Wesselseweg VII
Bestemmingsplan - gemeente Barneveld
Vastgesteld op 18-03-2014 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
1.1 Wijzigingsplan
het wijzigingsplan Wesselseweg VII" met identificatienummer NL.IMRO.0203.1191-0001 van de gemeente Barneveld.
Artikel 2 Wijziging Bestemming
2.1 wijzigingsplan
Dit wijzigingsplan wijzigt de verbeelding behorende bij het bestemmingsplan "Buitengebied 2012"met identificatienummer NL.IMRO.0203.1056.0003, zoals vastgesteld door de gemeenteraad van de gemeente Barneveld op 28 mei 2013, overeenkomstig de wijze, zoals vervat in de verbeelding behorende bij onderhavig wijzigingsplan.
2.2 planregels
De planregels van het bestemmingsplan "Buitengebied 2012" zijn overeenkomstig van toepassing op dit wijzigingplan.
Hoofdstuk 2 Algemene Regels
Artikel 3 Slotregel
Dit wijzigingsplan kan worden aangehaald als "Wesselseweg VII" van de gemeente Barneveld.
Hoofdstuk 1 Inleiding
VOF Van Maanen heeft aan de Wesselseweg 72-bis te Barneveld een gemengd agrarisch bedrijf. Het bedrijf bestaat uit melkkoeien, enig jongvee en opfokleghennen. Het bedrijf heeft een milieuvergunning waarin een nieuwe ligboxenstal is opgenomen. De milieuvergunning is verleend op 2 mei 2007. Initiatiefnemer heeft een verzoek ingediend om de nieuwe ligboxenstal voor 80 melkkoeien te mogen bouwen aan de overzijde van de ter plaatse gelegen verbindingsweg (tussen Wesselseweg en Nieuw Norschoterweg). Op deze manier is het mogelijk de melkveehouderij te moderniseren en beweiding toe te passen.
De uitvoering van dit plan is niet mogelijk binnen het geldende bestemmingsplan. De nieuwe melkkoeienstal valt buiten het bestaande agrarisch bouwperceel. Daarom is een wijziging van het geldende bestemmingsplan nodig.
Hoofdstuk 2 Bestaande Situatie
2.1 Begrenzing Plangebied
Het plangebied ligt in het buitengebied ten oosten van de kern Barneveld. Het plangebied wordt begrensd door agrarisch gebied met aan de noordzijde de Wesselseweg.
Het plangebied is kadastraal bekend als gemeente Barneveld, sectie C. nummers 6893, 7698 en 7699.
afbeelding 1: Ligging plangebied
2.2 Geldende Bestemmingen
Het plangebied ligt in het bestemmingsplan Buitengebied 2012 en heeft de bestemming "Agrarisch". Realisatie van de melkkoeienstal is binnen het bestaande bouwperceel niet mogelijk. Het wijzigingsplan heeft uitsluitend betrekking op de plankaart. De voorschriften van het bestemmingsplan Buitengebied 2012 zijn vigerend. De relevante voorschriften zijn bijgevoegd onder bijlage 1.
In artikel 3.7 lid 1 van het bestemmingsplan Buitengebied 2012 is onder voorwaarden een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor het veranderen van de vorm van een agrarisch bouwperceel. Door toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid kan medewerking worden verleend aan de bouw van de nieuwe ligboxenstal.
Afbeelding 2: geldend bestemmingsplan plangebied Wesselseweg 72-bis
Hoofdstuk 3 Planbeschrijving
Aan de Wesselseweg 72-bis te Barneveld is een gemengd agrarisch bedrijf met melkkoeien, jongvee en opfokleghennen gevestigd. Het bestaande agrarisch bouwperceel heeft een oppervlakte van 1,20 ha.
Dit wijzigingsplan voorziet er in om de bouw van een nieuwe melkkoeienstal voor 80 melkkoeien mogelijk te maken. De nieuwe melkkoeienstal is geprojecteerd ten oosten van de ter plaatse gelegen verbindingsweg. Het gaat om een uitbreiding van het agrarisch bouwperceel met 1185 m2. Ten behoeve van de landschappelijke inpassing is een beplantingsplan opgesteld. Voor de realisatie hiervan is een bankgarantie afgegegeven.
Hoofdstuk 4 Beleidskader
4.1 Provincie
4.1.1 Structuurvisie
Provinciale Staten heeft op 29 juni 2005 het Streekplan Gelderland 2005 vastgesteld. Het streekplan geeft de beleidskaders aan voor de ruimtelijke ontwikkelingen tot 2015. Het streekplan is er op gericht de verschillende functies in regionaal verband een zodanige plek te geven dat de ruimtelijke kwaliteiten worden versterkt en er zuinig en zorgvuldig met de ruimte wordt omgegaan.
