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.21 Bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.22 Cultuur en ontspanning

voorzieningen ten behoeve van cultuur en ontspanning, waaronder: podiumkunsten / theater, bioscopen, musea, expositieruimten, galeries, toeristische attracties, bowling- en poolcentra, muziek- en dansscholen, creativiteitscentra, casino's en zalencentra;

1.23 Dak

iedere bovenbeëindiging van een gebouw;

1.24 Dienstverlening

het verlenen van economische diensten aan derden;

1.25 Dove gevel

een bouwkundige constructie die een ruimte in een gebouw scheidt van de buitenlucht, waarin geen te openen delen aanwezig zijn en met een karakteristieke geluidswering – conform NEN 5077 – die ten minste gelijk is aan het verschil tussen de geluidsbelasting van die constructie en 33 dB, alsmede een bouwkundige constructie waarin alleen bij wijze van uitzondering te openen delen aanwezig zijn, mits die delen niet direct grenzen aan een geluidsgevoelige ruimte, zoals omschreven in artikel 1 van de Wet geluidhinder.

1.26 Erf

bij de bestemming behorende gronden waarvan het gebruik ten dienste van deze bestemming is;

1.27 Gebouw

elk bouwwerk dat een voor mensen toegankelijke overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.28 Gebruiken

het doen gebruiken, laten gebruiken en in gebruik geven;

1.29 Geurgevoelig object

gebouw, bestemd voor en blijkens aard, indeling en inrichting geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf en die daarvoor permanent of een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik, wordt gebruikt;

1.30 Geluidsgevoelige functies

bewoning of ander geluidsgevoelige functies zoals bedoeld in de Wet geluidhinder en het Besluit geluidhinder;

1.31 Geluidsgevoelige gebouwen

gebouwen welke dienen ter bewoning of ten behoeve van een andere geluidsgevoelige functie als bedoeld in de Wet geluidhinder en het Besluit geluidhinder;

1.32 Hogere waarde

een maximale waarde voor de geluidbelasting, die hoger is dan de voorkeursgrenswaarde en die in een concreet geval kan worden vastgesteld op grond van de Wet geluidhinder en het Besluit Geluidhinder;

1.33 Hoofdgebouw

een (deel van een) gebouw, dat vanwege zijn indeling en uiterlijke verschijningsvorm, gelet op de bestemming als het belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel of bouwvlak moet worden aangemerkt en waartoe eventuele uitbouwen, aanbouwen en bijgebouwen niet worden gerekend;

1.34 Hulpdiensten

Brandweer, politie en ambulance;

1.35 Kantoor

een gebouw, dat dient voor de uitoefening van administratieve werkzaamheden en werkzaamheden die verband houden met het doen functioneren van (semi)overheidsinstellingen, het bankwezen, en naar de aard daarmee gelijk te stellen instellingen;

1.36 Kantoor- en/of praktijkruimte

een niet voor bewoning bestemd gedeelte van een woning of gebouw bij een woning, dat uitsluitend dient voor de uitoefening van beroepsactiviteiten van de bewoner van de woning op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of daarmee gelijk te stellen gebied;

1.37 Kunst en cultuur

voorzieningen ten behoeve van kunst en cultuur, zoals een bibliotheek, een museum, een filmzaal en daarmee gelijk te stellen activiteiten;

1.38 Kunstwerk

een door kunst voortgebracht voorwerp, zoals beelden en andere;

1.39 Kwetsbaar object

woningen, gebouwen bestemd voor het verblijf, al dan niet gedurende een gedeelte van de dag, van minderjarigen, ouderen, zieken of gehandicapten, gebouwen waarin doorgaans grote aantallen personen gedurende een groot gedeelte van de dag aanwezig zijn, zoals kantoren, hotels en restaurants, winkels, kampeer- en andere recreatieterreinen en objecten met een hoge infrastructurele waarde, zoals een telefoon- of elektriciteitscentrale, voor zover die objecten wegens de aard van de gevaarlijke stoffen die bij een ongeval kunnen vrijkomen, bescherming verdienen tegen de gevolgen van dat ongeval;

1.40 Landschappelijke waarde

de aan een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door de waarneembare verschijningsvorm van dat gebied;

1.41 Maaiveld

gemiddelde hoogte van het afgewerkte terrein dat een gebouw of bouwwerk omgeeft;

1.42 Maatschappelijke voorzieningen

educatieve, sociaal-medische, sociaal-culturele en levensbeschouwelijke voorzieningen, voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening, alsook ondergeschikte detailhandel en horeca ten dienste van deze voorzieningen;

1.43 Nadere eis

een nadere eis als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, sub d, van de Wet ruimtelijke ordening;

1.44 Natuur(wetenschappe)lijke waarde

de aan een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door geologische, geomorfologische, bodemkundige en/of biologische elementen, voorkomend in dat gebied;

1.45 Omgevingsvergunning

Vergunning voor activiteiten als genoemd in artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

1.46 Ondergronds bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die onder het maaiveld is gelegen;

1.47 Onderhoudsgebouw

een gebouw ten behoeve van het onderhoud van een landgoed, zoals een gebouw voor de stalling van materieel, een houtloods of een berging;

1.48 Overkapping

een bouwwerk, niet zijnde een gebouw, bestaande uit tenminste een dak en maximaal één wand;

1.49 Particulier opdrachtgeverschap

situatie dat de burger of een groep van burgers – in dat laatste geval georganiseerd als rechtspersoon zonder winstoogmerk of krachtens een overeenkomst – tenminste de economische eigendom verkrijgt en volledige zeggenschap heeft over en verantwoordelijkheid draagt voor het gebruik van de grond, het ontwerp en de bouw van de eigen woning;

1.50 Peil

het peil overeenkomstig de bouwverordening, dan wel indien geen peil overeenkomstig de bouwverordening is vast te stellen, de gemiddelde hoogte van het afgewerkte bouwterrein;

1.51 Plan

het bestemmingsplan 'Veluweweg XIII" van de gemeente Barneveld;

1.52 SBI-Code

Standaard Bedrijf Indelingscode van het Centraal Bureau voor Statistiek;

1.53 Seksinrichting

een terrein, gebouw, vaar- of voertuig waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichtingen worden in ieder geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub of een prostitutiebedrijf, waaronder tevens begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.54 Sociale huurwoning

huurwoning met een aanvangshuurprijs onder de grens als bedoeld in artikel 13, eerste lid, onder a, van de Wet op de huurtoeslag, waarbij de instandhouding voor de in een gemeentelijke verordening omschreven doelgroep voor ten minste tien jaar na ingebruikname is verzekerd;

