KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch
Artikel 4 Bedrijf - 2
Artikel 5 Groen
Artikel 6 Maatschappelijk
Artikel 7 Tuin
Artikel 8 Verkeer
Artikel 9 Water
Artikel 10 Wonen - 1
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 11 Anti-dubbeltelregel
Artikel 12 Algemene Bouwregels
Artikel 13 Algemene Gebruiksregels
Artikel 14 Algemene Aanduidingsregels
Artikel 15 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 16 Algemene Wijzigingsregels
Artikel 17 Algemene Procedureregels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 18 Overgangsrecht
Artikel 19 Slotregel
Bijlagen Bij De Regels
Bijlage 1 Nota Parkeernormen (2020)
Bijlage 2 Staat Van Bedrijfsactiviteiten Functiemenging Bedrijf - 2
Bijlage 3 Te Behouden Parkeerplaatsen
Hoofdstuk 1 Inleiding
Hoofdstuk 2 Bestaande Situatie
2.1 Begrenzing Plangebied
2.2 Geldende Bestemmingen
Hoofdstuk 3 Planbeschrijving
3.1 Visie
3.2 Ontwikkelingen
3.3 Functies
Hoofdstuk 4 Beleidskader
4.1 Rijk
4.2 Provincie
4.3 Waterschap
4.4 Gemeente
Hoofdstuk 5 Randvoorwaarden
5.1 Bodem
5.2 Cultuurhistorie
5.3 Ecologie
5.4 Externe Veiligheid
5.5 Geluid
5.6 Geur
5.7 Ladder Voor Duurzame Verstedelijking
5.8 Leidingen
5.9 Luchtkwaliteit
5.10 Milieueffectrapportage
5.11 Milieuzonering
5.12 Natuur En Landschap
5.13 Veiligheid
5.14 Verkeer
5.15 Water
Hoofdstuk 6 Juridische Aspecten
6.1 Juridische Aspecten
6.2 Handhaving
Hoofdstuk 7 Economische Uitvoerbaarheid
7.1 Grondexploitatie
Hoofdstuk 8 Overleg En Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
8.1 Overleg Ex Artikel 3.1.1 Bro
8.2 Inspraak
8.3 Zienswijzen
Bijlagen Bij De Toelichting
Bijlage 1 Kwb-o Masterplan, Gemeente Barneveld, April 2017
Bijlage 2 Beeldkwaliteitsplan Oostbroek, Gemeente Barneveld, Juni 2021
Bijlage 3 Ontwerp Kerkweg Noordzijde
Bijlage 4 Archeologisch Vooronderzoek: Een Bureauonderzoek En Booronderzoek, Raap, Mei 2020
Bijlage 5 Archeologie Proefsleuvenonderzoek, Raap, November 2020
Bijlage 6 Bodemonderzoek- Essenerweg 75 En 77, P&j Juni 2007
Bijlage 7 Bodemonderzoek- Asbest, Gaim, Juni 2013
Bijlage 8 Bodemonderzoek- Verkennend Bodemonderzoek Kerkweg 27 , Vink Aug 1994
Bijlage 9 Onderzoek Stikstofdepositie, Spawnp, Mei 2021
Bijlage 10 Natuuronderzoek, Tauw , Maart 2020
Bijlage 11 Nader Onderzoek Steenmarter, Tauw, Juni 2020
Bijlage 12 Quickscan Beschermde Soorten Voor De Reconstructie, Tauw, Mei 2020
Bijlage 13 Kootwijkerbroek Oost, Onderzoek Milieuzonering, Spawnp, December 2020
Bijlage 14 Akoestisch Onderzoek, Spa Juni 2020
Bijlage 15 Vormvrije M.e.r.-beoordeling Oostbroek, Juli 2020
Bijlage 16 Parkeerbalans
Bijlage 17 Waterhuishoudkundig- En Rioleringsplan Sweco, September 2020
Bijlage 18 Natuurinclusief Bouwen, Tauw, November 2020
Bijlage 19 Verslag Inspraak En Overleg
Bijlage 20 Landschapsontwerp, Gemeente Barneveld, Februari 2021
Bijlage 21 Bomenplan, Gemeente Barneveld, Februari 2021
Bijlage 22 Akoestisch Onderzoek Oliehandel Kerkweg, Mei 2021
Bijlage 23 Nota Zienswijzen
Bijlage 24 Nadere Motivering Externe Veiligheid

Oostbroek I

Bestemmingsplan - Gemeente Barneveld

Vastgesteld op 25-05-2022 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 Plan

het bestemmingsplan 'Oostbroek I' met identificatienummer 'NL.IMRO.0203.1333-0002' van de gemeente Barneveld;

1.2 Bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;

1.3 Aan huis verbonden beroep of bedrijf

een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied, niet bestaande uit ambachtelijke en/of detailhandelsactiviteiten, dat door zijn beperkte omvang in een woning en daarbij behorende gebouwen, met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend.

1.4 Aanbouw

een bijbehorend bouwwerk in de vorm van een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

1.5 Aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.6 Aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.7 Afwijking

een afwijking zoals bedoeld in artikel 2.12, eerste lid onder a, onder 1° van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, zoals deze luidt op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan;

1.8 Agrarisch bedrijf

een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren, met uitzondering van een glastuinbouwbedrijf en een gebruiksgerichte paardenhouderij;

1.9 Ambachtelijk bedrijf

een bedrijf waar overwegend door middel van handwerk producten worden vervaardigd, bewerkt, onderhouden of hersteld;

1.10 Archeologisch deskundige

een regionaal (beleids)archeoloog of een andere door het college van burgemeester en wethouders aan te wijzen deskundige op het gebied van de archeologische monumentenzorg;

1.11 Archeologische waarde

de waarde die van belang is voor de archeologie en voor de kennis van de beschavingsgeschiedenis;

1.12 Bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.13 Bebouwingspercentage

het in procenten uitgedrukte deel van een bouwvlak, bestemmingsvlak dan wel bouwperceel, dat ten hoogste mag worden bebouwd;

1.14 Bed & breakfast

het bieden van de ten opzichte van het hoofdgebruik ondergeschikte mogelijkheid tot recreatief nachtverblijf en ontbijt aan personen die hun hoofdverblijf elders hebben door de eigenaar of hoofdbewoner van de desbetreffende woning;

1.15 Bedrijf

onderneming waarbij het accent ligt op het vervaardigen, bewerken, installeren en verhandelen van goederen dan wel op het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij eventueel detailhandel uitsluitend plaatsvindt als onzelfstandig en ondergeschikt onderdeel van de onderneming in de vorm van verkoop dan wel levering van ter plaatse vervaardigde, bewerkte of herstelde goederen, dan wel goederen die in rechtstreeks verband staan met de uitgeoefende handelingen;

1.16 Bedrijfsgebouw

een gebouw dat dient voor de uitoefening van een bedrijf;

1.17 Bedrijfswoning

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar noodzakelijk is gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein;

1.18 Bestaande

bestaand en legaal aanwezig op de dag van terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan;

1.19 Bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak;

1.20 Bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.21 Bevoegd gezag

bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning;

1.22 Bijbehorend bouwwerk

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak;

1.23 Bijgebouw

een bijbehorend bouwwerk in de vorm van een niet voor bewoning bestemd vrijstaand of aangebouwd gebouw, dat een gebruikseenheid vormt met en dienstbaar is aan de bij omschrijving van de hoofdbestemming opgesomde functies, zoals een garage, huishoudelijke bergruimte of hobbyruimte;

1.24 Bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.25 Bouwgrens

de grens van een bouwvlak;

1.26 Bouwlaag

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder;

1.27 Bouwmarkt

een detailhandelsbedrijf waarbij bedrijfsmatig artikelen in de bouwbranche ter verkoop worden aangeboden. Tot bouwmaterialen worden onder meer gerekend: bouwstoffen zoals cement, hout en bouwstenen, wand- en vloertegels, ijzerwaren, elektrisch installatiemateriaal alsmede sanitair-, badkamer- en keukeninrichtingsmaterialen, en doe-het-zelfproducten;

1.28 Bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.29 Bouwperceelsgrens

de grens van een bouwperceel;

1.30 Bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.31 Bouwwerk

een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;

1.32 Dak

iedere bovenbeëindiging van een gebouw;

1.33 Dakkapel

een constructie ter vergroting van een gebouw, die zich bevindt tussen de dakgoot en de nok van het dakvlak, waarbij deze constructie onder de noklijn is gelegen en de onderzijde van de constructie in het dakvlak is geplaatst;

1.34 Detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen, geen motorbrandstoffen zijnde, aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.35 Dienstverlening

het verlenen van economische diensten aan derden;

1.36 Erf

bij de bestemming behorende gronden waarvan het gebruik ten dienste van deze bestemming is;

1.37 Extensief recreatief medegebruik

recreatief medegebruik dat in hoofdzaak is gericht op natuur- en landschapsbeleving, zoals wandelen en fietsen. Voor het extensieve recreatief medegebruik is geen specifieke inrichting van het gebied noodzakelijk, maar kan worden volstaan met de voorzieningen die reeds ten behoeve van de hoofdfunctie aanwezig zijn en ondergeschikte voorzieningen zoals bewegwijzeringsbordjes;

1.38 Gebouw

elk bouwwerk dat een voor mensen toegankelijke overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.39 Gebruiken

het doen gebruiken, laten gebruiken en in gebruik geven;

1.40 Geurgevoelig object

gebouw, bestemd voor en blijkens aard, indeling en inrichting geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf en die daarvoor permanent of een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik, wordt gebruikt;

1.41 Geluidscherm

een geluidwerende voorziening in de vorm van bijvoorbeeld een scherm of een wal;

1.42 Hogere waarde

een maximale waarde voor de geluidbelasting, die hoger is dan de voorkeursgrenswaarde en die in een concreet geval kan worden vastgesteld op grond van de Wet geluidhinder en het Besluit Geluidhinder;

1.43 Hoofdgebouw

een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;

1.44 Houtopstand

Eén of meerdere bomen, hakhout, een houtwal en een houtsingel, beplanting van bosplantsoen, begroeiing van hagen, heesters en struiken. Hagen, heesters en struiken met een maximum hoogte van 2 m zijn niet aan te merken als houtopstand;

1.45 Huishouden

persoon of groep personen die een huishouden voert, waarbij sprake is van een onderlinge verbondenheid en continuïteit in de samenstelling ervan;

1.46 Hulpdiensten

brandweer, politie en ambulance;

1.47 Kamerverhuur

onzelfstandige woonruimte als bedoeld in artikel 1, sub d van de Verordening doelgroepen sociale woningbouw en middenhuur Gemeente Barneveld, zoals deze luidt op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan;

1.48 Kantoor- en/of praktijkruimte

een niet voor bewoning bestemd gedeelte van een woning of gebouw bij een woning, dat uitsluitend dient voor de uitoefening van beroepsactiviteiten van de bewoner van de woning op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of daarmee gelijk te stellen gebied;

1.49 Kunstwerk

een door kunst voortgebracht voorwerp, zoals beelden en andere bouwwerken;

1.50 Landschappelijke waarde

de aan een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door de waarneembare verschijningsvorm van dat gebied;

1.51 Maaiveld

gemiddelde hoogte van het afgewerkte terrein dat een gebouw of bouwwerk omgeeft;

1.52 Nadere eis

een nadere eis als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, sub d, van de Wet ruimtelijke ordening, zoals deze luidt op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan;

1.53 Natuur(wetenschappe)lijke waarde

de aan een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door geologische, geomorfologische, bodemkundige en/of biologische elementen, voorkomend in dat gebied;

1.54 Omgevingsvergunning

Vergunning voor activiteiten als genoemd in artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, zoals deze luidt op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan;

1.55 Ondergronds bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die onder het maaiveld is gelegen;

1.56 Overig bouwwerk

een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;

1.57 Overkapping

een bouwwerk, niet zijnde een gebouw, bestaande uit tenminste een dak en maximaal één wand;

1.58 Pad

een weg uitsluitend bedoeld en bestemd voor langzaam verkeer, zoals voetgangers, fietsen (met trapondersteuning), snorfietsen en bromfietsen;

1.59 Pand

de kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is;

1.60 Peil

  • voor bouwwerken, waarvan de hoofdtoegang aan de weg grenst: de hoogte van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
  • in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende maaiveld of het afgewerkte bouwterrein;

1.61 Recreatief medegebruik

een recreatief gebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit recreatieve gebruik is toegestaan;

1.62 Relatie

een op de verbeelding opgenomen aanduiding, die aangeeft welke bestemmingsvlakken met elkaar verbonden zijn en een eenheid vormen;

1.63 Seksinrichting

een terrein, gebouw, vaar- of voertuig waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichtingen worden in ieder geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub of een prostitutiebedrijf, waaronder tevens begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.64 Standplaats

het vanaf een vaste plaats op een openbare en in de openlucht gelegen plaats te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen of het anderszins aanbieden van goederen en diensten, gebruikmakend van fysieke middelen, zoals een kraam, een wagen of een tafel;

1.65 Uitbouw

een bijbehorend bouwwerk in de vorm van een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw. Functionele ondergeschiktheid is niet vereist;

1.66 Uitvoeren

het doen uitvoeren, laten uitvoeren en in uitvoering geven;

1.67 Uitwerking

een uitwerking als bedoeld in artikel 3.6 lid 1 sub b van de Wet ruimtelijke ordening, zoals deze luidt op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan;

1.68 Verbeelding

de bij het bestemmingsplan behorende kaart (analoog of digitaal) waarop onder meer de begrenzing van het plan, de in het bestemmingsplan voorkomende bestemmingen, aanduidingen en topografische en kadastrale gegevens zijn weergegeven;

1.69 Vloeroppervlak

grootte van de oppervlakte van een bouwlaag;

1.70 Voorgevel

de naar de weg gekeerde gevel(s) van een gebouw;

1.71 Voorgevelrooilijn

de evenwijdig aan de as van de weg gelegen lijn welke, zoveel mogelijk aansluitend aan de ligging van de voorgevels van de (bestaande) bebouwing, een zoveel mogelijk gelijkmatig beloop van de rooilijn overeenkomstig de richting van de weg geeft;

1.72 Voorkeursgrenswaarde

de maximale waarde voor de geluidbelasting, zoals deze rechtstreeks kan worden afgeleid uit de Wet geluidhinder en het Besluit geluidhinder;

1.73 Webwinkel A

detailhandel via een online etalage, waarbij alleen een elektronische transactie tot stand komt dan wel met een opslag- en verzendfunctie, maar zonder afhaalmogelijkheid of toonzaal voor kopers;

1.74 Webwinkel B

detailhandel via een online etalage, waarbij een elektronische transactie tot stand komt en met een opslag- en verzendfunctie dan wel een afhaalmogelijkheid voor kopers, maar zonder toonzaal;

1.75 Wet ruimtelijke ordening

Wet van 1 juli 2008 (Stb. 2006, 566) houdende vaststelling van nieuwe planregels omtrent de ruimtelijke ordening, zoals deze luidt op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan;

1.76 Wijziging

een wijziging als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, sub a, van de Wet ruimtelijke ordening, zoals deze luidt op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan;

1.77 Wonen

het zelfstandige gehuisvest zijn van één afzonderlijk huishouden;

1.78 Woning

een complex van ruimten dat dient voor de zelfstandige huisvesting van één afzonderlijk huishouden;

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 De dakhelling

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.2 De goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.3 De inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.4 De bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.5 De oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.6 De hoogte van een molen

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van het gebouw, met uitzondering van de wieken;

2.7 De hoogte van een windturbine

vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine;

2.8 De afstand tot de zijdelingse perceelsgrens

vanaf de buitenwerkse gevelvlakken dan wel, indien sprake is van overstekende daken met een overstekend gedeelte van meer dan 0,75 m, respectievelijk overstekken van meer dan 0,75 m, vanaf de buitenrand van het overstekende dak/de overstek, neerwaarts geprojecteerd, tot de kadastrale zijgrens van het perceel;

2.9 De oppervlakte van een ondergronds bouwwerk

onder de begane grondvloer, tussen de harten van de ondergrondse buitenste muren;

2.10 De oppervlakte van een overkapping

de loodrechte projectie van de overkapping op het maaiveld;

2.11 Het vloeroppervlak

boven de vloeren, tussen de binnenwerkse gevelvlakken en/of scheidingsmuren.

2.12 Maatvoering

Alle maten zijn tenzij anders weergegeven:

  1. a. voor lengten in meters (m);
  2. b. voor oppervlakten in vierkante meters (m²);
  3. c. voor inhoudsmaten in kubieke meters (m³);
  4. d. voor verhoudingen in procenten (%).

2.13 Maten

buitenwerks, waarbij uitstekende delen van ondergeschikte aard tot maximaal 0,5 m buiten beschouwing blijven.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. de uitoefening van een agrarisch bedrijf, met dien verstande dat:
    1. 1. per bouwvlak niet meer dan één agrarisch bedrijf is toegestaan;
    2. 2. voor zover het bedrijf voor de milieuregelgeving als één inrichting wordt aangemerkt, deze inrichting niet op twee in de nabijheid van elkaar gelegen bouwvlakken mag zijn gelegen;
  2. b. alleen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - niet-grondgebonden veehouderijbedrijf' ook voor een niet-grondgebonden veehouderijbedrijf;
  3. c. alleen ter plaatse van de aanduiding 'glastuinbouw' ook voor een glastuinbouwbedrijf;
  4. d. hobbymatig agrarisch gebruik;
  5. e. het weiden van paarden en/of pony's ten behoeve van een gebruiksgerichte paardenhouderij of een manege;
  6. f. het gebruik als omschreven in artikel 3.5.1.

met daaraan ondergeschikt:

  1. g. extensief recreatief medegebruik;
  2. h. erfontsluitingswegen ook ten behoeve van andere bestemmingen;
  3. i. sloten, beken en daarmee gelijk te stellen waterlopen;
  4. j. waterhuishoudkundige voorzieningen;

met de daarbij behorende:

  1. k. gebouwen;
  2. l. bedrijfswoning met bijbehorende bijgebouwen,
  3. m. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  4. n. werken, geen bouwwerken zijnde;
  5. o. tuinen en erven;
  6. p. parkeervoorzieningen;
  7. q. groenvoorzieningen en landschapselementen;
  8. r. paden.

3.2 Bouwregels

3.3 Nadere eisen

  1. 1. Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:
    1. a. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
    2. b. de verkeersveiligheid;
    3. c. een goede milieusituatie;
    4. d. de bescherming van ecologische waarden;
    5. e. de bereikbaarheid voor hulpdiensten;
    6. f. de gebruiksmogelijkheden van nabijgelegen gronden;
    7. g. de landschappelijke inpassing van de bebouwing;
    8. h. architectonische en/of cultuurhistorische waarde van andere bebouwing;
    9. i. een ongestoorde ligging van kabels en leidingen.
  1. 2. Bij het stellen van nadere eisen is de procedure zoals weergegeven in artikel 17.1 van toepassing.

