Lange Zuiderweg II
Bestemmingsplan - gemeente Barneveld
Vastgesteld op 10-06-2014 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
1.1 plan
het bestemmingsplan 'Lange Zuiderweg II' met identificatienummer NL.IMRO.0203.1219-0002 van de gemeente Barneveld;
1.2 bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en daarbij behorende bijlagen;
1.3 aanbouw
een bijbehorend bouwwerk in de vorm van een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch en functioneel opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;
1.4 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.5 aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.6 aan huis verbonden beroep of kleinschalig bedrijf
een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied alsmede een kleinschalig bedrijf niet bestaande uit detailhandelsactiviteiten of een seksinrichting, dat door zijn beperkte omvang in een woning en daarbij behorende gebouwen, met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend;
1.7 Algemene wet bestuursrecht
wet van 4 juni 1992, Stb. 315, houdende algemene regels van bestuursrecht, zoals deze luidt op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan;
1.8 archeologische waarde
de waarde die van belang is voor de archeologie en voor de kennis van de beschavingsgeschiedenis;
1.9 bebouwing
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;
1.10 bed & breakfast
het bieden van de ten opzichte van het hoofdgebruik ondergeschikte mogelijkheid tot recreatief nachtverblijf en ontbijt aan personen die hun hoofdverblijf elders hebben door de eigenaar of hoofdbewoner van de desbetreffende woning;
1.11 bedrijf
een inrichting of instelling gericht op het bedrijfsmatig vervaardigen, bewerken, installeren en verhandelen van goederen dan wel op het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij eventueel detailhandel uitsluitend plaatsvindt als onzelfstandig en ondergeschikt onderdeel van de onderneming in de vorm van verkoop dan wel levering van ter plaatse vervaardigde, bewerkte of herstelde goederen, dan wel goederen die in rechtstreeks verband staan met de uitgeoefende handelingen;
1.12 bedrijfsgebouw
een gebouw dat dient voor de uitoefening van een bedrijf;
1.13 bedrijfswoning
een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar noodzakelijk is gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein;
1.14 beeldkwaliteit
aspecten die van invloed zijn op de beleving van de ruimtelijke omgeving en objecten in de omgeving zoals structuur, identiteit en belevingswaarde;
1.15 bestaande
bestaand en legaal aanwezig of legaal realiseerbare bebouwing of gebruik op de dag van terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan;
1.16 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak;
1.17 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.18 Bevi-inrichting
een inrichting waarop het Besluit externe veiligheid inrichtingen van toepassing is of bedrijven zoals genoemd in artikel 2 lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen;
1.19 bevoegd gezag
bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning;
1.20 bijbehorend bouwwerk
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak;
1.21 bijgebouw
een bijbehorend bouwwerk in de vorm van een niet voor bewoning bestemd vrijstaand of aangebouwd gebouw, dat een gebruikseenheid vormt met en dienstbaar is aan de bij omschrijving van de hoofdbestemming opgesomde functies, zoals een garage, huishoudelijke bergruimte of hobbyruimte;
1.22 bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
1.23 bouwgrens
de grens van een bouwvlak;
1.24 bouwlaag
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder;
1.25 bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
1.26 bouwperceelgrens
de grens van een bouwperceel;
1.27 bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;
1.28 bouwwerk
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond, dat bedoeld is om ter plaatse te functioneren;
1.29 buitenopslag
het in de open lucht opslaan van goederen en materialen alsmede het stallen van machines, voertuigen en werktuigen ten behoeve van de bedrijfsvoering op het perceel, inclusief handelsvoorraden;
1.30 containerteelt
het telen van gewassen in potten los van de daaronder liggende ondergrond;
1.31 dak
iedere bovenbeëindiging van een bouwwerk;
1.32 detailhandel
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen, geen motorbrandstoffen zijnde, aan personen die de goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
1.33 dienstverlening
het verlenen van economische diensten aan derden;
1.34 erf
al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct ligt bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw;
1.35 gebouw
elk bouwwerk dat een voor mensen toegankelijke overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.36 gebruiken
het doen gebruiken, laten gebruiken en in gebruik geven;
1.37 gekoppeld bouwvlak
een bouwvlak dat bestaat uit twee of meer onderling niet aaneengesloten bouwvlakken, die op de verbeelding met een specifieke aanduiding 'relatie' aan elkaar zijn gekoppeld, die tezamen worden aangemerkt als zijnde één bouwvlak;
1.38 geluidsgevoelige functies
bewoning of andere geluidsgevoelige functies zoals bedoeld in de Wet geluidhinder en het Besluit geluidhinder;
1.39 geluidsgevoelige gebouwen
gebouwen welke dienen ter bewoning of ten behoeve van een andere geluidsgevoelige functie als bedoeld in de Wet geluidhinder en het Besluit geluidhinder;
1.40 hobbymatig agrarisch gebruik
het telen van gewassen en/of het houden van dieren, anders dan in het kader van de uitoefening van een agrarisch bedrijf of een bedrijfsmatige agrarische nevenfunctie niet zijnde een volkstuin. Hieronder is eveneens begrepen een hobbymatige gebruiksgerichte paardenhouderij;
1.41 hoofdgebouw
gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;
1.42 huishouden
persoon of groep personen die een huishouden voert, waarbij sprake is van een onderlinge verbondenheid en continuïteit in de samenstelling ervan;
1.43 kleinschalig bedrijf
bedrijf zoals opgenomen in bijlage 1 Lijst kleinschalige bedrijfsactiviteiten van dit bestemmingsplan, of daar qua aard en omvang mee vergelijkbaar is, waarbij de werkzaamheden uitsluitend mogen worden uitgevoerd door de bewoners van de woning;
1.44 kwetsbaar object
woningen en gebouwen bestemd voor het verblijf, al dan niet gedurende een gedeelte van de dag,van minderjarigen, ouderen, zieken of gehandicapten, gebouwen waarin doorgaans grote aantallen personen gedurende een groot gedeelte van de dag aanwezig zijn, zoals kantoren, hotels en restaurants, winkels, kampeer- en andere recreatieterreinen en objecten met een hoge infrastructurele waarde, zoals een telefoon- of elektriciteitscentrale, voor zover die objecten wegens de aard van de gevaarlijke stoffen die bij een ongeval kunnen vrijkomen, bescherming verdienen tegen de gevolgen van dat ongeval;
1.45 landschappelijke waarde
de aan een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door de waarneembare verschijningsvorm van dat gebied, zoals beplanting, verkaveling, openheid en reliëf;
1.46 maaiveld
gemiddelde hoogte van het afgewerkte terrein dat een gebouw of bouwwerk omgeeft;
1.47 mantelzorg
langdurige zorg die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende door personen uit diens directe omgeving, waarbij de zorgverlening rechtstreeks voortvloeit uit de sociale relatie en die de gebruikelijke zorg van huisgenoten voor elkaar overstijgt;
1.48 nadere eis
een nadere eis als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, sub d, van de Wet ruimtelijke ordening;
1.49 nevenactiviteit
activiteit die ondermeer in ruimtelijk opzicht ondergeschikt is aan de hoofdfunctie op een perceel;
1.50 onderbouw
een voor mensen toegankelijke ruimte, gelegen onder de begane grondvloer en binnen de fundering van een gebouw;
1.51 opslag
het opslaan en of stallen van goederen, materialen en voertuigen ten behoeve van de ter plaatste gevestigde bedrijfsactiviteit waarbij opslag buiten is toegestaan wanneer dit noodzakelijk en doelmatig is voor de bedrijfsvoering;
1.52 overig bouwwerk
een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;
1.53 overkapping
een bouwwerk, niet zijnde een gebouw, bestaande uit tenminste een dak en maximaal één wand;
1.54 paardrijbak
een onoverdekte voorziening, uitsluitend bestaande uit een omheining, bedoeld voor het berijden, africhten en laten bewegen van paarden;
1.55 pand
de kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is;
1.56 permanente bewoning
gebruik als woonadres als bedoeld in de Wet gemeentelijke basisadministratie;
1.57 peil
zie art '2.12';
1.58 SBI-Code
Standaard Bedrijf Indelingscode van het Centraal Bureau voor Statistiek;
1.59 seksinrichting
een terrein, gebouw, vaar- of voertuig waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichtingen worden in ieder geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub of een prostitutiebedrijf, waaronder tevens begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;
1.60 Staat van Bedrijfsactiviteiten
als bijlage(n) bij deze regels behorende en daarvan onderdeel uitmakende lijst(en) van bedrijven en instellingen;
1.61 stacaravan
een bouwwerk voor recreatief verblijf, in de vorm van een caravan of een andersoortig onderkomen al dan niet op wielen - en derhalve zonder vaste fundering - en met een maximum oppervlakte van maximaal 50 m2. Onder vaste fundering wordt hier niet begrepen een betonnen of andersoortige ondergrond welke geen deel uitmaakt van de constructie van het bouwwerk;
1.62 teeltondersteunende kassen
kassen die gebruikt worden als onderdeel van vollegrondteelt;
1.63 teeltondersteunende voorzieningen
bouwwerken die gebruikt worden als onderdeel van de teelt en een directe relatie hebben met het grondgebruik, zoals tunnelkassen, hagelnetten en stellages voor de containerteelt;
1.64 uitbouw
een bijbehorend bouwwerk in de vorm van een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw. Functionele ondergeschiktheid is niet vereist;
1.65 uitvoeren
het doen uitvoeren, laten uitvoeren en in uitvoering geven;
1.66 uitwerking
een uitwerking als bedoeld in artikel 3.6 lid 1 sub b van de Wet ruimtelijke ordening;
1.67 verbeelding
de bij het bestemmingsplan behorende kaart (analoog of digitaal) waarop onder meer de begrenzing van het plan, de in het bestemmingsplan voorkomende bestemmingen, aanduidingen en topografische en kadastrale gegevens zijn weergegeven;
1.68 voorgevelrooilijn
de evenwijdig aan de as van de weg gelegen lijn welke, zoveel mogelijk aansluitend aan de ligging van de voorgevels van de (bestaande) bebouwing, een zoveel mogelijk gelijkmatig beloop van de rooilijn overeenkomstig de richting van de weg geeft;
1.69 voorkeursgrenswaarde
de maximale waarde voor de geluidbelasting, zoals deze rechtstreeks kan worden afgeleid uit de Wet geluidhinder en het Besluit geluidhinder;
1.70 waterhuishoudkundige voorzieningen
werken en/of bouwwerken ten dienste van de waterhuishouding, zoals grondlichamen, beschoeiingen, drainage, gemalen, duikers, stuwen en sluizen;
1.71 werk
een constructie, geen bouwwerk zijnde;
1.72 Wet ruimtelijke ordening
Wet van 1 juli 2008 (Stb. 2006, 566) houdende vaststelling van nieuwe planregels omtrent de ruimtelijke ordening, zoals deze luidt op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan;
1.73 Wgh-inrichting
een inrichting die in belangrijke mate geluidhinder kan veroorzaken, zoals bedoeld in artikel 1.1 derde lid van de Wet milieubeheer en artikel 1 van de Wet geluidhinder en genoemd in bijlage I, onderdeel D van het Besluit omgevingsrecht;
1.74 wijziging
een wijziging als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, sub a, van de Wet ruimtelijke ordening;
1.75 woning
een complex van ruimten dat dient voor de zelfstandige huisvesting van één afzonderlijk huishouden of - ingeval van inwoning - van twee huishoudens, aanbouwen en uitbouwen daaronder begrepen;
1.76 wooneenheid:
een gebouw of een deel van een gebouw, dat blijkens zijn indeling en inrichting bestemd is voor de huisvesting van één huishouden (inclusief het bieden van mantelzorg);
1.77 woongebouw
een gebouw dat ten minste twee woningen omvat;
1.78 zonnecollector
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, ten behoeve van de opvang van zonne-energie en het omzetten daarvan in warmte of elektriciteit.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 Dakhelling
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
2.2 Goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, dan wel de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
2.3 Inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de bovenzijde van daken en dakkapellen;
2.4 Bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouwzijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
2.5 Oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
2.6 Hoogte van een windturbine
vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine;
2.7 Oppervlakte van een overkapping
de loodrechte projectie van de overkapping op het maaiveld;
2.8 Vloeroppervlak
boven de vloeren, tussen de binnenwerkse gevelvlakken en/of scheidingsmuren, waarbij de oppervlakte van delen van vloeren waarboven de netto-hoogte kleiner is dan 1,5 m buiten beschouwing blijft;
2.9 Maten
buitenwerks, waarbij uitstekende delen van ondergeschikte aard tot maximaal 0,5 m buiten beschouwing blijven;
2.10 Maatvoering
Alle maten zijn tenzij anders weergegeven:
- a. voor lengten in meters (m);
- b. voor oppervlakten in vierkante meters (m²);
- c. voor inhoudsmaten in kubieke meters (m³);
- d. voor verhoudingen in procenten (%);
2.11 Netto-hoogte
de loodrechte afstand tussen de bovenkant van een afgewerkte vloer of het aansluitende terrein en de onderkant van een daarboven aanwezig plafond, vloer of dak, waarbij incidentele constructiedelen buiten beschouwing blijven;
2.12 Peil
- voor bouwwerken, waarvan de hoofdtoegang aan de weg grenst: de hoogte van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
- in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende maaiveld of het afgewerkte bouwterrein;
2.13 Verwijzing naar andere wettelijke regelingen
Waar in dit plan wordt verwezen naar andere wettelijke regelingen, wordt geduid op de regelingen zoals die luidden op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van dit bestemmingsplan.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch - Onbebouwd
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Agrarisch - Onbebouwd' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. agrarisch gebruik in de vorm van het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren;
- b. hobbymatig agrarisch gebruik;
met daaraan ondergeschikt:
- c. extensief recreatief medegebruik;
- d. erfontsluitingswegen;
- e. sloten, beken en daarmee gelijk te stellen waterlopen;
- f. waterhuishoudkundige voorzieningen;
- g. openbare nutsvoorzieningen;
- h. infrastructurele voorzieningen;
- i. parkeervoorzieningen;
met de daarbij behorende:
- j. bouwwerken geen gebouwen zijnde.