De planlocatie ligt in een gebied dat is aangeduid als landbouwontwikkelingsgebied. In dit gebied is nieuwvestiging, hervestiging en uitbreiding van intensieve veehouderij mogelijk.
4.1.2 Ruimtelijke Verordening Gelderland
Op 15 december 2012 stelden Provinciale Staten de Ruimtelijke Verordening Gelderland vast. De Ruimtelijke Verordening Gelderland is op 2 maart 2011 in werking getreden. Met de ruimtelijke verordening stelt de provincie regels aan bestemmingsplannen van gemeenten. De provincie richt zich hierbij op onderwerpen die van provinciaal belang zijn. Het onderhavige plan is niet in strijd met de provinciale verordening.
4.1.3 Reconstructieplan
In het Reconstructieplan Gelderse Vallei/Utrecht-Oost (GVUO), binnen de beleidskaart 'Reconstructiezonering, Intensieve Veehouderij', is het betreffende perceel gelegen in het zogenaamde landbouwontwikkelingsgebied (log). In de landbouwontwikkelingsgebieden ligt het primaat bij de landbouw en wordt het behoud en uitbreiding van productieruimte zo veel mogelijk veilig gesteld. Uitbreiding en ook nieuwvestiging van intensieve veehouderij is mogelijk, maar maximaal gebruik van de bestaande locaties staat voorop.
Het plan is in overeenstemming met de uitgangspunten van het reconstructiebeleid.
4.2 Gemeente
4.2.1 Structuurvisie
Structuurvisie Buitengebied Barneveld
De structuurvisie Buitengebied Barneveld is op 21 september 2011 door de gemeenteraad vastgesteld. In de Structuurvisie Buitengebied wordt specifiek ingegaan op onderwerpen als landbouw, recreatie en landschap in de periode tot 2020.
Met deze Structuurvisie Buitengebied biedt de gemeente Barneveld ruimte voor economische ontwikkeling in samenhang met behoud en ontwikkeling van de omgevingskwaliteiten landschap, natuur, woon - en leefmilieu. Ontwikkelingen in de landbouw en bij recreatieve bedrijven zijn van grote invloed op de omgevingskwaliteiten natuur, landschap en woon- en leefomgeving. Deze omgevingskwaliteiten zijn ook de belangrijkste vestigingsfactoren voor het buitengebied. Initiatieven beoordeelt de gemeente daarom mede op de mate waarin ze bijdragen aan behoud en ontwikkeling van de omgevingskwaliteit, bijvoorbeeld effecten op landschap (beeldkwaliteit), woon en leefmilieu, verkeer en natuur. Dit moet leiden tot een landschappelijk fraai buitengebied met goed ingepaste ontwikkelingen. Een buitengebied dat op die manier wordt ingericht is een aangename plek om te werken en te recreëren. De structuurvisie beoogt daarbij ontwikkelingsruimte te bieden aan goede initiatieven en wil een basis zijn voor samenwerking om die te realiseren.
Bovenstaande aanpak geldt voor het hele buitengebied. Daarnaast worden deelgebieden onderscheiden met beleidsaccenten op grond van landschappelijke kenmerken en zones op grond van een specifieke functie (zie bijlage 8 Structuurvisie). Per deelgebied en zone is een ontwikkelingsrichting met kwaliteitsbeeld beschreven. Het kwaliteitsbeeld vormt het ruimtelijk toetsingskader. Het stelt eisen die richtinggevend zijn voor ruimtelijke ontwikkeling. Deze (minimum) eisen zijn kaderstellend voor het Bestemmingsplan
Agrarisch bedrijvenlandschap
Intensieve landbouw is de belangrijkste gebruiksvorm van dit deelgebied. Het beleid is gericht op herstructurering en passende schaalvergroting, waarbij productieruimte beschikbaar komt voor op de toekomst gerichte bedrijven die in staat zijn om te groeien en daarin te investeren.
4.2.2 Bestemmingsplan
Middels een wijzigingsbevoegdheid in het bestemmingsplan (artikel 3.7 lid 1 van de regels) is het mogelijk om met toepassing van artikel 3.6 van de Wro het bouwvlak te vergroten, met inachtneming van het volgende:
a. de oppervlakte van het agrarisch bouwperceel mag maximaal 1,5 ha. bedragen;
De oppervlakte van het nieuwe agrarisch bouwperceel is 1,20 ha. De grootte valt derhalve binnen de 1,5 ha.
b. de vergroting noodzakelijk is in het kader van een doelmatige en/of duurzame bedrijfsvoering; noodzakelijk is in het kader van een doelmatige bedrijfsvoering;
Met de bouw van de nieuwe melkkoeienstal zal de bedrijfsvoering worden gemoderniseerd en ontstaat een toekomstbestendig bedrijf.
