KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 2 Algemene Aanduidingsregels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 3 Overgangsrecht
Artikel 4 Slotregel
Bijlagen
Bijlage 1 Situatietekening Met Landschappelijke Inpassing
Hoofdstuk 1 Inleiding
Hoofdstuk 2 Bestaande Situatie
2.1 Begrenzing Plangebied
2.2 Geldende Bestemmingen
Hoofdstuk 3 Planbeschrijving
Hoofdstuk 4 Beleidskader
4.1 Inleiding
4.2 Rijk
4.3 Provincie
4.4 Regio
4.5 Waterschap
4.6 Gemeente
Hoofdstuk 5 Randvoorwaarden
5.1 Bodem
5.2 Cultuurhistorie
5.3 Ecologie
5.4 Externe Veiligheid
5.5 Geluid
5.6 Geur
5.7 Ladder Voor Duurzame Verstedelijking
5.8 Leidingen
5.9 Luchtkwaliteit
5.10 Milieueffectrapportage
5.11 Milieuzonering
5.12 Natuur En Landschap
5.13 Veiligheid
5.14 Verkeer
5.15 Water
Hoofdstuk 6 Juridische Aspecten
6.1 Inleiding
6.2 Inleidende Regels
6.3 Bestemmingsregels
6.4 Algemene Regels
6.5 Overgangs- En Slotregels
6.6 Handhaving
Hoofdstuk 7 Economische Uitvoerbaarheid
7.1 Grondexploitatie
Hoofdstuk 8 Overleg En Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
8.1 Overleg Ex Artikel 3.1.1 Bro
8.2 Inspraak
8.3 Zienswijzen
Bijlagen Bij De Toelichting
Bijlage 1 Lijst Intrekkingsbesluit, Wijzigingen En Herzieningen Bestemmingsplan Buitengebied 2012

Kallenbroekerweg I, partiële herziening Buitengebied 2012

Bestemmingsplan - gemeente Barneveld

Vastgesteld op 24-05-2017 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

De regels van Hoofdstuk 1 van de regels van het bestemmingsplan Buitengebied 2012 worden niet herzien.

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 plan

Kallenbroekerweg I, partiële herziening Buitengebied 2012 met identificatienummer NL.IMRO.0203.1403-0002 van de gemeente Barneveld;

1.2 bestemmingsplan Buitengebied 2012

het bestemmingsplan "Buitengebied 2012" met identificatienummer NL.IMRO.0203.1056-0004, vastgesteld door de gemeenteraad van Barneveld d.d. 28 mei 2013, en zoals nadien door het college gewijzigd en in werking getreden, door de raad herzien en in werking getreden en zoals gewijzigd door een intrekkingsbesluit van de raad;

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

De regels van Hoofdstuk 2 van de regels van het bestemmingsplan Buitengebied 2012 worden niet herzien.

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

De regels van Hoofdstuk 3 van de regels van het bestemmingsplan Buitengebied 2012 worden niet herzien.

In deze regels wordt verstaan onder:

Artikel 2 Algemene Aanduidingsregels

2.1 voorwaardelijke verplichting

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

De regels van Hoofdstuk 4 van de regels van het bestemmingsplan Buitengebied 2012 worden niet herzien.

In deze regels wordt verstaan onder:

Artikel 3 Overgangsrecht

3.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. 1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    1. a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. 2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  3. 3. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

3.2 Overgangsrecht gebruik

  1. 1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. 2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. 3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. 4. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 4 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het plan "Kallenbroekerweg I, partiële herziening Buitengebied 2012" van de gemeente Barneveld.

Behoort bij het besluit van de raad van de gemeente Barneveld

Bijlagen

Bijlage 1 Situatietekening Met Landschappelijke Inpassing

Hoofdstuk 1 Inleiding

Voor het perceel aan de Kallenbroekerweg 133 in Barneveld is een verzoek ingediend om mee te werken aan het vergroten van het agrarische bouwvlak ten behoeve van het realiseren van een overdekte mestvoorziening (geheel geprojecteerd ten zuiden van en buiten de grenzen van het bestaand bouwvlak). Op de locatie is een intensieve veehouderij in de vorm van een geitenhouderij gevestigd.

De uitvoering van dit plan is niet mogelijk binnen het geldende bestemmingsplan. Daarom is voorliggende partiële herziening van het bestemmingsplan opgesteld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1403-0002_0001.png"Afbeelding: ligging perceel Kallenbroekerweg 133 te Barneveld.

Voorliggend plan (partiële herziening van de verbeelding van het moederplan) bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De toelichting is opgebouwd uit acht hoofdstukken. Na dit hoofdstuk beschrijft hoofdstuk 2 de bestaande situatie. Vervolgens wordt in hoofdstuk 3 een beschrijving van het plan gegeven. Hoofdstuk 4 gaat vervolgens in op het beleidskader. Het vijfde hoofdstuk gaat in op de randvoorwaarden, waarna in het zesde hoofdstuk de juridische aspecten worden besproken. In hoofdstuk 7 is aandacht voor de economische uitvoerbaarheid. Hoofdstuk 8 gaat in op de resultaten van de procedure ten behoeve van deze partiële herziening.

Hoofdstuk 2 Bestaande Situatie

2.1 Begrenzing Plangebied

Het plangebied ligt aan de Kallenbroekerweg 133 ten westen van de kern Barneveld. Het plangebied wordt aan de noordzijde begrensd door de Kallenbroekerweg. Aan de oostzijde vormt de rijksweg A30 de grens van het plangebied. Het agrarische bedrijf aan de Kallenbroekerweg 135 vormt de westelijke plangrens en ten zuiden liggen onbebouwde agrarische percelen. Onderstaande afbeelding geeft de ligging van het plangebied weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1403-0002_0002.png"Afbeelding: ligging plangebied met luchtfoto uit 2016.

2.2 Geldende Bestemmingen

Het plangebied ligt in het bestemmingsplan "Buitengebied 2012" en zoals nadien door het college gewijzigd en in werking getreden, door de raad herzien en in werking getreden en zoals gewijzigd door een intrekkingsbesluit van de raad. De gronden hebben de bestemming 'Agrarisch' met een agrarisch bouwvlak. Tevens geldt de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1' (met hoge en middelhoge verwachtingswaarde).

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1403-0002_0003.png"Afbeelding: uitsnede bestemmingsplan planlocatie (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)

Wijzigingsbevoegdheid
Realisatie van een overdekte mestopslag met een dergelijke omvang buiten het bouwvlak is volgens het bestemmingsplan niet toegestaan. De binnenplanse afwijkingsmogelijkheid, die het mogelijk maakt de bouwvlakgrenzen door bebouwing (zoals de overdekte mestopslag) te overschrijden tot een oppervlakte van 750 m2, is al toegepast. Er is namelijk een uitbreiding van een bestaand bedrijfsgebouw met een oppervlakte van circa 720 m2 buiten de grenzen van het bouwvlak vergund en opgericht. Verder kunnen bepaalde mestopslagvoorzieningen buiten het bouwvlak worden gerealiseerd, maar de beoogde mestopslag voldoet niet aan de gestelde voorwaarden qua omvang.

In het bestemmingsplan is in artikel 3.7, lid 1 - zoals dat luidt na de herzieningen en het intrekkingsbesluit - een wijzigingsbevoegdheid ex artikel 3.6, eerste lid, onder a van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) opgenomen waarmee burgemeester en wethouders onder voorwaarden kunnen meewerken aan een vergroting van het agrarisch bouwvlak tot maximaal 1,5 hectare. Omdat de locatie binnen het verwevingsgebied ligt, mag het vergrote bouwvlak niet meer mag bedragen dan 130% van het op 17 maart 2005 geldende bouwvlak, als in dat bouwvlak intensieve veehouderij is toegestaan. Het agrarische bouwvlak had op dat moment en heeft een oppervlakte van circa 0,53 hectare en wordt vergroot naar circa 0,67 hectare. Daarmee voldoet voorliggend verzoek aan deze voorwaarde. Voor alle vergrotingen geldt dat:

  • de vergroting noodzakelijk is in het kader van een doelmatige en/of duurzame bedrijfsvoering;
  • er wordt gestreefd naar een compacte bouwvlakvorm, voor zover dat streven geen afbreuk doet aan een zorgvuldige landschappelijke inpassing;
  • er sprake is van een zorgvuldige landschappelijke inpassing, al dan niet door het nemen van passende maatregelen;
  • aannemelijk is gemaakt dat geen onacceptabele verkeersaantrekkende werking optreedt;
  • geen significante aantasting plaatsvindt van ecologische waarden en is aangetoond dat het toepassen van de wijzigingsbevoegdheid niet leidt tot significant negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen van Natura 2000-gebieden;
  • geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de milieusituatie;
  • voor de vergroting van de oppervlakte van het bouwvlak saldo beschikbaar is binnen de component 'oppervlakte bouwvlak' van de salderingsregistratie.

Van deze wijzigingsbevoegdheid kan gebruik worden gemaakt en het verzoek voldoet aan deze voorwaarden, wat uit de volgende hoofdstukken binnen deze toelichting blijkt.

Aanduiding 'intensieve veehouderij'
De geitenhouderij had bij de inventarisatie voor het bestemmingsplan “Buitengebied 2012” een aanduiding 'intensieve veehouderij' moeten krijgen, maar dit is niet gebeurd. Op 20 januari 2010 is een revisievergunning milieu afgegeven voor het houden van 1.100 geiten en 20 stuks rundvee. Gezien de definitie van intensieve veehouderij in het bestemmingsplan “Buitengebied 2012” is dan sprake van een intensieve veehouderij. De verwarring komt waarschijnlijk voort uit het destijds geldende reconstructieplan (dat nu niet meer bestaat). Daarin werden geiten nog uitgezonderd in de definitie van intensieve veehouderij omdat dit bij de vaststelling van het reconstructieplan in 2005 nog niet zo grootschalig voorkwam. Er wordt daarom voorgesteld, vooruitlopend op de verzamelherziening voor het buitengebied, dit met deze procedure aan te passen. Immers is de overdekte mestopslag vanuit wetgeving noodzakelijk en daarom kan niet worden gewacht op de verzamelherziening.

