KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch - Onbebouwd
Artikel 4 Gemengd - 1
Artikel 5 Groen
Artikel 6 Waarde - Archeologie 1
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 7 Anti-dubbeltelregel
Artikel 8 Algemene Bouwregels
Artikel 9 Algemene Gebruiksregels
Artikel 10 Algemene Aanduidingsregels
Artikel 11 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 12 Algemene Wijzigingsregels
Artikel 13 Algemene Procedureregels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 14 Overgangsrecht
Artikel 15 Slotregel
Bijlagen
Bijlage 1 Nota Parkeernormen 2015
Hoofdstuk 1 Inleiding
Hoofdstuk 2 Bestaande Situatie
2.1 Begrenzing Plangebied
2.2 Geldende Bestemmingen
Hoofdstuk 3 Planbeschrijving
Hoofdstuk 4 Beleidskader
4.1 Inleiding
4.2 Rijk
4.3 Provincie
4.4 Waterschap
4.5 Gemeente
Hoofdstuk 5 Randvoorwaarden
5.1 Bodem
5.2 Cultuurhistorie
5.3 Ecologie
5.4 Externe Veiligheid
5.5 Geluid
5.6 Geur
5.7 Ladder Voor Duurzaamheid
5.8 Leidingen
5.9 Luchtkwaliteit
5.10 Milieueffectrapportage
5.11 Milieuzonering
5.12 Natuur En Landschap
5.13 Veiligheid
5.14 Verkeer
5.15 Water
Hoofdstuk 6 Juridische Aspecten
6.1 Inleiding
6.2 Inleidende Regels
6.3 Bestemmingsregels
6.4 Algemene Regels
6.5 Overgangs- En Slotregels
6.6 Handhaving
Hoofdstuk 7 Economische Uitvoerbaarheid
7.1 Grondexploitatie
Hoofdstuk 8 Overleg En Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
8.1 Overleg Ex Artikel 3.1.1 Bro
8.2 Zienswijzen
Bijlagen Bij De Toelichting
Bijlage 1 Nieuwe Situatie
Bijlage 2 Beplantingsplan
Bijlage 3 Inrichtingsplan
Bijlage 4 Quickscan Flora En Fauna
Bijlage 5 Quickscan Externe Veiligheid
Bijlage 6 Externe Veiligheidsonderzoek
Bijlage 7 Quickscan Akoestisch Onderzoek
Bijlage 8 Akoestisch Onderzoek Wegverkeerslawaai
Bijlage 9 Profiel Geluidswal
Bijlage 10 Vormvrije M.e.r.-beoordeling

Rijksweg IV

Bestemmingsplan - gemeente Barneveld

Vastgesteld op 27-01-2016 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 plan

het bestemmingsplan 'Rijksweg IV' met identificatienummer NL.IMRO.0203.1314-0002 van de gemeente Barneveld;

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en daarbij behorende bijlagen;

1.3 aanbouw

een bijbehorend bouwwerk in de vorm van een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch en functioneel opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

1.4 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.5 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.6 aan huis verbonden beroep of kleinschalig bedrijf

een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied alsmede een kleinschalig bedrijf niet bestaande uit detailhandelsactiviteiten of een seksinrichting, dat door zijn beperkte omvang in een woning en daarbij behorende gebouwen, met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend;

1.7 archeologisch deskundige

een regionaal (beleids)archeoloog of een andere door het college van burgemeester en wethouders aan te wijzen deskundige op het gebied van de archeologische monumentenzorg;

1.8 agrarisch bedrijf

een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren (inclusief het uitbroeden van eieren en het kweken van insecten), met inbegrip van daarmee samenhangende activiteiten, zoals de ontvangst van bezoekers, verkoop van eigen producten en educatie, als onzelfstandig en ondergeschikt onderdeel van het bedrijf;

1.9 agrarisch bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond waarop ingevolge dit plan agrarische bebouwing met inbegrip van een bedrijfswoning is toegestaan;

1.10 Algemene wet bestuursrecht

wet van 4 juni 1992, Stb. 315, houdende algemene regels van bestuursrecht, zoals deze luidt op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan;

1.11 archeologische waarde

de waarde die van belang is voor de archeologie en voor de kennis van de beschavingsgeschiedenis;

1.12 bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.13 bed & breakfast

het bieden van de ten opzichte van het hoofdgebruik ondergeschikte mogelijkheid tot recreatief nachtverblijf en ontbijt aan personen die hun hoofdverblijf elders hebben door de eigenaar of hoofdbewoner van de desbetreffende woning;

1.14 bedrijf

een inrichting of instelling gericht op het bedrijfsmatig vervaardigen, bewerken, installeren en verhandelen van goederen dan wel op het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij eventueel detailhandel uitsluitend plaatsvindt als onzelfstandig en ondergeschikt onderdeel van de onderneming in de vorm van verkoop dan wel levering van ter plaatse vervaardigde, bewerkte of herstelde goederen, dan wel goederen die in rechtstreeks verband staan met de uitgeoefende handelingen;

1.15 bedrijfsgebouw

een gebouw dat dient voor de uitoefening van een bedrijf, cultuur en ontspanning, een maatschappelijke voorziening of een sportvoorziening;

1.16 bedrijfswoning

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar noodzakelijk is gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein;

1.17 beeldkwaliteit

aspecten die van invloed zijn op de beleving van de ruimtelijke omgeving en objecten in de omgeving zoals structuur, identiteit en belevingswaarde;

1.18 bestaande

bestaand en legaal aanwezig of legaal realiseerbare bebouwing of gebruik op de dag van terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan;

1.19 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak;

1.20 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.21 bevoegd gezag

bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning;

1.22 bijbehorend bouwwerk

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak;

1.23 bijgebouw

een bijbehorend bouwwerk in de vorm van een niet voor bewoning bestemd vrijstaand of aangebouwd gebouw, dat een gebruikseenheid vormt met en dienstbaar is aan de bij omschrijving van de hoofdbestemming opgesomde functies, zoals een garage, huishoudelijke bergruimte of hobbyruimte;

1.24 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.25 bouwgrens

de grens van een bouwvlak;

1.26 bouwlaag

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder;

1.27 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.28 bouwperceelgrens

de grens van een bouwperceel;

1.29 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.30 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond, dat bedoeld is om ter plaatse te functioneren;

1.31 dagrecreatie

recreatieve activiteit zonder nachtverblijf;

1.32 dak

iedere bovenbeëindiging van een bouwwerk;

1.33 detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen, geen motorbrandstoffen zijnde, aan personen die de goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.34 erf

al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct ligt bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw;

1.35 extensief recreatief medegebruik

een vorm van recreatief medegebruik dat in hoofdzaak is gericht op natuur- en landschapsbeleving, zoals wandelen en fietsen, en dat slechts beperkt beslag op de ruimte legt. Voor het extensieve recreatief medegebruik is geen specifieke inrichting van het gebied noodzakelijk, maar kan worden volstaan met de voorzieningen die reeds ten behoeve van de hoofdfunctie aanwezig zijn en ondergeschikte voorzieningen zoals bewegwijzeringsbordjes. Onder extensief recreatief medegebruik wordt in elk geval niet verstaan gebruik zoals paintball, boerengolf, een maïsdoolhof en gemotoriseerde sporten;

1.36 extensiveringsgebied

een gebied waarbinnen nieuwvestiging is verboden, hervestiging is toegestaan en uitbreiding van de niet-grondgebonden veehouderijtak slechts onder zeer strikte voorwaarden mogelijk is;

1.37 gebouw

elk bouwwerk dat een voor mensen toegankelijke overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.38 gebruiken

het doen gebruiken, laten gebruiken en in gebruik geven;

1.39 gebruiksgerichte paardenhouderij

een paardenhouderij die is gericht op het africhten en trainen van paarden, het bieden van stalruimte voor paarden, het geven van instructie aan derden, het trainen van paarden en uitbrengen in de sport, verhuur van diensten met behulp van paarden en/of de in- en verkoop van paarden, niet zijnde een manege;

1.40 hobbymatig agrarisch gebruik

het telen van gewassen en/of het houden van dieren, anders dan in het kader van de uitoefening van een agrarisch bedrijf of een bedrijfsmatige agrarische nevenfunctie niet zijnde een volkstuin. Hieronder is eveneens begrepen een hobbymatige gebruiksgerichte paardenhouderij;

1.41 hoofdgebouw

gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;

1.42 horeca

een bedrijf, waar bedrijfsmatig dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt en/of waarin bedrijfsmatig logies worden verstrekt, één en ander al dan niet in combinatie met een vermaaksfunctie, met uitzondering van erotisch getinte vermaaksfuncties;

1.43 huishouden

persoon of groep personen die een huishouden voert, waarbij sprake is van een onderlinge verbondenheid en continuïteit in de samenstelling ervan;

1.44 intensief recreatief medegebruik

een recreatief gebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit recreatieve gebruik is toegestaan;

1.45 kampeerwagen

een voertuig als aangegeven in artikel 1.1 van de Regeling voertuigen;

1.46 kampeermiddel

een tent, kampeerwagen of toercaravan, een en ander voor zover deze onderkomens of voertuigen geheel of ten dele zijn bestemd dan wel kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf;

1.47 kleinschalig kampeerterrein

een kampeerterrein bij een agrarisch bedrijf waarbij niet meer dan 25 kampeermiddelen aanwezig mogen zijn;

1.48 maaiveld

gemiddelde hoogte van het afgewerkte terrein dat een gebouw of bouwwerk omgeeft;

1.49 manege

een sportvoorziening bestaande uit één of meerdere (binnen)rijbanen, welk in hoofdzaak is gericht op het bieden van paardrijmogelijkheden en het geven van instructie aan derden met gebruik van paarden, al dan niet met een horecavoorziening die is gericht op het verstrekken van dranken en etenswaren aan bezoekers van de manege;

1.50 mantelzorg

langdurige zorg die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende door personen uit diens directe omgeving, waarbij de zorgverlening rechtstreeks voortvloeit uit de sociale relatie en die de gebruikelijke zorg van huisgenoten voor elkaar overstijgt;

1.51 nadere eis

een nadere eis als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, sub d, van de Wet ruimtelijke ordening;

1.52 nevenactiviteit

activiteit die in ruimtelijk en bedrijfseconomisch opzicht ondergeschikt is aan de hoofdfunctie op een perceel;

1.53 niet-grondgebonden veehouderijbedrijf

een veehouderijbedrijf waarvan de agrarische productie voor het grootste deel afkomstig is uit de niet-grondgebonden veehouderijtak(ken);

1.54 niet-grondgebonden veehouderijtak

onderdeel van een agrarisch bedrijf dat beschikt over onvoldoende cultuurgrond om de dieren op het eigen bedrijf in de omgeving van de bedrijfsgebouwen voor meer dan 50 procent van het benodigde voer te voorzien;

1.55 onderbouw

een voor mensen toegankelijke ruimte, gelegen onder de begane grondvloer en binnen de fundering van een gebouw;

1.56 opslag

het opslaan en of stallen van goederen, materialen en voertuigen ten behoeve van de ter plaatste gevestigde bedrijfsactiviteit waarbij opslag buiten is toegestaan wanneer dit noodzakelijk en doelmatig is voor de bedrijfsvoering;

1.57 overig bouwwerk

een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;

1.58 overkapping

een bouwwerk, niet zijnde een gebouw, bestaande uit tenminste een dak en maximaal één wand;

1.59 paardrijbak

een onoverdekte voorziening, uitsluitend bestaande uit een omheining, bedoeld voor het berijden, africhten en laten bewegen van paarden;

1.60 pand

de kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is;

1.61 permanente bewoning

gebruik als woonadres als bedoeld in de Wet basisregistratie personen;

1.62 peil

zie art '2.12';

1.63 recreatiebedrijf

een bedrijf dat een verblijfsrecreatieterrein op een zodanige wijze exploiteert en/of beheert, dat in of op de toeristische standplaatsen, stacaravans en/of recreatiewoningen recreatief verblijf plaatsvindt, waarbij onder een bedrijf wordt ook verstaan een stichting of een andere rechtspersoon;

1.64 recreatief verblijf

verblijf, inclusief nachtverblijf, voor uitsluitend recreatieve doeleinden door bij voorkeur wisselende huishoudens of daarmee gelijk te stellen groepen van personen, die hun hoofdverblijf elders hebben;

1.65 recreatiewoning

een gebouw, geen stacaravan zijnde, al dan niet met vaste fundering, dat is bestemd voor recreatief verblijf;

1.66 relatie

een op de verbeelding opgenomen aanduiding, die aangeeft welke bestemmingsvlakken en/of bouwvlakken met elkaar verbonden zijn en een eenheid vormen;

1.67 seksinrichting

een terrein, gebouw, vaar- of voertuig waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichtingen worden in ieder geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub of een prostitutiebedrijf, waaronder tevens begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.68 stacaravan

een bouwwerk voor recreatief verblijf, in de vorm van een caravan of een andersoortig onderkomen al dan niet op wielen - en derhalve zonder vaste fundering - en met een maximum oppervlakte van maximaal 50 m2. Onder vaste fundering wordt hier niet begrepen een betonnen of andersoortige ondergrond welke geen deel uitmaakt van de constructie van het bouwwerk;

1.69 tent

een in hoofdzaak uit doek en stokken vervaardigd onder komen dat gemakkelijk is op te vouwen, bestemd voor recreatief verblijf;

1.70 toercaravan

een al dan niet uitklapbare caravan geen stacaravan zijnde, bestemd voor recreatief verblijf;

1.71 toeristische standplaats

een plaatsingsmogelijkheid voor een kampeermiddel;

1.72 trekkershut

een gebouw van eenvoudige constructie en beperkte omvang ten behoeve van passanten, bestemd voor recreatief verblijf;

1.73 uitbouw

een bijbehorend bouwwerk in de vorm van een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw. Functionele ondergeschiktheid is niet vereist;

1.74 uitvoeren

het doen uitvoeren, laten uitvoeren en in uitvoering geven;

1.75 verbeelding

de bij het bestemmingsplan behorende kaart (analoog of digitaal) waarop onder meer de begrenzing van het plan, de in het bestemmingsplan voorkomende bestemmingen, aanduidingen en topografische en kadastrale gegevens zijn weergegeven;

1.76 verblijfsrecreatie

recreatief verblijf in een recreatiewoning, stacaravan, kampeermiddel of ander recreatieverblijf;

1.77 verblijfsrecreatieterrein

een op de verbeelding door bestemmingsgrenzen omsloten vlak met de bestemming Recreatie - verblijfsrecreatie;

1.78 volwaardig agrarisch bedrijf

een agrarisch bedrijf dat jaarrond een arbeidsbehoefte of -omvang heeft van ten minste één volledige arbeidskracht, met een daarbij passend jaarinkomen, en waarvan het behoud ook op langere termijn in voldoende mate en op duurzame wijze is verzekerd, dat wil zeggen in zowel bedrijfseconomisch opzicht als op milieuhygiënisch verantwoorde wijze;

1.79 voorgevelrooilijn

de evenwijdig aan de as van de weg gelegen lijn welke, zoveel mogelijk aansluitend aan de ligging van de voorgevels van de (bestaande) bebouwing, een zoveel mogelijk gelijkmatig beloop van de rooilijn overeenkomstig de richting van de weg geeft;

1.80 waterhuishoudkundige voorzieningen

werken en/of bouwwerken ten dienste van de waterhuishouding, zoals grondlichamen, beschoeiingen, drainage, gemalen, duikers, stuwen en sluizen;

1.81 werk

een constructie, geen bouwwerk zijnde;

1.82 Wet ruimtelijke ordening

Wet van 1 juli 2008 (Stb. 2006, 566) houdende vaststelling van nieuwe planregels omtrent de ruimtelijke ordening, zoals deze luidt op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan;

1.83 wijziging

een wijziging als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, sub a, van de Wet ruimtelijke ordening;

1.84 woning

een complex van ruimten dat dient voor de zelfstandige huisvesting van één afzonderlijk huishouden of - ingeval van inwoning - van twee huishoudens, aanbouwen en uitbouwen daaronder begrepen;

1.85 wooneenheid:

een gebouw of een deel van een gebouw, dat blijkens zijn indeling en inrichting bestemd is voor de huisvesting van één huishouden (inclusief het bieden van mantelzorg);

1.86 woongebouw

een gebouw dat ten minste twee woningen omvat;

1.87 zonnecollector

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, ten behoeve van de opvang van zonne-energie en het omzetten daarvan in warmte of elektriciteit.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 Dakhelling

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.2 Goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, dan wel de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.3 Inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de bovenzijde van daken en dakkapellen;

2.4 Bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, wieken en naar aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.5 Oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.6 Hoogte van een windturbine

vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine;

2.7 Oppervlakte van een overkapping

de loodrechte projectie van de overkapping op het maaiveld;

2.8 Vloeroppervlak

boven de vloeren, tussen de binnenwerkse gevelvlakken en/of scheidingsmuren, waarbij de oppervlakte van delen van vloeren waarboven de netto-hoogte kleiner is dan 1,5 m buiten beschouwing blijft;

2.9 Maten

buitenwerks, waarbij uitstekende delen van ondergeschikte aard tot maximaal 0,5 m buiten beschouwing blijven;

2.10 Maatvoering

Alle maten zijn tenzij anders weergegeven:

  1. a. voor lengten in meters (m);
  2. b. voor oppervlakten in vierkante meters (m²);
  3. c. voor inhoudsmaten in kubieke meters (m³);
  4. d. voor verhoudingen in procenten (%);

2.11 Netto-hoogte

de loodrechte afstand tussen de bovenkant van een afgewerkte vloer of het aansluitende terrein en de onderkant van een daarboven aanwezig plafond, vloer of dak, waarbij incidentele constructiedelen buiten beschouwing blijven;

2.12 Peil

  • voor bouwwerken, waarvan de hoofdtoegang aan de weg grenst: de hoogte van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
  • in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende maaiveld of het afgewerkte bouwterrein;

2.13 Verwijzing naar andere wettelijke regelingen

Waar in dit plan wordt verwezen naar andere wettelijke regelingen, wordt geduid op de regelingen zoals die luidden op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van dit bestemmingsplan.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch - Onbebouwd

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch - Onbebouwd' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. agrarisch gebruik in de vorm van het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren;
  2. b. hobbymatig agrarisch gebruik;
  3. c. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - maïsdoolhof' ook voor een maïsdoolhof;
  4. d. het gebruik als omschreven in artikel 3.4.1;

met daaraan ondergeschikt:

  1. e. extensief recreatief medegebruik;
  2. f. erfontsluitingswegen;
  3. g. sloten, beken en daarmee gelijk te stellen waterlopen;
  4. h. waterhuishoudkundige voorzieningen;
  5. i. openbare nutsvoorzieningen;
  6. j. infrastructurele voorzieningen;
  7. k. ter plaatse van de aanduiding 'parkeerterrein' ook voor parkeren;

met de daarbij behorende:

  1. l. bouwwerken geen gebouwen zijnde;
  2. m. paden.

