Jan de Jagerweg-Veldkampstraat-Harremaatweg
Bestemmingsplan - gemeente Barneveld
Vastgesteld op 30-01-2019 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
1.1 Plan
het bestemmingsplan 'Jan de Jagerweg-Veldkampstraat-Harremaatweg' met identificatienummer 'NL.IMRO.0203.1442-0002' van de gemeente Barneveld;
1.2 Bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;
1.3 Aanbouw
een bijbehorend bouwwerk in de vorm van een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;
1.4 Aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.5 Aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.6 Afwijking
een afwijking zoals bedoeld in artikel 2.12, eerste lid onder a, onder 1° van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, zoals deze luidt op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan;
1.7 Bebouwing
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;
1.8 Bebouwingspercentage
het in procenten uitgedrukte deel van een bouwvlak, bestemmingsvlak dan wel bouwperceel, dat ten hoogste mag worden bebouwd;
1.9 Bedrijf
onderneming waarbij het accent ligt op het vervaardigen, bewerken, installeren en verhandelen van goederen dan wel op het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij eventueel detailhandel uitsluitend plaatsvindt als onzelfstandig en ondergeschikt onderdeel van de onderneming in de vorm van verkoop dan wel levering van ter plaatse vervaardigde, bewerkte of herstelde goederen, dan wel goederen die in rechtstreeks verband staan met de uitgeoefende handelingen;
1.10 Bestaande
bestaand en legaal aanwezig op de dag van terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan;
1.11 Bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak;
1.12 Bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.13 Bevoegd gezag
bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning;
1.14 Bijbehorend bouwwerk
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak;
1.15 Bijgebouw
een bijbehorend bouwwerk in de vorm van een niet voor bewoning bestemd vrijstaand of aangebouwd gebouw, dat een gebruikseenheid vormt met en dienstbaar is aan de bij omschrijving van de hoofdbestemming opgesomde functies, zoals een garage, huishoudelijke bergruimte of hobbyruimte;
1.16 Bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
1.17 Bouwgrens
de grens van een bouwvlak;
1.18 Bouwlaag
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder;
1.19 Bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
1.20 Bouwperceelsgrens
de grens van een bouwperceel;
1.21 Bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;
1.22 Bouwwerk
een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;
1.23 Dak
iedere bovenbeëindiging van een gebouw;
1.24 Dakkapel
een constructie ter vergroting van een gebouw, die zich bevindt tussen de dakgoot en de nok van het dakvlak, waarbij deze constructie onder de noklijn is gelegen en de onderzijde van de constructie in het dakvlak is geplaatst;
1.25 Detailhandel
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen, geen motorbrandstoffen zijnde, aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
1.26 Dienstverlening
het verlenen van economische diensten aan derden;
1.27 Erf
bij de bestemming behorende gronden waarvan het gebruik ten dienste van deze bestemming is;
1.28 Gebouw
elk bouwwerk dat een voor mensen toegankelijke overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.29 Gebruiken
het doen gebruiken, laten gebruiken en in gebruik geven;
1.30 Geluidscherm
een geluidwerende voorziening in de vorm van bijvoorbeeld een scherm of een wal;
1.31 Hoofdgebouw
een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;
1.32 Horeca
een bedrijf, waar bedrijfsmatig dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt en/of waarin bedrijfsmatig logies worden verstrekt, één en ander al dan niet in combinatie met een vermaaksfunctie, met uitzondering van erotisch getinte vermaaksfuncties;
1.33 Hulpdiensten
brandweer, politie en ambulance;
1.34 Maaiveld
gemiddelde hoogte van het afgewerkte terrein dat een gebouw of bouwwerk omgeeft;
1.35 Maatschappelijke voorzieningen
educatieve, sociaal-medische, sociaal-culturele en levensbeschouwelijke voorzieningen, voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening, alsook ondergeschikte detailhandel en horeca ten dienste van deze voorzieningen;
1.36 Nadere eis
een nadere eis als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, sub d, van de Wet ruimtelijke ordening, zoals deze luidt op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan;
1.37 Omgevingsvergunning
Vergunning voor activiteiten als genoemd in artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, zoals deze luidt op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan;
1.38 Ondergronds bouwwerk
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die onder het maaiveld is gelegen;
1.39 Overig bouwwerk
een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;
1.40 Overkapping
een bouwwerk, niet zijnde een gebouw, bestaande uit tenminste een dak en maximaal één wand;
1.41 Pad
een weg uitsluitend bedoeld en bestemd voor langzaam verkeer, zoals voetgangers, fietsen (met trapondersteuning), snorfietsen en bromfietsen;
1.42 Pand
de kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is;
1.43 Peil
- voor bouwwerken, waarvan de hoofdtoegang aan de weg grenst: de hoogte van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
- in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende maaiveld of het afgewerkte bouwterrein;
1.44 Seksinrichting
een terrein, gebouw, vaar- of voertuig waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichtingen worden in ieder geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub of een prostitutiebedrijf, waaronder tevens begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;
1.45 Standplaats
het vanaf een vaste plaats op een openbare en in de openlucht gelegen plaats te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen of het anderszins aanbieden van goederen en diensten, gebruikmakend van fysieke middelen, zoals een kraam, een wagen of een tafel;
1.46 Uitbouw
een bijbehorend bouwwerk in de vorm van een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw. Functionele ondergeschiktheid is niet vereist;
1.47 Uitvoeren
het doen uitvoeren, laten uitvoeren en in uitvoering geven;
1.48 Uitwerking
een uitwerking als bedoeld in artikel 3.6 lid 1 sub b van de Wet ruimtelijke ordening, zoals deze luidt op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan;
1.49 Verbeelding
de bij het bestemmingsplan behorende kaart (analoog of digitaal) waarop onder meer de begrenzing van het plan, de in het bestemmingsplan voorkomende bestemmingen, aanduidingen en topografische en kadastrale gegevens zijn weergegeven;
1.50 Vloeroppervlak
grootte van de oppervlakte van een bouwlaag;
1.51 Voorgevel
de naar de weg gekeerde gevel(s) van een gebouw;
1.52 Voorgevelrooilijn
de evenwijdig aan de as van de weg gelegen lijn welke, zoveel mogelijk aansluitend aan de ligging van de voorgevels van de (bestaande) bebouwing, een zoveel mogelijk gelijkmatig beloop van de rooilijn overeenkomstig de richting van de weg geeft;
1.53 Wet ruimtelijke ordening
Wet van 1 juli 2008 (Stb. 2006, 566) houdende vaststelling van nieuwe planregels omtrent de ruimtelijke ordening, zoals deze luidt op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan;
1.54 Wijziging
een wijziging als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, sub a, van de Wet ruimtelijke ordening, zoals deze luidt op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 De dakhelling
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
2.2 De goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
2.3 De inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
2.4 De bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
2.5 De oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
2.6 De afstand tot de zijdelingse perceelsgrens
vanaf de buitenwerkse gevelvlakken dan wel, indien sprake is van overstekende daken met een overstekend gedeelte van meer dan 0,75 m, respectievelijk overstekken van meer dan 0,75 m, vanaf de buitenrand van het overstekende dak/de overstek, neerwaarts geprojecteerd, tot de kadastrale zijgrens van het perceel;
2.7 De oppervlakte van een ondergronds bouwwerk
onder de begane grondvloer, tussen de harten van de ondergrondse buitenste muren;
2.8 De oppervlakte van een overkapping
de loodrechte projectie van de overkapping op het maaiveld;
2.9 Het vloeroppervlak
boven de vloeren, tussen de binnenwerkse gevelvlakken en/of scheidingsmuren.
