KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch - Onbebouwd
Artikel 4 Groen
Artikel 5 Maatschappelijk
Artikel 6 Natuur
Artikel 7 Verkeer
Artikel 8 Water
Artikel 9 Wonen
Artikel 10 Waarde - Archeologie 1
Artikel 11 Waarde - Openheid En Reliëf
Artikel 12 Waterstaat - Waterbergingsgebied
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 13 Anti-dubbeltelregel
Artikel 14 Algemene Aanduidingsregels
Artikel 15 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 16 Algemene Bouwregels
Artikel 17 Algemene Wijzigingsregels
Artikel 18 Algemene Procedureregels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 19 Overgangsrecht
Artikel 20 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Hoofdstuk 2 Bestaande Situatie
2.1 Begrenzing Plangebied
2.2 Geldende Bestemmingen
2.3 Ruimtelijke Structuur
Hoofdstuk 3 Planbeschrijving
3.1 Visie
3.2 Ontwikkelingen
3.3 Functies
Hoofdstuk 4 Beleidskader
4.1 Rijk
4.2 Provincie
4.3 Gemeente
Hoofdstuk 5 Randvoorwaarden
5.1 Bodem
5.2 Cultuurhistorie
5.3 Ecologie
5.4 Explosieven
5.5 Externe Veiligheid
5.6 Geluid
5.7 Geur
5.8 Leidingen
5.9 Luchtkwaliteit
5.10 Milieueffectrapportage
5.11 Milieuzonering
5.12 Natuur En Landschap
5.13 Veiligheid
5.14 Water
Hoofdstuk 6 Juridische Aspecten
6.1 Juridische Aspecten
6.2 Handhaving
Hoofdstuk 7 Economische Uitvoerbaarheid
7.1 Grondexploitatie
Hoofdstuk 8 Overleg En Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
8.1 Overleg Ex Artikel 3.1.1 Bro
8.2 Inspraak
8.3 Zienswijzen
Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten Functiemenging
Bijlage 2 Verbeelding
Bijlage 1 Nota Inspraak
Bijlage 2 Nota Zienswijzen
Bijlage 3 Visiedocument
Bijlage 4 Natuurcompensatieplan
Bijlage 5 Landgoed De Wolfskamer
Bijlage 6 Archeologie
Bijlage 7 Natuuronderzoek
Bijlage 8 Aanvullend Natuuronderzoek
Bijlage 9 Explosievenonderzoek
Bijlage 10 Externe Veiligheid
Bijlage 11 Akoestisch Onderzoek
Bijlage 12 Milieuzonering
Bijlage 13 Uitwerking Waterberging

Esvelderbeekzone

Bestemmingsplan - gemeente Barneveld

Vastgesteld op 26-02-2013 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 Aan huis verbonden beroep of bedrijf

een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied, niet bestaande uit ambachtelijke en/of detailhandelsactiviteiten, dat door zijn beperkte omvang in een woning en daarbij behorende gebouwen, met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend.

1.2 Aanbouw

een bijbehorend bouwwerk in de vorm van een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch en functioneel opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

1.3 Aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.4 Aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.5 Agrarisch bedrijf

een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren, met uitzondering van een glastuinbouwbedrijf en een gebruiksgerichte paardenhouderij;

1.6 Ambachtelijk bedrijf

een bedrijf waar overwegend door middel van handwerk producten worden vervaardigd, bewerkt, onderhouden of hersteld;

1.7 Archeologische waarde

de waarde die van belang is voor de archeologie en voor de kennis van de beschavingsgeschiedenis;

1.8 Avondhorecabedrijf

horecabedrijvigheid, waaronder geen restaurants en hotels zijn begrepen, welke naar aard en openingstijden zich in hoofdzaak richt op het in avond- en nachtelijke uren uitgaande publiek, zoals cafés, bars, discotheken, dancings en/of koffiehuizen of combinaties hiervan dan wel variaties op deze bedrijfsvoering.

1.9 Bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.10 Bebouwingspercentage

het in procenten uitgedrukte deel van een bouwvlak, bestemmingsvlak dan wel bouwperceel, dat ten hoogste mag worden bebouwd;

1.11 Bedrijf

onderneming waarbij het accent ligt op het vervaardigen, bewerken, installeren en verhandelen van goederen dan wel op het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij eventueel detailhandel uitsluitend plaatsvindt als onzelfstandig en ondergeschikt onderdeel van de onderneming in de vorm van verkoop dan wel levering van ter plaatse vervaardigde, bewerkte of herstelde goederen, dan wel goederen die in rechtstreeks verband staan met de uitgeoefende handelingen;

1.12 Bedrijfsgebouw

een gebouw dat dient voor de uitoefening van een bedrijf;

1.13 Bedrijfswoning

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar noodzakelijk is gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein;

1.14 Bestaande

bestaand en legaal aanwezig op de dag van terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan;

1.15 Bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak;

1.16 Bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0203.1173-0003.gml met de bijbehorende regels (en eventuele bijlagen);

1.17 Bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.18 Bevoegd gezag

bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning;

1.19 Bevi-inrichting

inrichting als bedoeld in artikel 2, eerste lid van het Besluit externe veiligheid inrichtingen, zoals deze luidt op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan;

1.20 Bijbehorend bouwwerk

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak;

1.21 Bijgebouw

een bijbehorend bouwwerk in de vorm van een niet voor bewoning bestemd vrijstaand of aangebouwd gebouw, dat een gebruikseenheid vormt met en dienstbaar is aan de bij omschrijving van de hoofdbestemming opgesomde functies, zoals een garage, huishoudelijke bergruimte of hobbyruimte;

1.22 Bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.23 Bouwgrens

de grens van een bouwvlak;

1.24 Bouwlaag

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder;

1.25 Bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.26 Bouwperceelsgrens

de grens van een bouwperceel;

1.27 Bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.28 Bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.29 Cultuur en ontspanning

voorzieningen ten behoeve van cultuur en ontspanning, waaronder: podiumkunsten / theater, bioscopen, musea, expositieruimten, galeries, toeristische attracties, bowling- en poolcentra, muziek- en dansscholen, creativiteitscentra, casino's en zalencentra;

1.30 Dak

iedere bovenbeëindiging van een gebouw;

1.31 Detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen, geen motorbrandstoffen zijnde, aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.32 Detailhandel in aanvullend assortiment I

detailhandel in de vorm van verkoop van artikelen die voor het koken worden gebruikt (pannen, potten, keukengereedschappen, keukentextiel), verkoop van artikelen in verband met het nuttigen van maaltijden (tafels, stoelen, serviezen, bestekken, tafelaankleding), verkoop van foodartikelen (koffie, thee, delicatessen, kruiden/specerijen, oliën, azijnen en sauzen), het verzorgen van (kook)demonstraties;

1.33 Detailhandel in aanvullend assortiment II

detailhandel in de vorm van verkoop van grootschalige artikelen (waaronder in ieder geval begrepen zwembaden en speeltoestellen) alsmede het leveren van aan een tuincentrum gerelateerde diensten in de vorm van exposities, seminars en shows;

1.34 Detailhandel volumineus

detailhandel die vanwege de omvang van de gevoerde artikelen een grote oppervlakte nodig heeft voor de uitstalling, zoals de verkoop van auto's, boten, caravans, meubels, tuininrichtingsartikelen, grove bouwmaterialen, keukens en sanitair;

1.35 Dienstverlening

het verlenen van economische diensten aan derden;

1.36 Dove gevel

een bouwkundige constructie die een ruimte in een gebouw scheidt van de buitenlucht, waarin geen te openen delen aanwezig zijn en met een karakteristieke geluidswering – conform NEN 5077 – die ten minste gelijk is aan het verschil tussen de geluidsbelasting van die constructie en 33 dB, alsmede een bouwkundige constructie waarin alleen bij wijze van uitzondering te openen delen aanwezig zijn, mits die delen niet direct grenzen aan een geluidsgevoelige ruimte, zoals omschreven in artikel 1 van de Wet geluidhinder.

1.37 Erf

bij de bestemming behorende gronden waarvan het gebruik ten diensten van deze bestemming is;

1.38 Extensief recreatief medegebruik

recreatief medegebruik dat in hoofdzaak is gericht op natuur- en landschapsbeleving, zoals wandelen en fietsen. Voor het extensieve recreatief medegebruik is geen specifieke inrichting van het gebied noodzakelijk, maar kan worden volstaan met de voorzieningen die reeds ten behoeve van de hoofdfunctie aanwezig zijn en ondergeschikte voorzieningen zoals bewegwijzeringsbordjes;

1.39 Gebouw

elk bouwwerk dat een voor mensen toegankelijke overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.40 Gebruiken

het doen gebruiken, laten gebruiken en in gebruik geven;

1.41 Geurgevoelig object

gebouw, bestemd voor en blijkens aard, indeling en inrichting geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf en die daarvoor permanent of een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik, wordt gebruikt;

1.42 Geluidsgevoelige functies

bewoning of ander geluidsgevoelige functies zoals bedoeld in de Wet geluidhinder en het Besluit geluidhinder;

1.43 Geluidsgevoelige gebouwen

gebouwen welke dienen ter bewoning of ten behoeve van een andere geluidsgevoelige functie als bedoeld in de Wet geluidhinder en het Besluit geluidhinder;

1.44 Geluidsscherm

een geluidwerende voorziening in de vorm van bijvoorbeeld een scherm of een wal;

1.45 Geluidzone - industrie

De met de aanduiding 'geluidzone - industrie' aangegeven zone, zoals bedoeld in de Wet geluidhinder, waarbuiten de geluidsbelasting vanwege het gezoneerd industrieterrein de waarde van 50 dB(A) niet te boven mag gaan;

1.46 Hogere waarde

een maximale waarde voor de geluidbelasting, die hoger is dan de voorkeursgrenswaarde en die in een concreet geval kan worden vastgesteld op grond van de Wet geluidhinder en het Besluit Geluidhinder;

1.47 Hoofdgebouw

een (deel van een) gebouw, dat vanwege zijn indeling en uiterlijke verschijningsvorm, gelet op de bestemming als het belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel of bouwvlak moet worden aangemerkt en waartoe eventuele uitbouwen, aanbouwen en bijgebouwen niet worden gerekend;

1.48 Horeca

een bedrijf, waar bedrijfsmatig dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt en/of waarin bedrijfsmatig logies worden verstrekt, één en ander al dan niet in combinatie met een vermaaksfunctie, met uitzondering van erotisch getinte vermaaksfuncties;

1.49 Hulpdiensten

Brandweer, politie en ambulance;

1.50 Industrieterrein

Een terrein waarop Wgh-inrichtingen zijn toegelaten;

1.51 Kantoor

een gebouw, dat dient voor de uitoefening van administratieve werkzaamheden en werkzaamheden die verband houden met het doen functioneren van (semi)overheidsinstellingen, het bankwezen, en naar de aard daarmee gelijk te stellen instellingen;

1.52 Kantoor- en/of praktijkruimte

een niet voor bewoning bestemd gedeelte van een woning of gebouw bij een woning, dat uitsluitend dient voor de uitoefening van beroepsactiviteiten van de bewoner van de woning op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of daarmee gelijk te stellen gebied;

1.53 Kunst en cultuur

voorzieningen ten behoeve van kunst en cultuur, zoals een bibliotheek, een museum, een filmzaal en daarmee gelijk te stellen activiteiten;

1.54 Kunstwerk

een door kunst voortgebracht voorwerp, zoals beelden en andere bouwwerken;

1.55 Kwetsbaar object

woningen, gebouwen bestemd voor het verblijf, al dan niet gedurende een gedeelte van de dag, van minderjarigen, ouderen, zieken of gehandicapten, gebouwen waarin doorgaans grote aantallen personen gedurende een groot gedeelte van de dag aanwezig zijn, zoals kantoren, hotels en restaurants, winkels, kampeer- en andere recreatieterreinen en objecten met een hoge infrastructurele waarde, zoals een telefoon- of elektriciteitscentrale, voor zover die objecten wegens de aard van de gevaarlijke stoffen die bij een ongeval kunnen vrijkomen, bescherming verdienen tegen de gevolgen van dat ongeval;

1.56 Landschappelijke waarde

de aan een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door de waarneembare verschijningsvorm van dat gebied;

1.57 Maaiveld

gemiddelde hoogte van het afgewerkte terrein dat een gebouw of bouwwerk omgeeft;

1.58 Maatschappelijke voorzieningen

educatieve, sociaal-medische, sociaal-culturele en levensbeschouwelijke voorzieningen, voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening, alsook ondergeschikte detailhandel en horeca ten dienste van deze voorzieningen;

1.59 Nadere eis

een nadere eis als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, sub d, van de Wet ruimtelijke ordening;

1.60 Natuur(wetenschappe)lijke waarde

de aan een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door geologische, geomorfologische, bodemkundige en/of biologische elementen, voorkomend in dat gebied;

1.61 Omgevingsvergunning

Vergunning voor activiteiten als genoemd in artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

1.62 Ondergronds bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die onder het maaiveld is gelegen;

1.63 Onderhoudsgebouw

een gebouw ten behoeve van het onderhoud van een landgoed, zoals een gebouw voor de stalling van materieel, een houtloods of een berging;

1.64 Overkapping

een bouwwerk, niet zijnde een gebouw, bestaande uit tenminste een dak en maximaal één wand;

1.65 Particulier opdrachtgeverschap

situatie dat de burger of een groep van burgers – in dat laatste geval georganiseerd als rechtspersoon zonder winstoogmerk of krachtens een overeenkomst – tenminste de economische eigendom verkrijgt en volledige zeggenschap heeft over en verantwoordelijkheid draagt voor het gebruik van de grond, het ontwerp en de bouw van de eigen woning;

1.66 Peil

het peil overeenkomstig de bouwverordening, dan wel indien geen peil overeenkomstig de bouwverordening is vast te stellen, de gemiddelde hoogte van het afgewerkte bouwterrein;

1.67 Plan

het bestemmingsplan 'Esvelderbeekzone' van de gemeente Barneveld;

1.68 Productiegebonden detailhandel

detailhandel in goederen die ter plaatse worden vervaardigd, gerepareerd en/of toegepast in het productieproces, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de productiefunctie;

1.69 Recreatief medegebruik

een recreatief gebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit recreatieve gebruik is toegestaan;

1.70 SBI-Code

Standaard Bedrijf Indelingscode van het Centraal Bureau voor Statistiek;

1.71 Seksinrichting

een terrein, gebouw, vaar- of voertuig waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichtingen worden in ieder geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub of een prostitutiebedrijf, waaronder tevens begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.72 Sociale huurwoning

huurwoning met een aanvangshuurprijs onder de grens als bedoeld in artikel 13, eerste lid, onder a, van de Wet op de huurtoeslag, waarbij de instandhouding voor de in een gemeentelijke verordening omschreven doelgroep voor ten minste tien jaar na ingebruikname is verzekerd;

1.73 Sociale koopwoning

koopwoning met een koopprijs vrij op naam van ten hoogste het bedrag genoemd in artikel 26, tweede lid, onder g, van het Besluit beheer sociale huursector, waarbij de instandhouding voor de in een gemeentelijke verordening omschreven doelgroep voor ten minste tien jaar na ingebruikname is verzekerd;

1.74 Staat van Bedrijfsactiviteiten

als bijlage(n) bij deze regels behorende en daarvan onderdeel uitmakende lijst(en) van bedrijven en instellingen;

1.75 Stationsgebouw

Gebouw ten behoeve van de spoorweg, dat ook kan dienen voor dienstverlening, horeca en/of kantoor;

1.76 Straalpad

vrije ruimte die nodig is voor ongehinderde ontvangst van (radio-)signaal;

1.77 Tuincentrum

een bedrijf, gericht op de verhandeling van bomen, heesters, planten, bloemen en andere siergewassen en in samenhang daarmee op de verkoop van artikelen die met de tuinbewerking of de inrichting van tuinen verband houden, zoals tuingereedschap, tuinmeubilair en tuingrond en de verhuur van machines, gereedschappen en aanhangers, het aanbieden van activiteiten op het gebied van tuinarchitectuur en tuinlease.

1.78 Uitbouw

een bijbehorend bouwwerk in de vorm van een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw. Functionele ondergeschiktheid is niet vereist;

1.79 Uitvoeren

het doen uitvoeren, laten uitvoeren en in uitvoering geven;

1.80 Uitwerking

een uitwerking als bedoeld in artikel 3.6 lid 1 sub b van de Wet ruimtelijke ordening;

1.81 Verbeelding

De bij het bestemmingsplan behorende kaart (analoog of digitaal) waarop onder meer de begrenzing van het plan, de in het bestemmingsplan voorkomende bestemmingen, aanduidingen en topografische en kadastrale gegevens zijn weergegeven;

1.82 Verkooppunt motorbrandstoffen met lpg

tankstation waar motorbrandstoffen, waaronder lpg, worden verkocht, eventueel met ondergeschikte detailhandel;

1.83 Verkooppunt motorbrandstoffen zonder lpg

tankstation waar motorbrandstoffen, uitgezonderd lpg, worden verkocht, eventueel met ondergeschikte detailhandel;

1.84 Verkoopvloeroppervlak

alle voor publiek zichtbare en toegankelijke (besloten) winkelruimte ten behoeve van de detailhandel, zowel binnen als buiten;

1.85 Vloeroppervlak

grootte van de oppervlakte van een bouwlaag;

1.86 Voorgevel

de naar de weg gekeerde gevel(s) van een gebouw;

1.87 Voorgevelrooilijn

de evenwijdig aan de as van de weg gelegen lijn welke, zoveel mogelijk aansluitend aan de ligging van de voorgevels van de (bestaande) bebouwing, een zoveel mogelijk gelijkmatig beloop van de rooilijn overeenkomstig de richting van de weg geeft;

1.88 Voorkeursgrenswaarde

de maximale waarde voor de geluidbelasting, zoals deze rechtstreeks kan worden afgeleid uit de Wet geluidhinder en het Besluit geluidhinder;

1.89 Wet ruimtelijke ordening

Wet van 1 juli 2008 (Stb. 2006, 566) houdende vaststelling van nieuwe planregels omtrent de ruimtelijke ordening, zoals deze luidt op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan;

1.90 Wgh-inrichting

een inrichting die in belangrijke mate geluidhinder kan veroorzaken, zoals bedoeld in artikel 41 derde lid van de Wet geluidhinder en genoemd in bijlage I, onderdeel van het Besluit omgevingsrecht, zoals deze luiden op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan;

1.91 Wijziging

een wijziging als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, sub a, van de Wet ruimtelijke ordening;

1.92 Woning

een complex van ruimten dat dient voor de zelfstandige huisvesting van één afzonderlijk huishouden;

1.93 Woongebouw

een gebouw dat ten minste twee woningen omvat;

1.94 Zorgwoning

een woning die speciaal bedoeld en geschikt is voor mensen met een zorgvraag;

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 De dakhelling

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.2 De goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, dan wel de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.3 De inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.4 De bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.5 De oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.6 De hoogte van een windturbine

vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine;

2.7 De afstand tot de zijdelingse perceelsgrens

vanaf de buitenwerkse gevelvlakken dan wel, indien sprake is van overstekende daken met een overstekend gedeelte van meer dan 0,75 m, respectievelijk overstekken van meer dan 0,75 m, vanaf de buitenrand van het overstekende dak/de overstek, neerwaarts geprojecteerd, tot de kadastrale zijgrens van het perceel;

2.8 De oppervlakte van een ondergronds bouwwerk

onder de begane grondvloer, tussen de harten van de ondergrondse buitenste muren;

2.9 De oppervlakte van een overkapping

de loodrechte projectie van de overkapping op het maaiveld;

2.10 Het vloeroppervlak

boven de vloeren, tussen de binnenwerkse gevelvlakken en/of scheidingsmuren.

2.11 Maatvoering

Alle maten zijn tenzij anders weergegeven:

  1. a. voor lengten in meters (m);
  2. b. voor oppervlakten in vierkante meters (m²);
  3. c. voor inhoudsmaten in kubieke meters (m³);
  4. d. voor verhoudingen in procenten (%).

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch - Onbebouwd

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch - Onbebouwd' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. agrarisch gebruik in de vorm van het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren;

met daaraan ondergeschikt:

  1. b. openbare nutsvoorzieningen;
  2. c. recreatief medegebruik;
  3. d. paden en wegen;
  4. e. infrastructurele voorzieningen;
  5. f. erfontsluitingswegen;
  6. g. parkeervoorzieningen;
  7. h. waterhuishoudkundige voorzieningen;
  8. i. sloten, beken en daarmee gelijk te stellen waterlopen;

met de daarbij behorende:

  1. j. bouwwerken geen gebouwen zijnde.

3.2 Bouwregels

  1. 1. Op of in deze gronden mogen geen gebouwen en overkappingen worden gebouwd.
  2. 2. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt dat de bouwhoogte niet meer dan 2 m mag bedragen, uitgezonderd ter plaatse van de aanduiding 'maximale bouwhoogte' want daar geldt dat de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan op de verbeelding is weergegeven.