1.55 Sociale koopwoning

koopwoning met een koopprijs vrij op naam van ten hoogste het bedrag genoemd in artikel 26, tweede lid, onder g, van het Besluit beheer sociale huursector, waarbij de instandhouding voor de in een gemeentelijke verordening omschreven doelgroep voor ten minste tien jaar na ingebruikname is verzekerd;

1.56 Straalpad

vrije ruimte die nodig is voor ongehinderde ontvangst van (radio-)signaal;

1.57 Uitbouw

een bijbehorend bouwwerk in de vorm van een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw. Functionele ondergeschiktheid is niet vereist;

1.58 Uitvoeren

het doen uitvoeren, laten uitvoeren en in uitvoering geven;

1.59 Uitwerking

een uitwerking als bedoeld in artikel 3.6 lid 1 sub b van de Wet ruimtelijke ordening;

1.60 Verbeelding

De bij het bestemmingsplan behorende kaart (analoog of digitaal) waarop onder meer de begrenzing van het plan, de in het bestemmingsplan voorkomende bestemmingen, aanduidingen en topografische en kadastrale gegevens zijn weergegeven;

1.61 Vloeroppervlak

grootte van de oppervlakte van een bouwlaag;

1.62 Voorgevel

de naar de weg gekeerde gevel(s) van een gebouw;

1.63 Voorgevelrooilijn

de evenwijdig aan de as van de weg gelegen lijn welke, zoveel mogelijk aansluitend aan de ligging van de voorgevels van de (bestaande) bebouwing, een zoveel mogelijk gelijkmatig beloop van de rooilijn overeenkomstig de richting van de weg geeft;

1.64 Voorkeursgrenswaarde

de maximale waarde voor de geluidbelasting, zoals deze rechtstreeks kan worden afgeleid uit de Wet geluidhinder en het Besluit geluidhinder;

1.65 Wet ruimtelijke ordening

Wet van 1 juli 2008 (Stb. 2006, 566) houdende vaststelling van nieuwe planregels omtrent de ruimtelijke ordening, zoals deze luidt op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan;

1.66 Wijziging

een wijziging als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, sub a, van de Wet ruimtelijke ordening;

1.67 Woning

een complex van ruimten dat dient voor de zelfstandige huisvesting van één afzonderlijk huishouden;

1.68 Woningwet

Wet van 29 augustus 1991, Stb. 439, tot herziening van de Woningwet, zoals deze luidt op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan;

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 De dakhelling

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.2 De goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, dan wel de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.3 De inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.4 De bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.5 De oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.6 De hoogte van een windturbine

vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine;

2.7 De afstand tot de zijdelingse perceelsgrens

vanaf de buitenwerkse gevelvlakken dan wel, indien sprake is van overstekende daken met een overstekend gedeelte van meer dan 0,75 m, respectievelijk overstekken van meer dan 0,75 m, vanaf de buitenrand van het overstekende dak/de overstek, neerwaarts geprojecteerd, tot de kadastrale zijgrens van het perceel;

2.8 De oppervlakte van een ondergronds bouwwerk

onder de begane grondvloer, tussen de harten van de ondergrondse buitenste muren;

2.9 De oppervlakte van een overkapping

de loodrechte projectie van de overkapping op het maaiveld;

2.10 Het vloeroppervlak

boven de vloeren, tussen de binnenwerkse gevelvlakken en/of scheidingsmuren.

2.11 Maatvoering

Alle maten zijn tenzij anders weergegeven:

  1. a. voor lengten in meters (m);
  2. b. voor oppervlakten in vierkante meters (m²);
  3. c. voor inhoudsmaten in kubieke meters (m³);
  4. d. voor verhoudingen in procenten (%).

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Wonen - Enkelvoudig

BUITENGEBIED

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen-enkelvoudig' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. woningen;
  2. b. aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit;
  3. c. aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen;

met de daarbij behorende:

  1. d. tuinen en erven;
  2. e. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

3.2 Bouwregels

3.3 Nadere eisen

  1. 1. Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:
    1. a. een samenhangend bebouwingsbeeld;
    2. b. de beeldkwaliteit;
    3. c. de landschapskwaliteit;
    4. d. de verkeersveiligheid;
    5. e. de milieusituatie; en
    6. f. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
  2. 2. Bij het stellen van nadere eisen is de procedure zoals weergegeven in artikel 8.2 van toepassing.

3.4 Afwijken van de bouwregels

  1. 1. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 3.2.1 en toestaan dat de inhoud van een woning met ten hoogste 150 m3 wordt vergroot, uitsluitend indien sprake is van vermindering (door sloop) van bebouwing die behoort bij de betreffende woning en welke onder het overgangsrecht is gebracht, volgens onderstaande tabel:
Sloop bebouwing Terugbouwgedeelte Toevoeging woninginhoud
Tot 225 m3
Vanaf 225 m3
1/3
1/4
Max. 75 m3
Max. 75 m3

mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de belangen van landschap en beeldkwaliteit en mits de architectonische en/of cultuurhistorische waarde van de bebouwing niet in onevenredige mate worden geschaad.

  1. 2. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 3.2.1 en toestaan dat de goothoogte van een woning wordt vergroot met maximaal 3 m, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de belangen van landschap en beeldkwaliteit.
  2. 3. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 3.2.2. en toestaan dat de oppervlakte aan bijgebouwen wordt vergroot met maximaal 1/3 deel, maar niet tot een grotere oppervlakte dan 80 m2, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de belangen van landschap en beeldkwaliteit.
  3. 4. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 3.2.2 en toestaan dat de oppervlakte aan bijgebouwen nog verder wordt vergroot dan op grond van het vorige lid, uitsluitend indien sprake is van vermindering (door sloop) van bebouwing die behoort bij de betreffende woning en welke onder het overgangsrecht is gebracht, volgens onderstaande tabel:
Sloop bebouwing Terugbouwpercentage Toevoeging oppervlakte bijgebouwen
Tot 125 m2
Van 125 m2 tot 312 m2
Van 312 m2 tot 687,5 m2
Vanaf 687,5 m2
60 %
40 %
20 %
10 %
Max. 75 m2
Max. 75 m2
Max. 75 m2
Max. 75 m2

mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de belangen van landschap en beeldkwaliteit.

  1. 5. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 3.2.2 en toestaan dat de oppervlakte aan bijgebouwen nog verder wordt vergroot dan op grond van her vorige lid is toegestaan, uitsluitend wanneer deze extra oppervlakte aan bijgebouwen zal worden benut voor een aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit en wanneer deze extra oppervlakte niet meer bedraagt dan de oppervlakte die op grond van artikel 3.5 is toegestaan.

