KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Natuur
Artikel 4 Verkeer
Artikel 5 Leiding - Riool
Artikel 6 Waarde - Archeologie 1
Artikel 7 Waarde - Beplanting En Verkaveling
Artikel 8 Waarde - Openheid En Reliëf
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 9 Anti-dubbeltelregel
Artikel 10 Algemene Bouwregels
Artikel 11 Algemene Aanduidingsregels
Artikel 12 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 13 Algemene Wijzigingsregels
Artikel 14 Algemene Procedureregels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 15 Overgangsrecht
Artikel 16 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
Hoofdstuk 2 Bestaande Situatie
2.1 Begrenzing Plangebied
2.2 Geldende Bestemmingen
Hoofdstuk 3 Planbeschrijving
Hoofdstuk 4 Beleidskader
4.1 Inleiding
4.2 Rijk
4.3 Provincie
4.4 Gemeente
Hoofdstuk 5 Randvoorwaarden
5.1 Bodem
5.2 Cultuurhistorie
5.3 Ecologie
5.4 Externe Veiligheid
5.5 Geluid
5.6 Geur
5.7 Leidingen
5.8 Luchtkwaliteit
5.9 Milieuzonering
5.10 Natuur En Landschap
5.11 Water
Hoofdstuk 6 Beleidsuitgangspunten En Juridische Aspecten
6.1 Planopzet
6.2 Handhaving
Hoofdstuk 7 Economische Uitvoerbaarheid
7.1 Grondexploitatie
Hoofdstuk 8 Overleg En Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
8.1 Overleg Ex Artikel 3.1.1 Bro
8.2 Zienswijzen
Bijlagen Bij De Toelichting
Bijlage 1 Natuurtoets Nieuw Fietspad Barneveld
Bijlage 2 Archeologisch Onderzoek (Verkennende Fase) Jan 2013
Bijlage 3 Archeologisch Onderzoek (Karterende Fase) Maart 2013
Bijlage 4 Compensatieplan
Bijlage 5 Tekening Met Compensatiegebied
Bijlage 6 Vernieuwen Wildrasters
Bijlage 7 Natuurbeschermingsvergunning
Bijlage 8 Nota Zienswijzen

Hazendonkweg-Heetweg (fietspad N310)

Bestemmingsplan - gemeente Barneveld

Vastgesteld op 16-12-2014 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 plan

het bestemmingsplan 'Hazendonkweg-Heetweg (fietspad N310)' met identificatienummer NL.IMRO.0203.1229-0002 van de gemeente Barneveld;

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en daarbijbehorende bijlagen;

1.3 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.4 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.5 Algemene wet bestuursrecht

wet van 4 juni 1992, Stb. 315, houdende algemene regels van bestuursrecht, zoals deze luidt op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan;

1.6 bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.7 bebouwingspercentage

het in procenten uitgedrukte deel van een bouwvlak dan wel bestemmingsvlak dat ten hoogste mag worden bebouwd;

1.8 bestaande

bestaand en legaal aanwezig of legaal realiseerbare bebouwing of gebruik op de dag van terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan;

1.9 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak;

1.10 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.11 bevoegd gezag

bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning;

1.12 bijbehorend bouwwerk

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak;

1.13 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.14 bouwgrens

de grens van een bouwvlak;

1.15 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond, dat bedoeld is om ter plaatse te functioneren;

1.16 gebouw

elk bouwwerk dat een voor mensen toegankelijke overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.17 gebruiken

het doen gebruiken, laten gebruiken en in gebruik geven;

1.18 hoofdgebouw

een of meerdere panden, of gedeelte daarvan, inclusief aan- en uitbouw dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;

1.19 intensief recreatief medegebruik

een recreatief gebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit recreatieve gebruik is toegestaan;

1.20 maaiveld

gemiddelde hoogte van het afgewerkte terrein dat een gebouw of bouwwerk omgeeft;

1.21 nadere eis

een nadere eis als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, sub d, van de Wet ruimtelijke ordening;

1.22 overig bouwwerk

een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;

1.23 overkapping

een bouwwerk, niet zijnde een gebouw, bestaande uit tenminste een dak en maximaal één wand;

1.24 peil

zie art '2.12';

1.25 uitvoeren

het doen uitvoeren, laten uitvoeren en in uitvoering geven;

1.26 uitwerking

een uitwerking als bedoeld in artikel 3.6 lid 1 sub b van de Wet ruimtelijke ordening;

1.27 verbeelding

de bij het bestemmingsplan behorende kaart (analoog of digitaal) waarop onder meer de begrenzing van het plan, de in het bestemmingsplan voorkomende bestemmingen, aanduidingen en topografische en kadastrale gegevens zijn weergegeven;

1.28 werk

een constructie, geen bouwwerk zijnde;

1.29 Wet ruimtelijke ordening

Wet van 1 juli 2008 (Stb. 2006, 566) houdende vaststelling van nieuwe planregels omtrent de ruimtelijke ordening, zoals deze luidt op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan;

1.30 wijziging

een wijziging als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, sub a, van de Wet ruimtelijke ordening;

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 Dakhelling

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.2 Goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, dan wel de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.3 Inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de bovenzijde van daken en dakkapellen.

2.4 Bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouwzijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.5 Oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.6 Hoogte van een windturbine

vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine.

2.7 Oppervlakte van een overkapping

de loodrechte projectie van de overkapping op het maaiveld.

2.8 Vloeroppervlak

boven de vloeren, tussen de binnenwerkse gevelvlakken en/of scheidingsmuren, waarbij de oppervlakte van delen van vloeren waarboven de netto-hoogte kleiner is dan 1,5 m buiten beschouwing blijft.

2.9 Maten

buitenwerks, waarbij uitstekende delen van ondergeschikte aard tot maximaal 0,5 m buiten beschouwing blijven.

2.10 Maatvoering

Alle maten zijn tenzij anders weergegeven:

  1. a. voor lengten in meters (m);
  2. b. voor oppervlakten in vierkante meters (m²);
  3. c. voor inhoudsmaten in kubieke meters (m³);
  4. d. voor verhoudingen in procenten (%).

2.11 Netto-hoogte

de loodrechte afstand tussen de bovenkant van een afgewerkte vloer of het aansluitende terrein en de onderkant van een daarboven aanwezig plafond, vloer of dak, waarbij incidentele constructiedelen buiten beschouwing blijven.

2.12 Peil

  • voor bouwwerken, waarvan de hoofdtoegang aan de weg grenst: de hoogte van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
  • in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende maaiveld of het afgewerkte bouwterrein.

2.13 Verwijzing naar andere wettelijke regelingen

Waar in dit plan wordt verwezen naar andere wettelijke regelingen, wordt geduid op de regelingen zoals die luidden op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van dit bestemmingsplan.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Natuur

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Natuur' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. het behoud, het herstel en/of de ontwikkeling van de natuur(wetenschappe)lijke waarde en de landschappelijke waarde;
  2. b. houtproductie als gevolg van bos- en/of natuurbeheer;

met daaraan ondergeschikt:

  1. c. extensief recreatief medegebruik en educatief medegebruik;
  2. d. bestaande infrastructurele voorzieningen;
  3. e. sloten, beken en daarmee gelijk te stellen waterlopen;
  4. f. waterhuishoudkundige voorzieningen;

met de daarbij behorende:

  1. g. bouwwerken geen gebouwen zijnde;
  2. h. werken, geen bouwwerken zijnde.

3.2 Bouwregels

Voor het bouwen van gebouwen en bouwwerken geldt dat:

  1. a. op of in deze gronden mogen geen gebouwen en overkappingen worden gebouwd;
  2. b. de bouwhoogte van terreinafscheidingen mag niet meer dan 2 m bedragen;
  3. c. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, mag niet meer dan 3 m bedragen.

3.3 Nadere eisen

  1. 1. Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bouwwerken, ten behoeve van:
    1. a. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
    2. b. de verkeersveiligheid;
    3. c. een goede milieusituatie;
    4. d. de bereikbaarheid voor hulpdiensten;
    5. e. de gebruiksmogelijkheden van nabijgelegen gronden;
    6. f. de landschappelijke inpassing van de bebouwing;
    7. g. architectonische en/of cultuurhistorische waarde van andere bebouwing;
    8. h. een ongestoorde ligging van kabels en leidingen.
  1. 2. Bij het stellen van nadere eisen is de procedure zoals weergegeven in artikel 13.1 van toepassing.