2.10 Maatvoering
Alle maten zijn tenzij anders weergegeven:
- a. voor lengten in meters (m);
- b. voor oppervlakten in vierkante meters (m²);
- c. voor inhoudsmaten in kubieke meters (m³);
- d. voor verhoudingen in procenten (%).
2.11 Maten
buitenwerks, waarbij uitstekende delen van ondergeschikte aard tot maximaal 0,5 m buiten beschouwing blijven.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Gemengd
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Gemengd' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. ter plaatse van de aanduiding 'maatschappelijk' voor maatschappelijke voorzieningen, uitgezonderd ter plaatse van de aanduiding zoals in onderstaande tabel is opgenomen, want daar zijn alleen de specifieke, met die aanduiding corresponderende maatschappelijke voorzieningen toegestaan;
aanduiding Maatschappelijke voorzieningen (gz) gezondheidszorg (sm-2) specifieke vorm van maatschappelijk - kinderopvang - b. medegebruik als speelvoorziening;
- c. ter plaatse van de aanduiding 'sport' voor sport;
met daaraan ondergeschikt:
- d. wegen en paden;
- e. groenvoorzieningen;
- f. water;
- g. parkeervoorzieningen;
met de daarbij behorende:
- h. gebouwen;
- i. ter plaatse van de aanduiding 'sport' zijn tevens voorzieningen, zoals een kantine en ondergeschikte horeca-activiteiten toegestaan;
- j. tuinen, erven en terreinen;
- k. bouwwerken geen gebouwen zijnde.
3.2 Bouwregels
3.3 Nadere eisen
- 1. Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:
- a. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
- b. de brandveiligheid;
- c. de externe veiligheid;
- d. de verkeersveiligheid;
- e. de sociale veiligheid;
- f. de milieusituatie; en
- g. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
- 2. Bij het stellen van nadere eisen is de procedure zoals weergegeven in artikel 11.1 van toepassing.
3.4 Afwijken van de bouwregels
- 1. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 3.2.1 en toestaan dat een gebouw gedeeltelijk buiten het bouwvlak wordt gebouwd, mits:
- a. de gronden buiten het bouwvlak voor maximaal 10% worden bebouwd;
- b. de goothoogte van de gebouwen buiten het bouwvlak niet meer dan 3 m bedraagt en de bouwhoogte niet meer dan 5 m.
- 2. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 3.2.2 ten behoeve van het bouwen van erf- of terreinafscheidingen vóór de voorgevelrooilijn (of het denkbeeldige verlengde daarvan) tot een bouwhoogte van 2 m.
- 3. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de afstandseisen in artikel 3.2.1, mits de bereikbaarheid van de bebouwing voor hulpdiensten voldoende is gewaarborgd.
- 4. Het afwijken van de bouwregels kan slechts, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- a. het straat- en bebouwingsbeeld;
- b. de brandveiligheid;
- c. de externe veiligheid;
- d. de verkeersveiligheid;
- e. de sociale veiligheid
- f. de milieusituatie; en
- g. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
3.5 Specifieke gebruiksregels
Buitenopslag ten behoeve van binnen de bestemming 'Gemengd' toegelaten functies is niet toegestaan buiten het bouwvlak.
Artikel 4 Groen
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. groenvoorzieningen;
- b. bermen en beplanting;
- c. paden;
- d. speelvoorzieningen;
- e. waterlopen, waterpartijen en waterberging;
met daaraan ondergeschikt:
- f. verhardingen;
- g. parkeervoorzieningen;
met de daarbij behorende:
- h. ter plaatse van de aanduiding 'geluidscherm' ook voor een geluidscherm;
- i. bouwwerken geen gebouwen zijnde.
4.2 Bouwregels
- 1. Op of in deze gronden mogen geen gebouwen en overkappingen worden gebouwd.
- 2. De bouwhoogte van speeltoestellen mag niet meer dan 4 m bedragen;
- 3. De bouwhoogte van een geluidscherm mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)' is weergegeven;
- 4. De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 2 m bedragen, behoudens palen en masten waarvoor een maximum bouwhoogte van 9 m geldt, uitgezonderd ter plaatse van de aanduiding 'maximum hoogte (m)' want daar geldt de maximum hoogte zoals op de verbeelding is weergegeven.
4.3 Afwijken van de gebruiksregels
- 1. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 4.1 ten behoeve van het aanleggen van in- en uitritten om aangrenzende gebouwen en terreinen te kunnen bereiken en verlaten. De breedte van een in- en uitrit mag niet meer dan 4 m bedragen.
- 2. Het afwijken kan slechts, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- a. het straat- en bebouwingsbeeld;
- b. de verkeersveiligheid; en
- c. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 5 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 6 Algemene Bouwregels
6.1 Ondergronds bouwwerk
Ongeacht de bestemming van de gronden is ondergronds bouwen toegestaan waar ook bovengronds bouwen toegestaan is en ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - ondergronds bouwwerk', uitgezonderd ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding uitgesloten - ondergronds bouwwerk'.
Artikel 7 Algemene Gebruiksregels
7.1 Gebruik strijdig met de bestemming
- 1. Als gebruik strijdig met de bestemming wordt in ieder geval aangemerkt het gebruiken van gronden voor een seksinrichting;
- 2. Nieuwe ontwikkelingen - dat wil zeggen bouwactiviteiten waarbij de bruto vloeroppervlakte toeneemt of gebruik dat nog niet bestaat op de dag van terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan - waarvoor onvoldoende parkeerplaatsen aanwezig zijn gelet op de Nota Parkeernormen (2015) (Bijlage1). Dit geldt niet voor het vergroten van een woning. Indien de nota gedurende de planperiode wordt gewijzigd, wordt rekening gehouden met die wijziging.