c. er dient te worden gestreefd naar een compacte bouwvlakvorm, voor zover dat streven geen afbreuk doet aan een zorgvuldige landschappelijke inpassing;
Met de bouw van de nieuwe ligboxenstal voor 80 melkkoeien blijft het bouwperceel voldoende compact.
d. er sprake is van een zorgvuldige landschappelijke inpassing, al dan niet door het nemen van passende maatregelen;
Binnen het huidige agrarisch bouwperceel en de directe nabijheid ervan is geen sprake van aanwezige waardevolle elementen/houtopstanden. De nieuwe stal zal landschappelijk worden ingepast. De landschappelijke inpassing is opgenomen in een beplantingsplan. Met een bankgarantie is geregeld dat het beplantingsplan ook daadwerkelijk wordt gerealiseenrd.
e. aannemelijk is gemaakt dat geen onacceptabele verkeersaantrekkende werking optreedt;
Het plan leidt niet tot een meer verkeersaantrekkende werking.
f. geen sinificante aantasting plaatsvindt van ecologische waarden;
Het plangebied ligt niet of zodanig dichtbij deze gebieden dat de geplande ontwikkeling een significant effect op deze gebieden zal hebben. Binnen het huidige agrarisch bouwperceel en de directe nabijheid ervan is geen sprake van aanwezige waardevolle elementen/houtopstanden. De locatie van de bouw van de stal bestaat nu uit alleen grasland. Hierop zijn geen beschermde natuurwaarden te verwachten. Verder hoeven er geen bomen gekapt en sloten gedempt te worden. Ook behoeven er geen gebouwen gesloopt te worden. Door de wijziging van het agrarisch bouwperceel gaan geen waardevolle elementen verloren. Gezien de locatie en de aard van de ingreep is de verwachting dat geen natuurwaarden in het gedrang komen.
g. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de milieusituatie.
In de toelichting op de milieuaspecten zoals opgenomen in de randvoorwaarden volgt dat er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de milieusituatie.
Omdat kan worden voldaan aan de hierboven gestelde voorwaarden is het mogelijk het plan te wijzigen als beschreven in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening met toepassing van artikel 3.7 lid 1 van de regels van het bestemmingsplan Buitengebied 2012.
Hoofdstuk 5 Randvoorwaarden
5.1 Bodem
In het kader van de ontwikkeling van het gebied dient te worden beoordeeld of de uiteindelijke bodemkwaliteit binnen dit gebied uit oogpunt van volksgezondheid en milieu aan zekere kwaliteitsnormen voldoet om te voorkomen dat op verontreinigde grond wordt gebouwd.
In de nieuw te bouwen stal zullen geen mensen langdurig verblijven. Daarom is een verkennend bodemonderzoek niet noodzakelijk. Er zijn derhalve geen belemmeringen voor de bestemmingsplanwijziging.
5.2 Cultuurhistorie
5.2.1 Archeologie
Er moet rekening worden gehouden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten monumenten. Voor het maken van een weloverwogen belangenafweging is minimaal een archeologisch bureauonderzoek nodig. Wij hebben een archeologische beleidsadvieskaart voor de gehele gemeente. Deze kaart kan gezien worden als een beknopt bureauonderzoek. Uit de 'archeologische waarden- en verwachtingskaart' van de gemeente blijkt dat voor het perceel Wesselseweg 72-bis een hoge archeologische verwachting geldt.
De gemeenteraad heeft op 28 september 2010 besloten dat voor deze zone nader archeologisch onderzoek noodzakelijk is bij een oppervlakte van 250 m² voor grondverstorende werkzaamheden dieper dan 30 cm
Het bureau RAAP heeft een bureau- en inventariserend veldonderzoek uitgevoerd. Het betreft het rapport RAAP notitie 4313, Archeologisch vooronderzoek, een bureau en inventariserend veldonderzoek d.d. 12 oktober 2012. Er wordt geen vervolgonderzoek aanbevolen. Er kan, gelet op het door de regioarcheoloog uitgebrachte advies, worden ingestemd met deze conclusie.
Het rapport is als bijlage 2 opgenomen bij dit wijzigingsplan.
Indien bij de uitvoering van de werkzaamheden onverwacht toch archeologische resten worden aangetroffen, dan is conform artikel 53 van de Monumentenwet 1988 melding van de desbetreffende vondsten bij de minister (namens deze de RCE) verplicht.
5.3 Ecologie
De belangrijkste wetten voor natuurbescherming in Nederland zijn de Natuurbeschermingswet 1998 en de Flora- en faunawet. Beide wetten zijn een Nederlandse vertaling van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. De verplichtingen voor bescherming van natuurgebieden zijn overgenomen door de Natuurbeschermingswet 1998, terwijl de Flora- en faunawet zich richt op de bescherming van planten en dieren.