3.2 Bouwregels
- 1. Op of in deze gronden mogen geen gebouwen en overkappingen worden gebouwd;
- 2. voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt dat de bouwhoogte niet meer dan 2 m. mag bedragen.
3.3 Afwijken van de bouwregels
- 1. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 3.2 voor wat betreft de maximum bouwhoogte overige bouwwerken buiten het bouwvlak en toestaan dat zonnecollectoren buiten het bouwvlak worden gebouwd met een hogere bouwhoogte, met inachtneming van het volgende:
- a. de bouwhoogte niet meer dan 3 m bedraagt;
- b. de zonnecollectoren dienen aansluitend aan het bouwvlak te worden gerealiseerd;
- c. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de belangen van landschap en beeldkwaliteit;
- d. de noodzaak voor het bouwen van zonnecollectoren met een bouwhoogte van meer dan 2 m dient te zijn aangetoond;
- e. de belangen van gebruikers en/of eigenaren van nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;
- f. de zonnecollectoren mogen niet worden gerealiseerd in ter plaatse van de aanduiding 'overig - ecologische hoofdstructuur'.
3.4 Specifieke gebruiksregels
3.5 Afwijken van de gebruiksregels
- 1. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 3.4.1 ten behoeve van het gebruik van grond voor het plaatsen van zonnecollectoren, mits:
- a. de zonnecollectoren ten dienste staan van een woning, bedrijfswoning, kleine woning, woongebouw of bedrijfsgebouwen binnen het bouwvlak of bestemmingsvlak met een andere bestemming dan de bestemming 'Agrarisch'
- b. de grond waarop de zonnecollectoren geplaatst worden direct grenst aan het bestemmingsvlak of bouwvlak waartoe de zonnecollectoren behoren;
- c. de totale oppervlakte die gebruikt wordt voor het plaatsen van zonnecollectoren maximaal 150 m2 bedraagt;
- d. de belangen van gebruikers en/of eigenaren van nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;
- e. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de milieusituatie;
- f. geen significante aantasting plaatsvindt van ecologische waarden;
- g. het terrein waarop de zonnecollectoren staan wordt voorzien van een goede landschappelijke inpassing.
3.6 Wijzigingsbevoegdheid
- 1. Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming Agrarisch - Onbebouwd wijzigen in de bestemming 'Natuur' mits:
- a. de gronden zijn gelegen ter plaatse van de aanduiding 'overig - ecologische hoofdstructuur';
- b. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de aanwezige landschapswaarden en ecologische waarden;
- c. de belangen van gebruikers en/of eigenaren van nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad.
- 2. Burgemeester en wethouders kunnende bestemming Agrarisch - Onbebouwd wijzigen in de bestemming 'Groen' mits:
- a. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de aanwezige landschapswaarden en ecologische waarden;
- b. de belangen van gebruikers en/of eigenaren van nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad.
Artikel 4 Bedrijf - Niet Agrarisch
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Bedrijf - Niet agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. bedrijven die zijn genoemd in Staat van Bedrijfsactiviteiten onder de categorieën 1 en 2;
- b. het gebruik als omschreven in artikel 4.5.1;
- c. ter plaatse van de aanduiding vermeld in onderstaande tabel mede voor het specifieke, met die aanduiding corresponderende bedrijf:
aanduiding | bedrijf | Maximum milieucategorie | ||
(sb-52) | 016.3, plantsoenendiensten en hoveniersbedrijven: b.o. > 500 m2 | 3.1 |
- d. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'opslag' tevens voor buitenopslag;
- e. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'tuincentrum' is tevens ondergeschikt medegebruik van het gebouw ten behoeve van het tuincentrum toegestaan;
met de daarbij behorende:
- f. bedrijfswoning met bijbehorende bijgebouwen;
- g. gebouwen;
- h. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
- i. werken, geen bouwwerken zijnde;
- j. tuinen en erven;
- k. parkeervoorzieningen;
- l. groenvoorzieningen;
- m. paden;
- n. waterhuishoudkundige voorzieningen.
4.2 Bouwregels
4.3 Nadere eisen
- 1. Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:
- a. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
- b. de verkeersveiligheid;
- c. de milieusituatie;
- d. de bereikbaarheid voor hulpdiensten;
- e. de gebruiksmogelijkheden de nabijgelegen gronden;
- f. de landschappelijke inpassing van de bebouwing;
- g. architectonische en/of cultuurhistorische waarde van andere bebouwing.
- 2. Bij het stellen van nadere eisen is de procedure zoals weergegeven in artikel 13.1 van toepassing.
4.4 Afwijken van de bouwregels
- 1. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 4.2.2 voor wat betreft de maximum goothoogte en toestaan dat de goothoogte van een bedrijfsgebouw niet meer dan 6 m bedraagt, mits:
- a. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de belangen van landschap en beeldkwaliteit;
- b. de verhoging bedrijfstechnisch noodzakelijk is;
- c. het aantal bouwlagen niet toeneemt.
- 2. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 4.2.2 voor wat betreft de maximum bouwhoogte en toestaan dat de bouwhoogte van een bedrijfsgebouw niet meer dan 12 m bedraagt, mits:
- a. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de belangen van landschap en beeldkwaliteit;
- b. de verhoging bedrijfstechnisch noodzakelijk is;
- c. het aantal bouwlagen niet toeneemt.
- 3. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 4.2.3 voor wat betreft de maximum goothoogte van een bedrijfswoning en toestaan dat de goothoogte van een bedrijfswoning niet meer dan 6 m bedraagt, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de belangen van landschap en beeldkwaliteit.
- 4. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 4.2.5 voor wat betreft de maximum bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde en toestaan dat de hoogte van windturbines niet meer dan 20 m bedraagt, mits:
- a. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de belangen van landschap en beeldkwaliteit;
- b. de belangen van gebruikers en/of eigenaren van nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;
- c. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de milieusituatie.
- 5. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 4.2.3 voor wat betreft het toestaan dat binnen de inhoud van een bedrijfswoning een tweede zelfstandige wooneenheid wordt gerealiseerd, mits:
- a. de tweede wooneenheid rechtstreeks ten dienste staat van een situatie waarin mantelzorg verleend wordt binnen de bedrijfswoning dan wel dat er sprake is van een zodanige relatie tussen de bewoners van de beide wooneenheden en van zodanige omstandigheden, dat in redelijkheid aannemelijk is dat men om reden van het mogelijk in de toekomst kunnen verlenen van mantelzorg in dezelfde bedrijfswoning wil wonen;
- b. schriftelijke verklaringen worden overgelegd van de (hoofd)bewoners van beide wooneenheden waaruit blijkt dat er sprake is, of zo nodig zal zijn, van mantelzorg;
- c. maximaal 35% van de totale vloeroppervlakte van de woning, tot ten hoogste 65 m2, wordt benut voor de tweede wooneenheid;
- d. de woning waarin de tweede wooneenheid wordt gerealiseerd in visueel opzicht de uitstraling van één woning behoudt;
- e. de woning waarin de tweede wooneenheid wordt gerealiseerd een minimale toegelaten inhoud heeft van meer dan 350 m3;
- f. er sprake is van sloop van gebouwen, met een oppervlakte van ten minste 300 m2, met dien verstande dat:
- de oppervlakte van gesloopte gebouwen ter plaatse van de aanduiding 'reconstructiewetzone - extensiveringsgebied V' of de aanduiding 'reconstructiewetzone - extensiveringsgebied GV' voor 125% meetelt in de berekening van de in het kader van deze afwijkingsbevoegdheid in te zetten sloopoppervlakte;
- uitsluitend indien de sloopmogelijkheden op het betreffende perceel volledig zijn benut, mag de sloopoppervlakte van meerdere locaties worden meegerekend om aan de vereiste sloopoppervlakte te komen;
- monumentale gebouwen wel meetellen in de bepaling van de sloopoppervlakte, maar niet mogen worden gesloopt;
- de te slopen gebouwen moeten zijn gelegen binnen het buitengebied van de gemeente Barneveld, dan wel binnen het reconstructiegebied Gelderse Vallei/Utrecht-Oost, opgenomen in het Reconstructieplan Gelderse Vallei/Utrecht-Oost, vastgesteld door Provinciale Staten van Gelderland op 22 december 2004 en 26 januari 2005, voor zover dit reconstructiegebied is gelegen binnen de provincie Gelderland;
- verzekerd is dat herbouw van de gesloopte gebouwen niet mogelijk is.
- 6. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 4.2.3 voor wat betreft de maximum inhoud van een bedrijfswoning en toestaan dat een bedrijfswoning wordt gebouwd met een grotere inhoud, mits:
- a. de inhoud niet meer bedraagt dan 1.000 m3;
- b. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de belangen van landschap en beeldkwaliteit en mits de architectonische en/of cultuurhistorische waarden van de bebouwing niet in onevenredige mate worden geschaad;
- c. sprake is van vermindering (door sloop) van gebouwen op basis van de staffeling in de onderstaande tabel:
Inhoud woning | Sloopeis |
Tot 1.000 m3 | 2 m2 sloop voor iedere 1 m3 vergroting |
met dien verstande dat:
- de oppervlakte van gesloopte gebouwen ter plaatse van de aanduiding 'reconstructiewetzone - extensiveringsgebied V' of de aanduiding 'reconstructiewetzone - extensiveringsgebied GV' voor 125% meetelt in de berekening van de in het kader van deze afwijkingsbevoegdheid in te zetten sloopoppervlakte;
- uitsluitend indien de sloopmogelijkheden op het betreffende perceel volledig zijn benut, mag de sloopoppervlakte van meerdere locaties worden meegerekend om aan de vereiste sloopoppervlakte te komen;
- monumentale gebouwen wel meetellen in de bepaling van de sloopoppervlakte, maar niet mogen worden gesloopt;
- de te slopen gebouwen moeten zijn gelegen binnen het buitengebied van de gemeente Barneveld, dan wel binnen het reconstructiegebied Gelderse Vallei/Utrecht-Oost, opgenomen in het Reconstructieplan Gelderse Vallei/Utrecht-Oost, vastgesteld door Provinciale Staten van Gelderland op 22 december 2004 en 26 januari 2005, voor zover dit reconstructiegebied is gelegen binnen de provincie Gelderland;
- verzekerd is dat herbouw van de gesloopte gebouwen niet mogelijk is.
4.5 Specifieke gebruiksregels
4.6 Afwijken van de gebruiksregels
- a. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 4.1 onder c en toestaan dat tevens bedrijven worden gevestigd die naar de aard en de invloed op de omgeving lager dan wel gelijk te stellen zijn met de ter plaatse toegestane bedrijven, mits:
- 1. de belangen van eigenaren/gebruikers van de nabijgelegen gronden mogen niet onevenredig worden geschaad;
- 2. er geen aantasting plaatsvindt van de milieusituatie;
- 3. het te vestigen bedrijf moet binnen dezelfde of een lagere milieucategorie met dien verstande dat uitsluitend bedrijven zijn toegestaan die genoemd worden in Bijlage 2 Staat van Bedrijfsactiviteiten mits het geen Wgh-inrichtingen of Bevi-inrichtingen betreft;
- 4. er mag geen afbreuk worden gedaan aan de ecologische en landschappelijke waarden ter plaatse
- 5. er aangetoond wordt dat er geen sprake zal zijn van een onevenredige verkeersaantrekkende werking en dat het parkeren binnen het bestemmingsvlak plaatsvindt.
- b. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 4.5.1 ten behoeve van de uitoefening van een aan huis verbonden beroep of kleinschalig bedrijf en/of bed & breakfast in een bijgebouw, mits:
- 1. maximaal 25% van de totale vloeroppervlakte van de bedrijfswoning en de bijgebouwen wordt gebruikt voor het aan huis verbonden beroep, kleinschalig bedrijf en/of de bed & breakfast;
- 2. de totale gezamenlijke vloeroppervlakte die wordt aangewend voor het aan huis verbonden beroep, kleinschalig bedrijf en/of bed & breakfast niet meer bedraagt dan 60 m2 bij een bedrijfswoning;
- 3. de belangen van gebruikers en/of eigenaren van nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;
- 4. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de milieusituatie.