3.4 Afwijken van de bouwregels

  1. 1. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 3.2.1 voor wat betreft de situering binnen het bouwvlak en toestaan dat bouwvlakgrenzen worden overschreden door bebouwing, met inachtneming van het volgende:
    1. a. de oppervlakte waarmee het bouwvlak mag worden overschreden mag niet meer bedragen dan 750 m2;
    2. b. de bedrijfswoning mag niet geheel of grotendeels buiten het bouwvlak worden gebouwd;
    3. c. er dient gestreefd te worden naar een compacte (denkbeeldige) bouwvlakvorm;
    4. d. aannemelijk is gemaakt dat er geen onevenredige verkeersaantrekkende werking optreedt;
    5. e. aangetoond dient te worden dat geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de aanwezige landschapswaarden dan wel dat hieraan door het nemen van maatregelen voldoende tegemoet kan worden gekomen;
    6. f. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de milieusituatie;
    7. g. er geen sprake is van omschakeling en aan de uitbreiding een grondgebruiksplan ten grondslag ligt;
    8. h. Bij het bouwen voor een niet-grondgebonden veehouderijbedrijf mag uitsluitend worden gebouwd mits daarmee het denkbeeldige bouwvlak dat ten behoeve van niet-grondgebonden veehouderijbedrijf wordt gebruikt, niet groter wordt dan 1,0 hectare, tenzij uitbreiding noodzakelijk is om te voldoen aan wettelijke eisen voor dierenwelzijn, mits daarbij het aantal dierplaatsen niet toeneemt.
  2. 2. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 3.2.2 voor wat betreft de maximum oppervlakte van teeltondersteunende kassen en toestaan dat teeltondersteunende kassen worden gebouwd met een grotere oppervlakte, mits:
    1. a. de oppervlakte niet meer bedraagt dan 1.500 m2;
    2. b. de bedrijfseconomische noodzaak is aangetoond;
    3. c. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de belangen van landschap en beeldkwaliteit.
  1. 3. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 3.2.3 voor wat betreft de plaats van de bedrijfswoning en toestaan dat vervangende nieuwbouw van de bedrijfswoning op een andere plaats plaatsvindt binnen het bouwvlak, mits:
    1. a. de belangen van gebruikers en/of eigenaren van nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;
    2. b. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de milieusituatie.
  1. 4. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 3.2.3 voor wat betreft de maximum goothoogte van een bedrijfswoning en toestaan dat een bedrijfswoning wordt gebouwd met een hogere goothoogte, mits:
    1. a. de goothoogte niet meer dan 6 m bedraagt;
    2. b. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de belangen van landschap en beeldkwaliteit.
  1. 5. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 3.2.2 voor wat betreft de maximum bouwhoogte en toestaan dat de bouwhoogte van een bedrijfsgebouw niet meer dan 12 m bedraagt, mits:
    1. a. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de belangen van landschap en beeldkwaliteit;
    2. b. het aantal bouwlagen niet toeneemt.
  1. 6. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 3.2.2 voor wat betreft het aantal bouwlagen van een bedrijfsgebouw en toestaan dat een bedrijfsgebouw met maximaal twee bouwlagen wordt gebouwd, mits:
  1. a. de tweede bouwlaag uitsluitend is bestemd voor het houden van pluimvee dan wel activiteiten die niet het houden van dieren betreffen;
  2. b. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de aanwezige landschapswaarden dan wel hieraan door het nemen van maatregelen voldoende tegemoet kan worden gekomen;
  3. c. geen significante aantasting plaatsvindt van ecologische waarden en is aangetoond dat het toepassen van de afwijkingsbevoegdheid niet leidt tot significant negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen van Natura 2000-gebieden;
  4. d. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de milieusituatie;
  5. e. aannemelijk is gemaakt dat geen onacceptabele verkeersaantrekkende werking optreedt;
  6. f. voor de (vloer)oppervlakte van de tweede bouwlaag tweemaal deze oppervlakte aan agrarisch bouwvlak beschikbaar is binnen de component 'oppervlakte bouwvlak' van de salderingsregistratie.
  1. 7. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 3.2.5 voor wat betreft de maximum bouwhoogte van teeltondersteunende voorzieningen buiten het bouwvlak en toestaan dat teeltondersteunende voorzieningen buiten het bouwvlak worden gebouwd met een hogere bouwhoogte, met inachtneming van het volgende:
    1. a. de bouwhoogte niet meer dan 3 m bedraagt;
    2. b. de teeltondersteunende voorzieningen dienen aansluitend aan het bouwvlak te worden gerealiseerd;
    3. c. de noodzaak voor het bouwen van teeltondersteunende voorzieningen met een bouwhoogte van meer dan 1,5 m dient te zijn aangetoond;
  1. 8. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 3.2.5 voor wat betreft de maximum bouwhoogte overige bouwwerken buiten het bouwvlak en toestaan dat zonnecollectoren buiten het bouwvlak worden gebouwd met een hogere bouwhoogte, met inachtneming van het volgende:
    1. a. de bouwhoogte niet meer dan 3 m bedraagt;
    2. b. de zonnecollectoren dienen aansluitend aan het bouwvlak te worden gerealiseerd;
    3. c. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de belangen van landschap en beeldkwaliteit;
    4. d. de noodzaak voor het bouwen van zonnecollectoren met een bouwhoogte van meer dan 2 m dient te zijn aangetoond;
    5. e. de belangen van gebruikers en/of eigenaren van nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;
  1. 9. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 3.2.3 voor wat betreft het toestaan dat binnen de inhoud van een bedrijfswoning een tweede zelfstandige wooneenheid wordt gerealiseerd, mits:
    1. a. de tweede wooneenheid rechtstreeks ten dienste staat van een situatie waarin mantelzorg verleend wordt binnen de bedrijfswoning of 'kleine woning' dan wel dat er sprake is van een zodanige relatie tussen de bewoners van de beide wooneenheden en van zodanige omstandigheden, dat in redelijkheid aannemelijk is dat men om reden van het mogelijk in de toekomst kunnen verlenen van mantelzorg in dezelfde woning wil wonen;
    2. b. schriftelijke verklaringen worden overgelegd van de (hoofd)bewoners van beide wooneenheden waaruit blijkt dat er sprake is, of zo nodig zal zijn, van mantelzorg;
    3. c. maximaal 35% van de totale (vloer)oppervlakte van de bedrijfswoning dan wel de 'kleine woning' tot ten hoogste 65 m2, wordt benut voor de tweede wooneenheid;
    4. d. de bedrijfswoning of 'kleine woning' waarin de tweede wooneenheid wordt gerealiseerd in visueel opzicht de uitstraling van één woning behoudt;
    5. e. de bedrijfswoning waarin de tweede wooneenheid wordt gerealiseerd een minimale toegelaten inhoud heeft van meer dan 350 m3.
    6. f. er sprake is van sloop van gebouwen, met een oppervlakte van ten minste 300 m2 inzetbare sloopmeters, met dien verstande dat:
      • monumentale gebouwen niet mogen worden gesloopt en niet meetellen in de bepaling van de sloopoppervlakte;
      • de inzetbare sloopmeters afkomstig moeten zijn uit het buitengebied van de gemeente Barneveld, dan wel uit het buitengebied van een andere gemeente die het Functieveranderingsbeleid Regio Food Valley 2016 heeft vastgesteld;
      • verzekerd is dat herbouw van de gesloopte gebouwen niet mogelijk is.
  1. 10. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 3.1 en verblijfsrecreatie in de vorm van trekkershutten toestaan binnen een bouwvlak, met inachtneming van het volgende:
    1. a. het aantal trekkershutten per bouwvlak mag niet meer bedragen dan 3;
    2. b. de trekkershutten dienen te worden voorzien van een goede landschappelijke inpassing;
    3. c. de bouwhoogte mag niet meer dan 3 m bedragen;
    4. d. de oppervlakte mag niet meer dan 20 m2 bedragen;
    5. e. de onderlinge afstand mag niet minder dan 5 m bedragen.
  1. 11. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 3.6 lid 3 onder g en nieuwbouw ten behoeve van sanitaire voorzieningen toestaan, indien aannemelijk is gemaakt dat het realiseren van sanitaire voorzieningen binnen de bestaande bebouwing niet mogelijk is met dien verstande dat:
    1. a. de gezamenlijke (vloer)oppervlakte van de sanitaire voorzieningen niet meer mag bedragen dan 75 m2;
    2. b. de bouwhoogte maximaal 5 m bedraagt;
    3. c. de goothoogte maximaal 3 m bedraagt.

3.5 Specifieke gebruiksregels

3.6 Afwijken van de gebruiksregels

  1. 1. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 3.1 en de stalling van caravans, campers en boten van derden toestaan, mits deze plaatsvindt in bestaande gebouwen.
  1. 2. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 3.1 en verblijfsrecreatie in de vorm van een kleinschalig kampeerterrein toestaan, met inachtneming van het volgende:
    1. a. het aantal kleinschalige kampeerterreinen mag in totaal niet meer dan 30 bedragen;
    2. b. kleinschalig kamperen is uitsluitend toegestaan vanaf 15 maart tot en met 31 oktober;
    3. c. per kleinschalig kampeerterrein zijn maximaal 25 kampeermiddelen toegestaan;
    4. d. een kleinschalig kampeerterrein mag uitsluitend zijn gesitueerd binnen het bouwvlak of binnen een afstand van 50 m vanaf het bouwvlak;
    5. e. een kleinschalig kampeerterrein mag niet zijn gelegen in directe aansluiting op een reeds bestaand kleinschalig kampeerterrein of een regulier verblijfsrecreatieterrein;
    6. f. een kantine en horeca-activiteiten zijn niet toegestaan;
    7. g. sanitaire voorzieningen ten behoeve van het kleinschalige kampeerterrein zijn uitsluitend toegestaan in bestaande bebouwing tot een maximum oppervlakte van 75 m2;
    8. h. de onderlinge afstand tussen kampeermiddelen mag niet minder dan 3 m bedragen;
    9. i. het aantal parkeerplaatsen op eigen terrein mag niet minder bedragen dan 1,3 per standplaats;
    10. j. geen significante aantasting plaatsvindt van ecologische waarden;
    11. k. het terrein dient te worden voorzien van een goede landschappelijke inpassing;
    12. l. de omgevingsvergunning wordt verleend voor een periode van maximaal 10 jaar;
    13. m. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de milieusituatie.
  1. 3. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 3.5.1 ten behoeve van de uitoefening van een aan huis verbonden beroep, kleinschalig bedrijf en/of bed & breakfast in een bijgebouw, mits:
    1. a. maximaal 25% van de totale (vloer)oppervlakte van de bedrijfswoning, indien aanwezig de 'kleine woning' en de bijgebouwen wordt gebruikt voor het aan huis verbonden beroep, kleinschalig bedrijf en/of bed & breakfast;
    2. b. de totale gezamenlijke (vloer)oppervlakte die wordt aangewend voor het aan huis verbonden beroep, kleinschalig bedrijf en/of bed & breakfast niet meer bedraagt dan 60 m2;
    3. c. de belangen van gebruikers en/of eigenaren van nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;
    4. d. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de milieusituatie;
    5. e. een kamer/verblijfseenheid voor bed & breakfast heeft een maximum oppervlakte van 30 m2.
  1. 4. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 3.5.1 ten behoeve van het gebruik van grond buiten het bouwvlak voor het plaatsen van zonnecollectoren, mits:
    1. a. de zonnecollectoren ten dienste staan van een woning, bedrijfswoning, kleine woning, woongebouw of bedrijfsgebouwen binnen het bouwvlak of bestemmingsvlak met een andere bestemming dan de bestemming 'Agrarisch';
    2. b. de grond waarop de zonnecollectoren geplaatst worden direct grenst aan het bestemmingsvlak of bouwvlak waartoe de zonnecollectoren behoren;
    3. c. de totale oppervlakte die gebruikt wordt voor het plaatsen van zonnecollectoren maximaal 250 m2 bedraagt;
    4. d. de geschatte opbrengst in kilowattuur mag niet meer zijn dan ten hoogste het eigen geschatte verbruik van in lid a. genoemde gebouwen;
    5. e. de aanwezige daken van het agrarisch bedrijf onvoldoende geschikt zijn door vorm, monumentale waarde, afmeting of oriëntatie om de zonnecollectoren op te bevestigen;
    6. f. de belangen van gebruikers en/of eigenaren van nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;
    7. g. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de milieusituatie;
    8. h. geen significante aantasting plaatsvindt van ecologische waarden;
    9. i. het terrein waarop de zonnecollectoren staan wordt voorzien van een goede landschappelijke inpassing.
  1. 5. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 3.1 en verblijfsrecreatie in de vorm van trekkershutten toestaan binnen een bouwvlak.
  1. 6. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 3.5.2 ten behoeve van het opslaan van agrarische bedrijfsstoffen en/of ten behoeve van het gebruiken van gewasbeschermingsmiddelen, mits:
  1. a. geen onevenredige belemmering plaatsvindt van de ontwikkelingsmogelijkheden op nabijgelegen gronden;
  2. b. de belangen van gebruikers en/of eigenaren van nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;
  3. c. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de milieusituatie.

Artikel 4 Bedrijf - 2

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf - 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. bedrijven die zijn genoemd in bijlage Bijlage 2 onder de categorieën A en B1,
    1. 1. uitgezonderd ter plaatse van de aanduiding zoals in onderstaande tabel is opgenomen, want daar is alleen het specifieke, met die aanduiding corresponderende bedrijf toegesta staan;
Aanduiding Bedrijf Maximum milieucategorie
(nv) nutsvoorziening

met daaraan ondergeschikt:

  1. b. parkeervoorzieningen;
  2. c. groenvoorzieningen;
  3. d. waterhuishoudkundige doeleinden;
  4. e. wegen, straten en paden;

met de daarbij behorende:

  1. f. gebouwen;
  2. g. tuinen, erven en terreinen;
  3. h. bouwwerken geen gebouwen zijnde.

4.2 Bouwregels

4.3 Nadere eisen

  1. 1. Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:
    1. a. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
    2. b. de brandveiligheid;
    3. c. de externe veiligheid;
    4. d. de verkeersveiligheid;
    5. e. de sociale veiligheid;
    6. f. de goede milieusituatie; en
    7. g. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
  2. 2. Bij het stellen van nadere eisen is de procedure zoals weergegeven in artikel 17.1 van toepassing.

4.4 Afwijken van de bouwregels

  1. 1. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 4.2.1 en toestaan dat een gebouw gedeeltelijk buiten het bouwvlak wordt gebouwd, mits:
    1. a. de gronden buiten het bouwvlak voor maximaal 10% worden bebouwd;
    2. b. de goothoogte van de gebouwen buiten het bouwvlak niet meer dan 3 m bedraagt en de bouwhoogte niet meer dan 5 m.
  2. 2. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 4.2.2 ten behoeve van het bouwen van erf- of terreinafscheidingen vóór de voorgevelrooilijn (of het denkbeeldige verlengde daarvan) tot een bouwhoogte van 2 m;
  3. 3. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 4.2.2 ten behoeve van het bouwen van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tot een bouwhoogte van 4 m;
  4. 4. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de afstandseisen in artikel 4.2.1, mits de bereikbaarheid van de bebouwing voor hulpdiensten voldoende is gewaarborgd.
  5. 5. Het afwijken van de bouwregels kan slechts, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    1. a. het straat- en bebouwingsbeeld;
    2. b. de brandveiligheid;
    3. c. de externe veiligheid;
    4. d. de verkeersveiligheid;
    5. e. de sociale veiligheid
    6. f. de milieusituatie; en
    7. g. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

4.5 Specifieke gebruiksregels

De buitenopslag van goederen is niet toegestaan op gronden die onbebouwd dienen te blijven volgens artikel 4.2.1;

Artikel 5 Groen

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. groenvoorzieningen;
  2. b. bermen en beplanting;
  3. c. paden;
  4. d. speelvoorzieningen;
  5. e. waterlopen, waterpartijen en waterberging;

met daaraan ondergeschikt:

  1. f. verhardingen;
  2. g. parkeervoorzieningen;

met de daarbij behorende:

  1. h. bouwwerken geen gebouwen zijnde.

5.2 Bouwregels

  1. 1. Op of in deze gronden mogen geen gebouwen en overkappingen worden gebouwd.
  2. 2. De bouwhoogte van speeltoestellen mag niet meer dan 4 m bedragen, uitgezonderd ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)' want daar geldt de maximum bouwhoogte zoals op de verbeelding is weergegeven;
  3. 3. De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 2 m bedragen, behoudens palen en masten waarvoor een maximum bouwhoogte van 9 m geldt, uitgezonderd ter plaatse van de aanduiding 'maximum hoogte (m)' want daar geldt de maximum hoogte zoals op de verbeelding is weergegeven.

5.3 Afwijken van de gebruiksregels

  1. 1. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 5.1 ten behoeve van het aanleggen van in- en uitritten om aangrenzende gebouwen en terreinen te kunnen bereiken en verlaten. De breedte van een in- en uitrit mag niet meer dan 4 m bedragen.
  2. 2. Het afwijken kan slechts, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    1. a. het straat- en bebouwingsbeeld;
    2. b. de verkeersveiligheid; en
    3. c. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

5.4 Wijzigingsbevoegdheid

  1. 1. Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat de bestemming 'Groen' wordt gewijzigd in de bestemming 'Tuin';
  2. 2. De wijzigingsbevoegdheid mag worden toegepast, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    1. a. het straat- en bebouwingsbeeld;
    2. b. de verkeersveiligheid; en
    3. c. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Artikel 6 Maatschappelijk

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. maatschappelijke voorzieningen, uitgezonderd ter plaatse van de aanduiding zoals in onderstaande tabel is opgenomen, want daar is alleen de specifieke, met die aanduiding corresponderende maatschappelijke voorziening toegestaan;
aanduiding Maatschappelijke voorzieningen
(on) onderwijs
  1. b. bij onderwijs medegebruik als speelvoorziening;

met daaraan ondergeschikt:

  1. c. wegen en paden;
  2. d. parkeervoorzieningen;
  3. e. groenvoorzieningen;
  4. f. water;

met de daarbij behorende:

  1. g. gebouwen;
  2. h. tuinen, erven en terreinen;
  3. i. bouwwerken geen gebouwen zijnde.

6.2 Bouwregels

6.3 Nadere eisen

  1. 1. Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:
    1. a. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
    2. b. de brandveiligheid;
    3. c. de externe veiligheid;
    4. d. de verkeersveiligheid;
    5. e. de sociale veiligheid; en
    6. f. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
  2. 2. Bij het stellen van nadere eisen is de procedure zoals weergegeven in artikel 17.1 van toepassing.

6.4 Afwijken van de bouwregels

  1. 1. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 6.2.1 en toestaan dat een gebouw gedeeltelijk buiten het bouwvlak wordt gebouwd, mits:
    1. a. de gronden buiten het bouwvlak voor maximaal 10% worden bebouwd;
    2. b. de goothoogte van de gebouwen buiten het bouwvlak niet meer dan 3 m bedraagt en de bouwhoogte niet meer dan 5 m.
  2. 2. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 6.2.2 ten behoeve van het bouwen van erf- of terreinafscheidingen vóór de voorgevelrooilijn (of het denkbeeldige verlengde daarvan) tot een bouwhoogte van 2 m.
  3. 3. Het afwijken van de bouwregels kan slechts, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    1. a. het straat- en bebouwingsbeeld;
    2. b. de brandveiligheid;
    3. c. de externe veiligheid;
    4. d. de verkeersveiligheid;
    5. e. de sociale veiligheid;
    6. f. de milieusituatie; en
    7. g. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

6.5 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 6.1 voor gebruiken van gronden en bouwwerken voor een andere maatschappelijke voorziening, mits vanuit ruimtelijk en milieutechnisch oogpunt aanvaardbaar.

Artikel 7 Tuin

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. tuinen;
  2. b. verharding, waaronder in- en uitrit en parkeervoorzieningen;

met de daarbij behorende:

  1. c. bijbehorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  2. d. ter plaatse van de aanduiding 'geluidscherm' ook voor een geluidscherm;
  3. e. uitbouwen en/of balkons en ondergeschikte bouwdelen van een hoofdgebouw dat op aangrenzende gronden is gelegen.

7.2 Bouwregels

7.3 Nadere eisen

  1. 1. Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:
    1. a. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
    2. b. een goede woonsituatie;
    3. c. de brandveiligheid;
    4. d. de verkeersveiligheid; en
    5. e. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
  2. 2. Bij het stellen van nadere eisen is de procedure zoals weergegeven in artikel 17.1 van toepassing.

7.4 Afwijken van de bouwregels

  1. 1. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 7.2 ten behoeve van het bouwen van kleine bouwwerken, zoals een prieel, plantenkas, hondenkennel, volière of houtberging met in acht name van de volgende bepalingen:
    1. a. de gezamenlijke oppervlakte van kleine bouwwerken op gronden van één bouwperceel mag niet meer dan 10 m² bedragen;
    2. b. de goothoogte van gebouwen en de bouwhoogte van andere bouwwerken mag niet meer dan 2 m bedragen.
  2. 2. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 7.2.2 ten behoeve van het bouwen van erf- of terreinafscheidingen vóór de voorgevelrooilijn (of het denkbeeldige verlengde daarvan) tot een bouwhoogte van 2 m.
  3. 3. Het afwijken van de bouwregels kan slechts, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    1. a. het straat- en bebouwingsbeeld;
    2. b. de brandveiligheid;
    3. c. de verkeersveiligheid;
    4. d. de sociale veiligheid;
    5. e. de milieusituatie; en
    6. f. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Artikel 8 Verkeer

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wegen waarbij geldt dat wegen uit maximaal 2 rijstroken (2x1) dienen te bestaan, alsmede parallelrijbanen, opstelstroken, in- en uitvoegstroken, op- en afritten;
  2. b. voet- en rijwielpaden;
  3. c. parkeer-, groen- en speelvoorzieningen;
  4. d. waterhuishoudkundige doeleinden, waterberging en waterlopen;
  5. e. bermen;

met de daarbij behorende:

  1. f. ter plaatse van de aanduiding 'pad' alleen voor pad;
  2. g. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

8.2 Bouwregels

8.3 Nadere eisen

  1. 1. Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:
    1. a. een goede woonsituatie;
    2. b. de verkeersveiligheid;
    3. c. de brandveiligheid;
    4. d. de externe veiligheid;
    5. e. de sociale veiligheid; en
    6. f. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld.
  2. 2. Bij het stellen van nadere eisen is de procedure zoals weergegeven in artikel 17.1 van toepassing.

8.4 Afwijken van de bouwregels

  1. 1. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 8.2 ten behoeve van het bouwen van overige bouwwerken tot een bouwhoogte van 10 m;
  2. 2. Het afwijken van de bouwregels kan slechts, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    1. a. het straat- en bebouwingsbeeld;
    2. b. de brandveiligheid;
    3. c. de externe veiligheid;
    4. d. de verkeersveiligheid.

8.5 Wijzigingsbevoegdheid

  1. 1. Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat de bestemming 'Verkeer' wordt gewijzigd in de bestemming 'Tuin';
  2. 2. De wijzigingsbevoegdheid mag worden toegepast, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    1. a. het straat- en bebouwingsbeeld;
    2. b. de verkeersveiligheid; en
    3. c. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Artikel 9 Water

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. waterberging;
  2. b. waterhuishouding;
  3. c. waterlopen;

met de daarbij behorende:

  1. d. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waaronder bruggen, dammen en/of duikers.

9.2 Bouwregels

  1. 1. Op of in deze gronden mogen geen gebouwen en overkappingen worden gebouwd.
  2. 2. De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde, mag niet meer dan 2 m bedragen.

Artikel 10 Wonen - 1

10.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wonen (niet zijnde gestapelde woningen);
  2. b. aan-huis-verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit;
  3. c. ter plaatse van de aanduiding 'waterberging' alleen voor waterberging;

met daaraan ondergeschikt

  1. d. ter plaatse van de aanduiding 'geluidscherm' ook voor een geluidscherm;

met de daarbij behorende:

  1. e. gebouwen;
  2. f. bijbehorende bouwwerken;
  3. g. tuinen, erven en parkeerplaatsen;
  4. h. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

10.2 Bouwregels

10.3 Nadere eisen

  1. 1. Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:
    1. a. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
    2. b. een goede woonsituatie;
    3. c. de brandveiligheid;
    4. d. de externe veiligheid;
    5. e. de verkeersveiligheid;
    6. f. de sociale veiligheid; en
    7. g. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
  2. 2. Bij het stellen van nadere eisen is de procedure zoals weergegeven in artikel 17.1 van toepassing.