7.2 Parkeernormen
- 1. Voor nieuwe ontwikkelingen - dat wil zeggen bouwactiviteiten waarbij de bruto vloeroppervlakte toeneemt of gebruik dat nog niet bestaat op de dag van terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan - geldt dat voldoende parkeerplaatsen aanwezig dienen te zijn (en te blijven) conform de Nota Parkeernormen (2015) (bijlage 1). Indien de nota gedurende de planperiode wordt gewijzigd, wordt rekening gehouden met die wijziging.
- 2. Het bepaalde in het eerste lid geldt niet voor het vergroten van een woning.
Artikel 8 Algemene Aanduidingsregels
8.1 Specifieke vorm van detailhandel - Standplaats
Ongeacht de bestemming zijn de gronden ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van detailhandel - Standplaats' tevens bestemd voor een standplaats.
Artikel 9 Algemene Afwijkingsregels
- 1. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het plan:
- a. indien en voor zover afwijkingen ten aanzien van de grens of de richting van wegen, parkeerstroken, paden, bermen en sloten en ligging van bebouwingsgrenzen noodzakelijk zijn ter aanpassing van het plan aan de werkelijke toestand van het terrein, die bij de uitmeting blijkt, mits die afwijkingen ten opzichte van hetgeen op de verbeelding is weergegeven niet meer dan 10 m zijn;
- b. ten behoeve van het bouwen in afwijking van de bepalingen ten aanzien van de afmetingen van de bebouwing, waaronder begrepen bebouwingspercentages, mits de afwijkingen beperkt blijven tot ten hoogste 10% van de bij recht in het plan weergegeven maten.
- 2. Het afwijken van de bouwregels, als bedoeld in het eerste lid, kan niet indien enig aangrenzend terrein of enige aangrenzende bebouwing in een toestand wordt gebracht, die strijdig is met het plan en/of indien op enig aangrenzend terrein de verwerkelijking van het plan wordt belemmerd en dit niet door het stellen van voorwaarden aan de afwijking van de bouwregels kan worden voorkomen;
- 3. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken ten behoeve van het realiseren van buitengevelisolatie (met nieuwe gevelbekleding) aan een bestaand gebouw of bouwwerk en toestaan dat de goot- en bouwhoogte, de grenzen van een bouwvlak en de inhoud worden overschreden, mits:
- a. de overschrijding beperkt blijft tot een afstand van 0,5 m;
- b. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het straat- en bebouwingsbeeld;
- c. indien er sprake is van een gemeentelijk of rijksmonument, na advies van de daartoe aangewezen adviescommissie.
Artikel 10 Algemene Wijzigingsregels
10.1 Algemeen
Burgemeester en wethouders kunnen, indien en voor zover dringende redenen die na het vaststellen van het plan tot hun kennis zijn gekomen hiertoe aanleiding geven en voor zover het belang van een goede ruimtelijke ontwikkeling van het gebied dat in het plan is begrepen niet wordt geschaad:
- 1. een bestemmingsgrens tussen twee bestemmingsvlakken zodanig wijzigen, dat het kleinste bestemmingsvlak met niet meer dan 10% wordt verkleind of vergroot;
- 2. een bebouwingsgrens zodanig wijzigen, dat het bebouwingsvlak met niet meer dan 10% wordt verkleind of vergroot.
10.2 Standplaats
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat de aanduiding 'specifieke vorm van detailhandel - Standplaats' wordt toegevoegd aan de gronden, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- het straat- en bebouwingsbeeld;
- de woonsituatie;
- de verkeersveiligheid;
- de milieusituatie; en
- de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
Artikel 11 Algemene Procedureregels
11.1 Procedure bij het stellen van nadere eisen
Voor een besluit tot het stellen van een nadere eis geldt de volgende voorbereidingsprocedure:
- 1. een ontwerpbesluit ligt, met bijbehorende stukken, gedurende twee weken ter inzage;
- 2. burgemeester en wethouders geven voorafgaand aan de terinzagelegging kennis van het ontwerpbesluit in één of meer dag-, nieuws of huis-aan-huisbladen of op een andere geschikte wijze. De kennisgeving geschiedt tevens langs elektronische weg;
- 3. de kennisgeving houdt mededeling in van de bevoegdheid tot het naar voren brengen van zienswijzen gedurende de onder 1 genoemde termijn;
- 4. burgemeester en wethouders delen aan hen die zienswijzen naar voren hebben gebracht de beslissing daaromtrent mede.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 12 Overgangsrecht
12.1 Overgangsrecht bouwwerken
- 1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- 2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
- 3. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
12.2 Overgangsrecht gebruik
- 1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- 2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- 3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- 4. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 13 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan 'Jan de Jagerweg-Veldkampstraat-Harremaatweg' van de gemeente Barneveld.
Behoort bij het besluit van de raad van de gemeente Barneveld
Bijlage Bij De Regels
Bijlage 1 Nota Parkeernormen (2015)
Hoofdstuk 1 Inleiding
De Christelijke korfbalvereniging Spirit (hierna: Spirit) is gevestigd aan de Overhorsterweg 10 in Voorthuizen. In verband met het aantal leden en teams kampt de korfbalvereniging in de wintermaanden met een capaciteitsprobleem.
Het nu voorliggende plan betreft de verplaatsing van Spirit naar sporthal De Voorde aan de Jan de Jagerweg 50 in Voorthuizen, de aanleg van korfbalvelden op het naastgelegen "Knollenveld" alsmede de aanleg van groen en spelen op de hoek Veldkampstraat 1/Jan de Jagerweg in Voorthuizen.
De bestaande basisschool De Hoeksteen op de hoek Veldkampstraat 1/Jan de Jagerweg zal gesloopt worden, omdat het de bedoeling is dat deze school verplaatst wordt naar de Wikselaarseweg.
Bij de sporthal De Voorde zal de kantine worden uitgebreid met circa 350 m2 en bestaat er een mogelijkheid om ook andere maatschappelijke voorzieningen in de kantine/sporthal te ontplooien. Hierbij zal het gaan om één of meerdere van de volgende maatschappelijke voorzieningen: buitenschoolse opvang (BSO), kinderdagverblijf (KDV), praktijk voor fysiotherapie/chiropractie/podologie en overige therapieën met betrekking tot bewegen, buurtsportcoaches, oefentherapeut, activiteitenbegeleiding, kindertherapeut en -coach. Het betreft maatschappelijke voorzieningen op het gebied van kinderopvang en gezondheidszorg.
Ook is er een bergruimte van maximaal 70 m2 gewenst in verband met het materiaal van Spirit (korfbalpalen en het stallen van een onderhoudstractor).