3.2 Bouwregels

  1. 1. Op of in deze gronden mogen geen gebouwen en overkappingen worden gebouwd.
  2. 2. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt dat de bouwhoogte niet meer dan 2 m. mag bedragen.
  3. 3. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - maïsdoolhof' geldt dat de bouwhoogte ten behoeve speeltoestellen niet meer dan 4 m. mag bedragen .

3.3 Afwijken van de bouwregels

  1. 1. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 3.2 voor wat betreft de maximum bouwhoogte overige bouwwerken buiten het bouwvlak en toestaan dat zonnecollectoren buiten het bouwvlak worden gebouwd met een hogere bouwhoogte, met inachtneming van het volgende:
    1. a. de bouwhoogte niet meer dan 3 m bedraagt;
    2. b. de zonnecollectoren dienen aansluitend aan een bouwvlak te worden gerealiseerd;
    3. c. de aanwezige daken van woning(en) en (bedrijfs)gebouwen onvoldoende geschikt zijn door vorm, monumentale waarde, afmeting of oriëntatie om de zonnecollectoren op te bevestigen;
    4. d. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de belangen van landschap en beeldkwaliteit;
    5. e. de noodzaak voor het bouwen van zonnecollectoren met een bouwhoogte van meer dan 2 m dient te zijn aangetoond;
    6. f. de belangen van gebruikers en/of eigenaren van nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad.

3.4 Specifieke gebruiksregels

3.5 Afwijken van de gebruiksregels

  1. 1. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 3.1 ten behoeve van het gebruik van grond als paardrijbak, waarbij de paardrijbak voor de voorgevelrooilijn ligt, mits:
    1. a. de belangen van gebruikers en/of eigenaren van nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;
    2. b. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de milieusituatie;
    3. c. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de aanwezige landschapswaarden, tenzij hieraan door het nemen van maatregelen voldoende tegemoet kan worden gekomen.
  1. 2. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 3.1 ten behoeve van het gebruik van grond voor het plaatsen van zonnecollectoren, mits:
    1. a. de zonnecollectoren ten dienste staan van een woongebouw of bedrijfsgebouwen binnen het bouwvlak of bestemmingsvlak met een andere bestemming dan de bestemming 'Agrarisch -Onbebouwd';
    2. b. de grond waarop de zonnecollectoren geplaatst worden direct grenst aan het bestemmingsvlak of bouwvlak waartoe de zonnecollectoren behoren;
    3. c. de totale oppervlakte die gebruikt wordt voor het plaatsen van zonnecollectoren maximaal 150 m2 bedraagt;
    4. d. de belangen van gebruikers en/of eigenaren van nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;
    5. e. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de milieusituatie;
    6. f. geen significante aantasting plaatsvindt van ecologische waarden;
    7. g. het terrein waarop de zonnecollectoren staan wordt voorzien van een goede landschappelijke inpassing.
  1. 3. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 3.1 ten behoeve van het gebruik van grond voor de activiteit maïsdoolhof, mits:
    1. a. de belangen van gebruikers en/of eigenaren van nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;
    2. b. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de aanwezige landschapswaarden, tenzij hieraan door het nemen van maatregelen voldoende tegemoet kan worden gekomen.
  1. 4. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 3.1 ten behoeve van intensief recreatief medegebruik, zoals boerengolf, buiten het bouwvlak, mits:
    1. a. aannemelijk is gemaakt dat geen onevenredige verkeersaantrekkende werking optreedt;
    2. b. de belangen van gebruikers en/of eigenaren van nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad.

3.6 Wijzigingsbevoegdheid

  1. 1. Burgemeester en wethouders kunnende bestemming 'Agrarisch - Onbebouwd' wijzigen in de bestemming 'Groen', mits:
    1. a. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de aanwezige landschapswaarden en ecologische waarden;
    2. b. de belangen van gebruikers en/of eigenaren van nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad.

Artikel 4 Gemengd - 1

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Gemengd - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. ter plaatse van de aanduiding 'dagrecreatie' voor dagrecreatie;
  2. b. ter plaatse van de aanduiding 'verblijfsrecreatie' voor recreatief verblijf in maximaal 25 kampeermid- delen en maximaal 5 trekkershutten met daarbij behorende sanitaire voorzieningen, berging en een recreatief ontspanningsgedeelte;
  3. c. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - niet-grondgebonden veehouderijbedrijf' voor de uitoefening van een agrarisch bedrijf, met dien verstande dat:
    1. 1. per bouwvlak niet meer dan één agrarisch bedrijf is toegestaan;
    2. 2. voor zover het bedrijf voor de milieuregelgeving als één inrichting wordt aangemerkt, deze inrichting niet op twee in de nabijheid van elkaar gelegen bouwvlakken mag zijn gelegen;
  4. d. het gebruik als omschreven in artikel 4.5.1;

met daaraan ondergeschikt:

  1. e. onzelfstandige horecavoorzieningen en detailhandel ter plaatse van de aanduiding 'dagrecreatie';
  2. f. erfontsluitingswegen;
  3. g. sloten, beken en daarmee gelijk te stellen waterlopen;
  4. h. waterhuishoudkundige voorzieningen;

met de daarbij behorende:

  1. i. gebouwen;
  2. j. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - woongebouw' is uitsluitend één woongebouw, zijnde twee bedrijfswoningen, toegestaan
  3. k. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  4. l. werken, geen bouwwerken zijnde;
  5. m. tuinen en erven;
  6. n. sport- en speelvoorzieningen
  7. o. parkeervoorzieningen;
  8. p. groenvoorzieningen en landschapselementen;
  9. q. paden.

4.2 Bouwregels

4.3 Nadere eisen

  1. 1. Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:
    1. a. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
    2. b. de verkeersveiligheid;
    3. c. een goede milieusituatie;
    4. d. de bescherming van ecologische waarden;
    5. e. de bereikbaarheid voor hulpdiensten;
    6. f. de brandveiligheid;
    7. g. de gebruiksmogelijkheden van nabijgelegen gronden;
    8. h. de landschappelijke inpassing van de bebouwing;
    9. i. architectonische en/of cultuurhistorische waarde van andere bebouwing;
    10. j. een ongestoorde ligging van kabels en leidingen.
  1. 2. Bij het stellen van nadere eisen is de procedure zoals weergegeven in artikel 13.1 van toepassing.

4.4 Afwijken van de bouwregels

  1. 1. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 4.2.2 onder a en b voor wat betreft de maximum goothoogte en toestaan dat de goothoogte van een bedrijfsgebouw niet meer dan 6 m bedraagt, mits:
    1. a. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de belangen van landschap en beeldkwaliteit;
    2. b. de verhoging bedrijfstechnisch noodzakelijk is;
    3. c. het aantal bouwlagen niet toeneemt.
  1. 2. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 4.2.2 onder a en c voor wat betreft de maximum bouwhoogte en toestaan dat de bouwhoogte van een bedrijfsgebouw niet meer dan 12 m bedraagt, mits:
    1. a. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de belangen van landschap en beeldkwaliteit;
    2. b. de verhoging bedrijfstechnisch noodzakelijk is;
    3. c. het aantal bouwlagen niet toeneemt.
  1. 3. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 4.2.3 voor wat betreft de maximum goothoogte van een woongebouw en toestaan dat een woongebouw wordt gebouwd met een hogere goothoogte, mits:
    1. a. de goothoogte niet meer dan 6 m bedraagt;
    2. b. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de belangen van landschap en beeldkwaliteit.
  1. 4. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 4.2.5 onder b voor wat betreft de maximum bouwhoogtes van voedersilo's en toestaan dat binnen het bouwvlak voedersilo's worden gebouwd met een bouwhoogte van niet meer dan 20 m.
  1. 5. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 4.2.5 onder b voor wat betreft de hoogte van een mestopslagvoorziening buiten het bouwvlak en toestaan dat een mestopslagvoorziening buiten het bouwvlak wordt gebouwd met een grotere hoogte, met inachtneming van het volgende:
    1. a. per agrarisch bedrijf is niet meer dan één gebouwde mestopslagvoorziening voor drijfmest buiten het bouwvlak toegestaan;
    2. b. de mestopslagvoorziening dient aansluitend aan het bouwvlak te worden gerealiseerd;
    3. c. de noodzaak voor de mestopslagvoorziening buiten het bouwvlak dient te zijn aangetoond;
    4. d. de inhoud van de mestopslagvoorziening mag niet meer dan 750 m3 bedragen;
    5. e. de milieusituatie mag niet onevenredig worden aangetast;
    6. f. de bouwhoogte mag maximaal 6 m bedragen;
    7. g. er mag geen onevenredige afbreuk worden gedaan aan de aanwezige landschapswaarden, tenzij door het nemen van maatregelen hieraan voldoende tegemoet kan worden gekomen.
  1. 6. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 4.2.5 voor wat betreft de maximum bouwhoogte overige bouwwerken buiten het bouwvlak en toestaan dat zonnecollectoren buiten het bouwvlak worden gebouwd met een hogere bouwhoogte, met inachtneming van het volgende:
    1. a. de bouwhoogte niet meer dan 3 m bedraagt;
    2. b. de zonnecollectoren dienen aansluitend aan het bouwvlak te worden gerealiseerd;
    3. c. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de belangen van landschap en beeldkwaliteit;
    4. d. de noodzaak voor het bouwen van zonnecollectoren met een bouwhoogte van meer dan 2 m dient te zijn aangetoond;
    5. e. de belangen van gebruikers en/of eigenaren van nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad.
  1. 7. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 4.2.5 voor wat betreft de maximum hoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde en toestaan dat de bouwhoogte van windturbines niet meer dan 20 m bedraagt, mits:
    1. a. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de belangen van landschap en beeldkwaliteit;
    2. b. de belangen van gebruikers en/of eigenaren van nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;
    3. c. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de milieusituatie.
  1. 8. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 8.1 en toestaan dat wordt gebouwd ten behoeve van een functie waarvoor is of wordt afgeweken van het plan met toepassing van artikel 4.6, mits dit in overeenstemming is met de in artikel 4.6 genoemde voorwaarden en wordt gebouwd conform de in artikel 4.2 vermelde bouwregels, voor zover van toepassing.

4.5 Specifieke gebruiksregels

4.6 Afwijken van de gebruiksregels

  1. 1. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 4.1 en de stalling van caravans, campers e boten van derden toestaan, mits deze plaatsvindt in bestaande gebouwen.
  1. 2. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 4.5.1 ten behoeve van de uitoefening van een aan huis verbonden beroep, kleinschalig bedrijf en/of bed & breakfast in een bijgebouw, mits:
    1. a. maximaal 25% van de totale vloeroppervlakte van een woongebouw en de bijgebouwen wordt gebruikt voor het aan huis verbonden beroep, kleinschalig bedrijf en/of bed & breakfast;
    2. b. de totale gezamenlijke vloeroppervlakte die wordt aangewend voor het aan huis verbonden beroep, kleinschalig bedrijf en/of bed & breakfast niet meer bedraagt dan 60 m2 bij een woongebouw;
    3. c. de belangen van gebruikers en/of eigenaren van nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;
    4. d. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de milieusituatie.
  1. 3. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 4.5.1 ten behoeve van het gebruik van grond als paardrijbak, waarbij de paardrijbak voor de voorgevelrooilijn ligt, mits:
    1. a. de belangen van gebruikers en/of eigenaren van nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;
    2. b. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de milieusituatie;
    3. c. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de aanwezige landschapswaarden, tenzij hieraan door het nemen van maatregelen voldoende tegemoet kan worden gekomen.
  1. 4. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 4.5.1 ten behoeve van het gebruik van grond voor het plaatsen van zonnecollectoren, mits:
    1. a. de zonnecollectoren ten dienste staan van een woongebouw of bedrijfsgebouwen binnen het bouwvlak of bestemmingsvlak met een andere bestemming dan de bestemming 'Agrarisch -Onbebouwd';
    2. b. de grond waarop de zonnecollectoren geplaatst worden direct grenst aan het bestemmingsvlak of bouwvlak waartoe de zonnecollectoren behoren;
    3. c. de totale oppervlakte die gebruikt wordt voor het plaatsen van zonnecollectoren maximaal 250 m2 bedraagt;
    4. d. de aanwezige daken van een woongebouw en (bedrijfs)gebouwen onvoldoende geschikt zijn door vorm, monumentale waarde, afmeting of oriëntatie om de zonnecollectoren op te bevestigen;
    5. e. de belangen van gebruikers en/of eigenaren van nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;
    6. f. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de milieusituatie;
    7. g. geen significante aantasting plaatsvindt van ecologische waarden;
    8. h. het terrein waarop de zonnecollectoren staan wordt voorzien van een goede landschappelijke inpassing.

Artikel 5 Groen

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. opgaande beplanting;

met de daarbij behorende:

  1. b. andere groenvoorzieningen;
  2. c. bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde;
  3. d. werken, geen bouwwerken zijnde;

met daaraan ondergeschikt:

  1. e. paden;
  2. f. watervoorzieningen.

5.2 Bouwregels

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

  1. a. de bouwhoogte van palen en masten mag niet meer dan 9 m bedragen;
  2. b. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer dan 2 m bedragen;
  3. c. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 3 m bedragen.

5.3 Nadere eisen

  1. 1. Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:
    1. a. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
    2. b. de verkeersveiligheid;
    3. c. een goede milieusituatie;
    4. d. de bereikbaarheid voor hulpdiensten;
    5. e. de gebruiksmogelijkheden van nabijgelegen gronden;
    6. f. de landschappelijke inpassing van de bebouwing;
    7. g. architectonische en/of cultuurhistorische waarde van andere bebouwing;
    8. h. een ongestoorde ligging van kabels en leidingen.
  1. 2. Bij het stellen van nadere eisen is de procedure zoals weergegeven in artikel 13.1 van toepassing.

5.4 Afwijken van de gebruiksregels

  1. 1. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 5.1 en behoeve van het aanleggen van in- en uitritten om aangrenzende gebouwen en terreinen te kunnen bereiken en verlaten. De breedte van een in- en uitrit mag niet meer dan 4 m bedragen.
  2. 2. Het afwijken kan slechts, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    1. a. het straat- en bebouwingsbeeld;
    2. b. de verkeersveiligheid;
    3. c. de bereikbaarheid voor hulpdiensten;
    4. d. de gebruiksmogelijkheden van de nabijgelegen gronden.