3.4 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 3.2 onder a, voor wat betreft het bouwen van gebouwen, en toestaan dat gebouwen ten behoeve van onderhoud worden gebouwd, met inachtneming van het volgende:

  1. a. het aantal gebouwen bedraagt niet meer dan 1 per 100 hectare natuurgebied;
  2. b. aangetoond dient te zijn dat het gebouw noodzakelijk is uit oogpunt van beheer;
  3. c. de oppervlakte van een gebouw bedraagt niet meer dan 30 m2;
  4. d. de goothoogte bedraagt niet meer dan 2,5 m;
  5. e. de bouwhoogte bedraagt niet meer dan 6 m;
  6. f. aangetoond dient te worden dat geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de aanwezige landschapswaarden dan wel dat hieraan door het nemen van maatregelen voldoende tegemoet kan worden gekomen.

3.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

  1. 1. Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:
    1. a. het vergraven, egaliseren en ophogen van gronden;
    2. b. het bebossen of anderszins beplanten met houtopstanden, waaronder begrepen het kweken en telen van bomen, struiken en heesters;
    3. c. het kappen en/of rooien van bomen en houtgewas
    4. d. het aanleggen, verbreden en verharden van wegen, paden en parkeergelegenheden en het aanleggen van andere oppervlakte verhardingen;
    5. e. het aanbrengen van onder- en bovengrondse leidingen, constructies, installaties en apparatuur;
    6. f. het aanleggen van voorzieningen ten behoeve van het recreatief en/of educatief medegebruik;
    7. g. werken en werkzaamheden die wijziging van de waterhuishouding of waterstand beogen of tengevolge hebben, zoals uitdiepen, draineren en slaan van putten;
    8. h. diepploegen, zijnde het extra diep - circa 0,4 m of meer - omploegen, waarbij de kruidlaag volledig wordt omgeploegd.
  1. 2. Het in artikel 5.7, eerste lid vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:
    1. a. het normale onderhoud betreffen;
    2. b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan.
  1. 3. De werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden, bedoeld in het eerste lid, zijn in strijd met het bestemmingsplan indien door de uitvoering daarvan, dan wel door de direct of indirect te verwachten gevolgen, onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de waarde, bedoeld in artikel 5.1, en hieraan door het stellen van voorwaarden onvoldoende tegemoet kan worden gekomen.

Artikel 4 Verkeer

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wegen waarbij geldt dat wegen uit maximaal 2 rijstroken (2x1) dienen te bestaan;
  2. b. voorzieningen voor verkeer waaronder tunnels, viaducten en bruggen;
  3. c. voet-, ruiter en rijwielpaden;
  4. d. sloten, beken en daarmee gelijk te stellen waterlopen
  5. e. waterhuishoudkundige voorzieningen;
  6. f. parkeer-, groen- en speelvoorzieningen;
  7. g. faunapassages en ongelijkvloerse kruisingen;
  8. h. bermen en bermsloten.

met de daarbij behorende:

  1. i. gebouwen;
  2. j. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  3. k. werken, geen bouwwerken zijnde.

4.2 Bouwregels

4.3 Nadere eisen

  1. 1. Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:
    1. a. de gebruiksmogelijkheden van de nabijgelegen gronden;
    2. b. de verkeersveiligheid;
    3. c. de sociale veiligheid;
    4. d. de milieusituatie;
    5. e. de bereikbaarheid voor hulpdiensten;
    6. f. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld.
  1. 2. Bij het stellen van nadere eisen is de procedure zoals weergegeven in artikel 14.1 van toepassing.

4.4 Afwijken van de bouwregels

  1. 1. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 4.2.1 ten behoeve van het bouwen van bouwwerken geen gebouw zijnde (geen geluidswerende voorziening zijnde) tot een bouwhoogte van 20 m, met dien verstande dat geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    1. a. het straat- en bebouwingsbeeld;
    2. b. de belangen van gebruikers en/of eigenaren van nabijgelegen gronden;
    3. c. de verkeersveiligheid;
    4. d. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de aanwezige landschapswaarden, tenzij hieraan door het nemen van maatregelen voldoende tegemoet kan worden gekomen.
  1. 2. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 4.2.1 ten behoeve van het bouwen van bouwwerken geen gebouw zijnde en toestaan dat een geluidswerende voorziening wordt gebouwd met een maximum hoogte van 5 m, met dien verstande dat geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    1. a. het straat- en bebouwingsbeeld;
    2. b. de belangen van gebruikers en/of eigenaren van nabijgelegen gronden;
    3. c. de verkeersveiligheid;
    4. d. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de aanwezige landschapswaarden, tenzij hieraan door het nemen van maatregelen voldoende tegemoet kan worden gekomen.

4.5 Specifieke gebruiksregels

Artikel 5 Leiding - Riool

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Riool' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming van een rioolleiding.

5.2 Bouwregels

Op deze gronden mogen in afwijking van hetgeen in overige bestemmingen is bepaald geen bouwwerken worden opgericht, met uitzondering van bebouwing ten behoeve van het leidingbeheer, waarvoor geldt dat:

  1. a. de oppervlakte van gebouwen niet meer bedraagt dan 100 m2;
  2. b. de bouwhoogte van gebouwen niet meer bedraagt dan 3 m.

5.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 5.2 voor wat betreft het oprichten van bebouwing overeenkomstig de ter plaatse geldende bestemming, mits het behoud van een veilige ligging en de continuïteit van de leidingen zijn gewaarborgd.

5.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

  1. 1. Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:
    1. a. het aanbrengen van diepwortelende en/of hoog opgaande beplanting, waaronder bijvoorbeeld rietbeplanting;
    2. b. het wijzigen van het maaiveldniveau door ontgronding of ophoging;
    3. c. het verrichten van grondroeractiviteiten, bijvoorbeeld het aanbrengen van rioleringen, kabels, leidingen en drainage, anders dan normaal spit- en ploegwerk;
    4. d. diepploegen;
    5. e. het aanbrengen van gesloten verhardingen;
    6. f. het permanent opslaan van goederen waaronder ook begrepen het opslaan van afvalstoffen;
    7. g. het aanleggen van waterlopen of het vergraven, verruimen of dempen van bestaande waterlopen;
    8. h. het plaatsen van onroerende objecten zoals lichtmasten, wegwijzers en ander straatmeubilair;
    9. i. het indrijven van voorwerpen in de bodem of enige andere werkzaamheden die van invloed kunnen zijn op de integriteit of werking van de rioolleiding, niet zijnde graafwerkzaamheden als bedoeld in de Wet informatie-uitwisseling ondergrondse netten.
  1. 2. De werken en werkzaamheden als bedoeld in het voorgaande lid zijn slechts toelaatbaar, indien het belang van de leiding daardoor niet onevenredig wordt geschaad.
  1. 3. Het in het artikel 5.4 eerste lid vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:
    1. a. het normale onderhoud betreffen;
    2. b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan.

Artikel 6 Waarde - Archeologie 1

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 1' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(-en), primair bestemd voor het behoud en de bescherming van archeologische waarden van de gronden.

6.2 Bouwregels

  1. 1. Op of in deze gronden mogen, in afwijking van hetgeen in overige bestemmingen is bepaald, geen bouwwerken worden gebouwd voor zover de oppervlakte van het (ondergrondse) bouwwerk meer dan 10.000 m2 en de ondergrondse bouwdiepte meer dan 0,3 m bedraagt.
  1. 2. Ter plaatse van de volgende aanduidingen geldt dat op deze gronden, in afwijking van hetgeen in overige bestemmingen en in het eerste lid is bepaald, mogen geen bouwwerken worden gebouwd:
    1. a. voor zover de oppervlakte van het (ondergrondse) bouwwerk bij 'specifieke vorm van waarde - archeologie 1 - middelhoge verwachtingswaarde' meer dan 1.500 m2 en de ondergrondse bouwdiepte meer dan 0,3 m bedraagt,

uitgezonderd ter plaatse van een bouwvlak binnen de bestemming "Agrarisch" want daar geldt dit voor zover de oppervlakte van het (ondergrondse) bouwwerk meer dan 2.000 m2 en de ondergrondse bouwdiepte meer dan 0,3 m bedraagt;

    1. a. voor zover de oppervlakte van het (ondergrondse) bouwwerk bij 'specifieke vorm van waarde - archeologie 1 - hoge verwachtingswaarde' meer dan 250 m2 en de ondergrondse bouwdiepte meer dan 0,3 m bedraagt;
  1. 3. Als artikel 25.2, lid 1 dan wel 25.2, lid 2 van toepassing is, dan mag desondanks worden gebouwd ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming (en) - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - indien de archeologische waarden van het terrein naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld met archeologisch onderzoek en/of advies van een archeologisch deskundige. In dat geval kunnen aan de omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen voorwaarden worden verbonden dat:
    1. a. technische maatregelen worden getroffen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden; en/of
    2. b. opgravingen worden verricht en daarvan rapportage wordt gedaan; en/of
    3. c. een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg de werken of werkzaamheden die leiden tot bodemverstoring, begeleidt.