Het nu voorliggende plan komt voort uit het besluit van de gemeenteraad van 1 februari 2017. De gemeenteraad heeft toen een besluit genomen over het project "Maatschappelijke Voorzieningen Voorthuizen" (over de nieuwbouw van verschillende dorpsvoorzieningen in Voorthuizen). De uitkomst daarvan (bijlage 11) was dat het wenselijk is Spirit van sportcomplex Overhorst naar sporthal De Voorde te verplaatsen en de aanleg van korfbalvelden op het "Knollenveld" aan de Jan de Jagerweg 50 in Voorthuizen mogelijk te maken.
De uitvoering van dit plan is niet mogelijk binnen het geldende bestemmingsplan. Daarom is voorliggende herziening van het bestemmingsplan opgesteld.
Voorliggend plan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De toelichting is opgebouwd uit acht hoofdstukken. Na dit hoofdstuk beschrijft hoofdstuk 2 de bestaande situatie. Vervolgens wordt in hoofdstuk 3 een beschrijving van het plan gegeven. Hoofdstuk 4 gaat vervolgens in op het beleidskader. Het vijfde hoofdstuk gaat in op de randvoorwaarden, waarna in het zesde hoofdstuk de juridische aspecten worden besproken. In hoofdstuk 7 is aandacht voor de economische uitvoerbaarheid. Hoofdstuk 8 gaat in op de resultaten van de procedure ten behoeve van dit bestemmingsplan.
Hoofdstuk 2 Bestaande Situatie
2.1 Begrenzing Plangebied
Het plangebied ligt aan de Jan de Jagerweg 50 en Veldkampstraat 1 in de kern Voorthuizen. Het plangebied wordt aan de noordzijde begrensd door de Jan de Jagerweg en de daar gelegen woonbebouwing. Aan de oostzijde wordt het plangebied begrensd door de woning aan de Jan de Jagerweg 52. Ten zuiden van het plangebied is de Harremaatweg gelegen (met agrarische gronden aan de overzijde). De grens aan de westzijde vormt het voormalige kinderdagverblijf aan de Veldkampstraat 5 alsmede de Veldkampstraat en de daar aanwezige woonbebouwing. Onderstaande afbeelding geeft de ligging van het plangebied weer.
Afbeelding ligging plangebied
2.2 Geldende Bestemmingen
Het plangebied ligt in het bestemmingsplan "Voorthuizen-Oost" en heeft de bestemmingen 'Groen', 'Maatschappelijk', 'Sport', 'Tuin' en 'Verkeer. Ook geldt er voor een gedeelte de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2'.
Realisatie van korfbalvelden, de mogelijkheid om maatschappelijke voorzieningen te ontplooien binnen de kantine en de sporthal alsmede ook de realisatie van groen op de hoek Veldkampstraat/Harremaatweg is binnen deze bestemmingen niet toegestaan.
In het bestemmingsplan zijn geen mogelijkheden opgenomen die uitvoering van voorliggend plan mogelijk maken, bijvoorbeeld door wijziging of afwijken met een omgevingsvergunning. Daarom is een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk.
Afbeelding uitsnede verbeelding huidige bestemmingsplan "Voorthuizen-Oost" (en "Buitengebied 2012")
Hoofdstuk 3 Planbeschrijving
Spirit heeft in november 2015 bij de gemeente een bouwplan/bidboek ingediend voor het bouwen van een eigen korfbalhal op sportcomplex Overhorst aan de Overhorsterweg 10 in Voorthuizen. Gebruik en beheer van deze hal aan de Overhorsterweg zou Spirit volledig op zich nemen. Hiermee zou de vereniging zelf de trainingen en wedstrijden kunnen huisvesten.
Spirit heeft om en nabij de 400 leden. De vereniging speelt in twee competities: in de periode april tot en met half juni en eind augustus tot en met oktober wordt gebruik gemaakt van de locatie sportcomplex Overhorst en in de periode oktober tot en met maart in diverse binnensportaccommodaties in Voorthuizen, Barneveld en Stroe. In verband met het aantal leden en teams kampt Spirit in de wintermaanden met een capaciteitsprobleem.
Onderzoek naar het realiseren van een eigen korfbalhal door Spirit is in samenspraak met de gemeente geanalyseerd. Dit in relatie tot de totale binnensportcapaciteit in Voorthuizen en de exploitatiekosten van de gemeentelijke sportaccommodaties. Een korfbalhal zou specifiek bestemd zijn voor korfbal en in principe niet geschikt zijn voor andere sporten. Ook voor bewegingsonderwijs zou deze hal niet kunnen worden gebruikt, vanwege de te grote loopafstanden van en naar de scholen. De korfbalhal zou echter een overcapaciteit aan sportvoorzieningen in Voorthuizen creëren.
In het kader van deze analyse en het verzoek van Spirit, hebben diverse gesprekken tussen gemeente en vereniging plaatsgevonden. Daarin heeft Spirit aangegeven dat een eventuele verhuizing naar de nog te bouwen sporthal aan de Wikselaarseweg of naar De Voorde bespreekbaar was. Spirit heeft uiteindelijk de keuze gemaakt om te verhuizen naar sporthal De Voorde en de hal van de gemeente te huren en zelf de kantine te vergroten. Op het naast de sporthal gelegen Knollenveld worden kunstgras korfbalvelden aangelegd.
Vervolgens heeft de raad op 1 februari 2017 besloten mee te werken aan de hiervoor genoemde verplaatsing en een krediet beschikbaar te stellen voor de aanleg van de velden met een inrichting. Voor de verhuizing naar De Voorde en het Knollenveld hebben gemeente en Spirit een intentieovereenkomst getekend.
Plannen Spirit
De plannen voor De Voorde en het Knollenveld zijn vervolgens verder uitgewerkt. Spirit is voornemens om de kantine in de sporthal uit te gaan breiden en aan te passen aan de eisen van deze tijd. Op de locatie Knollenveld krijgt de vereniging de beschikking over 3 kunstgrasvelden met een afmeting van 40 bij 20 meter en 3 jeugdkunstgrasvelden met een afmeting van 24 bij 12 meter. De jeugdvelden hebben een overlap van 14 meter met één van de andere velden. Tevens wordt er ten zuiden van de kunstgrasvelden een natuurgrasveld aangelegd ten behoeve van trainingen, toernooien en ingooien. Voor de vereniging betekent dit een uitbreiding van het aantal jeugdvelden.
Afbeelding: overzicht velden
Op sportcomplex Overhorst heeft Sprit de beschikking over 3 velden (2 kunstgras en 1 natuurgras). De verplaatsing van het complex en de uitbreiding van de velden sluiten aan bij de verwachte groei en ambitie van de vereniging.
Bron: Prognose concept Masterplan Buitensport 2018-2028
Ook is er de wens om maatschappelijke voorzieningen te ontplooien en is er behoefte aan een bergruimte van max. 70 m2 in verband met het materiaal van Spirit (korfbalpalen en het stallen van een onderhoudstractor).