Gezien het feit dat met dit plan ook de aanduiding 'intensieve veehouderij' op de verbeelding wordt opgenomen, is het wel noodzakelijk een partiële herziening van het bestemmingsplan ex artikel 3.1 van de Wro te doorlopen in plaats van de mogelijke - voor het vergroten van het bouwvlak - toe te passen wijzigingsprocedure.

Hoofdstuk 3 Planbeschrijving

Het geitenbedrijf houdt volgens de milieuvergunning uit 2013 onder andere een 900 melkgeiten en een 400 opfokgeiten. De geiten worden op stro gehouden. De mest van deze dieren dient wettelijk 3 maanden op het bedrijf te worden gehouden. Op dit moment wordt de mest opgeslagen op een mestplaat die niet overdekt is. Door de neerslag wordt de mest verdund die ook weer opgeslagen of afgevoerd dient te worden. Tevens zorgt dit voor het afstromen van de mest naar omliggende sloten wat ongewenst is. Daarom is het noodzakelijk een overdekte mestopslag te realiseren. Binnen het agrarische bouwvlak is daarvoor geen ruimte. De vergroting is noodzakelijk om de realisatie van de overdekte mestvoorziening, die niet buiten het bouwvlak kan worden gerealiseerd, mogelijk te maken. Daarmee is aangetoond dat de vergroting noodzakelijk is in het kader van een doelmatige en/of duurzame bedrijfsvoering.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1403-0002_0004.png"
Afbeelding: bestaande bebouwing met nieuwe mestopslag

De voorgestelde locatie van de nieuwe mestopslag is vanuit stedebouwkundig oogpunt acceptabel. De nieuwe mestopslag wordt ten zuiden en op korte afstand van een bestaand bedrijfsgebouw. Met de daarmee gepaard gaande vergroting van het bouwvlak is er nog steeds sprake van een compacte bouwvlakvorm, voor zover dat streven geen afbreuk doet aan een zorgvuldige landschappelijke inpassing. Het agrarisch bedrijf wordt aan de zuidzijde landschappelijk ingepast, wat zorgt voor een zorgvuldige landschappelijke inpassing. Door op deze locatie te bouwen zal de mestopslag de ruimtelijke beleving van de openbare ruimte niet beïnvloeden. Het heeft dus geen aantasting van de ruimtelijke kwaliteit van de omgeving tot gevolg en heeft ook geen invloed op de naastgelegen bebouwde percelen.

Het gaat dus slechts om het verplaatsen van de mestopslagvoorziening en de bedrijfsactiviteiten zullen niet wijzigen. Daarmee zal er geen sprake zijn van een onacceptabele verkeersaantrekkende werking. In plaats van de onoverdekte mestplaat komt er op een iets andere locatie een overdekte mestopslag. Het gaat dus om het verplaatsen van een onoverdekte mestplaat. De vergroting is noodzakelijk om de realisatie van de overdekte mestvoorziening mogelijk te maken en niet ten behoeve van het houden van extra dieren. Vanwege de kleinschalige ontwikkeling vindt er daardoor geen significante aantasting plaats van ecologische waarden en zal het toepassen van de wijzigingsbevoegdheid niet leiden tot significant negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen van Natura 2000-gebieden (zie ook paragraaf 5.3). Het bedrijf verandert verder niet, er worden immers geen extra dieren gehouden, en de nieuwe mestopslag is ten opzichte van omliggende geurgevoelige objecten op een zodanige afstand geprojecteerd dat dit geen belemmering oplevert. Er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de milieusituatie. De vergroting noodzakelijk is in het kader om de realisatie van de overdekte mestvoorziening mogelijk te maken en niet ten behoeve van het houden van extra dieren.
Verder is voor de vergroting van de oppervlakte van het bouwvlak ruim voldoende saldo beschikbaar binnen de component 'oppervlakte bouwvlak' van de salderingsregistratie (zie 4.6.3.1).

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1403-0002_0005.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1403-0002_0006.png"

Bestemde situatie voor (links Buitengebied 2012) en na (rechts) de partiële herziening

Gezien het bovenstaande past het verzoek binnen het gemeentelijk beleidskader en is er geen belemmering om hieraan mee te werken.

Hoofdstuk 4 Beleidskader

4.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op het relevante beleidskader. Het gaat om beleid en beleidsnota's die direct dan wel indirect doorwerken in het bestemmingsplan of invloed hebben op de bestemmingsregelingen. Van deze nota's is hierna per bestuursniveau een beknopte samenvatting gegeven.

4.2 Rijk

4.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

In 2012 is de nationale Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) van kracht geworden. Deze vervangt onder andere de Nota Ruimte.

De SVIR bepaalt welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze van invloed zijn op de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken. De Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) is de ministeriële regeling. Op 30 december 2011 zijn het Barro en de Rarro in werking getreden. In Barneveld zijn het Barro en de Rarro van toepassing in verband met de aanwezige militaire terreinen.

Het Rijk heeft drie doelen gekozen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • Het verbeteren en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Met de Structuurvisie zet het kabinet het roer om in het nationale ruimtelijke beleid. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

Doorwerking in plangebied
In dit geval is geen sprake van één van deze 13 nationale belangen. De SVIR vormt derhalve geen belemmering voor onderhavig plan.

4.3 Provincie

4.3.1 Reconstructiezonering

In het bestemmingsplan "Buitengebied 2012" is de zonering van veehouderijen nog gebaseerd op de Reconstructieplannen die golden ten tijde van de vaststelling van voornoemd plan; te weten het Reconstructieplan Veluwe en het Reconstructieplan Gelderse Vallei/Utrecht-Oost.

De 'Reconstructiewet concentratiegebieden 2002' schrijft een zonering van de intensieve veehouderij voor. Het reconstructieplan heeft tot doel veehouderij en kwetsbare natuur ruimtelijk te scheiden. Het zoneringsbeleid is er op gericht dat niet-grondgebonden veehouderijbedrijven (nieuwe naam voor intensieve veehouderij) geconcentreerd worden in gebieden die daarvoor geschikt zijn. Het doel is dat hierdoor verzuring gevoelige natuur ontlast wordt. De 'Reconstructiewet concentratiegebieden 2002' geeft aan dat het reconstructieplan een beschrijving moet bevatten van de ruimtelijke indeling van het reconstructiegebied in drie zones; deze zijn Extensiveringsgebieden, Verwevingsgebieden en Landbouwontwikkelingsgebieden.

Verwevingsgebied
Nieuwvestiging van een niet-grondgebonden veehouderijbedrijf is niet toegestaan. Vergroting van het bouwperceel met 30% voor uitbreiding van een niet-grondgebonden veehouderijbedrijf is toegestaan mits deze uitbreiding niet op gespannen voet staat met lokale omgevingskwaliteiten. Omschakeling van volledig grondgebonden bedrijven naar een niet-grondgebonden veehouderijbedrijf is onder voorwaarden toegestaan. Bij de actualisatie in 2010 is afgesproken dat onder strenge extra voorwaarden een tweede 30% uitbreiding mogelijk is. Het verzoek voldoet aan de uitgangspunten die voor de vergroting zijn vastgesteld.

4.3.2 Omgevingsvisie en Omgevingsverordening

De provincie Gelderland heeft haar beleid gericht op de fysieke leefomgeving vastgelegd in de Omgevingsvisie en de bijbehorende Omgevingsverordening.

De Omgevingsvisie en Omgevingsverordening gaan over de belangrijkste maatschappelijke opgaven in Gelderland. Het gaat over steden en dorpen, natuur, landbouw, water, energie en meer: Gelderland is dynamisch, mooi en divers.

Voor het landelijk gebied ligt in de Omgevingsvisie en Omgevingsverordening de focus op een vitaal platteland, waar mensen inspelen op grote veranderingen, waar inwoners zich actief inzetten voor hun gezamenlijke toekomst, een platteland met een eigen economische kracht en een grote natuurlijke en landschappelijke waarde, waar kwaliteit en vitaliteit samen op gaan.

Periodiek actualiseert de provincie onderdelen van de Omgevingsvisie en Omgevingsverordening.

4.4 Regio

4.4.1 Landschapsontwikkelingsplan

In regionaal verband is in 2005 een Landschapsontwikkelingsplan (LOP) opgesteld, namelijk het Landschapsontwikkelingsplan Gelderse Vallei. Het belangrijkste doel van het LOP is het stimuleren van initiatieven voor landschaps- en natuurontwikkeling door particulieren, instanties en de gemeente. Hierbij staat het behouden, versterken en verbeteren van de landschappelijke identiteit en de groenblauwe structuur voorop. Het LOP dient er voor om bouwstenen te bieden voor ontwikkelingen in het buitengebied en deze actief te geleiden. Het LOP vormt de basis voor een actief landschapsbeleid. Enkele onderdelen van de visie zijn per landschapstype nader uitgewerkt:

  • de erfinrichting en kleine landschapselementen;
  • de spelregels voor nieuwe landgoederen;
  • de inrichting van de beken;
  • het soortenbeleid.

4.5 Waterschap

Waterbeheersprogramma 2016-2021 Waterschap Vallei en Veluwe
Op 1 januari 2016 is het Waterbeheerprogramma 2016 - 2021 'Partnerschap als watermerk' van Waterschap Vallei en Veluwe in werking getreden. Het waterschap stelt in het waterbeheerprogramma dat de huidige wateropgaven zo complex zijn, dat alleen een aanpak samen met partnerorganisaties en inwoners zorgt voor de gewenste resultaten en de beste oplossingen. Daarom kan en wil het waterschap niet alleen opereren in het behalen van zijn doelen en hecht daarom groot belang aan de samenwerking met zijn partners in de regio. Samen met inwoners, ondernemers en andere organisaties wil het waterschap werken aan een duurzame waterzuivering van afvalwater en toekomstgericht beheer van onze dijken en waterwegen zodat iedereen tegen aanvaardbare kosten veilig kan wonen, werken en recreëren. Daarbij wil Waterschap Vallei en Veluwe de goede waterhuishoudkundige voorwaarden scheppen voor zowel inwoners, bedrijven, natuur en landbouw.