5.3.1 Natuurbeschermingswet 1998
De Natuurbeschermingswet 1998 regelt de bescherming van natuurgebieden in Nederland. Daarnaast regelt deze wet de aanwijzing van natuurgebieden die van nationaal of internationaal belang zijn: Beschermde Natuurmonumenten en Natura 2000-gebieden. De Natuurbeschermingswet bepaalt vervolgens wat er wél en niet mag in deze beschermde natuurgebieden.
Het plangebied ligt niet of zodanig dichtbij deze gebieden dat de geplande ontwikkeling een significant effect op deze gebieden zal hebben.
5.3.2 Flora- en faunawet
De Flora- en faunawet beschermt plant- en diersoorten in de beschermde natuurgebieden én daarbuiten. Ongeveer 500 soorten in Nederland vallen onder de bescherming van deze wet. Om te beoordelen of de beschermde soorten in het plangebied aanwezig zijn, wordt een natuurtoets uitgevoerd.
De locatie van de bouw van de stal bestaat nu uit alleen grasland. Hierop zijn geen beschermde natuurwaarden te verwachten. Verder hoeven er geen bomen gekapt en sloten gedempt te worden. Ook behoeven er geen gebouwen gesloopt te worden.
Gezien de locatie en de aard van de ingreep is de verwachting dat geen natuurwaarden in het gedrang komen.
In de Flora- en faunawet staat daarentegen wel dat het verboden is om vogels te storen tijdens het broeden. Het is niet uit te sluiten dat volgels in het plangebied broeden. Om te voorkomen dat vogels verstoord worden tijdens het broeden, dienen de werkzaamheden buiten het broedseizoen plaats te vinden. Een andere mogelijkheid is om voor het broedseizoen te starten, mits de werkzaamheden aangeengesloten plaatsvinden, zodat er niet alsnog een broedmogelijkheid ontstaat. Het broedseizoen loopt grofweg vanaf medio maart tot medio juli.
5.4 Externe Veiligheid
Bij externe veiligheid gaat het om het risico op een ongeval waarbij een gevaarlijke stof aanwezig is. Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beheersen van risico's die mensen lopen door opslag, productie, gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen in hun omgeving. De risico's moeten aanvaardbaar zijn. Met het oog daarop heeft de rijksoverheid risiconormen vastgesteld waarmee bedrijven, wegbeheerders en vervoerders, maar ook gemeenten en provincies, rekening dienen te houden. Voor situaties waarbij het ontwikkelingsgebied binnen het invloedsgebied van een risicobron ligt, moet het resultaat van een risicoanalyse getoetst worden aan de gestelde risiconormen.
Op het bedrijf vinden ten gevolge van de reguliere bedrijfsvoering geen activiteiten plaats die tijdens een calamiteit van grote invloed zijn op de veiligheid naar de omgeving.
Op de signaleringskaart van de gemeente Barneveld is te zien dat in de omgeving van het plangebied geen risicobronnen zijn gelegen. Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de uitvoering van voorliggend plan.
5.5 Geluid
Bij het opstellen van een bestemmingsplan dienen de bepalingen van de Wet geluidhinder in acht te worden genomen. Dit betekent onder meer dat wanneer in het bestemmingsplan gronden worden bestemd voor nieuwe woningbouw of andere geluidsgevoelige gebouwen en terreinen, moet worden nagegaan of voor deze gronden een geluidszone van kracht is.
Het voorliggende plan voorziet niet in de realisatie van een geluidgevoelig object. Gelet hierop is een akoestisch onderzoek niet nodig.
5.6 Geur
De Wet geurhinder en veehouderij geeft gemeenten de mogelijkheid om gebiedsgericht beleid vast te stellen door middel van een geurverordening. De standaardnormen zoals opgenomen in de wet mogen binnen een bandbreedte naar boven en beneden worden bijgesteld. Op 7 oktober 2008 heeft de raad de Geurverordening vastgesteld. Deze verordening trad in werking op 18 oktober 2008. Buiten de gebieden die zijn genoemd in de Geurverordening gelden de standaardnormen uit de Wet geurhinder en veehouderij.
In de directe omgeving van het plangebied en de gewenste uitbreiding van het plangebied is het agrarisch bedrijf aan de Norschoterweg 5-7 gelegen. Daarnaast bevinden zich vier burgerwoningen, te weten Krumselaarseweg 10, Wesselseweg 60, 66 en 70 in de directe omgeving van het plangebied.
