Rijksweg V
Wijzigingsplan - gemeente Barneveld
Vastgesteld op 22-06-2017 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
De regels van Hoofdstuk 1 van de regels van het bestemmingsplan "Buitengebied 2012" worden niet gewijzigd.
Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
1.1 plan
het wijzigingsplan "Rijksweg V" met identificatienummer NL.IMRO.0203.1389-0002 van de gemeente Barneveld;
1.2 bestemmingsplan "Buitengebied 2012"
het bestemmingsplan "Buitengebied 2012" met identificatienummer NL.IMRO.0203.1056-0004, vastgesteld door de gemeenteraad van Barneveld d.d. 28 mei 2013, en zoals nadien door het college gewijzigd en in werking getreden, door de raad herzien en in werking getreden en zoals gewijzigd door een intrekkingsbesluit van de raad.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
De regels van Hoofdstuk 2 van de regels van het bestemmingsplan "Buitengebied 2012" worden niet gewijzigd.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
De regels van Hoofdstuk 3 van de regels van het bestemmingsplan "Buitengebied 2012" worden niet gewijzigd.
In de voorliggende regels wordt verstaan onder:
Artikel 2 Algemene Aanduidingsregels
2.1 Voorwaardelijke verplichting
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
De regels van Hoofdstuk 4 van de regels van het bestemmingsplan "Buitengebied 2012" worden niet gewijzigd.
In deze regels wordt verstaan onder:
Artikel 3 Overgangsrecht
3.1 Overgangsrecht bouwwerken
- 1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
- a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- 2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
- 3. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
3.2 Overgangsrecht gebruik
- 1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- 2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- 3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- 4. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 4 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als: Regels van het wijzigingsplan "Rijksweg V" van het bestemmingsplan "Buitengebied 2012" van de gemeente Barneveld.
Behoort bij het besluit van het college van de gemeente Barneveld
Bijlagen Bij De Regels
Bijlage 1 Inrichtingsplan
Hoofdstuk 1 Inleiding
Op het perceel aan de Rijksweg 65 te Voorthuizen is een vleeskalverenhouderij gevestigd. Voor het perceel is een verzoek ingediend om met toepassing van de wijzigingsbevoegdheden ex artikel 3.7 lid 1 en artikel 3.7 lid 2 van het bestemmingsplan "Buitengebied 2012" het bouwvlak te vergroten en de vorm aan te passen om zo de bouw van een vleeskalverenstal en een schuur mogelijk te maken.
Op onderstaande luchtfoto uit 2016 is het betreffende agrarische bedrijf te zien.
Afbeelding: Luchtfoto agrarisch bedrijf
Voorliggend plan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De toelichting is opgebouwd uit acht hoofdstukken. Na dit hoofdstuk beschrijft hoofdstuk 2 de bestaande situatie. Vervolgens wordt in hoofdstuk 3 een beschrijving van het plan gegeven. Hoofdstuk 4 gaat vervolgens in op het beleidskader. Het vijfde hoofdstuk gaat in op de randvoorwaarden, waarna in het zesde hoofdstuk de juridische aspecten worden besproken. In hoofdstuk 7 is aandacht voor de economische uitvoerbaarheid. Hoofdstuk 8 gaat in op de resultaten van de procedure ten behoeve van dit wijzigingsplan.
Hoofdstuk 2 Bestaande Situatie
2.1 Begrenzing Plangebied
Het plangebied ligt aan de Rijksweg op een afstand van circa 800 meter ten zuidwesten van de kern Voorthuizen. Het plangebied wordt aan alle zijden begrensd door agrarische gronden. Onderstaande afbeelding geeft de ligging van het plangebied weer.
Afbeelding: Ligging plangebied
2.2 Geldende Bestemmingen
Het plangebied ligt in het bestemmingsplan "Buitengebied 2012" (en zoals nadien door het college gewijzigd en in werking getreden, door de raad herzien en in werking getreden en zoals gewijzigd door een intrekkingsbesluit van de raad).
In het bestemmingsplan "Buitengebied 2012" is de bestemming "Agrarisch" met een bouwvlak toegekend aan de betreffende gronden. Verder rust op de gronden de dubbelbestemming "Waarde - Archeologie 1". Daarnaast gelden de aanduidingen "intensieve veehouderij", "maximum aantal bedrijfswoningen (2)", "reconstructiewetzone - verwevingsgebied GV" en voor een groot deel "specifieke vorm van waarde - archeologie 1 - middelhoge verwachtingswaarde".
De voor "Agrarisch" aangewezen gronden zijn onder meer bestemd voor de uitoefening van een agrarisch bedrijf. In dit geval is een intensieve veehouderij toegelaten. In artikel 3.2.1 onder sub a van het genoemde bestemmingsplan is bepaald dat gebouwen uitsluitend binnen het bouwvlak mogen worden gebouwd. De nieuwe vleeskalverenstal en schuur voldoen niet aan deze bouwregel.
Afbeelding: Uitsnede verbeelding bestemmingsplan "Buitengebied 2012" (geconsolideerd)
Wijzigingsbevoegdheid vergroting bouwvlak
In artikel 3.7 lid 1 van bestemmingsplan "Buitengebied 2012" is voor het college de bevoegdheid opgenomen om onder bepaalde voorwaarden het bestemmingsplan te wijzigen en het bouwvlak te vergroten tot maximaal 1,5 hectare ter plaatse van de aanduiding "reconstructiewetzone - verwevingsgebied GV" met dien verstande dat:
- het vergrote bouwvlak niet meer bedraagt dan 130% van het op 17 maart 2005 geldende bouwvlak, als in dat bouwvlak intensieve veehouderij is toegestaan; en
- het geldende bouwvlak omvat het op genoemde datum geldende bouwvlak conform het toen geldende bestemmingsplan plus 200% van de oppervlakte van de op dat moment legaal aanwezige agrarische bedrijfsbebouwing die aansluitend, doch buiten het bouwvlak was gerealiseerd.
Het agrarische bedrijf bevindt zich in de "reconstructiewetzone - verwevingsgebied GV". Het bouwvlak heeft een oppervlakte van circa 1,25 hectare. Het nieuwe bouwvlak heeft een oppervlakte van circa 1,45 hectare. Aan het hiervoor genoemde wordt dus voldaan.
Voor de toepassing van de wijzigingsbevoegdheid gelden verder de volgende voorwaarden:
- de vergroting noodzakelijk is in het kader van een doelmatige en/of duurzame bedrijfsvoering;
- er wordt gestreefd naar een compacte bouwvlakvorm, voor zover dat streven geen afbreuk doet aan een zorgvuldige landschappelijke inpassing;
- er sprake is van een zorgvuldige landschappelijke inpassing, al dan niet door het nemen van passende maatregelen;
- aannemelijk is gemaakt dat geen onacceptabele verkeersaantrekkende werking optreedt;
- geen significante aantasting plaatsvindt van ecologische waarden en is aangetoond dat het toepassen van de wijzigingsbevoegdheid niet leidt tot significant negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen van Natura 2000-gebieden en beschermde natuurmonumenten;
- geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de milieusituatie;
- voor de vergroting van de oppervlakte van het bouwvlak saldo beschikbaar is binnen de component 'oppervlakte bouwvlak' van de salderingsregistratie.
Het onderhavige initiatief voldoet aan de hiervoor opgesomde voorwaarden. De initiatiefnemer wil het agrarisch bedrijf doelmatig en duurzaam doorontwikkelen en uitbreiden. Hiervoor is meer ruimte nodig. Aan het wijzigingsplan ligt onder meer een bedrijfsplan ten grondslag. Het bedrijfsplan is in Bijlage 2 toegevoegd bij deze toelichting van het wijzigingsplan. De vorm van het nieuwe bouwvlak is vrij compact in die zin dat de grenzen strak langs de (nieuwe) bebouwing komen. Er is sprake van een zorgvuldige landschappelijke inpassing. Daarin voorziet het inrichtingsplan, zie bijlage 1 van het bedrijfsplan (bijlage 1 van Bijlage 2). De nieuwe stal en schuur brengen geen significante toename van het aantal vervoersbewegingen met zich en hebben dus geen significante verkeersaantrekkende werking. Bij de ontwikkeling vindt geen significante aantasting plaats van de ecologische waarden, zie hiervoor verder paragraaf 5.3. Ecologisch onderzoek is niet nodig aangezien beschermde natuurwaarden in het plangebied niet aanwezig of te verwachten zijn. Er is geen sprake van significant negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen van Natura 2000-gebieden, beschermde natuurmonumenten dan wel ecologische waarden. De aspecten geur, ammoniak en fijn stof zijn onderzocht en daaruit is gebleken dat geen onevenredige aantasting van de milieusituatie plaatsvindt. Het initiatief is in overeenstemming met de salderingsregistratie.
Wijzigingsbevoegdheid vormverandering bouwvlak
In artikel 3.7 lid 2 van bestemmingsplan "Buitengebied 2012" is voor het college de bevoegdheid opgenomen om de vorm van een bouwvlak te wijzigen waarbij de oppervlakte van dat bouwvlak gelijk blijft, met dien verstande dat:
- de vormverandering noodzakelijk is in het kader van een doelmatige en/of duurzame bedrijfsvoering;
- er wordt gestreefd naar een compacte bouwvlakvorm, voor zover dat streven geen afbreuk doet aan een zorgvuldige landschappelijke inpassing;
- geen significante aantasting plaatsvindt van ecologische waarden;
- geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de milieusituatie.
De voorwaarden bij deze wijzigingsbevoegdheid zijn ook aan de orde gekomen bij de hiervoor genoemde wijzigingsbevoegdheid. Bij de toetsing van de hiervoor genoemde wijzigingsbevoegdheid is daarbij ingegaan op doelmatige en/of duurzame bedrijfsvoering, zorgvuldige landschappelijke inpassing, ecologische waarden en milieusituatie. Daaruit blijkt dat ook kan worden voldaan aan de voorwaarden van deze wijzigingsbevoegdheid.
De wijzigingen van het geldende bestemmingsplan zijn noodzakelijk om de gewenste ontwikkeling mogelijk te maken.
Hoofdstuk 3 Planbeschrijving
Initiatiefnemer heeft een vleeskalverenhouderij aan de Rijksweg 65 te Voorthuizen. De initiatiefnemer wil het agrarische bedrijf doelmatig en duurzaam doorontwikkelen. Het is de bedoeling om een nieuwe vleeskalverenstal en een schuur ten behoeve van opslag droge grondstoffen en mestscheiding te bouwen. Hiervoor moet het bouwvlak worden uitgebreid en de vorm worden aangepast.