5.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

  1. 1. Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:
    1. a. het vergraven, egaliseren en ophogen van gronden;
    2. b. het kappen en/of rooien van bomen en houtgewas
    3. c. het verbreden en verharden van paden, het aanleggen van wegen en parkeergelegenheden en het aanleggen van andere oppervlakteverhardingen;
    4. d. het aanbrengen van onder- en bovengrondse leidingen, constructies, installaties en apparatuur;
    5. e. het aanleggen van voorzieningen ten behoeve van het recreatief en/of educatief medegebruik;
    6. f. werken en werkzaamheden die wijziging van de waterhuishouding of waterstand beogen of tengevolge hebben, zoals uitdiepen, draineren en slaan van putten.
  1. 2. Het in artikel 5.5, eerste lid vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:
    1. a. het normale onderhoud betreffen;
    2. b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan.
  1. 3. De werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden, bedoeld in het eerste lid, zijn in strijd met het bestemmingsplan indien door de uitvoering daarvan, dan wel door de direct of indirect te verwachten gevolgen, onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de waarde, bedoeld in artikel 5.1, en hieraan door het stellen van voorwaarden onvoldoende tegemoet kan worden gekomen.

Artikel 6 Waarde - Archeologie 1

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 1' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(-en), primair bestemd voor het behoud en de bescherming van archeologische waarden van de gronden.

6.2 Bouwregels

  1. 1. Op of in deze gronden mogen, in afwijking van hetgeen in overige bestemmingen is bepaald, geen bouwwerken worden gebouwd voor zover de oppervlakte van het (ondergrondse) bouwwerk meer dan 10.000 m2 en de ondergrondse bouwdiepte meer dan 0,3 m bedraagt.
  1. 2. Ter plaatse van de volgende aanduiding geldt dat op deze gronden, in afwijking van hetgeen in overige bestemmingen en in het eerste lid is bepaald, mogen geen bouwwerken worden gebouwd:
    1. a. voor zover de oppervlakte van het (ondergrondse) bouwwerk bij 'specifieke vorm van waarde - archeologie 1 - middelhoge verwachtingswaarde' meer dan 1.500 m2 en de ondergrondse bouwdiepte meer dan 0,3 m bedraagt, uitgezonderd ter plaatse van een bouwvlak binnen de bestemming 'Agrarisch', want daar geldt dit voor zover de oppervlakte van het (ondergrondse) bouwwerk meer dan 2.000 m2 en de ondergrondse bouwdiepte meer dan 0,3 m bedraagt.
  1. 3. Als artikel 6.1, dan wel 6.2, van toepassing is, dan mag desondanks worden gebouwd ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - indien de archeologische waarden van het terrein naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld met archeologisch onderzoek en/of advies van een archeologisch deskundige. In dat geval kunnen aan de omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen voorwaarden worden verbonden dat:
    1. a. technische maatregelen worden getroffen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden; en/of
    2. b. opgravingen worden verricht en daarvan rapportage wordt gedaan; en/of
    3. c. een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg de werken of werkzaamheden die leiden tot bodemverstoring, begeleidt.

6.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

  1. 1. Het is binnen de bestemming 'Waarde - Archeologie 1' verboden zonder of in afwijking van een vergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren over een oppervlakte van meer dan 10.000 m2:
    1. a. het uitvoeren van grondbewerkingen dieper dan 0,3 m onder het maaiveld, zoals afgraven, diepploegen, egaliseren, frezen, scheuren van grasland, aanleg of rooien van bos, boomgaard of diepwortelende beplanting, aanbrengen van oppervlakteverhardingen, aanleggen van drainage, verwijderen van funderingen;
    2. b. het aanleggen van waterlopen en het vergraven, verruimen en dempen van bestaande waterlopen en kolken;
    3. c. het aanleggen van leidingen dieper dan 0,3 m onder het maaiveld.
  1. 2. Ter plaatse van de volgende aanduiding geldt dat het verboden is zonder of in afwijking van een vergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren zoals genoemd in artikel 6.3, lid 1, sub a, b en c:
    1. a. bij 'specifieke vorm van waarde - archeologie 1 - middelhoge verwachtingswaarde' over een oppervlakte van meer dan 1.500 m2, uitgezonderd ter plaatse van een bouwvlak binnen de bestemming 'Agrarisch', want daar geldt dit bij een oppervlakte van meer dan 2.000 m2.
  1. 3. De vergunning kan pas worden verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de archeologische waarden van de gronden.
  1. 4. Het in artikel 6.3 lid 1 en lid 2 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:
    1. a. behoren bij het normale onderhoud, gebruik en beheer;
    2. b. reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende vergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan;
    3. c. de archeologische waarde niet onevenredig aantasten, hetgeen kan blijken uit een rapport waarin de archeologische waarde van de gronden in voldoende mate is vastgesteld.

6.4 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen deze bestemming wijzigingen in die zin dat deze bestemming komt te vervallen, indien als gevolg van een nader archeologisch onderzoek is gebleken dat de archeologische waarden van de gronden niet behoudenswaardig zijn of niet langer aanwezig zijn of de aanwijzing als beschermd rijksmonument op grond van de Monumentenwet 1988 is ingetrokken.

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 7 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 8 Algemene Bouwregels

8.1 Bouwen ten dienste van de bestemming

Er mag uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de bestemming.

8.2 Ondergronds bouwen

  1. 1. Ondergrondse bouwwerken zijn uitsluitend toegestaan in de vorm van een onderbouw, tenzij het een mestbassin of daarmee samenhangend of vergelijkbaar bouwwerk betreft;
  2. 2. Het bouwen van een onderbouw is uitsluitend toegestaan indien en voor zover dit in de regels uitdrukkelijk is bepaald;
  3. 3. Indien de onderzijde van de begane grondvloer niet gelijk is aan het maaiveld, telt de ruimte tussen de onderzijde van de begane grondvloer en het maaiveld mee voor de inhoud van het gebouw;
  4. 4. De bouwdiepte van een onderbouw mag niet meer bedragen dan 3,5 m.

Artikel 9 Algemene Gebruiksregels

9.1 Gebruik strijdig met de bestemming

Als gebruik strijdig met de bestemming wordt in ieder geval aangemerkt:

  1. a. het gebruiken van de gronden als stort- en/of opslagplaats van grond en/of afval, anders dan als stort- en/of opslagplaats voor bij de bestemming passend gebruik;
  2. b. het gebruiken van gronden voor sport- en wedstrijdterreinen, uitgezonderd het gebruik dat in Hoofdstuk2 uitdrukkelijk is toegestaan;
  3. c. het gebruiken van gronden voor motor- en modelvliegtuigsport;
  4. d. het gebruiken van gronden voor militair oefenterrein met motorvoertuigen;
  5. e. het gebruiken van gronden voor een seksinrichting;
  6. f. het gebruiken van gronden voor een landingsplaats voor vliegtuigen, met inbegrip van helikopters en/of ultralighthelikopters.

9.2 Gebruik overeenkomstig de bestemming

Als gebruik overeenkomstig de bestemming wordt aangemerkt:

  1. 1. het aanleggen van kabels en/of leidingen ten behoeve van de drinkwatervoorziening, de riolering, de waterhuishouding, de energievoorziening en de datacommunicatie, met uitzondering van:
    1. a. hoogspanningsleidingen;
    2. b. buisleidingen waarop het Besluit externe veiligheid buisleidingen van toepassing is;
    3. c. buisleidingen voor het transport van water, afvalwater of stoom met een doorsnede van 1 meter of meer en een lengte van 10 km of meer.

9.3 Parkeernormen

  1. 1. Voor nieuwe ontwikkelingen - dat wil zeggen bouwactiviteiten waarbij de bruto vloeroppervlakte toe- neemt of gebruik dat nog niet bestaat op de dag van terinzagelegging van het ontwerpbestemmings- plan - geldt dat voldoende parkeerplaatsen aanwezig dienen te zijn (en te blijven) conform de parkeer- normen zoals opgenomen in Nota Parkeernormen 2015 (bijlage 1).
  2. 2. Het voorgaande geldt niet voor het vergroten van een woning.

Artikel 10 Algemene Aanduidingsregels

10.1 Voorwaardelijke verplichting

Artikel 11 Algemene Afwijkingsregels

11.1 Algemene afwijkingsregels

  1. 1. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het plan:
    1. a. indien en voor zover afwijkingen ten aanzien van de grens of de richting van wegen, parkeerstro- ken, paden, bermen en sloten en ligging van bebouwingsgrenzen noodzakelijk zijn ter aanpassing van het plan aan de werkelijke toestand van het terrein, die bij de uitmeting blijkt, mits die afwijkingen ten opzichte van hetgeen op de verbeelding is weergegeven niet meer dan 10 m zijn;
    2. b. ten behoeve van het bouwen in afwijking van de bepalingen ten aanzien van de afmetingen van de bebouwing met uitzondering van oppervlakte en inhoudsmaten, mits de afwijkingen beperkt blijven tot ten hoogste 10% van de in het plan weergegeven maten;
    3. c. voor wat betreft de maximum inhoud van een inpandige woning in een voormalig agrarisch bedrijfsgebouw en toestaan dat een woning wordt gebouwd met een grotere inhoud, mits (indien aanwezig) de bestaande architectonische en/of cultuurhistorische waarde van het (voormalige) agrarische bedrijfsgebouw blijft gehandhaafd dan wel wordt versterkt.
  1. 2. Een omgevingsvergunning, als bedoeld in het eerste lid, kan niet worden verleend indien enig aangren- zend terrein of enige aangrenzende bebouwing in een toestand wordt gebracht, die strijdig is met het plan en/of indien op enig aangrenzend terrein de verwerkelijking van het plan wordt belemmerd en dit niet door het verbinden van voorschriften aan de omgevingsvergunning kan worden voorkomen.

Artikel 12 Algemene Wijzigingsregels

12.1 Algemeen

Burgemeester en wethouders kunnen, indien en voor zover dringende redenen die na het vaststellen van het plan tot hun kennis zijn gekomen hiertoe aanleiding geven en voor zover het belang van een goede ruimtelijke ontwikkeling van het gebied dat in het plan is begrepen niet wordt geschaad:

  1. 1. een bestemmingsgrens tussen twee bestemmingsvlakken zodanig wijzigen, dat het kleinste bestemmingsvlak met niet meer dan 10% wordt verkleind of vergroot;
  2. 2. een bebouwingsgrens zodanig wijzigen, dat het bebouwingsvlak met niet meer dan 10% wordt verkleind of vergroot.

Artikel 13 Algemene Procedureregels

13.1 Procedure bij het stellen van nadere eisen

Voor een besluit tot het stellen van een nadere eis geldt de volgende voorbereidingsprocedure:

  1. 1. een ontwerpbesluit ligt, met bijhorende stukken, gedurende twee weken ter inzage;
  2. 2. burgemeester en wethouders geven voorafgaand aan de terinzagelegging kennis van het ontwerpbe- sluit in één of meer dag-, nieuws of huis-aan-huisbladen of op een andere geschikte wijze. De kennisgeving geschiedt tevens langs elektronische weg;
  3. 3. de kennisgeving houdt mededeling in van de bevoegdheid tot het naar voren brengen van zienswijzen gedurende de onder 1 genoemde termijn;
  4. 4. burgemeester en wethouders delen aan hen die zienswijzen naar voren hebben gebracht de beslissing daaromtrent mede.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 14 Overgangsrecht

14.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. 1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    1. a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. 2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  3. 3. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

14.2 Overgangsrecht gebruik

  1. 1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. 2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te verande- ren of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. 3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. 4. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 15 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan 'Rijksweg IV' van de gemeente Barneveld.

Behoort bij het besluit van de raad van de gemeente Barneveld

d.d. tot vaststelling.

Mij bekend,

de griffier.

Bijlagen

Bijlage 1 Nota Parkeernormen 2015

Hoofdstuk 1 Inleiding

In verband met de komst van de Westelijke rondweg om Voorthuizen, moet het bedrijf van de familie Van Woudenbergh (hierna: de familie) verdwijnen van de huidige locatie aan de Baron van Nagellstraat 104 in Voorthuizen. Al enkele jaren is de familie bezig met de gedwongen verplaatsing van hun bedrijf, waarbij meerdere locaties niet geschikt bleken te zijn. De definitieve keuze is gevallen op percelen ten oosten van het perceel Rijksweg 55 in Voorthuizen, kadastraal bekend als gemeente Voorthuizen, sectie H, nr. 1853 en nr. 2595 (hierna: het perceel Maïsdoolhof). De uitvoering van dit plan is niet mogelijk binnen het geldende bestemmingsplan. Daarom is voorliggende herziening van het bestemmingsplan opgesteld.

Voorliggend plan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De toelichting is opgebouwd uit acht hoofdstukken. Na dit hoofdstuk beschrijft hoofdstuk 2 de bestaande situatie. Vervolgens wordt in hoofdstuk 3 een beschrijving van het plan gegeven. Hoofdstuk 4 gaat vervolgens in op het beleidskader. Het vijfde hoofdstuk gaat in op de randvoorwaarden, waarna in het zesde hoofdstuk de juridische aspecten worden besproken. In hoofdstuk 7 is aandacht voor de economische uitvoerbaarheid. Hoofdstuk 8 gaat in op de resultaten van de procedure ten behoeve van dit bestemmingsplan.

Hoofdstuk 2 Bestaande Situatie

2.1 Begrenzing Plangebied

Het plangebied ligt aan de Rijksweg ten zuidwesten van de kern Voorthuizen. Het plangebied wordt aan de noordzijde begrensd door de Rijksweg, enkele woningen en agrarische bedrijven. Aan de oostzijde vormen de Westelijke rondweg en agrarische gronden de grens van het plangebied. De grens aan de zuid- en westzijde wordt gevormd door agrarische gronden, enkele woningen en een agrarisch bedrijf. Onderstaan- de afbeeldingen geven de ligging (blauw omlijnd) en de begrenzing (geel omlijnd) van het plangebied weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1314-0002_0001.jpg"

Afbeelding: Ligging plangebied

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1314-0002_0002.png"

Afbeelding: Begrenzing plangebied

2.2 Geldende Bestemmingen

Het plangebied ligt in het bestemmingsplan "Buitengebied 2012", "partiële herziening bestemmingsplan Buitengebied 2012" en "tweede partiële herziening bestemmingsplan Buitengebied 2012" en heeft de bestemmingen 'Agrarisch' (zonder bouwvlak) en 'Archeologie-1'. Daarnaast zijn de aanduidingen 'specifieke vorm van waarde - archeologie 1 - middelhoge verwachtingswaarde' en 'reconstructiewetzone - verwevingsgebied GV' van toepassing. Realisatie van het bedrijf van de familie is binnen deze bestemmingen niet toegestaan.

In het bestemmingsplan zijn geen mogelijkheden opgenomen die uitvoering van voorliggend plan mogelijk maken, bijvoorbeeld door wijziging of afwijken met een omgevingsvergunning. Daarom is een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk.

Onderstaande afbeelding geeft een fragment van het geldende bestemmingsplan weer. Het plangebied is blauw omlijnd. De grijze strook ten oosten van het plangebied is de contour van de nog te realiseren Westelijke rondweg.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1314-0002_0003.png"

Afbeelding: Fragment verbeelding bestemmingsplan 'Buitengebied 2012'

Hoofdstuk 3 Planbeschrijving

Met het oog op de toekomst wil de familie op de nieuwe locatie de recreatieve tak als hoofdactiviteit exploiteren. Dit in tegenstelling tot de huidige locatie, waar de agrarische tak (intensieve veehouderij) de hoofdactiviteit is. De gewenste recreatieve tak bestaat uit een aantal functies die ook op de huidige locatie aanwezig zijn, zoals de boerencamping met 25 plaatsen, het maïsdoolhof, het maïszwembad, diverse speelvoorzieningen, een terras en een entreegebouw met beperkte horecavoorziening die tevens dient als schuilgelegenheid voor de campingasten. Deze functies worden op het perceel Maïsdoolhof opnieuw gerealiseerd. Met betrekking tot de gewenste agrarische tak worden er minder en andersoortige dieren gehouden. De plattegrond van de nieuwe situatie is opgenomen als bijlage 1.

Boerencamping
De boerencamping wordt gescheiden van de functies met betrekking tot het maïsdoolhof en de agrarische tak. De openingstijden van de verblijfsrecreatieve tak worden gekoppeld aan het kampeerseizoen, zodat geen voorzieningen voor de winter hoeven te worden getroffen.