10.4 Afwijken van de bouwregels

  1. 1. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 10.2.1 ten behoeve van het situeren van de voorgevel van een woning tot ten hoogste 5 m uit de bedoelde gevellijn.
  2. 2. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 10.2.1 en toestaan dat de goothoogte van een woning, zoals weergegeven op de verbeelding, word(en) vergroot met maximaal 3 m.
  3. 3. Het afwijken van de bouwregels kan slechts, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    1. a. het straat- en bebouwingsbeeld;
    2. b. de brandveiligheid;
    3. c. de externe veiligheid;
    4. d. de verkeersveiligheid;
    5. e. de sociale veiligheid;
    6. f. de milieusituatie; en
    7. g. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

10.5 Specifieke gebruiksregels

  1. 1. Ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal woningen' mag het aantal woningen niet meer bedragen dan op de verbeelding is weergegeven;
  2. 2. Ter plaatse van de aanduiding 'minimum aantal woningen' mag het aantal woningen niet minder bedragen dan op de verbeelding is weergegeven;
  3. 3. Gebruik van ruimten binnen de woning en in de bijgebouwen ten behoeve van de uitoefening van één of meer aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteiten, wordt als gebruik overeenkomstig de bestemming aangemerkt, voor zover dit gebruik ondergeschikt blijft aan de woonfunctie en mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden;
    1. a. maximaal 35% van het vloeroppervlak van de woning met inbegrip van gerealiseerde aan- en uitbouwen en bijgebouwen, tot ten hoogste in totaal 50 m2 mag worden gebruikt voor de aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit;
    2. b. degene die de activiteiten uitvoert, dient tevens de bewoner van de woning te zijn;
    3. c. vergunningplichtige of meldingsplichtige activiteiten ingevolge de Wet milieubeheer zijn niet toegestaan;
    4. d. er mag geen detailhandel plaatsvinden.
  4. 4. Een geluidsscherm zoals bedoeld in 10.2.3 is alleen toegestaan als geintegreerd onderdeel van een gebouw waarbij een geluidwerend scherm noodzakelijk is voor een goed woon- en leefklimaat voor de achterliggende woningen zoals beschreven in 14.1.1

10.6 Afwijken van de gebruiksregels

  1. 1. Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van artikel 10.1 en de onzelfstandige huisvesting van één of meer huishoudens toestaan (kamerverhuur), mits wordt voldaan aan de minimale oppervlakte zoals genoemd in de Verordening doelgroepen sociale woningbouw en middenhuur gemeente Barneveld;
  2. 2. Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van artikel 10.1 en het gebruik van ruimten binnen de woning en in de bijgebouwen ten behoeve van een bed & breakfast toestaan.
  3. 3. Het afwijken van de gebruiksregels kan slechts, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    1. a. het straat- en bebouwingsbeeld;
    2. b. de brandveiligheid;
    3. c. de externe veiligheid;
    4. d. de verkeersveiligheid;
    5. e. de sociale veiligheid;
    6. f. de milieusituatie;
    7. g. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden; en
    8. h. aangetoond dient te worden dat de woningen passen binnen de Woonvisie 2017-2021 'Samen werken aan Wonen';

10.7 Wijzigingsbevoegdheid

  1. 1. Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat
      • de aanduiding 'aaneengebouwd', 'twee-aaneen', en/of 'vrijstaand' wordt geschrapt en daarmee de voorgeschreven bouwwijze als bedoeld in artikel 10.2.1 komt te vervallen,
      • een aanduiding 'aaneengebouwd', 'twee-aaneen', en/of 'vrijstaand' wordt toegevoegd aan de verbeelding van het bestemmingsplan;
      • de situering en de vorm van de op de verbeelding weergegeven bouwvlakken worden gewijzigd,
      • op de verbeelding nieuwe bouwvlakken worden weergegeven,
      • en daarbij mogen burgemeester en wethouders dan een gevellijn op de verbeelding weergeven en de goot- en bouwhoogte bepalen tot een maximum van 6 respectievelijk 11 m,
      • en zo nodig de bestemming Wonen - 1 wijzigen in bestemming Tuin, mits:
    1. a. de geluidbelasting door het verkeer op geluidsgevoelige gebouwen niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde, of een verkregen hogere waarde;
    2. b. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
      • het straat- en bebouwingsbeeld;
      • de woonsituatie;
      • de verkeersveiligheid; en
      • de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 11 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 12 Algemene Bouwregels

12.1 Ondergronds bouwwerk

Ongeacht de bestemming van de gronden is ondergronds bouwen toegestaan waar ook bovengronds bouwen toegestaan is en ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - ondergronds bouwwerk', uitgezonderd ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding uitgesloten - ondergronds bouwwerk'.

12.2 Dove gevel

Artikel 13 Algemene Gebruiksregels

13.1 Gebruik strijdig met de bestemming

  1. 1. Als gebruik strijdig met de bestemming wordt in ieder geval aangemerkt het gebruiken van gronden voor een seksinrichting;

13.2 Parkeernormen

  1. 1. Voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen (zoals nieuwbouw- of verbouwplannen) waarvoor een omgevingsvergunning verplicht is, geldt dat voldoende parkeerplaatsen aanwezig dienen te zijn (en te blijven) conform de Nota Parkeernormen (2020) ( Bijlage 1) . Indien de nota gedurende de planperiode wordt gewijzigd, wordt rekening gehouden met die wijziging.
  2. 2. Het bepaalde in het eerste lid geldt niet voor het vergroten van een woning.

Artikel 14 Algemene Aanduidingsregels

14.1 Voorwaardelijke verplichting

14.2 Milieuzone - geurzone

Ongeacht de bestemming zijn de gronden ter plaatse van de aanduiding 'Milieuzone - geurzone' ook bestemd voor de bescherming van de geur veroorzakende activiteit.

Artikel 15 Algemene Afwijkingsregels

  1. 1. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het plan:
    1. a. indien en voor zover afwijkingen ten aanzien van de grens of de richting van wegen, parkeerstroken, paden, bermen en sloten en ligging van bebouwingsgrenzen noodzakelijk zijn ter aanpassing van het plan aan de werkelijke toestand van het terrein, die bij de uitmeting blijkt, mits die afwijkingen ten opzichte van hetgeen op de verbeelding is weergegeven niet meer dan 10 m zijn;
    2. b. ten behoeve van het bouwen in afwijking van de bepalingen ten aanzien van de afmetingen van de bebouwing, waaronder begrepen bebouwingspercentages, mits de afwijkingen beperkt blijven tot ten hoogste 10% van de bij recht in het plan weergegeven maten.
  2. 2. Het afwijken van de bouwregels, als bedoeld in het eerste lid, kan niet indien enig aangrenzend terrein of enige aangrenzende bebouwing in een toestand wordt gebracht, die strijdig is met het plan en/of indien op enig aangrenzend terrein de verwerkelijking van het plan wordt belemmerd en dit niet door het stellen van voorwaarden aan de afwijking van de bouwregels kan worden voorkomen.

Artikel 16 Algemene Wijzigingsregels

16.1 Algemeen

Burgemeester en wethouders kunnen, indien en voor zover dringende redenen die na het vaststellen van het plan tot hun kennis zijn gekomen hiertoe aanleiding geven en voor zover het belang van een goede ruimtelijke ontwikkeling van het gebied dat in het plan is begrepen niet wordt geschaad:

  1. 1. een bestemmingsgrens tussen twee bestemmingsvlakken zodanig wijzigen, dat het kleinste bestemmingsvlak met niet meer dan 10% wordt verkleind of vergroot;
  2. 2. een bebouwingsgrens zodanig wijzigen, dat het bebouwingsvlak met niet meer dan 10% wordt verkleind of vergroot.

16.2 Standplaats

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat de aanduiding 'specifieke vorm van detailhandel - Standplaats' wordt toegevoegd aan de gronden, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • het straat- en bebouwingsbeeld;
  • de woonsituatie;
  • de verkeersveiligheid;
  • de milieusituatie; en
  • de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Artikel 17 Algemene Procedureregels

17.1 Procedure bij het stellen van nadere eisen

Voor een besluit tot het stellen van een nadere eis geldt de volgende voorbereidingsprocedure:

  1. 1. een ontwerpbesluit ligt, met bijbehorende stukken, gedurende twee weken ter inzage;
  2. 2. burgemeester en wethouders geven voorafgaand aan de terinzagelegging kennis van het ontwerpbesluit in één of meer dag-, nieuws of huis-aan-huisbladen of op een andere geschikte wijze. De kennisgeving geschiedt tevens langs elektronische weg;
  3. 3. de kennisgeving houdt mededeling in van de bevoegdheid tot het naar voren brengen van zienswijzen gedurende de onder 1 genoemde termijn;
  4. 4. burgemeester en wethouders delen aan hen die zienswijzen naar voren hebben gebracht de beslissing daaromtrent mede.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 18 Overgangsrecht

18.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. 1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. 2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  3. 3. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

18.2 Overgangsrecht gebruik

  1. 1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. 2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. 3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. 4. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 19 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan 'Oostbroek I' van de gemeente Barneveld.

Behoort bij het besluit van de raad van de gemeente Barneveld

Bijlagen Bij De Regels

Bijlage 1 Nota Parkeernormen (2020)

Bijlage 2 Staat Van Bedrijfsactiviteiten Functiemenging Bedrijf - 2

Bijlage 3 Te Behouden Parkeerplaatsen

Hoofdstuk 1 Inleiding

Gemeente Barneveld wil een nieuwe woonwijk ontwikkelen aan de oostzijde van de kern Kootwijkerbroek.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1333-0003_0001.png"

Kaart Kootwijkerbroek

In de nieuwe woonwijk zullen ruim 104-106 woningen gerealiseerd worden. Voor 98 woningen is in bouwvlakken bepaald hoe de woningen komen te liggen. Voor één vlak naast de Speelplaats naast de Rehobothschool is de invulling nog niet vast en kan het aantal variëren tussen de 6 en 8 woningen.

De uitvoering van dit plan is niet mogelijk binnen de geldende bestemmingsplannen. Daarom is voorliggende een herziening van het bestemmingsplan opgesteld.

Voorliggend plan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De toelichting is opgebouwd uit acht hoofdstukken. Na dit hoofdstuk beschrijft hoofdstuk 2 de bestaande situatie. Vervolgens wordt in hoofdstuk 3 een beschrijving van het plan gegeven. Hoofdstuk 4 gaat vervolgens in op het beleidskader. Het vijfde hoofdstuk gaat in op de randvoorwaarden, waarna in het zesde hoofdstuk de juridische aspecten worden besproken. In hoofdstuk 7 is aandacht voor de economische uitvoerbaarheid. Hoofdstuk 8 gaat in op de resultaten van de procedure ten behoeve van dit bestemmingsplan.

Hoofdstuk 2 Bestaande Situatie

2.1 Begrenzing Plangebied

Het plangebied ligt aan de oostzijde van de kern Kootwijkerbroek. Het plangebied wordt aan de noordzijde begrensd door de Kerkweg. Aan de zuidzijde is de Essenerweg de grens waarbij tevens het perceel Essenerweg 90 bij het plangebied betrokken is. Aan de oostzijde vormt het agrarisch gebied de grens van het plangebied. Westelijk ligt de kern Kootwijkerbroek.Onderstaande afbeelding geeft de ligging van het plangebied weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1333-0003_0002.png"

Globale grens plangebied Oostbroek

2.2 Geldende Bestemmingen

Het plangebied ligt in het bestemmingsplan "Buitengebied 2012" en zoals nadien door het college gewijzigd en in werking getreden, door de raad herzien en in werking getreden en zoals gewijzigd door een intrekkingsbesluit van de raad"Buitengebied 2012". Op het gebied ligt grotendeels de bestemming 'Agrarisch'. Daarnaast is er 'verkeer' en 'water' in het gebied bestemd. Realisatie van woningen is binnen deze bestemmingen niet toegestaan.

Een klein gedeelte betreft het bestemmingsplan "Essenerweg VIII" met de bestemming 'Verkeer'.

In het bestemmingsplan zijn geen mogelijkheden opgenomen die uitvoering van voorliggend plan mogelijk maken, bijvoorbeeld door wijziging of afwijken met een omgevingsvergunning. Daarom is een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1333-0003_0003.png"afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1333-0003_0004.png"afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1333-0003_0005.png"

Bestemmingsplan verbeelding vigerende plan Buitengebied 2012 (L) en Essenerweg VIII (R)

Hoofdstuk 3 Planbeschrijving

3.1 Visie

De visie op de inrichting en uitstraling van de wijk in Oostbroek is vervat in een aantal documenten. Voor het plangebied is een masterplan (Bijlage 1) opgesteld waar de raad op 24 mei 2017 kennis van heeft genomen. Tevens is de raad akkoord met de in het masterplan gestelde kaders inzake ruimte, volkshuisvesting en duurzaamheid. Het masterplan is uitgewerkt naar een stedenbouwkundig ontwerp. Dit stedenbouwkundig ontwerp heeft als voorontwerp ter inzage gelegen en is aan de hand van deze inspraak en de nadere inzichten verder uitgewerkt.

Hierin wordt aandacht geschonken aan de groei van Kootwijkerbroek en de wens om deze groei te faciliteren. Niet alleen gezinnen met kinderen kunnen hier terecht maar ook ouderen (bijvoorbeeld in een aantal seniorwoningen) alsmede kleine 1-en 2-persoons huishoudens. Voor zowel starters als doorstromers is er wat te vinden. Oostbroek faciliteert daarmee niet alleen woningbouw voor de mensen uit de eigen kern maar ook voor de mensen uit de directe omgeving van Kootwijkerbroek.

De inrichting van het plangebied houdt onder andere rekening met de landschapskenmerken van het gebied en de aanwezige landschappelijke elementen, waterstructuur, duurzaamheid, mogelijke belemmeringen en geluid.

Deze aspecten hebben geleid tot een stedenbouwkundig concept waarin deze onderdelen een plek hebben gekregen. Op deze manier is er een helder raamwerk ontstaan waarin de woonblokken en verkeersstructuur en waterstructuur een logische plek hebben gekregen. Ook de groene elementen hebben hier een plek in

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1333-0003_0006.png"

Stedenbouwkundige opzet Oostbroek

Daarnaast is er een beeldkwaliteitsplan opgesteld. Deze is als Bijlage 2 toegevoegd aan dit bestemmingsplan.

3.2 Ontwikkelingen

Het plan Oostbroek voorziet in 104 woningen. De woningen betreffen grondgebonden woningen en variëren in typologie en prijsklasse. Hieronder is indicatief het woonprogramma voor Oostbroek aangegeven

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1333-0003_0007.png"

Woonprogramma voor Oostbroek, differentiatie najaar 2020

Het woonprogramma is mede bepaald op basis van de ambities en uitgangspunten uit de in 2016 vastgestelde Woonvisie: 'Samen Werken aan Wonen'', alsmede op basis van demografische ontwikkelingen en verkoop- en verhuurresultaten van onder andere de nieuwe woongebieden Puurveen en Hoevedorp. Voor het woonprogramma van Oostbroek wordt indicatief ingezet op de streefpercentages die aansluiten bij de Woonvisie, de actualiseringen van de prijsklassen die daarna nog hebben plaatsgevonden en de rapportages Faseren en doseren woningbouw gemeente Barneveld.

3.3 Functies

Het gebied Oostbroek is opgezet als woonwijk. Dit betekent dat het gebied voornamelijk zal worden ingevuld met de functies 'Wonen', 'Groen' en 'Verkeer'.

De ontsluiting van het gebied zal plaatsvinden via de bestaande Kerkweg, welke in noordelijke richting aansluit op de Veluweweg en aan de zuidkant op de Essenwerweg. Daarnaast zal er een nieuwe fiets verbinding richting de bestaande woonwijk gecreëerd worden richting de Rehobothstraat. Het binnengebied zal worden voorzien van een verkeersstructuurstructuur waarbij tevens aandacht is voor parkeren, groen, spelen, fiets- en voetpaden.

Daarnaast maakt een speelvoorziening naast de Rehobothschool deel uit van het plan. Deze zal groen worden ingericht als speelplek voor de buurt maar krijgt een maatschappelijke bestemming. De reden dat dit perceel wordt meegenomen is, dat het gebruik van de plek zowel als buitenruimte van de school, als buurtspeelplaats geborgd wordt.

Het agrarische perceel ten zuiden van het nieuwe woongebied heeft de agrarische bestemming. Dit perceel wordt meegenomen in dit bestemmingsplan zodat het bouwvlak aangepast kan worden en dit perceel qua geur geen belemmeringen kan geven voor de toekomstige woningen in Oostbroek.

Hoofdstuk 4 Beleidskader

4.1 Rijk

4.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) staan de plannen voor ruimte en mobiliteit. Op 13 maart 2012 is de SVIR vastgesteld door de minister van Infrastructuur en Ruimte. Daarmee is het nieuwe ruimtelijke en mobiliteitsbeleid zoals uiteengezet in de SVIR van kracht geworden.

De SVIR vervangt verschillende nota's, waaronder ook de Nota Ruimte en geeft de ambitie aan voor Nederland in 2040. Met de SVIR zet het kabinet het roer om in het nationale ruimtelijke beleid. Er is nu te vaak sprake van bestuurlijke drukte, ingewikkelde regelgeving of een sectorale blik met negatieve gevolgen voor de ontwikkeling van Nederland. Om dit te keren brengt het Rijk de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij burgers en bedrijven, laat het meer over aan gemeenten en provincies en komen de burgers en bedrijven centraal te staan. De SVIR geeft invulling aan het streven van het kabinet naar deregulering en decentralisatie van de ruimtelijke ordening. Het Rijk heeft gekozen voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor die belangen is het Rijk verantwoordelijk en buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Het Rijk gaat er vanuit dat de nationale belangen die via wet- en regelgeving opgedragen worden aan de andere overheden goed door hen worden behartigd.

Het Rijk heeft drie doelen gekozen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • Het verbeteren en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

De 13 nationale belangen zijn:

  • Een excellente ruimtelijk-economische structuur van Nederland door een aantrekkelijk vestigingsklimaat in en goede internationale bereikbaarheid van de stedelijke regio’s met een concentratie van topsectoren (nationaal belang 1)
  • Ruimte voor het hoofdnetwerk voor (duurzame) energievoorziening en de energietransitie (nationaal belang 2)
  • Ruimte voor het hoofdnetwerk voor vervoer van (gevaarlijke) stoffen via buisleidingen (nationaal belang 3)
  • Efficiënt gebruik van de ondergrond (nationaal belang 4)
  • Een robuust hoofdnet van wegen, spoorwegen en vaarwegen rondom en tussen de belangrijkste stedelijke regio’s inclusief de achterlandverbindingen (nationaal belang 5)
  • Betere benutting van de capaciteit van het bestaande mobiliteitssysteem (nationaal belang 6)
  • Het instandhouden van het hoofdnet van wegen, spoorwegen en vaarwegen om het functioneren van het mobiliteitssysteem te waarborgen (nationaal belang 7)
  • Verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water) en bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico’s (nationaal belang 8)
  • Ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening en kaders voor klimaatbestendige stedelijke (her)ontwikkeling (nationaal belang 9)
  • Ruimte voor behoud en versterking van (inter)nationale unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten (nationaal belang 10)
  • Ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora- en faunasoorten (nationaal belang 11)
  • Ruimte voor militaire terreinen en activiteiten (nationaal belang 12)
  • Zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten (nationaal belang 13)

Doorwerking in plangebied
In dit geval is er geen sprake van één van deze 13 nationale belangen. De SVIR vormt daarom geen belemmering voor dit plan.

4.1.2 Nationaal Waterplan 2016-2021

Het Nationaal Waterplan 2016-2021 is de opvolger van het Nationaal Waterplan 2009-2015. Het bevat de hoofdlijnen van het nationaal waterbeleid en de aspecten van het ruimtelijk beleid die daartoe behoren. Het Nationaal Waterplan verankert het nieuwe beleid voor de komende 6 jaar met een vooruitblik richting 2050: Nederland, een veilige en leefbare delta, nu en in de toekomst.

In het Nationaal Waterplan staan 5 ambities centraal. Nederland moet de veiligste delta in de wereld blijven. Deze ambitie wordt vooral ingevuld door onze veiligheidsnormen tegen overstroming te vernieuwen. Daarnaast wordt ingezet op een verbetering van de waterkwaliteit (meststoffen, bestrijdingsmiddelen, medicijnresten, microplastics). Dit zorgt er voor dat de Nederlandse wateren schoon en gezond zijn en er genoeg zoet water is. Verder beschrijft het Nationaal Waterplan dat Nederland klimaatbestendig en waterrobuust wordt ingericht en dat Nederland een gidsland is en blijft voor watermanagement en -innovaties. Dat is gunstig voor onze economie en ons verdienvermogen. De vijfde ambitie bestaat er uit dat Nederlanders waterbewust leven. Deze ambities moeten gezamenlijk ingevuld worden door iedereen die werkt aan de ruimtelijke inrichting van Nederland: alle overheden, bedrijven, maatschappelijke organisaties en kennisinstellingen.

Doorwerking in plangebied
De bevindingen en resultaten van de watertoets zijn beschreven in de waterparagraaf (§ 5.15) .

4.1.3 Crisis- en herstelwet

Op 1 januari 2010 is de Crisis- en herstelwet (Chw) in werking getreden. Deze wet geeft regels met betrekking tot versnelde ontwikkeling en verwezenlijking van ruimtelijke en infrastructurele projecten.

Op 25 april 2013 is de Crisis- en herstelwet via een wijzigingswet permanent gemaakt en zijn verbeteringen op het terrein van het omgevingsrecht doorgevoerd (zie kamerstukken 33.135).

De Chw omvat twee categorieën maatregelen:

  • tijdelijke maatregelen voor afgebakende lijsten met projecten en bevoegdheden;
  • wijzigingen van bijzondere wetten.

In Bijlage I van de Chw worden onder meer de volgende ruimtelijke en infrastructurele projecten genoemd, waarop de wet van toepassing is:

  • zeer diverse projecten op het gebied van duurzame energie;
  • gebiedsontwikkeling en werken van lokaal of regionaal belang, onderverdeeld in:
    1. 1. een bestemmingsplan voor de bouw van meer dan 11 woningen in een aaneengesloten gebied, of de herstructurering van woon- en werkgebieden;
    2. 2. een bestemmingsplan voor de aanleg of wijziging van wegen;
    3. 3. projecten ten behoeve van de inpassing in het landschap, natuurontwikkeling of recreatiedoeleinden, waar deze samenhangen met projecten ten aanzien van de in bijlage I bedoelde projecten ten aanzien van wegen.

Doorwerking in plangebied
In dit geval is de Crisis- en herstelwet van toepassing, want het plan is gericht op de bouw van meer dan 11 woningen in een aaneengesloten gebied (artikel 1.1, eerste lid onder sub a Chw jo. artikel 3.1 van Bijlage I Chw).

4.2 Provincie

4.2.1 Omgevingsvisie en Omgevingsverordening

Algemeen

De provincie Gelderland heeft een Omgevingsvisie en -verordening. Deze plannen gaan over verkeer, water, natuur, milieu en ruimtelijke ordening. De Omgevingsvisie beschrijft de lange termijn ambities en beleidsdoelen voor de fysiek leefomgeving. In de Omgevingsverordening zijn regels en bepalingen over de inrichting en beheer van de ruimtelijke omgeving vastgelegd. Met de Omgevingsvisie en -verordening loopt de provincie vooruit op de aankomende Omgevingswet, die naar verwachting in 2021 van kracht wordt. Deze wet biedt meer ruimte voor initiatieven en ontwikkelingen in het fysieke domein, in gesprek met de omgeving. Wanneer het nodig is, actualiseert de provincie onderdelen van de Omgevingsvisie en -verordening.

Vanaf 2019 actualiseert de provincie de Omgevingsverordening opnieuw, zodat deze verder in lijn wordt gebracht met de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland en anticipeert op de eisen van de Omgevingswet.