De afstand van de emissiepunten naar de agrarische bedrijfswoning aan de Norschoterweg 5-7 dient tenminste 50 meter te zijn. Hier wordt aan voldaan. Ten opzichte van andere geurgevoelige objecten moet aan de Wet geurhinder en veehouderij worden voldaan, wat is berekend via het geurberekeningsmodel V-stacksberekening. Hieruit blijkt dat er qua geur geen belemmering is.
Gelet op artikel 5 van de Wet geurhinder en veehouderij dient een afstand van 25 meter aangehouden te worden tussen de buitenste gevel van een dierenverblijf en een geurgevoelig object. Hier wordt aan voldaan.
Het aspect geur vormt geen belemmering voor de uitvoering van voorliggend plan.
5.7 Leidingen
Binnen of in de directe nabijheid van het plangebied komen geen leidingen of beschermingszones van leidingen voor die in het kader van onderhavig bestemmingsplan bescherming behoeven. Eveneens zijn er geen straalpaden of laagvliegroutes die beperkingen stellen aan de bouwhoogten.
5.8 Luchtkwaliteit
In de Wet milieubeheer zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen. Hierin is opgenomen dat bij een ruimtelijk besluit de gevolgen voor de luchtkwaliteit getoetst moet worden. Om te bepalen of de kwaliteit van de lucht ter plaatse voldoet aan de eisen uit de Wet milieubeheer en de daarop gebaseerde regelgeving, dient bij nieuwe ontwikkelingen onderzoek gedaan te worden naar de luchtkwaliteit. Projecten waarvan aannemelijk is dat deze niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging hoeven niet getoetst te worden aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit.
De ontwikkelingen in het plangebied zijn dermate kleinschalig, dat ze vallen binnen de randvoorwaarden van het Besluit Niet in Betekenende Mate Bijdragen. De invloed van deze kleinschalige ontwikkelingen hoeven niet in beeld te worden gebracht.
5.9 Milieueffectrapportage
Niet voor alle nieuwe activiteiten hoeft een m.e.r.-procedure gevolgd te worden. Uitgangspunt van de m.e.r.-beoordeling is het 'nee, tenzij' -principe. Dat wil zeggen dat alleen een milieueffectrapport (MER) hoeft te worden opgesteld, wanneer er omstandigheden zijn die (waarschijnlijk) leiden tot belangrijke nadelige milieugevolgen. De verplichting tot het toepassen van een m.e.r.-procedure ontstaat als de voorgenomen activiteit vermeld is in het Besluit milieueffectrapportage én een omvang heeft boven de vermelde richtwaarden én voor die activiteit de aangewezen besluiten genomen moeten worden en/of plannen worden vastgesteld.
Het Besluit m.e.r. maakt onderscheid naar m.e.r.-plichtige activiteiten en m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten. Het Besluit bevat daartoe twee lijsten van activiteiten, respectievelijk onderdeel C en D. Beide onderdelen bestaan uit vier kolommen. De eerste kolom bevat een omschrijving van de m.e.r.-(beoordelings)plichtige activiteiten. De tweede kolom vermeldt eventuele richtwaarden. Kolom 3 geeft aan voor welke plannen de plan-m.e.r.-plicht geldt. Kolom 4 benoemd voor welke besluiten de m.e.r.-(beoordelings)-plicht geldt.
Onderdeel C van de bijlage bij dit Besluit vermeldt voor welke activiteiten altijd verplicht een MER moet worden opgesteld, voordat een (m.e.r.-plichtig) besluit mag worden genomen, danwel een m.e.r.-plichtig plan mag worden vastgesteld. De activiteit is dan direct m.e.r.-plichtig. In onderdeel D is vermeld welke activiteiten m.e.r.-beoordelingsplichtig zijn. Voor dergelijke activiteiten moet het bevoegd gezag beoordelen of op basis van 'belangrijke nadelige gevolgen die de voorgenomen activiteit voor het milieu kan hebben', een m.e.r.-procedure noodzakelijk is voor het betreffende besluit en/of plan.
Als de omvang van een activiteit onder de richtwaarde van de D-lijst zit, is er waarschijnlijk geen sprake van aanzienlijke milieugevolgen. Maar de omvang van een project is niet het enige criterium om wel of geen m.e.r.-(beoordeling) uit te voeren. Het gaat in het Besluit om richtwaarden. Dat betekent dat het bevoegd gezag zich, ook bij activiteiten onder de richtwaarden, er nog van moet vergewissen of de activiteit daadwerkelijk geen aanzienlijke milieugevolgen kan hebben, waarbij het in het bijzonder moet nagaan of sprake is van de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de Europese m.e.r.-richtlijn. Die beoordeling kan er toe leiden dat toch een milieueffectbeoordeling gemaakt moet worden. In dat geval bestaat de mogelijkheid een eenvoudige beoordeling te doen, die onderdeel is van het betreffende plan of besluit. Er is dan geen afzonderlijke m.e.r.-procedure nodig.