6.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

  1. 1. Het is binnen de bestemming 'Waarde - Archeologie 1' verboden zonder of in afwijking van een vergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren over een oppervlakte van meer dan 10.000 m2:
    1. a. het uitvoeren van grondbewerkingen dieper dan 0,3 m onder het maaiveld, zoals afgraven, diepploegen, egaliseren, frezen, scheuren van grasland, aanleg of rooien van bos, boomgaard of diepwortelende beplanting, aanbrengen van oppervlakteverhardingen, aanleggen van drainage, verwijderen van funderingen;
    2. b. het aanleggen van waterlopen en het vergraven, verruimen en dempen van bestaande waterlopen en kolken;
    3. c. het aanleggen van leidingen dieper dan 0,3 m onder het maaiveld.
  1. 2. Ter plaatse van de volgende aanduidingen geldt dat het verboden is zonder of in afwijking van een vergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren zoals genoemd in artikel 6.3, lid 1, sub a, b en c:
    1. a. bij 'specifieke vorm van waarde - archeologie 1 - middelhoge verwachtingswaarde' over een oppervlakte van meer dan 1.500 m2,

uitgezonderd ter plaatse van een bouwvlak binnen de bestemming "Agrarisch" want daar geldt dit bij een oppervlakte van meer dan 2.000 m2;

    1. a. bij 'specifieke vorm van waarde - archeologie 1 - hoge verwachtingswaarde' over een oppervlakte van meer dan 250 m2;
    2. b. bij 'specifieke vorm van waarde - archeologie 1 - historische kern' over een oppervlakte van meer dan 100 m2;
    3. c. bij 'specifieke vorm van waarde - archeologie 1 - vastgestelde archeologische waarde'.
  1. 3. De vergunning kan pas worden verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de archeologische waarden van de gronden.
  1. 4. Het in artikel 6.3 lid 1 en lid 2 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:
    1. a. behoren bij het normale onderhoud, gebruik en beheer;
    2. b. reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende vergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan;
    3. c. de archeologische waarde niet onevenredig aantasten, hetgeen kan blijken uit een rapport waarin de archeologische waarde van de gronden in voldoende mate is vastgesteld.

6.4 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen deze bestemming wijzigingen in die zin dat deze bestemming komt te vervallen, indien als gevolg van een nader archeologisch onderzoek is gebleken dat de archeologische waarden van de gronden niet behoudenswaardig zijn of niet langer aanwezig zijn of de aanwijzing als beschermd rijksmonument op grond van de Monumentenwet 1988 is ingetrokken.

Artikel 7 Waarde - Beplanting En Verkaveling

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Beplanting en Verkaveling' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming en het behoud van landschappelijke waarden in de vorm van opgaande beplanting en kenmerkende kavelstructuren, uitgezonderd:

  1. a. ter plaatse van een bouwvlak binnen de bestemming Agrarisch, Agrarisch-Paardenhouderij of Maatschappelijk-Militair terrein;
  2. b. ter plaatse van de bestemmingen Bedrijf-Landelijk, Bedrijf-Niet agrarisch, Cultuur en ontspanning, Detailhandel, Horeca, Maatschappelijk, Recreatie, Recreatie-Recreatiewoning, Recreatie-Verblijfsrecreatie, Sport, Wonen en Wonen-Voormalige recreatiewoning.

7.2 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

  1. 1. Het is binnen de bestemming 'Waarde - Beplanting en Verkaveling' verboden zonder of in afwijking van een vergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:
    1. a. het kappen en/of rooien van bomen en houtgewas;
    2. b. het aanleggen, verbreden en verharden van wegen, paden, parkeervoorzieningen en het aanleggen van andere oppervlakte verhardingen;
    3. c. het graven, vergraven of dempen van waterlopen.
  1. 2. Het in het eerste lid, vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden:
    1. a. behorende bij het normale onderhoud, gebruik en beheer;
    2. b. die reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende vergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan.
  1. 3. De werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden, bedoeld in het eerste lid, zijn in strijd met het bestemmingsplan indien door de uitvoering daarvan, dan wel door de direct of indirect te verwachten gevolgen, onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de waarde, bedoeld in artikel 7.1, en hieraan door het stellen van voorwaarden onvoldoende tegemoet kan worden gekomen.

Artikel 8 Waarde - Openheid En Reliëf

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Openheid en Reliëf' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming en het behoud van kleinschalige of grootschalige openheid alsmede reliëf,

8.2 Bouwregels

Op of in deze gronden mogen, in afwijking van hetgeen in overige bestemmingen is bepaald, geen bouwwerken worden gebouwd, anders dan erf- en terreinafscheidingen.

8.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

  1. 1. Het is binnen de bestemming 'Waarde – Openheid en Reliëf' verboden zonder of in afwijking van een vergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:
    1. a. het vergraven, egaliseren en ophogen van gronden alsmede de aanleg van wallen;
    2. b. het aanbrengen van onder- en bovengrondse leidingen, constructies, installaties en apparatuur;
    3. c. het beplanten met houtachtige gewassen, waaronder begrepen het telen van struiken en heesters.
  1. 2. Het in het eerste lid, vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden:
    1. a. behorende bij het normale onderhoud, gebruik en beheer;
    2. b. die reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende vergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan.
  1. 3. De werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden, bedoeld in het eerste lid, zijn in strijd met het bestemmingsplan, indien door de uitvoering daarvan, dan wel door de direct of indirect te verwachten gevolgen, onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de waarde, bedoeld in artikel 8.1, en hieraan door het stellen van voorwaarden onvoldoende tegemoet kan worden gekomen.

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 9 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 10 Algemene Bouwregels

10.1 Bouwen ten dienste van de bestemming

Er mag uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de bestemming.

10.2 Ondergronds bouwen

  1. 1. Ondergrondse bouwwerken zijn uitsluitend toegestaan in de vorm van een onderbouw, tenzij het een mestbassin of daarmee samenhangend of vergelijkbaar bouwwerk betreft;
  2. 2. Het bouwen van een onderbouw is uitsluitend toegestaan indien en voor zover dit in de regels uitdrukkelijk is bepaald;
  3. 3. Indien de onderzijde van de begane grondvloer niet gelijk is aan het maaiveld, telt de ruimte tussen de onderzijde van de begane grondvloer en het maaiveld mee voor de inhoud van het gebouw;
  4. 4. De bouwdiepte van een onderbouw mag niet meer bedragen dan 3,5 m.

Artikel 11 Algemene Aanduidingsregels

11.1 overig - ecologische hoofdstructuur

Ongeacht de bestemming van de gronden zijn ter plaatse van de aanduiding 'overig - ecologische hoofdstructuur' specifieke regels van toepassing die zijn opgenomen bij de bestemmingen Agrarisch, Agrarisch-Paardenhouderij en Bedrijf-Niet agrarisch.

11.2 reconstructiewetzone - extensiveringsgebied V

Ter plaatse van de aanduiding 'reconstructiewetzone – extensiveringsgebied V' (Veluwe) zijn specifieke regels van toepassing die zijn opgenomen bij de bestemming Agrarisch.

Artikel 12 Algemene Afwijkingsregels

12.1 Algemene afwijkingsregels

  1. 1. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het plan:
    1. a. indien en voor zover afwijkingen ten aanzien van de grens of de richting van wegen, parkeerstroken, paden, bermen en sloten en ligging van bebouwingsgrenzen noodzakelijk zijn ter aanpassing van het plan aan de werkelijke toestand van het terrein, die bij de uitmeting blijkt, mits die afwijkingen ten opzichte van hetgeen op de verbeelding is weergegeven niet meer dan 10 m zijn;
    2. b. ten behoeve van het bouwen in afwijking van de bepalingen ten aanzien van de afmetingen van de bebouwing met uitzondering van oppervlakte en inhoudsmaten, mits de afwijkingen beperkt blijven tot ten hoogste 10% van de in het plan weergegeven maten;
    3. c. voor wat betreft de maximum inhoud van een inpandige woning in een voormalig agrarisch bedrijfsgebouw en toestaan dat een woning wordt gebouwd met een grotere inhoud, mits (indien aanwezig) de bestaande architectonische en/of cultuurhistorische waarde van het (voormalige) agrarische bedrijfsgebouw blijft gehandhaafd dan wel wordt versterkt.
  1. 2. Een omgevingsvergunning, als bedoeld in het eerste lid, kan niet worden verleend indien enig aangrenzend terrein of enige aangrenzende bebouwing in een toestand wordt gebracht, die strijdig is met het plan en/of indien op enig aangrenzend terrein de verwerkelijking van het plan wordt belemmerd en dit niet door het verbinden van voorschriften aan de omgevingsvergunning kan worden voorkomen.