4.3 Waterschap

Waterbeheerprogramma 2016-2021 Waterschap Vallei en Veluwe

Op 1 januari 2016 is het Waterbeheerprogramma 2016 - 2021 'Partnerschap als watermerk' van Waterschap Vallei en Veluwe in werking getreden. Het waterschap stelt in het waterbeheerprogramma dat de huidige wateropgaven zo complex zijn, dat alleen een aanpak samen met partnerorganisaties en inwoners zorgt voor de gewenste resultaten en de beste oplossingen. Daarom kan en wil het waterschap niet alleen opereren in het behalen van zijn doelen en hecht daarom groot belang aan de samenwerking met zijn partners in de regio. Samen met inwoners, ondernemers en andere organisaties wil het waterschap werken aan een duurzame waterzuivering van afvalwater en toekomstgericht beheer van onze dijken en waterwegen zodat iedereen tegen aanvaardbare kosten veilig kan wonen, werken en recreëren. Daarbij wil Waterschap Vallei en Veluwe de goede waterhuishoudkundige voorwaarden scheppen voor zowel inwoners, bedrijven, natuur en landbouw.

Een belangrijke ontwikkeling waar het waterschap op anticipeert, is het veranderende klimaat. Deze verandering zal leiden tot meer extreme weersituaties: perioden van veel neerslag met kans op wateroverlast en perioden van droogte met kans op watertekorten. Om goed voorbereid te zijn, wil het waterschap het watersysteem robuuster maken door meer ruimte voor wateren te reserveren, zowel binnen de bebouwde kom als in het buitengebied. Het waterschap wil de effecten van klimaatverandering beperken door het vasthouden van water, het inrichten en beheren van robuuste watersystemen en het inrichten van een beperkt aantal waterbergingsgebieden. Afkoppelen van relatief schoon hemelwater van het riool is een belangrijke maatregel om overbelasting van het riool en een te snelle afvoer te voorkomen.

Daarnaast wil het waterschap negatieve effecten op de kwaliteit van oppervlaktewater, grondwater en bodem voorkomen, evenals negatieve effecten op beschermde flora en fauna.

Doorwerking in plangebied
De bevindingen en resultaten van de watertoets zijn beschreven in de waterparagraaf (§ 5.15).

4.4 Gemeente

4.4.1 Structuurvisie Buitengebied Barneveld

De structuurvisie Buitengebied Barneveld is op 21 september 2011 door de gemeenteraad vastgesteld.

De gemeente Barneveld heeft in juni 2009 de Strategische Visie vastgesteld. De Strategische Visie geeft aan welke doelen het gemeentebestuur nastreeft voor de periode tot 2030. Daaraan voorafgaand heeft de raad in januari 2009 de Structuurvisie 2009 vastgesteld waarin de stedelijke ontwikkelingen voor de komende 10 jaar zijn weergegeven. Mede op basis van de Strategische Visie is de Structuurvisie 2009 geactualiseerd door de vaststelling van de Structuurvisie Kernen 2022. De Structuurvisie Buitengebied is het derde en laatste onderdeel van deze beleidstrilogie. In de op 21 september 2011 vastgestelde Structuurvisie Buitengebied wordt specifiek ingegaan op onderwerpen als landbouw, recreatie en landschap in de periode tot 2020. De twee structuurvisies vullen elkaar hierbij inhoudelijk aan. De strategische visie geeft aan wat de overkoepelende doelen zijn.

Met deze Structuurvisie Buitengebied biedt de gemeente Barneveld ruimte voor economische ontwikkeling in samenhang met behoud en ontwikkeling van de omgevingskwaliteiten landschap, natuur, woon - en leefmilieu. Ontwikkelingen in de landbouw en bij recreatieve bedrijven zijn van grote invloed op de omgevingskwaliteiten natuur, landschap en woon- en leefomgeving. Deze omgevingskwaliteiten zijn ook de belangrijkste vestigingsfactoren voor het buitengebied. Initiatieven beoordeelt de gemeente daarom mede op de mate waarin ze bijdragen aan behoud en ontwikkeling van de omgevingskwaliteit, bijvoorbeeld effecten op landschap (beeldkwaliteit), woon en leefmilieu, verkeer en natuur. Dit moet leiden tot een landschappelijk fraai buitengebied met goed ingepaste ontwikkelingen. Een buitengebied dat op die manier wordt ingericht is een aangename plek om te werken en te recreëren. De structuurvisie beoogt daarbij ontwikkelingsruimte te bieden aan goede initiatieven en wil een basis zijn voor samenwerking om die te realiseren.

Bovenstaande aanpak geldt voor het hele buitengebied. Daarnaast worden deelgebieden onderscheiden met beleidsaccenten op grond van landschappelijke kenmerken en zones op grond van een specifieke functie (zie bijlage 8 Structuurvisie). Onderstaand is per deelgebied en zone een ontwikkelingsrichting met kwaliteitsbeeld beschreven. Het kwaliteitsbeeld vormt het ruimtelijk toetsingskader. Het stelt eisen die richtinggevend zijn voor ruimtelijke ontwikkeling. Deze (minimum) eisen zijn kaderstellend voor het Bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1333-0003_0008.png"

Kaart structuurvisie buitengebied met legenda

Agrarisch bedrijvenlandschap

Intensieve landbouw is de belangrijkste gebruiksvorm van dit deelgebied. Het beleid is gericht op herstructurering en passende schaalvergroting, waarbij productieruimte beschikbaar komt voor de toekomst gerichte bedrijven die in staat zijn om te groeien en daarin te investeren.

Daarnaast is het gebied nader aangeduid als ontwikkelingsgebied "Uitbreiding wonen en bedrijven bij kleine kernen"

Het plan betreft uitbreiding van de kern Kootwijkerbroek met woningbouw is in overeenstemming met de "Structuurvisie Buitengebied Barneveld"

4.4.2 Structuurvisie Kernen Barneveld 2022

De gemeenteraad heeft op 22 november 2011 de "Structuurvisie Kernen Barneveld 2022" vastgesteld. De structuurvisie legt de gemeentelijke visie op de toekomstige ruimtelijke ontwikkeling van het eigen grondgebied vast. Het bestemmingsplan zal hier binnen moeten passen. De structuurvisie bevat een uitvoeringsprogramma. Hierin laat de gemeente zien hoe het voorgenomen beleid gerealiseerd zal worden. In de structuurvisie is een groot aantal ruimtelijke projecten opgenomen, waarvoor investeringen in de openbare ruimte noodzakelijk zijn. Ook is er een groot aantal lopende en potentiële bouwmogelijkheden.

Uit de kaart behorende bij de structuurvisie blijkt dat de planlocatie in een zoekgebied voor woningbouw ligt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1333-0003_0009.png"

In de structuurvisie wordt aangegeven: "Een deel van de in 2009 aangewezen zoekzones is anno 2011 reeds in voorbereiding. Deze zijn aangeduid op de plankaart. Het betreft de volgende locaties:


• De Burgt, Veller I en II (Barneveld);

• Kromme Akker en Blankensgoed I (Voorthuizen);

• Puurveen en locatie Oost (Kootwijkerbroek);

• Zuidrand (Garderen);

• Stroe IV (Stroe);

• Uitbreidingslocaties Terschuur en Zwartebroek"

Daarnaast wordt aangegeven dat aan de zuidoostkant dorpsuitbreiding mogelijk is tot oostelijk van de Kerkweg. Hierbij wordt ingezet op de Kerkweg als centrale ontsluiting.

De wijk kan aan de oostzijde worden afgerond met woningbouw. Om de dorpse sfeer zoveel mogelijk te behouden en ‘zachte’ overgangen te maken tussen het dorp en het buitengebied wordt voorgesteld om de Kerkweg als lint vorm te geven. Een bebouwde dorpsrand in een groene setting levert een dergelijk beeld op.

Het plan is in overeenstemming met deze structuurvisie.

4.4.3 Dorpsplannen en -visies

In alle dorpen in Barneveld zetten verenigingen plaatselijk belang zich actief in voor de leefbaarheid en toekomst van de dorpen en buurtschappen. Verschillende dorpen hebben in dit kader hun visie op de toekomst vastgelegd in een dorpsplan of –visie of zijn daar mee bezig. De dorpsplannen bevatten zowel een visie op de toekomst als een overzicht van concrete ideeën en wensen om de leefbaarheid van het dorp te versterken en zijn in samenspraak met veel inwoners en de gemeente tot stand gekomen. Vanuit de visie op burgerkracht ('Zelf-samen-gemeente') en netwerksamenleving is in de Strategische Visie 2030 (september 2016) ten aanzien van de dorpsplannen een voorstel opgenomen om een andere werkwijze te gaan volgen die de plannen een sterkere positie geeft. Op die manier kan recht worden gedaan aan de geleverde inspanningen en de lokaal gemaakte keuzes. Dorpsplannen hebben - waar mogelijk - een positie bij de ontwikkeling en uitvoering van gemeentelijk beleid. Dit geldt in ieder geval voor de recente dorpsplannen (die opgesteld zijn na 2016) die in samenspraak met de gemeente tot stand gekomen zijn. Deze dorpsplannen bevatten een goede weergave van de ideeën en behoeften die er leven in de kernen. De gemeente houdt daarom bij ruimtelijke plannen en –initiatieven rekening met de inhoud van het dorpsplan en kan – indien nodig – hierover in overleg gaan met Plaatselijk Belang.

In de DorpsVisie Kootwijkerbroek 2025 wordt reeds gesproken over de uitbreiding voor wonen in het gebied van Kootwijkerbroek-Oost (omgeving Kerkweg/ Hoevendorp) te laten plaatsvinden. Door dit op een kwalitatieve goede manier met bijpassende inrichting te doen met behoud van dorps karakter wordt goed aangesloten bij de wensen uit de visie.

4.4.4 Bestemmingsplannen globaal en flexibel

Op 6 mei 2014 heeft de raad de kaderstellende notitie 'Bestemmingsplannen globaal en flexibel' vastgesteld. Met deze notitie geeft de raad voor met name grote(re) uitleggebieden kaders aan om bestemmingsplannen globaal en flexibel te maken, om adequaat te kunnen inspelen op maatschappelijke en marktontwikkelingen. Daarmee ontstaat enige ruimte om een plan te kunnen wijzigen, maar zonder significant verlies van kwaliteit in de openbare ruimte, beeldkwaliteit en rechtszekerheid.

Globaal en flexibel zijn twee naast elkaar staande begrippen. Een globaal bestemmingsplan is een bestemmingsplan waarbij de belangrijkste uitgangspunten voor een gebied zijn vastgelegd. In een globaal bestemmingsplan zijn de bouw- en gebruiksmogelijkheden niet vastgelegd of gebonden aan een concreet perceel. Het tegenovergestelde van globaal bestemmen is gedetailleerd bestemmen, want een gedetailleerd bestemmingsplan legt juist wel een eindbeeld vast.

Naast het begrip globaal, kennen we ook nog de begrippen star en flexibel. We spreken van een star bestemmingsplan als het niet of nauwelijks mogelijk is om van een bestemmingsplan af te wijken. Flexibel bestemmen is het tegenovergestelde. Flexibel bestemmen laat meer ruimte om in te spelen op initiatieven die niet direct zijn geregeld. Flexibiliteit is in het bestemmingsplan in te bouwen door te werken met afwijkingsregels, wijzigingsbevoegdheden en uitwerkingsplichten.

De notitie richt zich op toekomstige ontwikkelingen in de kernen, waarbij met name is gekeken naar de bestemmingen voor wonen en bedrijven.

Doorwerking in plangebied
In voorliggend bestemmingsplan zijn de gebruikelijke binnenplanse afwijkingsbevoegdheden, wijzigingsbevoegdheden en uitwerkingsplichten opgenomen. Daarnaast biedt het woongebied aansluitend aan de school, met één groot woon- en bouwvlak ruimte voor flexibiliteit en zijn daar slechts de minimale en maximale aantal woningen aangegeven. Voor het overige is geen toepassing gegeven aan de kaders uit de notitie.

4.4.5 Energiebeleid gemeente Barneveld 2015-2020

De raad heeft in 2015 de Energievisie gemeente Barneveld 2015-2020 ('investeren in Barneveldse bronnen') vastgesteld. Het energievraagstuk staat de laatste jaren landelijk stevig op de (politieke) agenda. Naast het milieumotief en betaalbaarheid zijn ook maatschappelijke verantwoordelijkheid en energie-onafhankelijkheid steeds meer een argument om actie te ondernemen. De gemeente Barneveld voelt de urgentie om een bijdrage te leveren aan een schone, betrouwbare en betaalbare energievoorziening en heeft een doelstelling vastgesteld die hoger ligt dan de landelijke energiedoelstellingen.

Woningen en bedrijfspanden moeten de komende jaren fors energiezuiniger worden. Ook moet de gemeentelijke overheid in opdracht van de rijksoverheid uiterlijk in 2021 een warmteplan opstellen, dat de basis gaat vormen voor het uitfaseren van het gebruik van aardgas.

Vooruitlopend op de nieuwe energiewetgeving in 2020 en energieneutraliteit in 2050, ziet de gemeente graag dat de woningen en bedrijven aardgasloos en energieneutraal worden gebouwd. De gemeente is medio 2018 een verkenning gestart naar hoe een aardgasvrije gemeente vorm zou kunnen krijgen. Naar aanleiding van de uitkomsten hiervan kunnen keuzes voor de energievoorziening voor nieuw te bouwen woningen en/of bedrijven in de toekomst beïnvloed worden. Bijvoorbeeld waar het gaat om mogelijkheden om aan te sluiten bij een collectieve warmtevoorziening of een wijkgerichte aanpak voor het verduurzamen van woningen (Wijk van de Toekomst).

Per 1 juli 2018 krijgen nieuwbouwwoningen en andere gebouwen met een kleinverbruikaansluiting geen aardgasaansluiting meer. Dit staat in de Wet Voortgang Energietransitie (Wet VET). De Wet VET is een stap in de overgang van fossiele naar duurzame energie. Het gebruik van aardgas in de gebouwde omgeving wordt uitgefaseerd. In dit plan wordt aardgasvrij gebouwd.

Op het gebied van duurzaamheid is er een hoge ambitie voor Oostbroek. Dit hoge ambitieniveau vormt een afgeleide van de vastgestelde energiedoelen voor 2020 van de energievisie. De duurzaamheidsambities hebben betrekking op ruimtelijke, sociale en technische aspecten.

  • Ruimtelijk: betreft de ambitie van een streekeigen wijk met een structuur die aansluit op de landschappelijke en cultuurhistorische kenmerken van het gebied;
  • Sociaal: betreft een ruim opgezette, groene en gezonde wijk met aandacht voor ontmoetings- en speelplaatsen van en voor de bewoners;
  • Technisch: betreft de ambitie van een gasloze en energieneutrale woonwijk met verantwoord materiaalgebruik.

Om de duurzaamheidsambitie maximaal invulling te geven en verder uit te werken op de verschillende schaalniveaus, worden partijen uitgedaagd met concrete oplossingen te komen. Door een juiste mix, waarbij oplossingen op wijk- en woningniveau elkaar aanvullen, wordt optimaal geprofiteerd van de voordelen van elk schaalniveau. De duurzaamheidsprincipes worden beschreven in het Masterplan Bijlage1)

4.4.6 Waterplan Barneveld (2005) en Hemelwaterplan 2017-2020 'Klimaatactief!'

Het Waterplan geeft een integrale watervisie op het verhogen van de gebruikswaarde en belevingswaarde van water. Door een verantwoord gebruik en duurzame ontwikkeling van het water kan ook in de toekomst gebruik worden gemaakt van een gezond watersysteem. De volgende ambities worden genoemd:

  • Vasthouden en/of vertraagd afvoeren van hemelwater.
  • Het scheiden van vuil en schoon water. Bij nieuwbouw het hemelwater van schone oppervlakken niet op de riolering lozen en bij voorkeur lokaal gebruiken, infiltreren of lozen op oppervlaktewater. In bestaand gebied hemelwater afkoppelen van het gemengd riool indien technisch en financieel haalbaar.
  • De afvoer van schoon hemelwater vindt bovengronds plaats.
  • Rioolwateroverstorten beperken om de doelstellingen voor waterkwaliteit te bereiken.

In het plan is een concrete doelstelling opgenomen: in 2025 is 10% van het verharde oppervlak afgekoppeld van de gemengde riolering (referentiejaar 2005). Dit betreft 18 ha. afkoppelen. In het Hemelwaterbeleidsplan is deze doelstelling uitgewerkt in concrete maatregelen.

Het Hemelwaterplan 2017-2020 'Klimaatactief!' richt zich op een duurzame omgang met hemelwater. Het geeft aan wat het gemeentelijk beleid is ten aanzien van afstromend hemelwater in bestaande situaties en bij nieuwe ontwikkelingen. Het plan zet in op een integrale benadering en meervoudige inrichting van totale openbare ruimte. Barneveld gaat aan de slag met het waterbestendig inrichten van de openbare ruimte om bestand te zijn tegen klimaatverandering.

Doorwerking in plangebied
De bevindingen en resultaten van de watertoets zijn beschreven in de waterparagraaf (§ 5.14).

4.4.7 Woonvisie Barneveld 2017-2021 en regionale bouwafspraken, Faseren en doseren woningmarkt en Verordening doelgroepen sociale woningbouw en middenhuur gemeente Barneveld

In december 2016 heeft de raad de Woonvisie 2017-2021 'Samen werken aan Wonen' met doorkijk tot 2025 en verder, vastgesteld. In de woonvisie is een streefprogramma woningbouw opgenomen om te voorzien in de woningbehoefte van de hier woonachtige en werkzame bevolking.

Er is een nieuwbouwprogramma van gemiddeld 400 woningen per jaar (als uitbreiding) opgenomen (met een bandbreedte van 360 tot 440 woningen), waarvan gemiddeld 30% ten behoeve van goedkope woningen (sociale huur en sociale koop)), 32,5% middendure woningen en 37,5 % duurdere woningen. In regio FoodValley zijn in 2019 onderlinge woningbouwafspraken gemaakt, waarbij Barneveld voor de periode 2020-2029 maximaal zo'n 4.000 tot 5.000 woningen mag groeien, mede vanwege een zekere overloop vanuit regio Amersfoort en overig Nederland. In Barneveld is vooral in het eerste tijdvak (t/m 2024) sprake van een grotere woningbehoefte dan in de tweede 5-jaarsperiode, als gevolg van natuurlijke groei en migratie. Gemeente Barneveld valt bovendien binnen de regio ANF (Arnhem-Nijmegen-FoodValley, waarvoor Verstedelijkingsafspraken gelden: tot 2040 moeten er zo'n 100.000 woningen aan deze regio worden toegevoegd, waarvan 40.000 woningen in regio FoodValley. Daarnaast kent provincie Gelderland het actieplan Wonen, waarin ook een Versnellingsprogramma is opgenomen om ze de ontstane woningtekorten terug te dringen. Naar aanleiding hiervan is de nieuwbouwambitie opgehoogd naar gemiddeld 450 tot 500 woningen per jaar voor de periode tot 2025.


Door middel van het project 'Faseren en doseren woningmarkt Barneveld' wordt jaarlijks een actueel beeld van het planaanbod voor de komende vier jaar gegeven, waarbij ook een beeld wordt geschetst van de aantallen op te leveren woningen per kern, alsmede de differentiatie van deze nieuwbouw in termen van prijsklassen, eigendomsverhouding en bouwvorm (gestapeld of grondgebonden). Ook wordt een beeld geschetst van de mate waarin voor bepaalde doelgroepen wordt gebouwd (zoals starters, ouderen of mensen met een beperking) om zo vraag en aanbod meer met elkaar in overeenstemming te brengen. Voor de periode 2020 t/m 2023 is een programma van ruim 2.200 woningen voorzien (ofwel gemiddeld 570 woningen per jaar). De ervaring leert dat hiervan circa 80% daadwerkelijk in de genoemde periode wordt gerealiseerd, gemiddeld betekent dit zo'n 455 woningen per jaar. Dit is geheel in lijn met de gemaakte woningbouwafspraken en de ambities van gemeente Barneveld. In het tijdvak 2016 t/m 2019 zijn er gemiddeld 485 woningen per jaar opgeleverd.

Sinds 1 januari 2018 is de Verordening doelgroepen sociale woningbouw en middenhuur gemeente Barneveld van kracht. Deze verordening ziet toe op sturing van de totale woningvoorraad en het bereikbaar houden van een deel van de woningvoorraad voor lage en midden inkomensgroepen. Het gaat daarbij om drie categorieën: sociale huurwoningen, sociale koopwoningen en middendure huurwoningen).

In bestemmingsplannen en overeenkomsten met marktpartijen kan voor een bepaalde minimale tijdsduur de ingebruikname van sociale huurwoningen (10 jaar), goedkope koop (1 jaar met boetebeding tot 10 jaar) en middendure huurwoningen (10 jaar) worden vastgelegd evenals de maximale hoogte van de huur- en koopprijs. Verder is een zekere prijs-/kwaliteitsverhouding geformuleerd om in relatie tot de hoogte van de huur- of koopprijs toch een minimale woninggrootte te garanderen. Daarbij is ook aangegeven dat deze drie woningcategorieën met voorrang aan bepaalde lage en middeninkomensgroepen moeten worden aangeboden om zo tot een rechtvaardige verdeling van de woningvoorraad te komen. Voor middendure huurwoningen en goedkope koopwoningen ligt deze inkomensgrens voor huishoudens op € 50.000, voor sociale huurwoningen is de grens vanuit de Woningwet van belang (in 2020 is dit € 43.574). Prijs- en inkomensgrenzen worden geïndexeerd conform de bepalingen in de verordening.


Doorwerking in plangebied

De ontwikkeling van het plan Oostbroek zal naar verwachting in de periode vanaf 2022 worden gerealiseerd. Het maakt deel uit van de woningbouwafspraken met regio Foodvalley en provincie Gelderland. Het betreft een gevarieerd programma met 104 woningen, met tweekappers, vrijstaande woningen, seniorenwoningen, rij- en hoekwoningen (met en zonder garage), waarvan het overgrote deel in de koopsector. Een gedeelte zal in de sociale huursector worden gerealiseerd (15%), dit aandeel is iets minder groot vanwege het feit dat in de kern Kootwijkerbroek de interesse voor sociale huur gemiddeld lager ligt dan in de meeste overige kernen van Barneveld. Eigen woningbezit wordt in deze kern als belangrijk beschouwd.

De sociale huurwoningen en sociale koopwoningen zullen door middel van de genoemde doelgroepenverordening worden bestemd voor de daarbij passende doelgroepen en minimale instandhoudingstermijn als zodanig functioneren. Met het programma wordt tegemoet gekomen aan de vraag vanuit de markt. Gezien de kwaliteiten van het plan en tekorten op de woningmarkt zullen deze woningen goed in de markt worden opgenomen. Het programma zal in meerdere fasen op de markt worden gebracht om zo de afzet meer te laten aansluiten bij de behoefte van deze kern.