In dit geval is de activiteit niet m.e.r.-plichtig.
5.10 Milieuzonering
Ten aanzien van bedrijvigheid geldt als uitgangspunt dat toekomstige woningen geen onevenredige milieuhinder (geur, geluid etc.) mogen ondervinden van nabijgelegen bedrijvigheid. In de publicatie ´Bedrijven en milieuzonering´ van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, editie 2009, wordt in verband met de aanwezigheid van milieubelastende functies indicatieve afstandsnormen voorgeschreven tot milieugevoelige functies, vooral wonen.
Beoordeeld is of omliggende gevoelige objecten hinder kunnen ondervinden van de uitbreiding van het agrarisch bouwperceel aan de Wesselseweg 72-bis. Voor agrarische bedrijven in het buitengebied tot gevoelige objecten geldt een afstand van minimaal 50 meter. Hier wordt in dit geval aan worden voldaan. De dichtstbijzijnde woning (Wesselseweg 70) ligt op ruim 150 meter van de grens van de uitbreiding van het bedrijf aan de Wesselseweg 72-bis.
5.11 Natuur En Landschap
De verandering van het agrarisch bouwperceel vindt plaats ten oosten van de ter plaatse gelegen verbindingsweg. Het land bestaat alleen uit grasland en er zijn geen waardevolle elementen (bomen en/of houtopstanden) aanwezig.
Het huidige bedrijf is duidelijk waarneembaar in het landschap. Een goede landschappelijke inpassing is daarom vereist. Dit is te bereiken met een transparante beplanting aan de zuid- en westzijde van het plangebied.
In dit kader heeft de initiatiefnemer een beplantingsplan laten opstellen. Ten aanzien van de realisatie heeft de initiatiefnemer een verklaring afgelegd.
5.12 Veiligheid
Om een veilige omgeving te creëren of te behouden zijn er op het gebied van fysieke veiligheid een aantal aspecten waarmee rekening gehouden moet worden. Zo worden er eisen gesteld aan de bereikbaarheid van de openbare wegen voor de hulpverleningsdiensten. Dit leidt tot het stellen van minimale afmetingen en bochtstralen zodat hulpverleningsvoertuigen een object of calamiteit goed kunnen bereiken en adequate hulp kunnen verlenen. Ten aanzien van de bereikbaarheid zijn er geen belemmeringen. Dit is gegarandeerd. Er zijn derhalve geen aanvullende voorwaarden nodig.
Met betrekking tot voldoende bluswater in het openbare wegennet zijn er ook eisen gesteld. Deze eisen hebben betrekking op de afstanden vanaf de bluswatervoorziening tot aan een gebouw en de capaciteit ervan. In de "Handleiding Bluswatervoorziening en bereikbaarheid" een uitgave van de Nederlandse Vereniging voor Brandweerzorg en Rampenbestrijding worden deze eisen uitgeschreven.
De dichtstbijzijnde primaire bluswatervoorziening bevindt zich op een afstand van ca. 500 meter vanaf de toegang van de Wesselseweg 72-bis. Dit mag niet meer dan 40 meter zijn. Ook is er in de nabije omgeving geen secundaire bluswatervoorziening aanwezig. Er wordt derhalve een bluswatervoorziening gerealiseerd in de vorm van een geboorde put met een capaciteit van 90 m3 per uur.
Tevens worden er eisen gesteld aan de opkomsttijden voor brandweervoertuigen. Deze zijn afhankelijk van de bestemming. Voor gebouwen waarin geslapen wordt en verminderd zelfredzame mensen verblijven worden strengere eisen gesteld dan gebouwen waar dit niet zo is. De opkomsttijden worden gesteld in de "Wet veiligheidsregio's" met het daarbij behorende Besluit veiligheidsregio's.
Voor het perceel Wesselseweg 72-bis is de opkomstnorm 8 minuten. Voor de Wesselseweg 72-bis is de werkelijke opkomsttijd iets meer dan 8 minuten en wordt daarmee beperkt overschreden. Er kunnen geen voorwaarden gesteld worden om de norm te verbeteren. Er zijn derhalve geen belemmeringen voor wat betreft de opkomsttijd.
5.13 Water
Om water als één van de principes voor de ruimtelijke ordening verder te ontwikkelen, heeft de Commissie Waterbeheer 21e eeuw doelstellingen geformuleerd om water prominenter in beeld te krijgen. Één van die doelstellingen is het uitvoeren van een 'Watertoets' bij alle ruimtelijke plannen en besluiten. Hiertoe dient de initiatiefnemer van een plan de waterbeheerder vroegtijdig bij de planvorming te betrekken. Het betreft het hele proces van informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het doel is om te waarborgen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing worden genomen bij alle waterhuishoudkundige relevante ruimtelijke plannen en besluiten. De resultaten van het overleg tussen initiatiefnemer en waterbeheerder worden verwoord in de waterparagraaf.