Artikel 4 Groen

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. opgaande beplanting

met de daarbij behorende:

  1. b. bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde;
  2. c. werken, geen bouwwerken zijnde;
  3. d. paden;
  4. e. water.

4.2 Bouwregels

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

  1. a. de bouwhoogte van palen en masten mag niet meer dan 9 m bedragen;
  2. b. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer dan 2 m bedragen;
  3. c. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 3,5 m bedragen.

4.3 Nadere eisen

  1. 1. Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:
    1. a. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
    2. b. de verkeersveiligheid;
    3. c. een goede milieusituatie;
    4. d. de gebruiksmogelijkheden van nabijgelegen gronden;
    5. e. de landschappelijke inpassing van de bebouwing;
    6. f. architectonische en/of cultuurhistorische waarde van andere bebouwing;
    7. g. een ongestoorde ligging van kabels en leidingen.
  1. 2. Bij het stellen van nadere eisen is de procedure zoals weergegeven in artikel 4.1 van toepassing.

4.4 Afwijken van de gebruiksregels

  1. 1. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 4.1 en ten behoeve van het aanleggen van in- en uitritten om aangrenzende gebouwen en terreinen te kunnen bereiken en verlaten. De breedte van een in- en uitrit mag niet meer dan 4 m bedragen.
  2. 2. Het afwijken kan slechts, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    1. a. het straat- en bebouwingsbeeld;
    2. b. de verkeersveiligheid; en
    3. c. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Artikel 5 Maatschappelijk

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. maatschappelijke voorzieningen, waarbij geldt dat ter plaatse van de aanduiding zoals in onderstaande tabel is opgenomen alleen de specifieke, met die aanduiding corresponderende maatschappelijke voorziening is toegestaan:
(gz) gezondheidszorg
  1. b. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'zorgboerderij' of de aanduiding 'agrarisch' tevens voor agrarische nevenactiviteiten door de ter plaatse gevestigde maatschappelijke voorziening;
  2. c. het gebruik als omschreven in 5.5;

met de daarbij behorende:

  1. d. bedrijfswoning(en) met bijbehorende bijgebouwen, uitgezonderd ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning uitgesloten', want daar zijn geen bedrijfswoningen toegestaan;
  2. e. gebouwen;
  3. f. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  4. g. werken, geen bouwwerken zijnde;
  5. h. tuinen en erven;
  6. i. parkeervoorzieningen;
  7. j. groenvoorzieningen;
  8. k. paden;
  9. l. water.

5.2 Bouwregels

5.3 Nadere eisen

  1. 1. Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:
    1. a. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
    2. b. de verkeersveiligheid;
    3. c. een goede milieusituatie;
    4. d. de bereikbaarheid voor hulpdiensten;
    5. e. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
    6. f. de landschappelijke inpassing van de bebouwing;
    7. g. architectonische en/of cultuurhistorische waarde van andere bebouwing;
    8. h. een ongestoorde ligging van kabels en leidingen.
  1. 2. Bij het stellen van nadere eisen is de procedure zoals weergegeven in artikel 18.1 van toepassing.

5.4 Afwijken van de bouwregels

  1. 1. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 5.2.2.a en toestaan dat wordt gebouwd buiten het bouwvlak, mits:
    1. a. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de belangen van landschap en beeldkwaliteit;
    2. b. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de milieusituatie.
  1. 2. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 5.2.2 voor wat betreft de maximale goothoogte en toestaan dat de goothoogte van een bedrijfsgebouw niet meer dan 6 m bedraagt, mits:
    1. a. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de belangen van landschap en beeldkwaliteit;
    2. b. de verhoging bedrijfstechnisch noodzakelijk is;
    3. c. het aantal bouwlagen niet toeneemt.
  1. 3. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 5.2.2 voor wat betreft de maximale bouwhoogte en toestaan dat de bouwhoogte van een bedrijfsgebouw niet meer dan 12 m bedraagt, mits:
    1. a. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de belangen van landschap en beeldkwaliteit;
    2. b. de verhoging bedrijfstechnisch noodzakelijk is;
    3. c. het aantal bouwlagen niet toeneemt.
  1. 4. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 5.2.3 voor wat betreft de plaats van de bedrijfswoning en vervangende nieuwbouw van de bedrijfswoning op een andere plaats toestaan, mits:
    1. a. de belangen van gebruikers en/of eigenaren van aangrenzende gronden niet onevenredig worden geschaad;
    2. b. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de milieusituatie.
  1. 5. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 5.2.3 voor wat betreft de maximale goothoogte van een bedrijfswoning en toestaan dat de goothoogte vaneen bedrijfswoning niet meer dan 6 m bedraagt, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de belangen van landschap en beeldkwaliteit.
  1. 6. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 5.2.5 voor wat betreft de maximale hoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde en toestaan dat de hoogte van windturbines niet meer dan 20 m bedraagt, mits:
    1. a. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de belangen van landschap en beeldkwaliteit;
    2. b. de belangen van gebruikers en/of eigenaren van aangrenzende gronden niet onevenredig worden geschaad;
    3. c. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de milieusituatie.
  1. 7. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 5.2.3 voor wat betreft het toestaan dat binnen de inhoud van een bedrijfswoning een tweede zelfstandige wooneenheid wordt gerealiseerd, mits:
    1. a. de tweede wooneenheid rechtstreeks ten dienste staat van een situatie waarin mantelzorg verleend wordt binnen de bedrijfswoning dan wel dat er sprake is van een zodanige relatie tussen de bewoners van de beide wooneenheden en van zodanige omstandigheden, dat in redelijkheid aannemelijk is dat men om reden van het mogelijk in de toekomst kunnen verlenen van mantelzorg in dezelfde woning wil wonen;
    2. b. schriftelijke verklaringen worden overgelegd van de (hoofd)bewoners van beide wooneenheden waaruit blijkt dat er sprake is, of zo nodig zal zijn, van mantelzorg;
    3. c. maximaal 35% van de totale vloeroppervlakte van de bedrijfswoning, tot ten hoogste 65 m2, wordt benut voor de tweede wooneenheid;
    4. d. de bedrijfswoning waarin de tweede wooneenheid wordt gerealiseerd in visueel opzicht de uitstraling van één woning behoudt;
    5. e. de bedrijfswoning waarin de tweede wooneenheid wordt gerealiseerd een toegelaten minimale inhoud heeft van meer dan 350 m3;
    6. f. er sprake is van sloop van gebouwen, met een oppervlakte van ten minste 300 m2, met dien verstande dat:
      • om aan de vereiste sloopoppervlakte te komen de sloopoppervlakte van meerdere locaties mag worden meegerekend;
      • monumentale bebouwing telt wel mee in de bepaling van de sloopoppervlakte maar mag niet worden gesloopt;
      • de te slopen gebouwen moeten zijn gelegen binnen het buitengebied van de gemeente Barneveld, dan wel binnen het reconstructiegebied Gelderse Vallei/Utrecht-Oost, opgenomen in het Reconstructieplan Gelderse Vallei/Utrecht-Oost, vastgesteld door Provinciale Staten van Gelderland op 22 december 2004 en 26 januari 2005, voor zover dit reconstructiegebied is gelegen binnen de provincie Gelderland;
      • verzekerd is dat herbouw van de gesloopte gebouwen niet mogelijk is.
  1. 8. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 5.2.3 voor wat betreft de maximale inhoud van de 'bedrijfswoning' en toestaan dat een 'bedrijfswoning' wordt gebouwd met een grotere inhoud, mits:
    1. a. de inhoud niet meer bedraagt dan 1.500 m3;
    2. b. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de belangen van landschap en beeldkwaliteit en mits de architectonische en/of cultuurhistorische waarden van de bebouwing niet in onevenredige mate worden geschaad;
    3. c. sprake is van vermindering (door sloop) van gebouwen volgens de staffeling in de onderstaande tabel:
Inhoud woning Sloopeis
Tot 1000 m3 2 m2 sloop voor iedere m3 vergroting
Vanaf 1000 m3 4 m2 sloop voor iedere m3 vergroting

Met dien verstande dat:

      • om aan de vereiste sloopoppervlakte te komen de sloopoppervlakte van meerdere locaties mag worden meegerekend;
      • monumentale bebouwing telt wel mee in de bepaling van de sloopoppervlakte maar mag niet worden gesloopt;
      • de te slopen gebouwen moeten zijn gelegen binnen het buitengebied van de gemeente Barneveld, dan wel binnen het reconstructiegebied Gelderse Vallei/Utrecht-Oost, opgenomen in het Reconstructieplan Gelderse Vallei/Utrecht-Oost, vastgesteld door Provinciale Staten van Gelderland op 22 december 2004 en 26 januari 2005, voor zover dit reconstructiegebied is gelegen binnen de provincie Gelderland;
      • verzekerd is dat herbouw van de gesloopte gebouwen niet mogelijk is.
  1. 9. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 16.1 en toestaan dat wordt gebouwd ten behoeve van een functie waarvoor is of wordt afgeweken van het plan met toepassing van artikel 5.6, mits dit in overeenstemming is met de in artikel 5.6 genoemde voorwaarden en wordt gebouwd conform de in artikel 5.2 vermelde bouwregels, voor zover van toepassing.

5.5 Specifieke gebruiksregels

Als gebruik overeenkomstig de bestemming wordt aangemerkt:

  1. a. het gebruik van ruimten binnen de bedrijfswoning ten behoeve van de uitoefening van een aan huis verbonden beroep, kleinschalig bedrijf en/of bed & breakfast, voor zover dit gebruik ondergeschikt blijft aan de woonfunctie en mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:
    1. 1. maximaal 35% van het vloeroppervlak van de bedrijfswoning, tot ten hoogste 60 m2, mag worden gebruikt voor het aan huis verbonden beroep, de kleinschalige bedrijfsactiviteit en/of bed & breakfast;
    2. 2. degene die de onder 1 genoemde activiteiten in de bedrijfswoning uitvoert, dient tevens de bewoner van de bedrijfswoning te zijn;
    3. 3. vergunningplichtige of meldingsplichtige activiteiten ingevolge de Wet milieubeheer zijn niet toegestaan.
  1. b. het gebruik van grond als paardrijbak, mits:
    1. 1. de paardrijbak wordt gebruikt ten dienste van bewoners van de bedrijfswoning;
    2. 2. de paardrijbak ligt binnen het bestemmingsvlak of aansluitend aan het bestemmingsvlak met inachtneming dat gebruik van grond als paardrijbak bij overige bestemmingen, mits de paardrijbak wordt gebruikt ten dienste van bewoners van een woning, woongebouw, bedrijfswoning of 'kleine woning' die ligt in een bouwvlak of bestemmingsvlak aansluitend aan de paardrijbak met een andere dan een agrarische bestemming met inachtneming van de regels die in die betreffende andere bestemming zijn opgenomen voor de paardrijbak;
    3. 3. de paardrijbak ligt achter de voorgevelrooilijn;
    4. 4. de oppervlakte niet meer bedraagt dan 800 m2;
    5. 5. de afstand tot een woning van een derde niet minder dan 50 m bedraagt.
  1. c. het gebruik van grond voor het plaatsen van zonnecollectoren, mits:
    1. 1. de zonnecollectoren geplaats worden achter de voorgevelrooilijn
    2. 2. de totale oppervlakte die gebruikt wordt voor het plaatsen van zonnecollectoren maximaal 150 m2 bedraagt.

5.6 Afwijken van de gebruiksregels

  1. 1. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 5.1 voor het gebruiken van gronden en bouwwerken ten behoeve van een andere vorm van maatschappelijk, mits vanuit ruimtelijk en milieutechnisch oogpunt aanvaardbaar.
  1. 2. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 5.5 ten behoeve van de uitoefening van een aan huis verbonden beroep, een kleinschalig bedrijf en/of bed & breakfast in een bijgebouw, mits:
    1. a. maximaal 25% van de totale vloeroppervlakte van de bedrijfswoning en de bijgebouwen wordt gebruikt voor bed & breakfast en/of het aan huis verbonden beroep of bedrijf;
    2. b. de totale gezamenlijke vloeroppervlakte die wordt aangewend voor het aan huis verbonden beroep en/of bed & breakfast niet meer bedraagt dan 60 m2;
    3. c. de belangen van gebruikers en/of eigenaren van aangrenzende gronden niet onevenredig kunnen worden geschaad;
    4. d. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de milieusituatie.
  1. 3. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 5.5 ten behoeve van het gebruik van grond als paardrijbak waarbij de paardrijbak ligt voor de voorgevelrooilijn, mits:
    1. a. de belangen van gebruikers en/of eigenaren van aangrenzende gronden niet onevenredig kunnen worden geschaad;
    2. b. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de milieusituatie;
    3. c. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de aanwezige landschapswaarden, tenzij hieraan door het nemen van maatregelen voldoende tegemoet kan worden gekomen.

5.7 Wijzigingsbevoegdheid

  1. 1. Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming Maatschappelijk wijzigen in de bestemming Wonen met inachtneming van het volgende:
    1. a. uitsluitend de bestaande bedrijfswoning(en) mag worden gebruikt als woning;
    2. b. het nieuwe bestemmingsvlak kan kleiner zijn dan het bestaande bestemmingsvlak, in welk geval de bestemming van de grond die niet wordt gewijzigd in 'Wonen' wordt gewijzigd in de bestemming Agrarisch - OnbebouwdNatuur en/of Groen waarbij tevens dubbelbestemmingen en/of gebiedsaanduidingen kunnen worden opgenomen indien en voor zover deze op aangrenzende gronden met de genoemde bestemming liggen.
  1. 2. Burgemeester en wethouders kunnen de maximaal toegestane bebouwde oppervlakte zoals opgenomen in artikel 5.2.2 onder d wijzigen, met inachtneming van het volgende:
    1. a. De totale oppervlakte in het totaal maximaal 1.000 m2 bedraagt per bestemmingsvlak, met dien verstande dat de oppervlakte maximaal 750 m2 mag bedragen ter plaatse van:
      • de aanduiding ecologische hoofdstructuur
      • de dubbelbestemming Waarde - Openheid en Reliëf;
    2. b. het terrein dient te worden voorzien van een goede landschappelijke inpassing;
    3. c. er mag geen sprake zijn van een onevenredige verkeersaantrekkende werking;
    4. d. de belangen van gebruikers en/of eigenaren van aangrenzende gronden mogen niet onevenredig worden geschaad;
    5. e. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de milieusituatie;
    6. f. er mag geen significante aantasting plaatsvinden van ecologische waarden;
    7. g. om een bepaalde oppervlakte nieuw te bouwen aanvullend op de bestaande oppervlakte genoemd in artikel Bedrijfsgebouwen onder d, dient sprake te zijn van de sloop van gebouwen op basis van de in de onderstaande tabel genoemde staffeling:
hergebruik of nieuwbouw te slopen bij hergebruik te slopen bij nieuwbouw
tot 500 m² dezelfde oppervlakte tweemaal zoveel
501 – 750 m² tweemaal zoveel driemaal zoveel
751 – 1.000 m² driemaal zoveel viermaal zoveel

met dien verstande dat:

      • om aan de vereiste sloopoppervlakte te komen de sloopoppervlakte van meerdere locaties mag worden meegerekend;
      • monumentale bebouwing telt wel mee in de bepaling van de sloopoppervlakte maar mag niet worden gesloopt;
      • de te slopen gebouwen moeten zijn gelegen binnen het buitengebied van de gemeente Barneveld, dan wel binnen het reconstructiegebied Gelderse Vallei/Utrecht-Oost, opgenomen in het Reconstructieplan Gelderse Vallei/Utrecht-Oost, vastgesteld door Provinciale Staten van Gelderland op 22 december 2004 en 26 januari 2005, voor zover dit reconstructiegebied is gelegen binnen de provincie Gelderland;
      • verzekerd is dat herbouw van de gesloopte gebouwen niet mogelijk is.

Artikel 6 Natuur

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Natuur' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. het behoud, het herstel en/of de ontwikkeling van de natuur(wetenschappe)lijke en de landschappelijke waarden;
  2. b. houtproductie als gevolg van bos- en/of natuurbeheer;

met daaraan ondergeschikt:

  1. c. extensief recreatief medegebruik en educatief medegebruik;
  2. d. (bestaande) infrastructurele voorzieningen en paden;
  3. e. sloten, beken en daarmee gelijk te stellen waterlopen;
  4. f. waterhuishoudkundige voorzieningen;
  5. g. openbare nutsvoorzieningen;

met de daarbij behorende:

  1. h. bouwwerken geen gebouwen zijnde;
  2. i. werken geen gebouwen zijnde.

6.2 Bouwregels

  1. 1. Op of in deze gronden mogen geen gebouwen en overkappingen worden gebouwd.
  2. 2. De bouwhoogte van terreinafscheidingen mag niet meer dan 2 m bedragen.
  3. 3. De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 3 m bedragen.

6.3 Nadere eisen

  1. 1. Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:
    1. a. het behoud, het herstel en/of de ontwikkeling van de landschappelijke en/of natuurwetenschappelijke waarden van de gronden;
    2. b. de verkeersveiligheid;
    3. c. een goede milieusituatie;
    4. d. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
    5. e. architectonische en/of cultuurhistorische waarde van andere bebouwing;
    6. f. een ongestoorde ligging van kabels en leidingen.
  2. 2. Bij het stellen van nadere eisen is de procedure zoals weergegeven in artikel 18.1 van toepassing.

6.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

  1. 1. Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:
    1. a. het vergraven en egaliseren van gronden;
    2. b. het bebossen of anderszins beplanten met houtopstanden, waaronder begrepen het kweken en telen van bomen, struiken en heesters;
    3. c. het kappen en/of rooien van bomen of ander houtgewas;
    4. d. het aanleggen, verbreden en verharden van wegen, paden en parkeergelegenheden en het aanleggen van andere oppervlakte verhardingen;
    5. e. het aanbrengen van onder- en bovengrondse leidingen, constructies, installaties en apparatuur;
    6. f. het aanleggen van voorzieningen ten behoeve van het recreatief en/of educatief medegebruik;
    7. g. het ophogen van gronden en aanleggen van (geluids)wallen;
    8. h. werken en werkzaamheden die wijziging van de waterhuishouding of waterstand beogen of ten gevolge hebben, zoals uitdiepen, draineren en slaan van putten;
    9. i. diepploegen, zijnde het extra diep - circa 0,4 m of meer - omploegen, waarbij de kruidlaag volledig wordt omgeploegd.
  2. 2. Het in artikel 6.4, eerste lid sub a, b en c vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:
    1. a. het normale onderhoud betreffen;
    2. b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan.

Artikel 7 Verkeer

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wegen waarbij geldt dat wegen uit maximaal 2 rijstroken (2x1) dienen te bestaan tenzij op de verbeelding een ander aantal is aangegeven;
  2. b. voorzieningen voor verkeer waaronder geluidswerende voorzieningen, tunnels, viaducten en bruggen;
  3. c. ter plaatse van de aanduiding 'spoorweg': spoorwegen;
  4. d. voet- en rijwielpaden;
  5. e. sloten, beken en daarmee gelijk te stellen waterlopen;
  6. f. waterhuishoudkundige voorzieningen;
  7. g. parkeer-, groen- en speelvoorzieningen;
  8. h. bermen en bermsloten;

met de daarbij behorende:

  1. i. gebouwen;
  2. j. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  3. k. werken, geen bouwwerken zijnde.

7.2 Bouwregels

7.3 Nadere eisen

  1. 1. Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:
    1. a. de gebruiksmogelijkheden van nabijgelegen gronden;
    2. b. architectonische en/of cultuurhistorische waarde van andere bebouwing;
    3. c. een ongestoorde ligging van kabels en leidingen.
  1. 2. Bij het stellen van nadere eisen is de procedure zoals weergegeven in artikel 18.1 van toepassing.

7.4 Afwijken van de bouwregels

  1. 1. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 7.2 ten behoeve van het bouwen van overige bouwwerken tot een bouwhoogte van 10 m;
  2. 2. Het afwijken van de bouwregels kan slechts, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    1. a. het straat- en bebouwingsbeeld;
    2. b. de verkeersveiligheid.

7.5 Specifieke gebruiksregels

Artikel 8 Water

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. water en waterhuishoudkundige voorzieningen, waaronder voorzieningen voor waterlopen, waterberging, watergangen en waterpartijen;
  2. b. waterkering;
  3. c. bruggen en duikers;
  4. d. het behoud, het herstel en/of de ontwikkeling van de natuur(wetenschappe)lijke waarde en de landschappelijke waarde;

met de daarbij behorende:

  1. e. extensief recreatief medegebruik waaronder hengelsport;

met daarbij behorende:

  1. f. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  2. g. werken, geen bouwwerken zijnde.

8.2 Bouwregels

  1. 1. Op of in deze gronden mogen geen gebouwen en overkappingen worden gebouwd.
  2. 2. De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde, mag niet meer dan 3 m bedragen.