3.5 Specifieke gebruiksregels

Gebruik van ruimten binnen de woning en in de bijgebouwen ten behoeve van de uitoefening van een aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit wordt als gebruik overeenkomstig de bestemming aangemerkt, voor zover dit gebruik ondergeschikt blijft aan de woonfunctie en mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:

  1. a. maximaal 35% van het vloeroppervlak van de woning met inbegrip van bijgebouwen, tot ten hoogste 60 m2, mag worden gebruikt voor de aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit;
  2. b. degene die de activiteiten in de woning uitvoert, dient tevens de bewoner van de woning te zijn;
  3. c. vergunningplichtige of meldingsplichtige activiteiten ingevolge de Wet milieubeheer zijn niet toegestaan;
  4. d. er mag geen detailhandel plaatsvinden.

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 4 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 5 Algemene Bouwregels

Het bouwen van een ondergronds bouwwerk dat een voor mensen toegankelijke ruimte vormt is uitsluitend toegestaan onder de begane grondvloer van gebouwen.

Artikel 6 Algemene Afwijkingsregels

  1. 1. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het plan:
    1. a. indien en voor zover afwijkingen ten aanzien van de grens of de richting van wegen, parkeerstroken, paden, bermen en sloten en ligging van bebouwingsgrenzen noodzakelijk zijn ter aanpassing van het plan aan de werkelijke toestand van het terrein, die bij de uitmeting blijkt, mits die afwijkingen ten opzichte van hetgeen op de verbeelding is weergegeven niet meer dan 10 m zijn;
    2. b. ten behoeve van het bouwen in afwijking van de bepalingen ten aanzien van de afmetingen van de bebouwing, waaronder begrepen bebouwingspercentages, mits de afwijkingen beperkt blijven tot ten hoogste 10% van de bij recht in het plan weergegeven maten.
  2. 2. Het afwijken van de bouwregels, als bedoeld in het eerste lid, kan niet indien enig aangrenzend terrein of enige aangrenzende bebouwing in een toestand wordt gebracht, die strijdig is met het plan en/of indien op enig aangrenzend terrein de verwerkelijking van het plan wordt belemmerd en dit niet door het stellen van voorwaarden aan de afwijking van de bouwregels kan worden voorkomen.

Artikel 7 Algemene Wijzigingsregels

7.1 Algemeen

Het bevoegd gezag kan, indien en voor zover dringende redenen die na het vaststellen van het plan tot hun kennis zijn gekomen hiertoe aanleiding geven en voor zover het belang van een goede ruimtelijke ontwikkeling van het gebied dat in het plan is begrepen niet wordt geschaad:

  1. 1. een bestemmingsgrens tussen twee bestemmingsvlakken zodanig wijzigen, dat het kleinste bestemmingsvlak met niet meer dan 10% wordt verkleind of vergroot;
  2. 2. een bebouwingsgrens zodanig wijzigen, dat het bebouwingsvlak met niet meer dan 10% wordt verkleind of vergroot.
  3. 3. Bij het wijzigen is de procedure van toepassing zoals weergegeven in artikel 8.1.

Artikel 8 Algemene Procedureregels

8.1 Procedure bij het wijzigen van het plan

Op de voorbereiding van het besluit tot wijziging is afdeling 3.4 Algemene wet bestuursrecht en artikel 3.9a van de Wet ruimtelijke ordening van toepassing, met dien verstande dat het bevoegd geag binnen acht weken na afloop van de termijn van terinzagelegging een besluit nemen omtrent de wijziging.

8.2 Procedure bij het stellen van nadere eisen

Voor een besluit tot het stellen van een nadere eis geldt de volgende voorbereidingsprocedure:

  1. 1. een ontwerpbesluit ligt, met bijbehorende stukken, gedurende twee weken ter inzage;
  2. 2. burgemeester en wethouders geven voorafgaand aan de terinzagelegging kennis van het ontwerpbesluit in één of meer dag-, nieuws of huis-aan-huisbladen of op een andere geschikte wijze. De kennisgeving geschiedt tevens langs elektronische weg;
  3. 3. de kennisgeving houdt mededeling in van de bevoegdheid tot het naar voren brengen van zienswijzen gedurende de onder 1 genoemde termijn;
  4. 4. burgemeester en wethouders delen aan hen die zienswijzen naar voren hebben gebracht de beslissing daaromtrent mede.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 9 Overgangsrecht

9.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. 1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. 2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  3. 3. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

9.2 Overgangsrecht gebruik

  1. 1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. 2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. 3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. 4. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 10 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan '"Veluweweg XIII" van de gemeente Barneveld.

Behoort bij het besluit van de raad van de gemeente Barneveld

d.d. tot vaststelling.

Mij bekend,

de griffier.

Hoofdstuk 1 Inleiding

Op 27 juli 2011 is een verzoek ingediend om op de percelen Veluweweg 136 en 138 in Kootwijkerbroek de geldende bestemmingen Kleine woning I en Woning te wisselen teneinde op het perceel Veluweweg 136 een nieuwe woning en op het perceel Veluweweg 138 een nieuwe kleine woning te bouwen.

De uitvoering van dit plan is niet mogelijk binnen het geldende bestemmingsplan. Het plan is vanuit ruimtelijk oogpunt aanvaardbaar. Op 13 oktober 2011 heeft het college van burgemeester en wethouders in principe besluiten medewerking te verlenen aan het verzoek. Daarom is het bestemmingsplan Veluweweg XIII opgesteld.

Hoofdstuk 2 Bestaande Situatie

2.1 Begrenzing Plangebied

Het plangebied ligt ten oosten van de kern Kootwijkerbroek in het buitengebied. Het plangebied wordt aan de noordzijde begrensd door de Veluweweg met de daaraan gelegen lintbebouwing. Aan de oostzijde vormt de Topperwegbinnenweg de grens van het plangebied. De grens aan de zuid- en westzijde wordt gevormd door het landelijk gebied met de daarin verspreid liggende bebouwing en de kern Kootwijkerbroek.

Onderstaande afbeelding geeft de ligging van het plangebied weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1160-0003_0001.jpg"

2.2 Geldende Bestemmingen

Het plangebied ligt in het bestemmingsplan "Buitengebied 2000" en heeft de bestemmingen Kleine woning I, Woning en Agrarisch gebied I. Realisatie van het plan is binnen deze bestemmingen niet toegestaan. De voorschriften van het vigerende bestemmingsplan zijn te vinden in bijlage 1.