In de huidige situatie geldt er een milieuvergunning voor het houden van 62 melkkoeien en 944 vleeskalveren.
Door een wijziging van het bouwvlak kan het bedrijf worden vergroot. Met deze vergroting kan het bedrijf 1.570 vleeskalveren op het bedrijf afmesten. Hierdoor ontstaat een volwaardig bedrijf naar de toekomst.
Op dit moment wordt een gedeelte van de kalveren als starter gehouden. Dit betekent dat deze circa 10 weken op het bedrijf zijn. Door de vergroting van de stallen kan het bedrijf alle dieren op het bedrijf zelf afmesten. Dit heeft grote voordelen voor het bedrijf en de dieren. Doordat de dieren minder worden verplaatst, is er een vermindering van stress en is er minder risico van verspreiding van dierziektes. Tevens is er voor het bedrijf een kostenvoordeel omdat er een schakel tussen starters en afmest wordt weggehaald. De groei van de dieren is ook beter omdat deze niet verplaatst worden naar een ander bedrijf.
Tevens bouwt het bedrijf een opstal voor de scheiding van de mest. Dit zorgt ervoor dat de
mestkosten voor het bedrijf aanvaardbaar blijven. Mestscheiding op boerderij schaal is een
oplossing voor een goede afzet van de mest.
Het bedrijf voert het meest losse grondstoffen. Deze dienen droog opgeslagen te worden. Tevens is er een opslag nodig voor de werktuigen en voor luzerne en stro. Dit wordt in het plan meegenomen.
Om voor de toekomst een rendabel bedrijf te hebben, is het noodzakelijk dat de voorgenomen uitbreiding wordt gerealiseerd. Zie hiervoor het bedrijfsplan in Bijlage 2.
Bij de ontwikkeling wordt landschappelijke inpassing gerealiseerd. De landschappelijke inpassing beoogt de uitbreiding van de bebouwing en het bestaande deel van de bebouwing met groen af te schermen. Hiervoor is een beplantingsplan opgesteld.
Bij de voorgenomen ontwikkeling is sprake van een toename van verhard oppervlak, waardoor bij neerslag een snellere afstroming van het hemelwater naar de omliggende watergangen optreedt. Daarom wordt een waterberging aangelegd om het hemelwater af te voeren.
Afbeelding: Toekomstige situatie
Op de volgende afbeeldingen zijn de huidige en toekomstige planologisch-juridische situatie weergegeven. De vorm van het bouwvlak wordt aangepast en het bouwvlak wordt vergroot van 1,25 hectare naar 1,45 hectare. Ook wordt een gebiedsaanduiding toegevoegd om vast te leggen dat de landschappelijke inpassing en waterberging worden gerealiseerd en in stand gehouden. Als gevolg van de aanpassingen aan het bouwvlak worden ook de vorm en grootte van de aanduidingsvlakken van 'intensieve veehouderij' en 'maximum aantal bedrijfswoningen: 2' daarop aangepast. Overigens is in verband met een aanpassing van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) de codering van 'maximum aantal bedrijfswoningen' aangepast van 's' naar 'v'. Dit heeft geen invloed op de regeling daarvan.
Afbeelding: Situatie volgens bestemmingsplan "Buitengebied 2012"
Afbeelding: Situatie naar aanleiding van voorliggend wijzigingsplan
Hoofdstuk 4 Beleidskader
4.1 Inleiding
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op het relevante beleidskader. Het gaat om beleid en beleidsnota's die direct dan wel indirect doorwerken in het wijzigingsplan of invloed hebben op de bestemmingsregelingen. Van deze nota's is hierna per bestuursniveau een beknopte samenvatting gegeven.
4.2 Rijk
4.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
In 2012 is de nationale Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) van kracht geworden.
De SVIR bepaalt welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze van invloed zijn op de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken. De Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) is de ministeriële regeling. Op 30 december 2011 zijn het Barro en de Rarro in werking getreden. In Barneveld zijn het Barro en de Rarro van toepassing in verband met de aanwezige militaire terreinen.
Het Rijk heeft drie doelen gekozen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):
- Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland.
- Het verbeteren en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat.
- Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.
Met de Structuurvisie zet het kabinet het roer om in het nationale ruimtelijke beleid. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.
Doorwerking in plangebied
In dit geval is geen sprake van deze nationale belangen. De SVIR vormt derhalve geen belemmering voor onderhavig plan.
4.2.2 Nationaal Waterplan
Eind 2009 is de structuurvisie Nationaal Waterplan (NW) in werking getreden. Het NW is een algemeen plan voor het op nationaal niveau te voeren waterhuishoudkundig beleid. Het NW zet veel van het in de voorgaande nota's waterhuishouding opgenomen beleid voort, zoals het uitgaan van integraal waterbeheer en een watersysteembenadering. Nieuw is dat het NW tevens een structuurvisie is voor de ruimtelijke aspecten. Ook wordt meer nadruk gelegd op een gebiedsgerichte en een klimaatbestendige aanpak.
Met het NW wil het Rijk antwoorden formuleren op ontwikkelingen op het gebied van klimaat, demografie en economie en investeren in een duurzaam waterbeheer. Dit om ervoor te zorgen dat ook volgende generaties van Nederland als veilig en welvarend waterland genieten. Een goede bescherming tegen overstromingen, het zoveel mogelijk voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit zijn basisvoorwaarden voor welvaart en welzijn. Daarnaast levert water een positieve bijdrage aan de kwaliteit van de leefomgeving en behoud van biodiversiteit.
Voor een duurzaam en klimaatbestendig watersysteem is het van belang bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening te houden met waterhuishoudkundige eisen op korte en lange termijn. Om dit te bereiken moet water bepalender dan voorheen zijn bij de besluitvorming over grotere opgaven op het terrein van onder andere verstedelijking. De mate waarin water bepalend is bij ruimtelijke ontwikkelingen hangt af van de aard, omvang en urgentie van de wateropgave in relatie tot andere opgaven en kenmerken in dat gebied.
Doorwerking in plangebied
De bevindingen en resultaten van de watertoets zijn beschreven in de waterparagraaf (paragraaf 5.15).
4.3 Provincie
4.3.1 Reconstructiezonering
Reconstructieplannen
In het bestemmingsplan "Buitengebied 2012" is de zonering van veehouderijen gebaseerd op de Reconstructieplannen die golden ten tijde van de vaststelling van voornoemd plan; te weten het Reconstructieplan Veluwe en het Reconstructieplan Gelderse Vallei/Utrecht-Oost.
De "Reconstructiewet concentratiegebieden 2002" schrijft een zonering van de intensieve veehouderij voor. Het reconstructieplan heeft tot doel veehouderij en kwetsbare natuur ruimtelijk te scheiden. Het zoneringsbeleid is er op gericht dat niet-grondgebonden veehouderijbedrijven (nieuwe naam voor intensieve veehouderij) geconcentreerd worden in gebieden die daarvoor geschikt zijn. Het doel is dat hierdoor verzuring gevoelige natuur ontlast wordt. De 'Reconstructiewet concentratiegebieden 2002' geeft aan dat het reconstructieplan een beschrijving moet bevatten van de ruimtelijke indeling van het reconstructiegebied in drie zones; deze zijn Extensiveringsgebieden, Verwevingsgebieden en Landbouwontwikkelingsgebieden. Hieronder zijn alleen de regels met betrekking tot de relevante zone aangehaald.
Verwevingsgebied
Gelderse Vallei: Nieuwvestiging van een niet-grondgebonden veehouderijbedrijf is niet toegestaan. Vergroting van het bouwperceel met 30% voor uitbreiding van een niet-grondgebonden veehouderijbedrijf is toegestaan mits deze uitbreiding niet op gespannen voet staat met lokale omgevingskwaliteiten. Omschakeling van volledig grondgebonden bedrijven naar een niet-grondgebonden veehouderijbedrijf is onder voorwaarden toegestaan. Bij de actualisatie in 2010 is afgesproken dat onder strenge extra voorwaarden een tweede 30% uitbreiding mogelijk is.
Doorwerking in plangebied
Het agrarische bedrijf bevindt zich in het verwevingsgebied van de Gelderse Vallei. De vergroting van het bouwvlak is in overeenstemming met de daar geldende normen.
4.3.2 Omgevingsvisie en Omgevingsverordening
De provincie Gelderland heeft haar beleid gericht op de fysieke leefomgeving vastgelegd in de Omgevingsvisie en de bijbehorende Omgevingsverordening. Provinciale Staten hebben de Omgevingsvisie op 9 juli 2014 vastgesteld en de Omgevingsverordening op 24 september 2014. De Omgevingsvisie en de Omgevingsverordening zijn vanaf 17 oktober 2014 in werking. De actualisaties van de Omgevingsvisie en Omgevingsverordening zijn op 8 juli en 11 november 2015 en 1 maart 2017 vastgesteld. Deze actualisaties zijn opgenomen en verwerkt in de tekst en kaarten van de Omgevingsvisie en Omgevingsverordening.
De Omgevingsvisie en Omgevingsverordening gaan over de belangrijkste maatschappelijke opgaven in Gelderland. Het gaat over steden en dorpen, natuur, landbouw, water, energie en meer: Gelderland is dynamisch, mooi en divers.
Voor het landelijk gebied ligt in de Omgevingsvisie en Omgevingsverordening de focus op een vitaal platteland, waar mensen inspelen op grote veranderingen, waar inwoners zich actief inzetten voor hun gezamenlijke toekomst, een platteland met een eigen economische kracht en een grote natuurlijke en landschappelijke waarde, waar kwaliteit en vitaliteit samen op gaan.
4.4 Regio
4.4.1 Landschapsontwikkelingsplan
In regionaal verband is in 2005 een Landschapsontwikkelingsplan (LOP) opgesteld, namelijk het Landschapsontwikkelingsplan Gelderse Vallei. Het belangrijkste doel van het LOP is het stimuleren van initiatieven voor landschaps- en natuurontwikkeling door particulieren, instanties en de gemeente. Hierbij staat het behouden, versterken en verbeteren van de landschappelijke identiteit en de groenblauwe structuur voorop. Het LOP dient er voor om bouwstenen te bieden voor ontwikkelingen in het buitengebied en deze actief te geleiden. Het LOP vormt de basis voor een actief landschapsbeleid. Enkele onderdelen van de visie zijn per landschapstype nader uitgewerkt:
- de erfinrichting en kleine landschapselementen;
- de spelregels voor nieuwe landgoederen;
- de inrichting van de beken;
- het soortenbeleid.