Ook is er behoefte om maatschappelijke voorzieningen toe te staan in de kantine en sporthal. Vanuit Spirit is aangegeven dat ze de kantine ook voor maatschappelijke voorzieningen in de sfeer van gezondheidszorg en kinderopvang willen kunnen gebruiken. Wat betreft gezondheidszorg en kinderopvang moet gedacht worden aan: buitenschoolse opvang (BSO), kinderdagverblijf (KDV), praktijk voor fysiotherapie/chiropractie/podologie en overige therapieën met betrekking tot bewegen, buurtsportcoaches, oefentherapeut, activiteitenbegeleiding (in de sfeer van gezondheidszorg en kinderopvang), kindertherapeut en -coach.
Stedenbouwkundige toetsing
Inpassing in het ruimtelijk weefsel, functies, rooilijnen
In Voorthuizen is een integraal onderzoek gaande om diverse sport- en maatschappelijke functies te vernieuwen en/of te verplaatsen. In het gebied De Voorde wordt daartoe een herinrichting voorgesteld waarbij de ruimtelijke structuur enigszins wijzigt. De huidige open groene ruimte, het "Knollenveld", ligt momenteel deels afzijdig van de wijk. Deze verhuist in een compactere vorm naar de locatie van de basisschool De Hoeksteen en komt daarmee meer centraal te liggen en in het zicht. Met betrokkenen omwonenden wordt een nieuwe inrichting bepaald, het is dus de vraag of dit weer grotendeels een trapveld wordt. Basisschool De Hoeksteen verhuist naar de Wikselaarseweg (buiten het plangebied).
De huidige groene ruimte maakt plaats voor de korfbalvelden van Spirit rondom de sporthal. Daaromheen komt een groene zone die toegankelijk blijft en deels voor extra waterberging zorgt. Rond de sportvelden beschermt een absorberende geluidswering van ongeveer 2,5 meter hoogte de woningen tegen overlast. Het geluidscherm met een groen uiterlijk is in samenwerking met de buurt vorm gegeven.
De huidige zichtlijn vanaf De Steenkamp verschuift naar de Van Effrinkstraat. Mogelijk kan een andere invulling van het voormalige kinderdagverblijf de zichtlijn daar laten eindigen met een iconisch gebouw. De eventuele private verandering valt buiten deze publieke planopgave.
De sporthal wordt gehuurd door korfbalvereniging Spirit en aan de noordzijde daarvan komt de uitbreiding van een eigen kantine. Een transparante gevel (van de nieuwe kantine) zorgt voor meer zicht over het complex. Evenals de school verhuist het beachvolleybal naar de locatie aan de Wikselaarseweg.
Een ruimtelijke analyse van de huidige situatie geeft als waardevolle elementen aan een aantal bomen en houtsingels, een vierkant trapveld en een zichtlijn vanaf De Steenkamp. Waardevolle bomen vragen om behoud en bomen van redelijke kwaliteit worden zo goed als mogelijk ingepast. Een groot speelveld in deze omgeving is ook gewenst, maar dan wel met meer kwaliteit, functies en afwisseling (zie bijlage 1). Voor transformatie komt in aanmerking de gedateerde inrichting ten westen en noorden van de sporthal, de leegkomende basisschool De Hoeksteen, de 'anonieme' zone rond de sporthal, de onderbegroeiing aan de zuidkant en de parkeerzone aan de noordoostzijde (zie bijlage 2). Het voormalige kinderdagverblijf maakt geen onderdeel uit van het onderhavige plangebied. Dat zal een particuliere ontwikkeling worden en dat valt buiten het onderhavige plangebied.
De meerwaarde van de herinrichting is naast de opwaardering en vernieuwing van diverse sport- en maatschappelijke functies in Voorthuizen ook overwegend positief voor het gebied De Voorde. In het geheel komt er meer groen, wordt de groenstructuur versterkt, worden de anonieme ruimtes beperkt, ontstaat een kwalitatieve centrale open ruimte en een smalle rondgang om het nieuwe sportcomplex. In deze zone zijn diverse mogelijkheden voor een kwalitatieve invulling. Een negatief gevolg is in eerste instantie de noodzaak van een scherm rond het sportcomplex, doch ook hier ligt een kans door met een uitgekiend ontwerp een meerwaarde te bereiken.
Het geluidscherm wordt ingepakt door aan de zijde van de Jan de Jagerweg een verhoging aan te brengen in het maaiveld. De verhoging wordt verfraaid met een kruidenrijkgrasmengels en bloembollen. Dit geeft een divers beeld voornamelijk in het voorjaar en in de zomer. In de wintermaanden zal voornamelijk de wintergroene klimop tegen het geluidscherm aan overheersen. Verder wordt er een bomenrij aangeplant waaronder je over een half verhard pad kan wandelen. Dit alles zorgt ervoor dat het geluidscherm vanaf de Jan de Jagerweg minder massaal en monotoon overkomt.
Op onderstaande afbeeldingen is het geluidscherm (absorberende geluidswering) met de inrichting daarvan bij de Jan de Jagerweg weergegeven.
Afbeelding: absorberende geluidswering en inrichting
Afbeeldingen: detailuitwerking absorberende geluidswering en inrichting
De geluidswering bestaat voor een deel uit beplanting. Uit de afbeeldingen blijkt dat het bestaat uit een bloemrijke berm, bomen, een wandelpad, een grondwalletje en het kokosscherm met klimop. Deze variant is tot stand gekomen nadat omwonenden hun voorkeursstem over drie varianten hebben uitgebracht. Het betreft een geluidwerend kokosscherm.
Woonkwaliteit (onder andere uitzicht, privacy, bezonning van derden)
Vier hoekwoningen aan de noordoostzijde van de Jan de Jagerweg hebben thans beperkt zicht over de parkeerzone en daarachter de groene ruimte. Dat uitzicht wordt minder door de noodzaak van een scherm, maar daar staat tegenover dat zestien woningen rond de oude school vanuit de woonkamer beter zicht hebben op het groen en de oostkant van de sporthal.
Ontsluiting, parkeerruimte
De huidige ontsluiting en aantallen parkeerplaatsen volstaan. De bewegwijzering naar het parkeerterrein is inmiddels aangepast, zodat bezoekers makkelijker de weg naar het achterste deel van het parkeerterrein kunnen vinden.
Zichtlijnen
De zichtlijn vanaf De Steenkamp wordt onderbroken door het nieuwe geluidscherm met een groen uiterlijk dat in overleg met de buurt tot stand is gekomen. De zichtlijn vanaf de toegangsweg Van Effrinkstraat wordt verruimd op een centrale plek in de wijk.
Gevolgen persoonlijke levenssfeer van derden
Gelet op de eerdere activiteiten in dit gebied worden geen noemenswaardige veranderingen verwacht.