8.3 Nadere eisen

  1. 1. Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bouwwerken, ten behoeve van:
    1. a. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
    2. b. de verkeersveiligheid;
    3. c. een goede milieusituatie;
    4. d. de gebruiksmogelijkheden van nabijgelegen gronden;
    5. e. de landschappelijke inpassing van de bebouwing;
    6. f. architectonische en/of cultuurhistorische waarde van andere bebouwing;
    7. g. een ongestoorde ligging van kabels en leidingen.
  1. 2. Bij het stellen van nadere eisen is de procedure zoals weergegeven in artikel 18.1 van toepassing.

8.4 Specifieke gebruiksregels

8.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

  1. 1. Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:
    1. a. het vergraven, egaliseren en ophogen van gronden;
    2. b. het bebossen of anderszins beplanten met houtopstanden, waaronder begrepen het kweken en telen van bomen, struiken en heesters;
    3. c. het aanleggen, verbreden en verharden van wegen, paden en parkeergelegenheden en het aanleggen van andere oppervlakte verhardingen;
    4. d. het aanbrengen van onder- en bovengrondse leidingen, constructies, installaties en apparatuur;
    5. e. het aanleggen van voorzieningen ten behoeve van het recreatief en/of educatief medegebruik.
  1. 2. Het in artikel 8.5, eerste lid vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:
    1. a. het normale onderhoud betreffen;
    2. b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan.

Artikel 9 Wonen

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wonen;
  2. b. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - agrarische nevenactiviteit' tevens voor bedrijfsmatige agrarische nevenactiviteiten door de bewoner van de woning;
  3. c. het gebruik als omschreven in artikel 9.5.1.

met daarbij behorende

  1. d. gebouwen;
  2. e. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  3. f. werken, geen bouwwerken zijnde;
  4. g. tuinen, landschappelijke beplanting, erven en parkeerplaatsen.

9.2 Bouwregels

9.3 Nadere eisen

  1. 1. Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:
    1. a. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
    2. b. de verkeersveiligheid;
    3. c. een goede milieusituatie;
    4. d. de bereikbaarheid voor hulpdiensten;
    5. e. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
    6. f. de landschappelijke inpassing van de bebouwing;
    7. g. architectonische en/of cultuurhistorische waarde van andere bebouwing;
    8. h. een ongestoorde ligging van kabels en leidingen.
  1. 2. Bij het stellen van nadere eisen is de procedure zoals weergegeven in artikel 18.1 van toepassing.

9.4 Afwijken van de bouwregels

  1. 1. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 9.2.2, artikel 9.2.3 en/of artikel 9.2.5 voor wat betreft de plaats van de woning, het woongebouw en/of de kleine woning en toestaan dat vervangende nieuwbouw op een andere plaats plaatsvindt, mits:
    1. a. de belangen van gebruikers en/of eigenaren van aangrenzende gronden niet onevenredig worden geschaad;
    2. b. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de milieusituatie.
  1. 2. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 9.2.2 voor wat betreft de maximale goothoogte van een woning of woongebouw en toestaan dat de goothoogte niet meer dan 6 m bedraagt, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de belangen van landschap en beeldkwaliteit.
  1. 3. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 9.2.2 voor wat betreft het toestaan dat binnen de inhoud van een woning een tweede zelfstandige wooneenheid wordt gerealiseerd, mits:
    1. a. de tweede wooneenheid rechtstreeks ten dienste staat van een situatie waarin mantelzorg verleend wordt binnen de woning dan wel dat er sprake is van een zodanige relatie tussen de bewoners van de beide wooneenheden en van zodanige omstandigheden, dat in redelijkheid aannemelijk is dat men om reden van het mogelijk in de toekomst kunnen verlenen van mantelzorg in dezelfde woning wil wonen;
    2. b. schriftelijke verklaringen worden overgelegd van de (hoofd)bewoners van beide wooneenheden waaruit blijkt dat er sprake is, of zo nodig zal zijn, van mantelzorg;
    3. c. maximaal 35% van de totale vloeroppervlakte van de woning, tot ten hoogste 65 m2, wordt benut voor de tweede wooneenheid;
    4. d. de woning waarin de tweede wooneenheid wordt gerealiseerd in visueel opzicht de uitstraling van één woning behoudt;
    5. e. de woning waarin de tweede wooneenheid wordt gerealiseerd een toegelaten inhoud heeft van meer dan 350 m3.
    6. f. er sprake is van sloop van gebouwen, met een oppervlakte van ten minste 300 m2, met dien verstande dat:
      • ter plaatse van de aanduiding of de aanduiding het aantal gesloopte m2 voor 125% meetelt in de berekening van de in het kader van deze wijzigingsbevoegdheid in te zetten sloopoppervlakte;
      • om aan de vereiste sloopoppervlakte te komen de sloopoppervlakte van meerdere locaties mag worden meegerekend;
      • monumentale bebouwing telt wel mee in de bepaling van de sloopoppervlakte maar mag niet worden gesloopt;
      • de te slopen gebouwen moeten zijn gelegen binnen het buitengebied van de gemeente Barneveld, dan wel binnen het reconstructiegebied Gelderse Vallei/Utrecht-Oost, opgenomen in het Reconstructieplan Gelderse Vallei/Utrecht-Oost, vastgesteld door Provinciale Staten van Gelderland op 22 december 2004 en 26 januari 2005, voor zover dit reconstructiegebied is gelegen binnen de provincie Gelderland;
      • verzekerd is dat herbouw van de gesloopte gebouwen niet mogelijk is.
  1. 4. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 9.2.3 voor wat betreft het toestaan dat binnen de inhoud van een 'woongebouw' in plaats van twee woningen slechts één woning wordt gerealiseerd.
  1. 5. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de artikelen 9.2.2, 9.2.3 of 9.2.5 voor wat betreft de maximale inhoud van een 'woning', een 'woongebouw' of een 'kleine woning' en toestaan dat een 'woning', 'woongebouw' of 'kleine woning' wordt gebouwd met een grotere inhoud tot maximaal 1.500 m3, mits:
    1. a. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de belangen van landschap en beeldkwaliteit en mits de architectonische en/of cultuurhistorische waarden van de bebouwing niet in onevenredige mate worden geschaad;
    2. b. sprake is van vermindering (door sloop) van gebouwen volgens onderstaande tabel:
Inhoud woning Sloopeis
Tot 1000 m3 2 m2 sloop voor iedere m3 vergroting
Vanaf 1000 m3 4 m2 sloop voor iedere m3 vergroting

met dien verstande dat:

      • om aan de vereiste sloopoppervlakte te komen de sloopoppervlakte van meerdere locaties mag worden meegerekend;
      • monumentale bebouwing telt wel mee in de bepaling van de sloopoppervlakte maar mag niet worden gesloopt;
      • de te slopen gebouwen moeten zijn gelegen binnen het buitengebied van de gemeente Barneveld, dan wel binnen het reconstructiegebied Gelderse Vallei/Utrecht-Oost, opgenomen in het Reconstructieplan Gelderse Vallei/Utrecht-Oost, vastgesteld door Provinciale Staten van Gelderland op 22 december 2004 en 26 januari 2005, voor zover dit reconstructiegebied is gelegen binnen de provincie Gelderland;
      • verzekerd is dat herbouw van de gesloopte gebouwen niet mogelijk is.
  1. 6. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 9.2.4 of artikel 9.2.6 voor wat betreft de maximale oppervlakte aan bijgebouwen en toestaan dat een grotere oppervlakte aan bijgebouwen wordt gebouwd, mits:
    1. a. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de belangen van landschap en beeldkwaliteit en mits de architectonische en/of cultuurhistorische waarden van de bebouwing niet in onevenredige mate worden geschaad;
    2. b. sprake is van vermindering (door sloop) van bestaande gebouwen die behoort bij de betreffende woning waarbij geldt dat voor iedere 1 m2 nieuwbouw er 2 m2 sloop moet plaatsvinden;
    3. c. de maximale gezamenlijke oppervlakte van de bijgebouwen bij een woning bedraagt 400 m2,
      met dien verstande dat:
      • om aan de vereiste sloopoppervlakte te komen de sloopoppervlakte van meerdere locaties mag worden meegerekend;
      • monumentale bebouwing telt wel mee in de bepaling van de sloopoppervlakte maar mag niet worden gesloopt;
      • de te slopen gebouwen moeten zijn gelegen binnen het buitengebied van de gemeente Barneveld, dan wel binnen het reconstructiegebied Gelderse Vallei/Utrecht-Oost, opgenomen in het Reconstructieplan Gelderse Vallei/Utrecht-Oost, vastgesteld door Provinciale Staten van Gelderland op 22 december 2004 en 26 januari 2005, voor zover dit reconstructiegebied is gelegen binnen de provincie Gelderland;
      • verzekerd is dat herbouw van de gesloopte gebouwen niet mogelijk is.

9.5 Specifieke gebruiksregels

9.6 Afwijken van de gebruiksregels

  1. 1. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 9.5.1 ten behoeve van de uitoefening van een aan huis verbonden beroep, kleinschalig bedrijf en/of bed & breakfast in een bijgebouw, mits:
    1. a. maximaal 25% van de totale vloeroppervlakte van de 'woning', het 'woongebouw' of de 'kleine woning' en de bijgebouwen wordt gebruikt voor het aan huis verbonden beroep, het kleinschalige bedrijf en/of bed & breakfast;
    2. b. de totale gezamenlijke vloeroppervlakte die wordt aangewend voor het aan huis verbonden beroep of bedrijf niet meer bedraagt dan 60 m2 bij een 'woning' of 'woongebouw' en 35 m2 bij een 'kleine woning';
    3. c. de belangen van gebruikers en/of eigenaren van aangrenzende gronden niet onevenredig worden geschaad;
    4. d. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de milieusituatie.
  1. 2. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 9.5.1 ten behoeve van het gebruik van grond als paardrijbak waarbij de paardrijbak ligt voor de voorgevelrooilijn, mits:
    1. a. de belangen van gebruikers en/of eigenaren van aangrenzende gronden niet onevenredig
    2. b. kunnen worden geschaad;
    3. c. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de milieusituatie;
    4. d. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de aanwezige landschapswaarden, tenzij hieraan door het nemen van maatregelen voldoende tegemoet kan worden gekomen.
  1. 3. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 9.1 en de stalling van caravans, campers en boten van derden toestaan, mits deze plaatsvindt in gebouwen.

9.7 Wijzigingsbevoegdheid

  1. 1. Burgemeester en wethouders kunnen de aanduiding 'woongebouw' opnemen ten behoeve van de bouw van twee woningen in één gebouw, met inachtneming van het volgende:
    1. a. de vestiging mag uitsluitend plaatsvinden in een rijksmonument of gemeentelijk monument;
    2. b. de cultuurhistorische waarde van het gebouw mag niet worden aangetast;
    3. c. er mag geen extra oprit worden aangelegd;
    4. d. de belangen van gebruikers en/of eigenaren van aangrenzende gronden mogen niet onevenredig worden geschaad.
  1. 2. Burgemeester en wethouders kunnen de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - agrarische nevenactiviteit' verwijderen, indien de agrarische nevenactiviteiten zijn beëindigd.
  1. 3. Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming Wonen wijzigen om de bouw van maximaal twee extra woningen (ten opzichte van het bestaande aantal woningen en/of kleine woningen) mogelijk te maken en daarbij de aanduiding 'woongebouw', de aanduiding 'aantal woningen' en/of aanduidingen opnemen over de oppervlakte aan bijgebouwen, met inachtneming van het volgende:
    1. a. bij het nieuw te bouwen woongebouw mag maximaal 80 m2 bijgebouw per woning worden gebouwd;
    2. b. het terrein dient te worden voorzien van een goede landschappelijke inpassing;
    3. c. er moet sprake zijn van een clustering van gebouwen, waarbij de vorm van het nieuwe bestemmingsvlak is afgestemd op zowel het omringende landschap als de belangen van derden;
    4. d. de belangen van gebruikers en/of eigenaren van aangrenzende gronden mogen niet onevenredig worden geschaad;
    5. e. er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de milieusituatie;
    6. f. er dient sprake te zijn van hetzij een combinatie van sloop en hergebruik van bestaande gebouwen, hetzij een combinatie van sloop en nieuwbouw, waarbij de te slopen oppervlakte gebouwen wordt bepaald op basis van de staffeling die in de onderstaande tabel is genoemd:
Minimaal te slopen bebouwing Maximaal te realiseren woonbebouwing
tenminste 1.000 m2 één woning met een inhoud van maximaal 600 m3
tenminste 2.000 m2 één woongebouw met een inhoud van maximaal 800 m3 met daarin maximaal twee woningen
tenminste 3.000 m2 twee vrijstaande woningen met elk een inhoud van maximaal 600 m3

met dien verstande dat:

      • alle bebouwing dient te worden gesloopt, tenzij het een gebouw(en) betreft welke met toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid wordt ingezet voor hergebruik;
      • om aan de vereiste sloopoppervlakte te komen de sloopoppervlakte van meerdere locaties mag worden meegerekend;
      • bij de berekening van de sloopoppervlakte de bestaande woning (inclusief minimaal 80 m2 aan bijgebouwen) en indien aanwezig de 'kleine woning' (inclusief de bijgebouwen als aangegeven in de artikel 9.2.6) buiten beschouwing wordt gelaten;
      • monumentale bebouwing telt wel mee in de bepaling van de sloopoppervlakte maar mag niet worden gesloopt;
      • de te slopen gebouwen moeten zijn gelegen binnen het buitengebied van de gemeente Barneveld, dan wel binnen het reconstructiegebied Gelderse Vallei/Utrecht-Oost, opgenomen in het Reconstructieplan Gelderse Vallei/Utrecht-Oost, vastgesteld door Provinciale Staten van Gelderland op 22 december 2004 en 26 januari 2005, voor zover dit reconstructiegebied is gelegen binnen de provincie Gelderland;
      • verzekerd is dat herbouw van de gesloopte gebouwen niet mogelijk is.

Artikel 10 Waarde - Archeologie 1

10.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 1' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(-en), primair bestemd voor het behoud en de bescherming van archeologische waarden van de gronden.

10.2 Bouwregels

  1. 1. Op of in deze gronden mogen, in afwijking van hetgeen in overige bestemmingen is bepaald, geen bouwwerken worden gebouwd voor zover de oppervlakte van het (ondergrondse) bouwwerk meer dan 10.000 m2 en de ondergrondse bouwdiepte meer dan 0,3 m bedraagt.
  2. 2. Ter plaatse van de volgende aanduidingen geldt dat op deze gronden, in afwijking van hetgeen in overige bestemmingen en in het eerste lid is bepaald, geen bouwwerken worden gebouwd:
    1. a. voor zover de oppervlakte van het (ondergrondse) bouwwerk bij 'specifieke vorm van waarde - archeologie 1 - middelhoge verwachtingswaarde' meer dan 1.000 m2 en de ondergrondse bouwdiepte meer dan 0,3 m bedraagt;
    2. b. voor zover de oppervlakte van het (ondergrondse) bouwwerk bij 'specifieke vorm van waarde - archeologie 1 - hoge verwachtingswaarde' meer dan 250 m2 en de ondergrondse bouwdiepte meer dan 0,3 m bedraagt;
    3. c. voor zover de oppervlakte van het (ondergrondse) bouwwerk bij 'specifieke vorm van waarde - archeologie 1 - historische kern' meer dan 100 m2 en de ondergrondse bouwdiepte meer dan 0,3 m bedraagt;
    4. d. voor zover de ondergrondse bouwdiepte bij 'specifieke vorm van waarde - archeologie 1 - vastgestelde archeologische waarde' meer dan 0,3 m bedraagt.
  3. 3. Als artikel 10.1 dan wel 10.2 van toepassing is, dan mag desondanks worden gebouwd ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming (en) - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - indien:
    1. a. de archeologische waarden van het terrein naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld met archeologisch onderzoek en/of advies van een archeologisch deskundige;
    2. b. Indien uit het in het eerste lid genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het afwijken van de bouwregels zullen worden verstoord, kan het bevoegd gezag bij een omgevingsvergunning afwijken op voorwaarde dat:
      • technische maatregelen worden getroffen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden; en/of
      • opgravingen worden verricht en daarvan rapportage wordt gedaan; en/of
      • een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg de werken of werkzaamheden die leiden tot bodemverstoring, begeleidt.

10.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

  1. 1. Het is binnen de bestemming 'Waarde - Archeologie 1' verboden zonder of in afwijking van een vergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren over een oppervlakte van 10.000 m2:
    1. a. het uitvoeren van grondbewerkingen dieper dan 0,3 m onder het maaiveld, zoals afgraven, diepploegen, egaliseren, frezen, scheuren van grasland, aanleg of rooien van bos, boomgaard of diepwortelende beplanting, aanbrengen van oppervlakteverhardingen, aanleggen van drainage, verwijderen van funderingen;
    2. b. het aanleggen van waterlopen en het vergraven, verruimen en dempen van bestaande waterlopen en kolken;
    3. c. het aanleggen van leidingen dieper dan 0,3 m onder het maaiveld.
  2. 2. Ter plaatse van de volgende aanduidingen geldt dat het verboden is zonder of in afwijking van een vergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren zoals genoemd in artikel 10.3, lid 1, sub a, b en c:
    1. a. bij 'specifieke vorm van waarde - archeologie 1 - middelhoge verwachtingswaarde' over een oppervlakte van meer dan 1.000 m2;
    2. b. bij 'specifieke vorm van waarde - archeologie 1 - hoge verwachtingswaarde' over een oppervlakte van meer dan 250 m2;
    3. c. bij 'specifieke vorm van waarde - archeologie 1 - historische kern' over een oppervlakte van meer dan 100 m2;
    4. d. bij 'specifieke vorm van waarde - archeologie 1 - vastgestelde archeologische waarde'.
  3. 3. Het in artikel 10.3, eerste lid, sub a, vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:
    1. a. andere werken, behorende bij het normale onderhoud, gebruik en beheer;
    2. b. reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende vergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan;
    3. c. de archeologische waarde niet onevenredig aantasten, hetgeen kan blijken uit een rapport waarin de archeologische waarde van de gronden in voldoende mate is vastgesteld.

10.4 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen deze bestemming wijzigingen in die zin dat deze bestemming komt te vervallen, indien als gevolg van een nader archeologisch onderzoek is gebleken dat de archeologische waarden van de gronden niet behoudenswaardig zijn of niet langer aanwezig zijn of de aanwijzing als beschermd rijksmonument op grond van de Monumentenwet 1988 is ingetrokken.

Artikel 11 Waarde - Openheid En Reliëf

11.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Openheid en Reliëf' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming en het behoud van kleinschalige of grootschalige openheid alsmede reliëf.

11.2 Bouwregels

Op of in deze gronden mogen, in afwijking van hetgeen in overige bestemmingen is bepaald, geen bouwwerken worden gebouwd, anders dan erf- en terreinafscheidingen.

11.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

  1. 1. Het is binnen de bestemming 'Waarde – Openheid en Reliëf' verboden zonder of in afwijking van een vergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:
    1. a. het vergraven, egaliseren en ophogen van gronden alsmede de aanleg van geluidswallen;
    2. b. het aanbrengen van onder- en bovengrondse leidingen, constructies, installaties en apparatuur;
    3. c. het bebossen op anderszins beplanten met houtachtige gewassen, waaronder begrepen het telen van bomen, struiken en heesters.
  2. 2. Het in het eerste lid, vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden:
    1. a. behorende bij het normale onderhoud, gebruik en beheer;
    2. b. die reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende vergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan.
  3. 3. De werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden, bedoeld in het eerste lid, zijn in strijd met het bestemmingsplan, indien door de uitvoering daarvan, dan wel door de direct of indirect te verwachten gevolgen, onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de waarde, bedoeld in artikel 11.1, en hieraan door het stellen van voorwaarden onvoldoende tegemoet kan worden gekomen.

Artikel 12 Waterstaat - Waterbergingsgebied

12.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waterstaat - Waterbergingsgebied' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(-en), mede bestemd voor de waterberging.

12.2 Bouwregels

Op of in deze gronden mogen, in afwijking van hetgeen in overige bestemmingen is bepaald, geen bouwwerken worden gebouwd.

12.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 12.2 voor het oprichten van enig bouwwerk na schriftelijke instemming van de waterbeheerder.

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 13 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 14 Algemene Aanduidingsregels

De aanduidingen moeten kleine letters hebben.

14.1 reconstructiewetzone - verwevingsgebied GV

Ter plaatse van de aanduiding 'reconstructiewetzone – verwevingsgebied GV' (Gelderse Vallei) zijn specifieke regels van toepassing die zijn opgenomen bij de bestemmingen Agrarisch - Onbebouwd en Wonen.

14.2 ecologische hoofdstructuur

Ongeacht de bestemming van de gronden is ter plaatse van de aanduiding 'ecologische hoofdstructuur' zijn specifieke regels van toepassing die zijn opgenomen bij de bestemmingen Agrarisch - Onbebouwd, 'Maatschappelijk', 'Natuur'.