De planontwikkeling is getoetst aan het beleid van het Waterschap Vallei en Eem met betrekking tot omgang met water in nieuwbouwplannen. Het algemene uitgangspunt is dat met een ontwikkeling geen afwenteling van de waterafvoer op de omgeving (en in de tijd) plaatsvindt. De gemeente sluit met haar beleid hierop aan. Met de planontwikkeling neemt het verhard oppervlakte toe met 2.200 m2.
De planontwikkeling zal naar verwachting gevolgen hebben voor de waterhuis-houding in het plangebied. Door de toename van verhard oppervlak (daken en/of terreinen) treedt bij neerslag een snellere afstroming van het hemelwater op. In dit kader zal een aanvullende compenserende waterberging worden gerealiseerd. De toename van het verhard oppervlak bedraagt ca. 2.200m2. De extra benodigde waterberging (wadi, greppel, pppervlaktewater, e.d.) is gebaseerd op een langdurige bui waarbij 68 mm neerlag valt. De inhoud van de waterberging is gelijk aan 0,048 m3 per m2 toename verhard oppervlak (notitie “Normering en uitgangspunten voor stedelijk gebied”, Waterschap Vallei en Eem). De hoeveelheid benodigde berging bedraagt ca. 106 m3. Het daarbij behorend oppervlak is afhankelijk van de mogelijke waterpeilstijging in de berging als gevolg van de grondwaterstanden.
Hemelwater
Het hemelwater dat op het verharde oppervlak valt, dient op eigen terrein, op dezelfde manier als in de huidige situatie, geborgen en/of geïnfiltreerd te worden. Het mag niet op de drukriolering worden aangesloten.
Bouwmaterialen
In het kader van duurzaam bouwen en vanwege de beoogde waterkwaliteit mogen geen uitlogende bouwmaterialen (zoals zink, koper, lood en PAK-houdende materialen) worden toegepast. Er zijn voldoende milieuvriendelijke alternatieven die vergelijkbaar zijn wat betreft uitstaling, gebruiksgemak, levensduur en onderhoud. Indien de uitlogende materialen toch worden toegepast, dienen ze jaarlijks gecoat te worden om diffuse verontreinigingen te voorkomen.
Hoofdstuk 6 Juridische Aspecten
6.1 Juridische Aspecten
De Wet ruimtelijke ordening (Wro) geeft gemeenten de plicht tot het opstellen van een bestemmingsplan. In de Wro en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is nader uitgewerkt uit welke onderdelen een bestemmingsplan in ieder geval moet bestaan. Dit zijn een verbeelding met planregels en een toelichting daarop. Daarnaast bieden zowel de Wro als het Bro opties voor een nadere juridische inrichting van een bestemmingsplan. Hierbij moet onder meer worden gedacht aan het afwijken met een omgevingsvergunning, wijzigingsbevoegdheden en het toepassen van nadere eisen. De bruikbaarheid van deze instrumenten is geheel afhankelijk van het doel van het bestemmingsplan en de gewenste bestemmingsmethodiek van de gemeente Barneveld. Het uitgangspunt is dat het bestemmingsplan moet voorzien in een passende regeling voor de komende tien jaar, dit is de geldigheidsduur van een bestemmingsplan.
Het juridische deel van het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding en de regels. De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden en gebouwen en bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing. De verbeelding heeft een ondersteunende rol voor de toepassing van de regels alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen. De verbeelding vormt samen met de regels het voor de burgers bindende onderdeel van het bestemmingsplan.
Dit plan is een wijzigingsplan van het bestemmingsplan Buitengebied 2012. Dit wijzigingsplan heeft uitsluitend betrekking op de verbeelding.. De regels voor de bestemming "Agrarisch" (opgenomen in bijlage 1) zoals deze zijn vastgesteld in het bestemmingsplan Buitengebied 2012 blijven overeenkomstig van toepassing.
6.2 Handhaving
De gemeente acht handhaving van haar beleid van groot belang om de gewenste ruimtelijke kwaliteit te garanderen. Belangrijke redenen voor handhaven zijn:
- de regels zijn door de gemeente vastgesteld en de inwoners van de gemeente mogen verwachten dat de gemeente die regels handhaaft: waarom zijn er anders regels opgesteld? Inwoners van de gemeente hebben als het ware recht op handhaving;
- handhaving gaat oneigenlijk gebruik van en daarmee de achteruitgang van de kwaliteit van het gemeentelijk grondgebied tegen. Een actueel bestemmingsplan beoogt de ruimtelijke kwaliteit van een gebied in stand te houden en te verbeteren;
- niet daadkrachtig optreden tegen overtredingen van wettelijke regels werkt een toename van het aantal overtredingen in de hand en tast de geloofwaardigheid van daadkrachtig optreden aan. Het in het bestemmingsplan vastgelegde beleid wordt ondermijnd en het bestuur verliest de greep op de gebouwde omgeving.