Een belangrijke ontwikkeling waar het waterschap op anticipeert is het veranderende klimaat. Deze verandering zal leiden tot meer extreme weersituaties: perioden van veel neerslag met kans op wateroverlast en perioden van droogte met kans op watertekorten. Om goed voorbereid te zijn, wil het waterschap het watersysteem robuuster maken door meer ruimte voor wateren te reserveren, zowel binnen de bebouwde kom als in het buitengebied. Het waterschap wil de effecten van klimaatverandering beperken door het vasthouden van water, het inrichten en beheren van robuuste watersystemen en het inrichten van een beperkt aantal waterbergingsgebieden. Afkoppelen van relatief schoon hemelwater van het riool is een belangrijke maatregel om overbelasting van het riool en een te snelle afvoer te voorkomen.

Daarnaast wil het waterschap negatieve effecten op de kwaliteit van oppervlaktewater, grondwater en bodem voorkomen, evenals negatieve effecten op beschermde flora en fauna.

Doorwerking in plangebied
De bevindingen en resultaten van de watertoets zijn beschreven in de waterparagraaf (§ 5.15).

4.6 Gemeente

4.6.1 Structuurvisie Buitengebied Barneveld

De structuurvisie Buitengebied Barneveld is op 21 september 2011 door de gemeenteraad vastgesteld. De Structuurvisie Buitengebied Barneveld bouwt voort op keuzes die gemaakt zijn in de Strategische visie en de Nota van Uitgangspunten voor het buitengebied.

De visie voor het buitengebied is ruimte bieden voor economische ontwikkeling in samenhang met behoud en ontwikkeling van de omgevingskwaliteiten landschap, natuur, woon- en leefmilieu.

Er doen zich belangrijke ontwikkelingen voor die bepalend zijn voor de toekomst van het buitengebied. De landbouw heeft niet stil gestaan en past zich aan, aan nieuwe ontwikkelingen. De doorgaande ontwikkeling in de agrarische sector heeft onder andere tot gevolg dat er steeds minder maar wel grotere agrarische bedrijven zijn gekomen en nog zullen komen. Een gevolg hiervan is vrijkomende agrarische erven door functieverandering naar wonen of werken. Ook is steeds vaker sprake van verbreding en verduurzaming. Tevens wordt geconstateerd dat recreatiebedrijven moderniseren en de kwaliteit verhogen. Deze ontwikkelingen zijn van grote invloed op de omgevingskwaliteiten natuur, landschap, cultuurhistorie en woon- en leefomgeving.

Met de visie wordt ruimte geboden voor economische ontwikkeling in samenhang met behoud en ontwikkeling van de omgevingskwaliteiten. Dat gaat de gemeente doen door initiatieven mede te beoordelen op de mate waarin ze bijdragen aan behoud en ontwikkeling van de omgevingskwaliteit, bijvoorbeeld effecten op landschap (beeldkwaliteit), woon- en leefmilieu, verkeer en natuur.

De gemeente wil diverse ontwikkelingen faciliteren. Wat betreft de landbouw gaat dat om zowel schaalvergroting als verbreding en innovatie. Die verbreding verdient mogelijkheden om enerzijds extra inkomsten te bieden aan agrarische ondernemers en anderzijds om duurzame en innovatieve ontwikkelingen ruimte te geven. Verbreding is bovendien interessant voor de beleidsopgave om recreatieve mogelijkheden in het hele buitengebied te benutten en te stimuleren. Innovatie verdient kansen omdat daarmee kan worden gewerkt aan de versterking van de positie van de Regio FoodValley, aan ondernemingszin en aan klimaatadaptatie. De schaalvergroting en de innovatieve ontwikkelingen moeten echter wel passen in het landschap van de gemeente Barneveld. Die voorwaarde geldt ook voor de locaties waar de agrarische bedrijven juist stoppen en gebruik maken van het beleid voor functieverandering waarmee woningen of (kleine) bedrijven worden gerealiseerd. Het spreekt vanzelf dat ook recreatieve functies moeten bijdragen aan een fraai en herkenbaar landschap. Een landschappelijk fraai buitengebied met goed ingepaste ontwikkelingen. Een buitengebied dat zo wordt ingericht dat het een aangename plek is om er te werken en te recreëren. Dat vergt een goed klimaat om passende werk- en recreatiefuncties daadwerkelijk te kunnen behouden en ontwikkelen.

Het buitengebied als een prettige omgeving om te verblijven geeft ook een meerwaarde voor de talrijke woningen die in het buitengebied aanwezig zijn en is van groot belang als positieve vestigingsfactor voor de (toekomstige) bewoners van de negen woonkernen. Die meerwaarde wil de gemeente graag verder versterken door het ontwikkelen van de relaties tussen de dorpen en het buitengebied. Daarom wil de gemeente initiatieven op het gebied van bijvoorbeeld de lokale voedselvoorziening en het beleven van veehouderij (kijk- en doemogelijkheden) en natuur (rust zoeken en onderhoud) faciliteren.

De hiervoor genoemde aanpak geldt voor het hele buitengebied. Daarnaast is een onderscheid gemaakt in deelgebieden, met beleidsaccenten op grond van landschappelijke kenmerken en zones op grond van een specifieke functie. Zie hiervoor de afbeelding 'Visie ruimtelijke kwaliteit Barneveld'.

De deelgebieden zijn:

  • Agrarisch bedrijvenlandschap.
  • Agrarisch bekenlandschap.
  • Agrarisch slagenlandschap.
  • Veluws natuurgebied met agrarische enclaves.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1403-0002_0008.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1403-0002_0009.png"

Afbeelding: Visie ruimtelijke kwaliteit Barneveld + legenda

Per deelgebied wordt de ontwikkelingsrichting beschreven. Het kwaliteitsbeeld vormt het ruimtelijk toetsingskader. Het stelt eisen die richtinggevend zijn voor ruimtelijke ontwikkeling. Deze (minimum)eisen zijn kaderstellend voor het (bestemmings)plan. Het plangebied ligt in het volgende deelgebied.

4.6.2 Waterplan Barneveld (2005) en Hemelwaterbeleidsplan (2011)

Het Waterplan geeft een integrale watervisie op het verhogen van de gebruikswaarde en belevingswaarde van water. Door een verantwoord gebruik en duurzame ontwikkeling van het water kan ook in de toekomst gebruik worden gemaakt van een gezond watersysteem. De volgende ambities worden genoemd:

  1. 1. Vasthouden en/of vertraagd afvoeren van hemelwater.
  2. 2. Het scheiden van vuil en schoon water. Bij nieuwbouw het hemelwater van schone oppervlakken niet op de riolering lozen en bij voorkeur lokaal gebruiken, infiltreren of lozen op oppervlaktewater. In bestaand gebied hemelwater afkoppelen van het gemengd riool indien technisch en financieel haalbaar.
  3. 3. De afvoer van schoon hemelwater vindt bovengronds plaats.
  4. 4. Rioolwateroverstorten beperken om de doelstellingen voor waterkwaliteit te bereiken.

In het plan is een concrete doelstelling opgenomen: in 2025 is 10% van het verharde oppervlak afgekoppeld van de gemengde riolering (referentiejaar 2005). Dit betreft 18 ha. afkoppelen. In het Hemelwaterbeleidsplan is deze doelstelling uitgewerkt in concrete maatregelen.

Doorwerking in plangebied
De bevindingen en resultaten van de watertoets zijn beschreven in de waterparagraaf (§ 5.15).

4.6.3 Overige gemeentelijke beleidsnota's en notities

Hoofdstuk 5 Randvoorwaarden

5.1 Bodem

5.1.1 Bodemkwaliteit

In het kader van de bestemmingsplanprocedure is beoordeeld of de milieuhygiënische bodemkwaliteit ter plaatse van het plangebied voldoet aan de eis van financiële uitvoerbaarheid en uit oogpunt van volksgezondheid en milieu aanvaardbaar mag worden geacht voor het beoogde gebruik.

Beoordeling van de milieuhygiënische bodemkwaliteit vindt plaats op basis van de vastgestelde bodemkwaliteitskaart (BKK) en het bodembeheerplan (BBP). Met dit instrumentarium kan de bodemkwaliteit binnen het plangebied met een bepaalde statistische zekerheid worden bepaald voor zover blijkens historisch onderzoek geen sprake is van verdachte locaties.

Op basis daarvan zijn er geen risico's te verwachten voor de beoogde bestemming en het gebruik. Voor een overdekte mestopslag hoeft geen bodemonderzoek uitgevoerd te worden. De milieuhygiënische bodemkwaliteit vormt voor het bestemmingsplan en de omgevingsvergunning geen belemmering.

5.1.2 Niet gesprongen explosieven

Op de gemeentebrede Conventionele Explosieven (CE) kaart is het plangebied niet als risicogebied aangegeven.

5.2 Cultuurhistorie

Sinds januari 2012 hebben gemeenten op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) de opdracht om bij het opstellen van bestemmingsplannen rekening te houden met cultuurhistorische waarden. Daar waar het voor de archeologie al gemeengoed is, geldt het dus ook voor andere aspecten van de cultuurhistorie. Rekening houden met cultuurhistorie impliceert dat bekend moet zijn wat er voor waarden aanwezig zijn. Dit betekent dat naast archeologie, ook een beschrijving moet worden gegeven van de historische (steden)bouwkunde en historische geografie. Door cultuurhistorie een plek te geven in procedures op het gebied van ruimtelijke ordening wordt ook bereikt dat de aandacht niet uitsluitend uitgaat naar individuele objecten (de aangewezen monumenten), maar juist de samenhang tussen gebouwen en hun omgeving.