Doorwerking in plangebied
In het kader van het onderhavige wijzigingsplan vindt er landschappelijke inpassing plaats rondom het perceel.
4.5 Waterschap
4.5.1 Waterbeheersprogramma 2016-2021 Waterschap Vallei en Veluwe
Op 1 januari 2016 is het Waterbeheerprogramma 2016 - 2021 'Partnerschap als watermerk' van Waterschap Vallei en Veluwe in werking getreden. Het waterschap stelt in het waterbeheerprogramma dat de huidige wateropgaven zo complex zijn, dat alleen een aanpak samen met partnerorganisaties en inwoners zorgt voor de gewenste resultaten en de beste oplossingen. Daarom kan en wil het waterschap niet alleen opereren in het behalen van zijn doelen en hecht daarom groot belang aan de samenwerking met zijn partners in de regio. Samen met inwoners, ondernemers en andere organisaties wil het waterschap werken aan een duurzame waterzuivering van afvalwater en toekomstgericht beheer van onze dijken en waterwegen zodat iedereen tegen aanvaardbare kosten veilig kan wonen, werken en recreëren. Daarbij wil Waterschap Vallei en Veluwe de goede waterhuishoudkundige voorwaarden scheppen voor zowel inwoners, bedrijven, natuur en landbouw.
Een belangrijke ontwikkeling waar het waterschap op anticipeert is het veranderende klimaat. Deze verandering zal leiden tot meer extreme weersituaties: perioden van veel neerslag met kans op wateroverlast en perioden van droogte met kans op watertekorten. Om goed voorbereid te zijn, wil het waterschap het watersysteem robuuster maken door meer ruimte voor wateren te reserveren, zowel binnen de bebouwde kom als in het buitengebied. Het waterschap wil de effecten van klimaatverandering beperken door het vasthouden van water, het inrichten en beheren van robuuste watersystemen en het inrichten van een beperkt aantal waterbergingsgebieden. Afkoppelen van relatief schoon hemelwater van het riool is een belangrijke maatregel om overbelasting van het riool en een te snelle afvoer te voorkomen.
Daarnaast wil het waterschap negatieve effecten op de kwaliteit van oppervlaktewater, grondwater en bodem voorkomen, evenals negatieve effecten op beschermde flora en fauna.
Doorwerking in plangebied
De bevindingen en resultaten van de watertoets zijn beschreven in de waterparagraaf (paragraaf 5.15).
4.6 Gemeente
4.6.1 Structuurvisie Buitengebied Barneveld
De structuurvisie Buitengebied Barneveld is op 21 september 2011 door de gemeenteraad vastgesteld. De Structuurvisie Buitengebied Barneveld bouwt voort op keuzes die gemaakt zijn in de Strategische visie en de Nota van Uitgangspunten voor het buitengebied.
De visie voor het buitengebied is ruimte bieden voor economische ontwikkeling in samenhang met behoud en ontwikkeling van de omgevingskwaliteiten landschap, natuur, woon- en leefmilieu.
Er doen zich belangrijke ontwikkelingen voor die bepalend zijn voor de toekomst van het buitengebied. De landbouw heeft niet stil gestaan en past zich aan, aan nieuwe ontwikkelingen. De doorgaande ontwikkeling in de agrarische sector heeft onder andere tot gevolg dat er steeds minder maar wel grotere agrarische bedrijven zijn gekomen en nog zullen komen. Een gevolg hiervan is vrijkomende agrarische erven door functieverandering naar wonen of werken. Ook is steeds vaker sprake van verbreding en verduurzaming. Tevens wordt geconstateerd dat recreatiebedrijven moderniseren en de kwaliteit verhogen. Deze ontwikkelingen zijn van grote invloed op de omgevingskwaliteiten natuur, landschap, cultuurhistorie en woon- en leefomgeving.
Met de visie wordt ruimte geboden voor economische ontwikkeling in samenhang met behoud en ontwikkeling van de omgevingskwaliteiten. Dat gaat de gemeente doen door initiatieven mede te beoordelen op de mate waarin ze bijdragen aan behoud en ontwikkeling van de omgevingskwaliteit, bijvoorbeeld effecten op landschap (beeldkwaliteit), woon- en leefmilieu, verkeer en natuur.
De gemeente wil diverse ontwikkelingen faciliteren. Wat betreft de landbouw gaat dat om zowel schaalvergroting als verbreding en innovatie. Die verbreding verdient mogelijkheden om enerzijds extra inkomsten te bieden aan agrarische ondernemers en anderzijds om duurzame en innovatieve ontwikkelingen ruimte te geven. Verbreding is bovendien interessant voor de beleidsopgave om recreatieve mogelijkheden in het hele buitengebied te benutten en te stimuleren. Innovatie verdient kansen omdat daarmee kan worden gewerkt aan de versterking van de positie van de Regio FoodValley, aan ondernemingszin en aan klimaatadaptatie. De schaalvergroting en de innovatieve ontwikkelingen moeten echter wel passen in het landschap van de gemeente Barneveld. Die voorwaarde geldt ook voor de locaties waar de agrarische bedrijven juist stoppen en gebruik maken van het beleid voor functieverandering waarmee woningen of (kleine) bedrijven worden gerealiseerd. Het spreekt vanzelf dat ook recreatieve functies moeten bijdragen aan een fraai en herkenbaar landschap. Een landschappelijk fraai buitengebied met goed ingepaste ontwikkelingen. Een buitengebied dat zo wordt ingericht dat het een aangename plek is om er te werken en te recreëren. Dat vergt een goed klimaat om passende werk- en recreatiefuncties daadwerkelijk te kunnen behouden en ontwikkelen.
Het buitengebied als een prettige omgeving om te verblijven geeft ook een meerwaarde voor de talrijke woningen die in het buitengebied aanwezig zijn en is van groot belang als positieve vestigingsfactor voor de (toekomstige) bewoners van de negen woonkernen. Die meerwaarde wil de gemeente graag verder versterken door het ontwikkelen van de relaties tussen de dorpen en het buitengebied. Daarom wil de gemeente initiatieven op het gebied van bijvoorbeeld de lokale voedselvoorziening en het beleven van veehouderij (kijk- en doemogelijkheden) en natuur (rust zoeken en onderhoud) faciliteren.
De hiervoor genoemde aanpak geldt voor het hele buitengebied. Daarnaast is een onderscheid gemaakt in deelgebieden, met beleidsaccenten op grond van landschappelijke kenmerken en zones op grond van een specifieke functie. Zie hiervoor de afbeelding 'Visie ruimtelijke kwaliteit Barneveld'.
De deelgebieden zijn:
- Agrarisch bedrijvenlandschap.
- Agrarisch bekenlandschap.
- Agrarisch slagenlandschap.
- Veluws natuurgebied met agrarische enclaves.
Afbeelding: Visie ruimtelijke kwaliteit Barneveld + legenda
Per deelgebied wordt de ontwikkelingsrichting beschreven. Het kwaliteitsbeeld vormt het ruimtelijk toetsingskader. Het stelt eisen die richtinggevend zijn voor ruimtelijke ontwikkeling. Deze (minimum)eisen zijn kaderstellend voor het (bestemmings)plan. Het plangebied ligt in het deelgebied 'Agrarisch bekenlandschap'.
4.6.2 Waterplan Barneveld (2005) en Hemelwaterbeleidsplan (2011)
Het Waterplan geeft een integrale watervisie op het verhogen van de gebruikswaarde en belevingswaarde van water. Door een verantwoord gebruik en duurzame ontwikkeling van het water kan ook in de toekomst gebruik worden gemaakt van een gezond watersysteem. De volgende ambities worden genoemd:
- 1. Vasthouden en/of vertraagd afvoeren van hemelwater.
- 2. Het scheiden van vuil en schoon water. Bij nieuwbouw het hemelwater van schone oppervlakken niet op de riolering lozen en bij voorkeur lokaal gebruiken, infiltreren of lozen op oppervlaktewater. In bestaand gebied hemelwater afkoppelen van het gemengd riool indien technisch en financieel haalbaar.
- 3. De afvoer van schoon hemelwater vindt bovengronds plaats.
- 4. Rioolwateroverstorten beperken om de doelstellingen voor waterkwaliteit te bereiken.
In het plan is een concrete doelstelling opgenomen: in 2025 is 10% van het verharde oppervlak afgekoppeld van de gemengde riolering (referentiejaar 2005). Dit betreft 18 ha. afkoppelen. In het Hemelwaterbeleidsplan is deze doelstelling uitgewerkt in concrete maatregelen.
Doorwerking in plangebied
De bevindingen en resultaten van de watertoets zijn beschreven in de waterparagraaf (paragraaf 5.15).
4.6.3 Overige gemeentelijke beleidsnota's en notities
Hoofdstuk 5 Randvoorwaarden
5.1 Bodem
5.1.1 Bodemkwaliteit
In het kader van de planprocedure is beoordeeld of de milieuhygiënische bodemkwaliteit ter plaatse van het plangebied voldoet aan de eis van financiële uitvoerbaarheid en uit oogpunt van volksgezondheid en milieu aanvaardbaar mag worden geacht voor het beoogde gebruik.
Beoordeling van de milieuhygiënische bodemkwaliteit vindt plaats op basis van de vastgestelde bodemkwaliteitskaart (BKK) en het bodembeheerplan (BBP). Met dit instrumentarium kan de bodemkwaliteit binnen het plangebied met een bepaalde statistische zekerheid worden bepaald en voor zover blijkens historisch onderzoek geen sprake is van verdachte locaties.
Doorwerking in plangebied
Op basis van de kaart en het plan zijn er geen risico's te verwachten voor de beoogde bestemming en het gebruik. Indien door welke omstandigheden dan ook toch bodemverontreiniging wordt geconstateerd, dan kan de gemeente op geen enkele wijze voor de gevolgen daarvan aansprakelijk worden gesteld.
5.1.2 Niet gesprongen explosieven
Op de gemeentebrede Conventionele Explosieven (CE) kaart is het plangebied niet als risicogebied aangegeven.