In het bestemmingsplan zijn geen mogelijkheden opgenomen die uitvoering van voorliggend plan mogelijk maken, bijvoorbeeld door wijziging of afwijken met een omgevingsvergunning. Daarom is een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk.

2.3 Ruimtelijke Structuur

Het plangebied is gelegen ten oosten van de kern Kootwijkerbroek in het landelijk gebied oftewel buitengebied. Het gebied wordt gekenmerkt door verspreid liggende bebouwing waaronder hoofdzakelijk agrarische bedrijven en woningen. Er is een plan ontwikkeld dat goed aansluit bij het karakter van de omgeving. De woningen worden gesitueerd binnen de bestaande bouwvlakken op de percelen. Daarmee wordt voorkomen dat er verdere verspreiding van bebouwing plaatsvindt in het buitengebied.

Hoofdstuk 3 Planbeschrijving

Het plan voorziet in de bouw van een woning op het perceel Veluweweg 136 en een kleine woning op het perceel Veluweweg 138. De woningen worden gebouwd binnen de bestaande bouwvlakken op deze percelen. Daarmee wordt het karakter van de omgeving behouden en wordt verdere verspreiding van bebouwing in het buitengebied voorkomen. Het plan is ruimtelijk en stedebouwkundig aanvaardbaar.

In onderstaande afbeelding wordt een impressie van de woningen aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1160-0003_0002.jpg"

Verkeer/Parkeren

Uitgangspunt van beleid is dat het parkeren op eigen terrein plaatsvindt. Om de benodigde parkeerbehoefte te berekenen wordt uitgegaan van de parkeercijfers van het CROW. De parkeernorm voor een woning is 1,7 (afgerond 2) per woning. Het plangebied is voldoende groot om minimaal 2 auto's op eigen terrein te parkeren. Het uitwegen zal plaatsvinden via de Topperbinnenweg.

Hoofdstuk 4 Beleidskader

4.1 Provincie

Provinciale staten hebben op 29 juni 2005 het Streekplan Gelderland 2005 vastgesteld. Het streekplan geeft de beleidskaders aan voor de ruimtelijke ontwikkelingen tot 2015. Het streekplan is er op gericht de verschillende functies in regionaal verband een zodanige plek te geven dat de ruimtelijke kwaliteiten worden versterkt en er zuinig en zorgvuldig met de ruimte wordt omgegaan. Op de kaart Ruimtelijke structuur van het streekplan, is het plangebied aangewezen als concentratiegebied intensieve teelten en maakt onderdeel uit van het "Rode raamwerk". Het rode raamwerk maakt onderdeel uit van de ruimtelijke hoofdstructuur, doch hier ziet het provinciale beleid vooral op het stimuleren van ontwikkelingen. De provincie zal zich binnen binnen dit raamwerk op hooflijnen en in regionaal verband inzetten.

Het gaat hier slechts om het wisselen van de bestemmingen op de bestaande bouwvlakken en niet om het toevoegen van een extra woning. Gezien de geringe wijziging van de situatie ter plaatse ten opzichte van de bestaande situatie zal het provinciale belang niet worden geraakt. Het plan past in het provinciaal beleid.

4.2 Gemeente

4.2.1 Structuurvisie Buitengebied Barneveld

Op 21 september 2011 heeft de gemeenteraad de Structuurvisie Buitengebied Barneveld 2011 vastgesteld.

Per deelgebied en zone wordt een ontwikkelingsrichting met kwaliteitsbeeld beschreven. Het plangebied is gelegen in het deelgebied "Agrarisch bedrijvenlandschap". Intensieve landbouw is de belangrijkste gebruiksvorm van dit deelgebied. Het beleid is gericht op herstructurering en passende schaalvergroting, waarbij productieruimte beschikbaar komt voor de toekomst gerichte bedrijven die in staat zijn om te groeien en daarin investeren. In dit agrarisch productiegebied worden geen nieuwe woningen of niet-agrarische bedrijven toegelaten.

Het gaat hier slecht om het wisselen van de bestemmingen op de bestaande bouwvlakken. Er worden geen nieuwe extra woningen toegevoegd. Het plan past derhalve in het ruimtelijk beleid zoals opgenomen in de gemeentelijke structuurvisie voor het buitengebied.

4.2.2 Bestemmingsplan Buitengebied 2000

Op de kaart behorende bij de binnen het bestemmingsplan "Buitengebied 2000" opgenomen beschrijving in hoofdlijnen c.q. de ontwikkelingsvisie (artikel 38 van de planvoorschriften) is het plangebied gelegen binnen het gebied aangemerkt als "deelgebied 1: 'agrarisch ontwikkelingsgebied'. Er wordt een restrictief vestigingsbeleid voor burgerwoningen gevoerd. De huidige woningen op dit perceel zijn echter al positief bestemd in het huidige bestemmingsplan "Buitengebied 2000" en het gaat alleen om het wisselen van de bestemmingen op de bestaande bouwvlakken. Het gaat hier niet om het toevoegen van een extra woonbestemming. Dergelijke bestaande functies worden gerespecteerd.

Hoofdstuk 5 Randvoorwaarden

5.1 Bodem

In het kader van de ontwikkeling van het gebied dient te worden beoordeeld of de uiteindelijke bodemkwaliteit binnen dit gebied uit oogpunt van volksgezondheid en milieu aan zekere kwaliteitsnormen voldoet om te voorkomen dat op verontreinigde grond wordt gebouwd.

Ten behoeve van het plan is door Grondvitaal een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd (rapport "Verkennend bodemonderzoek, Veluweweg 136-138, Kootwijkerbroek, kenmerk 1017063 d.d. 16 juni 2010) Het onderzoek is onderverdeeld in twee deellocaties, namelijk het gehele terrein en de locatie van een voormalige bovengrondse olietank.

Gehele terrein

In de bovengrond is een licht verhoogd gehalte zink en PAK aangetroffen. In de ondergrond is een licht verhoogd gehalte PAK aangetroffen. In het grondwater is een licht verhoogd gehalte barium en zink aangetroffen.

Voormalige bovengrondse olietank

In de bovengrond is geen verhoogd gehalte minerale olie aangetroffen. In het grondwater is geen verhoogd gehalte minerale olie en/of vluchtige aromaten aangetroffen.