Woningen
Op de huidige locatie is sprake van een woning met inwoonsituatie. Deze situatie is sinds 1984 aanwezig. Op grond van het zogenaamde '1 januari 1988'-beleid, waarin is vastgelegd dat niet (meer) handhavend zal worden opgetreden tegen bouw- en gebruiksovertredingen van vóór 1 januari 1988, en op grond van de verleende bouwvergunning, zou deze woning aangemerkt worden als een 'woongebouw'. Echter, omdat het bedrijf van de familie op de huidige locatie een (intensief) agrarisch bedrijf is, is het niet mogelijk geweest om de woning als 'woongebouw' aan te merken. Dit is conform gelijksoortige situaties in het buitengebied. Op het perceel Maïsdoolhof wordt de woonsituatie gerealiseerd als een woongebouw.

Nieuwe functies
Nieuwe functies die gerealiseerd worden zijn een vergroting van het entreegebouw met binnenspeelvoor- zieningen, horeca ten behoeve van bezoekers van het maïsdoolhof en verkoop van eigen producten. Daar- naast wordt een sanitairgebouw met recreatieruimte ten behoeve van de boerencamping gerealiseerd, evenals vijf trekkershutten. Deze extra functies passen bij een toekomstgericht bedrijf, die mede mogelijk gemaakt worden door de gedwongen bedrijfverplaatsing.

Parkeren
Binnen het plangebied worden 78 parkeerplaatsen gerealiseerd, die compact gerealiseerd en landschap- pelijk ingepast worden. Naast deze reguliere parkeerplaatsen wordt een 'overloopparkeerterrein' gerealiseerd dat, naast het agrarisch gebruik van de grond, bij piekmomenten gebruikt kan worden om te parkeren. Het gaat daarbij om maximaal 30 dagen per jaar. Daarbuiten zal het terrein zijn afgesloten voor motorvoertuigen. De capaciteit van dit parkeerterrein bedraagt 60 parkeerplaatsen.

Tijdelijke ontsluiting
In de beoogde tijdelijke situatie wordt het perceel Maïsdoolhof bereikbaar via de Verbindingsweg, Bijscho- terweg en een tijdelijk pad vanaf de Bijschoterweg. Dit tijdelijke pad wordt, na overleg met de provincie Gelderland, aangelegd op het toekomstige tracé van de rondweg om Voorthuizen. De bereikbaarheid van het perceel Maïsdoolhof wordt hiermee verbeterd ter opzichte van de huidige situatie.

Agrarische bedrijfstak
De agrarische tak van het bedrijf bestaat uit minder en andersoortige dieren dan nu op de locatie Baron van Nagellstraat 104 mogelijk zijn. De bebouwing in het plangebied ten behoeve van deze tak wordt 1.600 m2, waarvan 1.200 m2 is toegestaan voor het huisvesten van dieren. Dit in verband met een begrenzing van de maximale mogelijkheden voor het houden van dieren. Dit wordt onder andere beschreven in de paragrafen 5.6 en 5.10.

Afstanden en landschappelijke inpassing
Bij de situering van de agrarische en recreatieve functies is rekening gehouden met de afstanden tot de omliggende woningen. Hiermee wordt voldaan aan de geldende afstandseisen en -normen. Het totale plan wordt ingepast aan de hand van het beplantings- en het inrichtingsplan, welke zijn opgenomen als bijlage 2 en 3. Zie voor een verdere beschrijving over het landschap paragraaf 5.12.

Hoofdstuk 4 Beleidskader

4.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op het relevante beleidskader. Het gaat om beleid en beleidsnota's die direct dan wel indirect doorwerken in het bestemmingsplan of invloed hebben op de bestemmingsrege- lingen. Van deze nota's is hierna per bestuursniveau een beknopte samenvatting gegeven.

4.2 Rijk

4.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

In 2012 is de nationale Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (hierna: de SVIR) van kracht geworden. Deze vervangt onder andere de Nota Ruimte. De SVIR bepaalt welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze van invloed zijn op de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (hierna: het Barro) bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken. De Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (hierna: de Rarro) is de ministeriële regeling. Op 30 december 2011 zijn het Barro en de Rarro in werking getreden. In Barneveld zijn het Barro en de Rarro van toepassing in verband met de aanwezige militaire terreinen.

Het Rijk heeft drie doelen gekozen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • Het verbeteren en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Met de Structuurvisie zet het kabinet het roer om in het nationale ruimtelijke beleid. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

De 13 nationale belangen zijn:

  • Een excellente ruimtelijk-economische structuur van Nederland door een aantrekkelijk vestigingsklimaat in en goede internationale bereikbaarheid van de stedelijke regio’s met een concentratie van topsectoren (nationaal belang 1)
  • Ruimte voor het hoofdnetwerk voor (duurzame) energievoorziening en de energietransitie (nationaal belang 2)
  • Ruimte voor het hoofdnetwerk voor vervoer van (gevaarlijke) stoffen via buisleidingen (nationaal belang 3)
  • Efficiënt gebruik van de ondergrond (nationaal belang 4)
  • Een robuust hoofdnet van wegen, spoorwegen en vaarwegen rondom en tussen de belangrijkste stedelijke regio’s inclusief de achterlandverbindingen (nationaal belang 5)
  • Betere benutting van de capaciteit van het bestaande mobiliteitssysteem (nationaal belang 6)
  • Het in stand houden van het hoofdnet van wegen, spoorwegen en vaarwegen om het functioneren van het mobiliteitssysteem te waarborgen (nationaal belang 7)
  • Verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water) en bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico’s (nationaal belang 8)
  • Ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening en kaders voor klimaatbestendige stedelijke (her)ontwikkeling (nationaal belang 9)
  • Ruimte voor behoud en versterking van (inter)nationale unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten (nationaal belang 10)
  • Ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora- en faunasoorten (nationaal belang 11)
  • Ruimte voor militaire terreinen en activiteiten (nationaal belang 12)
  • Zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten (nationaal belang 13)

Doorwerking in plangebied
In dit geval is geen sprake van één van deze 13 nationale belangen. De SVIR vormt daarom geen belemmering voor voorliggend plan.

4.2.2 Nationaal Waterplan

Eind 2009 is de structuurvisie Nationaal Waterplan (hierna: het NW) in werking getreden. Het NW is een algemeen plan voor het op nationaal niveau te voeren waterhuishoudkundig beleid. Het NW zet veel van het in de voorgaande nota's waterhuishouding opgenomen beleid voort, zoals het uitgaan van integraal waterbeheer en een watersysteembenadering. Nieuw is dat het NW tevens een structuurvisie is voor de ruimtelijke aspecten. Ook wordt meer nadruk gelegd op een gebiedsgerichte en een klimaatbestendige aanpak.

Met het NW wil het Rijk antwoorden formuleren op ontwikkelingen op het gebied van klimaat, demografie en economie en investeren in een duurzaam waterbeheer. Dit om ervoor te zorgen dat ook volgende generaties van Nederland als veilig en welvarend waterland genieten. Een goede bescherming tegen over- stromingen, het zoveel mogelijk voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit zijn basisvoorwaarden voor welvaart en welzijn. Daarnaast levert water een positieve bijdrage aan de kwaliteit van de leefomgeving en behoud van biodiversiteit.

Voor een duurzaam en klimaatbestendig watersysteem is het van belang bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening te houden met waterhuishoudkundige eisen op korte en lange termijn. Om dit te bereiken moet water bepalender dan voorheen zijn bij de besluitvorming over grotere opgaven op het terrein van onder andere verstedelijking. De mate waarin water bepalend is bij ruimtelijke ontwikkelingen hangt af van de aard, omvang en urgentie van de wateropgave in relatie tot andere opgaven en kenmerken in dat gebied.

Doorwerking in plangebied
De bevindingen en resultaten van de watertoets zijn beschreven in paragraaf 5.15.

4.3 Provincie

4.3.1 Omgevingsvisie en Omgevingsverordening

De provincie Gelderland heeft haar beleid gericht op de fysieke leefomgeving vastgelegd in de Omgevings- visie (hierna: de Visie) en de bijbehorende Omgevingsverordening (hierna: de Verordening). Provinciale Staten (hierna: PS) hebben de Visie op 9 juli 2014 vastgesteld en de Verordening op 24 september 2014. De Visie en de Verordening zijn op 17 oktober 2014 in werking getreden.

De provincie kiest er in de Visie voor om vanuit twee hoofddoelen bij te dragen aan gemeenschappelijke maatschappelijke opgaven. Deze zijn:

  1. 1. een duurzame economische structuur;
  2. 2. het borgen van de kwaliteit en veiligheid van onze leefomgeving.

Voor het landelijk gebied ligt in de Visie en Verordening de focus op een vitaal platteland, waar mensen inspelen op grote veranderingen, waar inwoners zich actief inzetten voor hun gezamenlijke toekomst, een platteland met een eigen economische kracht en een grote natuurlijke en landschappelijke waarde, waar kwaliteit en vitaliteit samen op gaan.

4.4 Waterschap

Waterbeheersplan 2010-2015 Waterschap Vallei & Eem
In het plan heeft het waterschap zijn ambities en uitvoeringsprogramma vastgelegd. De plannen zijn gebundeld in de drie programma's Veilige dijken, Voldoende en schoon water en Zuivering afvalwater.

  1. 1. Het programma Veilige dijken richt zich op de bescherming tegen overstroming en daardoor op veiligheid voor de bewoners en gebruikers.
  2. 2. Het programma Voldoende en schoon water gaat over het oppervlakte- en grondwater. De doelstelling is dat het beschikbaar is waar er behoefte aan is, dat het van goede kwaliteit is en dat het geen overlast veroorzaakt. In dat kader bestrijdt het waterschap de verdroging van natuurgebieden en zorgt zij voor het dagelijks beheer van watergangen.
  3. 3. Het programma Zuivering afvalwater behandelt de inzameling (riolering), het transport en het zuiveren van afvalwater. Het waterschap wil door een intensieve samenwerking met gemeenten het beheer van de verschillende schakels beter op elkaar afstemmen. Enerzijds om kosten te besparen, anderzijds om het zuiveringsrendement te verhogen.

De klimaatontwikkelingen worden intensief gevolgd. Er worden maatregelen genomen om ook op de lange termijn het beheersgebied te beschermen tegen hoog water, wateroverlast en droogte, en om de capaciteit van de rioolwaterzuiveringen op peil te houden.

Doorwerking in plangebied
De bevindingen en resultaten van de watertoets zijn beschreven in paragraaf 5.15.

4.5 Gemeente

4.5.1 Strategische visie

De Strategische visie (vastgesteld juni 2009) geeft aan welke doelen het gemeentebestuur nastreeft voor de periode tot 2030. De Strategische visie is de basis voor het actief sturen van de ruimtelijke, agrarische en economische ontwikkeling tot 2030. In de Strategische visie is een uitvoeringsagenda opgenomen.

Voor de thema's die in het buitengebied relevant zijn, is deze visie geactualiseerd en uitgewerkt in de later vastgestelde Structuurvisie Buitengebied Barneveld.

4.5.2 Structuurvisie Buitengebied Barneveld

De structuurvisie Buitengebied Barneveld (hierna: de SBB) is op 21 september 2011 door de gemeente- raad vastgesteld. De SBB bouwt voort op keuzes die gemaakt zijn in de Strategische visie en de Nota van Uitgangspunten voor het buitengebied.

De visie voor het buitengebied is ruimte bieden voor economische ontwikkeling in samenhang met behoud en ontwikkeling van de omgevingskwaliteiten landschap, natuur, woon- en leefmilieu. Er doen zich belang- rijke ontwikkelingen voor die bepalend zijn voor de toekomst van het buitengebied. De landbouw heeft niet stil gestaan en past zich aan, aan nieuwe ontwikkelingen. De doorgaande ontwikkeling in de agrarische sector heeft onder andere tot gevolg dat er steeds minder maar wel grotere agrarische bedrijven zijn gekomen en nog zullen komen. Een gevolg hiervan is vrijkomende agrarische erven door functieverandering naar wonen of werken. Ook is steeds vaker sprake van verbreding en verduurzaming. Tevens wordt geconstateerd dat recreatiebedrijven moderniseren en de kwaliteit verhogen. Deze ontwikkelingen zijn van grote invloed op de omgevingskwaliteiten natuur, landschap, cultuurhistorie en woon- en leefomgeving.

Met de SBB wordt ruimte geboden voor economische ontwikkeling in samenhang met behoud en ontwik- keling van de omgevingskwaliteiten. Dat gaat de gemeente doen door initiatieven mede te beoordelen op de mate waarin ze bijdragen aan behoud en ontwikkeling van de omgevingskwaliteit, bijvoorbeeld effecten op landschap (beeldkwaliteit), woon- en leefmilieu, verkeer en natuur.

De gemeente wil diverse ontwikkelingen faciliteren. Wat betreft de landbouw gaat dat om zowel schaalver- groting als verbreding en innovatie. Die verbreding verdient mogelijkheden om enerzijds extra inkomsten te bieden aan agrarische ondernemers en anderzijds om duurzame en innovatieve ontwikkelingen ruimte te geven. Verbreding is bovendien interessant voor de beleidsopgave om recreatieve mogelijkheden in het hele buitengebied te benutten en te stimuleren. Innovatie verdient kansen omdat daarmee kan worden gewerkt aan de versterking van de positie van de Regio FoodValley, aan ondernemingszin en aan klimaatadaptatie. De schaalvergroting en de innovatieve ontwikkelingen moeten echter wel passen in het landschap van de gemeente Barneveld. Die voorwaarde geldt ook voor de locaties waar de agrarische bedrijven juist stoppen en gebruik maken van het beleid voor functieverandering waarmee woningen of (kleine) bedrijven worden gerealiseerd. Het spreekt vanzelf dat ook recreatieve functies moeten bijdragen aan een fraai en herkenbaar landschap. Een landschappelijk fraai buitengebied met goed ingepaste ontwikkelingen. Een buitengebied dat zo wordt ingericht dat het een aangename plek is om er te werken en te recreëren. Dat vergt een goed klimaat om passende werk- en recreatiefuncties daadwerkelijk te kunnen behouden en ontwikkelen.

Het buitengebied als een prettige omgeving om te verblijven geeft ook een meerwaarde voor de talrijke woningen die in het buitengebied aanwezig zijn en is van groot belang als positieve vestigingsfactor voor de (toekomstige) bewoners van de negen woonkernen. Die meerwaarde wil de gemeente graag verder versterken door het ontwikkelen van de relaties tussen de dorpen en het buitengebied. Daarom wil de gemeente initiatieven op het gebied van bijvoorbeeld de lokale voedselvoorziening en het beleven van veehouderij (kijk- en doemogelijkheden) en natuur (rust zoeken en onderhoud) faciliteren.

De hiervoor genoemde aanpak geldt voor het hele buitengebied. Daarnaast is een onderscheid gemaakt in deelgebieden, met beleidsaccenten op grond van landschappelijke kenmerken en zones op grond van een specifieke functie. Zie hiervoor onderstaande afbeelding 'Visie ruimtelijke kwaliteit Barneveld'.

De deelgebieden zijn:

  • Agrarisch bedrijvenlandschap.
  • Agrarisch bekenlandschap.
  • Agrarisch slagenlandschap.
  • Veluws natuurgebied met agrarische enclaves.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1314-0002_0006.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1314-0002_0007.png"

Afbeelding: Visie ruimtelijke kwaliteit Barneveld + legenda

Per deelgebied wordt de ontwikkelingsrichting beschreven. Het kwaliteitsbeeld vormt het ruimtelijk toetsingskader. Het stelt eisen die richtinggevend zijn voor ruimtelijke ontwikkeling. Deze (minimum)eisen zijn kaderstellend voor het (bestemmings)plan. Het plangebied ligt in het volgende deelgebied.

4.5.3 Waterplan Barneveld (2005) en Hemelwaterbeleidsplan (2011)

Het Waterplan geeft een integrale watervisie op het verhogen van de gebruikswaarde en belevingswaarde van water. Door een verantwoord gebruik en duurzame ontwikkeling van het water kan ook in de toekomst gebruik worden gemaakt van een gezond watersysteem. De volgende ambities worden genoemd:

  1. 1. Vasthouden en/of vertraagd afvoeren van hemelwater.
  2. 2. Het scheiden van vuil en schoon water. Bij nieuwbouw het hemelwater van schone oppervlakken niet op de riolering lozen en bij voorkeur lokaal gebruiken, infiltreren of lozen op oppervlaktewater. In be- staand gebied hemelwater afkoppelen van het gemengd riool indien technisch en financieel haalbaar.
  3. 3. De afvoer van schoon hemelwater vindt bovengronds plaats.
  4. 4. Rioolwateroverstorten beperken om de doelstellingen voor waterkwaliteit te bereiken.

In het plan is een concrete doelstelling opgenomen: in 2025 is 10% van het verharde oppervlak afgekop- peld van de gemengde riolering (referentiejaar 2005). Dit betreft 18 hectare afkoppelen. In het Hemelwater- beleidsplan is deze doelstelling uitgewerkt in concrete maatregelen.