Artikel 13 Algemene Wijzigingsregels

13.1 Algemeen

Burgemeester en wethouders kunnen, indien en voor zover dringende redenen die na het vaststellen van het plan tot hun kennis zijn gekomen hiertoe aanleiding geven en voor zover het belang van een goede ruimtelijke ontwikkeling van het gebied dat in het plan is begrepen niet wordt geschaad:

  1. 1. een bestemmingsgrens tussen twee bestemmingsvlakken zodanig wijzigen, dat het kleinste bestemmingsvlak met niet meer dan 10% wordt verkleind of vergroot;
  2. 2. een bebouwingsgrens zodanig wijzigen, dat het bebouwingsvlak met niet meer dan 10% wordt verkleind of vergroot.

Artikel 14 Algemene Procedureregels

14.1 Procedure bij het stellen van nadere eisen

Voor een besluit tot het stellen van een nadere eis geldt de volgende voorbereidingsprocedure:

  1. 1. een ontwerpbesluit ligt, met bijhorende stukken, gedurende twee weken ter inzage;
  2. 2. burgemeester en wethouders geven voorafgaand aan de terinzagelegging kennis van het ontwerpbesluit in één of meer dag-, nieuws of huis-aan-huisbladen of op een andere geschikte wijze. De kennisgeving geschiedt tevens langs elektronische weg;
  3. 3. de kennisgeving houdt mededeling in van de bevoegdheid tot het naar voren brengen van zienswijzen gedurende de onder 1 genoemde termijn;
  4. 4. burgemeester en wethouders delen aan hen die zienswijzen naar voren hebben gebracht de beslissing daaromtrent mede.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 15 Overgangsrecht

15.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. 1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. 2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  3. 3. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

15.2 Overgangsrecht gebruik

  1. 1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. 2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. 3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. 4. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 16 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan 'Hazendonkweg-Heetweg (fietspad N310)' van de gemeente Barneveld.

Behoort bij het besluit van de raad van de gemeente Barneveld

d.d. tot vaststelling.

Mij bekend,

de griffier.

Hoofdstuk 1 Inleiding

De provincie Gelderland heeft een verzoek ingediend om een vrijliggend fietspad te mogen aanleggen langs de N310 tussen het kruispunt Garderbroekerweg/Heetweg en de gemeentegrens met Ede. Het nieuwe fietspad levert een bijdrage aan de verbetering van het utilitair en recreatief fietsnetwerk. De uitvoering van dit plan is niet mogelijk binnen het geldende bestemmingsplan. Daarom is voorliggende een herziening van het bestemmingsplan opgesteld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1229-0002_0001.png"

Afbeelding met de ligging van het fietspad

Voorliggend plan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De toelichting is opgebouwd uit 8 hoofdstukken. Na dit hoofdstuk beschrijft hoofdstuk 2 de bestaande situatie. Vervolgens wordt in hoofdstuk 3 een beschrijving van het plan gegeven. Hoofdstuk 4 gaat vervolgens in op het beleidskader. Het vijfde hoofdstuk gaat in op de randvoorwaarden, waarna in het zesde hoofdstuk de juridische aspecten worden besproken. In hoofdstuk 7 is aandacht voor de economische uitvoerbaarheid. Hoofdstuk 8 gaat in op de resultaten van de procedure ten behoeve van dit bestemmingsplan.

Hoofdstuk 2 Bestaande Situatie

2.1 Begrenzing Plangebied

Het plangebied ligt langs de provincale weg N310 nabij de kern Kootwijk. Het tracé van het plangebied wordt aan de noord- en oostzijde begrensd door het centraal Veluwemassief. De grens aan de zuid- en westzijde wordt gevormd door de kruising Garderbroekerweg/Heetweg en de gemeentegrens met Ede. De compensatiegebieden (areaalverlies aan bos en fourageergebied voor de zwarte specht) zijn gelegen langs de N310 nabij de Wolweg en op gronden van Staatsbosbeheer nabij de oversteek met de Kootwijkerdijk. De compensatiegebieden zijn aangegeven in de afbeelding in paragraaf 5.3.1. (Natuurbeschermingswet 1998).

2.2 Geldende Bestemmingen

Het plangebied ligt in het bestemmingsplan Buitengebied 2012 en heeft de bestemming "Natuur". Realisatie van het fietspad is binnen deze bestemming niet toegestaan.

In het bestemmingsplan zijn geen mogelijkheden opgenomen die uitvoering van voorliggend plan mogelijk maken, bijvoorbeeld door wijziging of afwijken met een omgevingsvergunning. Daarom is een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1229-0002_0002.png"

Afbeelding geldend bestemmingsplan Buitengebied 2012 fietspad

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1229-0002_0003.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1229-0002_0004.png"

Afbeelding met geldend bestemmingsplan Buitengebied 2012 Natuurcompensatiegebieden

Hoofdstuk 3 Planbeschrijving

De provincie Gelderland heeft een plan ontwikkeld om een nieuw vrijliggend fietspad aan te leggen langs de provinciale weg N310. In december 2008 kwamen de provincie Gelderland en de zes provinciale regio's overeen om samen te gaan werken in het Gelders Fietsnetwerk (GFN). Dit heeft geleid tot de visie "Gelderland aan Kop, koepelvisie op fietsen 2010-2020". Het nieuwe fietspad komt aan de noordoostzijde van de weg aan de rand van het Veluwemassief en het tracé is gelegen tussen de kruising met de Garderbroekerweg/Heetweg en de gemeentegrens met Ede. Het nieuwe fietspad levert een bijdrage aan de verbetering van het utilitair en recreatief fietsnetwerk. Het fietspad wordt achter het bestaande wildhek gesitueerd en zal niet toegankelijk zijn voor bromfietsers in verband met de ligging van het fietspad in Natura-2000 gebied. Het fietspad maakt onderdeel uit van de visie.

Hoofdstuk 4 Beleidskader

4.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op het relevante beleidskader. Het gaat om beleid en beleidsnota's die direct dan wel indirect doorwerken in het bestemmingsplan of invloed hebben op de bestemmingsregelingen. Van deze nota's is hierna per bestuursniveau een beknopte samenvatting gegeven.

4.2 Rijk

4.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

In 2012 is de nationale Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) van kracht geworden. Deze vervangt onder andere de Nota Ruimte.

De SVIR bepaalt welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze van invloed zijn op de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken. De Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) is de ministeriële regeling. Op 30 december 2011 zijn het Barro en de Rarro in werking getreden. In Barneveld zijn het Barro en de Rarro van toepassing in verband met de aanwezige militaire terreinen.

Het Rijk heeft drie doelen gekozen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • Het verbeteren en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Met de Structuurvisie zet het kabinet het roer om in het nationale ruimtelijke beleid. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

In dit geval is geen sprake van één van deze 13 nationale belangen. De SVIR vormt derhalve geen belemmering voor onderhavig plan.

4.3 Provincie

4.3.1 Ruimtelijke Verordening Gelderland

In december 2010 is de Ruimtelijke Verordening Gelderland vastgesteld en in juni 2012 heeft een eerste herziening plaatsgevonden. De verordening is gebaseerd op reeds vastgesteld ruimtelijk beleid, zoals het 'Streekplan Gelderland 2005'. De verordening vormt derhalve een beleidsneutrale vertaling van reeds vastgesteld ruimtelijk beleid. Dit betekent dat de verordening geen beleidswijzigingen bevat. Met de ruimtelijke verordening heeft de provincie regels gesteld aan bestemmingsplannen. Hierbij richt de provincie zich op onderwerpen die van provinciaal belang zijn, zoals de (nationale) landschappen, EHS, recreatie, verstedelijking, recreatie, glastuinbouw en water. De regels in de verordening zijn gebaseerd op de provinciale structuurvisie. Gemeenten krijgen op sommige terreinen meer beleidsvrijheid, terwijl ze op andere gebieden te maken krijgen met strikte provinciale richtlijnen.

Het plangebied is op de kaarten behorende bij de verordening aangeduid als EHS, natuur, verweving en verbindingszone. Binnen deze gebieden is onderhavige ontwikkeling toegestaan mits er geen aantasting plaatsvindt van de wezenlijke kenmerken van het gebied. In dit plan wordt hieraan voldaan. Voor het plan is een Natuurtoets uitgevoerd en voor de negatieve effecten is een compensatieplan gemaakt met mitigerende maatregelen. De ontwikkeling past binnen het beleid zoals opgenomen in de verordening.

Natuur

Het ruimtelijk beleid voor natuur draagt bij aan behoud en ontwikkeling van natuur.