Gevolgen leefbaarheid van omgeving
Door een multifunctionele openbare ruimte in te richten krijgen betrokkenen de kans hun omgeving toekomstgericht te maken met allerlei faciliteiten in de nabijheid. Bij wijze van proef blijft in overleg met de club het terrein voorlopig toegankelijk voor de buurt. Bij eventuele overlast en of vernielingen kan worden besloten om het terrein alsnog af te sluiten.
Afbeelding schets nieuwe situatie
De bovenstaande schets is als bijlage 7 bij de toelichting gevoegd.
Maatschappelijke voorzieningen
De activiteiten die planologisch toegestaan worden in de kantine en de sporthal, vallen onder 'gezondheidszorg' en 'kinderopvang'. Kinderopvang en gezondheidszorg zijn maatschappelijke voorzieningen die planologisch aanvaardbaar zijn op de nieuwe locatie. Wij verwijzen naar paragrafen 5.5 (geluid) én 5.11 (milieuzonering) waaruit eveneens volgt dat dit inpasbaar is in deze omgeving. In de huidige situatie is er aan de Overhorsterweg overigens ook al kinderopvang aanwezig.
Duurzaamheid
Er is in dit plan aandacht voor duurzaamheid. Doordat het hier gaat om een uitbreiding van bestaande bebouwing levert dit enkele beperkingen op. Het bestaande gebouw is 10 jaar oud, maar het dak is niet geschikt voor een groot aantal zonnepanelen.
Er is een onderzoek gedaan naar de haalbare besparingsopties en deze worden nog verder uitgewerkt. De luchtbehandelingsinstallatie wordt in ieder geval aangepast met warmtepomp techniek. Vanuit waterbeheer is er zo min mogelijk extra verharding gepland, en het huidige schoolplein wordt plantsoen, hierdoor is er geen toename van verhard oppervlak.
De verlichtingsmasten langs de velden worden in LED verlichting uitgevoerd en geschakeld op tijdklokken met schemerschakelaar.
Waardevol groen
Er heeft een bomeninventarisatie plaatsgevonden (zie bijlagen 3 en 4 bij de toelichting). Er zijn zeer waardevolle bomen en deze blijven behouden. Om de uitbreiding van de kantine mogelijk te maken, is het wel noodzakelijk dat er twee waardevolle bomen worden gekapt. Het is niet realistisch om deze bomen te behouden. Het belang om de bebouwing compact te houden prevaleert hier. Verder komt een jonge aanplant van een korte bomenrij achter de sporthal te vervallen ten behoeve van de sportvelden en de bouw van de berging.
Er is ten noorden van het plangebied ruimte aanwezig om daar een bomenrij aan te planten. Dit leidt tot compensatie binnen het plangebied. Dit realiseert dan een uitwerking/waarborging vanuit het groenstructuurplan, wat positief is.
De locatie van de basisschool De Hoeksteen krijgt eveneens een groene invulling waarbij er ruimte is voor speelvoorzieningen. De exacte invulling van die locatie zal in samenspraak met omwonenden in 2019 nader uitgewerkt worden.
Ten zuiden van het plan is een bomenrij gelegen. Deze blijft gehandhaafd en daar is ruimte voor de hondenuitrenplaats (hup).
Hoofdstuk 4 Beleidskader
4.1 Rijk
4.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) staan de plannen voor ruimte en mobiliteit. Op 13 maart 2012 is de SVIR vastgesteld door de minister van Infrastructuur en Ruimte. Daarmee is het nieuwe ruimtelijke en mobiliteitsbeleid zoals uiteengezet in de SVIR van kracht geworden.
De SVIR vervangt verschillende nota's, waaronder ook de Nota Ruimte en geeft de ambitie aan voor Nederland in 2040. Met de SVIR zet het kabinet het roer om in het nationale ruimtelijke beleid. Er is nu te vaak sprake van bestuurlijke drukte, ingewikkelde regelgeving of een sectorale blik met negatieve gevolgen voor de ontwikkeling van Nederland. Om dit te keren brengt het Rijk de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij burgers en bedrijven, laat het meer over aan gemeenten en provincies en komen de burgers en bedrijven centraal te staan. De SVIR geeft invulling aan het streven van het kabinet naar deregulering en decentralisatie van de ruimtelijke ordening. Het Rijk heeft gekozen voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor die belangen is het Rijk verantwoordelijk en buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Het Rijk gaat er vanuit dat de nationale belangen die via wet- en regelgeving opgedragen worden aan de andere overheden goed door hen worden behartigd.
Het Rijk heeft drie doelen gekozen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):
- Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
- Het verbeteren en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
- Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.
De 13 nationale belangen zijn:
- Een excellente ruimtelijk-economische structuur van Nederland door een aantrekkelijk vestigingsklimaat in en goede internationale bereikbaarheid van de stedelijke regio’s met een concentratie van topsectoren (nationaal belang 1)
- Ruimte voor het hoofdnetwerk voor (duurzame) energievoorziening en de energietransitie (nationaal belang 2)
- Ruimte voor het hoofdnetwerk voor vervoer van (gevaarlijke) stoffen via buisleidingen (nationaal belang 3)
- Efficiënt gebruik van de ondergrond (nationaal belang 4)
- Een robuust hoofdnet van wegen, spoorwegen en vaarwegen rondom en tussen de belangrijkste stedelijke regio’s inclusief de achterlandverbindingen (nationaal belang 5)
- Betere benutting van de capaciteit van het bestaande mobiliteitssysteem (nationaal belang 6)
- Het instandhouden van het hoofdnet van wegen, spoorwegen en vaarwegen om het functioneren van het mobiliteitssysteem te waarborgen (nationaal belang 7)
- Verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water) en bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico’s (nationaal belang 8)
- Ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening en kaders voor klimaatbestendige stedelijke (her)ontwikkeling (nationaal belang 9)
- Ruimte voor behoud en versterking van (inter)nationale unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten (nationaal belang 10)
- Ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora- en faunasoorten (nationaal belang 11)
- Ruimte voor militaire terreinen en activiteiten (nationaal belang 12)
- Zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten (nationaal belang 13)
Doorwerking in plangebied
In dit geval is er geen sprake van één van deze 13 nationale belangen. De SVIR vormt daarom geen belemmering voor dit plan.
4.1.2 Nationaal Waterplan 2016-2021
Het Nationaal Waterplan 2016-2021 is de opvolger van het Nationaal Waterplan 2009-2015. Het bevat de hoofdlijnen van het nationaal waterbeleid en de aspecten van het ruimtelijk beleid die daartoe behoren. Het Nationaal Waterplan verankert het nieuwe beleid voor de komende 6 jaar met een vooruitblik richting 2050: Nederland, een veilige en leefbare delta, nu en in de toekomst.