Hoofdstuk 5 Randvoorwaarden

5.1 Bodem

5.1.1 Bodemkwaliteit

In het kader van de bestemmingsplanprocedure is beoordeeld of de milieuhygiënische bodemkwaliteit ter plaatse van het plangebied voldoet aan de eis van financiële uitvoerbaarheid en uit oogpunt van volksgezondheid en milieu aanvaardbaar mag worden geacht voor het beoogde gebruik.

Onderzoek

In het plangebied is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd (zie Bijlage 6) waarbij extra aandacht is besteed aan een voormalige bovengrondse dieseltank, de werkplaats en de aanwezigheid van een oliehandel op het perceel Kerkweg 27. Op basis van dit onderzoek kan geconcludeerd worden dat er een lichte mate is van verontreiniging maar dat vastgestelde milieuhygiënische kwaliteit geen belemmering vormt voor onderhavig bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1333-0003_0010.png"afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1333-0003_0011.png"

Onderzochte locatie (bodemonderzoek P&J, 29 juni 2007)

In het verleden is er een bodemonderzoek uitgevoerd door Vink (1994) op de locatie Kerkweg 27 waar zich oliehandel Davelaar bevindt(zie hiervoor Bijlage 8). Dit onderzoek betreft een tweetal deelgebieden, A en B. Deellocatie A betreft een 'niet verdachte locatie'. Uit onderzoek blijkt deze hypothese stand te houden.

Op deellocatie B zijn in de bodem lichte tot matige verontreinigingen aangetroffen. Doordat intensief bemonsterd wordt en geen sterk verhoogde gehaltes aan minerale olie wordt aangetroffen is nader onderzoek niet noodzakelijk.

Bij ontgravingen moet rekening gehouden met de verontreiniging in de bodem op deze deellocatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1333-0003_0012.png"

Onderzochte locatie Kerkweg 27/Davelaar (Vink, augustus 1994)

De locatie van Davelaar valt buiten het plangebied en is voor wat betreft bodem geen belemmering voor de realisatie van de woningen in Kootwijkerbroek Oost.

De onderzoeken zijn weliswaar verouderd maar op en nabij de onderzochte locaties is weinig tot niets veranderd. De bodemonderzoeken zijn daardoor nog representatief.

5.1.2 Niet gesprongen explosieven

In het kader van het bestemmingsplan is het gebied beoordeeld op de aanwezigheid van conventionele explosieven. Op basis van de CE risicokaart is het gebied niet verdacht op het voorkomen van conventionele explosieven in de bodem.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1333-0003_0013.png"

Uitsnede gemeente brede CE risicokaart

Het aspect conventionele explosieven vormt geen belemmering voor de ontwikkeling van het plan.

5.2 Cultuurhistorie

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moet bij het opstellen van bestemmingsplannen rekening worden gehouden met cultuurhistorische waarden. Daar waar het voor de archeologie al gemeengoed is, geldt het dus ook voor andere aspecten van de cultuurhistorie. Rekening houden met cultuurhistorie impliceert dat bekend moet zijn wat er voor waarden aanwezig zijn. De gemeente heeft daarom een proces opgestart om bestaande kennisdocumenten te actualiseren en waar nodig nieuwe kennis op te bouwen. De gemeente beschikt over de volgende vastgestelde kaarten:

  • Archeologische waarden- en verwachtingenkaart;
  • Cultuurlandschappelijke waardenkaart;
  • Historische stedenbouwkundige waardenkaarten.

Door cultuurhistorie een plek te geven in procedures op het gebied van ruimtelijke ordening wordt ook bereikt dat de aandacht niet uitsluitend uitgaat naar individuele objecten (de aangewezen monumenten), maar juist de samenhang tussen gebouwen en hun omgeving.

5.2.1 Archeologie

Er moet rekening worden gehouden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten monumenten.

Op de archeologische beleidskaart van de gemeente Barneveld ligt het plangebied deels in een zone met een lage archeologische verwachting en deels in een zone met een middelhoge archeologische verwachting. Het beleid voor zones met een middelhoge verwachting schrijft voor dat er bij bodemingrepen groter dan 2.000 m2 en dieper dan 30 cm -mv een archeologisch onderzoek dient te worden uitgevoerd. In zones met een lage verwachting gelden vrijstellingen van 10.000 m2 en 30 cm -mv. Aangezien de geplande ingrepen de vrijstellingsgrenzen overstijgen wordt archeologisch onderzoek voor het gehele plangebied voorgeschreven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1333-0003_0014.png"

Uitsnede gemeentelijke archeologische verwachtingskaart uit 2018

In maart 2020 is door de regio-archeoloog voor het eerst advies uitgebracht voor plangebied Oostbroek ten oosten van Kootwijkerbroek. Hier zal in de toekomst in een gebied van ca. 5,7 ha woningbouw plaatsvinden. Omdat het plangebied nog niet was onderzocht en er vanwege de omvang van de plannen een onderzoeksplicht was, is geadviseerd een archeologisch bureauonderzoek aangevuld met een verkennend booronderzoek uit te voeren. In april 2020 is het onderzoek uitgevoerd en het rapport is in mei 2020 afgerond. Zie hiervoor Bijlage 4 zoals toegevoegd aan de toelichting van dit plan.

Resultaten booronderzoek

Tijdens het booronderzoek zijn in het plangebied 34 verkennende boringen gezet. In het grootste deel van het plangebied bleek de bodem verstoord en/of was er sprake van een natte laaggelegen locatie, waardoor geen archeologische resten verwacht worden. In het noordwestelijk deel van het plangebied is echter sprake van een gebied, dat hoger ligt en waar de bodem nog redelijk in tact is. In dit gebied is een vervolgonderzoek d.m.v. proefsleuven uitgevoerd (dit is toegevoegd in Bijlage 5 en hiervan worden aan het einde van deze paragraaf de resultaten beschreven) Het gebied is ca. 11.000 m2 en is in rood aangegeven in de afbeelding hieronder.
afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1333-0003_0015.png"

Kaart vervolgonderzoeksgebied

Proefsleuven

In opdracht van de gemeente Barneveld heeft RAAP van in oktober 2020 een archeologisch proefsleuvenonderzoek (Bijlage 5)uitgevoerd. Dit onderzoek is noodzakelijk in verband met voorgenomen woningbouw die een bedreiging kunnen vormen voor eventueel in de ondergrond aanwezige archeologische resten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1333-0003_0016.png"afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1333-0003_0017.png"

Ligging proefsleuven en foto uit proefsleuf

Hoewel het onderzoek enkele interessante inzichten heeft opgeleverd voor de ontwikkeling van het onderhavige perceel, wordt de vindplaats op inhoudelijke gronden, met name zeldzaamheid en informatiewaarde, als niet-behoudenswaardig gewaardeerd. Op basis van de resultaten van dit onderzoek blijkt dat in het onderzoeksgebied geen behoudenswaardige vindplaats aanwezig is.

Indien bij de uitvoering van de werkzaamheden onverwacht archeologische resten worden aangetroffen, dan is conform artikel 5.10 van de Erfgoedwet aanmelding van de desbetreffende vondsten bij de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap c.q. de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed verplicht.

Doorwerking in plangebied

Archeologie is geen belemmering voor de uitvoering van dit plan.

5.2.2 Historische stedenbouwkundige waarden

De gemeenteraad heeft op 25 april 2018 ingestemd met de 'stedenbouwkundige waardevolle gebieden' als weergegeven in de 'Historische stedenbouwkundige waardenkaart' en de aangegeven 'vast te leggen kenmerken' in de bijbehorende Tabel, en deze te hanteren als toetsingskader bij ruimtelijke ontwikkelingen. Het plangebied heeft volgens deze kaart geen bijzondere waarde(n).

Bij de bouwkundige monumenten is sprake van rijks- en gemeentelijke monumenten. Er zijn geen monumenten aanwezig binnen het plangebied.

Conclusie

Historisch stedenbouwkundige waarden vormen geen belemmering voor de ontwikkeling van het bestemmingsplan.

5.2.3 Cultuurlandschappelijke waarden

De gemeenteraad heeft op 25 april 2018 ingestemd met de 'Cultuurlandschappelijke waardenkaart' als toetsingskader bij ruimtelijke ontwikkelingen. Het plan ligt niet in een gebied dat wordt aangeduid met een hoge of een zeer hoge waarde maar heeft een middelmatige waarde.

Overigens is het bestemmingsplan opgesteld rekening houdende met de cultuurhistorische landschappelijke elementen. Zie hiervoor ook het Masterplan zoals bijgevoegd als Bijlage 1.

Conclusie
Dit bestemmingsplan is niet strijdig met de cultuurlandschappelijke waardering.

5.3 Ecologie

De belangrijkste wet voor natuurbescherming in Nederland is de Wet natuurbescherming. Deze wet is op 1 januari 2017 in werking getreden. De Europese Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn zijn vertaald in deze wet. De Wet natuurbescherming vervangt de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet.

Daarnaast is qua ecologie ook het Gelders Natuurnetwerk en de Gelderse Ontwikkelingszone van belang.

5.3.1 Wet natuurbescherming

5.3.2 Gelders Natuurnetwerk en Groene Ontwikkelingszones

Het plangebied ligt niet binnen de (voormalige) Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is de opvolger van de EHS. Met het bestuursakkoord Natuur is de realisatie en het beheer van het NNN de verantwoordelijkheid van de provincies geworden.

In de periode tot 2027 willen Rijk en provincies een forse extra stap zetten op weg naar realisatie van de doelen van de Vogelrichtlijn, Habitatrichtlijn en de Kaderrichtlijn Water. Hierbij moet maximale synergie worden bereikt tussen natuur- en watermaatregelen. De provincies geven elk in hun eigen provincie uitwerking aan het natuurbeleid op basis van het Natuurpact.

Voor de EHS uit de Structuurvisie Gelderland zijn in de Omgevingsvisie twee nieuwe natuurcategorieën in de plaats gekomen: het GNN en de GO. Uit § 4.2.1.1 Omgevingsvisie en § 4.2.1.2 Omgevingsverordening blijkt dat het plangebied niet in Gelders Natuurnetwerk (GNN) of Groene Ontwikkelingszone (GO) ligt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1333-0003_0020.png"

Fragment Gelders Natuurnetwerk en Gelderse Ontwikkelingszone

Doorwerking in plangebied
Het plangebied ligt niet in GNN/GO.

5.4 Externe Veiligheid

Doel
Externe veiligheid gaat over het beperken en beheersen van risico's en effecten van calamiteiten, en over het bevorderen van de veiligheid van personen in de omgeving van activiteiten (bedrijven en transport) met gevaarlijke stoffen. Dat gebeurt door te voorkomen dat te dicht bij gevoelige bestemmingen activiteiten met gevaarlijke stoffen plaatsvinden, door de zelfredzaamheid te bevorderen en door de calamiteitenbestrijding te optimaliseren.

In deze paragraaf wordt ingegaan op externe veiligheid in relatie tot verschillende risicovolle bronnen en/of objecten in en nabij het plangebied. Eerst wordt het wettelijk kader op nationaal niveau beschreven, daarna het gemeentelijk beleid en vervolgens overige wet- en regelgeving die voor het plangebied relevant is. Tot slot wordt zonodig het groepsrisico verantwoord.

Wettelijk kader
Op nationaal niveau zijn verschillende wetten en regels ten aanzien van externe veiligheid. Voor bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI; oktober 2004). Voor transport is het Besluit externe veiligheid transportroutes van toepassing (Bevt: april 2015). Voor buisleidingen moet worden getoetst aan het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb; januari 2015). Bij externe veiligheid wordt onderscheid gemaakt tussen Plaatsgebonden risico en Groepsrisico.

Plaatsgebonden Risico (PR)
Dit is een maat voor de kans dat iemand dodelijk getroffen kan worden door een calamiteit met een gevaarlijke stof. De gestelde norm is een ten minste in acht te nemen grenswaarde (PR 10-6/jaar) die niet mag worden overschreden ten aanzien van 'kwetsbare objecten', alsmede een zoveel mogelijk te bereiken richtwaarde (PR 10-6/jaar) ten aanzien van 'beperkt kwetsbare objecten'.

Groepsrisico (GR)
Dit is een maat voor de kans dat een grotere groep tegelijkertijd dodelijk getroffen kan worden door een calamiteit met gevaarlijke stoffen. Voor het groepsrisico geldt een verantwoordingsplicht.

Plasbrandaandachtsgebied (PAG)
Binnen het werkveld externe veiligheid wordt sinds jaren gewerkt met twee risiconormen, het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Bij de ontwikkeling van het Basisnet is hieraan een derde voorwaarde toegevoegd: het plasbrandaandachtsgebied (PAG). Hiermee wordt het effectgebied weergegeven van het scenario met de grootste kans van voorkomen: de plasbrand. In deze gebieden moet er in samenhang met mogelijkheden van plasbrandbestrijding en bouwtechnische maatregelen beargumenteerd worden waarom er gebouwd wordt.

Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen
Op 1 april 2015 is het Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen van kracht geworden. Dit Basisnet geeft aan over welke routes (spoor, water en weg) gevaarlijke stoffen worden vervoerd. Het Basisnet spoor heeft betrekking op het vervoer van gevaarlijke stoffen over het hoofdspoorwegennet. Op basis van de wet- en regelgeving omtrent het Basisnet worden, rekening houdend met te verwachten groei van vervoer van gevaarlijke stoffen door Nederland en verdichting van de ruimte naast het spoor (binnen een afstand van 200 m van het spoor) in met name stedelijke kernen, afspraken gemaakt over de risicoruimte.

Beleidsvisie externe veiligheid
In 2009 heeft de gemeente Barneveld de 'Beleidsvisie externe veiligheid vastgesteld. In deze visie is onder meer vastgelegd hoe in Barneveld nabij risicobronnen zal worden omgegaan met het veiligstellen van een acceptabel niveau van risico's externe veiligheid en beheersbaarheid.


Beoordeling externe veiligheid

Inrichtingen

Op de Veluweweg 60 is een tankstation met aflevering van LPG gevestigd. De afstand van het LPG vulpunt tot het plangebied bedraagt 320 meter. Het plan valt buiten het invloedsgebied van het tankstation. In de directe omgeving van het plangebied bevinden zich geen andere bedrijven, waar opslag, gebruik en / of productie van gevaarlijke stoffen plaatsvindt of waar zich installaties bevinden waaraan risico's zijn verbonden waardoor effecten van ongevallen buiten het terrein van de inrichting merkbaar zijn. Transport van gevaarlijke stoffen. Over de Veluweweg worden de brandstoffen voor het tankstation vervoerd. Het plangebied ligt op een afstand van 220 meter van deze route. Het invloedsgebied van dit transport ligt op 300 meter van de weg, het plan ligt binnen het invloedsgebied van dit transport. In de milieuvergunning van 18 augustus 2010 is de doorzet van LPG gelimiteerd op 500 m3 per jaar, het bedrijf heeft een 20 m3 LPG tank, dit zijn 25 leveringen dus 50 transport bewegingen. Met behulp van het rekenprogramma RBMII, versie 2.2.0 zijn de risico's berekend.

Uit de berekening blijkt dat geen risicocontour voor het plaatsgebonden risico aanwezig is. Het groepsrisico heeft in de huidige situatie en na realisatie van dit plan een normwaarde van 0,00005, het groepsrisico ligt een factor 500 onder de oriënterende waarde. Aangezien het groepsrisico niet toeneemt en de oriënterende waarde een factor 500 wordt onderschreden is het groepsrisico geen belemmering voor dit plan. Verdere verantwoording van het groepsrisico is conform de Risico-normering vervoer gevaarlijke stoffen (Rnvgs) niet noodzakelijk.

Conclusie

Het plaatsgebonden risico van de inrichtingen als gevolg van het transport van gevaarlijk stoffen ligt op het wegtracé. Vanwege het transport van gevaarlijke stoffen over het over de weg is er geen toename van het groepsrisico als Kootwijkerbroek Oost gerealiseerd gaat worden. Het groepsrisico ligt ver onder de oriënterende waarde. Externe veiligheid geeft geen beperkingen voor dit plan.

Nadere motivering

De Raad van state geeft in een tussenuitspraak van 20 april 2022 aan dat de Kerkweg een transportroute is van gevaarlijke stoffen omdat daar LF1 en LF2 stoffen over worden vervoerd. In eerste instantie is er voor de Kerkweg geen onderzoek uitgevoerd en is er in de toelichting niet ingegaan op de (on)veiligheid van de Kerkweg. Met dit onderzoek in bijgevoegde memo (zie Bijlage 24) wordt ingaan op het plaatsgebonden risico, ingegaan op het groepsrisico, en het (beperkt) verantwoorden van het (rest) risico. Daarnaast hebben wij de VVGM (nogmaals) in de gelegenheid gesteld hierop advies uit te brengen. Hiermee zijn alle benodigde stappen uit het Bevt doorlopen. Geconcludeerd kan worden dat ook de Kerkweg als transportroute voor gevaarlijke stoffen in de categorie LF1 en LF2 geen belemmering vormt voor de realisatie van Oostbroek I.

5.5 Geluid

Het opstellen van een bestemmingsplan dienen de bepalingen van de Wet geluidhinder in acht te worden genomen. Dit betekent onder meer dat wanneer in het bestemmingsplan gronden worden bestemd voor nieuwe woningbouw of andere geluidsgevoelige gebouwen en terreinen, moet worden nagegaan of voor deze gronden een geluidszone van kracht is. Alle wegen met uitzondering van 30km/h zones en woonerven hebben een zone. De zonebreedte is afhankelijk van de situatie binnen- of buitenstedelijk en het aantal rijstroken. Ook alle spoorwegen hebben een zone met een breedte die afhankelijk is van de bezetting. Daarnaast hebben industrieterreinen een zone. Binnen een zone moet akoestisch onderzoek worden verricht, waaruit blijkt of aan de voorkeursgrenswaarde wordt voldaan. Als deze wordt overschreden kan onder bepaalde voorwaarden - onder andere uit het gemeentelijk geluidbeleid - een hogere waarde / hogere waarden worden vastgesteld.

Bij het voorliggende plan is spoorweglawaai of industrielawaai niet aan de orde. Wel speelt het aspect wegverkeerlawaai. Er is door SPA ingenieurs een akoestisch onderzoek uitgevoerd naar wegverkeerslawaai (Bijlage 14).

Het plangebied ligt binnen de bebouwde kom, in de geluidzone van de Essenerweg. Voor de
Kerkweg en de Schoonbeekhof geldt (na planrealisatie) een maximale rijsnelheid van 30 km/uur. Ondanks het feit dat er geen sprake is van een geluidzone langs deze wegen, is in het voorliggende onderzoek de geluidbelasting, vanwege deze wegen, toch berekend.

Uit het onderzoek blijkt dat de geluidbelasting, ten gevolge van het verkeer op de Essenerweg, maximaal 52 dB bedraagt. Dit is hoger dan de voorkeurswaarde van 48 dB, maar ruim lager dan de maximale ontheffing van 63 dB. De voorkeurswaarde wordt alleen bij de twee eerstelijnswoningen langs de Essenerweg, overschreden.

Uit het onderzoek blijkt ook dat de geluidbelasting, ten gevolge van het verkeer op de 30 km/uur-wegen (Kerkweg en Schoonbeekhof), niet hoger zal zijn dan de voorkeurswaarde uit de Wet geluidhinder, zoals deze geldt voor gezoneerde wegen. Op basis hiervan wordt gesteld dat de geluidbelasting, vanwege het verkeer op de 30 km-wegen, aanvaardbaar is.

Gezien de situatie en de berekende waarden zijn er binnen het bouwplan geen reële maatregelen mogelijk om de geluidbelasting, ten gevolge van de Essenerweg bij de twee nieuwe eerstelijnswoningen, te reduceren tot maximaal 48 dB (de voorkeurswaarde). Om deze twee woningen te kunnen realiseren zal de gemeente Barneveld hogere waarden tot 52 dB, van wege het wegverkeerslawaai vaststellen en vastleggen in het kadaster. Hierbij wordt opgemerkt dat voldaan wordt aan alle voorwaarden, die de gemeente Barneveld stelt aan de verlening van hogere waarden voor nieuwbouw.

In de beleidsregels voor het vaststellen van hogere waarden zijn er een aantal stappen waaraan voldaan moet worden. Hieronder volgen de relevante artikelen en wordt aangegeven op welke wijze om is gegaan met de voorwaarden:

  • (Artikel 2) Een HGW procedure wordt gestart indien op basis van akoestisch onderzoek is aangetoond dat de geluidsbelasting niet verlaagd kan worden tot de voorkeurswaarde door:

1. Het treffen van bronmaatregelen, of;

2. Het treffen van overdrachtsmaatregelen, of;

3. Het vergroten van de afstand tussen bron en ontvanger.

In het geluidsrapport is beschreven dat "Gezien de situatie en de berekende waarden zijn er binnen het bouwplan geen reële maatregelen mogelijk om de geluidbelasting bij de twee nieuwe eerstelijnswoningen, te reduceren tot maximaal 48 dB (de voorkeurswaarde).

  • (Artikel 3) Een HGW procedure voor woningen kan alleen worden gestart indien ten minste aan een van de volgende criteria wordt voldaan:

1. De woningen wordt gesitueerd als vervanging van bestaande bebouwing.

2. De gekozen bouwvorm of situering vervult een doelmatige functie als akoestische afscherming voor bestaande of nieuwe te bouwen geluidgevoelige bestemmingen.

3. De woningen een open plaats opvullen tussen bestaande bebouwing.

4. Het betreft een grond- of bedrijfsgebonden woning.

5. Woningen zijn of worden in de omgeving van een station of halte gesitueerd.

6. Woningen zijn in een uitbreidings-, stads- of dorpsvernieuwingsplan opgenomen.

Er wordt voldaan aan in ieder geval twee van de gestelde punten:

Oostbroek betreft een uitbreidingsplan aan de oostzijde van Kootwijkerbroek. Dit zoals ook beschreven in de Structuurvisie KernenBarneveld 2022. De betreffende woningen voldoen hiermee aan het gestelde onder 6.

Daarnaast kan gesteld worden dat de woningen een plaats opvullen tussen bestaande bebouwing. Zowel aan de zuid- als aan de westzijde is woonbebouwing aanwezig. Ook op geringe afstand liggen aan de oostzijde woonpercelen. Daarnaast maken de woningen onderdeel uit van het grotere plan Oostbroek waarbij ten noorden van de woningen tevens bebouwing zal ontstaan. Hiermee voldoet het aan het gestelde onder 3.

  • (artikel 4) Een HGW procedure voor een woning kan alleen worden gestart indien deze woning ten
    minste een geluidsluwe zijde heeft.