- c. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 4.5.1 ten behoeve van het gebruik van grond als paardrijbak waarbij de paardrijbak ligt voor de voorgevelrooilijn, mits:
- 1. de belangen van gebruikers en/of eigenaren van aangrenzende gronden niet onevenredig worden geschaad;
- 2. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de milieusituatie;
- 3. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de aanwezige landschapswaarden, tenzij hieraan door het nemen van maatregelen voldoende tegemoet kan worden gekomen.
4.7 Wijzigingsbevoegdheid
- 1. Burgemeester en wethouders kunnen de maximaal toegestane bebouwde oppervlakte zoals opgenomen in artikel 4.2.2 onder c wijzigen, de bestemming wijzigen in 'Groen' en een voorwaardelijke verplichting in de regels opnemen, met inachtneming van de volgende bepalingen:
- a. De totale oppervlakte in het totaal maximaal 1.000 m2 bedraagt per bestemmingsvlak;
- b. het terrein dient te worden voorzien van een goede landschappelijke inpassing;
- c. er mag geen sprake zijn van een onevenredige verkeersaantrekkende werking;
- d. de belangen van gebruikers en/of eigenaren van nabijgelegen gronden mogen niet onevenredig worden geschaad;
- e. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de milieusituatie;
- f. er mag geen significante aantasting plaatsvinden van ecologische waarden;
- g. om een bepaalde oppervlakte nieuw te bouwen aanvullend op de bestaande oppervlakte genoemd in artikel 4.2.2 onder c, dient sprake te zijn van de sloop van gebouwen op basis van de in de onderstaande tabel genoemde staffeling:
hergebruik of nieuwbouw | te slopen bij hergebruik | te slopen bij nieuwbouw |
tot 500 m² | dezelfde oppervlakte | tweemaal zoveel |
501 – 750 m² | tweemaal zoveel | driemaal zoveel |
751 – 1.000 m² | driemaal zoveel | viermaal zoveel |
met dien verstande dat:
- de staffeling is gebaseerd op de in totaal na de wijziging toegestane oppervlakte aan gebouwen, waarbij de sloopeis geldt voor de oppervlakte aan gebouwen doe wordt toegevoegd aan de oppervlakte die op grond van artikel 4.2.2 onder c reeds is toegestaan, gerelateerd aan de plaats die deze toe te voegen oppervlakte in de in de bovenstaande tabel genoemde staffeling inneemt;
- de oppervlakte van gesloopte gebouwen ter plaatse van de aanduiding 'reconstructiewetzone - extensiveringsgebied V' of de aanduiding 'reconstructiewetzone - extensiveringsgebied GV' voor 125% meetelt in de berekening van de in het kader van deze wijzigingsbevoegdheid in te zetten sloopoppervlakte;
- uitsluitend indien de sloopmogelijkheden op het betreffende perceel volledig zijn benut, mag de sloopoppervlakte van meerdere locaties worden meegerekend om aan de vereiste sloopoppervlakte te komen;
- monumentale gebouwen wel meetellen in de bepaling van de sloopoppervlakte, maar niet mogen worden gesloopt;
- de te slopen gebouwen moeten zijn gelegen binnen het buitengebied van de gemeente Barneveld, dan wel binnen het reconstructiegebied Gelderse Vallei/Utrecht-Oost, opgenomen in het Reconstructieplan Gelderse Vallei/Utrecht-Oost, vastgesteld door Provinciale Staten van Gelderland op 22 december 2004 en 26 januari 2005, voor zover dit reconstructiegebied is gelegen binnen de provincie Gelderland;
- verzekerd is dat herbouw van de gesloopte gebouwen niet mogelijk is.
- 2. Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming 'Bedrijf - Niet agrarisch' wijzigen in de bestemming 'Wonen', met inachtname van de volgende bepalingen:
- a. er moet sprake zijn van bedrijfsbeëindiging;
- b. uitsluitend de bestaande bedrijfswoning met de tot dezelfde bouwmassa behorende voormalige bedrijfsruimte mag worden gebruikt voor één woning;
- c. het nieuwe bestemmingsvlak kan kleiner zijn dan het bestaande bestemmingsvlak, in welk geval de bestemming van de grond die niet wordt gewijzigd in 'Wonen' wordt gewijzigd in de bestemming 'Agrarisch - Onbebouwd' , 'Groen' en/of 'Natuur';
- d. op gronden waarvan de bestemming 'Bedrijf - Niet agrarisch' wordt gewijzigd in de bestemming 'Agrarisch - Onbebouwd' , 'Groen' en/of 'Natuur'; kunnen dubbelbestemmingen en gebiedsaan- duidingen worden gelegd, indien en voor zover deze op aangrenzende gronden met de bestemming 'Agrarisch' liggen.
Artikel 5 Detailhandel
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Detailhandel' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. detailhandel, waarbij geldt dat:
- 1. per bestemmingsvlak niet meer dan 1 detailhandelsbedrijf is toegestaan;
- 2. het gebruik als omschreven in 5.5;
- 3. ter plaatse van de in de tabel genoemde aanduiding uitsluitend de daarmee corresponderende detailhandel is toegestaan:
aanduiding | voorziening |
(tc) | Tuincentrum |
met de daarbij behorende:
- b. bedrijfswoning(en) met bijbehorende bijgebouwen, uitgezonderd ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning uitgesloten', want daar zijn geen bedrijfswoningen toegestaan;
- c. gebouwen;
- d. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
- e. werken, geen bouwwerken zijnde;
- f. tuinen en erven;
- g. parkeervoorzieningen;
- h. groenvoorzieningen;
- i. paden;
- j. waterhuishoudkundige voorzieningen.
5.2 Bouwregels
5.3 Nadere eisen
- 1. Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:
- a. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
- b. de verkeersveiligheid;
- c. een goede milieusituatie;
- d. de bereikbaarheid voor hulpdiensten;
- e. de gebruiksmogelijkheden van nabijgelegen gronden;
- f. de landschappelijke inpassing van de bebouwing;
- g. architectonische en/of cultuurhistorische waarde van andere bebouwing;
- h. een ongestoorde ligging van kabels en leidingen.
- 2. Bij het stellen van nadere eisen is de procedure zoals weergegeven in artikel 13.1 van toepassing.
5.4 Afwijken van de bouwregels
- 1. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 5.2.2 voor wat betreft de maximum goothoogte en toestaan dat de goothoogte van een bedrijfsgebouw niet meer dan 6 m bedraagt, mits:
- a. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de belangen van landschap en beeldkwaliteit;
- b. de verhoging bedrijfstechnisch noodzakelijk is;
- c. het aantal bouwlagen niet toeneemt.
- 2. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 5.2.2 voor wat betreft de maximum bouwhoogte en toestaan dat de bouwhoogte van een bedrijfsgebouw niet meer dan 12 m bedraagt, mits:
- a. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de belangen van landschap en beeldkwaliteit;
- b. de verhoging bedrijfstechnisch noodzakelijk is;
- c. het aantal bouwlagen niet toeneemt.
- 3. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 5.2.4 voor wat betreft de maximum hoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde en toestaan dat de hoogte van windturbines niet meer dan 20 m bedraagt, mits:
- a. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de belangen van landschap en beeldkwaliteit;
- b. de belangen van gebruikers en/of eigenaren van nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;
- c. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de milieusituatie.
- 4. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 8.1 en toestaan dat wordt gebouwd ten behoeve van een functie waarvoor is of wordt afgeweken van het plan met toepassing van artikel 5.6, mits dit in overeenstemming is met de in artikel 5.6 genoemde voorwaarden en wordt gebouwd conform de in artikel 5.2 vermelde bouwregels, voor zover van toepassing.
5.5 Specifieke gebruiksregels
Als gebruik overeenkomstig de bestemming wordt aangemerkt:
- a. het gebruik van grond voor het plaatsen van zonnecollectoren, mits:
- 1. de zonnecollectoren geplaatst worden achter de voorgevelrooilijn
- 2. de totale oppervlakte die gebruikt wordt voor het plaatsen van zonnecollectoren maximaal 150 m2 bedraagt.
5.6 Afwijken van de gebruiksregels
- 1. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 5.1 voor het gebruiken van gronden en bouwwerken ten behoeve van een andere functie van detailhandel, mits vanuit ruimtelijk en milieutechnisch oogpunt aanvaardbaar.
Artikel 6 Leiding - Hoogspanning
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Leiding - Hoogspanning' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming van de hoogspanningsleiding en het woon- en leefmilieu.
6.2 Bouwregels
Op de in artikel 6.1 bedoelde gronden mogen in afwijking van hetgeen in overige bestemmingen is bepaald geen bouwwerken worden opgericht, met uitzondering van bebouwing ten behoeve van het leidingbeheer, waarvoor geldt dat:
- a. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - hoogspanningsmast' de bouwhoogte van hoogspanningsmasten niet meer mag bedragen dan 65 m;
- b. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet meer mag bedragen dan 3 m.
6.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 6.2 voor wat betreft het oprichten van bebouwing overeenkomstig de ter plaatse geldende bestemming, met uitzondering van (bedrijfs)woningen en na schriftelijke instemming van de elektriciteitsmaatschappij.
6.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
- 1. Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:
- a. het aanbrengen van hoog opgaande beplanting, waaronder bijvoorbeeld bomen;
- b. het wijzigen van het maaiveldniveau door ontgronding of ophoging;
- c. het permanent opslaan van goederen waaronder ook begrepen het opslaan van afvalstoffen.
- 2. De werken en werkzaamheden als bedoeld in het voorgaande lid zijn slechts toelaatbaar, indien het belang van de leiding daardoor niet onevenredig wordt geschaad.
- 3. Het in het artikel 6.4 eerste lid vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:
- a. het normale onderhoud betreffen;
- b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 7 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 8 Algemene Bouwregels
8.1 Bouwen ten dienste van de bestemming
Er mag uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de bestemming.
8.2 Ondergronds bouwen
- 1. Ondergrondse bouwwerken zijn uitsluitend toegestaan in de vorm van een onderbouw, tenzij het een mestbassin of daarmee samenhangend of vergelijkbaar bouwwerk betreft;
- 2. Het bouwen van een onderbouw is uitsluitend toegestaan indien en voor zover dit in de regels uitdrukkelijk is bepaald;
- 3. Indien de onderzijde van de begane grondvloer niet gelijk is aan het maaiveld, telt de ruimte tussen de onderzijde van de begane grondvloer en het maaiveld mee voor de inhoud van het gebouw;
- 4. De bouwdiepte van een onderbouw mag niet meer bedragen dan 3,5 m.
8.3 Bestaande maten
In afwijking van hetgeen in de bouwregels van Hoofdstuk 2 is bepaald, mag:
- a. indien de bestaande afstand geringer is, die geringere afstand als minimum afstand worden aangehouden voor dat gebouw en voor uitbreidingen van dat gebouw;
- b. indien de bestaande inhoud groter is, die grotere inhoud als maximum inhoud worden aangehouden voor dat gebouw;
- c. indien de bestaande oppervlakte groter is, die grotere oppervlakte als maximum oppervlakte geldt voor dat gebouw, met dien verstande dat deze bepaling niet van toepassing is op de oppervlakte van bijgebouwen, recreatiewoningen en stacaravans.
- d. indien de bestaande goothoogte hoger is, die hogere goothoogte als maximum goothoogte wordt aangehouden voor dat gebouw en voor uitbreidingen van dat gebouw;
- e. indien de bestaande bouwhoogte hoger is, die hogere bouwhoogte als maximum bouwhoogte wordt aangehouden voor dat gebouw en voor uitbreidingen van dat gebouw, met dien verstande dat deze bepaling niet van toepassing is en op de bouwhoogte van recreatiewoningen en stacaravans en op de bouwhoogte van woningen als bedoeld in met dien verstande dat indien na de dag van terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan de bestaande afwijkende maten meer in overeenstemming met het plan zijn gebracht, deze nieuwe maatvoeringen als minimum respectievelijk maximum moeten worden aangehouden.
8.4 Bestaande overkappingen
In afwijking van hetgeen in de bouwregels van Hoofdstuk 2 is bepaald, geldt voor bestaande overkappingen het volgende:
- a. wanneer een oppervlakte voor bedrijfsgebouwen is aangegeven, tellen bestaande overkappingen niet mee bij de berekening van de oppervlakte aan bedrijfsgebouwen;
- b. bestaande overkappingen als bedoeld onder a mogen worden vervangen door eenzelfde oppervlakte aan nieuwe overkappingen, met inachtneming van de overige bouwregels van Hoofdstuk 2.
Artikel 9 Algemene Gebruiksregels
9.1 Gebruik strijdig met de bestemming
Als gebruik strijdig met de bestemming wordt in ieder geval aangemerkt:
- a. het gebruiken van de gronden als stort- en/of opslagplaats van grond en/of afval, anders dan als stort- en/of opslagplaats voor bij de bestemming passend gebruik;
- b. het gebruiken van gronden voor sport- en wedstrijdterreinen, uitgezonderd het gebruik dat in Hoofdstuk 2 uitdrukkelijk is toegestaan;
- c. het gebruiken van gronden voor motor- en modelvliegtuigsport;
- d. het gebruiken van gronden voor militair oefenterrein met motorvoertuigen;
- e. het gebruiken van gronden voor een seksinrichting;
- f. het gebruiken van gronden voor een landingsplaats voor vliegtuigen, met inbegrip van helikopters en/of ultralighthelikopters.