In het Nationaal Waterplan staan 5 ambities centraal. Nederland moet de veiligste delta in de wereld blijven. Deze ambitie wordt vooral ingevuld door onze veiligheidsnormen tegen overstroming te vernieuwen. Daarnaast wordt ingezet op een verbetering van de waterkwaliteit (meststoffen, bestrijdingsmiddelen, medicijnresten, microplastics). Dit zorgt er voor dat de Nederlandse wateren schoon en gezond zijn en er genoeg zoet water is. Verder beschrijft het Nationaal Waterplan dat Nederland klimaatbestendig en waterrobuust wordt ingericht en dat Nederland een gidsland is en blijft voor watermanagement en -innovaties. Dat is gunstig voor onze economie en ons verdienvermogen. De vijfde ambitie bestaat er uit dat Nederlanders waterbewust leven. Deze ambities moeten gezamenlijk ingevuld worden door iedereen die werkt aan de ruimtelijke inrichting van Nederland: alle overheden, bedrijven, maatschappelijke organisaties en kennisinstellingen.
Doorwerking in plangebied
De bevindingen en resultaten van de watertoets zijn beschreven in de waterparagraaf (§ 5.16).
4.1.3 Crisis- en herstelwet
Op 1 januari 2010 is de Crisis- en herstelwet (Chw) in werking getreden. Deze wet geeft regels met betrekking tot versnelde ontwikkeling en verwezenlijking van ruimtelijke en infrastructurele projecten.
Op 25 april 2013 is de Crisis- en herstelwet via een wijzigingswet permanent gemaakt en zijn verbeteringen op het terrein van het omgevingsrecht doorgevoerd (zie kamerstukken 33.135).
De Chw omvat twee categorieën maatregelen:
- tijdelijke maatregelen voor afgebakende lijsten met projecten en bevoegdheden;
- wijzigingen van bijzondere wetten.
In Bijlage I van de Chw worden onder meer de volgende ruimtelijke en infrastructurele projecten genoemd, waarop de wet van toepassing is:
- zeer diverse projecten op het gebied van duurzame energie;
- gebiedsontwikkeling en werken van lokaal of regionaal belang, onderverdeeld in:
- 1. een bestemmingsplan voor de bouw van meer dan 11 woningen in een aaneengesloten gebied, of de herstructurering van woon- en werkgebieden;
- 2. een bestemmingsplan voor de aanleg of wijziging van wegen;
- 3. projecten ten behoeve van de inpassing in het landschap, natuurontwikkeling of recreatiedoeleinden, waar deze samenhangen met projecten ten aanzien van de in bijlage I bedoelde projecten ten aanzien van wegen.
Doorwerking in plangebied
In dit geval is de Crisis- en herstelwet niet van toepassing, want het onderhavige plan betreft geen plan welke vermeld is in de Crisis- en herstelwet.
4.2 Provincie
4.2.1 Omgevingsvisie en Omgevingsverordening
Algemeen
De provincie Gelderland heeft haar beleid gericht op de fysieke leefomgeving vastgelegd in de Omgevingsvisie en de bijbehorende Omgevingsverordening. Provinciale staten hebben de Omgevingsvisie op 9 juli 2014 vastgesteld en de Omgevingsverordening op 24 september 2014. De Omgevingsvisie en de Omgevingsverordening zijn op 17 oktober 2014 in werking getreden.
Periodiek actualiseert de provincie onderdelen van de Omgevingsvisie en Omgevingsverordening.
4.3 Waterschap
Waterbeheerprogramma 2016-2021 Waterschap Vallei en Veluwe
Op 1 januari 2016 is het Waterbeheerprogramma 2016 - 2021 'Partnerschap als watermerk' van Waterschap Vallei en Veluwe in werking getreden. Het waterschap stelt in het waterbeheerprogramma dat de huidige wateropgaven zo complex zijn, dat alleen een aanpak samen met partnerorganisaties en inwoners zorgt voor de gewenste resultaten en de beste oplossingen. Daarom kan en wil het waterschap niet alleen opereren in het behalen van zijn doelen en hecht daarom groot belang aan de samenwerking met zijn partners in de regio. Samen met inwoners, ondernemers en andere organisaties wil het waterschap werken aan een duurzame waterzuivering van afvalwater en toekomstgericht beheer van onze dijken en waterwegen zodat iedereen tegen aanvaardbare kosten veilig kan wonen, werken en recreëren. Daarbij wil Waterschap Vallei en Veluwe de goede waterhuishoudkundige voorwaarden scheppen voor zowel inwoners, bedrijven, natuur en landbouw.
Een belangrijke ontwikkeling waar het waterschap op anticipeert is het veranderende klimaat. Deze verandering zal leiden tot meer extreme weersituaties: perioden van veel neerslag met kans op wateroverlast en perioden van droogte met kans op watertekorten. Om goed voorbereid te zijn, wil het waterschap het watersysteem robuuster maken door meer ruimte voor wateren te reserveren, zowel binnen de bebouwde kom als in het buitengebied. Het waterschap wil de effecten van klimaatverandering beperken door het vasthouden van water, het inrichten en beheren van robuuste watersystemen en het inrichten van een beperkt aantal waterbergingsgebieden. Afkoppelen van relatief schoon hemelwater van het riool is een belangrijke maatregel om overbelasting van het riool en een te snelle afvoer te voorkomen.
Daarnaast wil het waterschap negatieve effecten op de kwaliteit van oppervlaktewater, grondwater en bodem voorkomen, evenals negatieve effecten op beschermde flora en fauna.
Doorwerking in plangebied
De bevindingen en resultaten van de watertoets zijn beschreven in de waterparagraaf (§ 5.16).
4.4 Gemeente
4.4.1 Structuurvisie Kernen Barneveld 2022
De gemeenteraad heeft op 22 november 2011 de "Structuurvisie Kernen Barneveld 2022" vastgesteld. De structuurvisie legt de gemeentelijke visie op de toekomstige ruimtelijke ontwikkeling van het eigen grondgebied vast. Het bestemmingsplan zal hier binnen moeten passen. De structuurvisie bevat een uitvoeringsprogramma. Hierin laat de gemeente zien hoe het voorgenomen beleid gerealiseerd zal worden. In de structuurvisie is een groot aantal ruimtelijke projecten opgenomen, waarvoor investeringen in de openbare ruimte noodzakelijk zijn. Ook is er een groot aantal lopende en potentiële bouwmogelijkheden.
Uit de kaart behorende bij de structuurvisie blijkt dat de planlocatie in bestaand bebouwd gebied ligt.
Afbeelding uitsnede Structuurvisie Kernen 2022
Beleidsuitgangspunt is dat de gemeente zich inzet voor het behoud van de basisvoorzieningen per dorpskern. Een goed voorzieningenniveau is belangrijk voor een goed woonklimaat.