Doorwerking in plangebied
De bevindingen en resultaten van de watertoets zijn beschreven in paragraaf 5.15.

Hoofdstuk 5 Randvoorwaarden

5.1 Bodem

In het kader van de bestemmingsplanprocedure is beoordeeld of de milieuhygiënische bodemkwaliteit ter plaatse van het plangebied voldoet aan de eis van financiële uitvoerbaarheid en uit oogpunt van volksgezondheid en milieu aanvaardbaar mag worden geacht voor het beoogde gebruik.

Beoordeling van de milieuhygiënische bodemkwaliteit vindt plaats op basis van de vastgestelde bodem- kwaliteitskaart (BKK) en het bodembeheerplan (BBP). Met dit instrumentarium kan de bodemkwaliteit binnen het plangebied met een bepaalde statistische zekerheid worden bepaald voor zover blijkens historisch onderzoek geen sprake is van verdachte locaties.

Op basis daarvan zijn er geen risico's te verwachten voor de beoogde bestemming en het gebruik.

5.2 Cultuurhistorie

Sinds januari 2012 hebben gemeenten op grond van het Bro de opdracht om bij het opstellen van bestem- mingsplannen rekening te houden met cultuurhistorische waarden. Daar waar het voor de archeologie al gemeengoed is, geldt het dus ook voor andere aspecten van de cultuurhistorie. Rekening houden met cultuurhistorie impliceert dat bekend moet zijn wat er voor waarden aanwezig zijn. Dit betekent dat naast archeologie, ook een beschrijving moet worden gegeven van de historische (steden)bouwkunde en historische geografie. Door cultuurhistorie een plek te geven in procedures op het gebied van ruimtelijke ordening wordt ook bereikt dat de aandacht niet uitsluitend uitgaat naar individuele objecten (de aangewezen monumenten), maar juist de samenhang tussen gebouwen en hun omgeving.

5.2.1 Archeologie

5.2.2 Historische (steden)bouwkundige waarden

Bij historische (steden)bouwkundige waarden gaat het om gebouwde elementen met bijzondere betekenis, zoals molens, bruggen, kastelen of hele dorpen en binnensteden. In het plangebied is geen sprake van Rijks- of gemeentelijke monumenten of van bijzondere stedenbouwkundige structuren.

5.2.3 Historisch-geografische waarden

Historisch geografische waarden verwijzen naar de ontstaanswijze en bijzondere plekken van het cultuur- landschap, zoals polders, kavelstructuren, terpen en het landschap van de Nieuwe Hollandse Waterlinie, maar ook de Veluwe. Dit betreffen de historische karakteristieken van het landschap. Bijzonder waardevol zijn die elementen die al lange tijd in het gebied aanwezig zijn. Vooral historische patronen zijn in dit kader waardevol. Recente elementen die karakteristiek zijn voor een cultuurhistorische landschapspatroon worden niet als object als waardevol gezien, maar als onderdeel van een cultuurhistorisch ensemble/land- schapsbeeld. In het plangebied is geen sprake van historisch-geografische waarden.

5.3 Ecologie

De belangrijkste wetten voor natuurbescherming in Nederland zijn de Natuurbeschermingswet 1998 (hierna: de Nbw 1998) en de Flora- en faunawet. Beide wetten zijn een Nederlandse vertaling van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. De verplichtingen voor bescherming van natuurgebieden zijn overgenomen door de Nbw 1998, terwijl de Flora- en faunawet zich richt op de bescherming van planten en dieren.

5.3.1 Natuurbeschermingswet 1998

De Nbw 1998 regelt de bescherming van natuurgebieden in Nederland. Daarnaast regelt deze wet de aanwijzing van natuurgebieden die van nationaal of internationaal belang zijn: Beschermde Natuurmonu- menten en Natura 2000-gebieden. De Nbw 1998 bepaalt vervolgens wat er wél en niet mag in deze beschermde natuurgebieden.

Op 27 juni 2014 is de aanwijzing van het gebied Veluwe als speciale beschermingszone onder de Habitat- richtlijn in werking getreden. Tevens is met dit besluit het besluit tot de aanwijzing van Veluwe als speciale beschermingszone onder de Vogelrichtlijn, inclusief de daarbij behorende Nota van toelichting, gewijzigd. Deze twee genoemde speciale beschermingszones vormen samen het Natura 2000-gebied Veluwe, waarbij instandhoudingsdoelstellingen zijn toegevoegd.

Doorwerking in plangebied
Het plangebied ligt niet in de nabijheid van een Natura 2000-gebied. Echter, met de exploitatie van de gewenste twee stallen neemt de stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden toe. Deze toename wordt door middel van externe saldering met het veehouderijbedrijf op de perceel Baron van Nagellstraat 104, waar de ammoniakemissie en dientengevolge de stikstofdepositie door beëindiging afneemt, ongedaan gemaakt. Hiervoor is bij de provincie Gelderland op 30 juni 2015 een aanvraag om een vergunning als bedoeld in artikel 19d, eerste lid, van de Nbw 1998 ingediend.

Op 8 september 2015 hebben Gedeputeerde Staten van Gelderland besloten voornemens te zijn de aan- gevraagde vergunning te verlenen. Vanwege dit voornemen is voor het project een passende beoordeling gemaakt en kan een voor de wijziging van het bestemmingsplan te maken passende beoordeling redelijkerwijs geen nieuwe gegevens en inzichten opleveren. In dat geval bestaat er geen verplichting meer tot het maken van een milieueffectrapport voor het bestemmingsplan. De Nbw 1998 vormt dan ook geen belemmering voor de uitvoering van voorliggend plan.

Zie verder paragraaf 5.10 en bijlage 10 voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling, waarin ingegaan wordt op de Nbw 1998.

5.3.2 Flora- en faunawet

De Flora- en faunawet beschermt plant- en diersoorten in de beschermde natuurgebieden én daarbuiten. Ongeveer 500 soorten in Nederland vallen onder de bescherming van deze wet. Om te beoordelen of de beschermde soorten in het plangebied aanwezig zijn, wordt een natuurtoets uitgevoerd.

Doorwerking in plangebied
Het bedrijf Econsultancy heeft een quickscan flora en fauna (rapportnr. 15065688, versie D2, d.d. 17 juni 2015) uitgevoerd. Het onderzoek heeft tot doel om in te schatten of er op de onderzoekslocatie planten- en diersoorten aanwezig of te verwachten zijn die volgens de Flora- en faunawet een beschermde status hebben en die mogelijk verstoring kunnen ondervinden door de voorgenomen ingreep.

In onderstaande tabel is samengevat of de voorgenomen ingreep mogelijk verstorend kan werken en wat de consequenties zijn voor eventuele vervolgstappen, zoals soortgericht nader onderzoek of vergunning- trajecten. In de tabel is weergegeven of maatregelen noodzakelijk zijn om overtreding van de Flora- en faunawet voor bepaalde soortgroepen te voorkomen. Uit de tabel blijkt dat er geen nader onderzoek nodig is en ook niet dat een ontheffing en/of vergunning aangevraagd hoeft te worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1314-0002_0008.png"

Tabel: Overzicht geschiktheid onderzoekslocatie voor soortgroepen

Zie bijlage 4 voor de quickscan flora en fauna.

5.3.3 Gelders Natuurnetwerk en Groene Ontwikkelingszones

Het plangebied ligt niet binnen de (voormalige) EHS. Het Natuurnetwerk Nederland (hierna: het NNN) is de opvolger van de EHS. Met het bestuursakkoord Natuur is de realisatie en het beheer van het NNN de verantwoordelijkheid van de provincies geworden.

In de periode tot 2027 willen Rijk en provincies een forse extra stap zetten op weg naar realisatie van de doelen van de Vogelrichtlijn, Habitatrichtlijn en de Kaderrichtlijn Water. Hierbij moet maximale synergie worden bereikt tussen natuur- en watermaatregelen. De provincies geven elk in hun eigen provincie uitwerking aan het rleid op basis van het Natuurpact.

Voor de EHS uit de Structuurvisie Gelderland zijn in de Visie twee nieuwe natuurcategorieën in de plaats gekomen: het GNN en de GO. Uit paragraaf 4.3.1 blijkt dat het plangebied niet in het GNN of de GO ligt.

5.4 Externe Veiligheid

Doel
Externe veiligheid gaat om het beperken van de kans op en het effect van een ernstig ongeval voor de omgeving door:

  • het gebruik, de opslag en productie van gevaarlijke stoffen (inrichtingen);
  • het transport van gevaarlijke stoffen (buisleidingen, wegen, waterwegen en spoorwegen);

Het beleid voor externe veiligheid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een mini- mum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet milieubeheer en de Wet ruimtelijke ordening (hierna: de Wro) de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe wordt in het externe veiligheidsbeleid het plaatsgebonden risico (hierna: het PR), het groepsrisico (hierna: het GR) en het plasbrandaandachtsgebied (hierna: het PAG) gehanteerd.

Plaatsgebonden risico (PR)
Het PR is de berekende kans per jaar, dat een persoon overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval bij een risicobron, aangenomen dat hij op die plaats permanent en onbeschermd verblijft. De norm voor het PR ligt in principe op 10-6 per jaar, oftewel een kans van één op een miljoen. Voor nieuwe situaties geldt deze norm als grenswaarde voor kwetsbare bestemmingen en als richtwaarde voor beperkt kwetsbare bestemmingen.

Groepsrisico (GR)
Dit is de kans dat een groep mensen overlijdt door een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het GR moet worden gezien als een maat voor maatschappelijke ontwrichting. Het GR wordt getoetst aan een oriëntatiewaarde per kilometer per jaar:

  • 10-4 voor een ongeval met ten minste 10 dodelijke slachtoffers;
  • 10-6 voor een ongeval met ten minste 100 slachtoffers;
  • 10-8 voor een ongeval met ten minste 1000 slachtoffers;
  • enzovoorts (een lijn door deze punten bepaalt de oriëntatiewaarde).

Plasbrandaandachtsgebied (PAG)
Binnen het werkveld externe veiligheid wordt sinds jaren gewerkt met twee risiconormen, het PR en het GR. Bij de ontwikkeling van het Basisnet is hieraan een derde voorwaarde toegevoegd: het PAG. Hiermee wordt het effectgebied weergegeven van het scenario met de grootste kans van voorkomen: de plasbrand. In deze gebieden moet er in samenhang met mogelijkheden van plasbrandbestrijding en bouwtechnische maatregelen beargumenteerd worden waarom er gebouwd wordt.

Wettelijk kader
Het externe veiligheidsbeleid is verankerd in diverse wet- en regelgeving:

Inrichtingen waar risicovolle activiteiten plaatsvinden
Voor bepaalde risicovolle bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.

Transportroutes van gevaarlijke stoffen
De normen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen, ook wel risicoplafonds, worden vastgelegd in het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en de Regeling Basisnet.

Buisleidingen
Voor de beoordeling van de risico's van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen gelden het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb). Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot buisleidingen voor zowel het transport van brandbare vloeistoffen als hogedruk aardgasleidingen wettelijk vastgelegd.

Verantwoordingsplicht
In voornoemde Besluiten is de verantwoordingsplicht GR opgenomen. Bij een overschrijding van de oriënta- tiewaarde van het GR óf een toename van het GR moet het bevoegd gezag een verantwoording van het GR opstellen. Hierin moeten naast de aspecten zelfredzaamheid en hulpverlening worden aangegeven hoe de diverse factoren bij de totstandkoming van het besluit zijn beoordeeld en eventuele maatregelen zijn afgewogen. Ook het bestuur van de veiligheidsregio moet in de gelegenheid worden gesteld om ten aanzien van het GR een advies uit te brengen.

Doorwerking in plangebied
Het bedrijf Econsultancy heeft een quickscan externe veiligheid (rapportnr. 15063581, versie D2, d.d. 19 juni 2015) uitgevoerd. Uit de beoordeling blijkt dat er drie risicobronnen in de nabijheid van het plangebied zijn: een LPG-tankstation aan de Baron van Nagellstraat, een propaantank aan de Appelseweg 10 en de Westelijke rondweg. Op onderstaande afbeelding worden deze risicobronnen weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1314-0002_0009.png"

Afbeelding: Risicobronnen rondom plangebied

Het LPG-tankstation ligt ten oosten van het plangebied. Het invloedsgebied van het LPG-tankstations bedraagt 150 meter vanuit het vulpunt en de ondergrondse tank. De afstand van de plangrens tot het LPG- tankstation bedraagt 275 meter en tot het LPG-tankstation aan de Huiswaarderweg bedraagt 800 meter. Geconcludeerd kan worden dat er geen overlap met de invloedsgebieden en het plangebied bestaat.

De propaantank met een inhoud van 4 m3 ligt ten noorden van het plangebied. Rond de vulpunt van de tank is een 10-6/jr PR-contour aanwezig van 25 meter. Het invloedsgebied bedraagt circa 200 meter. Het plangebied ligt op circa 600 meter afstand. Geconcludeerd kan worden dat er geen overlap met de invloedsgebieden en het plangebied bestaat.

Het plangebied grenst zowel aan de Westelijke rondweg (N303) en de Rijksweg (N344). Door PS is op 17 december 2014 het Provinciaal Inpassingsplan voor de rondweg vastgesteld. Ten behoeve van het inpas- singsplan is door Arcadis een externe veiligheidsonderzoek verricht (projectnr. D03031.002017.0100, d.d. 8 mei 2014). Uit het onderzoek van Arcadis komt naar voren dat er langs de beide wegen geen 10-6/jr PR-contour aanwezig is. Verder blijkt uit het onderzoek dat de oriënterende waarde van het GR 0,001 bedraagt. Dit is dus ruim minder dan 0,1 maal de oriënterende waarde. Er zijn geen overschrijdingen van normen en grenswaarden.

Geconcludeerd wordt dat het aantal aanwezigen langs de rondweg niet zal toenemen, zoals al eerder in het onderzoek van Arcadis is berekend. Voor deze weg geldt dat er geen belemmeringen zijn het aspect externe veiligheid. Voor de Rijksweg geldt dat er een beperkte toename is van het GR maar dat het niet de grens van 0,1 maal de oriënterende waarde zal overschrijden. Er zijn geen belemmeringen voor het aspect externe veiligheid geconstateerd.

Zie bijlage 5 voor de quickscan externe veiligheid en bijlage 6 voor het externe veiligheidsonderzoek.

5.5 Geluid

Bij het opstellen van een bestemmingsplan dienen de bepalingen van de Wet geluidhinder (hierna: de Wgh) in acht te worden genomen. Dit betekent onder meer dat wanneer in het bestemmingsplan gronden worden bestemd voor nieuwe woningbouw of andere geluidsgevoelige gebouwen en terreinen, moet worden nagegaan of voor deze gronden een geluidszone van kracht is. Alle wegen met uitzondering van 30 km/h zones en woonerven hebben een zone. De zonebreedte is afhankelijk van de situatie binnen- of buiten- stedelijk en het aantal rijstroken. Ook alle spoorwegen hebben een zone met een breedte die afhankelijk is van de bezetting. Daarnaast hebben industrieterreinen een zone. Binnen een zone moet akoestisch onderzoek worden verricht, waaruit blijkt of aan de voorkeursgrenswaarde wordt voldaan. Als deze wordt overschreden kan onder bepaalde voorwaarden - onder andere uit het gemeentelijk geluidbeleid - een hogere waarde / hogere waarden worden vastgesteld.

Doorwerking in plangebied
Voor de beoordeling van het verzoek is gekeken naar het akoestisch onderzoek wat bij het provinciale in- passingsplan is gebruikt voor de Westelijke rondweg. Hieruit blijkt dat de te verwachte geluidbelasting van deze rondweg maximaal 48 dB bedraagt. Dit levert geen beperkingen op voor het voorliggende verzoek.

Voor de boerencamping is de te verwachte geluidbelasting iets hoger, 49 tot 50 dB. Dit is geen belemmering aangezien campingplaatsen geen geluidgevoelige bestemmingen zijn. Echter, dit moet uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening wel beschouwd worden. In het verzoek wordt de camping landschappelijk ingepast zodat het geluid van de rondweg afgeschermd wordt.

Het bedrijf Econsultancy heeft een quickscan akoestisch onderzoek (rapportnr. 15063582, versie D2, d.d. 26 juni 2015) uitgevoerd. Uit de beoordeling van de objecten die gerealiseerd worden op het terrein, blijkt dat het woongebouw (de bedrijfswoningen) in het kader van wegverkeerslawaai geluidsgevoelig is. Aange- zien het woongebouw op circa 240 meter van de wegas van de rondweg ligt, is daarom een akoestisch onderzoek naar het wegverkeerslawaai nodig. Econsultancy heeft ook dit onderzoek (rapportnr. 15063680, versie D1, d.d. 26 juni 2015) uitgevoerd. Uit dit onderzoek blijkt dat de wettelijke voorkeursgrenswaarde van 48 dB niet wordt overschreden en dat voor voorliggend verzoek geen belemmeringen zijn ten aanzien van het aspect wegverkeerslawaai.