14.3 Kernrandzone

Ongeacht de bestemming van de gronden is ter plaatse van de aanduiding 'Kernrandzone' zijn specifieke regels van toepassing die zijn opgenomen bij de bestemmingen Agrarisch - Onbebouwd en Wonen.

Artikel 15 Algemene Afwijkingsregels

  1. 1. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het plan:
    1. a. indien en voor zover afwijkingen ten aanzien van de grens of de richting van wegen, parkeerstroken, paden, bermen en sloten en ligging van bebouwingsgrenzen noodzakelijk zijn ter aanpassing van het plan aan de werkelijke toestand van het terrein, die bij de uitmeting blijkt, mits die afwijkingen ten opzichte van hetgeen op de verbeelding is weergegeven niet meer dan 10 m zijn;
    2. b. ten behoeve van het bouwen in afwijking van de bepalingen ten aanzien van de afmetingen van de bebouwing, waaronder begrepen bebouwingspercentages, mits de afwijkingen beperkt blijven tot ten hoogste 10% van de bij recht in het plan weergegeven maten.
  2. 2. Het afwijken van de bouwregels, als bedoeld in het eerste lid, kan niet indien enig aangrenzend terrein of enige aangrenzende bebouwing in een toestand wordt gebracht, die strijdig is met het plan en/of indien op enig aangrenzend terrein de verwerkelijking van het plan wordt belemmerd en dit niet door het stellen van voorwaarden aan de afwijking van de bouwregels kan worden voorkomen.

Artikel 16 Algemene Bouwregels

16.1 Bouwen ten dienste van de bestemming

Er mag uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de bestemming.

16.2 Ondergronds bouwen

  1. 1. Ondergrondse bouwwerken zijn uitsluitend toegestaan in de vorm van een onderbouw, tenzij het een mestbassin of daarmee vergelijkbaar bouwwerk betreft;
  2. 2. Het bouwen van een onderbouw is uitsluitend toegestaan indien en voor zover dit in de regels uitdrukkelijk is bepaald;
  3. 3. Indien de onderzijde van de begane grondvloer niet gelijk is aan het maaiveld, telt de ruimte tussen de onderzijde van de begane grondvloer en het maaiveld mee voor de inhoud van het gebouw;
  4. 4. De bouwdiepte van een onderbouw mag niet meer bedragen dan 3,5 m.

16.3 Bestaande maten

In afwijking van hetgeen in de bouwregels van Hoofdstuk 2 is bepaald, mag:

  1. a. indien de bestaande afstand geringer is, die geringere afstand als minimum afstand worden aangehouden voor dat gebouw en voor uitbreidingen van dat gebouw;
  2. b. indien de bestaande inhoud groter is, die grotere inhoud als maximum inhoud worden aangehouden voor dat gebouw;
  3. c. indien de bestaande oppervlakte groter is, die grotere oppervlakte als maximum oppervlakte geldt voor dat gebouw, met dien verstande dat deze bepaling niet van toepassing is op de oppervlakte van bijgebouwen, recreatiewoningen en stacaravans.
  4. d. indien de bestaande goothoogte hoger is, die hogere goothoogte als maximum goothoogte wordt aangehouden voor dat gebouw en voor uitbreidingen van dat gebouw;
  5. e. indien de bestaande bouwhoogte hoger is, die hogere bouwhoogte als maximum bouwhoogte wordt aangehouden voor dat gebouw en voor uitbreidingen van dat gebouw, met dien verstande dat deze bepaling niet van toepassing is en op de bouwhoogte van de bouwhoogte van woningen als bedoeld in 9.2.2 Woning met dien verstande dat indien na de dag van terinzagelegging van het ontwerp-bestemmingsplan de bestaande afwijkende maten meer in overeenstemming met het plan zijn gebracht, deze nieuwe maatvoeringen als minimum respectievelijk maximum moeten worden aangehouden.

Artikel 17 Algemene Wijzigingsregels

17.1 Algemeen

Burgemeester en wethouders kunnen, indien en voor zover dringende redenen die na het vaststellen van het plan tot hun kennis zijn gekomen hiertoe aanleiding geven en voor zover het belang van een goede ruimtelijke ontwikkeling van het gebied dat in het plan is begrepen niet wordt geschaad:

  1. 1. een bestemmingsgrens tussen twee bestemmingsvlakken zodanig wijzigen, dat het kleinste bestemmingsvlak met niet meer dan 10% wordt verkleind of vergroot;
  2. 2. een bebouwingsgrens zodanig wijzigen, dat het bebouwingsvlak met niet meer dan 10% wordt verkleind of vergroot.

17.2 Wro-zone - wijzigingsgebied Vernietigd n.a.v.uitspraak Raad van State 20 november 2013

  1. 1. Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat de gronden ter plaatse van de aanduiding 'wro-zone - wijzigingsgebied' worden gewijzigd in de bestemmingen Wonen, Water, Verkeer, Natuur en Agrarisch - Onbebouwd. Met inachtneming van de volgende regels:
  1. a. de omvang en de goot- en bouwhoogte dient aan te sluiten bij de omvang en goot- en bouwhoogten in de directe omgeving van het perceel;
  2. b. na wijziging is het bepaalde in artikel 9 Wonen, artikel 8 Water, artikel 7 Verkeer, artikel 6 Natuur en artikel 3 Agrarisch - Onbebouwd van overeenkomstige toepassing;
  3. c. op eigen terrein, danwel in het openbaar gebied, dient te worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid;
  4. d. voldaan wordt aan alle geldende milieukwaliteitseisen, zo:
      • moet de kwaliteit van de bodem geschikt zijn voor de beoogde functie; en
      • mag de geluidbelasting vanwege het wegverkeer van geluidgevoelige gebouwen niet hoger zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde, of een verkregen hogere waarde;
  1. e. gegarandeerd is dat de door de gemeente gemaakte grondexploitatiekosten op de particuliere grondeigenaren binnen het te exploiteren gebied verhaald worden;
  2. f. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
      • het straat- en bebouwingsbeeld;
      • de woonsituatie;
      • de verkeersveiligheid;
      • de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Artikel 18 Algemene Procedureregels

18.1 Procedure bij het stellen van nadere eisen

Voor een besluit tot het stellen van een nadere eis geldt de volgende voorbereidingsprocedure:

  1. 1. een ontwerpbesluit ligt, met bijbehorende stukken, gedurende twee weken ter inzage;
  2. 2. burgemeester en wethouders geven voorafgaand aan de terinzagelegging kennis van het ontwerpbesluit in één of meer dag-, nieuws of huis-aan-huisbladen of op een andere geschikte wijze. De kennisgeving geschiedt tevens langs elektronische weg;
  3. 3. de kennisgeving houdt mededeling in van de bevoegdheid tot het naar voren brengen van zienswijzen gedurende de onder 1 genoemde termijn;
  4. 4. burgemeester en wethouders delen aan hen die zienswijzen naar voren hebben gebracht de beslissing daaromtrent mede.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 19 Overgangsrecht

19.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. 1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. 2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  3. 3. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

19.2 Overgangsrecht gebruik

  1. 1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. 2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. 3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. 4. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 20 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan 'Esvelderbeekzone' van de gemeente Barneveld.

Behoort bij het besluit van de raad van de gemeente Barneveld

d.d. tot vaststelling.

Mij bekend,

de griffier.

Hoofdstuk 1 Inleiding

Het gebied tussen Barneveld-Noord en Harselaar is een groen gebied met een agrarisch karakter. Vier grondeigenaren hebben plannen om de potentie van de plek optimaal te benutten en invulling te geven aan diverse beleidsdoelen. In het plangebied Esvelderbeekzone zijn daarom de volgende vier projecten tot inrichtingsplannen uitgewerkt.

  • Natuurverevening en -compensatie
  • Waterbergingsopgave
  • Landgoedontwikkeling
  • Vestiging KinderHospice
  • Woningbouw

Het plangebied heeft een totale oppervlakte van ongeveer 40 ha. De ontwikkelingen met een groot ruimtebeslag bestaan uit ongeveer 2 ha. waterberging, een nieuw landgoed van 20 ha. en de aanleg van 18 ha. nieuwe natuur en bos.

De gewenste ontwikkelingen passen niet binnen de regels van het huidige bestemmingsplan. Om van vastgestelde visie naar concrete uitwerking te gaan is een wijziging van het bestemmingsplan noodzakelijk. Omdat de deelprojecten nauw op elkaar aansluiten en elkaar fysiek overlappen, heeft gemeente Barneveld besloten de deelprojecten te bundelen in één bestemmingsplan om op die manier één bestemmingsplanprocedure te doorlopen. In deze toelichting is opgenomen waarom een integrale herziening van het bestemmingsplan ten behoeve van de deelprojecten acceptabel is.

De uitvoering van dit plan is niet mogelijk binnen het geldende bestemmingsplan. Daarom is voorliggende herziening van het bestemmingsplan opgesteld.

1.1 Aanleiding

Vanuit de waterbergingsopgave ten behoeve van het bedrijventerrein Harselaar en het toevoegen van de opgave voor de aanleg van nieuwe natuur, is gezocht naar een geschikte locatie. Met de verzoeken voor de aanleg van een nieuw landgoed met een oppervlakte van ongeveer 20 ha. en de vestiging van het kinderhospice, is het gebied tussen Barneveld Noord en het bedrijventerrein Harselaar hiervoor als een zeer geschikt gebied in aanmerking gekomen. Naar aanleiding van deze plannen is de procedure om te komen tot een herziening van het bestemmingsplan opgestart.

Hoofdstuk 2 Bestaande Situatie

2.1 Begrenzing Plangebied

Het plangebied ligt tussen de noordzijde van de bebouwde kern van Barneveld en de zuidzijde van bedrijventerrein Harselaar. Onderstaande afbeelding geeft de begrenzing van het plangebied weer. Globaal is aangegeven waarbinnen de betreffende nieuwe ontwikkelingen wordt gerealiseerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1173-0003_0002.jpg"

fig. 1: plangebied.

2.2 Geldende Bestemmingen

Het plangebied ligt in het bestemmingsplan "Buitengebied 2000" en heeft de volgende bestemmingen:

  • Agrarisch gebied I;
  • Bos met meervoudige doelstelling;
  • Beek;
  • Wonen.

Realisatie van natuurontwikkeling, een nieuw landgoed, de vestiging van een kinderhospice en woningbouw is binnen deze bestemmingen niet toegestaan. In het bestemmingsplan zijn geen mogelijkheden opgenomen die uitvoering van het totale plan mogelijk maken met bijvoorbeeld een wijziging of afwijking met een omgevingsvergunning. Daarom is een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk.

2.3 Ruimtelijke Structuur

Binnen het plangebied wordt de grond voornamelijk gebruikt als agrarische grond. Het gebruik is zowel voor teeltdoeleinden als voor grasland. De percelen hebben verschillende groottes en hebben een ongelijke structuur. De hoogteverschillen in het landschap zijn goed herkenbaar; in de laaggelegen delen stroomt de gekanaliseerde Esvelderbeek. Naast de losse plukjes groenelementen komen op de hogere delen de bebouwing van de (voormalige)agrarische bebouwing en woningen voor.

Hoofdstuk 3 Planbeschrijving

3.1 Visie

De ontwikkelingen voor het gebied tussen Barneveld Noord en Harselaar zijn vertaald in een gebiedsvisie. In de visie worden drie deelprojecten geïntegreerd tot een totaalplan. Overkoepeld doel is om de potentie van het gebied, als groene buffer tussen Barneveld-Noord en bedrijventerrein Harselaar, optimaal te benutten. Het gebied wordt daarvoor ingericht als multifunctionele zone, die ruimte biedt voor tal van functies, met name gericht op natuurontwikkeling en waterberging ten behoeve van recreatief medegebruik. Dit bestemmingsplan is de uitwerking van de visie voor deelgebied 2, zoals weergegeven in figuur 2 De Gebiedsvisie Overgangszone Esvelderbeek, © Eelerwoude 2010, is opgenomen in de bijlagen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1173-0003_0003.jpg"

fig. 2: ontwikkelingsrichting plangebied en omgeving: 1. lange termijn planning nieuwe natuur, 2. plangebied, 3. zoekgebied woningbouw.

3.2 Ontwikkelingen

In het plangebied moeten een aantal ontwikkelingen gerealiseerd worden. Voor de betreffende ontwikkelingen zijn al de volgende inrichtingsplannen opgesteld.

  • Natuurcompensatiepopgave. Voor een omschrijving van dit plan wordt verwezen naar: (bron: Groencompensatie, Barneveld- Noord, Eelerwoude 28-03-2012);
  • Waterbergingsopgave: Voor een omschrijving van dit plan wordt verwezen naar: Waterberging (Bron: DHV, juli 2012);
  • Landgoedontwikkeling: Voor een omschrijving van dit plan wordt verwezen naar: Multifunctioneel landgoed De Wolfskamer (Bron: De Wolfskamer, Agroplan december 2011);
  • De vestiging van het Kinderhospice;
  • Woningbouw.

Bij de voorbereiding van de plannen zijn zowel het Waterschap Vallei & Veluwe als Het Geldersch Landschap betrokken geweest. Daarnaast zijn er ook bijeenkomsten geweest waarbij gebruikers en initiatiefnemers uit het plangebied zijn uitgenodigd om bijdragen te leveren aan de plannen.

De verbeelding en omschrijving van de betreffende ontwikkelingen is opgenomen in de bijlage. Hier wordt volstaan met een bondige uiteenzetting.

Natuurcompensatie

De gemeente Barneveld heeft in het plangebied een opgave voor bos- en natuurcompensatie. Met de bos- en natuurcompensatie is aansluiting gezocht bij de natuurvriendelijke herinrichting van de Esvelderbeek. In de overgangszone Esvelderbeek is zowel sprake van een opgave voor boscompensatie als natuurcompensatie. Dit kan als volgt worden uitgesplitst:

  • 13 ha nieuwe natuur vanuit de vereveningsopgave “rood voor groen” Hunnenweg. Dit kan zowel bos als (nieuwe) natuur zijn.
  • 24.700 m² boscompensatie vanuit projecten Harselaar West-West en Harselaar Driehoek
  • 1.000 m2 boscompensatie vanuit aanleg fietspad.

Dit komt uit op een totaal van 155.700 m2 (15,6 ha.) aan compensatieverplichting ingericht als bos en natuur. De gemeente Barneveld heeft bijna 18 ha. aan beschikbare gronden in het plangebied, hiervan wordt netto 17,4 ha. ingezet voor natuur.

In figuur 3 is globaal weergegeven hoe de inrichting van het gebied voor wat betreft de invulling met natuur en bos er uit komt te zien. Bij de inrichting is ook de waterbergingsopgave betrokken. Verder is gebruik gemaakt van de aanwezige hoogteverschillen in het verleden aanwezige landschapselementen. (Voor een verdere onderbouwing wordt verwezen naar het in de bijlage opgenomen Natuurcompensatieplan.)

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1173-0003_0004.jpg"

fig. 3: natuurcompensatie (deelgebied).

Waterberging

Vanuit het bedrijventerrein Harselaar ligt een waterbergingsopgave van ruim 30.000 m3. In het plangebied Esvelderbeekzone wordt verdeeld over twee locaties een opvangcapaciteit van 16.000 m3 gerealiseerd. Voor de locatie 'Transferium' geldt een opgave van 8.900 m3 en de locatie 'Midden' ongeveer 7.200 m3. Voor de resterende 14.500 m3 wordt ruimte gezocht in het ten westen gelegen gebied tussen Harselaar en Barneveld Noord. Bij het ontwerp van de waterberging is rekening gehouden met de wisselende hoeveelheden te bergen water en de verschillende omstandigheden die hierbij ontstaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1173-0003_0005.jpg"

fig. 4: zoekgebied waterberging.

Het waterbergend vermogen binnen het plangebied wordt verder verhoogd door het opnieuw laten meanderen van de Esvelderbeek. De twee wateropvanggebieden worden zo ingericht dat deze als opvangbekkens kunnen functioneren bij hevige regenval afkomstig van het bedrijventerrein Harselaar. In onderstaande figuur is aangeven waar deze opvanggebieden komen te liggen. Het gaat om een permanente waterberging ten zuiden van de spoorlijn (op figuur 5 linksboven omcirkelt). De oostelijk gelegen waterberging staat niet permanent onder water. Bij extreme watertoevoer vanaf het bedrijventerrein staan de wateropvangbekkens in verbinding met de Esvelderbeek zodat het water via de beek kan worden afgevoerd.

Ten behoeve van de ecologische situatie wordt een deel van de waterberging permanent watervoerend, zodat de verschillen in dynamiek van grote droogte versus compleet ondergelopen terreinen worden verminderd. Ook zijn er verschillende overgangen, die noodzakelijk zijn voor een gevarieerd beeld en een gevarieerde flora en fauna, aanwezig. Er ontstaat een waterberging met overgangen van nat via vochtige begroeide randen naar een drogere vegetatie. De waterberging wordt natuurlijk ingericht, er is geen sprake van de aanleg van betonnen "bakken".

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1173-0003_0006.jpg"

fig. 5: waterberging, Esvelderbeek en opvangplekken aangegeven binnen de ovalen.

Landgoed 'De Wolfskamer'

De familie Bloemendal is eigenaar van Boerderij 'De Oude Vaarst' en omliggende gronden. De familie wil de gronden en de boerderij behouden en ontwikkelen. Het instrument 'Nieuw landgoed' biedt de mogelijkheid om de gronden met hun landschappelijke waarden te behouden, 'De Oude Vaarst' te restaureren (is inmiddels gerealiseerd) en bovendien de natuurlijke en landschappelijke waarden te herstellen en waar mogelijk uit te breiden. Een nieuw landgoed, met een totale oppervlakte van ongeveer 25 ha., zorgt voor een duurzame kwaliteitsverbetering van het landelijk gebied met zijn natuurlijke en ecologische waarden. Hierbij draagt deze ontwikkeling bij aan het behalen van de Gebiedsvisie Overgangszone Esvelderbeek.

Bij de inrichting van het landgoed is gebruik gemaakt van de volgende indeling:

  • Agrarisch cultuurlandschap: In dit deel met de oorspronkelijke boerderij. De schuren zullen worden gesloopt op één schuur na. Deze schuur zal dienst doen als onderhoudsgebouw, stal en ontvangstruimte voor informatie over het landgoed;
  • Natuurlandschap: In het middenstuk van het landgoed ligt de nadruk meer op natuurontwikkeling. binnen dit deel krijgt de Esvelderbeek weer meer ruimte zodat deze via de oude bedding door het landschap gaat meanderen. Verder komen er natte en droge half/natuurlijke graslanden en worden er bosjes en moerasbosjes aangeplant. In het noordelijk deel komt een locatie voor waterberging wat aansluit bij de doelstelling voor waterberging die door de gemeente Barneveld moet worden ingericht;
  • Parklandschap: In het zuid oostelijke deel van het plan komen in een parkachtige omgeving vier landhuizen met een gemiddelde inhoud van 1500 m3. Er is voor gekozen om een groter hoofdhuis en vier kleinere landhuizen op individuele kavels te bouwen. De woningen worden ontsloten via een lange oprijlaan op de Esweg. De hoofdfunctie van de landhuizen is wonen. Voor de instandhouding en onderhoud van het landgoed veilig te stellen moet de mogelijkheid bestaan, overeenkomstig het geldende planologische regiem in de gemeente Barneveld, om ondergeschikte functies in het hoofdhuis toe te staan zoals verhuur als vergaderruimte, luxe bed & breakfast of een zorgconcept.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1173-0003_0007.jpg"fig. 6: inrichtingsplan Landgoed 'De Wolfskamer'.

Kinderhospice

Het huidige kinderhospice is gevestigd in De Glind. Het gebouw dat nu in gebruik is voldoet niet meer aan de wensen van de gebruikers. Er is meer ruimte nodig om meer kinderen onderdak te kunnen bieden en om familieleden te kunnen laten logeren. De locatie in De Glind biedt hiervoor te weinig mogelijkheden. Daarom wordt al een geruime tijd naar een passender locatie omgezien.

In overleg met de gemeente Barneveld is een locatie gevonden in het plangebied voor de ontwikkeling rond de Esvelderbeek. Op het perceel Binnenveld 11 was een agrarisch bedrijf gevestigd. Het perceel met bijbehorende gronden was door de gemeente Barneveld aangekocht om de gronden in te zetten voor de ontwikkeling van de nieuwe natuur. Op het agrarisch bouwblok wordt na sloop van de agrarische bebouwing, na bestemmingswijziging, nieuwbouw voor het kinderhospice gerealiseerd. De nieuwe locatie biedt meer mogelijkheden en is vanwege de nabijheid van de A1 en station Barneveld Noord beter bereikbaar. De nieuwbouw wordt groter maar moet het huiselijke karakter van de huidige locatie behouden. De nieuwbouw moet de capaciteit vergroten en meer mogelijkheden bieden voor de toekomst wanneer ook nog een logeerhuis voor onder andere familieleden gebouwd gaat worden. De locatie aan het Binnenveld 11 voldoet wat betreft de uitbreidingsmogelijkheden en de bereikbaarheid aan de wensen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1173-0003_0008.jpg"afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1173-0003_0009.jpg"

fig. 7: kinderhospice, Stedenbouwkundig ontwerp (l) en ontwerp voorgevel (r).