Er wordt voldaan aan dit punt. De woningen hebben een geluidsluwe zijde.

  • (Artikel 5) Een HGW procedure wordt alleen gestart indien een verklaring is toegevoegd dat de voorgenomen maatregelen om de geluidsbelasting te verlagen worden toegepast.

Niet van toepassing. Er zijn geen maatregelen aan te duiden die als doelmatig kunnen worden gekwantificeerd voor de slechts twee woningen waar de voorkeursgrenswaarde wordt overschreden.

  • (Artikel 7) Bij een geluidsbelasting groter dan 48 dB vanwege wegverkeer, moet een woning tenminste een geluidsluwe zijde hebben. De buitenruimte(n) die als verblijfsruimte worden gebruikt moeten aan de geluidsluwe zijde zijn gesitueerd.

De woningen hebben een geluidsluwe zijde en de buitenruimten die als verblijfsruimte worden gebruikt zijn aan deze zijde van de woningen aanwezig.

  • (Artikel 8) Bij een geluidsbelasting groter dan 53 dB vanwege wegverkeer, 60 dB vanwege railverkeer of 55 dB(A)-etmaalwaarde vanwege industrielawaai, gelden de volgende woningindelingseisen:

1. Verblijfsruimten moeten zoveel mogelijk aan de geluidsluwe zijde liggen.
2. Ten minste een slaapkamer moet aan de geluidsluwe zijde liggen.
3. Indien de woning beschikt over een buitenruimte, dan dient deze gelegen te zijn aan de geluidsluwe zijde. Het geluidsniveau in de buitenruimte mag niet meer dan 5 dB hoger zijn dan bij de geluidsluwe gevel. Deze eis geldt voor maximaal een buitenruimte per woning

De geluidsbelasting is maximaal 52dB. De voorwaarden in dit artikel zijn derhalve niet van toepassing.

  • (Artikel 9) Het gebruik van de zogenaamde "dove gevel" dient zoveel als mogelijk te worden vermeden. Daar waar dit niet anders kan, zal er voor de betreffende geluidsgevoelige bestemming tenminste altijd een geluidsluwe gevel aanwezig moeten zijn, terwijl er naar gestreefd wordt het aantal "dove gevels" per woning tot maximaal een te beperken.

Dit aspect is hier niet aan de orde.

(Artikel 10) Daar waar, in uitzonderlijke gevallen, niet voldaan kan worden aan het gestelde in de artikelen 4, 7, 8 en 11 kunnen burgemeester en wethouders besluiten om geen uitvoering te geven aan het gestelde in deze artikelen.

Dit aspect is hier niet aan de orde.

Cumulatie

(Artikel 11) Er is geen sprake van een onaanvaardbare geluidhinder indien voldaan wordt aan de volgende drie punten:


1. Per geluidbron moet voldaan worden aan de ten hoogst toelaatbare geluidbelasting, zoals toelaatbaar volgens de Wet geluidhinder
2. Bij de realisatie van een geluidgevoelig gebouw, moet voldaan worden aan de eisen uit het Bouwbesluit ten aanzien van de karakteristieke geluidwering van de gevels, waarbij voor de geluidbelasting wordt uitgegaan van de gecumuleerde geluidbelasting overeenkomstig de methode van het "Reken- en meetvoorschrift geluidhinder 2006", bijlage I, hoofdstuk 2.

3. Er moet minimaal 1 geluidluwe gevel zijn ten gevolge van alle geluidbronnen.

Er wordt voldaan aan de genoemde punten waardoor en geen sprake is van onaanvaardbare geluidhinder

Conclusie

Het ontwerp van het besluit om de hogere waarden vast te stellen wordt tegelijkertijd met het ontwerp van dit bestemmingsplan ter inzage gelegd Het aspect geluid is geen belemmering voor de uitvoering van dit plan.

5.6 Geur

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan toetst het bevoegde gezag enerzijds of in het plangebied een qua geur acceptabel woon- en leefklimaat gegarandeerd is. Anderzijds is het uitgangspunt dat met het plan de omliggende bedrijven niet vergaand in hun ontwikkelingsmogelijkheden mogen worden beperkt.

Uitgangspunt voor de toetsing zijn de normen zoals die in of op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) zijn vastgelegd. De Wgv maakt het mogelijk om bij verordening af te wijken van de wettelijke geurnormen. De gemeente Barneveld heeft van die mogelijkheid gebruik gemaakt. De Verordening geurhinder en veehouderij is in werking getreden op 18 oktober 2008, waarbij voor een aantal aangegeven delen van het grondgebied van Barneveld andere normen dan de wettelijke zijn vastgesteld. Het plan is getoetst aan de normen die zijn vastgesteld in deze verordening, voor zover deze normen van toepassing zijn in of rond het plangebied.

Veel bedrijven hebben geen omgevingsvergunning milieu meer nodig, maar vallen onder algemene milieuregels zoals vastgelegd in het Activiteitenbesluit milieubeheer. Aangezien de geurnormen uit de Wgv vrijwel één op één zijn overgenomen in het Activiteitenbesluit, kunnen bedrijven die onder dit besluit vallen ook gewoon worden meegenomen in de Wgv-toets.

Onder een 'geurgevoelig object' wordt verstaan: een gebouw, bestemd voor en blijkens aard, indeling en inrichting geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf en die daarvoor permanent of een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik, wordt gebruikt.

In de omgeving van het plangebied liggen veehouderijen op de volgende adressen:

  • Essenerweg 90
  • Kerkweg 25

Op iets grotere afstand liggen de adressen:

  • Essenerweg 98
  • Kootwijkerbroekerweg 78-80

Essenerweg 90

Grenzend aan de zuidzijde van de beoogde woningbouw in het plangebied 'Oostbroek' bevindt zich het object Essenerweg 90. Essenerweg 90 betreft een agrarisch bouwperceel, waarop hobbymatig paarden gehouden worden. De daarmee samenhangende milieuvergunning en 50 meter zone strekt zich in beperkte mate uit over het plangebied 'Oostbroek'. Zie onderstaande uitsnede.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1333-0003_0021.png"

50 meter contour vanaf het bouwbvlak van de paardenhouderij

Met de eigenaar is overeen gekomen om het bestaande bouwblok op een zodanige manier aan te passen dat het feitelijke gebruik voorgezet kan worden. Daarmee wordt de mogelijkheid voor een eventuele grotere geurbelemmering voor woningbouw in het plangebied Oostbroek weggenomen.

Het perceel wordt met een aangepast bouwvlak meegenomen in onderhavig bestemmingsplan.

Kerkweg 25

Aan de noordoostzijde van het plangebied bevindt zich het object Kerkweg 25. Dit betreft een agrarisch bouwperceel welke door een ontwikkelaar is aangekocht om woningbouw te kunnen ontwikkelen. Een agrarisch peerceel geeft een beperking van 50 meter vanaf de rand van het bouwblok. Doordat er in het plangebied Oostbroek een woning is gelegen op minder dan 50 m zou betekent dit dat deze dichtstbijzijnde woning niet gebouwd zou kunnen worden vanwege een geurbelemmering. Op het perceel zullen geen agrarische activiteiten meer ontplooid worden. In theorie geeft dit echter wel een belemmering.

We hebben ervoor gekozen om binnen het plangebied een geurzone neer te leggen waarbinnen geen geurgevoelige objecten/ woningen mogen worden opgericht. Door middel van een wijzigingsbepaling in het bestemmingsplan wordt geregeld dat deze 'milieuzone- geurzone' wordt verkleind of komt te vervallen, op het moment dat de bedrijfsactiviteit die de geurzone veroorzaakt geen belemmering meer geeft.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1333-0003_0022.png"

Ligging voormalig agrarisch bedrijf Kerkweg 25

Essenerweg 98

Het agrarische bedrijf op de Essenerweg 98 ligt op ruime afstand van het plangebied. Volgens de Wet geurhinder en veehouderij dient er een afstand van 100 meter aangehouden te worden tussen een emissiepunt van geur van de stal met dieren zonder geuremissiefactor(het rundvee) en de gevel van een geurgevoelig object (de woning). De afstand van de rand van het bouwvlak op de Essenerweg 98 en de dichtstbijzijnde rand van het bouwvlak van het plangebied bedraagt al meer dan 390 meter. Aan deze afstand wordt daarom ruimschoots voldaan.

Daarnaast is een berekening gemaakt van de geurbelasting vanuit het agrarische bedrijf op het plangebied. De berekening is uitgevoerd volgens de zogenaamde omgekeerde werking, waarbij alle vergunde geuremissie (van de varkens) op de uiterste noordoosthoek van het bouwvlak is berekend. Dit betreft een 'worst-case' scenario. In het plangebied geldt volgens de geurverordening van de gemeente Barneveld een waarde voor de voorgrondbelasting van 6,0 ouE/m3. Uit de berekening blijkt dat aan deze waarde wordt voldaan. Dit betekent dat de woningen in het plangebied geen belemmering vormen voor het agrarische bedrijf.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1333-0003_0023.png"

Conclusie

Door de ontwikkeling van de nieuwe woonwijk wordt het agrarisch bedrijf niet belemmerd in zijn bedrijfsvoering.

Kootwijkerbroekerweg 78-80

Het agrarische bedrijf op de Kootwijkerbroekerweg 78 ligt op ongeveer 1,7 km afstand van het plangebied. Het plangebied is omgeven door al bestaande woningen (geurgevoelige objecten). Het vormt daardoor geen extra belemmering voor het agrarische bedrijf.

5.7 Ladder Voor Duurzame Verstedelijking

Eind 2012 is artikel 3.1.6, lid 2 toegevoegd aan het Besluit ruimtelijke ordening (bro); dit artikel bevat de 'ladder voor duurzame verstedelijking'. Met de toevoeging van dit artikel in het Bro is beoogd vanuit een oogpunt van ruimtelijk ordening ongewenste leegstand te vermijden en zorgvuldig ruimtegebruik te stimuleren. Het Bro regelt thans dat 'de verantwoording van een juridisch verbindend ruimtelijk besluit van een decentrale overheid dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving dient te bevatten van de behoefte aan die ontwikkeling. Tevens is geregeld dat indien het ruimtelijk besluit die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, de verantwoording een motivering dient te bevatten waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien'.

Toepassing van de 'ladder voor duurzame verstedelijking' houdt een antwoord op de volgende rechtsvragen in. Indien een rechtsvraag positief kan worden beantwoord, dient de ladder verder te worden doorlopen. Indien dit niet het geval is, dan is de ladder niet verder van toepassing dan wel kan niet aan de ladder voor duurzame verstedelijking worden voldaan.

  • A. Voorziet het onderhavige besluit in een stedelijke ontwikkeling?
  • B. Voorziet het onderhavige besluit in een nieuwe stedelijke ontwikkeling?
  • C. Is er sprake van een behoefte aan de voorziene ontwikkeling?
  • D. Is de voorziene ontwikkeling gelegen buiten bestaand stedelijk gebied?
  • E. Is het mogelijk om de voorziene ontwikkeling binnen bestaand stedelijk gebied te realiseren?

Ad. A. Voorziet het onderhavige besluit in een stedelijke ontwikkeling?

Uit de 'overzichtsuitspraak' van de ABRvS blijkt dat wanneer een ruimtelijk besluit voorziet in méér dan 11 woningen, die gelet op hun onderlinge afstand als één woningbouwlocatie is aan te merken, deze ontwikkeling in beginsel als een stedelijke ontwikkeling dient te worden aangemerkt.

Het onderhavige ruimtelijke besluit maakt ter plaatse van het plangebied de bouw van circa 104 woningen mogelijk. De ontwikkeling is daarom gelet op de omvang als 'stedelijke ontwikkeling' te classificeren. De 'ladder voor duurzame ontwikkeling' moet verder worden doorlopen.

Ad. B. Voorziet het onderhavige besluit in een nieuwe stedelijke ontwikkeling?

Uit de 'overzichtsuitspraak' van de ABRvS blijkt dat van een 'nieuwe' stedelijke ontwikkeling kan worden gesproken als uit een onderling samenhangende beoordeling blijkt dat er sprake is van een functiewijziging en dat sprake is van een groter planologisch beslag op de ruimte.

Het plangebied 'Oostbroek' kent thans in hoofdzaak een agrarische bestemming. Gronden met deze bestemming zijn met name bedoeld voor bedrijven met een agrarische bedrijfsvoering. Op basis van het bestemmingsplan 'Buitengebied 2012' is het niet mogelijk om binnen het onderhavige plangebied een samenhangend nieuw woongebied te ontwikkelen. Gelet hierop is sprake van een functiewijziging en vindt tevens een vergroting van het planologische beslag op de ruimte plaats. De 'ladder voor duurzame ontwikkeling' moet verder worden doorlopen.

Ad.C Is er sprake van een behoefte aan de voorziene ontwikkeling?

Uit de 'overzichtsuitspraak' van de ABRvS blijkt dat, indien sprake is van een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling', de behoefte aan de nieuwe stedelijke ontwikkeling in het ruimtelijk besluit dient te worden beschreven. Het kan hierbij zowel gaan om de kwantitatieve behoefte als een kwalitatieve behoefte. De beschrijving van de behoefte dient te worden gebaseerd op voldoende actuele, concrete en zo mogelijk cijfermatige gegevens. Het is niet in strijd met art. 3.1.6. lid 2 Bro als voor de onderbouwing van de behoefte in het ruimtelijk besluit wordt verwezen naar één of meer onderzoeksrapporten of beleidsdocumenten.

Kwantitatieve behoefte

Uit jurisprudentie blijkt dat de behoefte aan woningen kan worden onderbouwd met gebruikmaking van regionale woningbouwafspraken. Regionale bouwafspraken zijn vastgelegd in de regionale notitie 'advies toedeling woningbehoefte regio FoodValley' (okt. 2017, tabel 2). Zie bijlage 1. Deze is als zodanig overgenomen in het uitvoeringsplan Regionale Woonagenda 2.0, regio FoodValley (jan 2018). Zie bijlage 2.

De kwantitatieve opgave voor de periode 2017-2027 op circa 17.000 woningen geraamd, waarvan minimaal 3.500 woningen voor gemeente Barneveld.

Op basis van jaarlijkse huishoudensprognoses worden deze cijfers geactualiseerd.

Voor de gemeente Barneveld is er in de periode 2020-2030 een minimale toename van ruim 2.850 huishoudens te verwachten. Maar ook in de periode daarna zal Barneveld nog verder groeien.

De nieuwe provinciale PRIMOS prognoses van 2019 geven een doorkijk van de bevolkings- en huishoudensontwikkeling tot 2049. Ten aanzien van de bevolkingsontwikkeling is er sprake van een lichte positieve afwijking. Zo wordt het inwonertal in 2025 circa 1.000 personen hoger geraamd dan op basis van de oudere prognose en telt Barneveld in dat jaar ruim 62.600 inwoners. Rond 2040 wordt een inwonertal van 70.000 verondersteld. In de jaren daarna gaat het groeitempo er uit en wordt het inwonertal in 2049 rond 72.000 personen verwacht.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1333-0003_0024.png"afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1333-0003_0025.png"

Figuur 2 a en 2 b Bevolkings- en huishoudensontwikkeling gemeente Barneveld 2019-2049 (Bron: ABF, Primos 2018 en 2019)

De druk vanuit overig Nederland op onder andere Barneveld is groot.Recente onderzoeken ( "Naar het oosten. Verhuismotieven bij een verhuizing van de Randstad naar Oost-Nederland. Motivaction, sept. 2019" en " De uitdijende Randstad. Verder naar het Oosten. RIGO Research en Advies, sept. 2019")
laten zien dat er sprake is van meer instroom dan uitstroom van inwoners uit de Randstad. Het gaat daarbij om verschillende leeftijdsgroepen, waaronder gezinnen met kinderen. Deze blijken om uiteenlopende redenen naar het oosten te verhuizen, waaronder naar Barneveld en overig FoodValley. Van de werkenden die naar het oosten verhuizen is uiteindelijk ook tweederde in het oosten werkzaam. Wel wordt vaker (dan in de Randstad) de auto gebruikt voor het woon-werkverkeer.

De huishoudens die naar het oosten verhuisd zijn geven gemiddeld een 8,1 als rapportcijfer voor hun nieuwe woonsituatie waarbij de rust, veiligheid en sociale cohesie een belangrijke rol spelen. De verhuizingen lijken dan ook een structureel karakter te hebben.In 2019 had Barneveld te maken met een binnenlands vestigingsoverschot van meer dan 700 personen.

In het afgelopen jaar hebben er interprovinciale discussies plaatsgevonden over de landelijke woningtekorten, waaronder ook in de provincie Utrecht. Om die reden wil provincie Gelderland tot 2030 versneld zo'n 45.000 woningen binnen haar provinciegrenzen gerealiseerd zien, waaronder in regio FoodValley.

Bij de kwantitatieve opgave wonen is nog geen rekening gehouden met arbeidsmigranten. Voor een deel van hen, die zich hier permanent vestigen, is reguliere woonruimte van belang. In Barneveld werken zo'n 700 tot 900 arbeidsmigranten. Maar ook onderwerpen als uitstroom beschermd wonen, vragen om woningen.

Om die reden heeft gemeente Barneveld de ambitie om de eerstkomende jaren (zeker tot 2025) van een gemiddelde bouwproductie van 450 tot 500 woningen uit te gaan.

Gelet op het regionale woningbouwprogramma, het gemeentelijk woningbouwprogramma alsook de genoemde onderzoeken, kan worden gesteld dat het onderhavige planvoornemen past binnen de kwantitatieve behoefte aan woningen in gemeente Barneveld.

Kwalitatieve behoefte

Onderzoeksbureau RIGO heeft in 2019 op basis van het WoON2018 onderzoek een woningbehoefteonderzoek in opdracht van gemeente Barneveld uitgevoerd. Behalve genoemde kwantitatieve ontwikkelingen is ook op de kwalitatieve behoefte ingegaan. Dit heeft geresulteerd in de volgende 2 tabellen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1333-0003_0026.png"

Woningbehoefte naar eigendom en type in 2019, 2030 en 2040 en ontwikkeling t.o.v. 2019 (Bron: woningmarktsimulatie RIGO)

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1333-0003_0027.png"

Woningbehoefte naar eigendom en prijsklasse in 2019, 2030 en 2040 en ontwikkeling t.o.v. 2019 (Bron: woningmarktsimulatie RIGO)

De behoefte aan grondgebonden woningen is vrij groot in gemeente Barneveld en zeker ook in een kern als Kootwijkerbroek.

Ten behoeve van onderhavige ontwikkeling is een stedenbouwkundig plan opgesteld. Het stedenbouwkundig plan gaat uit van het volgende gedifferentieerde programma. Het bestaat uit tweekappers, rijwoningen, seniorenwoningen, vrijstaande woningen en hoekwoningen (met en zonder garage).

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1333-0003_0028.png"

Woonprogramma voor Oostbroek, differentiatie najaar 2020

Het programma, kan gezien de vraag vanuit de markt en de gewenste toevoeging, op voldoende belangstelling rekenen. Het gebied zal in fasen worden ontwikkeld om ze het aanbod te doseren in relatie tot de vraag.

Ad. D. Is de voorziene ontwikkeling gelegen buiten bestaand stedelijk gebied?

Uit de wetstekst en 'overzichtsuitspraak' van de ABRvS blijkt dat indien de 'nieuwe stedelijke ontwikkeling' buiten 'bestaand stedelijk gebied' is gelegen, de verantwoording in het ruimtelijke besluit een motivering dient te bevatten waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Ex artikel 1.1.1 van het Bro verstaat onder 'bestaand stedelijk gebied': bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur.

Het voorgaande bestemmingsplan maakt slechts een beperkt stedenbouwkundig samenstel van bebouwing, infrastructuur en groen mogelijk. Het gaat echter in belangrijke mate om agrarische bedrijfsvoering. Gelet daaropis het onderhavige plangebied voornamelijk gelegen buiten het 'bestaand stedelijk gebied' van de kern Barneveld.

Ad. E. Is het mogelijk om de voorziene ontwikkeling binnen bestaand stedelijk gebied te realiseren?

Realisatie van genoemd aantal woningen (104 woningen) door middel van inbreiding binnen de kern Kootwijkerbroek ligt niet voor de hand. De kern Kootwijkerbroek is relatief 'jong' en kent veel naoorlogse woningbouw. De grootste aantallen zijn vanaf de jaren zeventig gerealiseerd. Derhalve kent deze kern weinig herstructurering en weinig (beschikbare) functieveranderingslocaties binnen de kern. Vrij recent is bij de kerk in het hart van Kootwijkerbroek nog een appartementengebouw gerealiseerd.

Er is ook geen leegstand van bestaand vastgoed.

De locatie Oostbroek speelt een belangrijke rol in het invullen van de kwantitatieve opgave die er ligt, naast de kwalitatieve overwegingen (behoefte). Er is zeer beperkt sprake van inbreidingslocaties zoals de mogelijke verplaatsing van het fietscrossterrein, maar hier zal slechts beperkt woningbouw (en met een andere differentiatie, namelijk gestapelde woningbouw) voor terug komen.

Dergelijke aantallen verhouden zich niet tot genoemde ruimteclaim voor 104 woningen, met vooral ook grondgebonden gezinswoningen met een tuin.

De kern Kootwijkerbroek kan derhalve voornamelijk worden uitgebreid buiten bestaand stedelijk gebied. Onderhavige locatie wordt daarbij als geschikt aangemerkt, aangezien het aansluit op de kern Kootwijkerbroek en direct naast een basisschool en dorpshuis ligt.

Kootwijkerbroek ligt relatief dicht bij de kern Barneveld en daarmee ook nabij de A1/A30 en ook de afstand tot een NS-station (in Barneveld-Centrum en Barneveld-Zuid) is te overzien.

Het plangebied voor Oostbroek was al zoekzone voor wonen al opgenomen in de vastgestelde Structuurvisie Kernen Barneveld 2022 (zie hiervoor paragraaf 4.4.2 ).

Geconcludeerd wordt dat in deze situatie sprake is van een duurzame stedelijke ontwikkeling.

5.8 Leidingen

Binnen of in de directe nabijheid van het plangebied komen geen leidingen of beschermingszones van leidingen voor die in het kader van dit bestemmingsplan bescherming behoeven. Eveneens zijn er geen straalpaden of laagvliegroutes die beperkingen stellen aan de bouwhoogten.