9.2 Gebruik overeenkomstig de bestemming
Als gebruik overeenkomstig de bestemming wordt aangemerkt:
- 1. het gebruiken van gronden ten behoeve van kortstondige, incidentele evenementen, festiviteiten en manifestaties, indien en voor zover daarvoor ingevolge een wettelijk voorschrift vergunning, ontheffing of vrijstelling is vereist en deze is verleend;
- 2. het aanleggen van kabels en/of leidingen ten behoeve van de drinkwatervoorziening, de riolering, de waterhuishouding, de energievoorziening en de datacommunicatie, met uitzondering van:
- a. hoogspanningsleidingen;
- b. buisleidingen waarop het Besluit externe veiligheid buisleidingen van toepassing is,
- c. buisleidingen voor het transport van water, afvalwater of stoom met een doorsnede van 1 meter of meer en een lengte van 10 km of meer.
9.3 Bestaand afwijkend gebruik
Wanneer een bijgebouw bij een woning op basis van voor de dag van terinzagelegging van het ontwerp-bestemmingsplan door de gemeente verleende medewerking in gebruik is voor een aan huis verbonden beroep, kleinschalig bedrijf en/of bed & breakfast, mag dit gebruik worden voortgezet.
Artikel 10 Algemene Aanduidingsregels
10.1 Voorwaardelijke verplichting
Artikel 11 Algemene Afwijkingsregels
11.1 Algemene afwijkingsregels
- 1. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het plan:
- a. indien en voor zover afwijkingen ten aanzien van de grens of de richting van wegen, parkeerstroken, paden, bermen en sloten en ligging van bebouwingsgrenzen noodzakelijk zijn ter aanpassing van het plan aan de werkelijke toestand van het terrein, die bij de uitmeting blijkt, mits die afwijkingen ten opzichte van hetgeen op de verbeelding is weergegeven niet meer dan 10 m zijn;
- b. ten behoeve van het bouwen in afwijking van de bepalingen ten aanzien van de afmetingen van de bebouwing met uitzondering van oppervlakte en inhoudsmaten, mits de afwijkingen beperkt blijven tot ten hoogste 10% van de in het plan weergegeven maten;
- c. voor wat betreft de maximum inhoud van een inpandige woning in een voormalig agrarisch bedrijfsgebouw en toestaan dat een woning wordt gebouwd met een grotere inhoud, mits (indien aanwezig) de bestaande architectonische en/of cultuurhistorische waarde van het (voormalige) agrarische bedrijfsgebouw blijft gehandhaafd dan wel wordt versterkt.
- 2. Een omgevingsvergunning, als bedoeld in het eerste lid, kan niet worden verleend indien enig aangrenzend terrein of enige aangrenzende bebouwing in een toestand wordt gebracht, die strijdig is met het plan en/of indien op enig aangrenzend terrein de verwerkelijking van het plan wordt belemmerd en dit niet door het verbinden van voorschriften aan de omgevingsvergunning kan worden voorkomen.
Artikel 12 Algemene Wijzigingsregels
12.1 Algemeen
Burgemeester en wethouders kunnen, indien en voor zover dringende redenen die na het vaststellen van het plan tot hun kennis zijn gekomen hiertoe aanleiding geven en voor zover het belang van een goede ruimtelijke ontwikkeling van het gebied dat in het plan is begrepen niet wordt geschaad:
- 1. een bestemmingsgrens tussen twee bestemmingsvlakken zodanig wijzigen, dat het kleinste bestemmingsvlak met niet meer dan 10% wordt verkleind of vergroot;
- 2. een bebouwingsgrens zodanig wijzigen, dat het bebouwingsvlak met niet meer dan 10% wordt verkleind of vergroot.
12.2 Wijzigingsbevoegdheid Staat van Bedrijfsactiviteiten
Burgemeester en wethouders kunnen Bijlage Staat van Bedrijfsactiviteiten wijzigen en soorten bedrijven toevoegen of afvoeren dan wel de categorie-indeling van soorten bedrijven wijzigen, mits de stand van de techniek hiertoe aanleiding geeft.
Artikel 13 Algemene Procedureregels
13.1 Procedure bij het stellen van nadere eisen
Voor een besluit tot het stellen van een nadere eis geldt de volgende voorbereidingsprocedure:
- 1. een ontwerpbesluit ligt, met bijhorende stukken, gedurende twee weken ter inzage;
- 2. burgemeester en wethouders geven voorafgaand aan de terinzagelegging kennis van het ontwerpbesluit in één of meer dag-, nieuws of huis-aan-huisbladen of op een andere geschikte wijze. De kennisgeving geschiedt tevens langs elektronische weg;
- 3. de kennisgeving houdt mededeling in van de bevoegdheid tot het naar voren brengen van zienswijzen gedurende de onder 1 genoemde termijn;
- 4. burgemeester en wethouders delen aan hen die zienswijzen naar voren hebben gebracht de beslissing daaromtrent mede.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 14 Overgangsrecht
14.1 Overgangsrecht bouwwerken
- 1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- 2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
- 3. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
14.2 Overgangsrecht gebruik
- 1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- 2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- 3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- 4. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 15 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan 'Lange Zuiderweg II' van de gemeente Barneveld.
Behoort bij het besluit van de raad van de gemeente Barneveld
d.d. tot vaststelling.
Mij bekend,
de griffier.
Bijlagen
Bijlage 1 Lijst Kleinschalige Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 2 Staat Van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 3 Terreintekening/situatie, 2011037
Bijlage 4 Beplantingsplan Tekening
Hoofdstuk 1 Inleiding
Voor het perceel Lange Zuiderweg 88 in Voorthuizen is een verzoek ingediend om de huidige bestemming te wijzigen zodat de bedrijfsactiviteiten passen binnen het bestemmingsplan. De uitvoering van dit plan is niet mogelijk binnen het geldende bestemmingsplan. Daarom is voorliggende herziening ex artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening opgesteld.
Voorliggend plan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De toelichting is opgebouwd uit 8 hoofdstukken. Na dit hoofdstuk beschrijft hoofdstuk 2 de bestaande situatie. Vervolgens wordt in hoofdstuk 3 een beschrijving van het plan gegeven. Hoofdstuk 4 gaat vervolgens in op het beleidskader. Het vijfde hoofdstuk gaat in op de randvoorwaarden, waarna in het zesde hoofdstuk de juridische aspecten worden besproken. In hoofdstuk 7 is aandacht voor de economische uitvoerbaarheid. Hoofdstuk 8 gaat in op de resultaten van de procedure ten behoeve van dit bestemmingsplan.
1.1 Aanleiding
Op het perceel Lange Zuiderweg 88 te Voorthuizen is tuincentrum en hoveniersbedrijf 'De Polleveen' met kwekerijgronden gevestigd. Om extra inkomen te vergaren is de eigenaar een handel in trailers en aanhangwagens voor personenauto's en busjes ('Trailer Trading') begonnen. Hierbij werden de trailers zowel buiten als in de bedrijfsbebouwing gestald. Deze strijdigheid met het bestemmingsplan is in juni 2008 geconstateerd, waarop een vooraan- kondiging van handhavend optreden namens het college van Burgemeester en wethouders is gestuurd. Het bestemmingsplan 'Buitengebied 2000' bood namelijk geen mogelijkheid om een vrijstelling te verlenen.
Na meerdere overleggen is hierop volgend op 16 februari 2011 een verzoek ingediend om de bestemming te wijzigen in een bestemming zodat de trailerhandel mogelijk wordt op het perceel. Het voorliggende bestemmingsplan maakt tevens een aantal ontwikkelingen mogelijk, die beschreven zijn in paragraaf 3.1.
Omdat tijdens dit verzoek het bestemmingsplan 'Buitengebied 2000' vervangen is door het bestemmings- plan 'Buitengebied 2012', is het verzoek ook aan dit laatstgenoemde bestemmingsplan getoetst. Dit bestemmingsplan biedt eveneens geen mogelijkheid om het verzoek mogelijk te maken, waardoor voorliggende herziening van het bestemmingsplan nodig is.
Het plangebied wordt met een rode omcirkeling aangegeven op onderstaande afbeelding.
Afbeelding: Ligging plangebied
Hoofdstuk 2 Bestaande Situatie
2.1 Begrenzing Plangebied
Het plangebied ligt aan de Lange Zuiderweg ten oosten van de kern Voorthuizen. Het plangebied wordt aan de noordzijde begrensd door Lange Zuiderweg. De oost-, zuid- en westzijde worden gevormd door agrarische gronden en bebouwing van naastgelegen percelen.
Onderstaande afbeelding geeft de ligging van het geel gemarkeerde plangebied weer.
Afbeelding: Begrenzing plangebied
2.2 Geldende Bestemmingen
Het plangebied ligt in het bestemmingsplan 'Buitengebied 2012' en heeft de bestemmingen 'Detailhandel', 'Leiding - Hoogspanning', 'Waarde - Archeologie 1' en 'Wonen', met de aanduidingen 'reconstructiewetzone - verwevingsgebied GV', 'specifieke vorm van waarde - archeologie 1 - middelhoge verwachtingswaarde', 'specifieke vorm van waarde - archeologie 1 - hoge verwachtingswaarde' en 'tuincentrum'.
Hieruit blijkt dat een bestemmingswijziging binnen bovengenoemde bestemmingen niet is toegestaan. In het bestemmingsplan zijn geen mogelijkheden opgenomen die uitvoering van voorliggend plan mogelijk maken, bijvoorbeeld door wijziging of afwijken met een omgevingsvergunning. Daarom is een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk.
Onderstaande afbeelding geeft een fragment van het vigerende bestemmingsplan weer.
Afbeelding: Fragment verbeelding bestemmingsplan 'Buitengebied 2012'
Hoofdstuk 3 Planbeschrijving
3.1 Visie
In 1993 is een gedeeltelijke herziening van het bestemmingsplan 'Buitengebied 1983' vastgesteld voor het perceel Lange Zuiderweg 88, waarbij een detailhandelsbestemming met een bebouwingspercentage van 8% aan het perceel is toegekend. Het bestemmingsvlak heeft een oppervlakte van 20.812 m²; 8% hiervan is 1.665 m². Omdat deze oppervlakte aan gebouwen niet geheel was gerealiseerd, is in het bestemmings- plan 'Buitengebied 2000' bepaald dat 1.144 m² aan bebouwing is toegestaan. Echter, op grond van een op 6 mei 1999 verleende bouwvergunning is gebleken dat 1.280 m² aan bedrijfsbebouwing is toegestaan. Met voorliggende bestemmingsplanherziening wordt deze oppervlakte bij recht toegestaan.
In het vigerende bestemmingsplan 'Buitengebied 2012' heeft het perceel onder andere de bestemming 'Detailhandel' met de aanduiding 'tuincentrum'. Zoals genoemd voorziet het verzoek in de wijziging van de huidige bestemming zodat de trailerhandel mogelijk wordt gemaakt. Bij deze wijziging wordt een deel van de woonbestemming van Lange Zuiderweg 90 betrokken, waar twee schuren met een gezamenlijke oppervlakte van 165 m² en een overkapping staan. Ter compensatie van de sloop van deze schuren wordt een nieuw bedrijfsgebouw van 41 m² gerealiseerd. Met de oppervlakte van dit bedrijfsgebouw wordt in totaal 1.321 m² aan bedrijfsbebouwing toegestaan voor het gehele perceel, waarbij overkappingen en andere bouwwerken zijn toegestaan. Door middel van een voorwaardelijke verplichting wordt gegarandeerd dat de schuren worden gesloopt.
Gelet op de aard van het tuincentrum, wordt het huidige bestemmingsvlak 'Detailhandel' ingeperkt tot de oppervlakte dat gebruikt wordt voor het tuincentrum. Hierbij is een oppervlakte van 45 m² aan bedrijfsbe- bouwing toegestaan, conform de aanwezige bedrijfsbebouwing.
Het hoveniersbedrijf en de trailerhandel krijgen de bestemming 'Bedrijf - Niet agrarisch' met een toegestane oppervlakte aan bedrijfsbebouwing van 1.276 m². Deze oppervlakte komt tot stand door de totaalopper- vlakte aan toegestane bedrijfsbebouwing op het perceel van 1.321 m² te verminderen met de oppervlakte van 45 m² voor het tuincentrum. Voor een deel van de bestemming 'Bedrijf - Niet agrarisch' wordt buitenopslag van stenen, tegels e.d. en de stalling van aanhangwagens mogelijk. Dit wordt met een aanduiding aangegeven. Verder krijgt een bedrijfsgebouw binnen deze bestemming een aanduiding dat het gebouw ook gebruikt kan worden ten behoeve van het tuincentrum.
De beplanting wordt aan de noordzijde aangevuld, zodat het bedrijf landschappelijk ingepast wordt. Paragraaf 5.11 geeft een uitgebreidere beschrijving van de landschappelijke inpassing. Tenslotte wordt het achterste deel van Lange Zuiderweg 88, met een oppervlakte van ca 2.275 m², teruggebracht als onbebouwd agrarisch gebied.