EHS

Het hoofddoel van het ruimtelijk beleid voor de EHS is het bijdragen aan een samenhangend netwerk van kwalitatief hoogwaardige natuurgebieden en natuurrijke cultuurlandschappen door bescherming, instandhouding en ontwikkeling van de aanwezige bijzondere ruimtelijke waarden en kenmerken. Binnen de EHS geldt de 'nee, tenzij'-benadering. Ontwikkelingen zijn niet mogelijk als daarmee de wezenlijke kenmerken en waarden van het gebied significant worden aangetast, tenzij er geen reële alternatieven zijn en sprake is van redenen van groot openbaar belang. Bij ontwikkelingen die leiden tot aantasting van de wezenlijke kenmerken of waarden van de EHS-natuur moeten in hetzelfde bestemmingsplan voorzieningen worden getroffen waarmee de schade zoveel mogelijk wordt beperkt door compenserende en mitigerende maatregelen. Hieraan wordt in dit bestemmingsplan voldaan. Voor het plan is een natuurtoets uitgevoerd. De resultaten daarvan zijn verwerkt in paragraaf 5.3.1.

4.3.2 Omgevingsvisie en Omgevingsverordening

Algemeen

De provincie Gelderland heeft haar beleid gericht op de fysieke leefomgeving vastgelegd in de Omgevingsvisie en de bijbehorende Omgevingsverordening. Op 14 januari 2014 zijn beide documenten door Gedeputeerde Staten vastgesteld. In de Omgevingsvisie staan de hoofdlijnen en in de Omgevingsverordening de regels. Het Waterplan, het Provinciaal Verkeer en Vervoer Plan, het Streekplan, het Milieuplan en de Reconstructieplannen zijn herzien en samengebracht in de nieuwe Omgevingsvisie.

Provinciale Staten hebben de Omgevingsvisie Gelderland op 9 juli 2014 vastgesteld. Op 24 september 2014 hebben Provinciale Staten de Omgevingsverordening vastgesteld.

Omgevingsvisie

De opzet van de omgevingsvisie is opgehangen aan de termen dynamisch, mooi en divers. De Provincie Gelderland is een dynamische provincie in een prachtige setting, met een grote diversiteit. Dynamisch duidt op economische ontwikkelingsaspecten zoals innovatie, duurzaamheid en bereikbaarheid en hoe de provincie afspraken maakt over wonen en werken. Mooi staat voor de natuurdoelen en de kwaliteiten die de Provincie wil borgen en verder wil ontwikkelen. Divers gaat over het herkennen van de regionale verschillen in maatschappelijke vraagstukken en het koesteren van de regionale identiteit.

Omgevingsverordening

De Omgevingsverordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de Provincie Gelderland. Dit betekent dat alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening. De Omgevingsverordening Gelderland heeft de status van ruimtelijke verordening, milieuverordening, waterverordening en verkeersverordening. De 'Ruimtelijke Verordening Gelderland' en de 'Ruimtelijke Verordening Gelderland, eerste herziening', zullen worden ingetrokken.

Provincie: Divers

FoodValley

De gemeente Barneveld ligt in de regio FoodValley. Karakteristiek voor FoodValley zijn de toonaangevende innovatie en vakkennis op het gebied van agrofood, het aantrekkelijke vestigingsklimaat en de groene leefomgeving. De regio wil in een goede balans de specifieke kwaliteiten verder ontwikkelen. Deelaspecten daarbij zijn: werken, onderwijs, wonen, bereikbaarheid, vernieuwing landbouw, duurzaamheid en kwaliteit van de leefomgeving. De regio heeft deze doelen opgenomen in de (concept-)Gebiedsagenda van de regio FoodValley.

Langs zes speerpunten krijgt de ambitie van Regio FoodValley verder gestalte:

• Bedrijven en bedrijvigheid

• Onderwijs en arbeidsmarkt

• Mobiliteit en bereikbaarheid

• Wonen en woningmarkt

• Vernieuwing landbouwsector

• Kwaliteit leefomgeving en duurzaamheid.

Ten aanzien van de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling is met name het speerpunt Mobiliteit en bereikbaarheid van belang. Hierna wordt ingegaan op de binnen dit speerpunt geformuleerde thema's.

Mobiliteit en bereikbaarheid

De regio FoodValley is een goed bereikbare regio. Drie belangrijke oost-westverbindingen lopen door de regio: A12, A1 en A28. Het gebied is ook goed ontsloten met verschillende spoorlijnen. De noord-zuidontsluiting is voor het openbaar vervoer minder sterk ontwikkeld. Ook is de bereikbaarheid ten noorden en ten zuiden van de A30 minder goed.

Door de bereikbaarheid optimaal te benutten kan het vestigingsklimaat nog verder verbeterd worden. Dit betekent het in regionaal verband aanwijzen van de beste locaties voor gespecialiseerde bedrijfsterreinen, zoals langs de A1, 12, en de A30. De regio signaleert een aantal verbeterpunten zoals: verbreding van de Rijnbrug bij Rhenen, verbeteren van de doorstroom bij knooppunten Hoevelaken en A1/A30 en frequentieverhoging van de Valleilijn in combinatie met doortrekken naar Arnhem en Utrecht. Mobiliteitsmanagement kan hierbij ondersteunend werken. In dat licht is ook optimalisering van de fietsverbindingen een mogelijkheid om de congestiedruk te verminderen.

De regio wil verder de ontwikkelingsmogelijkheden van multimodale plekken verkennen. Plekken waar trein en weg onder handbereik zijn en waar mogelijkheden moeten komen voor nieuwe bedrijvigheid gericht op flexwerkers. De provincie ziet dit als een proces dat na verloop van tijd duidelijkheid zal geven over draagvlak en mogelijkheden.

Wat betreft de prioriteiten ter verbetering van de infrastructuur ondersteunt de provincie de wens van de regio om een samenhangend pakket van maatregelen voor te bereiden dat voorziet in alle aspecten van bereikbaarheid.

Ten aanzien van het openbaar vervoer signaleert de regio een in de toekomst mogelijk geringere beschikbaarheid van het fijnmazige vervoer per regiotaxi. De provincie onderkent dat de basismobiliteit, onder druk kan komen te staan.

Doorwerking in plangebied

Het plan voorziet in de aanleg van een nieuw provinciaal fietspad langs de N310 ter uitvoering van de visie "Gelderland aan Kop", koepelvisie op fietsen 2010-2012. Het fietspad levert een bijdrage aan de verbetering van het utilitair (een veilige fietsroute voor schoolgaande kinderen) en recreatief fietsnetwerk en daarmee aan een betere bereikbaarheid. De voorgestelde ontwikkeling past binnen de gestelde ambitie(s) van Regio FoodValley.

Provincie: Mooi

Natuur

Gelderland streeft naar het veiligstellen van de verscheidenheid (biodiversiteit) en kwaliteit van de Gelderse natuur. Hiertoe zet de provincie zich in op de realisatie van een compact en hoogwaardig stelsel van onderling verbonden natuurgebieden. Dit wil de provincie bereiken door de bestaande natuur in het Gelders Natuurnetwerk (GNN) te beschermen en de samenhang te versterken door het uitbreiden van natuurgebieden in het GNN en het aanleggen van verbindingszones in de Groene Ontwikkelingszone (GO)

De locatie ligt in het GNN. Het GNN bestaat uit alle bestaande natuur en zoekgebied voor nog te realiseren nieuwe natuur. In het Gelders Natuurnetwerk (GNN) geldt in de basis dat hier geen nieuwe initiatieven mogen plaatsvinden. Een uitzondering hierop kan worden gemaakt indien er geen reële altenatieven zijn, er sprake is van een openbaar belang en de negatieve effecten door mitigatie zoveel mogelijk worden beperkt en de overblijvende negatieve effecten worden gecompenseerd.

De aanleg van het fietspad maakt onderdeel uit van de visie "Gelderland aan Kop, koepelvisie op fietsen 2010-2020". Het fietspad heeft een algemeen maatschappelijk belang en er zijn geen reële alternatieven. Zoals in paragraaf 5.3.1. (Natuurbeschermingswet) en 5.3.2. (Flora- en Faunawet) vermeld zullen compenserende en mitigerende maatregelen worden uitgevoerd.

4.4 Gemeente

4.4.1 Structuurvisies

In de Structuurvisie Buitengebied Barneveld (vastgesteld september 2011) zijn de ontwikkelingen voor het buitengebied weergegeven. De Structuurvisie Buitengebied Barneveld bouwt voort op keuzes die zijn gemaakt in de Strategische visie (vastgesteld juni 2009) en de Nota van Uitgangspunten voor het buitengebied.

Een van de uitgangspunten van de Structuurvisie is dat automobiliteit zo mogelijk wordt terug gedrongen door een gerichte locatiekeuze en het aanbieden van kwalitatief goede voorzieningen voor openbaar vervoer en langzaam verkeer. Verder kwamen in december 2008 de provincie Gelderland en de zes provinciale regio's overeen om samen te gaan werken in het Gelders Fietsnetwerk (GFN). Dit heeft geleid tot de visie "Gelderland aan Kop, koepelvisie op fietsen 2010-2020". De gemeente sluit met haar beleid hierop aan.