Uit de beoordeling van de bedrijfsactiviteiten blijkt dat de woning Rijksweg 53 hinder van de nieuwe inrich- ting zou kunnen krijgen. De afstand tussen het maïsdoolhof en de woning bedraagt net geen 30 meter. Voor recreatiedoeleinden in een gemengd gebied geldt een richtafstand van 30 meter. Rekening houdend met de vergunningsvrije bouwmogelijkheden van de woning, moet een afstand van 34 meter gehanteerd worden. Om de woning voor eventueel stemgeluid af te schermen, wordt ten zuiden van deze woning een geluidswal van circa 2,5 meter hoogte met daarop lage beplanting gerealiseerd. Door middel van een aanduidingsvlak op de verbeelding wordt de afstand van 34 meter aangegeven waarbinnen de activiteit maïsdoolhof niet mag plaatsvinden.

Onderstaande afbeelding geeft de aan te leggen geluidswal weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1314-0002_0010.png"

Afbeelding: geluidswal achter woning Rijksweg 53

Zie bijlage 7 voor de quickscan akoestisch onderzoek, bijlage 8 voor het onderzoek wegverkeerslawaai en bijlage 9 voor het profiel van de geluidswal.

5.6 Geur

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan toetst het bevoegde gezag enerzijds of in het plangebied een qua geur acceptabel woon- en leefklimaat gegarandeerd is. Anderzijds is het uitgangspunt dat met het plan de omliggende bedrijven niet vergaand in hun ontwikkelingsmogelijkheden mogen worden beperkt.

Uitgangspunt voor de toetsing zijn de normen zoals die in of op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (hierna: de Wgv) zijn vastgelegd. De Wgv maakt het mogelijk om bij verordening af te wijken van de wettelijke geurnormen. De gemeente Barneveld heeft van die mogelijkheid gebruik gemaakt. De Verordening geurhinder en veehouderij is in werking getreden op 18 oktober 2008, waarbij voor een aantal aangegeven delen van het grondgebied van Barneveld andere normen dan de wettelijke zijn vastgesteld. Het plan is getoetst aan de normen die zijn vastgesteld in deze verordening, voor zover deze normen van toepassing zijn in of rond het plangebied.

Veel bedrijven hebben geen omgevingsvergunning milieu meer nodig, maar vallen onder algemene milieuregels zoals vastgelegd in het Activiteitenbesluit milieubeheer. Aangezien de geurnormen uit de Wgv vrijwel één op één zijn overgenomen in het Activiteitenbesluit, kunnen bedrijven die onder dit besluit vallen ook gewoon worden meegenomen in de Wgv-toets.

Onder een 'geurgevoelig object' wordt verstaan: een gebouw, bestemd voor en blijkens aard, indeling en inrichting geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf en die daarvoor permanent of een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik, wordt gebruikt.

Doorwerking in plangebied
Adviesbureau Lowijs advies heeft een vormrije m.e.r.-beoordeling (d.d. 8 september 2015) uitgevoerd, waarin onder andere het aspect geur is meegenomen. Deze beoordeling is uitgevoerd voor drie scenario's: het project, variant 1 (pluimvee) en variant 2 (vleesvarkens).

Om de geurbelasting op geurgevoelige objecten vanwege de geuremissie vanuit dierenverblijven te berekenen, is gebruik gemaakt van het rekenmodel V-stacks vergunning 2010. Uit de beoordeling volgt dat bij alle drie scenario’s de geurbelasting ruimschoots aan de gestelde norm voldoet.

Naast geurgevoelige objecten waar een geurbelastingsnorm voor geldt, zijn in de omgeving geurgevoelige objecten gelegen waar een vast aan te houden afstand van 50 meter voor geldt. Deze afstand wordt gemeten vanaf het dichtstbijgelegen emissiepunt van een dierenverblijf tot de gevel van de betreffende geurgevoelige objecten. Deze objecten betreffen de woningen behorende bij de veehouderijen op de percelen Rijksweg 51, 55 en 63. Voor deze objecten geldt dat aan de vereiste afstand van 50 meter wordt voldaan.

De veehouderij op het perceel Rijksweg 51 heeft een bouwvlak en een vergund veebestand van 881 vlees- kalveren met een geuremissie van 31.364 odeur units (hierna: ou). Vanwege de belangen van dit bedrijf is in het kader van de omgekeerde werking alle geur op de zuidwestelijke hoek van het bouwvlak berekend. Ten aanzien van de ontwikkelingen op het perceel Maïsdoolhof wordt ruimschoots voldaan aan de afstand van 50 meter. De geurbelasting blijft in de berekende worst-case situatie ruimschoots onder de 14 ou die voor dit gebied geldt. De achtergrondbelasting qua geur van diverse agrarische bedrijven in de omgeving blijft ook ruimschoots onder de vasstgestelde norm van 20 ou.

De geurbelasting bij alle drie scenario’s is dermate laag dat een verdere beoordeling van de cumulatieve geurbelasting achterwege blijven.

Zie bijlage 10 voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling.

5.7 Ladder Voor Duurzaamheid

In het Bro is de verplichting opgenomen om in het geval van nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelich- ting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'.


De 'stappen van de ladder' worden is artikel 3.1.6, lid 2, Bro als volgt omschreven:

  1. 1. voorziet de voorgenomen stedelijke ontwikkeling in een actuele regionale behoefte;
  2. 2. kan binnen bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio in de behoefte worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins;
  3. 3. wanneer blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan plaats- vinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld (m.a.w. zorgen voor optimale inpassing en bereikbaarheid).

Onder stedelijke ontwikkeling wordt verstaan: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen (artikel 1.1.1., eerste lid, onder i van het Bro).

Doorwerking in plangebied
De verplaatsing van het bedrijf van de familie valt niet onder het begrip 'stedelijke ontwikkeling'. Het gaat immers om een bestaand bedrijf dat vanwege de aanleg van de Westelijke rondweg verplaatst moet worden. Als deze rondweg niet zou worden aangelegd, dan zou het bedrijf op de huidige locatie worden voortgezet. Welliswaar worden enkele nieuwe functies aan het bedrijf toegevoegd (zie hoofdstuk 3), maar dit maakt het plan niet tot een stedelijke ontwikkeling. Daarom is geen verdere toelichting vereist.

5.8 Leidingen

Binnen of in de directe nabijheid van het plangebied komen geen leidingen of beschermingszones van leidingen voor die in het kader van onderhavig bestemmingsplan bescherming behoeven. Eveneens zijn er geen straalpaden of laagvliegroutes die beperkingen stellen aan de bouwhoogten.

5.9 Luchtkwaliteit

In de Wet milieubeheer zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen. Hierin is opgenomen dat bij een ruimtelijk besluit de gevolgen voor de luchtkwaliteit getoetst moet worden. Om te bepalen of de kwaliteit van de lucht ter plaatse voldoet aan de eisen uit de Wet milieubeheer en de daarop gebaseerde regelgeving, dient bij nieuwe ontwikkelingen onderzoek gedaan te worden naar de luchtkwaliteit. Projecten waarvan aannemelijk is dat deze niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging hoeven niet getoetst te worden aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit.

Doorwerking in plangebied
De ontwikkelingen in het plangebied zijn dermate kleinschalig, dat ze vallen binnen de randvoorwaarden van het Besluit Niet in Betekenende Mate Bijdragen. De invloed van deze kleinschalige ontwikkelingen hoeven niet in beeld te worden gebracht.

Voor de volledigheid is in de uitgevoerde vormvrije m.e.r.-beoor- deling, die in onderstaande paragraaf beschreven wordt, het onderdeel luchtkwaliteit behandeld. Uit de conclusie blijkt dat de drie onderzochte scenario’s aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit voldoen.

Zie bijlage 10 voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling.

5.10 Milieueffectrapportage

Niet voor alle nieuwe activiteiten hoeft een m.e.r.-procedure gevolgd te worden. Uitgangspunt van de m.e.r.-beoordeling is het 'nee, tenzij' -principe. Dat wil zeggen dat alleen een milieueffectrapport (MER) hoeft te worden opgesteld, wanneer er omstandigheden zijn die (waarschijnlijk) leiden tot belangrijke nadelige milieugevolgen.

De Wet milieubeheer maakt onderscheid in een m.e.r.-procedure voor plannen (planMER) en voor besluiten (besluitMER of projectMER). Voor een bestemmingsplan kan zowel de plan-m.e.r.-plicht als de besluit-m.e.r.-plicht gelden.

Er zijn twee sporen waarlangs de m.e.r.-plicht kan ontstaan:

  1. 1. Plan- en/of besluit m.e.r.-plicht: als de voorgenomen activiteit vermeld is in het Besluit milieueffectrapportage;
  2. 2. plan-m.e.r.-plicht: als voor het plan een zogeheten passende beoordeling op grond van de Nbw 1998 gemaakt moet worden. Dat is het geval als het plan significante negatieve gevolgen kan hebben voor de instandhoudingsdoelstellingen van een Natura 2000 gebied.

De lijst van activiteiten in de onderdelen C en D van het Besluit bestaat uit vier kolommen. De eerste kolom bevat een omschrijving van de m.e.r.-(beoordelings)plichtige activiteiten. De tweede kolom vermeldt eventuele drempelwaarden.

Voor de vraag of een bestemmingplan besluit m.e.r.-plichtig is, geldt dat het Besluit milieueffectrapportage onderscheid maakt naar m.e.r.-plichtige activiteiten en m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten. Onderdeel C van de bijlage bij dit Besluit vermeldt voor welke activiteiten altijd verplicht een MER moet worden opgesteld, voordat een (m.e.r.-plichtig) besluit mag worden genomen. In onderdeel D is vermeld welke activiteiten beoordelingsplichtig zijn. Voor dergelijke activiteiten moet het bevoegd gezag beoordelen of op basis van 'belangrijke nadelige gevolgen die de voorgenomen activiteit voor het milieu kan hebben', een m.e.r.-procedure noodzakelijk is. Daarbij geldt dat een bestemmingsplan alleen besluit-m.e.r.-plichtig is, als het bestemmingsplan in kolom 4 wordt genoemd.

Als de activiteit onder de drempelwaarden uit kolom 2 van bijlage D blijft, geldt dat moet worden beoor- deeld of een MER moet worden opgesteld. De centrale vraag die daarbij beantwoord moet worden is of er omstandigheden zijn die (waarschijnlijk) leiden tot belangrijke nadelige milieugevolgen. Als dat het geval is, geldt alsnog een m.e.r.-plicht.

Voor de vraag of een bestemmingsplan plan-m.e.r.-plichtig is, geldt dat dit het geval is als het plan genoemd is in kolom 3 en activiteiten mogelijk maakt die in onderdeel C en D, kolom 1 vermeld zijn en voldoen aan de in kolom 2 genoemde drempelwaarden.

Als een bestemmingsplan een activiteit mogelijk maakt die Besluit-m.e.r.-plichtig is op grond van de uitkomst van een toets van een activiteit die onder de drempelwaarden blijft, dan is dat bestemmingsplan alsnog plan-m.e.r.-plichtig. Het maakt dan immers een (besluit) m.e.r.-plichtige activiteit mogelijk.

Doorwerking in plangebied
De familie wil op het perceel Maïsdoolhof onder andere twee nieuwe rundveestallen bouwen. In voorliggend bestemmingsplan wordt een maximale bebouwing van 1.600 m2 toegestaan, waarvan 1.200 m2 is toegestaan voor het huisvesten van dieren. In plaats van het houden van rundvee biedt de wijziging van het bestemmingsplan ook de mogelijkheid voor het houden van legkippen of varkens.

Op basis van vorenstaande zijn drie scenario’s geschetst: het project, variant 1 en variant 2. De effecten voor de omgeving bij alle drie scenario’s zijn inzichtelijk gemaakt, met name:

  • stikstofdepositie op voor verzuring gevoelige natuur als gevolg van ammoniakemissie;
  • geurhinder, en
  • luchtkwaliteit (fijnstof).

Er is voor het project een vergunning ingevolge de Nbw 1998 aangevraagd overeenkomend met een ammo- niakemissie van 932,5 kg per jaar. Uitvoering geven aan variant 1 kan binnen deze hoeveelheid ammoniak. Bij uitvoering geven aan variant 2 zal de familie een emissiereducerende techniek moeten toepassen.

Bij alle drie scenario’s wordt ruimschoots aan de geurbelastingsnorm voldaan, evenals aan de vast aan te houden afstand in verband met geurhinder.

Uit vorenstaande volgt dat de mogelijke nadelige gevolgen vanwege het project danwel de varianten voor de omgeving goed in beeld zijn en niet zodanig groot zijn dat voor het project een milieueffectrapportage nodig is. Hierbij geldt dat bij de beoordeling van de effecten voor de omgeving gebleken is dat aan de hiervoor geldende regelingen kan worden voldaan.

Zie bijlage 10 voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling.

5.11 Milieuzonering

Ten aanzien van bedrijvigheid geldt als uitgangspunt dat toekomstige woningen geen onevenredige milieu- hinder (geur, geluid etc.) mogen ondervinden van nabijgelegen bedrijvigheid. In de publicatie ´Bedrijven en milieuzonering´ van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, editie 2009, worden in verband met de aanwezigheid van milieubelastende functies indicatieve afstandsnormen voorgeschreven tot milieugevoelige functies, vooral wonen.

Doorwerking in plangebied
In de omgeving van het plangebied zijn geen bedrijven gevestigd die in het kader van milieuzonering een belemmering kunnen vormen en anderszijds hinder kunnen ondervinden van de ontwikkelingen op het perceel Maïsdoolhof. Wel staan rondom het plangebied meerdere woningen. De agrarische tak van het bedrijf vormt geen belemmering voor deze woningen, omdat deze op een grotere afstand staan dan de genoemde publicatie minimaal voorschrijft. De recreatieve tak die onder andere bestaat uit de boerencam- ping en het speelveld liggen ook op voldoende afstand, respectievelijk meer dan 50 en 30 meter van de dichtsbijzijnde woning op het perceel Bijschoterweg 8. De activiteit maïsdoohof vind plaats op minimaal 30 meter van de woning op het perceel Rijksweg 57.

Gelet op bovenstaande zijn er dan ook geen belemmeringen voor de uitvoering van voorliggend plan.

5.12 Natuur En Landschap

Huidige situatie
Het plangebied bestaat uit een open landschap van agrarische gronden. Rondom het plangebied staan enkele bomen langs de sloten en de Hoevelakense beek. Onderstaande afbeelding geeft het huidig gebruik van het grootste gedeelte van het perceel Maïsdoolhof weer, gezien naar het oosten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1314-0002_0011.png"

Afbeelding: Huidig gebruik landschap

Toekomstige situatie
In vergelijking met de huidige situatie veranderd de noord- en westzijde van het plangebied nauwelijks. Het gebruik als maïsdoolhof heeft namelijk een agrarische uitstraling, evenals het grasland voor het vee. De enige verandering is de realisatie van een geluidswal van circa 2,5 meter met beplanting achter de woning Rijksweg 53.

De oostzijde van het plangebied wordt ingericht als parkeerplaats met een ontsluitingsweg, die beide landschappelijk ingepast worden. De ontsluitingsweg sluit aan op de parallelweg van de Westelijke rondweg. De omliggende agrarische grond kan, indien noodzakelijk, gebruikt worden als overloopparkeer- terrein. Het hoofdgebruik van deze grond blijft agrarisch.

De zuidzijde en het midden van het plangebied worden ingevuld met bebouwing ten behoeve van het bedrijf van de familie. De bebouwing wordt compact gerealiseerd om zoveel mogelijk de openheid en het agrari- sche karakter van het landschap te behouden. De bebouwing wordt landschappelijk ingepast met beuken- en meidoornhagen, en met eiken, beuken en lindebomen. Het inrichtings- en beplantingsplan, welke zijn opgenomen als bijlage 2 en 3, geven de soorten en typen beplanting weer.