5.2 Cultuurhistorie
Sinds januari 2012 hebben gemeenten op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) de opdracht om bij het opstellen van bestemmingsplannen rekening te houden met cultuurhistorische waarden. Daar waar het voor de archeologie al gemeengoed is, geldt het dus ook voor andere aspecten van de cultuurhistorie. Rekening houden met cultuurhistorie impliceert dat bekend moet zijn wat er voor waarden aanwezig zijn. Dit betekent dat naast archeologie, ook een beschrijving moet worden gegeven van de historische (steden)bouwkunde en historische geografie. Door cultuurhistorie een plek te geven in procedures op het gebied van ruimtelijke ordening wordt ook bereikt dat de aandacht niet uitsluitend uitgaat naar individuele objecten (de aangewezen monumenten), maar juist de samenhang tussen gebouwen en hun omgeving.
5.2.1 Archeologie
5.2.2 Historische (steden)bouwkundige waarden
Bij historische (steden)bouwkundige waarden gaat het om gebouwde elementen met bijzondere betekenis, zoals molens, bruggen, kastelen of hele dorpen en binnensteden. Hiervan is binnen het onderhavige plangebied geen sprake.
Bij de bouwkundige monumenten is sprake van rijks- en gemeentelijke monumenten.
Doorwerking in plangebied
Er liggen geen monumenten in het plangebied.
5.2.3 Historisch-geografische waarden
Historisch geografische waarden verwijzen naar de ontstaanswijze en bijzondere plekken van het cultuurlandschap, zoals polders, kavelstructuren, terpen en het landschap van de Nieuwe Hollandse Waterlinie, maar ook de Veluwe. Dit betreffen de historische karakteristieken van het landschap. Bijzonder waardevol zijn die elementen die al lange tijd in het gebied aanwezig zijn. Vooral historische patronen zijn in dit kader waardevol. Recente elementen die karakteristiek zijn voor een cultuurhistorische landschapspatroon worden niet als object als waardevol gezien, maar als onderdeel van een cultuurhistorisch ensemble/landschapsbeeld.
Doorwerking in plangebied
Het plangebied behoort oorspronkelijk tot de jonge vochtige landbouwontginningen waarbij de Rijksweg als een ontginningsbasis heeft gefungeerd. Het gebied heeft een neutrale cultuurhistorische waardering. Er is geen sprake van waardevolle cultuurhistorische landschapselementen. De voorgenomen ontwikkeling heeft geen nadelige gevolgen voor de cultuurhistorische waardering.
5.3 Ecologie
De belangrijkste wet voor natuurbescherming in Nederland is de Wet natuurbescherming. Deze wet is op 1 januari 2017 in werking getreden. De Europese Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn zijn vertaald in deze wet. De Wet natuurbescherming vervangt de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet. Daarnaast is qua ecologie ook het Gelders Natuurnetwerk en de Gelderse Ontwikkelingszone van belang.
5.3.1 Wet natuurbescherming
5.3.2 Gelders Natuurnetwerk en Groene Ontwikkelingszones
Het plangebied ligt niet binnen de (voormalige) Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is de opvolger van de EHS. Met het bestuursakkoord Natuur is de realisatie en het beheer van het NNN de verantwoordelijkheid van de provincies geworden.
In de periode tot 2027 willen Rijk en provincies een forse extra stap zetten op weg naar realisatie van de doelen van de Vogelrichtlijn, Habitatrichtlijn en de Kaderrichtlijn Water. Hierbij moet maximale synergie worden bereikt tussen natuur- en watermaatregelen. De provincies geven elk in hun eigen provincie uitwerking aan het natuurbeleid op basis van het Natuurpact.
Voor de EHS uit de Structuurvisie Gelderland zijn in de Omgevingsvisie twee nieuwe natuurcategorieën in de plaats gekomen: het Gelders Natuurnetwerk (GNN) en de Groene Ontwikkelingszone (GO).
Doorwerking in plangebied
Uit paragraaf 4.3.2.1 'Omgevingsvisie' en paragraaf 4.3.2.2 'Omgevingsverordening' blijkt dat het plangebied niet in het GNN of de GO ligt. Voor de toetsing wordt hiernaar verwezen.
5.4 Externe Veiligheid
Externe veiligheid gaat om het beperken van de kans op en het effect van een ernstig ongeval voor de omgeving door:
- het gebruik, de opslag en productie van gevaarlijke stoffen (inrichtingen);
- het transport van gevaarlijke stoffen (buisleidingen, wegen, waterwegen en spoorwegen).
Het beleid voor externe veiligheid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet milieubeheer en de Wet ruimtelijke ordening de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe wordt in het externe veiligheidsbeleid het plaatsgebonden risico, het groepsrisico en het plasbrandaandachtsgebied gehanteerd.
Plaatsgebonden risico (PR)
Het plaatsgebonden risico is de berekende kans per jaar, dat een persoon overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval bij een risicobron, aangenomen dat hij op die plaats permanent en onbeschermd verblijft.
De norm voor het plaatsgebonden risico ligt in principe op 10-6 per jaar, oftewel een kans van één op een miljoen. Voor nieuwe situaties geldt deze norm als grenswaarde voor kwetsbare bestemmingen en als richtwaarde voor beperkt kwetsbare bestemmingen.
Groepsrisico (GR)
Dit is de kans dat een groep mensen overlijdt door een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico moet worden gezien als een maat voor maatschappelijke ontwrichting.
Het groepsrisico wordt getoetst aan een oriëntatiewaarde per kilometer per jaar:
- 10-4 voor een ongeval met ten minste 10 dodelijke slachtoffers
- 10-6 voor een ongeval met ten minste 100 slachtoffers
- 10-8 voor een ongeval met ten minste 1000 slachtoffers
- enzovoorts (een lijn door deze punten bepaalt de oriëntatiewaarde)
Plasbrandaandachtsgebied (PAG)
Binnen het werkveld externe veiligheid wordt sinds jaren gewerkt met twee risiconormen, het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Bij de ontwikkeling van het Basisnet is hieraan een derde voorwaarde toegevoegd: het plasbrandaandachtsgebied (PAG). Hiermee wordt het effectgebied weergegeven van het scenario met de grootste kans van voorkomen: de plasbrand. In deze gebieden moet er in samenhang met mogelijkheden van plasbrandbestrijding en bouwtechnische maatregelen beargumenteerd worden waarom er gebouwd wordt.
Wettelijk kader
Het externe veiligheidsbeleid is verankerd in diverse wet- en regelgeving:
Inrichtingen waar risicovolle activiteiten plaatsvinden: Voor bepaalde risicovolle bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.
Transportroutes van gevaarlijke stoffen: De normen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen, ook wel risicoplafonds, worden vastgelegd in het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en de Regeling Basisnet.
Buisleidingen: Voor de beoordeling van de risico's van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen gelden het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb). Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot buisleidingen voor zowel het transport van brandbare vloeistoffen als hogedruk aardgasleidingen wettelijk vastgelegd.
Verantwoordingsplicht
In voornoemde Besluiten is de verantwoordingsplicht groepsrisico opgenomen. Bij een overschrijding van de oriëntatiewaarde van het groepsrisico óf een toename van het groepsrisico moet het bevoegd gezag een verantwoording van het groepsrisico opstellen. Hierin moeten naast de aspecten zelfredzaamheid en hulpverlening worden aangegeven hoe de diverse factoren bij de totstandkoming van het besluit zijn beoordeeld en eventuele maatregelen zijn afgewogen. Ook het bestuur van de veiligheidsregio moet in de gelegenheid worden gesteld om ten aanzien van het groepsrisico een advies uit te brengen.
Doorwerking in plangebied
Het plangebied ligt in het invloedsgebied van de rijksweg A1 voor een calamiteit met giftige stoffen. Door dit plan wordt de populatie in het gebied niet verhoogd. De vluchtmogelijkheden voor de personen die op het perceel aanwezig zijn, zijn voldoende.
Het aspect externe veiligheid is geen belemmering voor dit plan.
5.5 Geluid
De basis voor de ruimtelijke afweging van geluid is de Wet geluidhinder (Wgh). Bij verlening van de omgevingsvergunning of het vaststellen van een bestemmingsplan / wijzigingsplan komen in de volgende gevallen de regels van deze wet aan de orde: het bestemmen van gronden voor nieuwe geluidgevoelige objecten (bijvoorbeeld woningen en onderwijsgebouwen) binnen zones langs (spoor-)wegen en zones rondom industrieterreinen; het bestemmen van gronden voor de aanleg van nieuwe, dan wel reconstructie van gezoneerde (spoor-)wegen; het bestemmen van gronden voor (nieuwe) industrieterreinen waar zich grote lawaaimakers kunnen vestigen en herziening van zonegrenzen van industrieterreinen.
Doorwerking in plangebied
Met het wijzigingsplan wordt geen nieuwe ontwikkeling mogelijk gemaakt die valt onder het regime van de Wet geluidhinder. Een akoestisch onderzoek is dan ook niet noodzakelijk. Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
5.6 Geur
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan / wijzigingsplan toetst het bevoegde gezag enerzijds of in het plangebied een qua geur acceptabel woon- en leefklimaat gegarandeerd is. Anderzijds is het uitgangspunt dat met het plan de omliggende bedrijven niet vergaand in hun ontwikkelingsmogelijkheden mogen worden beperkt.
Uitgangspunt voor de toetsing zijn de normen zoals die in of op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) zijn vastgelegd. De Wgv maakt het mogelijk om bij verordening af te wijken van de wettelijke geurnormen. De gemeente Barneveld heeft van die mogelijkheid gebruik gemaakt. De Verordening geurhinder en veehouderij is in werking getreden op 18 oktober 2008, waarbij voor een aantal aangegeven delen van het grondgebied van Barneveld andere normen dan de wettelijke zijn vastgesteld. Het plan is getoetst aan de normen die zijn vastgesteld in deze verordening, voor zover deze normen van toepassing zijn in of rond het plangebied.
Veel bedrijven hebben geen omgevingsvergunning milieu meer nodig, maar vallen onder algemene milieuregels zoals vastgelegd in het Activiteitenbesluit milieubeheer. Aangezien de geurnormen uit de Wgv vrijwel één op één zijn overgenomen in het Activiteitenbesluit, kunnen bedrijven die onder dit besluit vallen ook gewoon worden meegenomen in de Wgv-toets.