5.2.1 Archeologie

5.3 Ecologie

De belangrijkste wet voor natuurbescherming in Nederland is de Wet natuurbescherming. Deze wet is op 1 januari 2017 in werking getreden. De Europese Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn zijn vertaald in deze wet.

De Wet natuurbescherming vervangt de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet.

Daarnaast is qua ecologie ook het Gelders Natuurnetwerk en de Gelderse Ontwikkelingszone van belang.

5.3.1 Wet natuurbescherming

5.3.2 Gelders Natuurnetwerk en Groene Ontwikkelingszones

Het plangebied ligt niet binnen de (voormalige) Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is de opvolger van de EHS. Met het bestuursakkoord Natuur is de realisatie en het beheer van het NNN de verantwoordelijkheid van de provincies geworden.

In de periode tot 2027 willen Rijk en provincies een forse extra stap zetten op weg naar realisatie van de doelen van de Vogelrichtlijn, Habitatrichtlijn en de Kaderrichtlijn Water. Hierbij moet maximale synergie worden bereikt tussen natuur- en watermaatregelen. De provincies geven elk in hun eigen provincie uitwerking aan het natuurbeleid op basis van het Natuurpact.

Voor de EHS uit de Structuurvisie Gelderland zijn in de Omgevingsvisie twee nieuwe natuurcategorieën in de plaats gekomen: het Gelders Natuurnetwerk (GNN) en de Groene Ontwikkelingszone (GO.) Uit § 4.3.2.1 'Omgevingsvisie' en § 4.3.2.2 'Omgevingsverordening' blijkt dat het plangebied niet in het GNN of de GO ligt. Voor de toetsing wordt hiernaar verwezen.

5.4 Externe Veiligheid

Doel
Externe veiligheid gaat om het beperken van de kans op en het effect van een ernstig ongeval voor de omgeving door:

- het gebruik, de opslag en productie van gevaarlijke stoffen (inrichtingen);
- het transport van gevaarlijke stoffen (buisleidingen, wegen, waterwegen en spoorwegen);

Het beleid voor externe veiligheid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet milieubeheer en de Wet ruimtelijke ordening de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe wordt in het externe veiligheidsbeleid het plaatsgebonden risico, het groepsrisico en het plasbrandaandachtsgebied gehanteerd.

Plaatsgebonden risico (PR)
Het plaatsgebonden risico is de berekende kans per jaar, dat een persoon overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval bij een risicobron, aangenomen dat hij op die plaats permanent en onbeschermd verblijft.

De norm voor het plaatsgebonden risico ligt in principe op 10-6 per jaar, oftewel een kans van één op een miljoen. Voor nieuwe situaties geldt deze norm als grenswaarde voor kwetsbare bestemmingen en als richtwaarde voor beperkt kwetsbare bestemmingen.

Groepsrisico (GR)
Dit is de kans dat een groep mensen overlijdt door een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico moet worden gezien als een maat voor maatschappelijke ontwrichting.

Het groepsrisico wordt getoetst aan een oriëntatiewaarde per kilometer per jaar:

10-4 voor een ongeval met ten minste 10 dodelijke slachtoffers
10-6 voor een ongeval met ten minste 100 slachtoffers
10-8 voor een ongeval met ten minste 1000 slachtoffers

enzovoorts (een lijn door deze punten bepaalt de oriëntatiewaarde)

Plasbrandaandachtsgebied (PAG)
Binnen het werkveld externe veiligheid wordt sinds jaren gewerkt met twee risiconormen, het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Bij de ontwikkeling van het Basisnet is hieraan een derde voorwaarde toegevoegd: het plasbrandaandachtsgebied (PAG). Hiermee wordt het effectgebied weergegeven van het scenario met de grootste kans van voorkomen: de plasbrand. In deze gebieden moet er in samenhang met mogelijkheden van plasbrandbestrijding en bouwtechnische maatregelen beargumenteerd worden waarom er gebouwd wordt.

Wettelijk kader
Het externe veiligheidsbeleid is verankerd in diverse wet- en regelgeving:

Inrichtingen waar risicovolle activiteiten plaatsvinden
Voor bepaalde risicovolle bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.

Transportroutes van gevaarlijke stoffen
De normen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen, ook wel risicoplafonds, worden vastgelegd in het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en de Regeling Basisnet.

Buisleidingen
Voor de beoordeling van de risico's van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen gelden het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb). Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot buisleidingen voor zowel het transport van brandbare vloeistoffen als hogedruk aardgasleidingen wettelijk vastgelegd.

Verantwoordingsplicht
In voornoemde Besluiten is de verantwoordingsplicht groepsrisico opgenomen. Bij een overschrijding van de oriëntatiewaarde van het groepsrisico óf een toename van het groepsrisico moet het bevoegd gezag een verantwoording van het groepsrisico opstellen. Hierin moeten naast de aspecten zelfredzaamheid en hulpverlening worden aangegeven hoe de diverse factoren bij de totstandkoming van het besluit zijn beoordeeld en eventuele maatregelen zijn afgewogen. Ook het bestuur van de veiligheidsregio moet in de gelegenheid worden gesteld om ten aanzien van het groepsrisico een advies uit te brengen.

Onderzoeksresultaten
Ten aanzien van het aspect externe veiligheid geldt dat door dit plan het externe veiligheidsrisico niet verandert. Externe veiligheid vormt derhalve geen belemmering voor onderhavig plan.

5.5 Geluid

De basis voor de ruimtelijke afweging van geluid is de Wet geluidhinder (Wgh). Bij het vaststellen van een bestemmingsplan komen in de volgende gevallen de regels van deze wet aan de orde: het bestemmen van gronden voor nieuwe geluidgevoelige objecten (bijvoorbeeld woningen en onderwijsgebouwen) binnen zones langs (spoor-)wegen en zones rondom industrieterreinen; het bestemmen van gronden voor de aanleg van nieuwe, dan wel reconstructie van gezoneerde (spoor-)wegen; het bestemmen van gronden voor (nieuwe) industrieterreinen waar zich grote lawaaimakers kunnen vestigen en herziening van zonegrenzen van industrieterreinen.

De Wet geluidhinder gaat uit van zones langs (spoor-)wegen en zones bij industrieterreinen. Het gebied binnen deze zone geldt als akoestisch aandachtsgebied waar, voor bouwplannen en bestemmingsplannen, een akoestische toetsing uitgevoerd dient te worden. De geluidbelasting op de gevels van nieuwe geluidgevoelige bestemmingen mag in principe niet meer bedragen dan de voorkeursgrenswaarde. Indien de geluidbelasting op de gevel hoger is dan de voorkeursgrenswaarde kan onder bepaalde voorwaarden een verzoek worden gedaan tot vaststelling van een hogere waarde. Hierbij mag de geluidbelasting de uiterste grenswaarde niet overschrijden. De voorkeursgrenswaarde en uiterste grenswaarde voor nieuwe of bestaande geluidgevoelige bestemmingen verschillen per geluidsbron. In geval van nieuwe geluidgevoelige bestemmingen binnen zones langs wegen of spoorwegen, of binnen de zone van een industrieterrein, is akoestisch onderzoek vereist.

Voorliggend plan maakt de geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk die vallen onder het regime van de Wet geluidhinder. De mestopslag is geen geluidsgevoelig object. Een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai is dan ook niet noodzakelijk.

5.6 Geur

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan toetst het bevoegde gezag enerzijds of in het plangebied een qua geur acceptabel woon- en leefklimaat gegarandeerd is. Anderzijds is het uitgangspunt dat met het plan de omliggende bedrijven niet vergaand in hun ontwikkelingsmogelijkheden mogen worden beperkt.

Uitgangspunt voor de toetsing zijn de normen zoals die in of op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) zijn vastgelegd. De Wgv maakt het mogelijk om bij verordening af te wijken van de wettelijke geurnormen. De gemeente Barneveld heeft van die mogelijkheid gebruik gemaakt. De Verordening geurhinder en veehouderij is in werking getreden op 18 oktober 2008, waarbij voor een aantal aangegeven delen van het grondgebied van Barneveld andere normen dan de wettelijke zijn vastgesteld. Het plan is getoetst aan de normen die zijn vastgesteld in deze verordening, voor zover deze normen van toepassing zijn in of rond het plangebied.

Veel bedrijven hebben geen omgevingsvergunning milieu meer nodig, maar vallen onder algemene milieuregels zoals vastgelegd in het Activiteitenbesluit milieubeheer. Aangezien de geurnormen uit de Wgv vrijwel één op één zijn overgenomen in het Activiteitenbesluit, kunnen bedrijven die onder dit besluit vallen ook gewoon worden meegenomen in de Wgv-toets.

Onder een 'geurgevoelig object' wordt verstaan: een gebouw, bestemd voor en blijkens aard, indeling en inrichting geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf en die daarvoor permanent of een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik, wordt gebruikt.

Aan een mestopslag zelf wordt geen geur toegerekend. Wel dient een afstand van 50 meter buiten de bebouwde kom en 100 meter binnen de bebouwde kom naar een geurgevoelig object aangehouden te worden. Hieraan wordt ook in de nieuwe situatie ruimschoots voldaan.

Ten aanzien van agrarische geurhinder is er daarom voor onderhavig plan geen belemmering.

5.7 Ladder Voor Duurzame Verstedelijking

In het Besluit ruimtelijke ordening is de verplichting opgenomen om in het geval van nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'.

De 'stappen van de ladder' worden in artikel 3.1.6, lid 2 Bro als volgt omschreven:

  1. 1. voorziet de voorgenomen stedelijke ontwikkeling in een actuele regionale behoefte;
  2. 2. kan binnen bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio in de behoefte worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins;
  3. 3. wanneer blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld (m.a.w. zorgen voor optimale inpassing en bereikbaarheid).