Er bestaat dan ook geen aanleiding om te veronderstellen dat de bodem van een zodanige kwaliteit is dat er sprake is van reële risico's voor de volksgezondheid en het milieu. In dit kader zijn er geen belemmeringen aanwezig voor het vastleggen van de nieuwe bestemming en de afgifte van een omgevingsvergunning voor de voorgenomen bouwwerkzaamheden. De rapportage is als bijlage 2 opgenomen.

5.2 Cultuurhistorie

5.2.1 Archeologie

Er moet rekening worden gehouden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten monumenten. Voor het maken van een weloverwogen belangenafweging is minimaal een archeologisch bureauonderzoek nodig. Wij hebben een archeologische beleidsadvieskaart voor de gehele gemeente. Deze kaart kan gezien worden als een beknopt bureauonderzoek. Uit de 'archeologische waarden- en verwachtingskaart' van de gemeente blijkt dat voor het perceel aan de adres een middelmatige archeologische verwachting geldt.

De gemeenteraad heeft op 28 september 2010 besloten dat voor deze zone nader archeologisch onderzoek noodzakelijk is bij een oppervlakte van 1.000 m² voor grondverstorende werkzaamheden dieper dan 30 cm. Het plan valt echter onder deze vrijstelling zodat geen nader onderzoek noodzakelijk is.

Indien bij de uitvoering van de werkzaamheden onverwacht toch archeologische resten worden aangetroffen, waarvan redelijkerwijs kan worden vermoed dat zijn van archeologische betekenis (scherven, vuursteen funderingen of opvallende verkleuringen in de gele bodem) zijn, dan is conform artikel 53 van de Monumentenwet melding van de desbetreffende vondsten bij de minister (namens deze de RCE) verplicht.

5.3 Ecologie

De belangrijkste wetten voor natuurbescherming in Nederland zijn de Natuurbeschermingswet 1998 en de Flora- en faunawet. Beide wetten zijn een Nederlandse vertaling van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. De verplichtingen voor bescherming van natuurgebieden zijn overgenomen door de Natuurbeschermingswet 1998, terwijl de Flora- en faunawet zich richt op de bescherming van planten en dieren.

5.3.1 Natuurbeschermingswet 1998

De Natuurbeschermingswet 1998 regelt de bescherming van natuurgebieden in Nederland. Daarnaast regelt deze wet de aanwijzing van natuurgebieden die van nationaal of internationaal belang zijn: Beschermde Natuurmonumenten en Natura 2000-gebieden. De Natuurbeschermingswet bepaalt vervolgens wat er wél en niet mag in deze beschermde natuurgebieden.

Het plangebied ligt niet in, of zodanig dicht bij deze gebieden dat de geplande ontwikkeling een significant effect op deze gebieden zal hebben. Bovendien zullen met de bestemmingswijziging de bouwmogelijkheden voor de locatie niet wijzigen enkel worden omgewisseld.

5.3.2 Flora- en faunawet

De Flora- en faunawet beschermt plant- en diersoorten in de beschermde natuurgebieden én daarbuiten. Ongeveer 500 soorten in Nederland vallen onder de bescherming van deze wet. Om te beoordelen of de beschermde soorten in het plangebied aanwezig zijn, is een quickscan natuurtoets uitgevoerd.

In het kader van de Flora- en faunawet is nagegaaan of er met de voorgenomen plannen vaste rust- en verblijfplaatsen van beschermde dier- en plantsoorten worden aangetast. De voorgenomen plannen kunnen leiden tot biotoopverlies of verstoring. Plannen die ertoe leiden dat het plangebied minder geschikt is als foerageergebied voor dieren, zijn niet ontheffingsplichtig tenzij er in de onmiddelijke omgeving van het plangebied geen alternatieve geschikte foerageergebieden aanwezig zijn. Alle soorten kunnen negatieve effecten ondervinden van de voorgenomen plannen. Voor de meeste soorten zal dit effecct tijdelijk van aard zijn.

Algemeen voorkomende soorten

Deze soorten vallen allemaal onder tabel 1 van de Flora- en faunawet. Hiervoor geldt een algemene vrijstelling voor het verstoren en/of aantasten van vaste rust- en verblijfplaatsen. Dit betekent dat voor de werkzaamheden geen ontheffing voor deze soorten nodig is.

Strikt beschermde soorten

Voor soorten die vallen onder tabel 2 en 3 van de Flora- en faunawet geldt dat bij aantasting van vaste rust- en verblijfplaatsen een ontheffing moet worden aangevraagd. Strikt beschermde soorten zijn niet aangetroffen in het plangebied. Het plangebied lijkt ook niet geschikt voor strikt beschermde soorten. Negatieve effecten op strikt beschermde soorten zijn daarmee uit te sluiten waardoor een ontheffing in het kader van de Flora- en faunawet niet noodzakelijk is.

In de Flora- en faunawet staat dat het verboden is om dieren te storen tijdens het broeden. Het is niet uit te sluiten dat vogels in het plangebied broeden. Om te voorkomen dat de vogels verstoord worden tijdens het broeden, dienen de werkzaamheden buiten het broedseizoen plaats te vinden. Een andere mogelijkheid is om voor het broedseizoen te starten, mits de werkzaamheden aaneengesloten plaatsvinden, zodat er niet alsnog een broedmogelijkheid ontstaat. Het broedseizoen loopt grofweg vanaf medio maart tot medio juli. Als uit onderzoek bliojkt dat er geen broedgevallen aanwezig zijn, geldt deze regeling niet.

Gezien het bovenstaande is een nader onderzoek niet noodzakelijk. Mochten tijdens de werkzaamhden onverwachte natuurwaarden verstoord dreigen te geraken, dan dient de sloop of het bouwrijp maken gestopt te worden, en een nader onderzoek alsnog plaats te vinden. De rapportage is als bijlage 3 opgenomen.

5.4 Externe Veiligheid

Bij externe veiligheid gaat het om het risico op een ongeval waarbij een gevaarlijke stof aanwezig is. Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beheersen van risico's die mensen lopen door opslag, productie, gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen in hun omgeving. De risico's moeten aanvaardbaar zijn. Met het oog daarop heeft de rijksoverheid risiconormen vastgesteld waarmee bedrijven, wegbeheerders en vervoerders, maar ook gemeenten en provincies, rekening dienen te houden. Voor situaties waarbij het ontwikkelingsgebied binnen het invloedsgebied van een risicobron ligt, moet het resultaat van een risicoanalyse getoetst worden aan de gestelde risiconormen.