Onder een 'geurgevoelig object' wordt verstaan: een gebouw, bestemd voor en blijkens aard, indeling en inrichting geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf en die daarvoor permanent of een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik, wordt gebruikt.
De Wgv geeft maximale waarden voor de geurbelasting die een veehouderij op een gevoelig object mag veroorzaken. Indien het gevoelige object een woning bij een (voormalige) veehouderij in het buitengebied is, geldt een vast afstand van minimaal 50 meter (tussen gevel en emissiepunt stal). Tevens gelden minimale afstanden tussen de gevel van de stal en de gevel van het geurgevoelig object (25 meter).
Doorwerking in plangebied
Bij de voorgenomen ontwikkeling zijn er geen belemmeringen van geurbelastende activiteiten van andere locaties, aangezien met het voorliggende plan geen nieuwe geurgevoelige objecten mogelijk worden gemaakt.
In het kader van de voorgenomen ontwikkeling is de geurbelasting vanaf het plangebied naar omliggende locaties berekend. Zie Bijlage 2. Geconcludeerd wordt dat nergens de geurbelasting op geurgevoelige objecten hoger is dan 14 ou/m3. Dit is het niveau dat maximaal toelaatbaar is in het buitengebied. De afstanden tot woningen behorende bij andere veehouderijen zijn groter dan 50 meter. Dit betreft Rijksweg 63.
De aanvraag voldoet aan de Wet geurhinder en veehouderij.
De installatie voor het scheiden van mest die toegepast gaat worden, is een gesloten installatie zonder emissiepunt. Dat wil zeggen dat de daadwerkelijke scheiding van de mest plaatsvindt in een metalen behuizing. Voor een dergelijke gesloten installatie (waar kleine geurbronnen, bijvoorbeeld bij vul- en aftappunten, nooit uitgesloten zijn) wordt geadviseerd bij de afstandseisen uit het Activiteitenbesluit aan te sluiten om geurhinder te beperken. Dat wil zeggen een afstand van 100 meter tot geurgevoelige objecten die in de bebouwde kom liggen en 50 meter tot objecten die daarbuiten liggen. Aan deze afstandseis wordt voldaan.
5.7 Ladder Voor Duurzame Verstedelijking
In het Besluit ruimtelijke ordening is de verplichting opgenomen om in het geval van nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'.
De 'stappen van de ladder' worden in artikel 3.1.6, lid 2 Bro als volgt omschreven:
- 1. voorziet de voorgenomen stedelijke ontwikkeling in een actuele regionale behoefte;
- 2. kan binnen bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio in de behoefte worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins;
- 3. wanneer blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld (m.a.w. zorgen voor optimale inpassing en bereikbaarheid).
Doorwerking in plangebied
Het wijzigingsplan betreft geen nieuwe stedelijke ontwikkeling waarop de ladder voor duurzame verstedelijking van toepassing is. Het betreft een ontwikkeling die aan het buitengebied gebonden is. Voor dit plan is artikel 3.1.6, tweede lid van de Bro daarom niet van toepassing.
5.8 Leidingen
Binnen of in de directe nabijheid van het plangebied komen geen leidingen of beschermingszones van leidingen voor die in het kader van onderhavig wijzigingsplan bescherming behoeven. Eveneens zijn er geen straalpaden of laagvliegroutes die beperkingen stellen aan de bouwhoogten.
5.9 Luchtkwaliteit
In de Wet milieubeheer zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen. Hierin is opgenomen dat bij een ruimtelijk besluit de gevolgen voor de luchtkwaliteit getoetst moet worden. Om te bepalen of de kwaliteit van de lucht ter plaatse voldoet aan de eisen uit de Wet milieubeheer en de daarop gebaseerde regelgeving, dient bij nieuwe ontwikkelingen onderzoek gedaan te worden naar de luchtkwaliteit. Projecten waarvan aannemelijk is dat deze niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging hoeven niet getoetst te worden aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit.
In bijlage 2 van de Wet milieubeheer zijn grenswaarden opgenomen voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijnstof (PM10), lood, benzeen en koolmonoxide. Bestuursorganen moeten er bij het uitoefenen of toepassen van hun bevoegdheden, waaronder het vaststellen van een bestemmingsplan / wijzigingsplan of het verlenen van een omgevingsvergunning, voor zorgen dat deze grenswaarden niet (verder) worden overschreden.
De volgende grenswaarden zijn van toepassing:
- Grenswaarde jaargemiddelde concentratie: max 40 ug per m3
- Grenswaarde 24-uursgemiddelde concentratie: max 50 ug per m3
- Aantal toegestane overschrijdingen 24-uurs gemiddelde: max 35 keer per jaar
Doorwerking in plangebied
Voor de verschillende diercategorieën zijn emissiewaarden opgenomen in de lijst. Deze dienen te worden gehanteerd in de berekeningen die moeten worden gemaakt met het verspreidingsmodel ISL3a. Met het verspreidingsmodel ISL3a is de belasting op de directe omgeving bepaald. Geconcludeerd kan worden dat de geldende normen worden gerespecteerd. In Bijlage 2 is de hiervoor gemaakte berekening toegevoegd. Ook is er een overzicht van de reeds vergunde situatie en de aangevraagde situatie.
Op basis van het voorgaande vormt luchtkwaliteit geen belemmering voor uitvoering van het onderhavige plan.
5.10 Milieueffectrapportage
Niet voor alle nieuwe activiteiten hoeft een m.e.r.-procedure gevolgd te worden. Uitgangspunt van de m.e.r.-beoordeling is het 'nee, tenzij' -principe. Dat wil zeggen dat alleen een milieueffectrapport (MER) hoeft te worden opgesteld, wanneer er omstandigheden zijn die (waarschijnlijk) leiden tot belangrijke nadelige milieugevolgen.
De Wet milieubeheer maakt onderscheid in een m.e.r.-procedure voor plannen (planMER) en voor besluiten (besluitMER of projectMER). Voor een bestemmingsplan / wijzigingsplan kan zowel de plan-m.e.r.-plicht als de besluit-m.e.r.-plicht gelden.
Er zijn drie sporen waarlangs de m.e.r.-plicht kan ontstaan:
- 1. plan- en/of besluit-m.e.r.-plicht: als de voorgenomen activiteit vermeld is in het Besluit milieueffectrapportage;
- 2. plan-m.e.r.-plicht: als voor het plan een zogeheten passende beoordeling op grond van de Wet natuurbescherming gemaakt moet worden. Dat is het geval als het plan significante negatieve gevolgen kan hebben voor de instandhoudingsdoelstellingen van een Natura 2000 gebied;
- 3. toetsing aan de provinciale milieuverordening.
Besluit milieueffectrapportage
De lijst van activiteiten in de onderdelen C en D van het Besluit bestaat uit vier kolommen. De eerste kolom bevat een omschrijving van de m.e.r.-(beoordelings)plichtige activiteiten. De tweede kolom vermeldt eventuele drempelwaarden.
Voor de vraag of een bestemmingplan / wijzigingsplan besluit-m.e.r.-plichtig is, geldt dat het Besluit milieueffectrapportage onderscheid maakt naar m.e.r.-plichtige activiteiten en m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten. Onderdeel C van de bijlage bij dit Besluit vermeldt voor welke activiteiten altijd verplicht een MER moet worden opgesteld, voordat een (m.e.r.-plichtig) besluit mag worden genomen. In onderdeel D is vermeld welke activiteiten beoordelingsplichtig zijn. Voor dergelijke activiteiten moet het bevoegd gezag beoordelen of op basis van 'belangrijke nadelige gevolgen die de voorgenomen activiteit voor het milieu kan hebben', een m.e.r.-procedure noodzakelijk is. Daarbij geldt dat een bestemmingsplan / wijzigingsplan alleen besluit-m.e.r.-plichtig is, als het bestemmingsplan / wijzigingsplan in kolom 4 wordt genoemd.
Voor de vraag of een bestemmingsplan / wijzigingsplan plan-m.e.r.-plichtig is, geldt dat dit het geval is als het plan genoemd is in kolom 3 en activiteiten mogelijk maakt die in onderdeel C en D, kolom 1 vermeld zijn en voldoen aan de in kolom 2 genoemde drempelwaarden.
Om de voorgenomen ontwikkeling mogelijk te maken, wordt de onderhavige wijziging van het bestemmingsplan gemaakt (ex artikel 3.6 eerste lid onder a. Wro). Deze bestemmingsplanwijziging maakt een bedrijf mogelijk van in totaal 1.570 vleeskalveren. Omdat dit aantal hoger is dan de drempelwaarden in bijlage D (D 14, 1.200 vleeskalveren) van het Besluit milieueffectrapportage ontstaat een plan-m.e.r.-plicht.
De voor dit wijzigingsplan uitgevoerde milieuonderzoeken (zie Bijlage 2) en de paragrafen 5.3, 5.5, 5.6, 5.9 en 5.14 leveren inhoudelijk dezelfde informatie op als een planMER. Bovendien blijkt uit die onderzoeken dat er geen sprake is van belangrijke negatieve milieugevolgen. Om deze reden is voor dit wijzigingsplan niet om een officiële planMER gevraagd.
Passende beoordeling via de Wet natuurbescherming
Voor het vaststellen van plannen die significante gevolgen voor een Natura 2000-gebied kunnen hebben, dient een passende beoordeling gemaakt te worden (artikel 7.2a Wet milieubeheer juncto 2.8, eerste lid Wet natuurbescherming).
Voor de locatie is op 13 november 2015 door Gedeputeerde Staten een Natuurbeschermingswetvergunning verleend voor 1.599 vleeskalveren 0-8 maanden en 10 vleesstieren 8-24 maanden. Hierin geeft Gedeputeerde Staten aan dat zij gezien de passende beoordeling en de getroffen mitigerende maatregelen de zekerheid heeft verkregen dat het project geen significant negatieve effecten heeft op de instandhoudingsdoelen van de betrokken Natura 2000-gebieden. De vergunning correspondeert echter niet geheel met de huidige voorgenomen ontwikkeling. Er is een vergelijkingsberekening AERIUS uitgevoerd van de aangevraagde situatie ten opzichte van de vergunde situatie (zie bijlage 7 van Bijlage 2). Hieruit blijkt dat de depositie op de meest nabijgelegen gebieden daalt ten opzichte van de vergunde situatie. Het plan heeft dus geen significant negatieve effecten op de instandhoudingsdoelen, zodat er geen passende beoordeling nodig is en een plan-m.e.r.-plicht niet aan de orde is.