Het voorliggende verzoek leidt niet tot een onevenredige aantasting van de milieusituatie en de belangen van gebruikers/eigenaren van nabijgelegen gronden. De milieucategorie van het aanwezige tuincentrum en hoveniersbedrijf verandert niet. De handel in trailers en aanhangwagens heeft eenzelfde milieucategorie als het tuincentrum, maar een lagere categorie dan het hoveniersbedrijf. Paragraaf 5.10 geeft een uitgebreide beschrijving van de milieusituatie.
Het betrekken van een deel van de woonbestemming van Lange Zuiderweg 90 bij nummer 88 is niet bezwaarlijk. Er wordt enige afstand bewaard tot de woning aan de Lange Zuiderweg 94 en door middel van erfbeplanting aan de rand van het perceel wordt de buitenopslag aan het zicht onttrokken.
Hoofdstuk 4 Beleidskader
4.1 Inleiding
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op het relevante beleidskader. Het gaat om beleid en beleidsnota's die direct dan wel indirect doorwerken in het bestemmingsplan of invloed hebben op de bestemmingsrege- lingen. Van deze nota's is hierna per bestuursniveau een beknopte samenvatting gegeven.
4.2 Rijk
4.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
In 2012 is de nationale Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) van kracht geworden. Deze vervangt onder andere de Nota Ruimte.
De SVIR bepaalt welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze van invloed zijn op de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken. De Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) is de ministeriële regeling. Op 30 december 2011 zijn het Barro en de Rarro in werking getreden. In Barneveld zijn het Barro en de Rarro van toepassing in verband met de aanwezige militaire terreinen.
Het Rijk heeft drie doelen gekozen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):
- Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk- economische structuur van Nederland;
- het verbeteren en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
- het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.
Met de Structuurvisie zet het kabinet het roer om in het nationale ruimtelijke beleid. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.
Doorwerking in plangebied
In dit geval is één van de 13 nationale belangen relevant, te weten: 'Zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten (nationaal belang 13)'. De SVIR vormt daarom geen belemmering voor het voorliggende bestemmingsplan.
4.3 Provincie
4.3.1 Structuurvisie Gelderland
De Structuurvisie Gelderland (voorheen: Streekplan Gelderland 2005) geeft de beleidskaders op hoofdlijnen voor de ruimtelijke ontwikkeling tot 2015. De provincie wil meer ruimtelijke ontwikkelingen in regionaal verband afstemmen, waardoor de ruimtelijke kwaliteiten worden versterkt en zuinig en zorgvuldig met de ruimte wordt omgegaan. Het Streekplan is op een aantal onderdelen verder uitgewerkt in Streekplanuitwer- kingen (EHS, Nationale en waardevolle landschappen en Groei & Krimp).
Doorwerking in het plangebied
Op de kaart Ruimtelijke structuur van het streekplan, is het plangebied aangewezen als 'multifunctioneel platteland'. Het multifunctionele gebied beslaat het grootste deel van de provincie. Dit gebied omvat de steden, dorpen, buurtschappen buiten de provinciaal ruimtelijke hoofdstructuur, waardevolle landschappen en het multifunctioneel platteland. In het provinciaal planologisch beleid wordt op deze gebieden geen expliciete provinciale sturing gericht.
Het plangebied wordt met een rode omcirkeling aangegeven op onderstaande afbeelding.
Afbeelding: Fragment Beleidskaart ruimtelijke structuur
4.3.2 Ruimtelijke Verordening Gelderland
In december 2010 is de Ruimtelijke Verordening Gelderland vastgesteld en in juni 2012 heeft een eerste herziening plaatsgevonden. De verordening is gebaseerd op reeds vastgesteld ruimtelijk beleid, zoals het 'Streekplan Gelderland 2005'. De verordening vormt daarom een beleidsneutrale vertaling van reeds vastgesteld ruimtelijk beleid. Dit betekent dat de verordening geen beleidswijzigingen bevat. Met de ruimtelijke verordening heeft de provincie regels gesteld aan bestemmingsplannen. Hierbij richt de provincie zich op onderwerpen die van provinciaal belang zijn, zoals de (nationale) landschappen, EHS, recreatie, verstedelijking, recreatie, glastuinbouw en water. De regels in de verordening zijn gebaseerd op de provinciale structuurvisie. Gemeenten krijgen op sommige terreinen meer beleidsvrijheid, terwijl ze op andere gebieden te maken krijgen met strikte provinciale richtlijnen.
Doorwerking in het plangebied
Het plangebied van voorliggend bestemmingsplan is op de kaarten behorende bij de verordening aangeduid als 'nieuwe bebouwing buitengebied'. Binnen 'nieuwe bebouwing buitengebied' is nieuwe bebouwing onder voorwaarden toegestaan. Nieuwe bebouwing dient functioneel gebonden te zijn aan het buitengebied. Daarmee past de ontwikkeling binnen het beleid zoals opgenomen in de verordening.
Het plangebied wordt met een rode omcirkeling aangegeven op onderstaande afbeelding.
Afbeelding: Fragment kaart Ruimtelijke Verordening Gelderland
4.4 Gemeente
4.4.1 Structuurvisie Buitengebied
De gemeente Barneveld heeft in juni 2009 de Strategische Visie vastgesteld. Daaraan voorafgaand heeft de raad in januari 2009 de Structuurvisie 2009 vastgesteld, waarin de stedelijke ontwikkelingen voor de komende 10 jaar zijn weergegeven. Mede op basis van de Strategische Visie is de Structuurvisie 2009 geactualiseerd door de vaststelling van de Structuurvisie Kernen 2022. De Structuurvisie Buitengebied is het derde en laatste onderdeel van deze beleidstrilogie. In de op 21 september 2011 vastgestelde Struc- tuurvisie Buitengebied wordt specifiek ingegaan op onderwerpen als landbouw, recreatie en landschap in de periode tot 2020. De twee structuurvisies vullen elkaar hierbij inhoudelijk aan. De strategische visie geeft aan wat de overkoepelende doelen zijn.
Met deze Structuurvisie Buitengebied - die op 21 september 2011 door de gemeenteraad is vastgesteld - biedt de gemeente Barneveld ruimte voor economische ontwikkeling in samenhang met behoud en ontwikkeling van de omgevingskwaliteiten landschap, natuur, woon- en leefmilieu. Ontwikkelingen in de landbouw en bij recreatieve bedrijven zijn van grote invloed op de omgevingskwaliteiten natuur, landschap en woon- en leefomgeving. Deze omgevingskwaliteiten zijn ook de belangrijkste vestigingsfactoren voor het buitengebied. Initiatieven beoordeelt de gemeente daarom mede op de mate waarin ze bijdragen aan behoud en ontwikkeling van de omgevingskwaliteit, bijvoorbeeld effecten op landschap (beeldkwaliteit), woon- en leefmilieu, verkeer en natuur. Dit moet leiden tot een landschappelijk fraai buitengebied met goed ingepaste ontwikkelingen. Een buitengebied dat op die manier wordt ingericht is een aangename plek om te werken en te recreëren. De structuurvisie beoogt daarbij ontwikkelingsruimte te bieden aan goede initiatieven en wil een basis zijn voor samenwerking om die te realiseren.
Het plangebied wordt met een rode omcirkeling aangegeven op onderstaande afbeelding.
Afbeelding: Fragment kaart Structuurvisie
Bovenstaande aanpak geldt voor het hele buitengebied. Daarnaast worden deelgebieden met beleidsaccenten op grond van landschappelijke kenmerken en zones op grond van een specifieke functie onderscheiden. Onderstaand is per deelgebied en zone een ontwikkelingsrichting met kwaliteitsbeeld beschreven. Het kwaliteitsbeeld vormt het ruimtelijk toetsingskader. Het stelt eisen die richtinggevend zijn voor ruimtelijke ontwikkeling. Deze (minimum) eisen zijn kaderstellend voor het bestemmingsplan.
Overgangszone landschap, landbouw en recreatie
Het ruimtelijk beleid richt zich vooral op handhaving en versterking van het functioneren van de bestaande verblijfsrecreatieve sector, primair door verbetering van de kwaliteit van bestaande verblijfsrecreatiebedrij- ven. Een landschappelijk aantrekkelijke overgang tussen Veluwe en Vallei is wenselijk. Voor het deel van deze zone ten zuiden van de A1 gaat het in hoofdzaak om een toename van klein landschapselementen zodat meer variatie ontstaat. In de gehele zone blijft ruimte voor de aanwezige agrarische bedrijven binnen de kaders van het reconstructieplan.
Hoofdstuk 5 Randvoorwaarden
5.1 Bodem
In het kader van de bestemmingsplanprocedure is beoordeeld of de milieuhygiënische bodemkwaliteit ter plaatse van het plangebied voldoet aan de eis van financiële uitvoerbaarheid en uit oogpunt van volksgezondheid en milieu aanvaardbaar mag worden geacht voor het beoogde gebruik.
Beoordeling van de milieuhygiënische bodemkwaliteit vindt plaats op basis van de vastgestelde bodemkwaliteitskaart (BKK) en het bodembeheerplan (BBP). Met dit instrumentarium kan de bodemkwaliteit binnen het plangebied met een bepaalde statistische zekerheid worden bepaald en voor zover blijkt uit historisch onderzoek geen sprake is van verdachte locaties. Het plangebied bevindt zich in de zone 'achtergrondwaarde' van de bodemkwaliteitskaart. Dit houdt in dat de bodem om de locatie naar verwachting van de kwaliteit ' achtergrondwaarde' van het Besluit bodemkwaliteit is.
Op basis daarvan zijn er geen risico's te verwachten voor de beoogde bestemming en het gebruik. Indien door welke omstandigheden dan ook toch bodemverontreiniging wordt geconstateerd, dan kan de gemeente op geen enkele wijze voor de gevolgen daarvan aansprakelijk worden gesteld.
5.2 Cultuurhistorie
Sinds januari 2012 hebben gemeenten op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) de opdracht om bij het opstellen van bestemmingsplannen rekening te houden met cultuurhistorische waarden. Daar waar het voor de archeologie al gemeengoed is gaat het dus ook gelden voor andere aspecten van de cultuurhistorie. Rekening houden met cultuurhistorie impliceert dat bekend moet zijn wat er voor waarden aanwezig zijn. Dit betekent dat naast archeologie, ook een beschrijving moet worden gegeven van de historische (steden)bouwkunde en historische geografie. Door cultuurhistorie een plek te geven in procedures op het gebied van ruimtelijke ordening wordt ook bereikt dat de aandacht niet uitsluitend uitgaat naar individuele objecten (de aangewezen monumenten), maar juist de samenhang tussen gebouwen en hun omgeving.
5.2.1 Archeologie
Er moet rekening worden gehouden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten monumenten. Voor het maken van een weloverwogen belangenafweging is minimaal een archeologisch bureauonderzoek nodig. Voor de gehele gemeente is een archeologische beleidsadvieskaart opgesteld, welke gezien kan worden als een beknopt bureauonderzoek.
Uit de 'archeologische waarden- en verwachtingskaart' van de gemeente blijkt dat voor het grootste gedeelte van het perceel Lange Zuiderweg 88 een hoge archeologische verwachting geldt. Voor een klein gedeelte aan de zuidzijde geldt een middelmatige archeologische verwachting.
Het plangebied wordt met een blauwe omkadering aangegeven op onderstaande afbeelding.
Afbeelding: Fragment archeologische beleidskaart
5.2.2 Historische (steden)bouwkundige waarden
Bij de bouwkundige monumenten is sprake van rijks- en gemeentelijke monumenten. In het buitengebied van de gemeente Barneveld komen zowel rijks- als gemeentelijke monumenten voor. Het gaat vooral om boerderijen, schuren en woningen, maar ook om Kasteel De Schaffelaar. De monumenten staan op een verzamellijst waarvan wordt opgemerkt dat deze lijst een momentopname is.
In het plangebied zijn geen historische (steden)bouwkundige waarden aanwezig.
5.2.3 Historisch-geografische waarden
Historisch geografische waarden verwijzen naar de ontstaanswijze en bijzondere plekken van het cultuurlandschap, zoals polders, kavelstructuren, terpen en het landschap van de Nieuwe Hollandse Waterlinie, maar ook de Veluwe. Dit betreffen de historische karakteristieken van het landschap. Bijzonder waardevol zijn die elementen die al lange tijd in het gebied aanwezig zijn. Vooral historische patronen zijn in dit kader waardevol. Recente elementen die karakteristiek zijn voor een cultuurhistorische landschapspatroon worden niet als object als waardevol gezien, maar als onderdeel van een cultuurhistorisch ensemble/landschapsbeeld.
In het plangebied zijn geen historisch-geografische waarden aanwezig.
5.3 Ecologie
De belangrijkste wetten voor natuurbescherming in Nederland zijn de Natuurbeschermingswet 1998 en de Flora- en faunawet. Beide wetten zijn een Nederlandse vertaling van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. De verplichtingen voor bescherming van natuurgebieden zijn overgenomen door de Natuur- beschermingswet 1998, terwijl de Flora- en faunawet zich richt op de bescherming van planten en dieren.