Onderstaande afbeelding geeft het toekomstige invulling van de zuidzijde van het perceel Maïsdoolhof weer, waarbij de bebouwing, parkeerplaatsen en beplanting is weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1314-0002_0012.png"

Afbeelding: Toekomstige invulling zuidzijde perceel Maïsdoolhof

5.13 Veiligheid

Om een veilige omgeving te creëren of te behouden is er op het gebied van fysieke veiligheid een aantal aspecten waarmee rekening gehouden moet worden. Zo worden er eisen gesteld aan de bereikbaarheid van de openbare wegen voor de hulpverleningsdiensten. Dit leidt tot het stellen van minimale afmetingen en bochtstralen zodat hulpverleningsvoertuigen een object of calamiteit goed kunnen bereiken en adequate hulp kunnen verlenen. Binnen de gemeente Barneveld zijn hoofd- en subaanrijdroutes vastgesteld.

Met betrekking tot voldoende bluswater in het openbare wegennet zijn er ook eisen gesteld. Deze eisen hebben betrekking op de afstanden vanaf de bluswatervoorziening tot aan een gebouw en de capaciteit ervan. In de 'Handreiking Bluswatervoorziening en bereikbaarheid' (hierna: de Handreiking) een uitgave van Brandweer Nederland worden deze eisen gesteld.

Tevens worden er eisen gesteld aan de opkomsttijden voor brandweervoertuigen. Deze zijn afhankelijk van de bestemming. Voor gebouwen waarin geslapen wordt en verminderd zelfredzame mensen verblijven worden strengere eisen gesteld dan gebouwen waar dit niet zo is. De opkomsttijden zijn gesteld in de Wet veiligheidsregio’s (1 oktober 2010) met het daarbij behorende Besluit veiligheidsregio’s (hierna: het Besluit). In het Besluit zijn de tijdnormen voor de opkomsttijden vastgelegd.

Nieuwe ontwikkelingen worden getoetst aan de Handreiking, het Besluit en aan de eisen van de aange- wezen hoofd- en subaanrijdroutes. Dit gebeurt bij de bouwplannen en inrichtingsplannen.

Bereikbaarheid
De wegenstructuur vanaf de dichtstbijzijnde brandweerpost (Voorthuizen) tot de ontsluiting van het plan biedt een onbelemmerde en betrouwbare doorgang voor brandweervoertuigen. Het plan wordt ontsloten via de Westelijke rondweg middels een eigen toegangsweg. Hier is sprake van een doodlopende weg met een keermogelijkheid. In deze uitvoering dient de weg minimaal 4,5 meter breed te zijn, met een vrije door- gangshoogte van minimaal 4,2 meter. Verder dient de wegverharding geschikt te zijn voor een asbelasting van 10 ton en een totaalgewicht van 30 ton.

Bluswatervoorziening
Het plan kent naast een recreatieve ook een agrarische functie. Met het oog op de bluswaterbehoefte is de agrarische functie als uitgangspunt genomen. Bij een ontwikkelde brand in één van de agrarische opstallen zal de brandweer een zogenaamde defensieve inzettactiek hanteren. Deze is er op gericht om belendende percelen te behouden en overslag naar de omgeving te voorkomen. Deze tactiek vraagt een bluswatercapaciteit van 2000 liter per minuut, oftewel 120 m3 per uur. In de omgeving van het plan zijn geen brandkranen beschikbaar. In het plangebied wordt een vijver met een inhoud van circa 720 m3 aangelegd, die geschikt is om als bluswatervoorziening te fungeren waarbij de continuïteit van de blussing voor ten minste vier uur gegarandeerd is. Ten behoeve van de toegangelijkheid van de vijver wordt een opstelplaats voor een brandweervoortuig gerealiseerd.

Een andere mogelijkheid is het realiseren van een geboorde put op het terrein met voldoende capaciteit, eventueel gecombineerd met de waterberging.

Opkomsttijd
De opkomsttijden voor brandweer zijn vastgelegd in het Besluit. Onder opkomsttijd wordt verstaande de tijd die verstrijkt vanaf het moment van alarmering van de brandweer tot het moment dat de brandweer arriveert bij het incidentadres. De werkelijke opkomsttijd is op basis van de huidige situatie niet exact te bepalen, omdat de beoogde wegenstructuur nog niet gerealiseerd is. Voor woonfuncties geldt een opkomsttijd van max. 8 minuten. Omdat in dit geval het woongebouw (bedrijfswoningen) onderdeel is van de activiteit kan uitgegaan worden van een maximale opkomsttijd van 10 minuten (overige functies). Dit lijkt haalbaar te zijn. Mocht, op het moment dat een exacte opkomsttijd wel is te bepalen, blijken dat de opkomsttijd overschreden wordt, dan zullen compenserende maatregelen getroffen moeten worden. Uitgangspunt hierbij is dat aanwezige personen geen extra gevaar lopen en zich dus tijdig in veiligheid moeten kunnen brengen.

Los van bovenstaande worden het woongebouw en het receptiegebouw van rookmelders voorzien.

Doorwerking in plangebied
Er zijn voor wat betreft de eisen voor de veiligheid geen belemmeringen voor dit bestemmingsplan. Wel moeten compenserende maatregelen getroffen worden als blijt dat de opkomsttijd wordt overschreden.

5.14 Verkeer

Parkeren
Op basis van de door de initiatiefnemer aangeleverde parkeergegevens moeten er 75 parkeerplaatsen aan- gelegd worden. Hiervan zijn er circa 30 ten behoeve van de camping en trekkershutten en 45 ten behoeve van het Maïsdoolhof. Binnen het plangebied worden 78 parkeerplaatsen gerealiseerd, waarmee voldaan wordt aan de parkeerbehoefte. De parkeerplaatsen worden compact gerealiseerd en landschappelijk ingepast.

Met betrekking tot verkeer kunnen op de huidige locatie tijdens piekmomenten drukke situaties ontstaan. Gelet op de verplaatsing van het bedrijf en de mogelijkheid om dit toekomstgerichter te maken, wordt bij voorliggend plan rekening gehouden met piekmomenten zoals de woensdagmiddag. Hiervoor wordt een 'overloopparkeerterrein' aangewezen die, naast het agrarisch gebruik van de grond, bij piekmomenten gebruikt kan worden. Het gaat daarbij om maximaal 30 dagen per jaar. Daarbuiten zal het terrein zijn afgesloten voor motorvoertuigen. De capaciteit van dit parkeerterrein bedraagt circa 60 parkeerplaatsen.

Onderstaande afbeelding geeft de toekomstige parkeersituatie van het perceel Maïsdoolhof weer, waarbij de globale ligging van het 'overloopparkeerterrein' blauw omcirkeld is.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1314-0002_0013.png"

Afbeelding: Toekomstige parkeersituatie plangebied

Tijdelijke ontsluiting
Totdat de Westelijke rondweg en parallelweg zijn aangelegd,wordt het plangebied bereikbaar via de Ver- bindingsweg, Bijschoterweg en een tijdelijke ontsluiting vanaf de Bijschoterweg. Deze tijdelijke ontsluiting wordt, na overleg met de provincie Gelderland, aangelegd op het toekomstige tracé van de rondweg om Voorthuizen. De bereikbaarheid van het plangebied wordt hiermee verbeterd ter opzichte van de huidige situatie. Verkeer vanuit de richting van de A1 heeft op het kruispunt met de Verbindingsweg meer opstelruimte voor naar links afslaande voertuigen. Hierdoor neemt de kans op kopstaartongevallen af.

Onderstaande afbeelding geeft de globale ligging van de tijdelijke ontsluiting weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1314-0002_0014.jpg"

Afbeelding: Tijdelijke ontsluiting plangebied

Eindbeeld ontsluiting
Zodra de rondweg wordt aangelegd, zal ook een parallelweg worden gerealiseerd ten behoeve van de ontsluiting van de percelen in het buitengebied. Het plangebied zal dan daarop aansluiten. De beoogde ontsluiting op de parallelweg van de rondweg en vervolgens op de Rijksweg zal naar verwachting door- gaans een goede afwikkelingskwaliteit voor het verkeer hebben. Als er tijdens het drukste avondspitsuur echter veel vertrekkende voertuigen zijn (meer dan 100), dan zal het verkeer vanaf het plangebied moeite hebben om de Rijksweg op te rijden. Voordeel van de parallelweg is dat het verkeer naar twee kanten het gebied kan verlaten.

Onderstaande afbeelding geeft de globale ligging van de toekomstige ontsluiting en rondweg weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1314-0002_0015.png"

Afbeelding: Toekomstige ontsluiting plangebied

5.15 Water

Deze waterparagraaf vormt het resultaat van het procesinstrument watertoets. De watertoets betreft het vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten bij de tot- standkoming van ruimtelijke plannen. Het is verplicht de watertoets toe te passen. Hiermee wordt beoogd om het belang van water een evenwichtige plaats te geven in het ruimtelijk planproces.

De watertoets heeft betrekking op alle grond- en oppervlaktewateren en behandelt alle relevante waterhuis- houdkundige aspecten zoals ontwatering, wateroverlast en waterkwaliteit. De waterparagraaf beschrijft het relevante waterbeleid, de betrokkenheid en het advies van de waterbeheerder en de waterhuishoudkundige uitwerking van het plan.

Waterbeleid
Waterbeheersplan 2010-2015 Waterschap Vallei & Eem
In het plan heeft het waterschap zijn ambities en uitvoeringsprogramma vastgelegd. De plannen zijn gebundeld in de drie programma's Veilige dijken, Voldoende en schoon water en Zuivering afvalwater.

  • Het programma Veilige dijken richt zich op de bescherming tegen overstroming en daardoor op veiligheid voor de bewoners en gebruikers.
  • Het programma Voldoende en schoon water gaat over het oppervlakte- en grondwater. De doelstelling is dat het beschikbaar is waar er behoefte aan is, dat het van goede kwaliteit is en dat het geen overlast veroorzaakt. In dat kader bestrijdt het waterschap de verdroging van natuurgebieden en zorgt zij voor het dagelijks beheer van watergangen.
  • Het programma Zuivering afvalwater behandelt de inzameling (riolering), het transport en het zuiveren van afvalwater. Het waterschap wil door een intensieve samenwerking met gemeenten het beheer van de verschillende schakels beter op elkaar afstemmen. Enerzijds om kosten te besparen, anderzijds om het zuiveringsrendement te verhogen.

De klimaatontwikkelingen worden intensief gevolgd. Er worden maatregelen genomen om ook op de lange termijn het beheersgebied te beschermen tegen hoog water, wateroverlast en droogte, en om de capaciteit van de rioolwaterzuiveringen op peil te houden.

Waterplan Barneveld (2005) en Hemelwaterbeleidsplan (2011)
Het Waterplan geeft een integrale watervisie op het verhogen van de gebruikswaarde en belevingswaarde van water. Door een verantwoord gebruik en duurzame ontwikkeling van het water kan ook in de toekomst gebruik worden gemaakt van een gezond watersysteem. De volgende ambities worden genoemd:

  • Vasthouden en/of vertraagd afvoeren van hemelwater.
  • Het scheiden van vuil en schoon water. Bij nieuwbouw het hemelwater van schone oppervlakken niet op de riolering lozen en bij voorkeur lokaal gebruiken, infiltreren of lozen op oppervlaktewater. In be- staand gebied hemelwater afkoppelen van het gemengd riool indien technisch en financieel haalbaar.
  • De afvoer van schoon hemelwater vindt bovengronds plaats.
  • Rioolwateroverstorten beperken om de doelstellingen voor waterkwaliteit te bereiken.

In het plan is een concrete doelstelling opgenomen: in 2025 is 10% van het verharde oppervlak afgekop- peld van de gemengde riolering (referentiejaar 2005). Dit betreft 18 hectare afkoppelen. In het Hemelwater- beleidsplan is deze doelstelling uitgewerkt in concrete maatregelen.

Huidige situatie
Momenteel is het plangebied onbebouwd en wordt het gebruikt als agrarisch bouwland (maïs, weiland). Ten zuiden van het plangebied ligt de Harselaarse beek, een secundaire watergang. Deze beek stroomt aan de oostkant van het plangebied noordwaarts en vervolgens weer richting het oosten. Hierdoor doorkruist de Harselaarse beek het plangebied. Aan de westkant wordt het plangebied begrensd door een tertiaire watergang. Deze watergang staat in verbinding met een andere tertiaire watergang in het midden van het perceel en in het zuiden met de Harselaarse beek. De gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) in het plangebied ligt 25-40 cm onder maaiveld.

In de Rijksweg ligt drukriolering.

Toekomstige situatie
In het plangebied wordt verschillende bebouwing en verharding gerealiseerd. Bij neerslag treedt een snellere afstroming van hemelwater naar omliggende watergangen op. Dit is een negatieve ontwikkeling. Daarnaast zal door de ontwikkeling een nieuwe, aanzienlijke hoeveelheid huishoudelijk en bedrijfsmatig afvalwater worden aangeboden.

Hemelwater
Er is sprake van een toename van afvoerend oppervlak van circa 2.410 m2 aan bebouwing. Dit betreft de daken van de bebouwing. Hierdoor treedt bij neerslag een snellere afstroming van hemelwater op. Dit betekent dat er in het plangebied waterberging noodzakelijk is.

Het verhard oppervlak in de vorm van wegen is geen afvoerend verhard oppervlak. Omdat het hemelwater dat op dit verhard oppervlak valt, zal afvloeien over het naastgelegen maaiveld. De parkeerplaatsen zullen gerealiseerd worden in halfverharding waardoor het hemelwater kan infiltreren.

In het plangebied wordt een vijver gerealiseerd van 620 m2 met een drooglegging van 0,3 m. De berging van deze vijver bedraagt 186 m3. Door de verhoging van het terrein ter plaatse van de bebouwing zal het hemel- water onder licht afschot afgevoerd worden naar de vijver. Dit voldoet aan de eisen voor waterberging als gevolg van de toename aan afvoerend verhard oppervlak.

Oppervlaktewater
Door de realisatie van de agrarische tak van het bedrijf zal er een sloot/greppel van circa 165 m lang wor- den gedempt. De inhoud van deze sloot/greppel wordt gecompenseerd door ten oosten van de agrarische tak van het bedrijf een greppel aan te brengen met een lengte van circa 64 m. Daarnaast wordt langs het maisdoolhof een greppel van circa 25 m lang worden aangebracht. De capaciteit van de nieuwe greppels zal gelijk zijn aan de huidige.

Vuilwater
Door de realisatie van het woongebouw, de ontvangstruimte en het voorzieningengebouw voor de camping, komt extra vuilwater vrij. Het vuilwater wordt aangesloten op de gemeentelijke drukriolering of na behande- ling door een IBA (Individuele Behandeling van Afvalwater) geloosd in de tertiaire watergang gelegen aan de westkant van het plangebied.

Wanneer drukriolering wordt gebruikt zal deze langs het toekomstige tracé van de Westelijke rondweg om Voorthuizen komen te liggen. Hiervoor is toestemming en zakelijk recht van de provincie Gelderland nodig. Wanneer het vuilwater door middel van een IBA wordt gezuiverd is een vergunning van het waterschap nodig om te lozen op de naastgelegen watergang.

Grondwater
In het plangebied is sprake van hoge grondwaterstanden. Volgens de wateratlas van de provincie Gelder- land geldt in het plangebied een GHG van 25 - 40 cm onder maaiveld. Om grondwaterproblemen zoveel mogelijk te voorkomen, wordt het terrein ter plaatse van bebouwing met circa 50 cm verhoogd.

Uitlogende bouwmaterialen
Bij de nieuwbouw van bovengenoemde bouwwerken worden geen uitlogende materialen toegepast. Indien toch voor uitlogende materialen gekozen wordt dan zullen deze jaarlijks worden gecoat om waterveront- reiniging te voorkomen.

Conclusie
De waterhuishoudkundige doelen van de gemeente en het waterschap komen niet in het gedrang door dit bestemmingsplan. In verband met de toename aan verhard oppervlak (> 2.500 m2), het dempen van twee watergangen en het aanbrengen van een dam met duiker voor de toegang naar het parkeerterrein is het nodig een watervergunning aan te vragen bij het Waterschap Vallei en Veluwe. Daarnaast is voor het leg- gen van de drukriolering toestemming en zakelijk recht nodig van de provincie Gelderland. Indien gekozen wordt voor behandeling door middel van een IBA, is een lozingsvergunning nodig van het waterschap.

Hoofdstuk 6 Juridische Aspecten

6.1 Inleiding

De Wro geeft gemeenten de plicht tot het opstellen van een bestemmingsplan. In de Wro en het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: het Bro) is nader uitgewerkt uit welke onderdelen een bestemmingsplan in ieder geval moet bestaan. Dit zijn een verbeelding met planregels en een toelichting daarop. Daarnaast bieden zowel de Wro als het Bro opties voor een nadere juridische inrichting van een bestemmingsplan. Hierbij moet onder meer worden gedacht aan de toepassing van afwijkingsmogelijkheden en wijzigings- bevoegdheden en het toepassen van nadere eisen. De bruikbaarheid van deze instrumenten is geheel afhankelijk van het doel van het bestemmingsplan en de gewenste bestemmingsmethodiek van de gemeente Barneveld. Het uitgangspunt is dat het bestemmingsplan moet voorzien in een passende regeling voor de komende tien jaar, dit is de geldigheidsduur van een bestemmingsplan.