Woningbouw

Met het aanleggen van nieuwe natuur ter versterking van de Ecologische verbindingszone met als doel een bijdrage te leveren aan de ruimtelijke kwaliteit zijn aanzienlijke investeringen gemoeid. In het plangebied zijn bestemmingen komen te vervallen die niet passen bij de beoogde ontwikkeling. De kosten worden voor een deel gedekt door bijdragen van derden en reserveringen voor de aanleg van de waterberging. De kosten voor het wegbestemmen van een bedrijfslocatie en het verleggen van wegen ten behoeve van de natuurontwikkeling moet bij voorkeur financieel gedekt worden binnen het plangebied. Het wegbestemmen van bedrijfsbestemmingen brengt kosten met zich mee waarvoor geen bijdragen van provincie of Rijk beschikbaar (meer) zijn. De noodzaak van het realiseren van de woningen binnen het plangebied ligt dan ook in het gegeven dat op dit moment nog niet duidelijk is wanneer de planvorming voor woningbouw in de aangrenzende zoekzone Barneveld Noord gestart zal worden.

Vanwege de investeringen in versterking van de ruimtelijke kwaliteit van het plangebied, zoals natuurontwikkeling, aanleg waterberging, inrichting Esvelderbeek tot ecologische verbindingszone en de exploitatie van het plangebied zijn daarom extra woningen nodig die niet in de zoekzone voor wonen kunnen worden gebouwd, maar in het plangebied zelf. Op dit moment is namelijk niet duidelijk of en wanneer de planvorming voor woningbouw in de aangrenzende zoekzone Barneveld Noord zal worden gestart. Zoals het zich nu laat aanzien, zal dit pas na 2020 worden gestart.

In het plangebied wordt ruimte gereserveerd voor maximaal negen woningen verdeeld over twee clusters. De woningen worden landschappelijk ingepast waarbij rekening wordt gehouden met het landschap en de waar historisch gezien vroeger woningbouwlocaties werden gezocht. Het zoekgebied voor deze woningen is aan de oostzijde van het plangebied ten zuiden van de Esvelderbeek. Op de verbeelding wordt de locatie voor woningbouw als nader uit te werken gebied opgenomen. Het voorliggende bestemmingsplan voorziet nu niet in de bouwmogelijkheid van de woningen maar geeft de stedenbouwkundige voorwaarden aan waaraan een uit te werken (bestemmings)plan moet voldoen.

Inrichting

De woningen worden gesitueerd op de randen van de van oudsher aanwezige zandruggen op de grens met de Ecologische verbindingszone en het agrarisch gebied. Van oudsher was het gebruikelijk, ter voorkoming van wateroverlast, om op de zandruggen een nederzetting te bouwen. Door de woningbouw op de randen van de zandrug te situeren wordt het hoogteverschil geaccentueerd. Het beekdal en de lager gelegen delen worden zo benut voor de waterberging en natuurontwikkeling en de hoger gelegen zandrug voor extensief agrarisch gebruik en woningbouw.

De bebouwingscluster aan de westzijde van de zandrug wordt zo georiënteerd dat wordt uitgezien over de lagere delen zoals de poel en het beekdal. Het oostelijke bebouwingscluster wordt zo georiënteerd dat wordt uitgezien over de extensieve akkers en landbouwgronden buiten het plangebied. De bebouwingsclusters worden zo ingericht dat ze de identiteit krijgen van een "boeren erf". Per cluster wordt dit vertaald in een erf ensemble met hoofd en bijgebouwen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1173-0003_0010.jpg"

fig. 8: Stedenbouwkundig vlekkenplan voor twee woningbouwclusters.

3.3 Functies

Binnen het plangebied komen de functies natuur, recreëren, zorg, werken, wonen en verkeer voor. Het wonen komt op verschillende manieren voor; in voormalige agrarische bedrijfswoningen, nieuwe landgoedwoningen en het beschermd wonen in het Kinderhospice en de woningclusters.

In het plangebied komen geen bedrijfsbestemmingen voor. Het werken vindt plaats binnen de bestemming van het Kinderhospice en het aanleggen en onderhouden van de nieuwe natuur en de watergangen. Grenzend aan het plangebied zijn nog wel agrarische bedrijven gevestigd en woningen met een agrarische nevenactiviteit.

Vanwege de aanleg van de nieuwe natuur met bijbehorende wandel en fietspaden wordt het gebied een belangrijk uitloopgebied voor de bewoners van Barneveld Noord.

De waterberging, het opnieuw laten meanderen van de Esvelderbeek en de natuurontwikkeling leveren een belangrijke bijdrage in de toename van de biodiversiteit.

Het gebied wordt voornamelijk ontsloten via de bestaande wegen zoals het Binnenveld, de Esweg en de Bloemendaallaan. Deze wegen zijn voldoende geschikt voor de beperkte toename aan verkeersbewegingen die door de woningtoename zal plaatsvinden. De twee clusters met nieuw te bouwen woningen worden via een nieuw aan te leggen weg ontsloten op de Stationsweg. Het Binnenveld zal ook via deze nieuw aan te leggen weg op de Stationsweg worden ontsloten. In een bestemmingsplan worden de exacte routes van wandel- en fietspaden niet aangegeven, deze worden uitgewerkt in het inrichtingsplan voor de Esvelderbeekzone. In het gebied worden wandelpaden aangelegd die zo worden ontsloten dat deze vanuit Barneveld Noord bereikbaar zijn.

Hoofdstuk 4 Beleidskader

4.1 Rijk

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) staan de plannen voor ruimte en mobiliteit. Op 13 maart 2012 is de SVIR vastgesteld door de minister van Infrastructuur en Ruimte. Daarmee is het nieuwe ruimtelijke en mobiliteitsbeleid zoals uiteengezet in de SVIR van kracht geworden.

De SVIR vervangt verschillende nota's, waaronder ook de Nota Ruimte en geeft de ambitie aan voor Nederland in 2040. Met de SVIR zet het kabinet het roer om in het nationale ruimtelijke beleid. Er is nu te vaak sprake van bestuurlijke drukte, ingewikkelde regelgeving of een sectorale blik met negatieve gevolgen voor de ontwikkeling van Nederland. Om dit te keren brengt het Rijk de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij burgers en bedrijven, laat het meer over aan gemeenten en provincies en komen de burgers en bedrijven centraal te staan. De SVIR geeft invulling aan het streven van het kabinet naar deregulering en decentralisatie van de ruimtelijke ordening. Het Rijk heeft gekozen voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor die belangen is het Rijk verantwoordelijk en buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Het Rijk gaat er vanuit dat de nationale belangen die via wet- en regelgeving opgedragen worden aan de andere overheden goed door hen worden behartigd.

Het Rijk heeft drie doelen gekozen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • Het verbeteren en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

In dit geval is sprake van één van de 13 nationale belangen, namelijk:

  • Ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora- en faunasoorten (nationaal belang 11).

Om flora- en faunasoorten in staat te stellen om op lange termijn te overleven en zich te ontwikkelen zijn vanuit ruimtelijk oogpunt twee zaken essentieel: het behoud van leefgebieden en de mogelijkheden om zich te kunnen verplaatsen tussen leefgebieden.

De herijkte nationale EHS is de belangrijkste Nederlandse bijdrage aan het keren van de internationale achteruitgang van biodiversiteit. De mogelijkheid voor soorten om zich tussen natuurgebieden te verplaatsen, wordt vooral gerealiseerd via landbouwgebied en ander particulier beheerd groengebied.

Bij de realisatie van de EHS zal aandacht zijn voor de toegankelijkheid, de recreatieve waarde en de cultuurhistorische en landschappelijke waarden. Ook wordt aansluiting gezocht bij de realisatie van andere maatschappelijke opgaven zoals waterberging. Zo wordt met de EHS ook een bijdrage geleverd aan het halen van de doelen vanuit de Kaderrichtlijn Water.

Dit bestemmingsplan voorziet in de doelstellingen van het Rijksbeleid door de aanleg van nieuwe natuur mogelijk te maken en te voorzien in waterberging. Met de realisatie van het plan wordt de Ecologische verbindingszone tussen de EHS gebieden Schaffelaarsebos en Kallenbroek versterkt.

4e Nota Waterhuishouding

De Hoofddoelstelling van NW4 houdt in het hebben en houden van een veilig en bewoonbaar land en het instandhouden van gezonde en veerkrachtige watersystemen, waarmee een duurzaam gebruik blijft gegarandeerd.

4.2 Provincie

Ruimtelijke Verordening Gelderland

De Ruimtelijke Verordening Gelderland (hierna: de verordening) is een gevolg van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die in juli 2008 in werking trad. Deze wet geeft de provincie de bevoegdheid algemene regels vast te leggen in een provinciale verordening. Met een ruimtelijke verordening stelt de provincie regels aan bestemmingsplannen van gemeenten. De provincie richt zich hierbij op onderwerpen die van provinciaal belang zijn, zoals verstedelijking, natuur, nationale landschappen, water en glastuinbouw. Gemeenten krijgen op sommige terreinen meer beleidsvrijheid, terwijl ze op andere gebieden te maken krijgen met strikte provinciale richtlijnen. Gedeputeerde staten hebben op 15 december 2010 de verordening vastgesteld. De verordening is in werking getreden op 2 maart 2011. Voor de provincie betekent de Wet ruimtelijke ordening dat het goedkeuringsvereiste voor gemeentelijke bestemmingsplannen vervalt. De verordening is gebaseerd op reeds vastgesteld ruimtelijk beleid, zoals het 'Streekplan Gelderland 2005'. De verordening vormt derhalve een beleidsneutrale vertaling van reeds vastgesteld ruimtelijk beleid. Dit betekent dat de verordening geen beleidswijzigingen bevat.

Structuurvisie Gelderland (voormalig streekplan)

Provinciale staten hebben op 29 juni 2005 het Streekplan Gelderland 2005 vastgesteld. Het streekplan geeft de beleidskaders aan voor de ruimtelijke ontwikkelingen tot 2015. Het streekplan is er op gericht de verschillende functies in regionaal verband een zodanige plek te geven dat de ruimtelijke kwaliteiten worden versterkt en er zuinig en zorgvuldig met de ruimte wordt omgegaan. Op de kaart Ruimtelijke structuur van het streekplan, is de Esvelderbeekzone en de gronden die direct aangrenzend liggen aangewezen als EHS verbindingszone. De overige gronden van het plangebied zijn aangewezen als multifunctioneel gebied. De gewenste ontwikkelingen in het projectgebied belemmeren geen beleidsdoelstellingen uit het bestemmingsplan. De landgoedontwikkeling, de waterbergingsopgave en de natuurcompensatie sluiten zelfs bijzonder goed aan bij het provinciale beleid.

Hieronder volgt een samenvatting van de relevante passages uit het streekplan:

Natuur algemeen

Vergeleken met andere provincies in Nederland is de natuur in Gelderland zeer divers van karakter. Bescherming en kwaliteitsverbetering is niet alleen ecologisch van belang. De natuur is ook de basis voor recreatie en toerisme en als vestigingsfactor voor wonen en bedrijvigheid van belang. Het ruimtelijke beleid voor de natuur draagt bij aan behoud en ontwikkeling van natuur. Buiten de EHS komen verspreid natuurwaarden voor. De provincie vraagt de gemeenten om hiervoor een passende wijze regelingen in hun bestemmingsplannen op te (blijven) nemen.

EHS

Door de vergroting van natuurgebieden, de ontwikkeling van nieuwe natuurgebieden en de aanleg van ecologische verbindingszones ontstaat het beoogde samenhangende netwerk van kwalitatief hoogwaardige natuurgebieden en natuurrijke cultuurlandschappen.

Hoofddoel van het ruimtelijk beleid voor de EHS is het bijdragen aan een samenhangend netwerk van kwalitatief hoogwaardige natuurgebieden en natuurrijke cultuurlandschappen door bescherming, instandhouding en ontwikkeling van de aanwezige bijzondere ruimtelijke waarden en kenmerken.

Ruimtelijke ingrepen/ontwikkelingen in natte delen van de EHS mogen niet leiden tot verlaging van de grondwaterstand in en om de natte natuur of (bij wateren) tot verslechtering van de waterkwaliteit en aantasting van de morfologie van de beken en waterlopen.

Het provinciale beleid maakt onderscheid tussen EHS met de functies natuur, verweving en ecologische verbindingszones. Binnen de EHS geldt de 'nee, tenzij'-benadering. Dit houdt in dat wijziging niet mogelijk is als daarmee de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied significant worden aangetast, tenzij er geen reële alternatieven zijn en er sprake is van redenen van groot openbaar belang.

Het grootste deel van het plangebied ligt binnen de ecologische verbindingszone, zo ook de aanvraag van het kinderhospice. Voor het kinderhospice geldt dat er sprake is van een bestaande, bebouwde locatie. Deze bebouwing verdwijnt. Hiervoor in de plaats wordt nieuwe bebouwing voor het kinderhospice gerealiseerd. Er is dus geen sprake van een significant effect.

In de overlegreactie van de provincie is ten aanzien van dit plan geconstateerd dat het totale plan een bijdrage zal leveren aan de ruimtelijke kwaliteit, vanwege de versterking van de landschappelijke en natuurwaarden van het gebied.

Met de realisatie van het plan voor de Esvelderbeekzone wordt invulling gegeven aan de verbinding van gebieden die onderdeel maken van de EHS (zoals genoemd in 4.1).

Wonen

Het woonbeleid van de provincie wordt in het Kwalitatief Woonprogramma beschreven als een beleid gericht op voldoende aanbod van kwalitatief passende woningen en woonmilieus voor de Gelderse bevolking van nu en van de toekomst. Uitgangspunt van het Gelders kwalitatief woonbeleid is, dat gemeenten voorzien in een aanbod aan woningen dat past bij de geconstateerde regionale kwalitatieve woningbehoefte. In het streekplan gaat het om voldoende ruimte op geschikte locaties voor het accommoderen van die kwalitatieve woningbehoefte. Het Gelders kwalitatief woonbeleid richt zich zowel op bestaand bebouwd gebied (herstructurering, transformatie) als op nieuw stedelijk gebied (uitbreiding). De belangrijkste ruimtelijke beleidsaccenten zijn:

  • het aanbod van woningen en woonmilieus moet beter aansluiten bij de voorkeuren van bewoners;
  • voor het kwalitatief woonprogramma is uitgangspunt dat in de periode 2000 tot 2015 in totaal ca. 120.000 woningen netto aan de voorraad in Gelderland worden toegevoegd.

Multifunctioneel gebied

Het multifunctionele gebied beslaat het grootste deel van de provincie. Dit gebied omvat de steden, dorpen, buurtschappen buiten de provinciaal ruimtelijke hoofdstructuur, waardevolle landschappen en het multifunctioneel platteland. In het provinciaal planologisch beleid wordt op deze gebieden geen expliciete provinciale sturing gericht.

Land- en tuinbouw

Grondgebonden landbouw speelt een belangrijke rol als beheerder van het landelijke gebied. Uitgangspunt van het ruimtelijk beleid is dat de bedrijfsontwikkeling in de landbouw wordt gefaciliteerd onder voorwaarden van economische en ecologische duurzaamheid en ruimtelijke kwaliteit.

De sector voor land- en tuinbouw staat onder grote druk en de algemene tendens is dat er veel bedrijven stoppen en een relatief gering aantal overblijft. De bedrijven die overblijven krijgen ruimte om hun agrarische activiteiten uit te breiden. Neveninkomsten uit andere bronnen dan voedselproductie kunnen voor een deel van de grondgebonden landbouwbedrijven belangrijk zijn voor vergroting van hun economische levensvatbaarheid.

Recreatie

Toeristische en recreatieve activiteiten zijn in het algemeen sterk gebonden aan landschappelijke kwaliteiten en specifieke gebiedskenmerken, zoals water of bosgebieden. Initiatieven voor toeristisch-recreatieve voorzieningen dienen daarom te worden beoordeeld op de mate van aansluiting bij de regionale gebiedskenmerken en hun bijdrage aan de kwaliteitsverbetering van het regionaal toeristisch-recreatieve product. Differentiatie naar aard en intensiteit wordt op die manier gebiedsgericht.

Sociaal-culturele functies

Het sociaal-culturele beleid is vooral gericht op het realiseren van een gebiedsgericht en integrale aanpak van wonen, welzijn en zorg in zogenaamde woonservicegebieden en een daarbij passende inrichting van de ruimte met inbegrip van multifunctioneel gebouw of Kultuurhus. Aanbod en vraag in het voorzieningen patroon veranderd voortdurend. Uitgangspunt is om bij ruimtelijke inrichtingsplannen ook voorzieningen te realiseren die nodig zijn om een goede sociaal-culturele infrastructuur in stand te houden of op te bouwen.

Nieuwe landgoederen

Het Streekplan van de provincie Gelderland biedt mogelijkheden voor functieverandering van landgoederen. Particulieren krijgen de mogelijkheid om nieuwe natuur te ontwikkelen, die duurzaam te beheren en daarmee de landschappelijke kwaliteit in hun eigen woonomgeving een impuls te geven. Als definitie van een nieuw landgoed geldt: een openbaar toegankelijk bossen/ of natuurcomplex (met of zonder overige gronden) met een woongebouw van allure met in beginsel maximaal drie wooneenheden en een minimale omvang van het nieuwe bos of natuurgebied van 5 ha. Nieuwe landgoederen kunnen worden gesticht in delen van het groenblauwe raamwerk (EHS-verweving, EHS-verbindingzones) en in het multifunctionele gebied. Niet in EHS-natuur, waardevol open gebied, in weidevogel- en ganzengebieden van provinciaal belang of in het concentratiegebied voor intensieve teelten. Gebieden met een grote mate van verweving en waar bosaanleg is gewenst en grondwaterbeschermingsgebieden zijn hiervoor uitermate geschikt.

Het is mogelijk om landgoederen te stichten met een veelvoud van minstens 5 ha openbaar toegankelijk bos en/of natuur, waarbij in een woongebouw een veelvoud van drie wooneenheden wordt geschapen, mits passend bij de kwaliteit van de plek. Hierbij kunnen bijvoorbeeld water- en verkeersaspecten in het geding zijn. De hoofdfunctie van het nieuwe gebouw of de nieuwe gebouwen, is wonen. Een daaraan ondergeschikte kantoorfunctie is acceptabel.

Bij initiatieven voor een nieuw landgoed moet er sprake te zijn van een totaalvisie, inclusief inrichtingsplan, beeldkwaliteitsplan en een exploitatieopzet. Behalve de bestemmingsplanwijziging moet de gemeente met de initiatiefnemer voor een nieuw landgoed een privaatrechtelijke overeenkomst met kettingbeding afsluiten over de inrichting en het beheer van het nieuwe landgoed. Deze overeenkomst moet bij het bestemmingsplan worden gevoegd. Het gaat immers ook om het duurzaam in stand houden van landgoedkwaliteiten.

De voorgestelde ontwikkeling van landgoed "De Wolfskamer" voldoet aan de beleidsmatige randvoorwaarden voor Nieuwe Landgoederen. In het bestemmingsplan "Buitengebied 2000" is al opgenomen dat het landgoed ligt in een zone die de ontwikkeling van een nieuw landgoed toelaat.

4.3 Gemeente

Structuurvisie Buitengebied Barneveld
De structuurvisie Buitengebied Barneveld is op 21 september 2011 door de gemeenteraad vastgesteld.

De gemeente Barneveld heeft in juni 2009 de Strategische Visie vastgesteld. De Strategische Visie geeft aan welke doelen het gemeentebestuur nastreeft voor de periode tot 2030. Daaraan voorafgaand heeft de raad in januari 2009 de Structuurvisie 2009 vastgesteld waarin de stedelijke ontwikkelingen voor de komende 10 jaar zijn weergegeven. Mede op basis van de Strategische Visie is de Structuurvisie 2009 geactualiseerd door de vaststelling van de Structuurvisie Kernen 2022. De Structuurvisie Buitengebied is het derde en laatste onderdeel van deze beleidstrilogie. In de op 21 september 2011 vastgestelde Structuurvisie Buitengebied wordt specifiek ingegaan op onderwerpen als landbouw, recreatie en landschap in de periode tot 2020. De twee structuurvisies vullen elkaar hierbij inhoudelijk aan. De strategische visie geeft aan wat de overkoepelende doelen zijn.