Op de "Signaleringskaart" bij de Beleidsvisie Externe Veiligheid van de gemeente Barneveld uit 2008 is te zien dat in de omgeving van het plangebied geen risicobronnen zijn gelegen. Het plangebied ligt niet binnen het effectgebied van risicovolle bedrijven en niet binnen invloedsgebieden van snelwegen, spoorlijnen en aardgasleidingen. In de bestaande situatie is geen aprake van een overschrijding van het plaatsgebonden of groepsrisico. Bovendien gaat het om een minimale ontwikkeling in die zin dat het om het omwisselen van de bestaande bestemmingen gaat. Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de uitvoering van voorliggend plan.

De bouw van de twee woningen is dusdanig kleinschalig dat vanuit de brandweer hier geen bezwaar tegen is en worden er verder geen aanvullende voorwaarden gesteld aangaande bereikbaarheid en bluswatervoorziening.

5.5 Geluid

Bij het opstellen van een bestemmingsplan dienen de bepalingen van de Wet geluidhinder in acht te worden genomen. Dit betekent onder meer dat wanneer in het bestemmingsplan gronden worden bestemd voor nieuwe woningbouw of andere geluidsgevoelige objecten, moet worden nagegaan of voor deze gronden een zogenaamde geluidszone van kracht is. Met uitzondering van een aantal wegen, bevinden zich in principe langs alle wegen geluidzones. Binnen een zone moet akoestisch onderzoek worden verricht, waaruit blijkt of de voorkeursgrenswaarde of de maximaal toelaatbare geluidbelasting wordt overschreden.

Het bestemmingsvlak voor wonen verandert niet voor dit plan en het aantal woningen neemt niet toe. De Wet geluidhinder is niet van toepassing op dit plan.

5.6 Geur

De Wet geurhinder en veehouderij geeft gemeenten de mogelijkheid om gebiedsgericht beleid vast te stellen door middel van een geurverordening. De standaardnormen zoals opgenomen in de wet mogen binnen een bandbreedte naar boven en beneden worden bijgesteld. Op 7 oktober 2008 heeft de raad de Geurverordening vastgesteld. Deze verordening trad in werking op 18 oktober 2008. Buiten de gebieden die zijn genoemd in de Geurverordening gelden de standaardnormen uit de Wet geurhinder en veehouderij.

In de omgeving van het plangebied zijn twee agrarische percelen gelegen waarop nog een (kleine) milieuvergunning rust namelijk de Veluweweg 116 en de Topperbinnenweg 4. Feitelijk zijn deze bedrijven nog aanwezig maar niet meer als agrarisch bedrijf in gebruik.

Daar komt bij dat in de bestaande situatie voor de percelen Veluweweg 136 en 138 al bouwvlakken zijn opgenomen waarbinnen een woning is toegestaan. In het onderhavige plan gaat het alleen om het wisselen van de bestemmingen en er wordt gebouwd binnen de bestaande bouwvlakken. Er vindt geen uitbreiding van bebouwing plaats naar het agrarisch gebied. Het aantal geurgehinderden neemt niet toe. Mede gezien het voorgaande vorm het aspect geur geen belemmering voor de uitvoering van het plan.

5.7 Leidingen

Binnen of in de directe nabijheid van het plangebied komen geen leidingen of beschermingszones van leidingen voor die in het kader van onderhavig bestemmingsplan bescherming behoeven. Eveneens zijn er geen straalpaden of laagvliegroutes die beperkingen stellen aan de bouwhoogten.

5.8 Luchtkwaliteit

In de Wet milieubeheer zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen. Hierin is opgenomen dat bij een ruimtelijk besluit de gevolgen voor de luchtkwaliteit getoetst moet worden. Om te bepalen of de kwaliteit van de lucht ter plaatse voldoet aan de eisen uit de Wet milieubeheer en de daarop gebaseerde regelgeving, dient bij nieuwe ontwikkelingen onderzoek gedaan te worden naar de luchtkwaliteit. Projecten waarvan aannemelijk is dat deze niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging hoeven niet getoetst te worden aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit.

De ontwikkelingen in het plangebied zijn dermate kleinschalig, dat ze vallen binnen de randvoorwaarden van het Besluit Niet in Betekenende Mate Bijdragen. Bovendien neemt het aantal personen dat luchtkwaliteitsproblemen zou kunnen ondervinden niet toe in die zin dat het aantal woningen gelijk blijft. De invloed van deze kleinschalige ontwikkelingen hoeven niet in beeld te worden gebracht.

5.9 Milieuzonering

Ten aanzien van bedrijvigheid geldt als uitgangspunt dat toekomstige woningen geen onevenredige milieuhinder (geur, geluid etc.) mogen ondervinden van nabijgelegen bedrijvigheid. In de publicatie ´Bedrijven en milieuzonering´ van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, editie 2009, wordt in verband met de aanwezigheid van milieubelastende functies indicatieve afstandsnormen voorgeschreven tot milieugevoelige functies, vooral wonen.

Op het perceel Veluweweg 124 is een timmerbedrijf gevestgid. In de hierboven genoemde publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' is gesteld dat voor een timmerwerkplaats een richtafstand geldt van 100 meter. De nieuwe woningen zijn op een afstand van 40 meter van het bestemmingsvlak van het timmerbedrijf gesitueerd. In het onderhavige plan worden alleen de bestemmingen gewisseld en er wordt gebouwd binnen de bestaande bouwvlakken. Er vindt geen uitbreiding van bebouwing plaats naar het agrarisch gebied. Verder zal het timmerbedrijf niet in zijn activiteiten en ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt door het voorliggende plan, omdat dichter bij het bedrijf al woningen van derden aanwezig zijn. Mede daarom is dit plan acceptabel.

5.10 Natuur En Landschap

Het plan is zo kleinschalig en compact dat geen eisen worden gesteld aan de landschappelijke inpassing ervan.

5.11 Water

Om water als één van de principes voor de ruimtelijke ordening verder te ontwikkelen, heeft de Commissie Waterbeheer 21e eeuw doelstellingen geformuleerd om water prominenter in beeld te krijgen. Één van die doelstellingen is het uitvoeren van een 'Watertoets' bij alle ruimtelijke plannen en besluiten. Hiertoe dient de initiatiefnemer van een plan de waterbeheerder vroegtijdig bij de planvorming te betrekken. Het betreft het hele proces van informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het doel is om te waarborgen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing worden genomen bij alle waterhuishoudkundige relevante ruimtelijke plannen en besluiten. De resultaten van het overleg tussen initiatiefnemer en waterbeheerder worden verwoord in de waterparagraaf.