5.3.1 Natuurbeschermingswet 1998
De Natuurbeschermingswet 1998 regelt de bescherming van natuurgebieden in Nederland. Daarnaast regelt deze wet de aanwijzing van natuurgebieden die van nationaal of internationaal belang zijn: Beschermde Natuurmonumenten en Natura 2000-gebieden. De Natuurbeschermingswet 1998 bepaalt vervolgens wat er wél en niet mag in deze beschermde natuurgebieden. Het plangebied is niet gelegen in de nabijheid van een Natura 2000-gebied.
5.3.2 Flora- en faunawet
De Flora- en faunawet beschermt plant- en diersoorten in de beschermde natuurgebieden én daarbuiten. Ongeveer 500 soorten in Nederland vallen onder de bescherming van deze wet. Om te beoordelen of de beschermde soorten in het plangebied aanwezig zijn, wordt een natuurtoets uitgevoerd.
Uit veldbezoek is gebleken dat het verrichten van nader onderzoek niet nodig is. De te slopen bebouwing bestaat uit een halfopen loods en een kas. Deze bebouwing is van dien aard, dat met name vleermuizen geen vocht- en temperatuurgebufferde ruimtes vinden. Spouwmuren ontbreken en de overige isolatie verkeert in slechte staat. Vleermuizen verblijven er dan ook niet, evenals huismussen (rode lijst) en (steen)uilen. De aanwezigheid van marters is niet te verwachten, omdat de bebouwing geen rustige zolderruimtes heeft.
5.3.3 Ecologische hoofdstructuur
De natuur in Nederland is behoorlijk versnipperd. Om daar verandering in aan te brengen, leggen het Rijk en de provincies sinds 1990 een samenhangend netwerk van grote en kleine natuurgebieden en natuurrijke cultuurlandschappen aan: de ecologische hoofdstructuur (EHS).
Het doel van de EHS is om te komen tot duurzame populaties van kwetsbare planten en diersoorten. Om de planten- en diersoorten gezond en veerkrachtig te houden, moeten ze in verschillende leefgebieden kunnen voorkomen. Dit is belangrijk voor de voortplanting; het bevorderd de genetische variatie binnen een soort. Soorten hebben zo meer overlevingskansen en meer uitwisselingsmogelijkheden.
De begrenzing en ruimtelijke bescherming van de EHS is geregeld in het Streekplan Gelderland. De begrenzing van de EHS is op 1 juli 2009 door Provinciale Staten gewijzigd. Binnen de EHS geldt de 'nee, tenzij'-benadering. Dit houdt in dat bestemmingswijziging niet mogelijk is, als daarmee de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied worden aangetast. Afwijken van deze regel is alleen mogelijk als het maatschappelijk belang groot is en er geen reële alternatieven zijn.
Toch zijn er in de verschillende onderdelen van de EHS nog wel ontwikkelingen mogelijk, met name in de EHS-verweving en -verbinding, op plaatsen waarvoor geen specifieke natuurdoelen zijn. Deze ontwikkelin- gen moeten dan wel de kernkwaliteiten van de EHS versterken en bijdragen aan het realiseren van de EHS.
Afbeelding: Fragment Ecologische hoofdstructuur
Op bovenstaande afbeelding is het plangebied met een rode omkadering aangegeven. De afstand tussen het plangebied en de dichtstbijzijnde EHS-natuur bedraagt minder dan 10 meter. Het verzoek ziet er op toe dat de bestemming van het perceel wordt gewijzigd zonder dat er ontwikkelingen plaatsvinden die de wezenlijke kenmerken of waarden de natuur aantasten.
Conclusie
Nader ecologisch onderzoek is niet nodig, omdat de voorschriften van de Flora- en faunawet niet worden overtreden. Het aspect flora en fauna vormt geen belemmering voor de uitvoering van voorliggend bestemmingsplan.
5.4 Externe Veiligheid
Bij externe veiligheid gaat het om het risico op een ongeval waarbij een gevaarlijke stof aanwezig is. Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beheersen van risico's die mensen lopen door opslag, pro- ductie, gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen in hun omgeving. De risico's moeten aanvaardbaar zijn. Met het oog daarop heeft de rijksoverheid risiconormen vastgesteld waarmee bedrijven, wegbeheerders en vervoerders, maar ook gemeenten en provincies, rekening dienen te houden. Voor situaties waarbij het ontwikkelingsgebied binnen het invloedsgebied van een risicobron ligt, moet het resultaat van een risicoanalyse getoetst worden aan de gestelde risiconormen.
Het plangebied wordt met een blauwe omkadering aangegeven op onderstaand kaartfragment.
Afbeelding: Fragment Risicokaart
Bovenstaand fragment van de risicokaart geeft weer dat op het naastgelegen perceel een risicobron ligt. Dit betreft een propaantank van 5 m3. Een propaantank met deze inhoud valt niet onder de werkingssfeer van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Voorschriften voor de opslag van gas zijn onder andere gesteld in het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (Activiteitenbesluit). Met betrekking tot aan te houden afstandseisen tot kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten is het volgende in het Activiteitenbesluit vermeld:
Bevoorrading tot en met 5 keer per jaar | Bevoorrading meer dan 5 keer per jaar | |
Opslagtank met propaan tot en met 5 m3 | 10 m | 20 m |
Opslagtank met propaan groter dan 5 m3 tot en met 13 m3 | 15 m | 25 m |
Tabel 1: Veiligheidsafstanden uit het Activiteitenbesluit
In deze situatie moet de afstand tot (beperkt) kwetsbare objecten maximaal 20 meter bedragen. Binnen de contour van deze propaantank ligt de stalling van aanhangwagens. Dit is echter geen (beperkt) kwetsbaar object. Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de uitvoering van voorliggend bestemmingsplan.
5.5 Geluid
Bij het opstellen van een bestemmingsplan dienen de bepalingen van de Wet geluidhinder in acht te worden genomen. Dit betekent onder meer dat wanneer in het bestemmingsplan gronden worden bestemd voor nieuwe woningbouw of andere geluidsgevoelige gebouwen en terreinen, moet worden nagegaan of voor deze gronden een geluidszone van kracht is. Alle wegen met uitzondering van 30km/h zones en woonerven hebben een zone. De zonebreedte is afhankelijk van de situatie binnen- of buitenstedelijk en het aantal rijstroken. Binnen een zone moet akoestisch onderzoek worden verricht, waaruit blijkt of aan de voorkeursgrenswaarde wordt voldaan. Als deze waarde wordt overschreden, kan onder bepaalde voorwaar- den uit onder andere het 'gemeentelijk geluidbeleid tot een wettelijk maximum' ontheffing worden verleend.
Met het plan worden geen nieuwe ontwikkelingen die vallen onder het regime van de Wet geluidhinder mogelijk gemaakt. Een akoestisch onderzoek is dan ook niet noodzakelijk.
5.6 Geur
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan toetst het bevoegde gezag enerzijds of in het plangebied een qua geur acceptabel woon – en leefklimaat gegarandeerd is. Anderzijds is het uitgangspunt dat met het plan de omliggende bedrijven niet vergaand in hun ontwikkelingsmogelijkheden mogen worden beperkt.
Uitgangspunt voor de toetsing zijn de normen zoals die in of op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) zijn vastgelegd. De Wgv maakt het mogelijk om bij verordening af te wijken van de wettelijke geurnormen. De gemeente Barneveld heeft van die mogelijkheid gebruik gemaakt. De Verordening geurhinder en veehouderij is in werking getreden op 18 oktober 2008, waarbij voor een aantal aangegeven delen van het grondgebied van Barneveld andere normen dan de wettelijke zijn vastgesteld. Het plan is getoetst aan de normen die zijn vastgesteld in deze verordening, voor zover deze normen van toepassing zijn in of rond het plangebied.
Veel bedrijven hebben geen omgevingsvergunning milieu meer nodig, maar vallen onder algemene milieuregels zoals vastgelegd in het Activiteitenbesluit milieubeheer. Aangezien de geurnormen uit de Wgv vrijwel één op één zijn overgenomen in het Activiteitenbesluit, kunnen bedrijven die onder dit besluit vallen ook gewoon worden meegenomen in de Wgv-toets. Onder een 'geurgevoelig object' wordt verstaan: een gebouw, bestemd voor en blijkens aard, indeling en inrichting geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf en die daarvoor permanent of een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik, wordt gebruikt.
In de omgeving van het plangebied zijn enkele agrarische bedrijven. Omdat het bouwplan toeziet op de realisatie van een niet geurgevoelig bedrijfsgebouw, vormt het aspect geur geen belemmering voor de uitvoering van voorliggend bestemmingsplan.
5.7 Leidingen
Binnen of in de directe nabijheid van het plangebied komen geen leidingen of beschermingszones van leidingen voor die in het kader van onderhavig bestemmingsplan bescherming behoeven. Eveneens zijn er geen straalpaden of laagvliegroutes die beperkingen stellen aan de bouwhoogten. Wel is het plan gelegen in de radarverstoringsgebieden van Soesterberg en Nieuw Milligen. De in het bestemmingsplan toegestane maatvoering vormt hiervoor echter geen belemmering.
5.8 Luchtkwaliteit
In de Wet milieubeheer zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen. Hierin is opgenomen dat bij een ruimtelijk besluit de gevolgen voor de luchtkwaliteit getoetst moet worden. Om te bepalen of de kwaliteit van de lucht ter plaatse voldoet aan de eisen uit de Wet milieubeheer en de daarop gebaseerde regelgeving, dient bij nieuwe ontwikkelingen onderzoek gedaan te worden naar de luchtkwaliteit. Projecten waarvan aannemelijk is dat deze niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging hoeven niet getoetst te worden aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit.
De ontwikkelingen in het plangebied zijn dermate kleinschalig, dat ze vallen binnen de randvoorwaarden van het Besluit Niet in Betekenende Mate Bijdragen. De invloed van deze kleinschalige ontwikkelingen hoeven niet in beeld te worden gebracht.
5.9 Milieueffectrapportage
Niet voor alle nieuwe activiteiten hoeft een m.e.r.-procedure gevolgd te worden. Uitgangspunt van de m.e.r.-beoordeling is het 'nee, tenzij'-principe. Dat wil zeggen dat alleen een milieueffectrapport (MER) hoeft te worden opgesteld, wanneer er omstandigheden zijn die (waarschijnlijk) leiden tot belangrijke nadelige milieugevolgen. De wet milieubeheer maakt onderscheid in een m.e.r.-procedure voor plannen (planMER) en voor besluiten (besluitMER of projectMER). Voor een bestemmingsplan kan zowel de plan-m.e.r.-plicht als de besluit-m.e.r.-plicht gelden. Er zijn twee sporen waarlangs de m.e.r.-plicht kan ontstaan:
- 1. Plan- en/of besluit-m.e.r.-plicht: als de voorgenomen activiteit vermeld is in het Besluit milieueffectrap- portage;
- 2. plan-m.e.r.-plicht: als voor het plan een zogeheten passende beoordeling op grond van de Natuurbe- schermingswet 1998 gemaakt moet worden. Dat is het geval als het plan significante negatieve gevolgen kan hebben voor de instandhoudingsdoelstellingen van een Natura 2000-gebied.
In dit geval is de activiteit niet m.e.r.-plichtig want er is voor het plan geen passende beoordeling nodig en de activiteit komt niet voor op de lijst in onderdeel C of D van het Besluit milieueffectrapportage. De voorge- nomen ontwikkeling is zo kleinschalig dat de milieugevolgen niet in beeld gebracht hoeven te worden.
5.10 Milieuzonering
Ten aanzien van bedrijvigheid geldt als uitgangspunt dat bestaande en toekomstige woningen van derden geen onevenredige milieuhinder (geur, geluid etc.) mogen ondervinden van nabijgelegen bedrijvigheid. In de publicatie ´Bedrijven en milieuzonering´ van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, editie 2009, worden in verband met de aanwezigheid van milieubelastende functies indicatieve afstandsnormen voorgeschreven tot milieugevoelige functies, vooral wonen. In dit kader zijn voor het voorliggende bestemmingsplan de in onderstaande tabellen genoemde bedrijven en aspecten van belang.
Adres | Bedrijf | SBI-2008 | Categorie | Indicatieve afstand (m) | Aspect | Werkelijke afstand (m) |
Lange Zuiderweg 88 | Hoveniersbedrijf | 163, plantsoenendiensten en hoveniersbedrijven: b.o. > 500 m2 | 3.1 | 50 (30) | Geluid | - |
Lange Zuiderweg 88 | Trailerhandel | 451, handel in- en reparatie van aanhangwagens | 2 | 30 (10) | Geluid | - |
Lange Zuiderweg 88 | Tuincentrum | 4752, bouwmarkten, tuincentra, hypermarkten | 2 | 30 (10) | Geluid | - |
Tabel 2: Bedrijven op het perceel
Adres | Bedrijf | SBI-2008 | Categorie | Indicatieve afstand (m) | Aspect | Werkelijke afstand (m) |
Lange Zuiderweg 78 | Hoveniersbedrijf | 163, plantsoenendiensten en hoveniersbedrijven: b.o. > 500 m2 | 3.1 | 50 (30) | Geluid | ca. 6 |
Lange Zuiderweg 94 | Transportbedrijf | 4941, goederenwegvervoer- bedrijven (zonder schoonma- ken tanks) b.o. <= 1.000 m2 ten behoeve van meststoffen | 3.1 | 50 (30) | Geluid | < 5 |
Tabel 3: Bedrijven in de naaste omgeving
De indicatieve afstand geldt ten opzichte van een rustige woonwijk. Omdat het plangebied is gelegen in een gemengd gebied, waar niet-agrarische bedrijven en woningen afwisselend voorkomen, mag op basis van de opgestelde lijst van bedrijfsactiviteiten een stap terug worden gedaan in de milieucategorie. De afstand die daarmee ontstaat, is in de tabel tussen haakjes "(..)" aangegeven. De in de tabel genoemde werkelijke afstand betreft de afstand tussen het plangebied en de grens van de bestemmingsvlakken van omliggende woningen en bedrijven.