Provinciale milieuverordening
Provinciale Staten kunnen in de provinciale milieuverordening extra activiteiten met gevallen, plannen en besluiten aanwijzen die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben en dus m.e.r.-plichtig zijn (artikel 7.6 Wet milieubeheer). Dit is dus aanvullend op de m.e.r.-plicht op basis van onderdeel C van de bijlage Besluit m.e.r. (en dus ook aanvullend op de verplichting vanuit de Europese richtlijnen) én conform dezelfde systematiek.
Provinciale Staten van Gelderland hebben geen extra activiteiten met gevallen, plannen en besluiten aangewezen die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben (en zo m.e.r.-plichtig zijn).
5.11 Milieuzonering
Ten aanzien van bedrijvigheid geldt als uitgangspunt dat toekomstige woningen geen onevenredige milieuhinder (geur, geluid et cetera) mogen ondervinden van nabijgelegen bedrijvigheid. In de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, editie 2009, worden in verband met de aanwezigheid van milieubelastende functies indicatieve afstandsnormen voorgeschreven tot milieugevoelige functies, vooral wonen.
Doorwerking in plangebied
In dit kader zijn voor het onderhavige plan de volgende niet-agrarische bedrijven van belang:
- garagebedrijf Lankerenseweg 2 te Voorthuizen
- recreatiebedrijf ten oosten van Rijksweg 55 te Voorthuizen (planologisch mogelijk)
De bedrijven liggen op meer dan 250 meter afstand van het plangebied. Bij de voorgenomen ontwikkeling worden geen nieuwe milieugevoelige functies toegestaan. Voor de agrarische bedrijven wordt verwezen naar paragraaf 5.6.
Vanuit milieuzonering zijn er geen belemmeringen voor onderhavig plan.
5.12 Natuur En Landschap
Om te zorgen voor een zorgvuldige landschappelijke inpassing van de nieuwe bebouwing is een inrichtingsplan opgesteld, zie bijlage 1 van Bijlage 2. Er wordt nieuwe beplanting gerealiseerd. Met een voorwaardelijke verplichting is in de algemene regels van dit wijzigingsplan verankerd dat de nieuwe beplanting conform het inrichtingsplan wordt aangelegd en in stand blijft.
5.13 Veiligheid
Om een veilige omgeving te creëren of te behouden is er op het gebied van fysieke veiligheid een aantal aspecten waarmee rekening gehouden moet worden. Zo worden er eisen gesteld aan de bereikbaarheid van de openbare wegen voor de hulpverleningsdiensten. Dit leidt tot het stellen van minimale afmetingen en bochtstralen zodat hulpverleningsvoertuigen een object of calamiteit goed kunnen bereiken en adequate hulp kunnen verlenen. Met betrekking tot voldoende bluswater in het openbare wegennet zijn er ook eisen gesteld. Deze eisen hebben betrekking op de afstanden vanaf de bluswatervoorziening tot aan een gebouw en de capaciteit ervan. In de 'Handreiking Bluswatervoorziening en Bereikbaarheid' een uitgave van Brandweer Nederland worden deze eisen gesteld. Voor wat betreft de bereikbaarheid zijn er binnen de gemeente Barneveld hoofd- en subaanrijdroutes vastgesteld.
Tevens worden er eisen gesteld aan de opkomsttijden voor brandweervoertuigen. Deze zijn afhankelijk van de bestemming. Voor gebouwen waarin geslapen wordt en verminderd zelfredzame mensen verblijven worden strengere eisen gesteld dan gebouwen waar dit niet zo is. De opkomsttijden zijn gesteld in de Wet veiligheidsregio’s (1 oktober 2010) met het daarbij behorende Besluit veiligheidsregio’s. In het Besluit zijn de tijdnormen voor de opkomsttijden vastgelegd.
Doorwerking in plangebied
Nieuwe ontwikkelingen zullen worden getoetst aan de Handreiking Bluswatervoorziening en Bereikbaarheid, het Besluit veiligheidregio’s en aan de eisen van de aangewezen hoofd- en subaanrijdroutes. Dit zal gebeuren bij de bouwplannen en inrichtingsplannen.
Er zijn voor wat betreft de eisen voor de veiligheid geen belemmeringen voor dit wijzigingsplan.
5.14 Verkeer
Vanuit verkeerskundig oogpunt zijn er geen bezwaren tegen de voorgenomen ontwikkeling. De initiatiefnemer heeft aangegeven dat er geen significante toename van het aantal vervoersbewegingen komt. Bovendien kunnen in de toekomstige situatie door de bouw van de stal de dieren op het eigen bedrijf worden afgemest. Hierdoor vindt er minder transport van dieren plaats.
De huidige inrit blijft gehandhaafd en het parkeren en laden en lossen vindt op eigen erf plaats. Daardoor heeft de ontwikkeling geen invloed op de bereikbaarheid, verkeersveiligheid of de parkeersituatie.
5.15 Water
Deze waterparagraaf vormt het resultaat van het procesinstrument watertoets. De watertoets betreft het vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten bij de totstandkoming van ruimtelijke plannen. Het is verplicht de watertoets toe te passen. Hiermee wordt beoogd om het belang van water een evenwichtige plaats te geven in het ruimtelijk planproces.
De watertoets heeft betrekking op alle grond- en oppervlaktewateren en behandelt alle relevante waterhuishoudkundige aspecten zoals ontwatering, wateroverlast en waterkwaliteit. De waterparagraaf beschrijft de waterhuishoudkundige uitwerking van het plan.
Doorwerking in plangebied
Het perceel aan de Rijksweg 65 ligt in het buitengebied van Voorthuizen. Het plangebied omvat op dit moment een woning met enkele opstallen. Aan de noord-, oost- en westzijde loopt een C-watergang. Aan de zuidzijde loopt een B-watergang. In de Rijksweg is sprake van drukriolering.
In het plangebied wordt een vleeskalverenstal, schuur en nieuwe verharding gerealiseerd waardoor er sprake is van een toename van verhard oppervlak van circa 4.850 m2. Voor deze toename van oppervlak wordt aan de zuidzijde een waterberging gerealiseerd met een inhoud van 299 m3. Deze waterberging kan overstromen over maaiveld. Door hoogteverschil in het perceel zal het richting de watergang in het zuiden stromen en niet richting de bebouwing. Voor de waterberging heeft afstemming plaatsgevonden met het waterschap. Met een voorwaardelijke verplichting is in de algemene regels van dit wijzigingsplan verankerd dat de waterberging conform het inrichtingsplan wordt aangelegd en in stand blijft.
In het kader van duurzaam bouwen worden er geen uitlogende bouwmaterialen (zoals zink, koper, lood en PAK-houdende materialen) toegepast.
De waterhuishoudkundige doelen van de gemeente en het waterschap komen niet in het gedrang door dit wijzigingsplan.
Hoofdstuk 6 Juridische Aspecten
6.1 Inleiding
Dit wijzigingsplan is gebaseerd op het moederplan "Buitengebied 2012" (met identificatienummer NL.IMRO.0203.1056-0004), vastgesteld op 28 mei 2013 en zoals nadien door het college gewijzigd en in werking getreden, door de raad herzien en in werking getreden en zoals gewijzigd door een intrekkingsbesluit van de raad.
Het geldende bestemmingsplan "Buitengebied 2012" kent in de artikelen 3.7 lid 1 en 3.7 lid 2 - zoals deze luidt na de voornoemde herzieningen en het intrekkingsbesluit - wijzigingsbevoegdheden waarmee het college van burgemeester en wethouders onder bepaalde voorwaarden vergroting en vormverandering van het agrarisch bouwvlak kunnen toestaan. Het voorliggende wijzigingsplan is gebaseerd op die bevoegdheid.
De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:
- Hoofdstuk 1 bevat de algemene voor het plangebied geldende bepalingen, de inleidende regels.
- Hoofdstuk 2 regelt de bestemmingen en het daarop toegestane gebruik.
- Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels, zoals de anti-dubbeltelregel, algemene bouwregels, algemene afwijking- en algemene wijzigingsregels en tot slot de algemene procedureregels.
- Hoofdstuk 4 betreft het overgangsrecht en de slotbepaling.
Bevoegdheid
Het bevoegd gezag is het bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning. Over het algemeen zijn burgemeester en wethouders het bevoegd gezag. Het kan incidenteel voorkomen dat bijvoorbeeld het Rijk of de provincie het bevoegd gezag is. Burgemeester en wethouders zijn altijd bevoegd gezag bij het wijzigen van een plan en het stellen van nadere eisen.
6.2 Inleidende Regels
Begrippen
In artikel 1 van het wijzigingsplan zijn de begrippen 'plan' en 'bestemmingsplan "Buitengebied 2012"' gedefinieerd.
Er wordt uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis. Voor zover er geen begrippen zijn gedefinieerd wordt aangesloten bij het normale spraakgebruik.
Wijze van meten
In artikel 2 is de wijze van meten opgenomen, waarbij verwezen wordt naar artikel 2 van het bestemmingsplan "Buitengebied 2012" met inbegrip van de wijzigingen en herzieningen daarin. Dit artikel geeft aan hoe hoogte- en andere maten (die bij het bouwen in acht dienen te worden genomen) moeten worden gemeten.
6.3 Bestemmingsregels
In hoofdstuk 2 van het wijzigingsplan zijn de bestemmingsregels opgenomen. In dit hoofdstuk en de daarin opgenomen bepaling worden de regels van het bestemmingsplan "Buitengebied 2012" onverkort van toepassing verklaard evenals de vastgestelde partiële herzieningen en wijzigingsbesluiten en door de raad ingetrokken intrekkingsbesluit. Tevens is de verbeelding van het bestemmingsplan "Buitengebied 2012" op de locatie gewijzigd, in die zin dat de vorm van het bouwvlak aangepast is, het bouwvlak vergroot is en een gebiedsaanduiding met betrekking tot de voorwaardelijke verplichting is toegevoegd. Als gevolg van de aanpassingen aan het bouwvlak zijn ook de vorm en grootte van de aanduidingsvlakken van 'intensieve veehouderij' en 'maximum aantal bedrijfswoningen: 2' daarop aangepast.
Zie verder de toelichting bij het bestemmingsplan "Buitengebied 2012".