5.9 Luchtkwaliteit

In de Wet milieubeheer zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen. Hierin is opgenomen dat bij een ruimtelijk besluit de gevolgen voor de luchtkwaliteit getoetst moet worden. Om te bepalen of de kwaliteit van de lucht ter plaatse voldoet aan de eisen uit de Wet milieubeheer en de daarop gebaseerde regelgeving, dient bij nieuwe ontwikkelingen onderzoek gedaan te worden naar de luchtkwaliteit. Projecten waarvan aannemelijk is dat deze niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging hoeven niet getoetst te worden aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit.

De ontwikkelingen in het plangebied zijn dermate kleinschalig, dat ze vallen binnen de randvoorwaarden van het Besluit Niet in Betekenende Mate Bijdragen. De invloed van deze kleinschalige ontwikkelingen hoeven niet in beeld te worden gebracht.

Op basis van het voorgaande vormt luchtkwaliteit geen belemmering voor uitvoering van onderhavige plan.

5.10 Milieueffectrapportage

Niet voor alle nieuwe activiteiten hoeft een m.e.r.-procedure gevolgd te worden. Uitgangspunt van de m.e.r.-beoordeling is het 'nee, tenzij' -principe. Dat wil zeggen dat alleen een milieueffectrapport (MER) hoeft te worden opgesteld, wanneer er omstandigheden zijn die (waarschijnlijk) leiden tot belangrijke nadelige milieugevolgen.

De Wet milieubeheer maakt onderscheid in een m.e.r.-procedure voor plannen (planMER) en voor besluiten (besluitMER of projectMER). Voor een bestemmingsplan kan zowel de plan-m.e.r.-plicht als de besluit-m.e.r.-plicht gelden.

Er zijn drie sporen waarlangs de m.e.r.-plicht kan ontstaan:

  1. 1. Plan- en/of besluit-m.e.r.-plicht: als de voorgenomen activiteit vermeld is in het Besluit milieueffectrapportage;
  2. 2. Plan-m.e.r.-plicht: als voor het plan een zogeheten passende beoordeling op grond van de Wet natuurbescherming gemaakt moet worden. Dat is het geval als het plan significante negatieve gevolgen kan hebben voor de instandhoudingsdoelstellingen van een Natura 2000 gebied;
  3. 3. Toetsing aan de provinciale milieuverordening.

Besluit milieueffectrapportage
De lijst van activiteiten in de onderdelen C en D van het Besluit bestaat uit vier kolommen. De eerste kolom bevat een omschrijving van de m.e.r.-(beoordelings)plichtige activiteiten. De tweede kolom vermeldt eventuele drempelwaarden.

Wettelijk kader

Voor de vraag of een bestemmingplan besluit-m.e.r.-plichtig is, geldt dat het Besluit milieueffectrapportage onderscheid maakt naar m.e.r.-plichtige activiteiten en m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten. Onderdeel C van de bijlage bij dit Besluit vermeldt voor welke activiteiten altijd verplicht een MER moet worden opgesteld, voordat een (m.e.r.-plichtig) besluit mag worden genomen. In onderdeel D is vermeld welke activiteiten beoordelingsplichtig zijn. Voor dergelijke activiteiten moet het bevoegd gezag beoordelen of op basis van 'belangrijke nadelige gevolgen die de voorgenomen activiteit voor het milieu kan hebben', een m.e.r.-procedure noodzakelijk is. Daarbij geldt dat een bestemmingsplan alleen besluit-m.e.r.-plichtig is, als het bestemmingsplan in kolom 4 wordt genoemd.

Voor de vraag of een bestemmingsplan plan-m.e.r.-plichtig is, geldt dat dit het geval is als het plan genoemd is in kolom 3 en activiteiten mogelijk maakt die in onderdeel C en D, kolom 1 vermeld zijn en voldoen aan de in kolom 2 genoemde drempelwaarden.

Als een bestemmingsplan een activiteit mogelijk maakt die Besluit-m.e.r.-plichtig is op grond van de uitkomst van een toets van een activiteit die onder de drempelwaarden blijft, dan is dat bestemmingsplan alsnog plan-m.e.r.-plichtig. Het maakt dan immers een (besluit) m.e.r.-plichtige activiteit mogelijk.

Voor zowel de plan-m.e.r.- als besluit-m.e.r.-plicht geldt dat als de activiteit onder de drempelwaarden uit kolom 2 van bijlage D blijft, met een vormvrije m.e.r. beoordeeld moet worden of alsnog een MER moet worden opgesteld. De centrale vraag die daarbij beantwoord moet worden is of er omstandigheden zijn die (waarschijnlijk) leiden tot belangrijke nadelige milieugevolgen. Daarbij moet in ieder geval worden getoetst aan de criteria die opgenomen zijn in bijlage III van de Europese m.e.r.-richtlijn. Als dergelijke milieugevolgen kunnen optreden, geldt alsnog de betreffende plan- en/of besluit-m.e.r.-plicht.

Toetsing Besluit m.e.r.

In het Besluit m.e.r. is één activiteit opgenomen die van toepassing kan zijn voor het voornemen. Deze is in de onderstaande tabel weergegeven.

Activiteit Gevallen Plannen Besluiten
D11.2 De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen. In gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op:

1°. een oppervlakte van 100 hectare of meer,

2°. een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat, of

3°. een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.
De structuurvisie, bedoeld in de artikelen 2.1, 2.2 en 2.3 van de Wet ruimtelijke ordening, en het plan, bedoeld in artikel 3.1, eerste lid, van die wet. De vaststelling van het plan, bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onderdelen a en b, van de Wet ruimtelijke ordening dan wel bij het ontbreken daarvan van het plan, bedoeld in artikel 3.1, eerste lid, van die wet.

De wijziging valt onder activiteit D11.2 'De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen'. De verandering is dermate klein dat deze ruim onder de drempelwaarden in kolom 2 blijft. Voor activiteiten onder de drempelwaarden geldt in principe een vormvrije m.e.r.-beoordeling.

Uit jurisprudentie blijkt echter dat niet iedere ontwikkeling onder de drempelwaarde tot een stedelijk ontwikkelingsproject gerekend hoeft te worden. De aard en omvang van de opgave en het karakter van de omgeving zijn o.a. relevant om hierin mee te nemen. In dit geval is sprake van een redelijke grote ingreep in een kleinschalige dorpskern. Hierdoor is in dit geval wel sprake van een 'stedelijk ontwikkelingsproject' zoals bedoeld onder activiteit D11.2 uit het Besluit m.e.r. Deze activiteit uit het Besluit m.e.r. is daarom wel van toepassing op het voornemen.

Op basis van de toetsing aan het Besluit m.e.r. is het uitvoeren van een vormvrije m.e.r.-beoordeling noodzakelijk en uitgevoerd. Het document is toegevoegd als Bijlage 15 van het bestemmingsplan. Uit deze Vormvrije m.e.r.-beoordeling komt naar voren dat de ontwikkeling leidt tot minimale milieugevolgen in en rond het plangebied. Van belangrijke nadelige milieugevolgen is geen sprake. Het uitvoeren van een volwaardige milieueffectrapportage is dan ook niet noodzakelijk

Conclusie

Er behoeft geen volwaardige milieueffectrapportage uitgevoerd te worden waardoor dit aspect geen belemmering is voor de uitvoering van dit plan.

Passende beoordeling via de Wet natuurbescherming
Voor het vaststellen van plannen die significante gevolgen voor een Natura 2000-gebied kunnen hebben, dient een passende beoordeling gemaakt te worden (artikel 7.2a Wet milieubeheer juncto artikel 2.8, eerste lid Wet natuurbeschermingswet). De plan-m.e.r-plicht op grond van de noodzaak van een passende beoordeling voor de Wet natuurbescherming is hier niet aanwezig.

Er is voor dit plan geen passende beoordeling nodig.

Provinciale milieuverordening
Provinciale Staten kunnen in de provinciale milieuverordening extra activiteiten met gevallen, plannen en besluiten aanwijzen die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben en dus m.e.r.-plichtig zijn (artikel 7.6 Wet milieubeheer). Dit is dus aanvullend op de m.e.r.-plicht op basis van onderdeel C van de bijlage Besluit m.e.r. (en dus ook aanvullend op de verplichting vanuit de Europese richtlijnen) én conform dezelfde systematiek.

Provinciale staten van Gelderland hebben geen extra activiteiten met gevallen, plannen en besluiten aangewezen die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben (en zo m.e.r.-plichtig zijn).

5.11 Milieuzonering

Ten aanzien van bedrijvigheid geldt als uitgangspunt dat toekomstige woningen geen onevenredige milieuhinder (geur, geluid etc.) mogen ondervinden van nabijgelegen bedrijvigheid. In de publicatie ´Bedrijven en milieuzonering´ van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, editie 2009, worden in verband met de aanwezigheid van milieubelastende functies indicatieve afstandsnormen voorgeschreven tot milieugevoelige functies, vooral wonen.

In dit kader zijn voor dit plan de volgende bedrijven en aspect van belang:

Kerkweg 27: Bedrijf/ Oliehandel

Op de locatie Kerkweg 27 is op dit moment een oliehandel gevestigd. In het bestemmingsplan is dit perceel bestemd als een "Bedrijf - Niet agrarisch' met daarbij de functieaanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - groothandel in vloeibare en gasvormige brandstoffen'.

Voor de opslag van de gasflessen op het perceel grenzend aan de wijk Oostbroek moet minimaal 5 meter afstand (Activiteitenbesluit) vanaf de erfgrens worden aangehouden. Op dit moment is ervoor gekozen het perceel direct ten zuiden van het perceel nog niet te ontwikkelen. Momenteel is het bedrijf dan ook geen belemmering voor woningbouw in Oostbroek.

Daarnaast is een akoestisch onderzoek uitgevoerd naar de geluidemissie van Davelaar Oliehandel BV. Zie hiervoor Bijlage 22.

Doel van het onderzoek is het bepalen en toetsen van de door Davelaar Oliehandel BV veroorzaakte geluidniveaus ter plaatse van de nieuwe woningen.

Uit het onderzoek blijkt dat er in de onderzochte situatie niet wordt voldaan aan de standaard geluideisen bij de nieuwe woningen binnen het plan. Het is praktisch en technisch niet mogelijk om door middel van maatregelen te voldoen aan deze eisen. Om de huidige bedrijfsvoering van Davelaar Oliehandel BV niet te belemmeren zullen maatwerkvoorschriften in de vergunning opgenomen worden.

Daarnaast hebben wij in het bestemmingsplan de hierna weergegeven aanvullende regels opgenomen om ervoor te zorgen dat bij en in de woningen sprake is van een goed woon- en leefklimaat, namelijk:

  • De geluidwering van de oostgevels van de woningen, ter hoogte van de rekenpunten 003 t/m 006 en 013 en de noordgevels ter hoogte van de rekenpunten 008 en 009, dienen een geluidwering van minimaal 25 dB te bedragen;
  • Rond de achtertuin van de woningen, ter hoogte van rekenpunt 008, dient een gesloten L-vormig scherm (hoogte 2 m, massa 10 kg/m2) te worden geplaatst. Zie uitsnede hieronder. Dit scherm wordt door middel van een voorwaardelijke verplichting in het bestemmingsplan vastgelegd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1333-0003_0029.png"

positie geluidscherm

Vooruitblik

Vooruitkijkend zal, zodra wordt gestart met de ontwikkeling van woningbouw op het perceel direct ten zuiden van het perceel (c.q. wanneer dit planologisch mogelijk wordt gemaakt) een oplossing moeten worden bedacht voor de oliehandel. Dit kan zijn in de vorm van verplaatsing van de opslag van het bedrijf of het voorzien van een brandwerende opslag.

Wij zullen t.z.t. proberen een oplossing te vinden met de eigenaar van de oliehandelaar voordat het bestemmingsplan in een volgende fase in procedure gaat.

Schoonbeekhof 53: Rehobothschool

Op deze locatie is een school gevestigd en is onderzoek uitgevoerd (Bijlage 13) om vast te stellen of er vanuit de de school en de buitenruimte van de school, mogelijk hinder ontstaat naar de nieuwe woonbestemming die het plan mogelijk maakt.

Het plangebied ligt in een omgeving die gelet op het karakter, is aan te merken als “gemengd gebied”. De richtafstand tot gevoelige (woon)bestemmingen bedraagt 30 meter. Doordat het gebied aangeduid kan worden als gemengd gebied kan deze afstand terug gebracht worden tot 10 meter. De woningen in het gebied liggen op een afstand die kleiner is. Om deze reden is er onderzoek gedaan om te bekijken of er sprake is/ kan zijn van een goed woon- en leefklimaat.

Uit het onderzoek blijkt dat het noodzakelijk is dat er een aantal maatregelen genomen moeten worden. De maatregelen betreffen het plaatsen van twee tuinschermen bij woningen aan de noord- en zuidzijde van de speelplek met een hoogte van minimaal 1.80 meter. Daarnaast zal hetwoonblok aan de oostzijde met een dove gevel worden uitgevoerd.

Deze maatregelen worden geborgd in een voorwaardelijke verplichting. Door het toepassen van deze maatregelen is er bij en in de woningen en in de tuinen en op de dakterrassen sprake van een goed woon- en leefklimaat.

Daarnaast blijkt uit het onderzoek dat door de school bij de nieuwe woningen wordt voldaan aan de standaard eisen uit het Activiteitenbesluit milieubeheer.

Op basis van dit onderzoek blijkt dat binnen het plan en de omgeving een goed woon- en leefklimaat kan worden gerealiseerd.

Schoonbeekhof 55: Zorgcentrum

Dit zorgcentrum is op voldoende afstand gelegen en geeft geen belemmering voor onderhavig plan. De benodigde afstand bedraagt 30 meter. Aangezien het gemengd gebied betreft mag dit worden teruggeschaald tot 10 meter. De werkelijke afstand tot de dichtstbijzijnd gelegen woningen bedraagt zo'n 35 meter.

Veiligheidszone - Activiteitenbesluit
Binnen de grenzen van het bestemmingsplan is geen gasdrukmeet- en regelstation aanwezig. In het Activiteitenbesluit zijn veiligheidsafstanden opgenomen die moeten worden aangehouden tussen kwetsbare respectievelijk beperkt kwetsbare objecten en (onder andere) een gasdrukmeet- en regelstation (4-6 meter). Kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten volgens het Activiteitenbesluit zijn dezelfde objecten als die genoemd zijn in het Besluit externe veiligheid inrichtingen. Het gaat dan om onder andere woningen, ziekenhuizen en bedrijven. Tussen een woning en een gasdrukmeet- en regelstation moet een veiligheidsafstand van 6 meter worden aangehouden. Het plan voldoet aan de voorgeschreven afstand.

Omdat het een all electric wijk wordt zal er middenspanningsruimte geplaatst worden welke Liander nodig heeft voor deze wijk.

Er hoeven hiervoor geen veiligheidsafstanden opgenomen te worden.

Conclusie
Vanuit milieuzonering zijn er geen belemmeringen voor het plan.

5.12 Natuur En Landschap

Voordat het dorp Kootwijkerbroek ontstond kenmerkte het landschap zich als natte, moeilijk toegankelijke broekgronden. De eerste ontwikkelingen richting het huidige Kootwijkerbroek zijn waarschijnlijk begonnen vanuit het oudere hoger gelegen Kootwijk. De lage broekgronden, afgewisseld met stukken natte heide, werden door rechtlijnige slootstelsels ontwatert op 1 van de –ooit talrijke- beken of oude nevengeultjes.

In de huidige kaartbeelden categoriseren we de omgeving van Kootwijkerbroek als jonge broek- en heideontginningen, waarbij voor de noordoostelijke- tot oostelijke zijde een uitzondering wordt gezien; een hoger gelegen kampontginning. Deze kampontginningen laten -in tegenstelling tot de orthogonale, grootschalige en open heideontginningen- een meer gesloten, mozaïek-achtige groene setting zien.

Rond het huidige Kootwijkerbroek is de overgang tussen deze twee landschapstypen nog wel te onderscheiden, maar veelal zijn de originele lijnen verdwenen, of vervaagd. Veel transparante kavelgrensbeplanting van de heideontginningen is gekapt of onderbroken, voor de karakteristieke gesloten kamerstructuur van het kampenlandschap geldt hetzelfde.

De grootste structuurdragers, de valleibeken, zijn rechtgetrokken of gedempt. We wilden (en moesten) op georganiseerde wijze zo snel mogelijk van het wassende water af, zodat we op redelijk stabiele wijze landbouw konden bedrijven. De Kleine Beek, die ooit de kern van Kootwijkerbroek in oost-westelijke richting doorsneed, is een voorbeeld van een rechtgetrokken en gedempte beek. De originele meanderende lopen van dit soort beken bepaalde onze aanpak van occupatie en daarmee de ontstaansgeschiedenis van onze tegenwoordige ontginningslandschappen.

De illustratie hieronder toont de karakteristieke vormentaal van een voormalige kampontginning, overgaand in een heideontginning. Aan de zuidzijde is duidelijk te zien dat het landschap onder de Essenerweg uitgestrekter, opener en duidelijk rechtlijniger van opzet is, dan de meer mozaïekachtige structuur boven de Essenerweg. Het rood gemarkeerde projectgebied bevindt zich volledig binnen een hoger gelegen -door schaalvergroting verdwenen- kampontginning.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1333-0003_0030.png"

Landschapstypen

Van het grondgebied binnen onze projectgrenzen kunnen we stellen dat het zich bevindt in een kampontginning. Ten oosten van Kootwijkerbroek, aan de oostrand van de plangrens, vrij liggend in de gras- en maislanden zijn nog een aantal houtopstanden te onderscheiden. Deze –van oorsprong aaneengesloten- groene kamers reikten een eeuw geleden nog tot ver in het plangebied en in
de huidige oostelijke dorpsgrens, maar deze zijn door schaalvergroting en nieuwe ontwikkelingen verdwenen.

Aanknopingspunten in landschappelijke structuurdragers bevinden zich aan de randen van de projectgrenzen. De noordzijde kenmerkt zich door een restant van de “Kleine Beek”, die langs een deel van de westelijke rand tot aan de Rehobothschool recent is uitgebreid met een waterbergingszone. De Kleine Beek valt nu nauwelijks op, maar kan in het nieuwe stedenbouwkundig plan beter beleefbaar worden gemaakt.

Ten noorden van de Kleine Beek bevindt zich een mogelijke aansluiting op een wandelpad dat aantakt op het Pastoriebos en het Wallenborch wandelpad.

De enige opvallende karakteristieke groenstructuur centraal binnen de plangrenzen, is te zien in de berm langs de Kerkweg en bestaat uit een -niet volledige- rij knotelzen en enkele wilgen. De kwaliteit van deze bomen is echter zo slecht, dat ze vanuit de groeninventarisatie niet als waardevol zijn gelabeld.

De loop van de Kerkweg binnen de plangrenzen is een oude historische verbindingslijn, die voor 1870 al was te onderscheiden. Als kenmerkende lijn is het een belangrijk element. Langs de oostrand van het projectgebied bevindt zich nog een herkenbare historische kavelbegrenzing, in zijn geheel van noord tot zuid aangezet door een smalle watergang. Deze groene lijn zal de toekomstige oostrand (de nieuwe dorpsrand) markeren.

De aanwezige groenstructuren bestaan uit een afwisseling van Elzen, Wilgen, Beuken, Berken, Essen en Eiken. Alhoewel niet overal volledig aaneengesloten, zijn een groot aantal boomvormers aan de oostzijde in goede conditie en kunnen ze een groene transparante buffer gaan vormen tussen de nieuwe uitbreiding en het oostelijk gelegen buitengebied.

Veel karakteristieken van het authentieke landschap direct rond de oostelijke zijde van het dorp zijn aangetast of verdwenen. In een ring op enige afstand van het dorp zijn echter nog wel veel kwaliteiten te zien en te voelen. Houtwallen, lanen, singels, lager gelegen graslanden, aangezet met slootjes en kronkelende smalle weggetjes getuigen van de kwaliteit en charme van dit agrarische gebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1333-0003_0031.png"

Bestaande landschappelijke elementen

In het plangebied wordt rekening worden gehouden met de aanwezige landschapskenmerken zoals hierboven (en in Bijlage 1) beschreven. De opzet is uitgewerkt (zie Bijlage 20) en zal er met de landschappelijke aanvulling en invulling met groene elementen er als op de onderstaande kaart uit komen zien. Het bomenplan is toegevoegd als Bijlage 21.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1333-0003_0032.png"

Bomen en groen

5.13 Veiligheid

Om een veilige omgeving te creëren of te behouden is er op het gebied van fysieke veiligheid een aantal aspecten waarmee rekening gehouden moet worden. Zo worden er eisen gesteld aan de bereikbaarheid van de openbare wegen voor de hulpverleningsdiensten. Dit leidt tot het stellen van minimale afmetingen en bochtstralen zodat hulpverleningsvoertuigen een object of calamiteit goed kunnen bereiken en adequate hulp kunnen verlenen. Met betrekking tot voldoende bluswater in het openbare wegennet zijn er ook eisen gesteld. Deze eisen hebben betrekking op de afstanden vanaf de bluswatervoorziening tot aan een gebouw en de capaciteit ervan. In de “Handreiking Bluswatervoorziening en bereikbaarheid” een uitgave van Brandweer Nederland worden deze eisen gesteld. Voor wat betreft de bereikbaarheid zijn er binnen de gemeente Barneveld hoofd- en subaanrijdroutes vastgesteld.

Tevens worden er eisen gesteld aan de opkomsttijden voor brandweervoertuigen. Deze zijn afhankelijk van de bestemming. Voor gebouwen waarin geslapen wordt en verminderd zelfredzame mensen verblijven worden strengere eisen gesteld dan gebouwen waar dit niet zo is. De opkomsttijden zijn gesteld in de Wet veiligheidsregio’s (1 oktober 2010) met het daarbij behorende Besluit veiligheidsregio’s. In het Besluit zijn de tijdnormen voor de opkomsttijden vastgelegd.

Situatie
Nieuwe ontwikkelingen zullen worden getoetst aan de Handreiking Bluswatervoorziening en bereikbaarheid, het Besluit veiligheidregio’s en aan de eisen van de aangewezen hoofd- en subaanrijdroutes. Dit zal gebeuren bij de bouwplannen en inrichtingsplannen.

Conclusie
Er zijn voor wat betreft de eisen voor de veiligheid geen belemmeringen voor dit bestemmingsplan.