Hoveniersbedrijf
Hoveniersbedrijf 'De Polleveen' wordt in het kader van milieuzonering niet toegelicht, omdat het hier een bestaand bedrijf betreft dat – conform de bestemming en vergunning – op deze locatie gevestigd is. Hieronder worden ook de teeltactiviteiten begrepen.
Trailerhandel
Uit tabel 2 blijkt dat de vestiging van het bedrijf 'Trailer Trading' geen verslechtering van de milieusituatie met zich meebrengt. Zowel de milieucategorie als de indicatieve afstand zijn kleiner dan die van het gevestigde hoveniersbedrijf. De grootste afstand betreft 30 meter voor geluid. De dichtstbijzijnde woning (Lange Zuiderweg 86) staat op ca. 11 meter afstand van opslag van onder andere straatstenen en beton- tegels. De tweede en derde naastgelegen woningen (Lange Zuiderweg 90 en 94) staan respectievelijk op ca. 40 en 20 meter afstand van de buitenstalling voor trailers en aanhangwagens.
Zoals bovenstaand is beschreven ligt de trailerhandel in een gemengd gebied, waardoor afgeweken mag worden de indicatieve afstand. In dit geval wordt de afstand 10 meter voor het aspect geluid. Alle drie de woningen bevinden zich buiten deze afstand. Toch is – gelet op omliggende woningen en bedrijven – in het kader van landschappelijke inpassing een beplantingsplan opgesteld, zodat de trailerhandelactiviteiten aan het zicht ontrokken zijn.
Tuincentrum
Tuincentrum 'De Polleveen' wordt in het kader van milieuzonering niet toegelicht, omdat het hier een bestaand bedrijf betreft dat – conform de bestemming en vergunning – op deze locatie gevestigd is.
Conclusie
De handel in trailers en aanhangwagens heeft eenzelfde milieucategorie als het tuincentrum, maar een lagere categorie dan het hoveniersbedrijf. Er vindt geen verzwaring van de milieusituatie plaats. Daarom wordt geconcludeerd dat de milieusituatie en de belangen van gebruikers/eigenaren van nabijgelegen gronden niet onevenredig worden aangetast.
5.11 Natuur En Landschap
Het plangebied is gelegen in het agrarisch gebied tussen Voorthuizen en Stroe, dat gekenmerkt wordt door een afwisseling van agrarische gronden, bospercelen, woningen, (agrarische) bedrijven en recreatie- parken. Het plangebied bestaat uit bebouwing ten behoeve van het hoveniersbedrijf en de trailerhandel, verharding, kwekerijgronden en braakliggende grond. Er is geen waardevolle beplanting aanwezig. Aan de overzijde van de Lange Zuiderweg ligt natuur wat valt onder de Ecologische Hoofdstructuur.
In het kader van verbetering van de landschappelijke inpassing wordt de ontwikkeling landschappelijk ingepast door het aanvullen van de bestaande beplanting. Dit heeft betrekking op de noordelijke zijde. De daar staande bomen en struiken worden met een haag aangevuld. Hierdoor wordt met name de trailerhandel aan het zicht ontrokken. Onderstaande afbeelding is een fragment van het beplantingsplan, waarbij aangegeven is op welke locatie beplanting staat en/of geplant wordt.
Afbeelding: Fragment beplantingsplan
Het beplantingsplan is als bijlage 4 bij de regels gevoegd.
5.12 Veiligheid
Om een veilige omgeving te creëren of te behouden zijn er op het gebied van fysieke veiligheid een aantal aspecten waarmee rekening gehouden moet worden. Zo worden er eisen gesteld aan de bereikbaarheid van de openbare wegen voor de hulpverleningsdiensten. Dit leidt tot het stellen van minimale afmetingen en bochtstralen zodat hulpverleningsvoertuigen een object of calamiteit goed kunnen bereiken en adequate hulp kunnen verlenen. Met betrekking tot voldoende bluswater in het openbare wegennet zijn er ook eisen gesteld. Deze eisen hebben betrekking op de afstanden vanaf de bluswatervoorziening tot aan een gebouw en de capaciteit ervan. In de “Handreiking Bluswatervoorziening en bereikbaarheid” een uitgave van Brandweer Nederland worden deze eisen gesteld. Voor wat betreft de bereikbaarheid zijn er binnen de gemeente Barneveld hoofd- en subaanrijdroutes vastgesteld.
Tevens worden er eisen gesteld aan de opkomsttijden voor brandweervoertuigen. Deze zijn afhankelijk van de bestemming. Voor gebouwen waarin geslapen wordt en verminderd zelfredzame mensen verblijven worden strengere eisen gesteld dan gebouwen waar dit niet zo is. De opkomsttijden zijn gesteld in de Wet veiligheidsregio’s (1 oktober 2010) met het daarbij behorende Besluit veiligheidsregio’s. In het Besluit zijn de tijdnormen voor de opkomsttijden vastgelegd. In dit geval is de opkomstnorm 8 minuten.
Nieuwe ontwikkelingen worden getoetst aan de Handleiding Bluswatervoorziening en bereikbaarheid, het Besluit veiligheidregio’s en aan de eisen van de aangewezen hoofd- en subaanrijdroutes. Dit zal gebeuren bij de bouwplannen en inrichtingsplannen.
Conclusie
Aan de criteria voor bereikbaarheid en de aanwezigheid van bluswatervoorzieningen wordt voldaan. Ook wordt de opkomstnorm niet overschreden. Er zijn voor wat betreft de eisen voor de veiligheid geen belemmeringen voor dit bestemmingsplan.
5.13 Verkeer
Het wijzigen van de bestemming heeft naar verwachting geen consequenties op de verkeersveiligheid. De bestaande uitrit op de Lange Zuiderweg blijft gehandhaafd en de parkeerbehoefte wordt in zijn geheel opgelost op eigen terrein. Hiervoor is voldoende ruimte op eigen terrein aanwezig.
5.14 Water
De planontwikkeling is getoetst aan het beleid van het Waterschap Vallei en Veluwe met betrekking tot omgang met water in nieuwbouwplannen. Het algemene uitgangspunt is dat met de ontwikkeling geen afwenteling van de waterafvoer op de omgeving (en in de tijd) plaatsvindt. De gemeente sluit met haar beleid hierop aan.
De planontwikkeling (legalisatie bestaande situatie met tuincentrum, hoveniersbedrijf en handel in aanhangwagens) zal geen gevolgen hebben voor de waterhuishouding in het plangebied. Ter vervanging van twee schuren wordt een kleiner bedrijfsgebouw gerealiseerd en er wordt geen extra verharding aangelegd, waardoor er geen sprake is van een toename aan verhard oppervlak.
Hoofdstuk 6 Beleidsuitgangspunten En Juridische Aspecten
6.1 Inleiding
Het bestemmingsplan 'Lange Zuiderweg II' is een nadere concretisering van de beleidskeuzes die gemaakt zijn in de Structuurvisie Buitengebied Barneveld. In tegenstelling tot de structuurvisie is het bestemmings- plan juridisch direct bindend voor 'de burger'. Het bestemmingsplan geeft op perceelsniveau aan welke bouw- en gebruiksmogelijkheden gelden.
Het bestemmingsplan is zoveel mogelijk afgestemd op eerder vastgestelde gemeentelijke visies, het provinciaal- of Rijksbeleid. Waar nodig is in het bestemmingsplan een eigen afweging gemaakt: bijvoorbeeld op basis van de retrospectieve toets of een specifieke lokale situatie.
In de hierna volgende paragrafen is per functie aangegeven welke bestemming is toegekend, en welke aanduidingen zijn gebruikt. De inhoud van de regeling wordt beknopt weergegeven, waarbij met name aandacht is voor het waarom van de regeling (waarom worden bepaalde ontwikkelingen wel of niet toegestaan) en hoe wordt een aanvraag getoetst (wat zijn de voorwaarden, wat is bijvoorbeeld een goede landschappelijke inpassing en hoe wordt dat getoetst).
Voor aanvrager en toetser wordt hiermee meer duidelijkheid gegeven over het hoe en waarom van de in de planregels opgenomen bepalingen.
6.2 Planopzet
De Wet ruimtelijke ordening (Wro) geeft gemeenten de plicht tot het opstellen van een bestemmingsplan. In de Wro en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is nader uitgewerkt uit welke onderdelen een bestem- mingsplan in ieder geval moet bestaan. Dit zijn een verbeelding met planregels en een toelichting daarop. Daarnaast bieden zowel de Wro als het Bro opties voor een nadere juridische inrichting van een bestem- mingsplan. Hierbij moet onder meer worden gedacht aan de toepassing van afwijkingsmogelijkheden en wijzigingsbevoegdheden en het toepassen van nadere eisen. De bruikbaarheid van deze instrumenten is geheel afhankelijk van het doel van het bestemmingsplan en de gewenste bestemmingsmethodiek van de gemeente Barneveld. Het uitgangspunt is dat het bestemmingsplan moet voorzien in een passende regeling.
Het juridische deel van het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding en de regels. De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden en gebouwen en bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing. De verbeelding heeft een ondersteunende rol voor de toepassing van de regels alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen. De verbeelding vormt samen met de regels het juridische bindende onderdeel van het bestemmingsplan.
Deze regels zijn opgesteld op basis van de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2012 (SVBP). Dit is een landelijke norm die onderdeel uitmaakt van de 'Regeling standaarden ruimtelijke ordening'.
De planregels bestaan uit vier hoofdstukken:
- Hoofdstuk 1 bevat de algemene voor het plangebied geldende bepalingen, de inleidende regels.
- Hoofdstuk 2 regelt de bestemmingen en het daarop toegestane gebruik.
- Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels, zoals de anti-dubbeltelbepaling, algemene bouwregels, algemene afwijking- en algemene wijzigingsregels en tot slot de algemene procedureregels.
- Hoofdstuk 4 betreft het overgangsrecht en de slotbepaling.
Regels
In artikel 1 zijn de begrippen gedefinieerd, die in de regels worden gehanteerd. Bij de toetsing van het bestemmingsplan wordt uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis. Voor zover er geen begrippen zijn gedefinieerd wordt aangesloten bij het normale spraakgebruik.
In artikel 2 is de wijze van meten opgenomen. Dit artikel geeft aan hoe hoogte- en andere maten (die bij het bouwen in acht dienen te worden genomen) moeten worden gemeten. In hoofdstuk twee zijn de bestemmingsregels opgenomen.
Algemene regels
Het doel van de anti-dubbeltelbepaling is te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.
Er zijn algemene afwijkingsregels opgenomen wanneer dit voor een betere technische realisering van bouwwerken dan wel in verband met de werkelijke toestand van het terrein noodzakelijk is. Deze afwijkingsregel dient bij uitzondering te worden toegepast. De noodzaak om van de bestemmingsregeling af te wijken, dient te worden aangetoond. De mogelijkheid om 10% af te wijken van de maatvoering van bebouwing geldt overigens niet voor de oppervlakte- en inhoudsmaten. Voor het toestaan van grotere oppervlaktes en inhoudsmaten zijn specifieke flexibiltieitsbepalingen opgenomen.
Het is niet de bedoeling dat de algemene bevoegdheid wordt toegepast in combinatie met het afwijken zoals dat bij een specifieke bestemming is genoemd. Met andere woorden: cumulatie van deze bevoegdheden is uitgesloten. Een voorbeeld: de maximale goothoogte voor een woning is 3,5 meter. Bij de bestemming 'Wonen' is de bevoegdheid opgenomen om met een omgevingsvergunning af te wijken van de bouwregels en de goothoogte te vergroten tot 6 meter. Het is dan niet de bedoeling dat nog eens toepassing wordt gegeven aan de algemene afwijkingsbevoegdheid met een vergroting van nog eens 10% tot gevolg.
Burgemeester en wethouders hebben in de algemene wijzigingsregels de bevoegdheid gekregen om bestemmingen te wijzigen ten behoeve van kleine overschrijdingen van bestemmingsgrenzen. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn daarbij aangegeven.
Op de voorbereiding van het besluit tot wijziging is afdeling 3.4 Algemene wet bestuursrecht en artikel 3.9a van de Wet ruimtelijke ordening van toepassing, met dien verstande dat burgemeester en wethouders binnen acht weken na afloop van de termijn van terinzagelegging een besluit nemen omtrent de wijziging.