Met deze Structuurvisie Buitengebied biedt de gemeente Barneveld ruimte voor economische ontwikkeling in samenhang met behoud en ontwikkeling van de omgevingskwaliteiten landschap, natuur, woon - en leefmilieu. Ontwikkelingen in de landbouw en bij recreatieve bedrijven zijn van grote invloed op de omgevingskwaliteiten natuur, landschap en woon- en leefomgeving. Deze omgevingskwaliteiten zijn ook de belangrijkste vestigingsfactoren voor het buitengebied. Initiatieven beoordeelt de gemeente daarom mede op de mate waarin ze bijdragen aan behoud en ontwikkeling van de omgevingskwaliteit, bijvoorbeeld effecten op landschap (beeldkwaliteit), woon en leefmilieu, verkeer en natuur. Dit moet leiden tot een landschappelijk fraai buitengebied met goed ingepaste ontwikkelingen. Een buitengebied dat op die manier wordt ingericht is een aangename plek om te werken en te recreëren. De structuurvisie beoogt daarbij ontwikkelingsruimte te bieden aan goede initiatieven en wil een basis zijn voor samenwerking om die te realiseren.

Bovenstaande aanpak geldt voor het hele buitengebied. Daarnaast worden er deelgebieden onderscheiden met beleidsaccenten op grond van landschappelijke kenmerken en zones op grond van een specifieke functie (zie bijlage 8 Structuurvisie). Onderstaand is per deelgebied en zone een ontwikkelingsrichting met kwaliteitsbeeld beschreven. Het kwaliteitsbeeld vormt het ruimtelijk toetsingskader. Het stelt eisen die richtinggevend zijn voor ruimtelijke ontwikkeling. Deze (minimum) eisen zijn kaderstellend voor het bestemmingsplan "Esvelderbeekzone".

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1173-0003_0011.jpg"

fig. 9: Structuurvisie Buitengebied 2011.

Agrarisch bekenlandschap

De functie landbouw in het gebied is richtinggevend naast het versterken van dagrecreatief medegebruik, ingepast in het behoud en de versterking van de structuurbepalende natuur- en landschapselementen. In de natuurkerngebieden van de EHS is landbouw niet richtinggevend, maar volgend: duurzaam ingepast. Functieverandering naar wonen/niet agrarische bedrijvigheid geven we vorm in overeenstemming met de regionale beleidsinvulling voor functiewijziging.

Overgangszone landschap, landbouw en recreatie

Het ruimtelijk beleid richt zich vooral op handhaving en versterking van het functioneren van de bestaande verblijfsrecreatieve sector, primair door verbetering van de kwaliteit van bestaande verblijfsrecreatiebedrijven. Een landschappelijk aantrekkelijke overgang tussen Veluwe en Vallei is wenselijk. Voor het deel van deze zone ten zuiden van de A1 gaat het in hoofdzaak om een toename van klein landschapselementen zodat meer variatie ontstaat. In de gehele zone blijft ruimte voor de aanwezige agrarische bedrijven binnen de kaders van het reconstructieplan.

Landschappelijke bufferzones

De landschappelijke bufferzones houden in beginsel hun bestaande functies, maar het beleid richt zich op meer dan het handhaven van de bestaande (agrarische) situatie. Actief beleid is nodig om ongewenste ontwikkelingen tegen te gaan. Voor delen van de bufferzones zijn daarvoor (deel)gebiedsvisies, zoals de Esvelderbeekzone, opgesteld die leidend zijn voor ruimtelijke ontwikkelingen ter plaatse.

Ontwikkelingsfonds Platteland

De structuurvisie beschrijft het type projecten die tot doel hebben de beschreven ruimtelijke kwaliteiten te realiseren. Investeringen voor die projecten kunnen, al dan niet gedeeltelijk, worden gefinancierd uit het Ontwikkelingsfonds. Dit fonds wordt gevuld door bijdragen uit ruimtelijke ontwikkelingen in het buitengebied, namelijk functieverandering, nieuwe landgoederen en stedelijke uitbreidingen. De werking van dit fonds beoogt hiermee samenhangende ruimtelijke ontwikkeling van het buitengebied met ruimtelijke en maatschappelijke winst.

Structuurvisie Kernen Barneveld 2022

De gemeenteraad heeft op 22 november 2011 de "Structuurvisie Kernen Barneveld 2022" vastgesteld. De structuurvisie legt de gemeentelijke visie op de toekomstige ruimtelijke ontwikkeling van het eigen grondgebied vast. Het bestemmingsplan zal hier binnen moeten passen. De structuurvisie bevat een uitvoeringsprogramma. Hierin laat de gemeente zien hoe het voorgenomen beleid gerealiseerd zal worden. In de structuurvisie is een groot aantal ruimtelijke projecten opgenomen, waarvoor investeringen in de openbare ruimte noodzakelijk zijn. Ook is er een groot aantal lopende en potentiële bouwmogelijkheden.

Op de kaart behorende bij de structuurvisie ligt de planlocatie in een zoekgebied dat is aangeduid als 'groene zone' en 'ecologische zone Esvelderbeek'.

De ontwikkeling is in overeenstemming met deze structuurvisie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1173-0003_0012.jpg"

figuur 10: ontwikkeling natuur en water tussen Barneveld Noord en Harselaar (Structuurvisie 2022).

Meerjaren Woningbouw Programma 2011-2020

Op 28 juni 2011 heeft de raad het Meerjaren Woningbouw Programma (MWP) 2011-2020 vastgesteld. Het MWP geeft een actueel beeld van de woningbouwplannen voor de periode 2011 t/m 2020. Het MWP wordt driejaarlijks geactualiseerd, daarbij wordt dan tevens de looptijd met drie jaar verlengd. Het MWP geeft een inzicht in de aantallen op te leveren woningen per kern, en schetst ook een beeld van de differentiatie van deze nieuwbouw in termen van prijsklassen, eigendomsverhouding (huur, koop, Koopgarant) en bouwvorm (gestapeld of grondgebonden). Ook wordt een beeld geschetst van de mate waarin voor bepaalde doelgroepen wordt gebouwd (zoals starters, ouderen of mensen met een beperking).

Het toetsingskader is een volkshuisvestelijk sturingsinstrument. Er kunnen naast volkshuisvestelijke aspecten ook andere belangen spelen die een woningbouwontwikkeling op een bepaalde locatie noodzakelijk of wenselijk maken. Om te voorkomen dat het toetsingskader dergelijke ontwikkelingen frustreert is een zogenaamde hardheidsclausule opgenomen. Op basis hiervan kan het college gemotiveerd afwijken van het toetsingskader.

De woningbouw binnen het plangebied maakt geen onderdeel uit van het MWP. Voor de realisatie geldt een zelfstandig afwegingskader die in dit bestemmingsplan is beschreven.

Gemeentelijk beleid Nieuwe Landgoederen

In het door de raad vastgestelde beleid voor de realisatie van nieuwe landgoerden zijn de kaders beschreven waaraan verzoeken voor nieuwe landgoederen moeten voldoen. Nieuwe landgoederen zijn primair bedoeld voor de aanleg van nieuwe natuur.

Hoofdstuk 5 Randvoorwaarden

5.1 Bodem

In het kader van de ontwikkeling van het gebied dient te worden beoordeeld of de uiteindelijke bodemkwaliteit binnen dit gebied uit oogpunt van volksgezondheid en milieu aan zekere kwaliteitsnormen voldoet om te voorkomen dat op verontreinigde grond wordt gebouwd. Voor nagenoeg het totale plangebied zijn verkennende bodemonderzoeken uitgevoerd. Met name de gebieden waar woningbouw wordt gerealiseerd zijn onderzocht. Uit deze onderzoeken zijn geen belemmeringen voor de planrealisatie naar voren gekomen.

Kinderhospice

Voor de locatie van het kinderhospice is voor de procedure voor het projectafwijkingsbesluit nader bodemonderzoek uitgevoerd. Geconcludeerd wordt dat de aangetroffen verontreinigingen in de vaste bodem en in het grondwater geen aanleiding geven tot aanvullend bodemonderzoek.

De bodem van de onderzoekslocatie is van een zodanige kwaliteit dat geen sprake is van reële risico's voor de volksgezondheid en het milieu.

De milieuhygiënische bodemkwaliteit vormt geen belemmering voor transactie, bestemmingsplan- en bouwvergunningprocedures.

Actualiteitswaarde

Opgemerkt wordt dat de actualiteitswaarde van bodemonderzoeksgegevens vijf jaar bedraagt. Dit houdt in dat binnen een termijn van vijf jaar, gerekend vanaf de datum van uitvoering van het bodemonderzoek, bovengenoemde procedures moeten plaatsvinden. Na deze termijn moet, in overleg met het bevoegd gezag, een herijking plaatsvinden.

Hergebruik grond

Met het uitgevoerde onderzoek is in redelijkheid inzicht verkregen in de aanwezigheid van mogelijke verontreinigingen in de bodem. Er kan echter geen uitspraak worden gedaan over de kwaliteit van een afgebakende hoeveelheid grond.

Als bij graafwerkzaamheden, bijvoorbeeld ten behoeve van bouwactiviteiten, grond vrijkomt mag deze grond binnen de onderzoekslocatie worden verwerkt.

Als grond wordt afgevoerd, moet de samenstellingswaarde ervan zijn vastgesteld op het moment van hergebruik. Afhankelijk daarvan mag de grond, met of zonder beperkingen, elders worden toegepast. Afvoer van grond mag ook plaatsvinden naar een daarvoor bestemde milieuvergunninghoudende inrichting. Op het elders hergebruik van grond zijn de regels van het Bouwstoffenbesluit van toepassing.

Woningbouwclusters

Voor het gebied met een wijzigingsbevoegdheid voor woningbouw is ook verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Bij het opstellen van een plan voor dit deel van het plangebied moet beoordeeld worden of de uitkomsten van het bodemonderzoek nog actueel zijn.

5.2 Cultuurhistorie

5.2.1 Archeologie

Voor het hele plangebied is door RAAP Archeologisch Adviesbureau (RAAP-Rapport 2195) van augustus tot en met oktober 2010 een bureau - inventariserend veldonderzoek uitgevoerd. In het plangebied komen zowel hoge, middelmatige als lage archeologische verwachtingen voor. Over de verwachtingsniveaus is geadviseerd in het onderzoek.

5.2.2 Historisch-geografische waarden

Historisch-geografische waarden verwijzen naar de ontstaanswijze en bijzondere plekken van onze cultuurlandschappen, zoals polders, kavelstructuren, terpen en het landschap van de Nieuwe Hollandse Waterlinie.

Volgens de kaart getiteld 'Historische geografie: landschappelijke waarde' heeft het plangebied een middelhoge langschappelijke waarde. Wel is de waterloop, De Esvelderbeek, aangegeven. Eveneens wordt het gebied niet aangemerkt als een waardevol landschap (kaart 22 Streekplan, provincie Gelderland).

Volgens de waardenkaart heeft het gebied een waarde 2 op een schaal van 0 - 6 (themakaart 3 Streekplan).

Het gebied heeft geen specifieke cultuurhistorische waarde. Er is geen sprake van een rijks- of gemeentelijk monument of van bijzondere landschappelijke elementen en structuren of bijzondere stedenbouwkundige structuren. Wel komen er in en nabij het plangebied historische erfen van boerderijen voor die al enkele eeuwen in geschriften worden vermeld. De boerderij Vaarst en Esveld komen al voor de 16de eeuw voor. De boerderij Vaarst maakt onderdeel uit van het nieuwe landgoed De Wolfskamer. Een deel van het historische erf van de boerderij Esveld maakt onderdeel uit van het plangebied, de boerderij zelf niet.

5.3 Ecologie

De belangrijkste wetten voor natuurbescherming in Nederland zijn de Natuurbeschermingswet 1998 en de Flora- en faunawet. Beide wetten zijn een Nederlandse vertaling van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. De verplichtingen voor bescherming van natuurgebieden zijn overgenomen door de Natuurbeschermingswet 1998, terwijl de Flora- en faunawet zich richt op de bescherming van planten en dieren.

5.3.1 Natuurbeschermingswet 1998

De Natuurbeschermingswet 1998 regelt de bescherming van natuurgebieden in Nederland. Daarnaast regelt deze wet de aanwijzing van natuurgebieden die van nationaal of internationaal belang zijn: Beschermde Natuurmonumenten en Natura 2000-gebieden. De Natuurbeschermingswet bepaalt vervolgens wat er wél en niet mag in deze beschermde natuurgebieden.

Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied is de Veluwe op een afstand van ongeveer 8 kilometer. De ontwikkeling zal hier geen negatieve invloed op hebben.

5.3.2 Flora- en faunawet

De Flora- en faunawet beschermt plant- en diersoorten in de beschermde natuurgebieden én daarbuiten. Ongeveer 500 soorten in Nederland vallen onder de bescherming van deze wet. Om te beoordelen of de beschermde soorten in het plangebied aanwezig zijn, is door Eelerwoude een Quickscan Flora en Fauna uitgevoerd. Voor de locatie Binnenveld 11 en de twee woningbouwclusters is aanvullend flora en fauna onderzoek uitgevoerd.

Op basis van deze quickscan wordt geconstateerd dat het onderzoeksgebied een potentiële habitat biedt voor een aantal (algemene) beschermde soorten. Hoewel er geen gerichte veldinventarisatie heeft plaatsgevonden, is op basis van de beschikbare literatuurgegevens en een veldbezoek vastgesteld dat het terrein mogelijk van belang is enkele licht beschermde soorten (tabel 1-soorten) en voor strikter beschermde broedvogels, vleermuizen en amfibieën.

De voorgestelde ontwikkeling van het gebied zal een grote verbetering van de natuurwaarden geven. Een groot aantal soorten profiteert hiervan. Dit zorgt ervoor dat permanente negatieve effecten van de ontwikkeling op beschermde natuur kan worden uitgesloten. Daardoor blijven slechts tijdelijke effecten door verstoring tijdens de uitvoering over. Deze effecten zijn te voorkomen met een goede planning en wijze van uitvoering.

De ingreep zal naar verwachting leiden tot een beperkt tijdelijk verlies van leefgebied van enkele soorten van tabel 1 van de Flora- en faunawet. Dit heeft geen invloed op de gunstige staat van de instandhouding van deze soorten omdat er voldoende leefgebied aanwezig blijft en het relatief algemene soorten betreft. Voor deze soorten geldt dan ook een vrijstelling.

Voor alle beschermde, inheemse (ook de algemeen voorkomende) vogelsoorten geldt vanuit de Flora- en faunawet een verbod op handelingen die nesten of eieren beschadigen of verstoren. Ook handelingen die een vaste rust- of verblijfplaats van beschermde vogels verstoren zijn niet toegestaan. In de praktijk betekent dit dat verstorende werkzaamheden alleen buiten het broedseizoen uitgevoerd mogen worden. In het kader van de Flora- en faunawet wordt voor het broedseizoen geen standaardperiode gehanteerd. Van belang is of een broedgeval verstoord wordt, ongeacht de datum. Globaal gaat het echter om de periode van 15 maart tot 15 juli.)

Het terrein is geschikt als leefgebied voor vleermuizen. Verblijfplaatsen zijn bij een onderzoek in 2008 niet aangetroffen in het gebied. Het geniet toch de voorkeur om voorafgaand aan eventuele kapwerkzaamheden de bomen te controleren op potentiële verblijfplaatsen voor vleermuizen. Worden daarbij wel vleermuizen aangetroffen dan is mogelijk een ontheffing Flora- en faunawet noodzakelijk.

Om het terrein geschikt te houden en te maken voor vleermuizen is het wel belangrijk om verstoring door het aanbrengen van verlichting zoveel mogelijk te voorkomen. Indien wordt voorkomen dat de natuur rond de woningen verlicht wordt, zijn geen effecten te verwachten.

De bestaande poel tegenover Esweg 30 (zie Flora- en faunaonderzoek) is uitermate geschikt voor kamsalamanders. Mits geen werkzaamheden binnen een straal van 100 meter rond de poel uitgevoerd worden is geen sprake van effecten. Mocht dat wel het geval zijn, dan is nader onderzoek noodzakelijk om te bepalen of de soort daadwerkelijk aanwezig is in de poel en wat de effecten zijn.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1173-0003_0015.jpg"

fig. 13: Rode punten geven de poelen en/of monsterpunten van amfibieën- en vissenonderzoek in het gebied aan.

Als volgens bovenstaande werkwijze wordt gewerkt is een ontheffingsaanvraag van de Flora- en faunawet niet aan de orde. Het is aan te bevelen om de werkzaamheden aan de oever en watergang uit te voeren wanneer de larven zijn volgroeid (augustus) en voordat volwassen exemplaren zich ingraven voor de winterslaap (november). Voor het herprofileren van de watergang geniet het de aanbeveling om uit te voeren in de maanden september-oktober, de minst kwetsbare periode voor waterorganismen. Bij de sloop van de boerderij en bijgebouwen aan het Binnenveld 11 zijn negatieve effecten op vleermuizen en huismussen niet uit te sluiten, al zijn de effecten niet waarschijnlijk. In het onderzoeksrapport zijn maatregelen opgenomen om rekening te houden met de soorten. Door het toepassen van de maatregelen blijven en worden de locaties geschikt voor huismussen en vleermuizen. Daarmee wordt invulling gegeven aan de zorgplicht van de Flora- en Faunawet. De realisatie van de twee bouwkavels met een ontsluitingsweg heeft geen negatief effect op streng beschermde natuurwaarden. Indien rekening wordt gehouden met broedende vogels (met name in de zone rond de beek) zijn geen belemmeringen te verwachten.

Voor het uitvoeren van de activiteiten is geen ontheffing nodig mits er rekening wordt gehouden met de conclusies en aanbevelingen uit het onderzoeksrapporten.

5.4 Explosieven

De gemeente Barneveld heeft REASeuro opdracht gegeven om een CE-bodemonderzoek te verrichtten omdat het gebied verdacht is op conventionele explosieven (CE) uit de Tweede Wereldoorlog. het onderzoek heeft tussen week 45 (2011 en week 5 (2012) plaatsgevonden.

Het onderzochte gebied is verdeeld in meetvakken. Deze meetvakken zijn uitgezet in het terrein en ingemeten met GPS. Draad en hekwerk zijn verwijderd. Vervolgens zijn de meetvakken ingemeten met detectieapparatuur. Draad en hekwerk zijn weer teruggeplaatst. De meetdata zijn verwerkt en de significante uitslagen die daaruit zijn voortgekomen zijn benaderd, geïdentificeerd en verwijderd. Het resultaat is dat er CE gevonden zijn. Na overleg met de opdrachtgever is besloten om ook de kleinste uitslagen te verwijderen. De aangetroffen CE zijn veiliggesteld in het veld. Gevonden schroot is verzameld op het perceel gelegen naast Binnenveld nr. 8.

Resultaten

De navolgende munitie artikelen, restanten hiervan of munitiegerelateerde artikelen zijn aangetroffen:

aantal soort nationaliteit conditie
2 Brisantgranaat 20 mm zonder ontsteker GB verschoten
5 Pantserbrandgranaat 20 mm GB verschoten/niet veilig te identificeren
2 Restant raketmotor GB leeg

De aangetroffen geschutsmunitie 20 mm zijn door REASeuro aan de EODD overgedragen op 14 februari 2012. De EODD heeft deze vernietigd op een locatie gelegen naast de Wolweg te Stroe. De raketmotoren zijn door REASeuro afgevoerd.

Conclusies

Na afronding van het project kan het volgende gesteld worden:

  • Er zijn CE en restanten hiervan aangetroffen;
  • Het gehele opsporingsgebied is gedetecteerd en nagenoeg het gehele opsporingsgebied is benaderd en vrijgegeven. Hierbij dient te worden vermeld dat CE zich alleen laten detecteren mits CE een detecteerbare afwijking van het aardmagnetisch veld veroorzaken aan het maaiveld. De navolgende delen van het opsporingsgebied zijn nog niet vrijgegeven:
    1. a. De aansluiting op de sloot bij de duiker aan de westzijde;
    2. b. Het gebied achter de boerderij met de stelconplaten, betonplaat en uitstraling mestkelder;
    3. c. Stukje terrein gelegen naast Binnenveld nr. 8. Er is daar veel oppervlaktevervuiling aanwezig, waardoor we deze moeten afgraven met de graafmachine. Volgens de KLIC-melding zijn daar kabels en leidingen aanwezig. Het gebied ligt buiten het te ontgraven gebied. Daarom is er in overleg met de opdrachtgever voor gekozen om het gebied niet te benaderen en vrij te geven;
  • Er zijn verschillende vuilputten/gedempte sloten aangetroffen. In de vuilputten/gedempte sloten is veel hout, bomen, puin en draad aangetroffen. In één vuilput zijn waarschijnlijk ook olieresten aangetroffen.

Gebieden die nog niet zijn vrijgegeven kunnen op een later tijdstip, in overleg, gedurende reguliere werkzaamheden vrijgegeven worden. Dit in het kader van ARBO-veiligheid.