Het juridische deel van het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding en de regels. De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden en gebouwen en bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing. De verbeelding heeft een ondersteunende rol voor de toepassing van de regels alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen. De verbeelding vormt samen met de regels het juridische bindende onderdeel van het bestemmingsplan.

De planregels bestaan uit vier hoofdstukken:

  • Hoofdstuk 1 bevat de algemene voor het plangebied geldende bepalingen, de inleidende regels.
  • Hoofdstuk 2 regelt de bestemmingen en het daarop toegestane gebruik.
  • Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels, zoals de anti-dubbeltelregel, algemene bouwregels, algemene afwijking- en algemene wijzigingsregels en tot slot de algemene procedureregels.
  • Hoofdstuk 4 betreft het overgangsrecht en de slotbepaling.

Deze regels zijn opgesteld op basis van de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2012 (SVBP). Dit is een landelijke norm die onderdeel uitmaakt van de 'Regeling standaarden ruimtelijke ordening'.

Bevoegdheid
Het bevoegd gezag is het bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning. Over het algemeen zijn burgemeester en wethouders het bevoegd gezag. Het kan incidenteel voorkomen dat bijvoorbeeld het Rijk of de provincie het bevoegd gezag is.

Burgemeester en wethouders zijn altijd bevoegd gezag bij het wijzigen van een plan en het stellen van nadere eisen.

6.2 Inleidende Regels

Begrippen
In artikel 1 zijn de begrippen gedefinieerd, die in de regels worden gehanteerd. Bij de toetsing van het bestemmingsplan wordt uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende bete- kenis. Voor zover er geen begrippen zijn gedefinieerd wordt aangesloten bij het normale spraakgebruik.

Wijze van meten
In artikel 2 is de wijze van meten opgenomen. Dit artikel geeft aan hoe hoogte- en andere maten (die bij het bouwen in acht dienen te worden genomen) moeten worden gemeten.

6.3 Bestemmingsregels

6.3.1 Bestemming 'Agrarisch - Onbebouwd'

Een groot deel van het buitengebied wordt agrarisch gebruikt. Het agrarisch gebruik bestaat uit onbebouwde gebieden: weilanden, akkers en tuinbouwpercelen. Voor dit gebruik is de bestemming 'Agrarisch - Onbebouwd' opgenomen.

In de bestemmingsomschrijving van deze bestemming is het toegestane gebruik benoemd. Het betreft het agrarisch grondgebruik zoals het houden van vee en het verbouwen van gewassen. Daarnaast wordt het plaatsen van voorzieningen, omschreven als 'andere bouwwerken' ten behoeve van het agrarisch gebruik geregeld. Het gaat hierbij om het plaatsen van weidepalen, hekken en afrasteringen. Vervolgens worden de voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding geregeld, zoals sloten, stuwen, bruggen en/of dammen en dergelijke. Afsluitend wordt het recreatief medegebruik geregeld. Hieronder vallen de wandel- en fietspaden, wegwijzers, bankjes enz en landschapselementen zoals houtwallen, paden en erfontslui- tingswegen.

Binnen de bestemming is agrarisch grondgebruik voor kwekerijen (vollegrondsteelt) toegestaan. Opgemerkt wordt dat bij waardevolle landschappen hiervoor eerst een 'omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden' verleend moet worden (voorheen: aanlegvergunning).

Op de gronden met de bestemming 'Agrarisch - Onbebouwd' is hobbymatig agrarisch gebruik ook toegestaan.

6.3.2 Bestemming 'Gemengd - 1'

Binnen de bestemming 'Gemengd - 1' is een combinatie van functies toegestaan, die elk specifiek zijn aangegeven in aanduidingsvlakken. Het gaat om de functies dagrecreatie, verblijfsrecreatie en agrarisch.

Op gronden met de aanduiding 'dagrecreatie' zijn dagrecreatieve activiteiten toegestaan, zoals een maïs- zwembad, speelvelden en speelvoorzieningen met de daarbij behorende receptie en kantine. Op gronden met de aanduiding 'verblijfsrecreatie' is recreatief verblijf in maximaal 25 kampeermiddelen en maximaal 5 trekkershutten toegestaan, met de daarbij behorende sanitaire voorzieningen, berging en een recreatief ontspanningsgedeelte. Op gronden met de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - niet-grondgebonden veehouderijbedrijf' is de uitoefening van een agrarisch bedrijf toegestaan.

Voor elke functie is bij de aanduiding een maximum goot- en bouwhoogte opgenomen, evenals voor de maximum bouwhoogte voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

6.3.3 Bestemming 'Groen'

Verspreid over de gemeente komen groensingels voor. Een deel hiervan is waardevol (oude houtwallen) of is op basis van postzegelplannen aangelegd. De bestemming 'Groen' is opgenomen ten behoeve van de instandhouding van de groensingels en nieuwe groensingels. Nieuwe groensingels zijn ter versterking van de landschappelijke waarde en hebben een afschermende functie. Groensingels zijn vaak waardevol voor de natuur omdat ze leefgebied en schuilgelegenheid bieden voor vogels en andere dieren. Binnen de bestemming 'Groen' zijn toegestaan opgaande beplanting met de daarbij behorende bouwwerken (geen gebouwen en overkappingen zijnde), werken, paden en watervoorzieningen.

Om werken of werkzaamheden uit te kunnen voeren, kan een vergunning vereist zijn. Het gaat dan bijvoor- beeld om ingrepen als het vergraven van terreinen, het verbreden of verharden van paden of ingrepen die leiden tot een wijziging in de waterhuishouding of waterstand. Normaal onderhoud en de aanleg van nieuw groen valt niet onder de vergunningplicht.

6.3.4 Dubbelbestemmingen en dubbelbestemmingen gebiedswaarden

6.4 Algemene Regels

6.4.1 Anti-dubbeltelregel

Het doel van de anti-dubbeltelregel is te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.

6.4.2 Algemene aanduidingsregels

6.4.3 Algemene afwijkingsregels

Er zijn algemene afwijkingsregels opgenomen wanneer dit voor een betere technische realisering van bouwwerken dan wel in verband met de werkelijke toestand van het terrein noodzakelijk is. Deze afwijkingsregel dient bij uitzondering te worden toegepast. De noodzaak om van de bestemmingsregeling af te wijken, dient te worden aangetoond. De mogelijkheid om 10% af te wijken van de maatvoering van bebouwing geldt overigens niet voor de oppervlakte- en inhoudsmaten. Voor het toestaan van grotere oppervlaktes en inhoudsmaten zijn specifieke flexibiliteitsbepalingen opgenomen.

Het is niet de bedoeling dat de algemene bevoegdheid wordt toegepast in combinatie met het afwijken zoals dat bij een specifieke bestemming is genoemd. Met andere woorden: cumulatie van deze bevoegd- heden is uitgesloten. Een voorbeeld: de maximale goothoogte voor een woning is 3,5 meter. Bij de bestemming 'Wonen' is de bevoegdheid opgenomen om met een omgevingsvergunning af te wijken van de bouwregels en de goothoogte te vergroten tot 6 meter. Het is dan niet de bedoeling dat nog eens toepas- sing wordt gegeven aan de algemene afwijkingsbevoegdheid met een vergroting van nog eens 10% tot gevolg.

6.4.4 Algemene wijzigingsregels

In deze bepaling wordt aan het bevoegd gezag de bevoegdheid gegeven om bestemmingen te wijzigen ten behoeve van kleine overschrijdingen van bestemmingsgrenzen. De criteria, die bij toepassing van de wijzi- gingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn daarbij aangegeven. De bevoegdheid is bedoeld voor aanpassing aan de bij uitmeting blijkende werkelijke toestand van het terrein.

6.4.5 Algemene procedureregels

Op de voorbereiding van het besluit tot wijziging is afdeling 3.4 Awb en artikel 3.9a van de Wro van toepas- sing, met dien verstande dat burgemeester en wethouders binnen acht weken na afloop van de termijn van terinzagelegging een besluit nemen omtrent de wijziging.

Voor het stellen van nadere eisen is geen procedure opgenomen in de wet. De procedure staat beschre- ven in hoofdstuk 3 "Algemene regels" van dit bestemmingsplan.

6.5 Overgangs- En Slotregels

Voor de overgangsregels is onderscheid gemaakt tussen de overgangsbepalingen ten aanzien van bouwwerken en de overgangsbepalingen ten aanzien van gebruik. De overgangsbepalingen ten aanzien van bouwwerken gelden vanaf terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan, de overgangsbepalingen ten aanzien van gebruik vanaf het van kracht worden (inwerkingtreding) van het bestemmingsplan. Uitgangspunt is dat zo weinig mogelijk gebruik wordt gemaakt van het overgangsrecht. Vooraf dient een afweging te worden gemaakt tussen legaliseren (positief bestemmen) dan wel handhaving van illegale situaties. De overgangsbepalingen voor bouwwerken en gebruik zijn overgenomen uit artikelen 3.2.1 en 3.2.2 Bro.

De slotregel is het laatste artikel van de regels en betreft de citeertitel van het voorliggende bestemmingsplan.

6.6 Handhaving

De gemeente acht handhaving van haar beleid van groot belang om de gewenste ruimtelijke kwaliteit te garanderen. Belangrijke redenen voor handhaven zijn:

  • De regels zijn door de gemeente vastgesteld en de inwoners van de gemeente mogen verwachten dat de gemeente die regels handhaaft: waarom zijn er anders regels opgesteld? Inwoners van de gemeente hebben als het ware recht op handhaving.
  • Handhaving gaat oneigenlijk gebruik van en daarmee de achteruitgang van de kwaliteit van het gemeentelijk grondgebied tegen. Een actueel bestemmingsplan beoogt de ruimtelijke kwaliteit van een gebied in stand te houden en te verbeteren.
  • Niet daadkrachtig optreden tegen overtredingen van wettelijke regels werkt een toename van het aantal overtredingen in de hand en tast de geloofwaardigheid van daadkrachtig optreden aan. Het in het bestemmingsplan vastgelegde beleid wordt ondermijnd en het bestuur verliest de greep op de gebouwde omgeving.

Onderscheid kan gemaakt worden tussen preventieve en repressieve handhavingsinstrumenten. Onder preventieve instrumenten kunnen onder andere goede regelgeving (zoals in bestemmingsplan), voorlich- ting, subsidieverlening, afwijking van bouwregels en gebruiksregels en de omgevingsvergunning worden begrepen. Repressieve instrumenten zijn onder meer controle en toezicht, opsporing en het hanteren van sancties als bestuursdwang en dwangsom.

In 2007 heeft de gemeente de 'Nota handhaving ruimtelijke - en bouwregelgeving gemeente Barneveld' opgesteld. Deze nota geeft inzicht in de achtergronden die geleid hebben tot de totstandkoming van de nota. Ook geeft het voor overtredingen op het gebied van bestemmingsplan- en bouwregelgeving aan hoe met geconstateerde overtredingen om te gaan en welke prioriteitsstelling daarbij te hanteren is (repressieve handhaving).

Bij de handhaafbaarheid van een bestemmingsplan spelen aspecten als communicatie, de planvorm, de normstelling, het daadwerkelijk kunnen handhaven en de controleerbaarheid van normen ook een belang- rijke rol. Randvoorwaarde voor handhaving is dat er voldoende basis/grondslag is om te kunnen handhaven. Deze basis wordt gevormd door:

  • De regeling in het bestemmingsplan zelf: de handhaafbaarheid van de planregels.
  • Het beleid voor afwijkingen.

In voorliggend bestemmingsplan is gestreefd naar heldere, eenduidige planregels met zo min mogelijk interpretatiemogelijkheden. Verder zijn aan de in het plan opgenomen afwijkingsmogelijkheden duidelijke voorwaarden verbonden, die voldoende objectief bepaalbaar zijn.

Hoofdstuk 7 Economische Uitvoerbaarheid

7.1 Grondexploitatie

Doordat de verhaalbare kosten, bedoeld in artikel 6.2.4, onderdelen b tot en met f Bro, uitsluitend de aansluiting van een bouwperceel op de openbare ruimte of de aansluiting op nutsvoorzieningen betreffen, behoeft er op grond van artikel 6.2.1a, onder c Bro in dit geval geen exploitatieplan vastgesteld te worden.

De kosten voor het opstellen van het plan worden gedekt door het heffen van leges. Voor de kosten van tegemoetkoming in schade, bedoeld in artikel 6.1 van de Wro (planschade) is een afzonderlijke overeenkomst gesloten. Er zijn bij dit plan geen andere kosten die in een exploitatieplan of exploitatieovereenkomst opgenomen moeten worden.

Hoofdstuk 8 Overleg En Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

De procedures voor vaststelling van een bestemmingsplan zijn door de wetgever geregeld. Conform artikel 1.3.1. Bro heeft het college op 4 juni 2015 in de Barneveldse Krant en langs elektronische weg kennis gegeven van het voornemen om het voorliggende bestemmingsplan voor te bereiden. Aangegeven is dat tussen gemeente en verschillende instanties waar nodig overleg over het plan moet worden gevoerd alvorens een ontwerpplan ter visie gelegd kan worden. Pas daarna wordt de wettelijke procedure met betrekking tot vaststelling van het bestemmingsplan opgestart (artikel 3.8 Wro).

8.1 Overleg Ex Artikel 3.1.1 Bro

Het Bro (artikel 3.1.1) geeft aan dat burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestem- mingsplan overleg voeren met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

In het kader hiervan wordt het bestemmingsplan voor overleg aan onderstaande instanties toegezonden:

- Waterschap Vallei en Veluwe;

- Provincie Gelderland.

Er is in het gebied van de voorgenomen ontwikkeling geen sprake van bijzondere waarden of andere situaties waardoor deze ontwikkeling zou raken aan enig nationaal belang.

De waterhuishoudkundige doelen van de gemeente en het waterschap komen niet in het gedrang door dit bestemmingsplan. In verband met de toename aan verhard oppervlak (> 2.500 m2), het dempen van twee watergangen en het aanbrengen van een dam met duiker voor de toegang naar het parkeerterrein is het nodig een watervergunning aan te vragen bij het Waterschap Vallei en Veluwe. Daarnaast is voor het leg- gen van de drukriolering toestemming en zakelijk recht nodig van de provincie Gelderland. Indien gekozen wordt voor behandeling door middel van een IBA, is een lozingsvergunning nodig van het waterschap. Het waterschap heeft bij reactie van 24 november 2015 aangegeven dat de in de waterparagraaf opgenomen voorstellen voldoen aan de eisen en normen van het waterschap en dat deze conform de gemaakte afspraken zijn.

Ook belangen van omliggende gemeenten zijn bij dit plan niet in het geding.

Op grond van artikel 3.1.1, lid 2 Bro kan worden afgezien van overleg in door de provincie en het Rijk aan- gegeven gevallen. Gelet op de brief van het ministerie van Infrastructuur en Milieu heeft geen vooroverleg plaatsgevonden, aangezien de Inspectie Leefomgeving en Transport (hierna: de ILT) geen adviserende en coördinerende rol meer heeft met betrekking tot de advisering over een voorontwerp betreffende gemeentelijke ruimtelijke plannen. Nu er sprake is van een gemeentelijk ruimtelijk plan, waarbij er geen nationale rijksbelangen aan de orde zijn en de betrokken rijksdiensten niet als direct belanghebbende zijn aan te merken, behoeft het onderhavige plan niet voor vooroverleg naar de ILT opgestuurd te worden.

Aangezien er geen sprake is van een provinciaal belang, is er geen vooroverleg gevoerd met de provincie.

8.2 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft van 2 oktober tot en met 12 november 2015 ter inzage gelegen. Gedurende deze periode heeft een ieder de mogelijkheid gehad om een zienswijze naar voren te brengen. Tijdens deze zes weken zijn geen reacties ingediend.

Bijlagen Bij De Toelichting

Bijlage 1 Nieuwe Situatie

Bijlage 2 Beplantingsplan

Bijlage 3 Inrichtingsplan

Bijlage 4 Quickscan Flora En Fauna

Bijlage 5 Quickscan Externe Veiligheid

Bijlage 6 Externe Veiligheidsonderzoek

Bijlage 7 Quickscan Akoestisch Onderzoek

Bijlage 8 Akoestisch Onderzoek Wegverkeerslawaai

Bijlage 9 Profiel Geluidswal

Bijlage 10 Vormvrije M.e.r.-beoordeling