Onder stedelijke ontwikkeling wordt verstaan: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen (artikel 1.1.1., eerste lid, onder i van het Bro).

Het vergroten van een agrarisch bouwvlak valt niet onder 'andere stedelijke voorzieningen' en wordt dus niet gezien als een stedelijke ontwikkeling. Toepassing van de ladder is dan niet nodig.

Geconcludeerd wordt dat in onderhavige situatie geen sprake is van een stedelijke ontwikkeling.

5.8 Leidingen

Binnen of in de directe nabijheid van het plangebied komen geen leidingen of beschermingszones van leidingen voor die in het kader van onderhavig bestemmingsplan bescherming behoeven. Eveneens zijn er geen straalpaden of laagvliegroutes die beperkingen stellen aan de bouwhoogten.

5.9 Luchtkwaliteit

In de Wet milieubeheer zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen. Hierin is opgenomen dat bij een ruimtelijk besluit de gevolgen voor de luchtkwaliteit getoetst moet worden. Om te bepalen of de kwaliteit van de lucht ter plaatse voldoet aan de eisen uit de Wet milieubeheer en de daarop gebaseerde regelgeving, dient bij nieuwe ontwikkelingen onderzoek gedaan te worden naar de luchtkwaliteit. Projecten waarvan aannemelijk is dat deze niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging hoeven niet getoetst te worden aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit.

De ontwikkelingen in het plangebied zijn dermate kleinschalig, dat ze vallen binnen de randvoorwaarden van het Besluit Niet in Betekenende Mate Bijdragen. De invloed van deze kleinschalige ontwikkelingen hoeven niet in beeld te worden gebracht.

Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen heeft betrekking op de vraag of de gevolgen van een plan voor de luchtkwaliteit dienen te worden onderzocht. In het kader van het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen) dient de luchtkwaliteit ter plaatse van nieuwe gevoelige bestemming die gelegen zijn op een afstand van minder dan 300 m vanaf de rand van een rijksweg of minder dan 50 m vanaf de rand van een provinciale weg te worden beoordeeld. In dit geval is er geen sprake van een plan waar een gevoelige bestemming in de zin van het Besluit gevoelige bestemmingen mogelijk wordt gemaakt. Toetsing aan dit besluit behoeft derhalve niet plaats te vinden.

Conclusie
Op basis van het voorgaande vormt luchtkwaliteit geen belemmering voor uitvoering van onderhavig plan.

5.10 Milieueffectrapportage

Niet voor alle nieuwe activiteiten hoeft een m.e.r.-procedure gevolgd te worden. Uitgangspunt van de m.e.r.-beoordeling is het 'nee, tenzij' -principe. Dat wil zeggen dat alleen een milieueffectrapport (MER) hoeft te worden opgesteld, wanneer er omstandigheden zijn die (waarschijnlijk) leiden tot belangrijke nadelige milieugevolgen.

De Wet milieubeheer maakt onderscheid in een m.e.r.-procedure voor plannen (planMER) en voor besluiten (besluitMER of projectMER). Voor een bestemmingsplan kan zowel de plan-m.e.r.-plicht als de besluit-m.e.r.-plicht gelden.

Er zijn drie sporen waarlangs de m.e.r.-plicht kan ontstaan:

  1. 1. Plan- en/of besluit-m.e.r.-plicht: als de voorgenomen activiteit vermeld is in het Besluit milieueffectrapportage;
  2. 2. Plan-m.e.r.-plicht: als voor het plan een zogeheten passende beoordeling op grond van de Wet natuurbescherming gemaakt moet worden. Dat is het geval als het plan significante negatieve gevolgen kan hebben voor de instandhoudingsdoelstellingen van een Natura 2000 gebied;
  3. 3. Toetsing aan de provinciale milieuverordening.

Besluit milieueffectrapportage
De lijst van activiteiten in de onderdelen C en D van het Besluit bestaat uit vier kolommen. De eerste kolom bevat een omschrijving van de m.e.r.-(beoordelings)plichtige activiteiten. De tweede kolom vermeldt eventuele drempelwaarden.

Voor de vraag of een bestemmingplan besluit-m.e.r.-plichtig is, geldt dat het Besluit milieueffectrapportage onderscheid maakt naar m.e.r.-plichtige activiteiten en m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten. Onderdeel C van de bijlage bij dit Besluit vermeldt voor welke activiteiten altijd verplicht een MER moet worden opgesteld, voordat een (m.e.r.-plichtig) besluit mag worden genomen. In onderdeel D is vermeld welke activiteiten beoordelingsplichtig zijn. Voor dergelijke activiteiten moet het bevoegd gezag beoordelen of op basis van 'belangrijke nadelige gevolgen die de voorgenomen activiteit voor het milieu kan hebben', een m.e.r.-procedure noodzakelijk is. Daarbij geldt dat een bestemmingsplan alleen besluit-m.e.r.-plichtig is, als het bestemmingsplan in kolom 4 wordt genoemd.

Voor de vraag of een bestemmingsplan plan-m.e.r.-plichtig is, geldt dat dit het geval is als het plan genoemd is in kolom 3 en activiteiten mogelijk maakt die in onderdeel C en D, kolom 1 vermeld zijn en voldoen aan de in kolom 2 genoemde drempelwaarden.

Als een bestemmingsplan een activiteit mogelijk maakt die Besluit-m.e.r.-plichtig is op grond van de uitkomst van een toets van een activiteit die onder de drempelwaarden blijft, dan is dat bestemmingsplan alsnog plan-m.e.r.-plichtig. Het maakt dan immers een (besluit) m.e.r.-plichtige activiteit mogelijk.

Voor zowel de plan-m.e.r.- als besluit-m.e.r.-plicht geldt dat als de activiteit onder de drempelwaarden uit kolom 2 van bijlage D blijft, met een vormvrije m.e.r. beoordeeld moet worden of alsnog een MER moet worden opgesteld. De centrale vraag die daarbij beantwoord moet worden is of er omstandigheden zijn die (waarschijnlijk) leiden tot belangrijke nadelige milieugevolgen.

Er is in dit geval sprake van een plan als bedoeld in kolom 1 van categorie D van de bijlage van het Besluit m.e.r.. In kolom 1 van categorie D van het Besluit m.e.r. wordt onder D.14 'de oprichting, wijziging of uitbreiding van een installatie voor het fokken, mesten of houden van dieren' genoemd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1403-0002_0011.png"

De vergroting van het bouwperceel maakt in theorie het houden van meer geiten mogelijk, maar in het verzoek is er voldoende gemotiveerd aangegeven dat de overdekte mestopslag waarvoor de vergroting plaatsvindt, noodzakelijk is voor de bedrijfsvoering van dit bedrijf. Ook door het afstromen van de mest op het oppervlaktewater, wat niet gewenst is, is een overdekte mestopslag noodzakelijk. Het is daarom niet realistisch c.q. onmogelijk, dat dit bedrijf op dit vergrote bouwvlak, meer geiten zal gaan houden. Daarmee blijft het aantal geiten dat het wijzigingsplan mogelijk maakt, ruim onder de drempel voor de directe plan-m.e.r.-plicht (namelijk 1.300 i.p.v. 2.000). Ook is de vergroting en daarmee het mogelijk maken van extra bedrijfsbebouwing zo beperkt dat deze drempel niet wordt gehaald.

De vergroting van het bouwvlak leidt niet tot meer dieren, dus niet tot meer milieueffecten. Ook is het juist positief dat de mest die nu in de open lucht ligt, overdekt wordt en niet meer kan afstromen over het maaiveld en in het oppervlaktewater terecht komt. Toetsing aan de in bijlage III van de Europese m.e.r.-richtlijn opgenomen criteria heeft uitgewezen dat er geen sprake zal zijn van belangrijke milieugevolgen, zodat een m.e.r. achterwege kan blijven.

Passende beoordeling via de Wet natuurbescherming
Voor het vaststellen van plannen die significante gevolgen voor een Natura 2000-gebied kunnen hebben, dient een passende beoordeling gemaakt te worden (artikel 7.2a Wet milieubeheer juncto artikel 2.8, eerste lid Wet natuurbescherming). De plan-m.e.r-plicht op grond van de noodzaak van een passende beoordeling voor de Wet natuurbescherming is hier niet aanwezig.

De afstand van de planlocatie ten opzichte van het Natura 2000-gebied 'Veluwe' is vrij groot. Ook leidt de beoogde wijziging niet tot het houden van meer dieren en dus niet tot een toename van ammoniakemissies. Voor dit plan is daarom met betrekking tot ammoniak geen passende beoordeling vanuit de wet Natuurbescherming nodig. Ook op grond van de andere beoordelingsaspecten niet, wat blijkt uit de overige paragrafen binnen hoofdstuk 5. Er is voor dit plan geen passende beoordeling nodig.

Provinciale milieuverordening
Provinciale Staten kunnen in de provinciale milieuverordening extra activiteiten met gevallen, plannen en besluiten aanwijzen die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben en dus m.e.r.-plichtig zijn (artikel 7.6 Wet milieubeheer). Dit is dus aanvullend op de m.e.r.-plicht op basis van onderdeel C van de bijlage Besluit m.e.r. (en dus ook aanvullend op de verplichting vanuit de Europese richtlijnen) én conform dezelfde systematiek.

Provinciale staten van Gelderland hebben geen extra activiteiten met gevallen, plannen en besluiten aangewezen die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben (en zo m.e.r.-plichtig zijn).

5.11 Milieuzonering

Ten aanzien van bedrijvigheid geldt als uitgangspunt dat toekomstige woningen geen onevenredige milieuhinder (geur, geluid etc.) mogen ondervinden van nabijgelegen bedrijvigheid. In de publicatie ´Bedrijven en milieuzonering´ van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, editie 2009, worden in verband met de aanwezigheid van milieubelastende functies indicatieve afstandsnormen voorgeschreven tot milieugevoelige functies, vooral wonen.