Onderscheid kan gemaakt worden tussen preventieve en repressieve handhavingsinstrumenten. Onder preventieve instrumenten kunnen onder andere goede regelgeving (onder andere in bestemmingsplan), voorlichting, subsidieverlening, afwijken van bouwregels en gebruiksregels en de omgevingsvergunning worden begrepen. Repressieve instrumenten zijn onder meer controle en toezicht, opsporing en het hanteren van sancties als bestuursdwang en dwangsom.
In 2007 heeft de gemeente de Nota handhaving ruimtelijke en bouwregelgeving gemeente Barneveld opgesteld. Deze nota geeft inzicht in de achtergronden die geleid hebben tot de totstandkoming van de nota. Ook geeft het voor overtredingen op het gebied van bestemmingsplan- en bouwregelgeving aan hoe met geconstateerde overtredingen om te gaan en welke prioriteitsstelling daarbij te hanteren (repressieve handhaving).
Bij de handhaafbaarheid van een bestemmingsplan spelen aspecten als communicatie, de planvorm, de normstelling, het daadwerkelijk kunnen handhaven en de controleerbaarheid van normen ook een belangrijke rol.
Randvoorwaarde voor handhaving is dat er voldoende basis/grondslag is om te kunnen handhaven. Deze basis wordt gevormd door:
- de regeling in het bestemmingsplan zelf: de handhaafbaarheid van de planregels;
- het afwijkingenbeleid.
In onderhavig bestemmingsplan is gestreefd naar heldere, eenduidige planregels met zo min mogelijk interpretatiemogelijkheden.
Verder zijn aan de in het plan opgenomen afwijkingsbevoegdheden duidelijke voorwaarden verbonden, die voldoende objectief bepaalbaar zijn.
Hoofdstuk 7 Economische Uitvoerbaarheid
7.1 Grondexploitatie
Op grond van artikel 6.12, eerste lid van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) stelt de gemeenteraad een exploitatieplan vast voor gronden waarop een bouwplan voorkomt dat in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is aangewezen. Tijdens haar vergadering van 27 april 2010 heeft de gemeenteraad de bevoegdheden tot het al dan niet vaststellen van een exploitatieplan bij een besluit tot wijzigen van het bestemmingsplan gedelegeerd aan het college van burgemeester en wethouders.
Het onderhavige plan maakt de bouw van een nieuwe ligboxenstal met een oppervlakte van 1185 m mogelijk. Doordat het verhaal van de kosten van de grondexploitatie over de in het plan begrepen gronden anderszins verzekerd is, het bepalen van een tijdvak of fasering niet noodzakelijk is en het stellen van eisen, regels of een uitwerking van regels niet noodzakelijk is, behoeft het college van burgemeester en wethouders op grond van artikel 6.12, tweede lid Wro in dit geval geen exploitatieplan vast te stellen.
De kosten voor het opstellen van het plan worden gedekt door het heffen van leges. Voor de kosten van tegemoetkoming in schade, bedoeld in artikel 6.1 van de Wro (planschade) is een afzonderlijke overeenkomst gesloten. Er zijn bij dit plan geen andere kosten die in een exploitatieplan of exploitatieovereenkomst opgenomen moeten worden.
Hoofdstuk 8 Overleg En Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
De procedures voor vaststelling van een bestemmingsplan zijn door de wetgever geregeld. Aangegeven is dat tussen gemeente en verschillende instanties waar nodig overleg over het plan moet worden gevoerd alvorens een ontwerpplan ter visie gelegd kan worden. Daarnaast is er de gelegenheid om in het voortraject belanghebbenden te laten inspreken conform de gemeentelijke verordening. Pas daarna wordt de wettelijke procedure met betrekking tot vaststelling van het bestemmingsplan opgestart (artikel 3.8 Wro).
8.1 Overleg Ex Artikel 3.1.1 Bro
Het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.1) geeft aan dat burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg voeren met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
Gelet op de omvang en de aard van de wijziging van het bestemmingsplan is afgezien van overleg met de verschillende instanties in het kader van artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening.
8.2 Zienswijzen
Het ontwerpbestemmingsplan heeft van 17 januari 2014 tot en met 27 februari 2014 ter inzage gelegen. Gedurende deze periode heeft een ieder de mogelijkheid gehad om een zienswijze naar voren te brengen. Tijdens deze zes weken zijn geen reacties ingediend.