6.4 Algemene Regels
In hoofdstuk 3 is aangegeven dat de algemene regels zoals opgenomen in het bestemmingsplan "Buitengebied 2012", en zoals nadien door het college gewijzigd en in werking getreden, door de raad herzien en in werking getreden en zoals gewijzigd door een intrekkingsbesluit van de raad, niet zijn gewijzigd.
6.4.1 Algemene aanduidingsregels
De algemene aanduidingsregels bevatten specificaties van de (dubbel-)bestemmingen met betrekking tot het gebruik of het bouwen. Een gebiedsaanduiding is een aanduiding die verwijst naar een gebied waarvoor bijzondere regels, extra regels of nadere afwegingen gelden. Bij gebiedsaanduidingen gaat het veelal om zones en gebieden die aan sectorale regelgeving zijn ontleend. De volgende gebiedsaanduiding is toegepast:
- 'overige zone - voorwaardelijke verplichting'
6.5 Overgangs- En Slotregels
In het laatste hoofdstuk zijn de regels ten aanzien van het overgangsrecht opgenomen. Het laatste artikel van de regels betreft de citeertitel van voorliggend wijzigingsplan.
6.6 Handhaving
De gemeente acht handhaving van haar beleid van groot belang om de gewenste ruimtelijke kwaliteit te garanderen. Belangrijke redenen voor handhaven zijn:
- De regels zijn door de gemeente vastgesteld en de inwoners van de gemeente mogen verwachten dat de gemeente die regels handhaaft: waarom zijn er anders regels opgesteld? Inwoners van de gemeente hebben als het ware recht op handhaving.
- Handhaving gaat oneigenlijk gebruik van en daarmee de achteruitgang van de kwaliteit van het gemeentelijk grondgebied tegen. Een actueel bestemmingsplan beoogt de ruimtelijke kwaliteit van een gebied in stand te houden en te verbeteren.
- Niet daadkrachtig optreden tegen overtredingen van wettelijke regels werkt een toename van het aantal overtredingen in de hand en tast de geloofwaardigheid van daadkrachtig optreden aan. Het in het bestemmingsplan vastgelegde beleid wordt ondermijnd en het bestuur verliest de greep op de gebouwde omgeving.
Onderscheid kan gemaakt worden tussen preventieve en repressieve handhavingsinstrumenten. Onder preventieve instrumenten kunnen onder andere goede regelgeving (zoals in bestemmingsplan), voorlichting, subsidieverlening, afwijking van bouwregels en gebruiksregels en de omgevingsvergunning worden begrepen. Repressieve instrumenten zijn onder meer controle en toezicht, opsporing en het hanteren van sancties als bestuursdwang en dwangsom.
In 2007 heeft de gemeente de 'Nota handhaving ruimtelijke - en bouwregelgeving gemeente Barneveld' opgesteld. Deze nota geeft inzicht in de achtergronden die geleid hebben tot de totstandkoming van de nota. Ook geeft het voor overtredingen op het gebied van bestemmingsplan- en bouwregelgeving aan hoe met geconstateerde overtredingen om te gaan en welke prioriteitsstelling daarbij te hanteren is (repressieve handhaving).
Bij de handhaafbaarheid van een bestemmingsplan spelen aspecten als communicatie, de planvorm, de normstelling, het daadwerkelijk kunnen handhaven en de controleerbaarheid van normen ook een belangrijke rol.
Randvoorwaarde voor handhaving is dat er voldoende basis/grondslag is om te kunnen handhaven. Deze basis wordt gevormd door:
- De regeling in het bestemmingsplan zelf: de handhaafbaarheid van de planregels.
- Het beleid voor afwijkingen.
In het moederplan (bestemmingsplan "Buitengebied 2012"), en daarmee ook in onderhavig wijzigingsplan, is gestreefd naar heldere, eenduidige planregels met zo min mogelijk interpretatiemogelijkheden.
Verder zijn aan de in het moederplan (bestemmingsplan "Buitengebied 2012") opgenomen afwijkingsmogelijkheden duidelijke voorwaarden verbonden, die voldoende objectief bepaalbaar zijn.
Hoofdstuk 7 Economische Uitvoerbaarheid
7.1 Grondexploitatie
Op grond van artikel 6.12, eerste lid van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) stelt de gemeenteraad een exploitatieplan vast voor gronden waarop een bouwplan voorkomt dat in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is aangewezen. Nu het onderhavige plan de bouw van een hoofdgebouw mogelijk maakt, is dit aan de orde.
Doordat er geen verhaalbare kosten zijn als bedoeld in artikel 6.2.4, onderdelen b tot en met f Bro, behoeft er op grond van artikel 6.2.1a, onder b Bro in dit geval geen exploitatieplan vastgesteld te worden.
De kosten voor het opstellen van het plan worden gedekt door het heffen van leges. Voor de kosten van tegemoetkoming in schade, bedoeld in artikel 6.1 van de Wro (planschade) is een afzonderlijke overeenkomst gesloten. Er zijn bij dit plan geen andere kosten die in een exploitatieplan of exploitatieovereenkomst opgenomen moeten worden.
Hoofdstuk 8 Overleg En Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
De procedure voor het wijzigen van een bestemmingsplan ex artikel 3.6, eerste lid, onder a van de Wro is door de wetgever geregeld. Aangegeven is dat tussen gemeente en verschillende instanties waar nodig overleg over het plan moet worden gevoerd alvorens een ontwerpplan ter visie gelegd kan worden.
Daarnaast is er de gelegenheid om in het voortraject belanghebbenden te laten inspreken conform de gemeentelijke verordening. Pas daarna wordt de wettelijke procedure met betrekking tot vaststelling van het wijzigingsplan opgestart (artikel 3.9a Wro).
8.1 Overleg Ex Artikel 3.1.1 Bro
Het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.1) geeft aan dat burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg voeren met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
In artikel 1.1.1, derde lid Bro is bepaald dat in hoofdstuk 3 van het Bro onder een bestemmingsplan mede een wijzigingsplan als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onder a van de Wro wordt begrepen.
Er is in het gebied van de voorgenomen ontwikkeling geen sprake van bijzondere waarden of andere situaties waardoor deze ontwikkeling zou raken aan enig nationaal belang. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk. Verder is er geen sprake van provinciale belangen, zodat ook is afgezien van vooroverleg met de provincie Gelderland. Op grond van artikel 3.1.1, tweede lid Bro kan derhalve worden afgezien van overleg in door de provincie en het Rijk aangegeven gevallen.
Van het overleg met Waterschap Vallei & Veluwe is verslag gedaan in paragraaf 5.15. Op 27 mei 2017 heeft het waterschap aangegeven dat zij geconstateerd hebben dat ten aanzien van het onderdeel water in het plan de aanbevelingen uit de Watertoets correct zijn verwerkt.
Ook belangen van omliggende gemeenten zijn bij dit plan niet in het geding.
8.2 Inspraak
De Wro bevat geen procedurevoorschriften met betrekking tot de inspraak, en is in Wro zelf niet verplicht gesteld. Dat neemt niet weg dat het de gemeente vrij staat toch inspraak te verlenen bijvoorbeeld op grond van de gemeentelijke inspraakverordening. In relatie daarmee bepaalt artikel 150 van de Gemeentewet onder meer dat in een gemeentelijke inspraakverordening moet worden geregeld op welke wijze bovenbedoelde personen en rechtspersonen hun mening kenbaar kunnen maken.
Op 17 november 2008 heeft het college besloten dat voor wijzigingsplannen ex artikel 3.6, eerste lid, onder a van de Wro geen inspraak wordt gevoerd. Derhalve heeft er geen inspraak plaatsgevonden.
8.3 Zienswijzen
Het ontwerpwijzigingsplan heeft van 14 april 2017 tot en met 26 mei 2017 ter inzage gelegen. Gedurende deze periode heeft een ieder de mogelijkheid gehad om een zienswijze naar voren te brengen. Tijdens deze zes weken zijn geen reacties ingediend.
Bijlagen Bij De Toelichting
Bijlage 1 Lijst Intrekkingsbesluit, Wijzigingen En Herzieningen Bestemmingsplan Buitengebied 2012
Het bestemmingsplan "Buitengebied 2012" (IMRO-idn. NL.IMRO.0203.1056-0004), welk bestemmingsplan is vastgesteld op 28 mei 2013 (en onherroepelijk geworden op 16 september 2015), is inmiddels gewijzigd door het college, herzien door de raad en gewijzigd door een intrekkingsbesluit van de raad. In eerste instantie is een tweetal uitspraken verwerkt:
- de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State, ABRvS 29 april 2015, zaaknummer 201307247/1/R2, 201305071/1/R2, 201305215/1/R2 en 201402967/1/R2;
- de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State, ABRvS 16 september 2015, zaaknummer 201307247/5/R2.
De volgende herzieningen en het intrekkingsbesluit van het bestemmingsplan "Buitengebied 2012" zijn verwerkt:
- "partiële herziening bestemmingsplan Buitengebied 2012" (IMRO-idn. NL.IMRO.0203.1241-0001);
- "Tweede partiele herziening Buitengebied 2012" (IMRO-idn. NL.IMRO.0203.1253-0003);
- "Parapluherziening De Puurveense Molen" (IMRO-idn. NL.IMRO.0203.1248-0002);
- Intrekkingsbesluit "Wijziging van het bestemmingsplan Buitengebied 2012 door het intrekken vanenkele onderdelen" (IMRO-idn. NL.IMRO.0203.IB1056-0001);
- "4e partiële herziening Buitengebied 2012" (IMRO-idn. NL.IMRO.0203.1268-0002);
- "Apeldoornsestraat-Kieftveen, partiële herziening Buitengebied 2012" (IMRO-idn. NL.IMRO.0203.1368-0002).