Met het wisselen van de bestemmingen binnen de bestaande bouwvlakken, zullen de bouwmogelijkheden, zoals opgenomen c.q. voorgeschreven binnen de planvoorschriften van het geldende bestemmingsplan, niet worden verruimd. De mogelijke en reeds bestaande oppervlakte aan bebouwing wordt niet vergroot.

Daarnaast dient bij de bouw van de woningen geen gebruik gemaakt te worden van zogenaamde uitlogende materialen, zoals zin, lood en chroom. Bij de uitwerking van de plannen dient derhalve in een vroeg stadium rekening te worden gehouden met afkoppeling van regenwater en met het gebruik van de juiste materialen.

Hoofdstuk 6 Juridische Aspecten

6.1 Juridische Aspecten

De Wet ruimtelijke ordening (Wro) geeft gemeenten de plicht tot het opstellen van een bestemmingsplan. In de Wro en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is nader uitgewerkt uit welke onderdelen een bestemmingsplan in ieder geval moet bestaan. Dit zijn een verbeelding met planregels en een toelichting daarop. Daarnaast bieden zowel de Wro als het Bro opties voor een nadere juridische inrichting van een bestemmingsplan. Hierbij moet onder meer worden gedacht aan het afwijken met een omgevingsvergunning, wijzigingsbevoegdheden en het toepassen van nadere eisen. De bruikbaarheid van deze instrumenten is geheel afhankelijk van het doel van het bestemmingsplan en de gewenste bestemmingsmethodiek van de gemeente Barneveld. Het uitgangspunt is dat het bestemmingsplan moet voorzien in een passende regeling voor de komende tien jaar, dit is de geldigheidsduur van een bestemmingsplan.

Het juridische deel van het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding en de regels. De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden en gebouwen en bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing. De verbeelding heeft een ondersteunende rol voor de toepassing van de regels alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen. De verbeelding vormt samen met de regels het voor de burgers bindende onderdeel van het bestemmingsplan.

De planregels vallen in vier hoofdstukken uiteen. Hoofdstuk 1 bevat de algemene voor het plangebied geldende bepalingen, de inleidende regels. Hoofdstuk 2 regelt de bestemmingen en het daarop toegestane gebruik. Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels, zoals de anti-dubbeltelbepaling, algemene bouwregels, algemene afwijkings- en algemene wijzigingsregels en tot slot de algemene procedureregels. Tenslotte komt in hoofdstuk 4 het overgangsrecht en de slotbepaling aan bod.

Bevoegdheid

Onder bevoegd gezag verstaan wij het bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning. Over het algemeen zijn burgemeester en wethouders het bevoegd gezag. Het kan echter incidenteel voorkomen dat bijvoorbeeld het Rijk dan wel de provincie het bevoegd gezag is.

Burgemeester en wethouders zijn altijd bevoegd gezag bij het wijzigen van een plan en het stellen van nadere eisen.

Inleidende regels

Begrippen

In dit artikel worden de begrippen gedefinieerd, die in de regels worden gehanteerd. Bij de toetsing van het bestemmingsplan wordt uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis. Voor zover er geen begrippen zijn gedefinieerd wordt aangesloten bij het normale spraakgebruik.

De omschrijving van het begrip 'bouwperceel' staat in artikel 1. Een voorbeeld van een bouwperceel is een stuk grond waarop een woning staat met een tuin. De bestemmingen 'Wonen-1' en 'Tuin' horen beiden bij het bouwperceel.

Wijze van meten

Dit artikel geeft aan hoe hoogte- en andere maten (die bij het bouwen in acht dienen te worden genomen) moeten worden gemeten. De bepalingen uit bijlage 12 van SVBP2008 zijn overgenomen in de standaardregels van gemeente Barneveld.

Bestemmingsregels

Bestemming 'Wonen - Enkelvoudig '

De bestemming 'Wonen - Enkelvoudig' is bedoeld voor vrijstaande woningen (met name in het buitengebied) waarvan de maximale inhoud is vastgelegd met een maatvoeringsregeling op de verbeelding. Verder is voor de bijgebouwen een regeling opgenomen die afwijkt van de bouwregels in de bestemming ' Wonen-1'.

Algemene regels

Anti-dubbeltelbepaling

Het doel van de anti-dubbeltelbepaling is te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein niet nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.

Algemene afwijkingsregels

Er is een algemene afwijkingsregel opgenomen wanneer dit voor een betere technische realisering van bouwwerken dan wel in verband met de werkelijke toestand van het terrein noodzakelijk is. Deze afwijkingsregel dient bij uitzondering te worden toegepast. De noodzaak om van de bestemmingsregeling af te wijken dient te worden aangetoond.

Het is niet de bedoeling dat deze algemene bevoegdheid wordt toegepast in combinatie met het afwijken zoals dat bij een specifieke bestemming is genoemd. Met andere woorden: cumulatie van deze bevoegdheden is uitgesloten.

Algemene procedureregels

Op de voorbereiding van het besluit tot wijziging is afdeling 3.4 Algemene wet bestuursrecht en artikel 3.9a van de Wet ruimtelijke ordening van toepassing, met dien verstande dat burgemeester en wethouders binnen acht weken na afloop van de termijn van terinzagelegging een besluit nemen omtrent de wijziging.

Voor het stellen van nadere eisen is geen procedure opgenomen in de wet. De procedure staat beschreven in hoofdstuk 3 "Algemene regels" van dit bestemmingsplan.

Algemene wijzigingsregels

In deze bepaling wordt aan het bevoegd gezag de bevoegdheid gegeven om bestemmingen te wijzigen ten behoeve van kleine overschrijdingen van bestemmingsgrenzen. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn daarbij aangegeven.

Overgangs- en slotregels

Overgangsregels

Onderscheid is gemaakt tussen de overgangsbepalingen ten aanzien van bouwwerken en de overgangsbepalingen ten aanzien van gebruik. De overgangsbepalingen ten aanzien van bouwwerken gelden vanaf terinzagelegging van het ontwerp bestemmingsplan, de overgangsbepalingen ten aanzien van gebruik vanaf het van kracht worden (inwerkingtreding) van het bestemmingsplan. Uitgangspunt is dat zo weinig mogelijk gebruik wordt gemaakt van het overgangsrecht. Vooraf dient een afweging te worden gemaakt tussen legaliseren (positief bestemmen) dan wel handhaving van illegale situaties.

De overgangsbepalingen voor bouwwerken en gebruik zijn overgenomen uit artikelen 3.2.1 en 3.2.2 Besluit ruimtelijke ordening (Bro).

Slotregel

Het laatste artikel van de regels betreft de citeertitel van het voorliggende bestemmingsplan.