Hoofdstuk 5 Randvoorwaarden

5.1 Bodem

In het kader van de bestemmingsplanprocedure is beoordeeld of de milieuhygiënische bodemkwaliteit ter plaatse van het plangebied voldoet aan de eis van financiële uitvoerbaarheid en uit oogpunt van volksgezondheid en milieu aanvaardbaar mag worden geacht voor het beoogde gebruik.

Beoordeling van de milieuhygiënische bodemkwaliteit vindt plaats op basis van de vastgestelde bodemkwaliteitskaart (BKK) en het bodembeheerplan (BBP). Met dit instrumentarium kan de bodemkwaliteit binnen het plangebied met een bepaalde statistische zekerheid worden bepaald. Voor zover blijkens historisch onderzoek is er geen sprake is van een verdachte locatie.

Op basis daarvan zijn er geen risico's te verwachten voor de beoogde bestemming en het gebruik. Indien door welke omstandigheden dan ook toch bodemverontreiniging wordt geconstateerd, dan kan de gemeente op geen enkele wijze voor de gevolgen daarvan aansprakelijk worden gesteld.

5.2 Cultuurhistorie

Sinds januari 2012 hebben gemeenten op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) de opdracht om bij het opstellen van bestemmingsplannen rekening te houden met cultuurhistorische waarden. Daar waar het voor de archeologie al gemeengoed is gaat het dus ook gelden voor andere aspecten van de cultuurhistorie. Rekening houden met cultuurhistorie impliceert dat bekend moet zijn wat er voor waarden aanwezig zijn. Dit betekent dat naast archeologie, ook een beschrijving moet worden gegeven van de historische (steden)bouwkunde en historische geografie. Door cultuurhistorie een plek te geven in procedures op het gebied van ruimtelijke ordening wordt ook bereikt dat de aandacht niet uitsluitend uitgaat naar individuele objecten (de aangewezen monumenten), maar juist de samenhang tussen gebouwen en hun omgeving.

Het plangebied heeft geen specifieke cultuurhistorische waarde en vormt derhalve geen belemmering voor de aanleg van het fietspad.

5.2.1 Archeologie

5.2.2 Historische (steden)bouwkundige waarden

Bij historische (steden)bouwkundige waarden gaat het om gebouwde elementen met bijzondere betekenis, zoals molens, bruggen, kastelen of hele dorpen en binnensteden. Hiervan is geen sprake. Ook zijn er geen monumenten in het plangebied gelegen.

5.2.3 Historisch-geografische waarden

Historisch geografische waarden verwijzen naar de ontstaanswijze en bijzondere plekken van het cultuurlandschap, zoals polders, kavelstructuren, terpen en het landschap van de Nieuwe Hollandse Waterlinie, maar ook de Veluwe. Dit betreffen de historische karakteristieken van het landschap. Bijzonder waardevol zijn die elementen die al lange tijd in het gebied aanwezig zijn. Vooral historische patronen zijn in dit kader waardevol. Recente elementen die karakteristiek zijn voor een cultuurhistorische landschapspatroon worden niet als object als waardevol gezien, maar als onderdeel van een cultuurhistorisch ensemble/landschapsbeeld.

Het plangebied maakt onderdeel uit van het Nationaal Landschap "Veluwe".

5.3 Ecologie

De belangrijkste wetten voor natuurbescherming in Nederland zijn de Natuurbeschermingswet 1998 en de Flora- en faunawet. Beide wetten zijn een Nederlandse vertaling van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. De verplichtingen voor bescherming van natuurgebieden zijn overgenomen door de Natuurbeschermingswet 1998, terwijl de Flora- en faunawet zich richt op de bescherming van planten en dieren.

5.3.1 Natuurbeschermingswet 1998

De Natuurbeschermingswet 1998 regelt de bescherming van natuurgebieden in Nederland. Daarnaast regelt deze wet de aanwijzing van natuurgebieden die van nationaal of internationaal belang zijn: Beschermde Natuurmonumenten en Natura 2000-gebieden. De Natuurbeschermingswet bepaalt vervolgens wat er wél en niet mag in deze beschermde natuurgebieden.

Het plangebied is gelegen in het Natura 2000-gebied "de Veluwe". Door Bureau Waardenburg bv, adviseurs voor ecologie & Milieu is een Natuurtoets uitgevoerd. De resultaten zijn verwerkt in het rapport "Natuurtoets nieuw fietspad Barneveld", rapportnr. 12-199 d.d. 10 januari 2013. Deze is als bijlage 1 bij het bestemmingsplan gevoegd.

Uit de natuurtoets is naar voren gekomen dat er areaalverlies van bos (0,48 ha.) plaatsvindt en dat het leefgebied van de zwarte specht wordt aangetast (0,48 ha.). Voor het areaalverlies van bos en het leefgebied van de zwarte specht is een compensatieplan opgesteld. Volgens de richtlijn van Compensatie Natuur en Bos van de provincie Gelderland bedraagt de compensatie voor bos 0,80 ha. Hiervoor worden twee percelen grond langs de N310 nabij de Wolweg ( 0,80 ha.) ingericht. Deze gronden krijgen in dit bestemmingsplan de bestemming “Natuur” (thans "Verkeer"en "Bedrijf niet-agrarisch") en zijn in de verbeelding opgenomen. Voor het verlies aan leefgebied van de zwarte specht zullen twee percelen grond in eigendom van Staatsbosbeheer worden heringericht. Verder wordt het aanwezige wildrooster verplaatst en de aanwezige rasters. Voor het compensatieplan en de mitigerende maatregelen is op 29 september 2014 door de provincie een vergunning op grond van de Natuurbeschermingswet afgegeven. Daarin zijn de te nemen maatregelen afdoende verzekerd. Het compensatieplan is in bijlage 4 en 5 opgenomen. In bijlage 6 is het te verleggen wildrooster met rasters opgenomen. In bijlage 7 is de Natuurbeschermingsvergunning opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1229-0002_0005.png"

Afbeelding met ligging compensatiegebied

5.3.2 Flora- en faunawet

De Flora- en faunawet (Ffw) beschermt plant- en diersoorten in de beschermde natuurgebieden én daarbuiten. Ongeveer 500 soorten in Nederland vallen onder de bescherming van deze wet. Ingevolge artikel 19.3 van de Ruimtelijke Verordening Gelderland kunnen bestemmingen in EHS-gebied met de functie "Natuur", waarbij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied significant worden aangegetast alleen worden toegestaan als de negatieve effecten door mitigatie zoveel mogelijk worden beperkt en de overblijvende negatieve effecten worden gecompenseerd. In de toelichting bij een bestemmingsplan dient te worden aangetoond dat aan deze voorwaarde wordt voldaan en wordt een verantwoording opgenomen omtrent de aard van de mitigerende en compenserende maatregelen, de begrenzing van het compensatiegebied en de wijze waarop de compensatie is verzekerd. De te nemen maatregelen zijn afdoende verzekerd in de afgegeven Natuurbeschermingsvergunning. De Flora- en faunawet staat de uitvoering van het plan niet in de weg.

Hieronder volgt een beschrijving van de mitigerende maatregelen.

Flora- en faunawet

a. Onder de N310 worden op twee plaatsen (bij km-palen 68,5 en 69,5) kleine faunavoorzieningen aangelegd. De lokatie wordt voor amfibieen afgeschermd met een amfibieenscherm;

b. Voorkomen moet worden dat reptielen, amfibieën en kleine zoogdieren worden gedood. De volgende maatregelen worden daarvoor genomen:

1. Voorafgaand aan de werkzaamheden worden binnen het werkgebied zogenaamde 'reptielenplaatjes' uitgelegd. Aangetroffen hazelwormen, levendbarende hagedissen of amfibieën worden naar geschikt biotoop op korte afstand verplaatst.

2. Tijdens het verwijderen van de vegetatie worden aangetroffen hazelwormen, levendbarende hagedissen of amfibieën verplaatst.

3. Het werkterrein wordt uitgerasterd met behulp van een amfibieënscherm, zodat hazelwormen, levendbarende hagedissen en amfibieën het terrein niet kunnen binnentrekken.

4. Het verwijderen van de vegetatie wordt niet in de winter (november-maart) uitgevoerd.

5. Bij het verwijderen van de vegetatie moet voorkomen worden dat nesten van broedende vogels worden vernietigd. Daarom zal de vegetatie niet in het broedseizoen (maart tot en met augustus) worden verwijderd.

Natuurbeschermingswet 1998

De volgende mitigerende maatregelen worden uitgevoerd om de effecten op het Natura 2000-gebied Veluwe te beperken.

a. Er worden geen werkzaamheden uitgevoerd in het broedseizoen van de zwarte specht, te weten in de periode april tot en met juli.

b Het aanwezige mierennest behouden. In het trace voor het nieuwe fietspad is hier rekening mee gehouden.

c. Waar mogelijk stobben van dode bomen laten staan.