5.14 Verkeer

Structuur

Van oudsher vormen de Wesselseweg, Veluweweg en Essenerweg de belangrijkste wegen van Kootwijkerbroek. Ook in de huidige situatie is dat nog steeds van toepassing. Door de ontwikkeling van Hoevedorp en Oostbroek wordt de Kerkweg als ontsluitingsweg steeds belangrijker.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1333-0003_0033.png"

Ligging belangrijke wegen rondom het plangebied

Oorspronkelijk is de Kerkweg een oud landweggetje dat meanderde door het open landschap. Het huidige wegprofiel is niet geschikt voor de toekomstige ontwikkelingen en zal daarop worden aangepast. Dit betekent dat de noordelijke Kerkweg wordt opgewaardeerd en richting de zuidzijde breder wordt gemaakt zodat deze weg voor de wijk gebruikt kan worden als ontsluiting richting de Veluweweg.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1333-0003_0034.png"afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1333-0003_0035.png"

Verbreding van Kerkweg (Noordelijke gedeelte)

Ontsluiting en structuur in plangebied

De Kerkweg is nu grotendeels 50 km/uur. Deze wordt afgewaardeerd tot een dorpsstraat en ingericht als 30 km/uur zone conform de richtlijnen voor een erftoegangsweg. Dat betekent dat fietsers gemengd gebruik maken van de rijbaan voor gemotoriseerd verkeer. Voor voetgangers worden voetpaden gerealiseerd aan minimaal één zijde van de weg. Rondom het plangebied liggen een aantal fiets- en voetpaden. De paden aan de noordzijde lopen door hoogwaardige groene ruimten en de fietspaden in het buitengebied maken onderdeel uit van een grootschalig fietsnetwerk binnen de Veluwe. Hiermee heeft het plangebied een bijzondere ligging en de potentie om aan te sluiten op deze bijzondere en mooie langzaamverkeersroutes.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1333-0003_0036.png"

Ontsluitingsstructuur autoverkeer(Links) en langzaam verkeer (Rechts)

Parkeren

Op basis van de onderstaande sectie indeling is gekeken naar het benodigde aantal parkeerplaatsen in relatie tot het daadwerkelijke aantal. De indeling in de diverse secties is gemaakt omdat de beschikbare parkeerplaatsen op geringe afstand van de woningen gerealiseerd moeten worden voor het gewenste gebruik.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1333-0003_0037.png"

Op basis van bovenstaande indeling wordt gekomen tot de positieve parkeerbalans zoals toegevoegd in Bijlage 16. Iedere sectie heeft voldoende parkeerplaatsen waarbij er in het totale plan een overschot van 7 parkeerplaatsen zit. Voor de volledigheid geldt dat de parkeerbehoefte van sectie 2 nog niet exact bekend is. Dit komt doordat het aantal woningen kan varieëren tussen de 6 en 8 woningen. Deze behoefte wordt binnen de sectie opgelost. Hierbij wordt voldaan aan de parkeereis conform de Nota Parkeernormen 2020

Conclusie

Het verkeersaspect is op basis van het voorgaande geen belemmering is voor de uitvoering van dit plan.

5.15 Water

Waterparagraaf

Deze waterparagraaf vormt het resultaat van het procesinstrument watertoets. De watertoets betreft het vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten bij de totstandkoming van ruimtelijke plannen. Het is verplicht de watertoets toe te passen. Hiermee wordt beoogd om het belang van water een evenwichtige plaats te geven in het ruimtelijk planproces.

De watertoets heeft betrekking op alle grond- en oppervlaktewateren en behandelt alle relevante waterhuishoudkundige aspecten zoals ontwatering, wateroverlast en waterkwaliteit. De waterparagraaf beschrijft het relevante waterbeleid, de betrokkenheid en het advies van de waterbeheerder en de waterhuishoudkundige uitwerking van het plan.

Waterbeleid

Europese Kaderrichtlijn Water (2003)

De Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) geeft aan dat water een erfgoed is, dat moet worden beschermd. De KRW geeft het kader voor de bescherming van oppervlaktewater en grondwater. Aquatische ecosystemen en daarvan afhankelijke gebieden dienen voor verdere achteruitgang te worden behoed. De waterkwaliteit dient verbeterd te worden door emissies van schadelijke stoffen terug te dringen. Het duurzaam gebruik van water bevorderen op basis van bescherming van de beschikbare waterbronnen.

Nationaal Waterplan 2016 – 2021

Het Nationaal Waterplan 2016 – 2021 (NWP2) is de voortzetting van het eerste Nationaal Waterplan uit 2009 (NW). Het NWP2 is een algemeen plan voor het op nationaal te niveau te voeren waterhuishoudkundig beleid. Veel elementen uit het NW komen terug in het NWP2, zoals de watersysteembenadering en de structuurvisie voor ruimtelijke aspecten. Het beleid met betrekking tot waterveiligheid en zoetwater is met de vastgestelde deltabeslissing fundamenteel veranderd ten opzichte van het vorige Nationaal Waterplan.

Met het NWP2 wil het Rijk antwoorden formuleren op ontwikkelingen op het gebied van klimaat, demografie en economie en investeren in een duurzaam waterbeheer. Dit om ervoor te zorgen dat ook volgende generaties van Nederland als veilig en welvarend waterland genieten. Een goede bescherming tegen overstromingen, het zoveel mogelijk voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit zijn basisvoorwaarden voor welvaart en welzijn. Daarnaast levert water een positieve bijdrage aan de kwaliteit van de leefomgeving en behoud van biodiversiteit.

Voor een duurzaam en klimaatbestendig watersysteem is het van belang bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening te houden met waterhuishoudkundige eisen op korte en lange termijn. Om dit te bereiken moet water bepalender dan voorheen zijn bij de besluitvorming over grotere opgaven op het terrein van onder andere verstedelijking. De mate waarin water bepalend is bij ruimtelijke ontwikkelingen hangt af van de aard, omvang en urgentie van de wateropgave in relatie tot andere opgaven en kenmerken in dat gebied.

Waterplan Gelderland 2010-2015

Het Waterplan zet het vorige beleid van het derde Waterhuishoudingplan (WHP3) voort. In het Waterplan staat beschreven hoe de provincie Gelderland wil zorgen voor voldoende schoon water én droge voeten.

Het plan geeft richtingen aan voor de bescherming, instandhouding en verbetering van de waterhuishouding voor alle maatschappelijke functies zoals landbouw, natuur en stedelijk gebied. De hoofddoelstelling is dat het water in 2027 volledig op orde moet zijn voor de maatschappelijke functies. In het plan staan de doelen voor het waterbeheer, de maatregelen die daarvoor nodig zijn en wie ze gaat uitvoeren.

Waterbeheerprogramma 2016 – 2021 waterschap Vallei en Veluwe

In dit programma heeft waterschap Vallei en Veluwe haar huidige koers en ambities voor de toekomst vastgelegd. Het waterbeheerprogramma bestaat uit 3 deelprogramma's:

  • Waterveiligheid; richt zich op het voldoende beschermen van het gebied tegen overstromingen,
  • Watersysteem; onderverdeeld in landelijke, stedelijke en KRW systemen, waarbij gericht wordt gestuurd op de juiste hoeveelheid water, de juiste kwaliteit van het water en (in het stedelijk watersysteem) het zo veel mogelijk gescheiden houden van schone en vuile waterstromen,
  • Waterketen; dit programma richt zich op goede oppervlaktewaterkwaliteit, het zo veel mogelijk gescheiden houden van schone en vuile waterstromen en de hoogst haalbare waarde uit het water halen.

Ondanks de losse programma's voor het watersysteem en de waterketen worden deze wel heel nadrukkelijk als één systeem behandeld, en komen de ambities binnen deze programma's dus ook voor een groot deel overeen. In de programma's spelen het anticiperen van en reageren op klimaatontwikkelingen en het terugwinnen van grondstoffen een belangrijke rol.

Waterplan Barneveld 2005 - 2025 en Hemelwaterplan 2017 - 2020

Het Waterplan geeft een integrale watervisie op het verhogen van de gebruikswaarde en belevingswaarde van water. Door een verantwoord gebruik en duurzame ontwikkeling van het water kan ook in de toekomst gebruik worden gemaakt van een gezond watersysteem.

Huidige situatie

In de huidige situatie betreft het plangebied Kootwijkerbroek Oost voornamelijk bouwland. Aan de noordkant van het plangebied stroomt de Kleine Beek (A-watergang) en aan de west- en oostzijde zijn respectievelijk een B-watergang en C-watergang aanwezig. Aan de Kerkweg die het plangebied doorsnijdt liggen enkele bestaande woningen die zijn aangesloten op drukriolering. Op basis van uitgevoerd bodemonderzoek en bestaande peilbuizen ligt de gemiddeld hoogste grondwaterstand op circa NAP +16.00 m. Dit is op de lager gelegen delen ongeveer 50 cm beneden maaiveld.

Toekomstige situatie

Hemelwater

Door de realisatie van het dit plan zal de hoeveelheid verhard oppervlak toenemen ten opzichte van de huidige situatie. Om de versnelde afvoer van hemelwater te voorkomen, dient compenserende waterberging gerealiseerd te worden. De aan te leggen waterberging heeft een capaciteit van 65 mm ten opzichte van de toename van het verharde oppervlak. Binnen het openbare gebied is bekend hoeveel de toename in verharding zal zijn. Bij de uit te geven kavels is dit nog niet bekend, maar is uitgegaan van een gemiddelde verharding van 65% van het kaveloppervlak. De totale verharding vertaalt zich naar een bergend volume van 1880 m³. Deze berging zal worden voorzien van een overloop richting het oppervlaktewater.

Per woning wordt binnen de erfgrens circa 1 m3 berging aangelegd in de vorm van infiltratiekratten. De resterende berging binnen het plangebied wordt gerealiseerd in de vorm een aantal wadi's, een overloopgebied naar de westelijke watergang en een waterbergend pakket onder een deel van de wegverharding. Het hoogteverloop wordt zodanig vormgegeven dat het hemelwater oppervlakkig kan afstromen richting de wadi's, het overloopgebied en naar de C-watergang aan de oostzijde van het plan. Voor de nieuwe verharding en de bijbehorende waterberging zal een watervergunning aangevraagd worden bij waterschap Vallei en Veluwe.

Afvalwater

Voor het huishoudelijk afvalwater wordt een vuilwaterstelsel dat afvoert naar een nieuw aan te leggen rioolgemaal. Een aantal bestaande woningen die nu op drukriolering zijn aangesloten, worden op het vuilwaterstelsel aangesloten. Voor het aansluiten op de riolering zal een rioolaansluitvergunning worden aangevraagd.

Oppervlaktewater

De bestaande waterstructuur blijft zoveel mogelijk behouden, zoals de Kleine Beek aan de noordzijde (waarbij het profiel ook in de nieuwe situatie dezelfde omvang zal hebben), de B-watergang aan de westzijde en C-watergangen aan de oostzijde. Met name aan de oostzijde is het van belang dat de afvoer via de C-watergangen blijft gewaarborgd, ook in de toekomst.

Overige

In het kader van duurzaam bouwen worden er geen uitlogende bouwmaterialen (zoals zink, koper, lood en PAK-houdende materialen) toegepast.

Waterhuishoudkundig- en rioleringsplan

Overigens zijn de diverse waterhuishoudkundige aspecten en riolering voor het plangebied Oostbroek beschreven in het Waterhuishoudkundig- en rioleringsplan zoals bijgevoegd in Bijlage 17.

Conclusie

De waterhuishoudkundige doelen van de gemeente en het waterschap komen niet in het gedrang door dit bestemmingsplan.

Hoofdstuk 6 Juridische Aspecten

6.1 Juridische Aspecten

De Wet ruimtelijke ordening (Wro) geeft gemeenten de plicht tot het opstellen van een bestemmingsplan. In de Wro en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is nader uitgewerkt uit welke onderdelen een bestemmingsplan in ieder geval moet bestaan. Dit zijn een verbeelding met planregels en een toelichting daarop. Daarnaast bieden zowel de Wro als het Bro opties voor een nadere juridische inrichting van een bestemmingsplan. Hierbij moet onder meer worden gedacht aan het afwijken met een omgevingsvergunning, wijzigingsbevoegdheden en het toepassen van nadere eisen. De bruikbaarheid van deze instrumenten is geheel afhankelijk van het doel van het bestemmingsplan en de gewenste bestemmingsmethodiek van de gemeente Barneveld. Het uitgangspunt is dat het bestemmingsplan moet voorzien in een passende regeling voor de komende tien jaar, dit is de geldigheidsduur van een bestemmingsplan.

Het juridische deel van het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding en de regels. De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden en gebouwen en bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing. De verbeelding heeft een ondersteunende rol voor de toepassing van de regels alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen. De verbeelding vormt samen met de regels het voor de burgers bindende onderdeel van het bestemmingsplan.

De planregels vallen in vier hoofdstukken uiteen. Hoofdstuk 1 bevat de algemene voor het plangebied geldende bepalingen, de inleidende regels. Hoofdstuk 2 regelt de bestemmingen en het daarop toegestane gebruik. Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels, zoals de anti-dubbeltelregel, algemene bouwregels, algemene afwijkings- en algemene wijzigingsregels en tot slot de algemene procedureregels. Tenslotte komt in hoofdstuk 4 het overgangsrecht en de slotbepaling aan bod.

Bevoegdheid

Het bevoegd gezag is het bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning. Over het algemeen zijn burgemeester en wethouders het bevoegd gezag. Het kan echter incidenteel voorkomen dat bijvoorbeeld het Rijk dan wel de provincie het bevoegd gezag is.

Burgemeester en wethouders zijn altijd bevoegd gezag bij het wijzigen van een plan en het stellen van nadere eisen.

6.1.1 Inleidende regels

6.1.2 Bestemmingsregels

6.1.3 Algemene regels

6.1.4 Overgangs- en slotregels

6.2 Handhaving

De gemeente acht handhaving van haar beleid van groot belang om de gewenste ruimtelijke kwaliteit te garanderen. Belangrijke redenen voor handhaven zijn:

  • de regels zijn door de gemeente vastgesteld en de inwoners van de gemeente mogen verwachten dat de gemeente die regels handhaaft: waarom zijn er anders regels opgesteld? Inwoners van de gemeente hebben als het ware recht op handhaving;
  • handhaving gaat oneigenlijk gebruik van en daarmee de achteruitgang van de kwaliteit van het gemeentelijk grondgebied tegen. Een actueel bestemmingsplan beoogt de ruimtelijke kwaliteit van een gebied in stand te houden en te verbeteren;
  • niet daadkrachtig optreden tegen overtredingen van wettelijke regels werkt een toename van het aantal overtredingen in de hand en tast de geloofwaardigheid van daadkrachtig optreden aan. Het in het bestemmingsplan vastgelegde beleid wordt ondermijnd en het bestuur verliest de greep op de gebouwde omgeving.

Onderscheid kan gemaakt worden tussen preventieve en repressieve handhavingsinstrumenten. Onder preventieve instrumenten kunnen onder andere goede regelgeving (onder andere in bestemmingsplan), voorlichting, subsidieverlening, afwijken van bouwregels en gebruiksregels en de omgevingsvergunning worden begrepen. Repressieve instrumenten zijn onder meer controle en toezicht, opsporing en het hanteren van sancties als bestuursdwang en dwangsom.

In 2007 heeft de gemeente de Nota handhaving ruimtelijke en bouwregelgeving gemeente Barneveld opgesteld. Deze nota geeft inzicht in de achtergronden die geleid hebben tot de totstandkoming van de nota. Ook geeft het voor overtredingen op het gebied van bestemmingsplan- en bouwregelgeving aan hoe met geconstateerde overtredingen om te gaan en welke prioriteitsstelling daarbij te hanteren (repressieve handhaving).

Bij de handhaafbaarheid van een bestemmingsplan spelen aspecten als communicatie, de planvorm, de normstelling, het daadwerkelijk kunnen handhaven en de controleerbaarheid van normen ook een belangrijke rol.

Randvoorwaarde voor handhaving is dat er voldoende basis/grondslag is om te kunnen handhaven. Deze basis wordt gevormd door:

  • de regeling in het bestemmingsplan zelf: de handhaafbaarheid van de planregels;
  • het afwijkingenbeleid.

In dit bestemmingsplan is gestreefd naar heldere, eenduidige planregels met zo min mogelijk interpretatiemogelijkheden.

Verder zijn aan de in het plan opgenomen afwijkingsbevoegdheden duidelijke voorwaarden verbonden, die voldoende objectief bepaalbaar zijn.

Hoofdstuk 7 Economische Uitvoerbaarheid

7.1 Grondexploitatie

Op grond van artikel 6.12, eerste lid van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) stelt de gemeenteraad een exploitatieplan vast voor gronden waarop een bouwplan voorkomt dat in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is aangewezen. Nu het onderhavige plan de bouw van meerdere woningen (artikel 6.2.1 Bro) mogelijk maakt, is dit aan de orde. Echter, alle te ontwikkelen gronden binnen het plangebied zijn in eigendom van de gemeente waarmee de kosten worden gedekt uit de gronduitgifte. Doordat het verhaal van de kosten van de grondexploitatie over de in het plan begrepen gronden hiermee anderszins verzekerd is, het bepalen van een tijdvak of fasering niet noodzakelijk is en het stellen van eisen, regels of een uitwerking van regels niet noodzakelijk is, behoeft de raad op grond van artikel 6.12, tweede lid Wro in dit geval geen exploitatieplan vast te stellen.

Hoofdstuk 8 Overleg En Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

De procedures voor vaststelling van een bestemmingsplan zijn door de wetgever geregeld. Conform artikel 1.3.1. Besluit ruimtelijke ordening (Bro) heeft het college op 13 december 2019 in de Barneveldse Krant en langs elektronische weg kennis gegeven van het voornemen om het voorliggende bestemmingsplan voor te bereiden. Aangegeven is verder dat tussen gemeente en verschillende instanties waar nodig overleg over het plan moet worden gevoerd alvorens een ontwerpplan ter visie gelegd kan worden. Daarnaast is er de gelegenheid om in het voortraject belanghebbenden te laten inspreken conform de gemeentelijke verordening. Pas daarna wordt de wettelijke procedure met betrekking tot vaststelling van het bestemmingsplan opgestart (artikel 3.8 Wro).

8.1 Overleg Ex Artikel 3.1.1 Bro

Het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.1) geeft aan dat burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg voeren met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.


In het kader hiervan is het bestemmingsplan voor overleg aan onderstaande instanties toegezonden:


- Waterschap

- Provincie Gelderland

- Liander

Er is in het gebied van de voorgenomen ontwikkeling geen sprake van bijzondere waarden of andere situaties waardoor deze ontwikkeling zou raken aan enig nationaal belang.

Ook belangen van omliggende gemeenten zijn bij dit plan niet in het geding.

Op grond van artikel 3.1.1 lid 2 Bro kan worden afgezien van overleg in door de provincie en het Rijk aangegeven gevallen. Gelet op de brief van het ministerie van Infrastructuur en Milieu heeft geen vooroverleg plaatsgevonden, aangezien de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) geen adviserende en coördinerende rol meer heeft met betrekking tot de advisering over een voorontwerp betreffende gemeentelijke ruimtelijke plannen. Nu er sprake is van een gemeentelijk ruimtelijk plan, waarbij er geen nationale rijksbelangen aan de orde zijn en de betrokken rijksdiensten niet als direct belanghebbende zijn aan te merken, behoeft het plan niet voor vooroverleg naar de ILT opgestuurd te worden.

8.2 Inspraak


De Wro bevat geen procedurevoorschriften met betrekking tot de inspraak, en is in Wro zelf niet verplicht gesteld. Dat neemt niet weg dat het de gemeente vrij staat toch inspraak te verlenen bijvoorbeeld op grond van de gemeentelijke inspraakverordening. In relatie daarmee bepaalt artikel 150 van de Gemeentewet onder meer dat in een gemeentelijke inspraakverordening moet worden geregeld op welke wijze bovenbedoelde personen en rechtspersonen hun mening kenbaar kunnen maken.

Het voorontwerpbestemmingsplan heeft van 20 december 2019 tot en met 17 januari 2020 ter inzage gelegen. Gedurende deze periode heeft een ieder de mogelijkheid gehad om een reactie over het plan naar voren te brengen. Tijdens deze twee weken zijn 44 reacties ingediend.

Deze reacties hebben geleid tot aanpassing van het plan. In de bijlage bij dit bestemmingsplan is het inspraakverslag bijgevoegd als Bijlage 19.

8.3 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft van 11 december 2020 tot en met 21 januari 2021. ter inzage gelegen. Gedurende deze periode heeft een ieder de mogelijkheid gehad om een zienswijze naar voren te brengen. Tijdens deze zes weken zijn 10 reacties ingediend.

Deze reacties hebben geleid tot aanpassing van het plan. In de bijlage bij dit bestemmingsplan is de Nota Zienswijzen bijgevoegd.

Bijlagen Bij De Toelichting

Bijlage 1 Kwb-o Masterplan, Gemeente Barneveld, April 2017

Bijlage 2 Beeldkwaliteitsplan Oostbroek, Gemeente Barneveld, Juni 2021

Bijlage 3 Ontwerp Kerkweg Noordzijde

Bijlage 4 Archeologisch Vooronderzoek: Een Bureauonderzoek En Booronderzoek, Raap, Mei 2020

Bijlage 5 Archeologie Proefsleuvenonderzoek, Raap, November 2020

Bijlage 6 Bodemonderzoek- Essenerweg 75 En 77, P&j Juni 2007

Bijlage 7 Bodemonderzoek- Asbest, Gaim, Juni 2013

Bijlage 8 Bodemonderzoek- Verkennend Bodemonderzoek Kerkweg 27 , Vink Aug 1994

Bijlage 9 Onderzoek Stikstofdepositie, Spawnp, Mei 2021

Bijlage 10 Natuuronderzoek, Tauw , Maart 2020

Bijlage 11 Nader Onderzoek Steenmarter, Tauw, Juni 2020

Bijlage 12 Quickscan Beschermde Soorten Voor De Reconstructie, Tauw, Mei 2020

Bijlage 13 Kootwijkerbroek Oost, Onderzoek Milieuzonering, Spawnp, December 2020

Bijlage 14 Akoestisch Onderzoek, Spa Juni 2020

Bijlage 15 Vormvrije M.e.r.-beoordeling Oostbroek, Juli 2020

Bijlage 16 Parkeerbalans

Bijlage 17 Waterhuishoudkundig- En Rioleringsplan Sweco, September 2020

Bijlage 18 Natuurinclusief Bouwen, Tauw, November 2020

Bijlage 19 Verslag Inspraak En Overleg

Bijlage 20 Landschapsontwerp, Gemeente Barneveld, Februari 2021

Bijlage 21 Bomenplan, Gemeente Barneveld, Februari 2021

Bijlage 22 Akoestisch Onderzoek Oliehandel Kerkweg, Mei 2021

Bijlage 23 Nota Zienswijzen

Bijlage 24 Nadere Motivering Externe Veiligheid