Verder zijn de volgende wijzigingsplannen - met toepassing van de binnen het bestemmingsplan "Buitengebied 2012" opgenomen wijzigingsbevoegdheden - en partiële herzieningen (op perceelsniveau) verwerkt:
Naam wijzigingsplan (wp)/ partiële herziening (ph) | IMRO-identificatienummer | Datum vastgesteld | |
Apeldoornsestraat VII (wp) | NL.IMRO.0203.1223-0002 | 26-8-2014 | |
Barnseweg VI (wp) | NL.IMRO.0203.1246-0002 | 10-7-2014 | |
Boshuisweg I (wp) | NL.IMRO.0203.1279-0002 | 1-4-2015 | |
Brunesengweg II (wp) | NL.IMRO.0203.1273-0002 | 3-10-2014 | |
Brugveenseweg-Walhuisweg (wp) | NL.IMRO.0203.1301-0002 | 4-6-2015 | |
Drieënhuizerweg III (wp) | NL.IMRO.0203.1312-0002 | 17-11-2015 | |
Essenerweg XII (wp) | NL.IMRO.0203.1272-0002 | 25-3-2015 | |
Essenerweg XIII (wp) | NL.IMRO.0203.1365-0002 | 26-8-2016 | |
Garderbroekerweg XVII (wp) | NL.IMRO.0203.1234-0002 | 3-1-2014 | |
Grote Hegweg I (wp) | NL.IMRO.0203.1303-0002 | 30-6-2015 | |
Helweg I (wp) | NL.IMRO.0203.1265-0002 | 8-9-2014 | |
Hessenweg X (wp) | NL.IMRO.0203.1327-0002 | 21-1-2016 | |
Kapweg-Graafhorstweg (wp) | NL.IMRO.0203.1334-0002 | 8-3-2016 | |
Klettersteeg I (wp) | NL.IMRO.0203.1338-0002 | 19-2-2016 | |
Klettersteeg-Grote Fliertweg, partiële herzieningBuitengebied 2012 (ph) | NL.IMRO.0203.1363-0002 | 14-12-2016 | |
Laageinderweg III (wp) | NL.IMRO.0203.1309-0002 | 4-8-2015 | |
Laageinderweg IV (wp) | NL.IMRO.0203.1356-0002 | 21-6-2016 | |
Lange Zuiderweg III (wp) | NL.IMRO.0203.1306-0002 | 21-8-2015 | |
Lange Zuiderweg IV (wp) | NL.IMRO.0203.1329-0002 | 15-2-2016 | |
Muldersweg I (wp) | NL.IMRO.0203.1244-0002 | 17-7-2014 | |
Nachtegaalweg II (wp) | NL.IMRO.0203.1313-0002 | 5-1-2016 | |
Oosterbrinkweg IV (wp) | NL.IMRO.0203.1326-0002 | 16-12-2015 | |
partiële herziening Buitengebied 2012-Esweg II (ph) | NL.IMRO.0203.1324-0002 | 13-4-2016 | |
Peutweg I (wp) | NL.IMRO.0203.1247-0002 | 17-2-2015 | |
Renswoudsestraatweg III (wp) | NL.IMRO.0203.1317-0002 | 7-6-2016 | |
Rudolphlaan I | NL.IMRO.0203.1218-0002 | 26-4-2016 | |
Sandersstraat I (wp) | NL.IMRO.0203.1210-0002 | 15-2-2016 | |
Scherpenzeelseweg IX (wp) | NL.IMRO.0203.1276-0002 | 6-11-2014 | |
Valkseweg XII (wp) | NL.IMRO.0203.1307-0002 | 13-7-2015 | |
Valkseweg XIII (wp) | NL.IMRO.0203.1353-0002 | 24-5-2016 | |
Vinkekampweg I (wp) | NL.IMRO.0203.1288-0002 | 13-3-2015 | |
Wesselseweg VII (wp) | NL.IMRO.0203.1191-0002 | 18-3-2014 |
Daarnaast is inmiddels het bestemmingsplan "Buitengebied 2012" vervangen (geheel en gedeeltelijk) door de volgende bestemmingsplannen. Eveneens geldt dit voor het provinciale inpassingsplan "Rondweg Voorthuizen N303" (met IMRO-idn. NL.IMRO.9925.IPN303Voorthuizen-VST1) welke is vastgesteld op 17-12-2014.
Naam bestemmingsplan | IMRO-identificatienummer | Vastgesteld | ||
Apeldoornsestraat-Stoutenburgerweg | NL.IMRO.0203.1340-0002 | 1-2-2017 | ||
Baron van Nagellstraat-Oude Zeumerseweg | NL.IMRO.0203.1237-0002 | 30-9-2015 | ||
Baron van Nagellstraat VIII | NL.IMRO.0203.1271-0003 | 11-11-2015 | ||
Barneveld-Noordwest | NL.IMRO.0203.1310-0003 | 1-2-2017 | ||
Dijkerweg I | NL.IMRO.0203.1277-0002 | 6-5-2014 | ||
Dijkerweg II | NL.IMRO.0203.1335-0002 | 25-5-2016 | ||
Dunenkamperweg I | NL.IMRO.0203.1196-0002 | 1-10-2013 | ||
Drieenhuizerweg-Heetkamperweg | NL.IMRO.0203.1264-0002 | 28-1-2015 | ||
Dwarsakker | NL.IMRO.0203.1214-0003 | 20-8-2014 | ||
Dwarsakker II | NL.IMRO.0203.1277-0002 | 30-9-2015 | ||
Dwarsgraafweg V | NL.IMRO.0203.1290-0002 | 13-5-2015 | ||
Essenerweg X | NL.IMRO.0203.1238-0002 | 6-5-2014 | ||
Esweg I | NL.IMRO.0203.1318-0002 | 27-1-2016 | ||
Garderbroekerweg-Kerkweg | NL.IMRO.0203.1189-0003 | 4-3-2015 | ||
Garderbroekerweg-Wencopperweg | NL.IMRO.0203.1236-0002 | 10-6-2015 | ||
Garderbroekerweg XIV | NL.IMRO.0203.1195-0002 | 17-12-2013 | ||
Garderbroekerweg XV | NL.IMRO.0203.1212-0002 | 28-1-2014 | ||
Garderbroekerweg XVIII | NL.IMRO.0203.1315-0002 | 11-11-2015 | ||
Gelkenhorsterweg I | NL.IMRO.0203.1369-0001 | ontwerp | ||
Gruttoweg I | NL.IMRO.0203.1295-0002 | 30-9-2015 | ||
Harskamperweg V | NL.IMRO.0203.1362-0002 | 9-11-2016 | ||
Harskamperweg-Kootwijkerdijk | NL.IMRO.0203.1304-0002 | 2-3-2016 | ||
Hazendonkweg-Heetweg (fietspad N310) | NL.IMRO.0203.1229-0002 | 16-12-2014 | ||
Hazendonkweg I | NL.IMRO.0203.1211-0002 | 12-11-2013 | ||
Heideweg-Garderbroekerweg | NL.IMRO.0203.1322-0002 | 25-5-2016 | ||
Holzenbosch | NL.IMRO.0203.1124-0002 | 16-12-2015 | ||
Houtbeekweg I | NL.IMRO.0203.1257-0003 | 8-7-2015 | ||
Hunnenweg V | NL.IMRO.0203.1328-0002 | 13-4-2016 | ||
Kootwijkerdijk-Harderwijkerkarweg | NL.IMRO.0203.1323-0002 | 25-5-2016 | ||
Kootwijkerdijk II | NL.IMRO.0203.1293-0002 | 8-7-2015 | ||
Laageinderweg I | NL.IMRO.0203.1235-0002 | 6-5-2014 | ||
Laageinderweg V | NL.IMRO.0203.1383-0001 | ontwerp | ||
Laageinderweg-Drieënhuizerweg | NL.IMRO.0203.1283-0002 | 9-11-2016 | ||
Lange Zuiderweg II | NL.IMRO.0203.1219-0002 | 10-6-2014 | ||
Molenweg III | NL.IMRO.0203.1342-0002 | 6-7-2016 | ||
Nachtegaalweg-Appelseweg | NL.IMRO.0203.1180-0002 | 27-1-2016 | ||
Nijkerkerweg VI | NL.IMRO.0203.1286-0002 | 6-7-2016 | ||
Noordersingel I | NL.IMRO.0203.1336-0002 | 6-7-2016 | ||
Otelaarseweg II | NL.IMRO.0203.1220-0002 | 6-5-2014 | ||
Oud Milligenseweg VI | NL.IMRO.0203.1254-0002 | 30-9-2014 | ||
Oud Vellerseweg/Hunnenweg | NL.IMRO.0203.1169-0002 | 10-6-2015 | ||
Overhorsterweg I | NL.IMRO.0203.1331-0002 | 14-12-2016 | ||
Puurveenseweg II | NL.IMRO.0203.1321-0002 | 9-7-2013 | ||
Rijksweg IV | NL.IMRO.0203.1314-0002 | 27-1-2016 | ||
Rubensstraat II | NL.IMRO.0203.1291-0002 | 4-3-2015 | ||
Schoonengweg I | NL.IMRO.0203.1339-0002 | 25-5-2016 | ||
Sleedoornweg-Harskamperweg-Engelsestadweg | NL.IMRO.0203.1152-0003 | 10-6-2014 | ||
Speulderbosweg I | NL.IMRO.0203.1204-0002 | 1-2-2017 | ||
Stationsweg-Binnenveld | NL.IMRO.0203.1325-0002 | 13-4-2016 | ||
Stationsweg XI | NL.IMRO.0203.1263-0002 | 13-5-2015 | ||
Stroeërweg I | NL.IMRO.0203.1200-0002 | 8-7-2015 | ||
Stroe VI | NL.IMRO.0203.1250-0003 | 4-3-2015 | ||
Thorbeckelaan Zuid I | NL.IMRO.0203.1239-0003 | 8-7-2015 | ||
Valkseweg-Nijkerkerweg | NL.IMRO.0203.1350-0002 | 6-7-2016 | ||
Veluweweg-Essenerweg | NL.IMRO.0203.1297-0002 | 10-6-2015 | ||
Veluweweg-Lankerenseweg | NL.IMRO.0203.1202-0002 | 10-6-2015 | ||
Veluweweg-Lankerenseweg I | NL.IMRO.0203.1289-0002 | 10-6-2015 | ||
Wethouder Rebellaan I | NL.IMRO.0203.1184-0003 | 9-7-2013 | ||
Wethouder Rebellaan II | NL.IMRO.0203.1367-0003 | 1-2-2017 | ||
Wencopperweg II | NL.IMRO.0203.1245-0002 | 6-7-2016 | ||
Wencopperweg III | NL.IMRO.0203.1249-0002 | 16-12-2014 | ||
Wencopperweg IV | NL.IMRO.0203.1357-0002 | 14-12-2016 | ||
Wolweg I | NL.IMRO.0203.1330-0002 | 29-9-2016 |