In de nabijheid van plangebied zijn geen bedrijven gevestigd waarvoor een minimale afstand in acht moet worden genomen.

Veiligheidszone - Activiteitenbesluit
Binnen de grenzen van het bestemmingsplan is geen gasdrukmeet- en regelstation aanwezig. In het Activiteitenbesluit zijn veiligheidsafstanden opgenomen die moeten worden aangehouden tussen kwetsbare respectievelijk beperkt kwetsbare objecten en (onder andere) een gasdrukmeet- en regelstation (4-6 meter). Kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten volgens het Activiteitenbesluit zijn dezelfde objecten als die genoemd zijn in het Besluit externe veiligheid inrichtingen. Het gaat dan om onder andere woningen, ziekenhuizen en bedrijven. Tussen een woning en een gasdrukmeet- en regelstation moet namelijk een veiligheidsafstand van 6 meter worden aangehouden. Binnen de veiligheidsafstand kunnen eveneens geen beperkt kwetsbare objecten worden opgericht. Er wordt voldaan aan de voorgeschreven afstand van 4 meter die geldt voor beperkt kwetsbare objecten.

Het onderhavige plan voldoet aan de voorgeschreven afstanden.

Conclusie
Vanuit milieuzonering zijn er geen belemmeringen voor het plan.

5.12 Natuur En Landschap

Voor het landschappelijk inpassen is binnen de inrichtingstekening een beplantingsvoorstel opgenomen. Dit inrichtingstekening is als Bijlage 1 bij de planregels opgenomen. In het voorstel is aangegeven op welke wijze het bedrijf (extra) landschappelijk wordt ingepast en begrenst. Naast het bestaande groen is aangegeven waar de afschermende nieuwe beplanting komt langs de zuidzijde van de nieuwe stal. Daar wordt een rij Elzen aangeplant. De landschappelijke inpassing is door middel van een binnen de planregels opgenomen voorwaardelijke verplichting gewaarborgd. Dit teneinde het daadwerkelijk nakomen van de inrichting die is afgesproken.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1403-0002_0012.png"
Afbeelding: uitsnede inrichtingstekening met nieuwe beplanting.

5.13 Veiligheid

Om een veilige omgeving te creëren of te behouden is er op het gebied van fysieke veiligheid een aantal aspecten waarmee rekening gehouden moet worden. Zo worden er eisen gesteld aan de bereikbaarheid van de openbare wegen voor de hulpverleningsdiensten. Dit leidt tot het stellen van minimale afmetingen en bochtstralen zodat hulpverleningsvoertuigen een object of calamiteit goed kunnen bereiken en adequate hulp kunnen verlenen. Met betrekking tot voldoende bluswater in het openbare wegennet zijn er ook eisen gesteld. Deze eisen hebben betrekking op de afstanden vanaf de bluswatervoorziening tot aan een gebouw en de capaciteit ervan. In de “Handreiking Bluswatervoorziening en Bereikbaarheid” een uitgave van Brandweer Nederland worden deze eisen gesteld. Voor wat betreft de bereikbaarheid zijn er binnen de gemeente Barneveld hoofd- en subaanrijdroutes vastgesteld.

Tevens worden er eisen gesteld aan de opkomsttijden voor brandweervoertuigen. Deze zijn afhankelijk van de bestemming. Voor gebouwen waarin geslapen wordt en verminderd zelfredzame mensen verblijven worden strengere eisen gesteld dan gebouwen waar dit niet zo is. De opkomsttijden zijn gesteld in de Wet veiligheidsregio’s (1 oktober 2010) met het daarbij behorende Besluit veiligheidsregio’s. In het Besluit zijn de tijdnormen voor de opkomsttijden vastgelegd.

Situatie
Nieuwe ontwikkelingen zullen worden getoetst aan de Handreiking Bluswatervoorziening en Bereikbaarheid, het Besluit veiligheidregio’s en aan de eisen van de aangewezen hoofd- en subaanrijdroutes. Dit zal gebeuren bij de bouwplannen en inrichtingsplannen.

Conclusie
Er zijn voor wat betreft de eisen voor de veiligheid geen belemmeringen voor dit plan.

5.14 Verkeer

Het realiseren van een overdekte mestvoorziening achter de bestaande bebouwing op het perceel Kallenbroekerweg 133 in Barneveld heeft geen nadelige consequenties ten aanzien van de bereikbaarheid of verkeersveiligheid. De uitweg zal niet wijzigen en het plan heeft geen invloed op de parkeerbehoefte van het bedrijf. Vanuit verkeerskundig oogpunt zijn er geen belemmeringen.

5.15 Water

Deze waterparagraaf vormt het resultaat van het procesinstrument watertoets. De watertoets betreft het vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten bij de totstandkoming van ruimtelijke plannen. Het is verplicht de watertoets toe te passen. Hiermee wordt beoogd om het belang van water een evenwichtige plaats te geven in het ruimtelijk planproces.

De watertoets heeft betrekking op alle grond- en oppervlaktewateren en behandelt alle relevante waterhuishoudkundige aspecten zoals ontwatering, wateroverlast en waterkwaliteit. De waterparagraaf beschrijft het relevante waterbeleid, de betrokkenheid en het advies van de waterbeheerder en de waterhuishoudkundige uitwerking van het plan.

Planontwikkeling en toetsing
De planontwikkeling (het uitbreiden van huidige geitenschuur ca. 625 m2 (reeds gerealiseerd) en het realiseren van een overdekte mestopslag ca. 625 m2) is getoetst aan het gemeentelijk waterbeleid en het beleid van het Waterschap Vallei en Veluwe.

Door de realisatie van dit plan is er sprake van een toename van verhard oppervlak (daken en terreinen). Hierdoor treedt bij neerslag een snellere afstroming van het hemelwater op. Het hemelwater dat op het verharde oppervlak (daken en/of terreinen) valt, mag net als in de huidige situatie en zal ook niet op het drukriool in de Kallenbroekerweg worden aangesloten. Het hemelwater zal afstromen over maaiveld waar het kan infiltreren in de bodem. Hierbij dient rekening te worden gehouden met voldoende afschot van het terrein.

De waterhuishoudkundige doelen van de gemeente en het waterschap komen niet in het gedrang door dit wijzigingsplan.

Grondwater
Om grondwateroverlast te voorkomen, dient rekening te worden gehouden met de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG). Een indicatie van de GHG voor de omgeving is 40-80 cm onder maaiveld (website bodemdata). Dit kan betekenen dat ophoging van het terrein nodig is. Het advies aan de initiatiefnemer is om een goed beeld te krijgen van de grondwaterstanden. Het structureel onttrekken van grondwater is geen duurzame oplossing en moet worden voorkomen.

Bouwmaterialen
In het kader van duurzaam bouwen en vanwege de beoogde grond- en oppervlaktewaterkwaliteit mogen in principe geen uitlogende bouwmaterialen (zoals zink, koper, lood en PAK-houdende materialen) worden toegepast. Er zijn voldoende milieuvriendelijke alternatieven die vergelijkbaar zijn wat betreft uitstraling, gebruiksgemak, levensduur en onderhoud.
Indien vanwege zwaarwegende argumenten toch uitlogende materialen worden voorgesteld, is de voorwaarde dat ze jaarlijks gecoat worden om diffuse waterverontreinigingen te voorkomen.

Hoofdstuk 6 Juridische Aspecten

6.1 Inleiding

Deze partiële herziening is gebaseerd op het moederplan "Buitengebied 2012" (met identificatienummer NL.IMRO.0203.1056-0004), vastgesteld op 28 mei 2013 en zoals nadien door het college gewijzigd en in werking getreden, door de raad herzien en in werking getreden en zoals gewijzigd door een intrekkingsbesluit van de raad.

Het geldende bestemmingsplan "Buitengebied 2012" kent in artikel 3.7, lid 1 - zoals deze luidt na de voornoemde herzieningen en het intrekkingsbesluit - een wijzigingsbevoegdheid waarmee het college van burgemeester en wethouders onder bepaalde voorwaarden het bouwvlak kunnen vergroten. De voorliggende partiële herziening is gebaseerd op die bevoegdheid. Vanwege ook de noodzaak tot het opnemen van de aanduiding 'intensieve veehouderij' is het noodzakelijk een bestemmingsplanprocedure ex artikel 3.1. Wro te doorlopen.

De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:

  • Hoofdstuk 1 bevat de algemene voor het plangebied geldende bepalingen, de inleidende regels.
  • Hoofdstuk 2 regelt de bestemmingen en het daarop toegestane gebruik.
  • Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels, zoals de anti-dubbeltelregel, algemene bouwregels, algemene afwijking- en algemene wijzigingsregels en tot slot de algemene procedureregels.
  • Hoofdstuk 4 betreft het overgangsrecht en de slotbepaling.

Bevoegdheid
Het bevoegd gezag is het bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning. Over het algemeen zijn burgemeester en wethouders het bevoegd gezag. Het kan incidenteel voorkomen dat bijvoorbeeld het Rijk of de provincie het bevoegd gezag is. Burgemeester en wethouders zijn altijd bevoegd gezag bij het wijzigen van een plan en het stellen van nadere eisen.

6.2 Inleidende Regels

Begrippen
In artikel 1 van de partiële herziening zijn de begrippen plan en bestemmingsplan Buitengebied 2012 gedefinieerd. Het kan bij een partiële herziening voorkomen dat er een begrip wordt toegevoegd.

Er wordt uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis. Voor zover er geen begrippen zijn gedefinieerd wordt aangesloten bij het normale spraakgebruik.

Wijze van meten
In artikel 2 is de wijze van meten opgenomen, waarbij verwezen wordt naar artikel 2 van het bestemmingsplan "Buitengebied 2012" met inbegrip van de wijzigingen en herzieningen daarin. Dit artikel geeft aan hoe hoogte- en andere maten (die bij het bouwen in acht dienen te worden genomen) moeten worden gemeten.