Voor het stellen van nadere eisen is geen procedure opgenomen in de wet. De procedure staat beschreven in hoofdstuk 3 'Algemene regels' van de regels in dit bestemmingsplan
Overgangs- en slotregels
Voor de overgangsregels is onderscheid gemaakt tussen de overgangsbepalingen ten aanzien van bouwwerken en de overgangsbepalingen ten aanzien van gebruik. De overgangsbepalingen ten aanzien van bouwwerken gelden vanaf terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan, de overgangsbepalingen ten aanzien van gebruik vanaf het van kracht worden (inwerkingtreding) van het bestemmingsplan. Uitgangspunt is dat zo weinig mogelijk gebruik wordt gemaakt van het overgangsrecht. Vooraf dient een afweging te worden gemaakt tussen legaliseren (positief bestemmen) dan wel handhaving van illegale situaties. De overgangsbepalingen voor bouwwerken en gebruik zijn overgenomen uit artikelen 3.2.1 en 3.2.2 Besluit ruimtelijke ordening (Bro).
De slotregel is het laatste artikel van de regels en betreft de citeertitel van voorliggend bestemmingsplan.
6.3 Bestemmingen Op Gebiedsniveau En Perceelsniveau
In het bestemmingsplan zijn bestemmingen op gebiedsniveau en bestemmingen op perceelsniveau opgenomen.
De bestemmingen op gebiedsniveau geven aan wat de belangrijkste gebruiksfuncties en kenmerken van een gebied zijn, zoals het agrarische gebruik of de natuurwaarden. In de regels van deze bestemmingen is bepaald voor welke functies deze gronden mogen worden gebruikt en welke bouwmogelijkheden en onder welke voorwaarden zijn toegestaan. De bestemmingen voor de verschillende functies (wonen, bedrijven, recreatie et cetera) hebben geen bestemming op gebiedsniveau, maar liggen wel in een gebied met bepaalde waarden of gebruik. Een uitzondering is gemaakt voor de agrarische bouwvlakken.
De bestemmingen op perceelsniveau gelden voor de bebouwde locaties. In deze bestemmingen is aangegeven voor welke functies deze percelen mogen worden gebruikt, bijvoorbeeld voor een woning of een bedrijf. In de planregels is aangegeven welke bouwmogelijkheden er zijn en op welke wijze het perceel en de gebouwen op het perceel mogen worden gebruikt.
6.4 Niet-agrarische Bedrijven
Aan legaal tot stand gekomen bedrijven wordt een bestemming voor een niet-agrarisch bedrijf toegekend. Veelal betreft dit de bestemming 'Bedrijf - Niet agrarisch'. Voor bedrijven die verwant zijn aan het landelijk gebied is de bestemming 'Bedrijf - Landelijk' opgenomen. Een specifieke vorm van niet-agrarische bedrijven zijn de winkels en horecabedrijven. Locaties met deze functies hebben de bestemmingen 'Detailhandel' of 'Horeca' gekregen.
Toegestane soorten bedrijvigheid
Op alle percelen met de bestemming 'Bedrijf - Niet agrarisch' zijn bedrijven uit de milieucategorieën 1 en 2 toegestaan die zijn opgenomen in de 'Staat van Bedrijfsactiviteiten'. Het gaat dan om bedrijven die weinig tot geen milieuhinder veroorzaken. In een bijlage bij de planregels is een compleet overzicht van toegestane bedrijven opgenomen. In het plangebied zijn echter ook 'zwaardere' bedrijven gevestigd. Deze vormen van bedrijvigheid zijn op de verbeelding aangeduid, en hier is dan (naast een categorie 1- of 2-bedrijf) alleen het aangeduide type bedrijvigheid toegestaan. Binnen de bestemming 'Detailhandel' is met aanduidingen aangegeven welk soort detailhandel is toegestaan.
Binnen de bestemming 'Bedrijf - Niet agrarisch' kan voor de locaties met een specifieke aanduiding (dit zijn bedrijven in de milieucategorie 3 of hoger), via afwijking een omgevingsvergunning worden verleend voor het toestaan van een ander type bedrijvigheid uit de 'Staat van Bedrijfsactiviteiten'. Het nieuwe bedrijf moet qua aard en invloed op de omgeving gelijk zijn aan het al toegestane bedrijf. Bevi- en Wgh-inrichtingen zijn uitgesloten van deze bevoegdheid.
Toegestane omvang van het bedrijf
In de planregels is per adres aangegeven wat de maximaal toegestane oppervlakte bedrijfsbebouwing is. Bij bedrijfsbebouwing zijn onderbouwen toegestaan met een totale oppervlakte van maximaal 500 m2, mits de onderzijde van de beganegrondvloer niet hoger ligt dan het maaiveld. Een onderbouw is een voor mensen toegankelijke ruimte, zoals een souterrain.
De maximale goot- en bouwhoogte van bedrijfsgebouwen bedraagt 3,5 respectievelijk 10 meter. Door middel van een afwijking van de bouwregels, kan een omgevingsvergunning worden verleend voor een gebouw met een goothoogte van maximaal 6 meter of een bouwhoogte van maximaal 12 meter. Voorwaarde is dat het aantal bouwlagen niet toeneemt, er een bedrijfseconomische noodzaak voor is en de belangen van landschap en beeldkwaliteit niet onevenredig worden aangetast.
Bedrijfswoning
Per bestemmingsvlak is één bedrijfswoning toegestaan. Met de aanduiding 'bedrijfswoning uitgesloten' is aangegeven dat er op een bepaald perceel geen bedrijfswoning is toegestaan. Bij een eventuele vervangen- de nieuwbouw van de bedrijfswoning moet de woning op dezelfde plek terug worden gebouwd. Dit heeft te maken met de afstandsbepalingen uit de Wet geurhinder en veehouderij. Via een afwijking van de planregels is het mogelijk de bedrijfswoning op een andere plek in het bestemmingsvlak te herbouwen.
De maximale goot- en nokhoogte van de bedrijfswoning bedraagt 3,5 respectievelijk 10 meter, tenzij op de verbeelding een andere goot- en/of nokhoogte is aangeduid. De maximale inhoud van de bedrijfswoning bedraagt 750 m3, inclusief de onderbouw voor zover gelegen boven het maaiveld. Onder een bedrijfswoning is een onderbouw toegestaan, waarbij geldt dat bij vergunningsvrije aanbouwen en bijbehorende bouwwer- ken van woningen niet vergunningsvrij mogen worden voorzien van een onderbouw. Bij de bedrijfswoning is maximaal 80 m2 aan bijgebouwen toegestaan. De maximale goot- en nokhoogte van de bijgebouwen bedraagt 3 respectievelijk 6 meter.
Wijzigen naar woonfunctie
Voor stoppende bedrijven is via een wijzigingsbevoegdheid de mogelijkheid opgenomen om de bestemming te wijzigen in de bestemming 'Wonen'.
6.5 Handhaving
De gemeente acht handhaving van haar beleid van groot belang om de gewenste ruimtelijke kwaliteit te garanderen. Belangrijke redenen voor handhaven zijn:
- De regels zijn door de gemeente vastgesteld en de inwoners van de gemeente mogen verwachten dat de gemeente die regels handhaaft: waarom zijn er anders regels opgesteld? Inwoners van de gemeente hebben als het ware recht op handhaving.
- Handhaving gaat oneigenlijk gebruik van en daarmee de achteruitgang van de kwaliteit van het gemeentelijk grondgebied tegen. Een actueel bestemmingsplan beoogt de ruimtelijke kwaliteit van een gebied in stand te houden en te verbeteren.
- Niet daadkrachtig optreden tegen overtredingen van wettelijke regels werkt een toename van het aantal overtredingen in de hand en tast de geloofwaardigheid van daadkrachtig optreden aan. Het in het bestemmingsplan vastgelegde beleid wordt ondermijnd en het bestuur verliest de greep op de gebouwde omgeving.
Onderscheid kan gemaakt worden tussen preventieve en repressieve handhavingsinstrumenten. Onder preventieve instrumenten kunnen onder andere goede regelgeving (onder andere in bestemmingsplan), voorlichting, subsidieverlening, afwijken van bouwregels en gebruiksregels en de omgevingsvergunning worden begrepen. Repressieve instrumenten zijn onder meer controle en toezicht, opsporing en het hanteren van sancties als bestuursdwang en dwangsom.
In 2007 heeft de gemeente de 'Nota handhaving ruimtelijke - en bouwregelgeving gemeente Barneveld' opgesteld. Deze nota geeft inzicht in de achtergronden die geleid hebben tot de totstandkoming van de nota. Ook geeft het voor overtredingen op het gebied van bestemmingsplan- en bouwregelgeving aan hoe met geconstateerde overtredingen om te gaan en welke prioriteitsstelling daarbij te hanteren is (repressieve handhaving).
Bij de handhaafbaarheid van een bestemmingsplan spelen aspecten als communicatie, de planvorm, de normstelling, het daadwerkelijk kunnen handhaven en de controleerbaarheid van normen ook een belangrijke rol.
Randvoorwaarde voor handhaving is dat er voldoende basis/grondslag is om te kunnen handhaven. Deze basis wordt gevormd door:
- De regeling in het bestemmingsplan zelf: de handhaafbaarheid van de planregels.
- Het beleid voor afwijkingen.
In onderhavig bestemmingsplan is gestreefd naar heldere, eenduidige planregels met zo min mogelijk interpretatiemogelijkheden.
Verder zijn aan de in het plan opgenomen afwijkingsmogelijkheden duidelijke voorwaarden verbonden, die voldoende objectief bepaalbaar zijn.
Hoofdstuk 7 Economische Uitvoerbaarheid
7.1 Grondexploitatie
Op grond van artikel 6.12, eerste lid van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) stelt de gemeenteraad een exploitatieplan vast voor gronden waarop een bouwplan voorkomt dat in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is aangewezen. Doordat de verhaalbare kosten, bedoeld in artikel 6.2.4, onderdelen b tot en met f Bro, uitsluitend de aansluiting van een bouwperceel op de openbare ruimte of de aansluiting op nutsvoorzienin- gen betreffen, behoeft er op grond van artikel 6.2.1a, onder c Bro in dit geval geen exploitatieplan vastgesteld te worden.
De kosten voor het opstellen van het plan worden gedekt door het heffen van leges. Voor de kosten van tegemoetkoming in schade, bedoeld in artikel 6.1 van de Wro (planschade) is een afzonderlijke overeen- komst gesloten. Er zijn bij dit plan geen andere kosten die in een exploitatieplan of exploitatieovereen- komst opgenomen moeten worden.
Hoofdstuk 8 Overleg En Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
De procedures voor vaststelling van een bestemmingsplan zijn door de wetgever geregeld. Aangegeven is dat tussen gemeente en verschillende instanties waar nodig overleg over het plan moet worden gevoerd alvorens een ontwerpplan ter visie gelegd kan worden. Daarnaast is er de gelegenheid om in het voortraject belanghebbenden te laten inspreken conform de gemeentelijke verordening. Pas daarna wordt de wettelijke procedure met betrekking tot vaststelling van het bestemmingsplan opgestart (artikel 3.8 Wro).
8.1 Overleg Ex Artikel 3.1.1 Bro
Het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.1) geeft aan dat burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg voeren met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
Er is in het gebied van de voorgenomen ontwikkeling geen sprake van bijzondere waarden of andere situaties waardoor deze ontwikkeling zou raken aan enig nationaal belang.
Dit plan is passend binnen de Ruimtelijke Verordening Gelderland. Geconcludeerd kan worden dat er hier geen provinciale belangen in het geding zijn die om vooroverleg vragen.
Het Waterschap Vallei & Veluwe heeft aangegeven dat geen vooroverleg nodig is indien de toename van de verharding kleiner is dan 1000 m2. In dit geval is er sprake, zodat vooroverleg niet nodig is.
Ook belangen van omliggende gemeenten zijn bij dit plan niet in het geding.
Op grond van artikel 3.1.1 lid 2 Bro kan worden afgezien van overleg in door de provincie en het Rijk aan- gegeven gevallen. Gelet op de brief van het ministerie van Infrastructuur en Milieu heeft geen vooroverleg plaatsgevonden, aangezien de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) geen adviserende en coördine- rende rol meer heeft met betrekking tot de advisering over een voorontwerp betreffende gemeentelijke ruimtelijke plannen. Nu er sprake is van een gemeentelijk ruimtelijk plan, waarbij er geen nationale rijksbelangen aan de orde zijn en de betrokken rijksdiensten niet als direct belanghebbende zijn aan te merken, behoeft voorliggend bestemmingsplan niet voor vooroverleg naar de ILT opgestuurd te worden.
8.2 Inspraak
In casu is afgezien van het houden van inspraak. Het is namelijk niet waarschijnlijk dat het ter inzage leggen van het plan voor de inspraak toegevoegde waarde heeft ten opzichte van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan. De omvang van het plan is namelijk beperkt en het plan kent weinig flexibiliteit zodat eventuele opmerkingen van belanghebbenden in het kader van de zienswijzen behandeld kunnen worden.
8.3 Zienswijzen
Het ontwerpbestemmingsplan heeft van 7 maart 2014 tot en met 17 april 2014 ter inzage gelegen. Gedurende deze periode heeft een ieder de mogelijkheid gehad om een zienswijze naar voren te brengen. Tijdens deze zes weken zijn geen reacties ingediend.