5.5 Externe Veiligheid

Bij externe veiligheid gaat het om het risico op een ongeval waarbij een gevaarlijke stof aanwezig is. Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beheersen van risico's die mensen lopen door opslag, productie, gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen in hun omgeving. De risico's moeten aanvaardbaar zijn. Met het oog daarop heeft de rijksoverheid risiconormen vastgesteld waarmee bedrijven, wegbeheerders en vervoerders, maar ook gemeenten en provincies, rekening dienen te houden. Voor situaties waarbij het ontwikkelingsgebied binnen het invloedsgebied van een risicobron ligt, moet het resultaat van een risicoanalyse getoetst worden aan de gestelde risiconormen.

Resultaten onderzoek inrichtingen

Op industrieterrein Harselaar staat een opslaggebouw voor chemische stoffen (Handelsweg 6). Deze heeft een risicocontour van 220 meter. De risicocontour overlapt het projectgebied deels. Binnen deze afstand vinden geen gevoelige ontwikkelingen plaats. De afstand tot het kindergospice is 700 meter. Deze afstand voldoet ruimschoots aan de afstandsnorm. Inmiddels is dit bedrijf vertrokken en is bij besluit van 29 februari 2012 ingetrokken.

Aan de Baron van Nagellstraat is het tankstation J.A. Tolboom gevestigd. Het tankstation heeft ook een verkooppunt voor LPG. Hierbij hoort een invloedsgebied van 150 meter. De werkelijke afstand is 390 meter. Het kinderhospice valt buiten de invloedssfeer van het tankstation.

Resultaat onderzoek buisleidingen

Uit de kaart van het buisleidingennetwerk in Nederland en de risicokaart is afgeleid dat zich binnen of in de buurt van het plangebied geen relevante buisleidingen bevinden.

Resultaat onderzoek transport

Hiervoor is bepalend het goederenvervoer over de N805. In het onderzoek wordt geconcludeerd dat externe veiligheid als gevolg van vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg geen belemmering voor de ontwikkeling van het plangebied vormen. Wel vindt een lichte stijging van het groepsrisico plaats vanwege de toename van het aantal wooneenheden.

Op ongeveer 100 meter afstand van het plangebied voor het kinderhospice ligt de spoorweg tussen Amersfoort en Apeldoorn. Geconcludeerd wordt dat het vervoer van gevaarlijke stoffen over het spoor geen belemmering vormt vanwege de ligging buiten de zone van 30 meter. Wel is er sprake van een marginale stijging van het groepsrisico van wege de toename vaan het aantal wooneenheden. Het groepsrisico wordt beperkt door de situering van de bebouwing en de entrees. Geadviseerd wordt om met het plaatsen van (nood)uitgangen zoveel mogelijk rekening te houden met de risicobron (spoorlijn). De (nood)uitgangen moeten dan aan de zuidzijde van de gebouwen worden gesitueerd. Bij organisatorische maatregelen valt te denken aan een getrainde en geoefende BHV-organisatie. Ook is overleg met de Brandweer overleg geweest over de bluswatervoorzieningen.

Het onderzoek is uitgevoerd voor het kinderhospice vanwege de afstanden tot de onderzochte bronnen. Voor de komst van de woningen in het wijzigingsgebied is geen onderzoek uitgevoerd omdat de afstand ten opzichte van de onderzochte bronnen groter is dan bij het kinderhospice het geval is. Ook voor de woning op het landgoed geldt dat de afstanden groter zijn dan de onderzochte situatie voor het kinderhospice. De uitkomsten van het onderzoek vormen geen belemmeringen voor de ontwikkelingen in het plangebied.

5.6 Geluid

Bij het opstellen van een bestemmingsplan dienen de bepalingen van de Wet geluidhinder in acht te worden genomen. Dit betekent onder meer dat wanneer in het bestemmingsplan gronden worden bestemd voor nieuwe woningbouw of andere geluidsgevoelige gebouwen en terreinen, moet worden nagegaan of voor deze gronden een geluidszone van kracht is. Alle wegen met uitzondering van 30km/h zones en woonerven hebben een zone. De zonebreedte is afhankelijk van de situatie binnen- of buitenstedelijk en het aantal rijstroken. Ook alle spoorwegen hebben een zone met een breedte die afhankelijk is van de bezetting. Daarnaast hebben industrieterreinen zoals het bedrijventerrein Harselaar een zone. Binnen een zone moet akoestisch onderzoek worden verricht, waaruit blijkt of aan de voorkeursgrenswaarde wordt voldaan. Als deze wordt overschreden kan onder bepaalde voorwaarden onder andere uit het gemeentelijk geluidbeleid tot een wettelijk maximum ontheffing worden verleend.

Uitkomsten onderzoek binnen de aanwezige zones

Het Binnenveld is een weg in het buitengebied met een onderzoekszone van 250 meter. Het kinderhospice is binnen deze zone geprojecteerd. De voorkeursgrenswaarde die hier geldt is 48 dB volgens de Wet geluidhinder. De berekende geluidbelasting komt uit op maximaal 33 dB. Er wordt ruimschoots aan de voorkeursgrenwaarde voldaan.

Langs de Stationsweg (N805) ligt afhankelijk van de ligging binnen het stedelijk gebied of buiten het stedelijk gebied een zone van respectivelijk 200 meter of 250 meter. De afstand tussen de weg en het kinderhospice bedraagt meer dan 250 meter. De locatie van het kinderhospice valt buiten de zones langs de Stationsweg waardoor er geen onderzoeksplicht geldt.

Voor de woningen in het wijzigingsgebied geldt dat met de genoemde zones rekening moet worden gehouden middels het aanhouden van voldoende afstand of het uitvoeren van een akoestisch onderzoek om de gevelbelasting te bepalen.

Zowel langs het spoor Amersfoort - Apeldoorn als het spoor Barneveld-Noord - Ede ligt een zone die gemeten vanaf de buitenste spoorstaaf respectievelijk 400 meter en 100 meter is.

Voor het spoorweglawaai geldt een voorkeurswaarde van 55 dB. De berekende geluidsbelasting veroorzaakt door het railverkeer op het traject Amersfoort - Apeldoorn is 57 dB. Dit is een overschrijding van 2 dB. De berekende geluidbelasting afkomstig van het railverkeer op de spoorlijn Barneveld-Noord - Ede is 46 dB. Deze waarde ligt ruimschoots beneden de voorkeurswaarde.

In het onderzoeksrapport wordt de conclusie getrokken dat technische en planologische maatregelen niet ingezet kunnen worden om de geluidsbelasting te verlagen. Voor de realisatie moet door het bevoegd gezag een hogere waarde van 57 dB worden vastgesteld afkomstig van het geluid van de spoorlijn Amersfoort - Apeldoorn.

5.7 Geur

De Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) bepaalt dat het oprichten of veranderen of veranderen van de werking of het in werking hebben van een inrichting niet is toegestaan, behoudens omgevingsvergunning. Bijlage I van het Besluit omgevingsrecht (Bor) geeft een limitatieve opsomming van die categorieën inrichtingen en van vergunningplichtige inrichtingen. Veehouderijen zijn opgenomen in bijlage 1, categorie 8, onder sub a van dat besluit.

Het bevoegd gezag betrekt bij de beslissing op de aanvraag om een omgevingsvergunning de gevolgen voor het milieu die de inrichting kan veroorzaken. Op 1 januari 2007 is de Wet geurhinder en veehouderij in werking getreden. Deze wet geeft bindende aanwijzingen aan het bevoegd gezag met betrekking tot het verlenen van de omgevingsvergunning. Slechts in de gevallen waarin de wet dat bepaalt, kan een vergunning worden geweigerd vanwege de nadelige gevolgen van geuremissie vanuit de veehouderij. Daarmee bevat de Wet geurhinder en veehouderij een landsdekkend exclusief beoordelingskader dat, voor zover het de gevolgen van geuremissie vanuit dierenverblijven betreft, in de plaats treedt van de toetsing die anders bij vergunningverlening op grond van de Wabo zou moeten worden uitgevoerd.

Voor diercategorieën waarvan de geuremissie per dier is vastgesteld, wordt de waarde uitgedrukt in een ten hoogste toegestane geurbelasting op een geurgevoelig object. Voor de andere diercategorieën is de waarde een wettelijk vastgestelde afstand die ten minste moet worden aangehouden.

Onder een 'geurgevoelig object' wordt verstaan: een gebouw, bestemd voor en blijkens aard, indeling en inrichting geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf en die daarvoor permanent of een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik, wordt gebruikt.

De Wet geurhinder en veehouderij geeft gemeenten de mogelijkheid om gebiedsgericht beleid vast te stellen door middel van een geurverordening. De standaardnormen zoals opgenomen in de wet mogen binnen een bandbreedte naar boven en beneden worden bijgesteld. Op 7 oktober 2008 heeft de raad de Geurverordening vastgesteld. Deze verordening trad in werking op 18 oktober 2008. Buiten de gebieden die zijn genoemd in de Geurverordening gelden de standaardnormen uit de Wet geurhinder en veehouderij.

In de omgeving van het plangebied zijn agrarische bedrijven aanwezig. Het gaat om de volgende bedrijven:

  • Binnenveld 11: Deze agrarische bestemming komt te vervallen omdat hier het kinderhospice wordt gevestigd;
  • Binnenveld 12: In het bestemmingsplan "Buitengebied 2000" de bestemming 'Wonen mat agrarische nevenactiviteit' aan toegekend. In het voorontwerp bestemmingsplan "Buitengebied 2012" wordt aan het perceel een 'Woonbestemming' toegekend. Wel is er nog een vergunning aanwezig voor het houden van jongvee (16), vleesvarkens (140) en legkippen (1180);
  • Esweg 9: Volgens het bestemmingsplan "Buitengebied 2000" heeft het perceel nog een agrarische bestemming. In het voorontwerpbestemmingsplan "Buitengebied 2012" wordt aan het perceel een woonbestemming toegekend met de aanduiding agrarische nevenactiviteiten (graszodenkweker). Er geldt nog een AMvB landbouw voor koeien (11), jongvee (9) en een paard. Hiervoor zal een minimale afstand van 50 meter in acht moeten worden gehouden;
  • Esweg 13: heeft inmiddels geen agrarische bestemming meer;
  • Esweg 15: Volgens het bestemmingsplan "Buitengebied 2000" heeft het perceel nog een agrarische bestemming. In het voorontwerpbestemmingsplan "Buitengebied 2012" wordt aan het perceel een woonbestemming toegekend met de aanduiding agrarische nevenactiviteiten, het betreft een heidekwekerij;
  • Bloemendaallaan 110: dit agrarische perceel komt te vervallen omdat hier het landgoed "De Wolfskamer" wordt gevestigd;
  • Bloemendaallaan 93: Betreft een agrarisch bedrijf met overwegend melkvee. Meestal wordt hierbij een afstand van 50 meter aangehouden. De afstand tot een dichtst bijgelegen geurgevoelig object is ruim 150 meter;
  • Bloemendaallaan 85, 87, 89: dit betreft een intensieve veehouderij met vleeskalveren, ongeveer 158 NGE. Binnen een afstand van 50 meter mogen geen geurgevoelig objecten worden gerealiseerd. De dichtst bijgelegen bestaande woning staat op een afstand van 130 meter. Het bestemmingsplan voorziet niet in een geurgevoelig object dichterbij dan de 130 meter.

De situering van geurgevoelige objecten vormen geen belemmering in de ontwikkelingsmogelijkheden van de bestaande agrarische bedrijven. Het aspect geur vormt geen belemmering voor de uitvoering van voorliggend plan.

5.8 Leidingen

Binnen of in de directe nabijheid van het plangebied komen geen leidingen of beschermingszones van leidingen voor die in het kader van onderhavig bestemmingsplan bescherming behoeven. Eveneens zijn er geen straalpaden of laagvliegroutes die beperkingen stellen aan de bouwhoogten.

5.9 Luchtkwaliteit

In de Wet milieubeheer zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen. Hierin is opgenomen dat bij een ruimtelijk besluit de gevolgen voor de luchtkwaliteit getoetst moet worden. Om te bepalen of de kwaliteit van de lucht ter plaatse voldoet aan de eisen uit de Wet milieubeheer en de daarop gebaseerde regelgeving, dient bij nieuwe ontwikkelingen onderzoek gedaan te worden naar de luchtkwaliteit. Projecten waarvan aannemelijk is dat deze niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging hoeven niet getoetst te worden aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit.

Voor deze ontwikkeling moet voornamelijk gekeken worden naar de toename van het aantal verkeersbewegingen omdat er een toename van het aantal wooneenheden plaatsvindt. De toename van het aantal woningen in het hele gebied is zeer beperkt. De verwachte van het aantal verkeersbewegingen op de verschillende wegen blijft beneden de 100 m.v.t. per dag.

De ontwikkelingen in het plangebied zijn dermate kleinschalig, dat ze vallen binnen de randvoorwaarden van het Besluit Niet in Betekenende Mate Bijdragen. De invloed van deze kleinschalige ontwikkelingen hoeven niet in beeld te worden gebracht.

5.10 Milieueffectrapportage

Waterberging kan een activiteit zijn die m.e.r. -(beoordelings)plichtig is. In dit geval is de activiteit niet m.e.r.-(beoordelings)plichtig want het betreft geen activiteit die vermeld staat in kolom 1 van onderdeel D van de Bijlage bij het Besluit. Het gaat om een ontwikkeling die zo kleinschalig is dat de milieugevolgen niet in beeld gebracht behoeven te worden. Ook is het geen activiteit die in kolom 1 van onderdeel C van de Bijlage bij het Besluit is vermeld.

5.11 Milieuzonering

Ten aanzien van bedrijvigheid geldt als uitgangspunt dat toekomstige woningen geen onevenredige milieuhinder (geur, geluid etc.) mogen ondervinden van nabijgelegen bedrijvigheid. In de publicatie ´Bedrijven en milieuzonering´ van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, editie 2009, wordt in verband met de aanwezigheid van milieubelastende functies indicatieve afstandsnormen voorgeschreven tot milieugevoelige functies, vooral wonen. Als gevolg van de ontwikkeling in het plangebied worden geen faciliteiten geboden aan bedrijvigheid. De ontwikkeling zal in dat opzicht geen onevenredig negatieve invloed hebben op de omgeving.

In of aangrenzend aan het plangebied komen geen bedrijven voor die vallen onder een milieucategorie zoals deze zijn opgenomen in de VNG publicatie 'Bedrijven en milieuzonering. Op de percelen met een woonbestemming waarbij agrarische nevenactiviteiten zijn toegestaan zijn de bedrijfsactiviteiten zo kleinschalig dat voor de activiteiten geen afstandsnorm wordt opgenomen.

Voor de realisatie van het kinderhospice is een onderzoek uitgevoerd naar de aanwezige bedrijven en bijbehorende zonering. Geconcludeerd is dat alle bedrijfsbestemmingen op voldoende afstand van het kinderhospice zijn gevestigd. Ook veroorzaakt het plan voor het hospice geen belemmeringen naar gevoelige bestemmingen in de omgeving.

5.12 Natuur En Landschap

In het plangebied zijn de geomorfologische en cultuurhistorische elementen nog goed herkenbaar. Het reliëf, de heggenstructuur met bijbehorende oude verkavelingsstructuren zijn nog (groten)deels intact en bieden een goede basis om de landschappelijke kwaliteit verder te verhogen. De beek is momenteel nauwelijks zichtbaar, ze ligt onzichtbaar en gekanaliseerd in het landschap en beekbegeleidende opgaande beplanting ontbreekt grotendeels. Het plangebied kent nog wel enkele waardevolle landschappelijke elementen. In de bijlagen zijn de inrichtingsplannen opgenomen, in deze plannen wordt ook uitvoerig ingegaan op de landschappelijke kenmerken en kwaliteiten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1173-0003_0016.jpg"

fig. 14: Esvelderbeek omstreeks 1900 (meanderend) en huidige gekanaliseerde loop en aanwezige houtsingels.

De Esvelderbeek, het reliëf en de houtsingels geven het plangebied een landelijk karakter. Het behoud en herstel van deze elementen zijn randvoorwaarden vanuit het landschap en vormen de uitgangspunten voor het inrichtingsvoorstel.

5.13 Veiligheid

Om een veilige omgeving te creëren of te behouden zijn er op het gebied van fysieke veiligheid een aantal aspecten waarmee rekening gehouden moet worden. Zo worden er eisen gesteld aan de bereikbaarheid van de openbare wegen voor de hulpverleningsdiensten. Dit leidt tot het stellen van minimale afmetingen en bochtstralen zodat hulpverleningsvoertuigen een object of calamiteit goed kunnen bereiken en adequate hulp kunnen verlenen.


Met betrekking tot voldoende bluswater in het openbare wegennet zijn er ook eisen gesteld. Deze eisen hebben betrekking op de afstanden vanaf de bluswatervoorziening tot aan een gebouw en de capaciteit ervan. In de "Handleiding Bluswatervoorziening en bereikbaarheid" een uitgave van de Nederlandse Vereniging voor Brandweerzorg en Rampenbestrijding worden deze eisen uitgeschreven.


Tevens worden er eisen gesteld aan de opkomsttijden voor brandweervoertuigen. Deze zijn afhankelijk van de bestemming. Voor gebouwen waarin geslapen wordt en verminderd zelfredzame mensen verblijven worden strengere eisen gesteld dan gebouwen waar dit niet zo is. De opkomsttijden worden gesteld in de "Handleiding brandweerzorg" een uitgave van het Ministerie van Binnenlandse Zaken.


Met betrekking tot de veiligheid zal de situatie niet veranderen. Alle nieuwe ontwikkelingen zullen worden getoetst aan het gestelde in de "Handleiding Bluswatervoorziening en bereikbaarheid" en aan de "Handleiding brandweerzorg". Met ontwikkelingen worden zowel de nieuwbouw- of verbouwplannen bedoeld als de (her)inrichting van het openbare gebied. Er zijn voor wat betreft de eisen voor de veiligheid geen belemmeringen voor dit bestemmingsplan.

5.14 Water

Om water als één van de principes voor de ruimtelijke ordening verder te ontwikkelen, heeft de Commissie Waterbeheer 21e eeuw doelstellingen geformuleerd om water prominenter in beeld te krijgen. Één van die doelstellingen is het uitvoeren van een 'Watertoets' bij alle ruimtelijke plannen en besluiten. Hiertoe dient de initiatiefnemer van een plan de waterbeheerder vroegtijdig bij de planvorming te betrekken. Het betreft het hele proces van informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het doel is om te waarborgen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing worden genomen bij alle waterhuishoudkundige relevante ruimtelijke plannen en besluiten. De resultaten van het overleg tussen initiatiefnemer en waterbeheerder worden verwoord in de waterparagraaf.

Eén van de belangrijkste doelen in dit plangebied is een waterbergingsopgave voor Harselaar te realiseren. Hiervoor zijn drie locaties aangewezen waarvan twee in dit plangebied worden gerealiseerd. Naast deze waterberging zal door het opnieuw laten meanderen van de Esvelderbeek de waterbergingscappaciteit in het gebied worden verhoogd. Naast de bouw van nieuwe (land)huizen wordt er bebouwing op de vrijkomende agrarische bouwpercelen gesloopt. Met de opgave voor natuurontwikkeling en waterberging voorziet het plangebied in ruim voldoende waterbergingscappaciteit bij de ontwikkeling van de nodige verharding in de vorm van wegen en woningen. In de planbeschrijving in hoofdstuk 3 is al dieper op de waterbergingsopgave ingegaan.

Hoofdstuk 6 Juridische Aspecten

6.1 Juridische Aspecten

De Wet ruimtelijke ordening (Wro) geeft gemeenten de plicht tot het opstellen van een bestemmingsplan. In de Wro en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is nader uitgewerkt uit welke onderdelen een bestemmingsplan in ieder geval moet bestaan. Dit zijn een verbeelding met planregels en een toelichting daarop. Daarnaast bieden zowel de Wro als het Bro opties voor een nadere juridische inrichting van een bestemmingsplan. Hierbij moet onder meer worden gedacht aan het afwijken met een omgevingsvergunning, wijzigingsbevoegdheden en het toepassen van nadere eisen. De bruikbaarheid van deze instrumenten is geheel afhankelijk van het doel van het bestemmingsplan en de gewenste bestemmingsmethodiek van de gemeente Barneveld. Het uitgangspunt is dat het bestemmingsplan moet voorzien in een passende regeling voor de komende tien jaar, dit is de geldigheidsduur van een bestemmingsplan.

Het juridische deel van het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding en de regels. De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden en gebouwen en bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing. De verbeelding heeft een ondersteunende rol voor de toepassing van de regels alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen. De verbeelding vormt samen met de regels het voor de burgers bindende onderdeel van het bestemmingsplan.

De planregels vallen in vier hoofdstukken uiteen. Hoofdstuk 1 bevat de algemene voor het plangebied geldende bepalingen, de inleidende regels. Hoofdstuk 2 regelt de bestemmingen en het daarop toegestane gebruik. Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels, zoals de anti-dubbeltelbepaling, algemene bouwregels, algemene afwijkings- en algemene wijzigingsregels en tot slot de algemene procedureregels. Tenslotte komt in hoofdstuk 4 het overgangsrecht en de slotbepaling aan bod.