6.2 Handhaving

De gemeente acht handhaving van haar beleid van groot belang om de gewenste ruimtelijke kwaliteit te garanderen. Belangrijke redenen voor handhaven zijn:

  • de regels zijn door de gemeente vastgesteld en de inwoners van de gemeente mogen verwachten dat de gemeente die regels handhaaft: waarom zijn er anders regels opgesteld? Inwoners van de gemeente hebben als het ware recht op handhaving;
  • handhaving gaat oneigenlijk gebruik van en daarmee de achteruitgang van de kwaliteit van het gemeentelijk grondgebied tegen. Een actueel bestemmingsplan beoogt de ruimtelijke kwaliteit van een gebied in stand te houden en te verbeteren;
  • niet daadkrachtig optreden tegen overtredingen van wettelijke regels werkt een toename van het aantal overtredingen in de hand en tast de geloofwaardigheid van daadkrachtig optreden aan. Het in het bestemmingsplan vastgelegde beleid wordt ondermijnd en het bestuur verliest de greep op de gebouwde omgeving.

Onderscheid kan gemaakt worden tussen preventieve en repressieve handhavingsinstrumenten. Onder preventieve instrumenten kunnen onder andere goede regelgeving (onder andere in bestemmingsplan), voorlichting, subsidieverlening, afwijken van bouwregels en gebruiksregels en de omgevingsvergunning worden begrepen. Repressieve instrumenten zijn onder meer controle en toezicht, opsporing en het hanteren van sancties als bestuursdwang en dwangsom.

In 2007 heeft de gemeente de Nota handhaving ruimtelijke en bouwregelgeving gemeente Barneveld opgesteld. Deze nota geeft inzicht in de achtergronden die geleid hebben tot de totstandkoming van de nota. Ook geeft het voor overtredingen op het gebied van bestemmingsplan- en bouwregelgeving aan hoe met geconstateerde overtredingen om te gaan en welke prioriteitsstelling daarbij te hanteren (repressieve handhaving).

Bij de handhaafbaarheid van een bestemmingsplan spelen aspecten als communicatie, de planvorm, de normstelling, het daadwerkelijk kunnen handhaven en de controleerbaarheid van normen ook een belangrijke rol.

Randvoorwaarde voor handhaving is dat er voldoende basis/grondslag is om te kunnen handhaven. Deze basis wordt gevormd door:

  • de regeling in het bestemmingsplan zelf: de handhaafbaarheid van de planregels;
  • het afwijkingenbeleid.

In onderhavig bestemmingsplan is gestreefd naar heldere, eenduidige planregels met zo min mogelijk interpretatiemogelijkheden.

Verder zijn aan de in het plan opgenomen afwijkingsbevoegdheden duidelijke voorwaarden verbonden, die voldoende objectief bepaalbaar zijn.

Hoofdstuk 7 Economische Uitvoerbaarheid

de inzichten over de uitvoerbaarheid van het plan

7.1 Grondexploitatie

Op grond van artikel 6.12, eerste lid van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) stelt de gemeenteraad een exploitatieplan vast voor gronden waarop een bouwplan voorkomt dat in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is aangewezen. Nu het onderhavige plan de bouw van twee woningen mogelijk maakt, is dit aan de orde.

In artikel 6.12 tweede lid onder sub a staat dat de gemeenteraad kan besluiten geen exploitatieplan vast te stellen als het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan begrepen gronden anderszins verzekerd is. Doordat het verhaal van de kosten van de grondexploitatie over de in het plan begrepen gronden anderszins verzekerd is, het bepalen van een tijdvak of fasering niet noodzakelijk is en het stellen van eisen, regels of een uitwerking van regels niet noodzakelijk is, stelt de gemeenteraad geen exploitatieplan vast.

De kosten voor het opstellen van het plan worden gedekt door het heffen van leges. Voor de kosten van tegemoetkoming in schade, bedoeld in artikel 6.1 van de Wro (planschade) is een afzonderlijke overeenkomst gesloten. Er zijn bij dit plan geen andere kosten die in een exploitatieplan of exploitatieovereenkomst opgenomen moeten worden.

Hoofdstuk 8 Overleg En Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

De procedures voor vaststelling van een bestemmingsplan zijn door de wetgever geregeld. Aangegeven is dat tussen gemeente en verschillende instanties waar nodig overleg over het plan moet worden gevoerd alvorens een ontwerpplan ter visie gelegd kan worden. Daarnaast is er de gelegenheid om in het voortraject belanghebbenden te laten inspreken conform de gemeentelijke verordening. Pas daarna wordt de wettelijke procedure met betrekking tot vaststelling van het bestemmingsplan opgestart (artikel 3.8 Wro).

8.1 Overleg Ex Artikel 3.1.1 Bro

Het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.1) geeft aan dat burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg voeren met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

De instanties die in kennis gesteld moeten worden van dit bestemmingsplan zijn geinformeerd.

8.2 Inspraak

De Wro bevat geen procedurevoorschriften met betrekking tot de inspraak, en is in Wro zelf niet verplicht gesteld. Dat neemt niet weg dat het de gemeente vrij staat toch inspraak te verlenen bijvoorbeeld op grond van de gemeentelijke inspraakverordening. In relatie daarmee bepaalt artikel 150 van de Gemeentewet onder meer dat in een gemeentelijke inspraakverordening moet worden geregeld op welke wijze bovenbedoelde personen en rechtspersonen hun mening kenbaar kunnen maken.

Er is afgezien van het houden van inspraak. Het is namelijk niet waarschijnlijk dat het ter inzage leggen van het plan voor inspraak toegevoegde waarde heeft ten opzichte van de terinzagelegging van het ontwerp bestemmingsplan. De omvang van het plan is namelijk beperkt en het plan kent weinig flexibiliteit zodat eventuele opmerkingen van belanghebbenden in het kader van de zienswijzen behandeld kunnen worden.

8.3 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft van 23 december 2011 tot en met 2 februari 2012 ter inzage gelegen. Gedurende deze periode heeft een ieder de mogelijkheid gehad om een zienswijze naar voren te brengen. Tijdens deze zes weken zijn er geen zienswijzen ingediend.

Bijlage 1 Voorschriften Geldend Bestemmingsplan

Bijlage 1 Voorschriften geldend bestemmingsplan

Bijlage 2 Verkennend Bodemonderzoek

Bijlage 2 Verkennend bodemonderzoek

Bijlage 3 Flora- En Faunaonderzoek

Bijlage 3 Flora- en faunaonderzoek