5.3.3 Ecologische hoofdstructuur

De natuur in Nederland is behoorlijk versnipperd. Om daar verandering in aan te brengen, leggen het Rijk en de provincies sinds 1990 een samenhangend netwerk van grote en kleine natuurgebieden en natuurrijke cultuurlandschappen aan: de ecologische hoofdstructuur (EHS).

Het doel van de ecologische hoofdstructuur is om te komen tot duurzame populaties van kwetsbare planten en diersoorten. Om de planten- en diersoorten gezond en veerkrachtig te houden, moeten ze in verschillende leefgebieden kunnen voorkomen. Dit is belangrijk voor de voortplanting; het bevordert de genetische variatie binnen een soort. Soorten hebben zo meer overlevingskansen en meer uitwisselingsmogelijkheden.

De begrenzing en ruimtelijke bescherming van de ecologische hoofdstructuur is geregeld in het Streekplan Gelderland. De begrenzing van de EHS is op 1 juli 2009 door Provinciale Staten gewijzigd. Binnen de ecologische hoofdstructuur geldt de 'nee, tenzij'-benadering. Dit houdt in dat bestemmingswijziging niet mogelijk is, als daarmee de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied worden aangetast. Afwijken van deze regel is alleen mogelijk als het maatschappelijk belang groot is en er geen reële alternatieven zijn.

Het plangebied ligt in de Ecologische Hoofdstructuur. De aanleg van het fietspad maakt onderdeel uit van de visie "Gelderland aan Kop, koepelvisie op fietsen 2010-2020". Het fietspad heeft een algemeen maatschappelijk belang en er zijn geen reële alternatieven. Zoals in paragraaf 5.3.1. vermeld zullen in het kader van de uitgevoerde natuurtoets mitigerende maatregelen worden uitgevoerd.

5.4 Externe Veiligheid

Bij externe veiligheid gaat het om het risico op een ongeval waarbij een gevaarlijke stof aanwezig is. Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beheersen van risico's die mensen lopen door opslag, productie, gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen in hun omgeving. De risico's moeten aanvaardbaar zijn. Met het oog daarop heeft de rijksoverheid risiconormen vastgesteld waarmee bedrijven, wegbeheerders en vervoerders, maar ook gemeenten en provincies, rekening dienen te houden. Voor situaties waarbij het ontwikkelingsgebied binnen het invloedsgebied van een risicobron ligt, moet het resultaat van een risicoanalyse getoetst worden aan de gestelde risiconormen.

Infrastructurele voorzieningen, zoals een fietspad, zijn geen (beperkt) kwetsbare objecten. Het aspect externe veiligheid vormt daarom geen belemmering voor de uitvoering van het voorliggende plan.

5.5 Geluid

Bij het opstellen van een bestemmingsplan dienen de bepalingen van de Wet geluidhinder in acht te worden genomen. Volgens de Wet geluidhinder (Wgh) geldt een onderzoeksplicht bij een verandering op of aan een weg waarbij de geluidsbelasting op gevoelige bestemmingen met 2 dB of meer toeneemt. Er wordt dan gesproken over een reconstructie volgens de Wet geluidhinder. In dit bestemmingsplan gaat het om het toevoegen van de bestemming "Verkeer" zodat een fietspad gerealiseerd kan worden. Er wordt geen sterke toename van het verkeer verwacht, waardoor een akoetisch onderzoek niet nodig is.

5.6 Geur

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan toetst het bevoegde gezag enerzijds of in het plangebied een qua geur acceptabel woon – en leefklimaat gegarandeerd is. Anderzijds is het uitgangspunt dat met het plan de omliggende bedrijven niet vergaand in hun ontwikkelingsmogelijkheden mogen worden beperkt.

Uitgangspunt voor de toetsing zijn de normen zoals die in of op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) zijn vastgelegd. De Wgv maakt het mogelijk om bij verordening af te wijken van de wettelijke geurnormen. De gemeente Barneveld heeft van die mogelijkheid gebruik gemaakt. De Verordening geurhinder en veehouderij is in werking getreden op 18 oktober 2008, waarbij voor een aantal aangegeven delen van het grondgebied van Barneveld andere normen dan de wettelijke zijn vastgesteld.

Een fietspad is geen hindergevoelige functie die belemmerend werkt voor de uitoefening van de agrarische bedrijvigheid. Het aspect geur vormt geen belemmering voor de uitvoering van voorliggend plan.

5.7 Leidingen

Binnen of in de directe nabijheid van het plangebied komen geen leidingen of beschermingszones van leidingen voor die in het kader van onderhavig bestemmingsplan bescherming behoeven. Eveneens zijn er geen straalpaden of laagvliegroutes die beperkingen stellen aan de bouwhoogten.

Leidingen vormen derhalve geen belemmering voor de uitvoering van dit plan.

5.8 Luchtkwaliteit

In het kader van het Besluit Luchtkwaliteit is het van belang te kijken of de nieuwe ontwikkeling in relatie tot de vorige functie leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit ter plaatse. Een belangrijk gegeven daarbij is de verkeersaantrekkende werking van een functie, omdat met name autoverkeer en specifieke voertuigen met een dieselmotor kunnen bijdragen aan het verslechteren van de luchtkwaliteit.

Het aanleggen van een fietspad zal niet leiden tot het aantrekken van meer auto- en/of vrachtverkeer en dus ook niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit.

5.9 Milieuzonering

Ten aanzien van bedrijvigheid geldt als uitgangspunt dat toekomstige woningen geen onevenredige milieuhinder (geur, geluid etc.) mogen ondervinden van nabijgelegen bedrijvigheid. In de publicatie ´Bedrijven en milieuzonering´ van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, editie 2009, worden in verband met de aanwezigheid van milieubelastende functies indicatieve afstandsnormen voorgeschreven tot milieugevoelige functies, vooral wonen.

Een fietspad is geen hindergevoelige functie die belemmerend werkt voor de uitoefening van bedrijvigheid.

5.10 Natuur En Landschap

De ingreep leidt tot een permanent verlies van 0,48 ha. bos van het beheertype Droog bos met productie (N16.01) Volgens de richtlijn Compensatie Natuur en Bos van de provincie Gelderland wordt dit areaalverlies gecompenseerd. De ingreep betreft tevens een wijziging van de bestemming (van bos naar infrastructuur). Ook hiervoor wordt de richtlijn Compensatie Natuur en Bos van de provincie Gelderland gevolgd. Zie paragraaf 5.3.1. met de afbeelding van het compensatiegebied.

5.11 Water

Om water als één van de principes voor de ruimtelijke ordening verder te ontwikkelen, heeft de Commissie Waterbeheer 21e eeuw doelstellingen geformuleerd om water prominenter in beeld te krijgen. Één van die doelstellingen is het uitvoeren van een 'Watertoets' bij alle ruimtelijke plannen en besluiten. Hiertoe dient de initiatiefnemer van een plan de waterbeheerder vroegtijdig bij de planvorming te betrekken. Het betreft het hele proces van informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het doel is om te waarborgen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing worden genomen bij alle waterhuishoudkundige relevante ruimtelijke plannen en besluiten. De resultaten van het overleg tussen initiatiefnemer en waterbeheerder worden verwoord in de waterparagraaf.

Het Waterschap Vallei & Eem hecht aan een adequate afvoer van regenwater. Het fietspad wordt volgens tekening onder afschot aangebracht, waardoor het water naar de berm stroomt en infiltratie in de bodem mogelijk is.

Hoofdstuk 6 Beleidsuitgangspunten En Juridische Aspecten

6.1 Planopzet

De Wet ruimtelijke ordening (Wro) geeft gemeenten de plicht tot het opstellen van een bestemmingsplan. In de Wro en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is nader uitgewerkt uit welke onderdelen een bestemmingsplan in ieder geval moet bestaan. Dit zijn een verbeelding met planregels en een toelichting daarop. Daarnaast bieden zowel de Wro als het Bro opties voor een nadere juridische inrichting van een bestemmingsplan. Hierbij moet onder meer worden gedacht aan de toepassing van afwijkingsmogelijkheden en wijzigingsbevoegdheden en het toepassen van nadere eisen. De bruikbaarheid van deze instrumenten is geheel afhankelijk van het doel van het bestemmingsplan en de gewenste bestemmingsmethodiek van de gemeente Barneveld. Het uitgangspunt is dat het bestemmingsplan moet voorzien in een passende regeling.

Het juridische deel van het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding en de regels. De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden en gebouwen en bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing. De verbeelding heeft een ondersteunende rol voor de toepassing van de regels alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen. De verbeelding vormt samen met de regels het juridische bindende onderdeel van het bestemmingsplan.