6.3 Bestemmingsregels

In hoofdstuk 2 van de partiële herziening zijn de bestemmingsregels opgenomen. In dit hoofdstuk en de daarin opgenomen bepalingen worden de regels van het bestemmingsplan "Buitengebied 2012" onverkort van toepassing verklaard evenals de vastgestelde partiële herzieningen en wijzigingsbesluiten en het door de raad genomen intrekkingsbesluit. De verbeelding van het bestemmingsplan "Buitengebied 2012" is op onderhavige locatie gewijzigd in die zin dat het bouwvlak iets is vergroot en de functieaanduiding 'intensieve veehouderij' is toegevoegd. Daarnaast is een gebiedsaanduiding 'overige zone - voorwaardelijke verplichting 1' opgenomen in het kader van het uitvoeren van de overeengekomen landschappelijke inpassing. Zie verder de toelichting bij het bestemmingsplan "Buitengebied 2012" over de bestemmingsplanregels.

6.4 Algemene Regels

In hoofdstuk 3 is aangegeven dat de algemene regels zoals opgenomen in het bestemmingsplan "Buitengebied 2012", en zoals nadien door het college gewijzigd en in werking getreden, door de raad herzien en in werking getreden en zoals gewijzigd door een intrekkingsbesluit van de raad, niet zijn gewijzigd.

6.4.1 Algemene aanduidingsregels

De algemene aanduidingsregels bevatten specificaties van de (dubbel-)bestemmingen met betrekking tot het gebruik of het bouwen. Een gebiedsaanduiding is een aanduiding die verwijst naar een gebied waarvoor bijzondere regels, extra regels of nadere afwegingen gelden. Bij gebiedsaanduidingen gaat het veelal om zones en gebieden die aan sectorale regelgeving zijn ontleend. De volgende soorten gebiedsaanduidingen zijn toegepast en toegevoegd aan de verbeelding:

6.5 Overgangs- En Slotregels

In het laatste hoofdstuk zijn de regels ten aanzien van het overgangsrecht opgenomen. Het laatste artikel van de regels betreft de citeertitel van voorliggend de partiële herziening.

6.6 Handhaving

De gemeente acht handhaving van haar beleid van groot belang om de gewenste ruimtelijke kwaliteit te garanderen. Belangrijke redenen voor handhaven zijn:

  • De regels zijn door de gemeente vastgesteld en de inwoners van de gemeente mogen verwachten dat de gemeente die regels handhaaft: waarom zijn er anders regels opgesteld? Inwoners van de gemeente hebben als het ware recht op handhaving.
  • Handhaving gaat oneigenlijk gebruik van en daarmee de achteruitgang van de kwaliteit van het gemeentelijk grondgebied tegen. Een actueel bestemmingsplan beoogt de ruimtelijke kwaliteit van een gebied in stand te houden en te verbeteren.
  • Niet daadkrachtig optreden tegen overtredingen van wettelijke regels werkt een toename van het aantal overtredingen in de hand en tast de geloofwaardigheid van daadkrachtig optreden aan. Het in het bestemmingsplan vastgelegde beleid wordt ondermijnd en het bestuur verliest de greep op de gebouwde omgeving.

Onderscheid kan gemaakt worden tussen preventieve en repressieve handhavingsinstrumenten. Onder preventieve instrumenten kunnen onder andere goede regelgeving (zoals in bestemmingsplan), voorlichting, subsidieverlening, afwijking van bouwregels en gebruiksregels en de omgevingsvergunning worden begrepen. Repressieve instrumenten zijn onder meer controle en toezicht, opsporing en het hanteren van sancties als bestuursdwang en dwangsom.

In 2007 heeft de gemeente de 'Nota handhaving ruimtelijke - en bouwregelgeving gemeente Barneveld' opgesteld. Deze nota geeft inzicht in de achtergronden die geleid hebben tot de totstandkoming van de nota. Ook geeft het voor overtredingen op het gebied van bestemmingsplan- en bouwregelgeving aan hoe met geconstateerde overtredingen om te gaan en welke prioriteitsstelling daarbij te hanteren is (repressieve handhaving).

Bij de handhaafbaarheid van een bestemmingsplan spelen aspecten als communicatie, de planvorm, de normstelling, het daadwerkelijk kunnen handhaven en de controleerbaarheid van normen ook een belangrijke rol.

Randvoorwaarde voor handhaving is dat er voldoende basis/grondslag is om te kunnen handhaven. Deze basis wordt gevormd door:

  • De regeling in het bestemmingsplan zelf: de handhaafbaarheid van de planregels.
  • Het beleid voor afwijkingen.

In het moederplan (bestemmingsplan "Buitengebied 2012"), en daarmee ook in onderhavige partiële herziening, is gestreefd naar heldere, eenduidige planregels met zo min mogelijk interpretatiemogelijkheden. Verder zijn aan de in het moederplan opgenomen afwijkingsmogelijkheden duidelijke voorwaarden verbonden, die voldoende objectief bepaalbaar zijn.

Hoofdstuk 7 Economische Uitvoerbaarheid

7.1 Grondexploitatie

Op grond van artikel 6.12, eerste lid van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) stelt de gemeenteraad een exploitatieplan vast voor gronden waarop een bouwplan voorkomt dat in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is aangewezen. Nu het onderhavige plan de bouw van een ander bouwplan zoals dat in artikel 6.2.1 Bro is opgenomen mogelijk maakt, is dit aan de orde. Doordat er geen verhaalbare kosten zijn als bedoeld in artikel 6.2.4, onderdelen b tot en met f Bro, behoeft er op grond van artikel 6.2.1a, onder b Bro in dit geval geen exploitatieplan vastgesteld te worden.

De kosten voor het opstellen van het plan worden gedekt door het heffen van leges. Voor de kosten van tegemoetkoming in schade, bedoeld in artikel 6.1 van de Wro (planschade) is een afzonderlijke overeenkomst gesloten. Er zijn bij dit plan geen andere kosten die in een exploitatieplan of exploitatieovereenkomst opgenomen moeten worden.

Hoofdstuk 8 Overleg En Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

De procedure voor het wijzigen dan wel gedeeltelijk herzien van een bestemmingsplan is door de wetgever geregeld. Conform artikel 1.3.1. Besluit ruimtelijke ordening (Bro) heeft het college op 30 maart 2017 in de Barneveldse Krant en Barneveld Huis-aan-Huis en langs elektronische weg kennis gegeven van het voornemen om de voorliggende partiële herziening van het geldende bestemmingsplan voor te bereiden. Aangegeven is dat tussen gemeente en verschillende instanties waar nodig overleg over het plan moet worden gevoerd alvorens een ontwerpplan ter visie gelegd kan worden. Daarnaast is er de gelegenheid om in het voortraject belanghebbenden te laten inspreken conform de gemeentelijke verordening. Pas daarna wordt de wettelijke procedure met betrekking tot vaststelling van de partiële herziening opgestart.

8.1 Overleg Ex Artikel 3.1.1 Bro

Het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.1) geeft aan dat burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg voeren met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

Er is in het gebied van de voorgenomen ontwikkeling geen sprake van bijzondere waarden of andere situaties waardoor deze ontwikkeling zou raken aan enig nationaal belang. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk. Verder is er geen sprake van provinciale belangen, zodat ook is afgezien van vooroverleg met de provincie Gelderland. Op grond van artikel 3.1.1 lid 2 Bro kan derhalve worden afgezien van overleg in door de provincie en het Rijk aangegeven gevallen.

Het Waterschap Vallei & Veluwe heeft aangegeven dat geen vooroverleg nodig is indien de toename van de verharding kleiner is dan 4.000 m² en de waterhuishoudkundige doelen van het waterschap niet in het geding komen door een bestemmingsplan. Hier is sprake van zo'n geval. Om die reden heeft geen vooroverleg met het waterschap plaatsgevonden.

Ook belangen van omliggende gemeenten zijn bij dit plan niet in het geding.

8.2 Inspraak

De Wro bevat geen procedurevoorschriften met betrekking tot de inspraak, en is in Wro zelf niet verplicht gesteld. Dat neemt niet weg dat het de gemeente vrij staat toch inspraak te verlenen bijvoorbeeld op grond van de gemeentelijke inspraakverordening. In relatie daarmee bepaalt artikel 150 van de Gemeentewet onder meer dat in een gemeentelijke inspraakverordening moet worden geregeld op welke wijze bovenbedoelde personen en rechtspersonen hun mening kenbaar kunnen maken.

Op 15 december 2009 heeft het college besloten dat bij bestemmingsplannen alleen inspraak wordt gevoerd bij plannen waarbij maatschappelijke belangen een rol spelen, die politiek gevoelig liggen of waarbij inspraak een bijdrage kan leveren aan de kwaliteit en/of snellere doorlooptijd van het plan. Voor onderhavig geval is daar geen sprake van en daarom wordt afgezien van het houden inspraak.

8.3 Zienswijzen

Het ontwerp voor de partiële herziening heeft van 31 maart tot en met 11 mei 2017 ter inzage gelegen. Gedurende deze periode heeft een ieder de mogelijkheid gehad om een zienswijze naar voren te brengen. Tijdens deze zes weken zijn geen reacties ingediend.