Bevoegdheid

Onder bevoegd gezag verstaan wij het bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning. Over het algemeen zijn burgemeester en wethouders het bevoegd gezag. Het kan echter incidenteel voorkomen dat bijvoorbeeld het Rijk dan wel de provincie het bevoegd gezag is.

Burgemeester en wethouders zijn altijd bevoegd gezag bij het wijzigen van een plan en het stellen van nadere eisen.

Inleidende regels

Begrippen

In dit artikel worden de begrippen gedefinieerd, die in de regels worden gehanteerd. Bij de toetsing van het bestemmingsplan wordt uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis. Voor zover er geen begrippen zijn gedefinieerd wordt aangesloten bij het normale spraakgebruik.

De omschrijving van het begrip 'bouwperceel' staat in artikel 1. Een voorbeeld van een bouwperceel is een stuk grond waarop een woning staat met een tuin. De bestemmingen 'Wonen-1' en 'Tuin' horen beiden bij het bouwperceel.

Wijze van meten

Dit artikel geeft aan hoe hoogte- en andere maten (die bij het bouwen in acht dienen te worden genomen) moeten worden gemeten. De bepalingen uit bijlage 12 van SVBP2008 zijn overgenomen in de standaardregels van gemeente Barneveld.

Bestemmingsregels

Bestemming 'Agrarisch - Onbebouwd'

Veel postzegelplannen in het buitengebied hebben betrekking op functieverandering. Het nieuwe bestemmingsvlak is vaak kleiner dan het voormalige bouwperceel, waardoor er een passende bestemming voor het restgebied gevonden moet worden. De bestemming 'Agrarisch – Onbebouwd' is bedoeld als eenvoudige oplossing voor dit soort situaties. De omschrijving is zo gekozen, dat ook niet-bedrijfsmatig agrarisch gebruik, bijvoorbeeld het houden van een paar schapen door de bewoner van de nieuwe woning, passend is binnen deze bestemming.

Bestemmingen 'Natuur'

Gronden waaraan de bestemming 'Natuur' is toegekend, zijn bestemd voor behoud, herstel en/of de ontwikkeling van de natuurwetenschappelijke of landschappelijke waarden, waterhuishoudkundige doeleinden, sloten, beken en daarmee gelijk te stellen waterlopen.

De bebouwingsmogelijkheden binnen deze bestemmingen zijn minimaal.

Bestemming 'Groen'

Het structureel groen krijgt de bestemming 'Groen'. Onder structureel groen worden wijkparken, grotere groenelementen op buurt- of blokniveau, groen om wegen en waterlopen en wadi's verstaan. Binnen deze bestemming zijn ook waterlopen en waterpartijen en paden toegestaan.

Wanneer sprake is van landschappelijke waarden wordt aan de hand van de geldende bestemming en de eigendomssituatie bepaald welke bestemming wordt toegekend. Bij gemeentelijk eigendom kan het hierbij gaan om diverse bestemmingen, zoals 'Groen' en 'Verkeer' in combinatie met de dubbelbestemming 'Waarde-Landschap. Bij particulier eigendom kan het gaan om de bestemming 'Groen'.

Het is mogelijk om met een omgevingsvergunning af te wijken van de regels voor de aanleg van in- en uitritten.

Doorgaande fietsroutes die onderdeel uitmaken van het fietsnetwerk uit het Gemeentelijk Verkeers- en Vervoerplan (GVVP 2010) "Barneveld bereikbaar voor de toekomst" krijgen de bestemming 'Verkeer'.

Bestemming 'Maatschappelijk'

Binnen de bestemming 'Maatschappelijk' zijn gebouwen ten behoeve van maatschappelijke voorzieningen toegestaan. Door middel van een aanduiding op de verbeelding wordt een specifieke maatschappelijke voorziening aangegeven, zoals begraafplaats, kinderopvang of religie. In principe wordt zo min mogelijk gebruik gemaakt van aanduidingen om het bestemmingsplan zo flexibel mogelijk te maken. Wanneer echter een andere maatschappelijke voorziening niet wenselijk is, door de ligging of omvang van het perceel, dan wordt wel een aanduiding toegepast. De maximale hoogte voor overige bouwwerken is drie meter. Door middel van een aanduiding op de verbeelding is een bedrijfswoning toegestaan.

Bestemming 'Verkeer'

De bestemming 'Verkeer' wordt opgenomen voor wegen, straten en paden, voet- en rijwielpaden. Daarnaast zijn parkeer-, groen- en speelvoorzieningen mogelijk. Evenals waterhuishoudkundige doeleinden en bermen.

Wanneer de aanduiding 'geluidsscherm' is aangegeven, is de grond tevens bestemd voor geluidsscherm. De maximale bouwhoogte van het geluidsscherm staat op de verbeelding.

Wanneer de aanduiding 'pad' is aangegeven, is de grond alleen voor pad bestemd. Hiermee wordt voorkomen dat auto's gebruik kunnen maken van het pad. Dit is van belang als het fiets- of voetpad twee wijken verbindt.

Wanneer de aanduiding 'spoorweg' is aangegeven, is de grond tevens bestemd voor spoorweg. Hiermee wordt bereikt dat het overige verkeer gebruik kan blijven maken van de gronden, maar dat een spoorweg ook is bestemd.

Bestemming 'Water'

Alleen wanneer het water een belangrijk element vormt in zijn omgeving dan wel van groot belang is voor de waterhuishouding, wordt de bestemming 'Water' toegekend. In de andere gevallen valt water onder de bestemming 'Groen'.

Bestemming 'Wonen - Enkelvoudig'

De bestemming 'Wonen - Enkelvoudig' is bedoeld voor vrijstaande woningen (met name in het buitengebied) waarvan de maximale inhoud is vastgelegd binnen de bouwregels van deze bestemming. Verder is voor de bijgebouwen een regeling opgenomen die afwijkt van de bouwregels voor situaties binnen de bebouwde kom. Daar waar dit is aangegeven op de verbeelding zijn binnen de bestaande bijgebouwen agrarische nevenactiviteiten toegestaan. Als dit van toepassing is wordt met een oppervlakteaanduiding aangegeven hoeveel m2 voor de agrarische nevenactiviteit in aanmerking mogen komen.

De regeling voor een onderhoudsgebouw in de bestemmingsomschrijving en de bouwregels is bedoeld voor een specifieke situatie en moet niet standaard in een herziening worden meegenomen. Wel kan het als voorbeeld dienen voor een eventuele andere specifieke situatie.

Dubbelbestemming 'Waarde – archeologie 1' en 'Waarde – archeologie 2'

In alle gebieden die (nog) niet zijn vrijgegeven na archeologisch onderzoek of waar is besloten tot behoud in situ wordt de dubbelbestemming Waarde – archeologie toegepast. 'Waarde – archeologie 1' wordt toegepast bij een ondergrondse bouwdiepte van 0,3 m:

  • in gebieden met een lage verwachtingswaarde (bij een oppervlakte van meer dan 10.000 m²);
  • in gebieden met een middelmatige verwachtingswaarde (bij een oppervlakte van meer dan 1.000 m²);
  • in gebieden met een hoge verwachtingswaarde (bij een oppervlakte van meer dan 250 m²);
  • in historische kernen (bij een oppervlakte van meer dan 100 m²) en
  • voor niet zichtbare terreinen met archeologische waarde.

Tot slot wordt 'Waarde – archeologie 2' toegepast voor zichtbare terreinen met archeologische waarde bij elke bouwdiepte.

Dubbelbestemming 'Waarde – Openheid en Reliëf'

Voor het beschermen van waardevolle open gebieden en/of (cultuurhistorisch en/of natuurwetenschappelijk) waardevolle hoogteverschillen is de dubbelbestemming 'Waarde – Openheid en Reliëf' opgenomen. Aan deze dubbelbestemming is een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden gekoppeld. Dit zodat bijvoorbeeld het planten van opgaande beplanting of het egaliseren van gronden niet mag plaatsvinden zonder omgevingsvergunning.

Algemene regels

Anti-dubbeltelbepaling

Het doel van de anti-dubbeltelbepaling is te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein niet nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.

Algemene aanduidingsregels

De aanduidingen bevatten specificaties van de (dubbel-)bestemmingen met betrekking tot het gebruik of het bouwen. Een gebiedsaanduiding is een aanduiding die verwijst naar een gebied waarvoor bijzondere regels, extra regels of nadere afwegingen gelden. Bij gebiedsaanduidingen gaat het veelal om zones en gebieden die aan sectorale regelgeving zijn ontleend. De volgende soorten gebiedsaanduidingen zijn toegepast: geluidszone, vrijwaringszone en veiligheidszone.

Daarnaast is de bouwaanduiding antennemast mogelijk. Nieuwvestiging van antennemasten binnen de bebouwde kom is in principe niet toegestaan. Bij andere bestemmingen zoals bedrijventerreinen, sportparken, grote parkeerplaatsen, benzinestations, nutsvoorzieningen en/of langs grootschalige infrastructuur is dit wel mogelijk. In de regels is een aanduiding opgenomen die bij de betreffende bestemmingen kan worden toegevoegd.

Algemene afwijkingsregels

Er is een algemene afwijkingsregel opgenomen wanneer dit voor een betere technische realisering van bouwwerken dan wel in verband met de werkelijke toestand van het terrein noodzakelijk is. Deze afwijkingsregel dient bij uitzondering te worden toegepast. De noodzaak om van de bestemmingsregeling af te wijken dient te worden aangetoond.

Het is niet de bedoeling dat deze algemene bevoegdheid wordt toegepast in combinatie met het afwijken zoals dat bij een specifieke bestemming is genoemd. Met andere woorden: cumulatie van deze bevoegdheden is uitgesloten. Een voorbeeld: de maximale bouwhoogte voor een woning is 12 meter. Bij de bestemming 'Wonen - Enkelvoudig' is de bevoegdheid opgenomen om met een omgevingsvergunning af te wijken van de bouwregels en die bouwhoogte te vergroten met maximaal 3 meter. Het is niet de bedoeling dat dan nog eens toepassing wordt gegeven aan de algemene afwijkingsbevoegdheid met een vergroting van nog eens 10% tot gevolg.

Algemene procedureregels

Op de voorbereiding van het besluit tot wijziging is afdeling 3.4 Algemene wet bestuursrecht en artikel 3.9a van de Wet ruimtelijke ordening van toepassing, met dien verstande dat burgemeester en wethouders binnen acht weken na afloop van de termijn van terinzagelegging een besluit nemen omtrent de wijziging.

Voor het stellen van nadere eisen is geen procedure opgenomen in de wet. De procedure staat beschreven in hoofdstuk 3 "Algemene regels" van dit bestemmingsplan.

Algemene wijzigingsregels

In deze bepaling wordt aan het bevoegd gezag de bevoegdheid gegeven om bestemmingen te wijzigen ten behoeve van kleine overschrijdingen van bestemmingsgrenzen. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn daarbij aangegeven. Voor dit plan geldt dat in het aangewezen gebieden met de aanduiding 'Wro-zone - wijzigingsgebied' maximaal negen vrijstaande woningen mogen worden gebouwd met bijbehorende ontsluiting. Het college van burgemeester en wethouders is bevoegd voor de aangewezen gebied een plan vast te stellen. Op de verbeelding zijn met de aanduiding 'Wro-zone - wijzigingsgebied' de locaties aangegeven waarvoor een plan moet worden opgesteld inclusief de ontsluitingsrichting van de woningen.

Overgangs- en slotregels

Overgangsregels

Onderscheid is gemaakt tussen de overgangsbepalingen ten aanzien van bouwwerken en de overgangsbepalingen ten aanzien van gebruik. De overgangsbepalingen ten aanzien van bouwwerken gelden vanaf terinzagelegging van het ontwerp bestemmingsplan, de overgangsbepalingen ten aanzien van gebruik vanaf het van kracht worden (inwerkingtreding) van het bestemmingsplan. Uitgangspunt is dat zo weinig mogelijk gebruik wordt gemaakt van het overgangsrecht. Vooraf dient een afweging te worden gemaakt tussen legaliseren (positief bestemmen) dan wel handhaving van illegale situaties.

De overgangsbepalingen voor bouwwerken en gebruik zijn overgenomen uit artikelen 3.2.1 en 3.2.2 Besluit ruimtelijke ordening (Bro).

Slotregel

Het laatste artikel van de regels betreft de citeertitel van het voorliggende bestemmingsplan.

6.2 Handhaving

De gemeente acht handhaving van haar beleid van groot belang om de gewenste ruimtelijke kwaliteit te garanderen. Belangrijke redenen voor handhaven zijn:

  • de regels zijn door de gemeente vastgesteld en de inwoners van de gemeente mogen verwachten dat de gemeente die regels handhaaft: waarom zijn er anders regels opgesteld? Inwoners van de gemeente hebben als het ware recht op handhaving;
  • handhaving gaat oneigenlijk gebruik van en daarmee de achteruitgang van de kwaliteit van het gemeentelijk grondgebied tegen. Een actueel bestemmingsplan beoogt de ruimtelijke kwaliteit van een gebied in stand te houden en te verbeteren;
  • niet daadkrachtig optreden tegen overtredingen van wettelijke regels werkt een toename van het aantal overtredingen in de hand en tast de geloofwaardigheid van daadkrachtig optreden aan. Het in het bestemmingsplan vastgelegde beleid wordt ondermijnd en het bestuur verliest de greep op de gebouwde omgeving.

Onderscheid kan gemaakt worden tussen preventieve en repressieve handhavingsinstrumenten. Onder preventieve instrumenten kunnen onder andere goede regelgeving (onder andere in bestemmingsplan), voorlichting, subsidieverlening, afwijken van bouwregels en gebruiksregels en de omgevingsvergunning worden begrepen. Repressieve instrumenten zijn onder meer controle en toezicht, opsporing en het hanteren van sancties als bestuursdwang en dwangsom.

In 2007 heeft de gemeente de Nota handhaving ruimtelijke en bouwregelgeving gemeente Barneveld opgesteld. Deze nota geeft inzicht in de achtergronden die geleid hebben tot de totstandkoming van de nota. Ook geeft het voor overtredingen op het gebied van bestemmingsplan- en bouwregelgeving aan hoe met geconstateerde overtredingen om te gaan en welke prioriteitsstelling daarbij te hanteren (repressieve handhaving).

Bij de handhaafbaarheid van een bestemmingsplan spelen aspecten als communicatie, de planvorm, de normstelling, het daadwerkelijk kunnen handhaven en de controleerbaarheid van normen ook een belangrijke rol.

Randvoorwaarde voor handhaving is dat er voldoende basis/grondslag is om te kunnen handhaven. Deze basis wordt gevormd door:

  • de regeling in het bestemmingsplan zelf: de handhaafbaarheid van de planregels;
  • het afwijkingenbeleid.

In onderhavig bestemmingsplan is gestreefd naar heldere, eenduidige planregels met zo min mogelijk interpretatiemogelijkheden.

Verder zijn aan de in het plan opgenomen afwijkingsbevoegdheden duidelijke voorwaarden verbonden, die voldoende objectief bepaalbaar zijn.

Hoofdstuk 7 Economische Uitvoerbaarheid

7.1 Grondexploitatie

Doordat het verhaal van de kosten van de grondexploitatie over de in het plan begrepen gronden anderszins verzekerd is, het bepalen van een tijdvak of fasering niet noodzakelijk is en het stellen van eisen, regels of een uitwerking van regels niet noodzakelijk is, behoeft de raad op grond van artikel 6.12, tweede lid Wro in dit geval geen exploitatieplan vast te stellen.

De kosten voor het opstellen van het plan worden gedekt door het heffen van leges. Voor de kosten van tegemoetkoming in schade, bedoeld in artikel 6.1 van de Wro (planschade) is een afzonderlijke overeenkomst gesloten. Er zijn bij dit plan geen andere kosten die in een exploitatieplan of exploitatieovereenkomst opgenomen moeten worden.

Hoofdstuk 8 Overleg En Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

De procedures voor vaststelling van een bestemmingsplan zijn door de wetgever geregeld. Aangegeven is dat tussen gemeente en verschillende instanties waar nodig overleg over het plan moet worden gevoerd alvorens een ontwerpplan ter visie gelegd kan worden. Daarnaast is er de gelegenheid om in het voortraject belanghebbenden te laten inspreken conform de gemeentelijke verordening. Pas daarna wordt de wettelijke procedure met betrekking tot vaststelling van het bestemmingsplan opgestart (artikel 3.8 Wro).

8.1 Overleg Ex Artikel 3.1.1 Bro

Het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.1) geeft aan dat burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg voeren met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.


In het kader hiervan wordt het bestemmingsplan voor overleg aan onderstaande instanties toegezonden:

  • Waterschap Vallei & Veluwe;
  • Provincie Gelderland;
  • Geldersch Landschap;
  • ProRail.

Er is in het gebied van de voorgenomen ontwikkeling geen sprake van bijzondere waarden of andere situaties waardoor deze ontwikkeling zou raken aan enig nationaal belang.

Het Waterschap Vallei & Veluwe heeft aangegeven dat geen vooroverleg nodig is indien de toename van de verharding kleiner is dan 1000 m2. In dit geval is er sprake van enerzijds afname van de verharding en op andere plekken een toename. Opgemerkt wordt dat waterberging een belangrijk onderdeel van dit plan is. Daarnaast is het waterschap vanaf het begin (ambtelijk) betrokken geweest bij de planvorming.

Belangen van omliggende gemeenten zijn bij dit plan niet in het geding.

Op grond van artikel 3.1.1 lid 2 Bro kan worden afgezien van overleg in door de provincie en het Rijk aangegeven gevallen. Gelet op de brief van het ministerie van Infrastructuur en Milieu heeft geen vooroverleg plaatsgevonden, aangezien de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) geen adviserende en coördinerende rol meer heeft met betrekking tot de advisering over een voorontwerp betreffende gemeentelijke ruimtelijke plannen. Nu er sprake is van een gemeentelijk ruimtelijk plan, waarbij er geen nationale rijksbelangen aan de orde zijn en de betrokken rijksdiensten niet als direct belanghebbende zijn aan te merken, behoeft het onderhavige plan niet voor vooroverleg naar de ILT opgestuurd te worden.

8.2 Inspraak


De Wro bevat geen procedurevoorschriften met betrekking tot de inspraak, en is in Wro zelf niet verplicht gesteld. Dat neemt niet weg dat het de gemeente vrij staat toch inspraak te verlenen bijvoorbeeld op grond van de gemeentelijke inspraakverordening. In relatie daarmee bepaalt artikel 150 van de Gemeentewet onder meer dat in een gemeentelijke inspraakverordening moet worden geregeld op welke wijze bovenbedoelde personen en rechtspersonen hun mening kenbaar kunnen maken.

Het plan voor de Esvelderbeekzone heeft van 30 maart tot en met 12 april 2012 voor inspraak ter inzage gelegen. Gedurende deze periode heeft een ieder de mogelijkheid gehad om een reactie over het plan naar voren te brengen. Tijdens deze twee weken zijn acht reacties ingediend.

Deze reacties hebben gedeeltelijk geleid tot aanpassing van het plan. In de bijlage bij dit bestemmingsplan is het inspraakverslag bijgevoegd.

8.3 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft van 12 oktober tot en met 22 november 2012 ter inzage gelegen. Gedurende deze periode heeft een ieder de mogelijkheid gehad om een zienswijze naar voren te brengen. Tijdens deze zes weken zijn zeven reacties ingediend.

Deze reacties hebben geleid tot aanpassing van het plan. In de bijlagen bij dit bestemmingsplan is de Nota Zienswijzen bijgevoegd.

Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten Functiemenging

Bijlage 1 STAAT VAN BEDRIJFSACTIVITEITEN FUNCTIEMENGING

Bijlage 2 Verbeelding

Bijlage 1 Nota Inspraak

Bijlage 1 Nota inspraak

Bijlage 2 Nota Zienswijzen

Bijlage 2 Nota zienswijzen

Bijlage 3 Visiedocument

Bijlage 3 Visiedocument

Bijlage 4 Natuurcompensatieplan

Bijlage 4 Natuurcompensatieplan

Bijlage 5 Landgoed De Wolfskamer

Bijlage 5 Landgoed De Wolfskamer

Bijlage 6 Archeologie

Bijlage 6 Archeologie

Bijlage 7 Natuuronderzoek

Bijlage 7 Natuuronderzoek

Bijlage 8 Aanvullend Natuuronderzoek

Bijlage 8 aanvullend natuuronderzoek

Bijlage 9 Explosievenonderzoek

Bijlage 9 Explosievenonderzoek

Bijlage 10 Externe Veiligheid

Bijlage 10 Externe veiligheid

Bijlage 11 Akoestisch Onderzoek

Bijlage 11 Akoestisch onderzoek

Bijlage 12 Milieuzonering

Bijlage 12 Milieuzonering

Bijlage 13 Uitwerking Waterberging

Bijlage 13 Uitwerking waterberging