Deze regels zijn opgesteld op basis van de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2012 (SVBP). Dit is een landelijke norm die onderdeel uitmaakt van de 'Regeling standaarden ruimtelijke ordening'.

De planregels bestaan uit vier hoofdstukken:

  • Hoofdstuk 1 bevat de algemene voor het plangebied geldende bepalingen, de inleidende regels.
  • Hoofdstuk 2 regelt de bestemmingen en het daarop toegestane gebruik.
  • Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels, zoals de anti-dubbeltelbepaling, algemene bouwregels, algemene afwijking- en algemene wijzigingsregels en tot slot de algemene procedureregels.
  • Hoofdstuk 4 betreft het overgangsrecht en de slotbepaling.

Inleidende regels

In artikel 1 zijn de begrippen gedefinieerd, die in de regels worden gehanteerd. Bij de toetsing van het bestemmingsplan wordt uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis. Voor zover er geen begrippen zijn gedefinieerd wordt aangesloten bij het normale spraakgebruik.

In artikel 2 is de wijze van meten opgenomen. Dit artikel geeft aan hoe hoogte- en andere maten (die bij het bouwen in acht dienen te worden genomen) moeten worden gemeten. In hoofdstuk twee zijn de bestemmingsregels opgenomen.

Bestemmingsregels

In de regels zijn in Hoofstuk 2 de bestemmingsregels opgenomen.

Bestemmingen "Bos" en "Natuur"

Gronden waarop de bestemming "Bos" rust, zijn alleen bestemd voor bos en groenvoorzieningen. Gronden waaraan de bestemming "Natuur" is toegekend, zijn bestemd voor behoud, herstel en/of de ontwikkeling van de natuurwetenschappelijke of landschappelijke waarden, waterhuiskundige doeleinden, sloten, beken, en daarmee gelijk te stellen waterlopen.

Bestemming "Verkeer"

De bestemming "Verkeer" wordt opgenomen voor wegen, straten en paden, voet- en rijwielpaden. Daarnaast zijn parkeer-, groen- en speelvoorzieningen mogelijk. Evenals waterhuiskundige doeleinden en bermen.

Overgangs- en slotregels

Voor de overgangsregels is onderscheid gemaakt tussen de overgangsbepalingen ten aanzien van bouwwerken en de overgangsbepalingen ten aanzien van gebruik. De overgangsbepalingen ten aanzien van bouwwerken gelden vanaf terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan, de overgangsbepalingen ten aanzien van gebruik vanaf het van kracht worden (inwerkingtreding) van het bestemmingsplan. Uitgangspunt is dat zo weinig mogelijk gebruik wordt gemaakt van het overgangsrecht. Vooraf dient een afweging te worden gemaakt tussen legaliseren (positief bestemmen) dan wel handhaving van illegale situaties. De overgangsbepalingen voor bouwwerken en gebruik zijn overgenomen uit artikelen 3.2.1 en 3.2.2 Besluit ruimtelijke ordening (Bro).

De slotregel is het laatste artikel van de regels en betreft de citeertitel van het voorliggende bestemmingsplan.

6.2 Handhaving

De gemeente acht handhaving van haar beleid van groot belang om de gewenste ruimtelijke kwaliteit te garanderen. Belangrijke redenen voor handhaven zijn:

  • De regels zijn door de gemeente vastgesteld en de inwoners van de gemeente mogen verwachten dat de gemeente die regels handhaaft: waarom zijn er anders regels opgesteld? Inwoners van de gemeente hebben als het ware recht op handhaving.
  • Handhaving gaat oneigenlijk gebruik van en daarmee de achteruitgang van de kwaliteit van het gemeentelijk grondgebied tegen. Een actueel bestemmingsplan beoogt de ruimtelijke kwaliteit van een gebied in stand te houden en te verbeteren.
  • Niet daadkrachtig optreden tegen overtredingen van wettelijke regels werkt een toename van het aantal overtredingen in de hand en tast de geloofwaardigheid van daadkrachtig optreden aan. Het in het bestemmingsplan vastgelegde beleid wordt ondermijnd en het bestuur verliest de greep op de gebouwde omgeving.

Onderscheid kan gemaakt worden tussen preventieve en repressieve handhavingsinstrumenten. Onder preventieve instrumenten kunnen onder andere goede regelgeving (zoals in bestemmingsplan), voorlichting, subsidieverlening, verlening van vrijstellingen en de bouw-, aanleg- en sloopvergunningen worden begrepen. Repressieve instrumenten zijn onder meer controle en toezicht, opsporing en het hanteren van sancties als bestuursdwang en dwangsom.

In 2007 heeft de gemeente de 'Nota handhaving ruimtelijke - en bouwregelgeving gemeente Barneveld' opgesteld. Deze nota geeft inzicht in de achtergronden die geleid hebben tot de totstandkoming van de nota. Ook geeft het voor overtredingen op het gebied van bestemmingsplan- en bouwregelgeving aan hoe met geconstateerde overtredingen om te gaan en welke prioriteitsstelling daarbij te hanteren is (repressieve handhaving).

Bij de handhaafbaarheid van een bestemmingsplan spelen aspecten als communicatie, de planvorm, de normstelling, het daadwerkelijk kunnen handhaven en de controleerbaarheid van normen ook een belangrijke rol.

Randvoorwaarde voor handhaving is dat er voldoende basis/grondslag is om te kunnen handhaven. Deze basis wordt gevormd door:

  • De regeling in het bestemmingsplan zelf: de handhaafbaarheid van de planregels.
  • Het beleid voor afwijkingen.

In onderhavig bestemmingsplan is gestreefd naar heldere, eenduidige planregels met zo min mogelijk interpretatiemogelijkheden.

Verder zijn aan de in het plan opgenomen afwijkingsmogelijkheden duidelijke voorwaarden verbonden, die voldoende objectief bepaalbaar zijn.

Hoofdstuk 7 Economische Uitvoerbaarheid

7.1 Grondexploitatie

Doordat het verhaal van de kosten van de grondexploitatie over de in het plan begrepen gronden anderszins verzekerd is, het bepalen van een tijdvak of fasering niet noodzakelijk is en het stellen van eisen, regels of een uitwerking van regels niet noodzakelijk is, behoeft de raad op grond van artikel 6.12, tweede lid Wro in dit geval geen exploitatieplan vast te stellen.

De kosten voor het opstellen van het plan worden gedekt door het heffen van leges. Voor de kosten van tegemoetkoming in schade, bedoeld in artikel 6.1 van de Wro (planschade) is een afzonderlijke overeenkomst gesloten. Er zijn bij dit plan geen andere kosten die in een exploitatieplan of exploitatieovereenkomst opgenomen moeten worden.

Hoofdstuk 8 Overleg En Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

De procedures voor vaststelling van een bestemmingsplan zijn door de wetgever geregeld. Aangegeven is dat tussen gemeente en verschillende instanties waar nodig overleg over het plan moet worden gevoerd alvorens een ontwerpplan ter visie gelegd kan worden. Daarnaast is er de gelegenheid om in het voortraject belanghebbenden te laten inspreken conform de gemeentelijke verordening. Pas daarna wordt de wettelijke procedure met betrekking tot vaststelling van het bestemmingsplan opgestart (artikel 3.8 Wro).

8.1 Overleg Ex Artikel 3.1.1 Bro

Het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.1) geeft aan dat burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg voeren met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

In het kader van dit bestemmingsplan is het niet nodig gebleken het bestemmingsplan voor overleg aan instanties toe te zenden. De provincie heeft het verzoek ingediend en het maakt deel uit van de visie "Gelderland aan kop, koepelvisie op fietsen 2010-2020. Daarnaast is door de provincie vergunning verleend op grond van de Natuurbeschermingswet 1998. Daarnaast is ook het Waterschap bekend met dit plan.

8.2 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft van 31 januari 2014 tot en met 13 maart 2014 ter inzage gelegen. Gedurende deze periode heeft een ieder de mogelijkheid gehad om een zienswijze naar voren te brengen. Tijdens deze zes weken is er één reactie ingediend.

Deze reacties hebben wel geleid tot aanpassing van het plan. In bijlage 8 bij dit bestemmingsplan is de Nota Zienswijzen bijgevoegd.

Bijlagen Bij De Toelichting

Bijlage 1 Natuurtoets Nieuw Fietspad Barneveld

Bijlage 2 Archeologisch Onderzoek (Verkennende Fase) Jan 2013

Bijlage 3 Archeologisch Onderzoek (Karterende Fase) Maart 2013

Bijlage 4 Compensatieplan

Bijlage 5 Tekening Met Compensatiegebied

Bijlage 6 Vernieuwen Wildrasters

Bijlage 7 Natuurbeschermingsvergunning

Bijlage 8 Nota Zienswijzen