Bijlagen Bij De Toelichting

Bijlage 1 Lijst Intrekkingsbesluit, Wijzigingen En Herzieningen Bestemmingsplan Buitengebied 2012

Het bestemmingsplan "Buitengebied 2012" (IMRO-idn. NL.IMRO.0203.1056-0004), welk bestemmingsplan is vastgesteld op 28 mei 2013 (en onherroepelijk geworden op 16 september 2015), is inmiddels gewijzigd door het college, herzien door de raad en gewijzigd door een intrekkingsbesluit van de raad. In eerste instantie is een tweetal uitspraken verwerkt:

De volgende herzieningen en het intrekkingsbesluit van het bestemmingsplan "Buitengebied 2012" zijn verwerkt:

Verder zijn de volgende wijzigingsplannen - met toepassing van de binnen het bestemmingsplan "Buitengebied 2012" opgenomen wijzigingsbevoegdheden - en partiële herzieningen (op perceelsniveau) verwerkt:

Naam wijzigingsplan (wp)/ partiële herziening (ph) IMRO-identificatienummer Datum vastgesteld
Apeldoornsestraat VII (wp) NL.IMRO.0203.1223-0002 26-8-2014
Barnseweg VI (wp) NL.IMRO.0203.1246-0002 10-7-2014
Boshuisweg I (wp) NL.IMRO.0203.1279-0002 1-4-2015
Brunesengweg II (wp) NL.IMRO.0203.1273-0002 3-10-2014
Brugveenseweg-Walhuisweg (wp) NL.IMRO.0203.1301-0002 4-6-2015
Donkervoorterweg II (wp) NL.IMRO.0203.1385-0002 28-3-2017
Drieënhuizerweg III (wp) NL.IMRO.0203.1312-0002 17-11-2015
Essenerweg XII (wp) NL.IMRO.0203.1272-0002 25-3-2015
Essenerweg XIII (wp) NL.IMRO.0203.1365-0002 26-8-2016
Garderbroekerweg XVII (wp) NL.IMRO.0203.1234-0002 3-1-2014
Grote Hegweg I (wp) NL.IMRO.0203.1303-0002 30-6-2015
Helweg I (wp) NL.IMRO.0203.1265-0002 8-9-2014
Hessenweg X (wp) NL.IMRO.0203.1327-0002 21-1-2016
Kapweg-Graafhorstweg (wp) NL.IMRO.0203.1334-0002 8-3-2016
Klettersteeg I (wp) NL.IMRO.0203.1338-0002 19-2-2016
Klettersteeg-Grote Fliertweg, partiële herzieningBuitengebied 2012 (ph) NL.IMRO.0203.1363-0002 14-12-2016
Laageinderweg III (wp) NL.IMRO.0203.1309-0002 4-8-2015
Laageinderweg IV (wp) NL.IMRO.0203.1356-0002 21-6-2016
Lange Zuiderweg III (wp) NL.IMRO.0203.1306-0002 21-8-2015
Lange Zuiderweg IV (wp) NL.IMRO.0203.1329-0002 15-2-2016
Muldersweg I (wp) NL.IMRO.0203.1244-0002 17-7-2014
Nachtegaalweg II (wp) NL.IMRO.0203.1313-0002 5-1-2016
Oosterbrinkweg IV (wp) NL.IMRO.0203.1326-0002 16-12-2015
partiële herziening Buitengebied 2012-Esweg II (ph) NL.IMRO.0203.1324-0002 13-4-2016
Peutweg I (wp) NL.IMRO.0203.1247-0002 17-2-2015
Renswoudsestraatweg III (wp) NL.IMRO.0203.1317-0002 7-6-2016
Rudolphlaan I (wp) NL.IMRO.0203.1218-0002 26-4-2016
Sandersstraat I (wp) NL.IMRO.0203.1210-0002 15-2-2016
Scherpenzeelseweg IX (wp) NL.IMRO.0203.1276-0002 6-11-2014
Valkseweg XII (wp) NL.IMRO.0203.1307-0002 13-7-2015
Valkseweg XIII (wp) NL.IMRO.0203.1353-0002 24-5-2016
Vinkekampweg I (wp) NL.IMRO.0203.1288-0002 13-3-2015
Wesselseweg VII (wp) NL.IMRO.0203.1191-0002 18-3-2014


Daarnaast is inmiddels het bestemmingsplan "Buitengebied 2012" gedeeltelijk vervangen door de volgende bestemmingsplannen. Eveneens geldt dit voor het provinciale inpassingsplan "Rondweg Voorthuizen N303" (met IMRO-idn. NL.IMRO.9925.IPN303Voorthuizen-VST1) welke is vastgesteld op 17-12-2014.

Naam bestemmingsplan IMRO-identificatienummer Vastgesteld
Apeldoornsestraat-Stoutenburgerweg NL.IMRO.0203.1340-0002 1-2-2017
Baron van Nagellstraat-Oude Zeumerseweg NL.IMRO.0203.1237-0002 30-9-2015
Baron van Nagellstraat VIII NL.IMRO.0203.1271-0003 11-11-2015
Barneveld-Noordwest NL.IMRO.0203.1310-0003 1-2-2017
Dijkerweg I NL.IMRO.0203.1277-0002 6-5-2014
Dijkerweg II NL.IMRO.0203.1335-0002 25-5-2016
Dunenkamperweg I NL.IMRO.0203.1196-0002 1-10-2013
Drieenhuizerweg-Heetkamperweg NL.IMRO.0203.1264-0002 28-1-2015
Dwarsakker NL.IMRO.0203.1214-0003 20-8-2014
Dwarsakker II NL.IMRO.0203.1277-0002 30-9-2015
Dwarsgraafweg V NL.IMRO.0203.1290-0002 13-5-2015
Essenerweg X NL.IMRO.0203.1238-0002 6-5-2014
Esweg I NL.IMRO.0203.1318-0002 27-1-2016
Garderbroekerweg-Kerkweg NL.IMRO.0203.1189-0003 4-3-2015
Garderbroekerweg-Wencopperweg NL.IMRO.0203.1236-0002 10-6-2015
Garderbroekerweg XIV NL.IMRO.0203.1195-0002 17-12-2013
Garderbroekerweg XV NL.IMRO.0203.1212-0002 28-1-2014
Garderbroekerweg XVIII NL.IMRO.0203.1315-0002 11-11-2015
Gelkenhorsterweg I NL.IMRO.0203.1369-0001 ontwerp
Gruttoweg I NL.IMRO.0203.1295-0002 30-9-2015
Harskamperweg V NL.IMRO.0203.1362-0002 9-11-2016
Harskamperweg-Kootwijkerdijk NL.IMRO.0203.1304-0002 2-3-2016
Hazendonkweg-Heetweg (fietspad N310) NL.IMRO.0203.1229-0002 16-12-2014
Hazendonkweg I NL.IMRO.0203.1211-0002 12-11-2013
Heideweg-Garderbroekerweg NL.IMRO.0203.1322-0002 25-5-2016
Hessenweg XI NL.IMRO.0203.1361-0001 ontwerp
Holzenbosch NL.IMRO.0203.1124-0002 16-12-2015
Houtbeekweg I NL.IMRO.0203.1257-0003 8-7-2015
Hunnenweg V NL.IMRO.0203.1328-0002 13-4-2016
Kootwijkerdijk-Harderwijkerkarweg NL.IMRO.0203.1323-0002 25-5-2016
Kootwijkerdijk II NL.IMRO.0203.1293-0002 8-7-2015
Laageinderweg I NL.IMRO.0203.1235-0002 6-5-2014
Laageinderweg V NL.IMRO.0203.1383-0001 ontwerp
Laageinderweg-Drieënhuizerweg NL.IMRO.0203.1283-0002 9-11-2016
Lange Zuiderweg II NL.IMRO.0203.1219-0002 10-6-2014
Molenweg III NL.IMRO.0203.1342-0002 6-7-2016
Nachtegaalweg-Appelseweg NL.IMRO.0203.1180-0002 27-1-2016
Nijkerkerweg VI NL.IMRO.0203.1286-0002 6-7-2016
Noordersingel I NL.IMRO.0203.1336-0002 6-7-2016
Otelaarseweg II NL.IMRO.0203.1220-0002 6-5-2014
Oud Milligenseweg VI NL.IMRO.0203.1254-0002 30-9-2014
Oud Vellerseweg/Hunnenweg NL.IMRO.0203.1169-0002 10-6-2015
Overhorsterweg I NL.IMRO.0203.1331-0002 14-12-2016
Puurveenseweg III NL.IMRO.0203.1321-0002 9-7-2013
Rijksweg IV NL.IMRO.0203.1314-0002 27-1-2016
Rubensstraat II NL.IMRO.0203.1291-0002 4-3-2015
Schoonengweg I NL.IMRO.0203.1339-0002 25-5-2016
Schoonengweg-Postweg NL.IMRO.0203.1393-0001 ontwerp
Sleedoornweg-Harskamperweg-Engelsestadweg NL.IMRO.0203.1152-0003 10-6-2014
Speulderbosweg I NL.IMRO.0203.1204-0002 1-2-2017
Stationsweg-Binnenveld NL.IMRO.0203.1325-0002 13-4-2016
Stationsweg XI NL.IMRO.0203.1263-0002 13-5-2015
Stroeërweg I NL.IMRO.0203.1200-0002 8-7-2015
Stroe VI NL.IMRO.0203.1250-0003 4-3-2015
Thorbeckelaan Zuid I NL.IMRO.0203.1239-0003 8-7-2015
Valkseweg-Nijkerkerweg NL.IMRO.0203.1350-0002 6-7-2016
Veluweweg-Essenerweg NL.IMRO.0203.1297-0002 10-6-2015
Veluweweg-Lankerenseweg NL.IMRO.0203.1202-0002 10-6-2015
Veluweweg-Lankerenseweg I NL.IMRO.0203.1289-0002 10-6-2015
Wethouder Rebellaan I NL.IMRO.0203.1184-0003 9-7-2013
Wethouder Rebellaan II NL.IMRO.0203.1367-0003 1-2-2017
Wencopperweg II NL.IMRO.0203.1245-0002 6-7-2016
Wencopperweg III NL.IMRO.0203.1249-0002 16-12-2014
Wencopperweg IV NL.IMRO.0203.1357-0002 14-12-2016
Wikselaarse Eng NL.IMRO.0203.1348-0002 ontwerp
Wolweg I NL.IMRO.0203.1330-0002 29-9-2016