Het gebied is niet nader aangeduid in tekst in de structuurvisie.
De voorliggende ontwikkeling is bedoeld om de verplaatsing én uitbreiding met velden van de korfbalvereniging mogelijk te maken. Deze locatie biedt ruimte voor deze verplaatsing en uitbreiding.
Het plan is dan ook in overeenstemming met de structuurvisie.
De gemeenteraad heeft begin 2011 een groenstructuurplan vastgesteld. De visie gaat in op de kwaliteit van de kernen en op verbeteringen in de groenstructuur. Belangrijke aandachtspunten in de visie zijn het benutten van groen bij het realiseren van herkenbare structuren, het maken van betere randen en overgangen van de kernen naar het buitengebied en het inzetten van water als ordenend principe. Bijzondere kansen liggen er om de beken als natuurlijke lijnen te ontwikkelen.
Het belang van groen voor de ruimtelijke inrichting, ecologie, recreatie, educatie en de esthetische waarde ervan worden in het groenstructuurplan benadrukt.
Groen mag dus niet worden gezien als een sectorale aangelegenheid, maar als integraal onderdeel van de ruimtelijke ordening. Voor de structuurvisie is het de opgave om de invulling van groen integraal af te wegen en op te nemen.
Het plan betreft een inbreidingslocatie.
Onder inbreiding wordt verstaan:
- intensiveren: de ruimte wordt intensiever benut;
- combineren: de ruimte wordt voor verschillende functies ingericht en gebruikt;
- revitaliseren: het opknappen en/of opnieuw inrichten van verouderde woongebieden of bedrijventerreinen.
De gemeente zal de komende jaren blijven werken aan inbreidingslocaties. Dit is een voortzetting van het huidige beleid. Bij inbreiding gaat aandacht uit naar het realiseren van woningen voor ouderen. Ook het intensiever benutten van een ruimte valt onder inbreiding. Inbreiding biedt kansen voor efficiënt ruimtegebruik en het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit.
Het ingekomen verzoek is in overeenstemming met deze structuurvisie.
4.4.2 Bestemmingsplannen globaal en flexibel
Op 6 mei 2014 heeft de raad de kaderstellende notitie 'Bestemmingsplannen globaal en flexibel' vastgesteld. Met deze notitie geeft de raad voor met name grote(re) uitleggebieden kaders aan om bestemmingsplannen globaal en flexibel te maken, om adequaat te kunnen inspelen op maatschappelijke en marktontwikkelingen. Daarmee ontstaat enige ruimte om een plan te kunnen wijzigen, maar zonder significant verlies van kwaliteit in de openbare ruimte, beeldkwaliteit en rechtszekerheid.
Globaal en flexibel zijn twee naast elkaar staande begrippen. Een globaal bestemmingsplan is een bestemmingsplan waarbij de belangrijkste uitgangspunten voor een gebied zijn vastgelegd. In een globaal bestemmingsplan zijn de bouw- en gebruiksmogelijkheden niet vastgelegd of gebonden aan een concreet perceel. Het tegenovergestelde van globaal bestemmen is gedetailleerd bestemmen, want een gedetailleerd bestemmingsplan legt juist wel een eindbeeld vast.
Naast het begrip globaal, kennen we ook nog de begrippen star en flexibel. We spreken van een star bestemmingsplan als het niet of nauwelijks mogelijk is om van een bestemmingsplan af te wijken. Flexibel bestemmen is het tegenovergestelde. Flexibel bestemmen laat meer ruimte om in te spelen op initiatieven die niet direct zijn geregeld. Flexibiliteit is in het bestemmingsplan in te bouwen door te werken met afwijkingsregels, wijzigingsbevoegdheden en uitwerkingsplichten.
De notitie richt zich op toekomstige ontwikkelingen in de kernen, waarbij met name is gekeken naar de bestemmingen voor wonen en bedrijven.
Doorwerking in plangebied
In voorliggend bestemmingsplan zijn de gebruikelijke binnenplanse afwijkingsbevoegdheden en wijzigingsbevoegdheden opgenomen. Voor het overige is geen toepassing gegeven aan de kaders uit de notitie, omdat het bestemmingsplan een postzegelplan betreft.
4.4.3 Waterplan Barneveld (2005) en Hemelwaterplan 2017-2020 'Klimaatactief!''
Het Waterplan geeft een integrale watervisie op het verhogen van de gebruikswaarde en belevingswaarde van water. Door een verantwoord gebruik en duurzame ontwikkeling van het water kan ook in de toekomst gebruik worden gemaakt van een gezond watersysteem. De volgende ambities worden genoemd:
- Vasthouden en/of vertraagd afvoeren van hemelwater.
- Het scheiden van vuil en schoon water. Bij nieuwbouw het hemelwater van schone oppervlakken niet op de riolering lozen en bij voorkeur lokaal gebruiken, infiltreren of lozen op oppervlaktewater. In bestaand gebied hemelwater afkoppelen van het gemengd riool indien technisch en financieel haalbaar.
- De afvoer van schoon hemelwater vindt bovengronds plaats.
- Rioolwateroverstorten beperken om de doelstellingen voor waterkwaliteit te bereiken.
In het plan is een concrete doelstelling opgenomen: in 2025 is 10% van het verharde oppervlak afgekoppeld van de gemengde riolering (referentiejaar 2005). Dit betreft 18 ha. afkoppelen. In het Hemelwaterbeleidsplan is deze doelstelling uitgewerkt in concrete maatregelen.
Het Hemelwaterplan 2017-2020 'Klimaatactief!' richt zich op een duurzame omgang met hemelwater. Het geeft aan wat het gemeentelijk beleid is ten aanzien van afstromend hemelwater in bestaande situaties en bij nieuwe ontwikkelingen. Het plan zet in op een integrale benadering en meervoudige inrichting van totale openbare ruimte. Barneveld gaat aan de slag met het waterbestendig inrichten van de openbare ruimte om bestand te zijn tegen klimaatverandering.
Doorwerking in plangebied
De bevindingen en resultaten van de watertoets zijn beschreven in de waterparagraaf (§ 5.16).
Hoofdstuk 5 Randvoorwaarden
5.1 Bodem
5.1.1 Bodemkwaliteit
In het kader van de bestemmingsplanprocedure is beoordeeld of de milieuhygiënische bodemkwaliteit ter plaatse van het plangebied voldoet aan de eis van financiële uitvoerbaarheid en uit oogpunt van volksgezondheid en milieu aanvaardbaar mag worden geacht voor het beoogde gebruik.
Beoordeling van de milieuhygienische bodemkwaliteit vindt plaats op basis van de vastgestelde bodemkwaliteitskaart (BKK) en het bodembeheerplan (BBP).
Met dit instrumentarium kan de bodemkwaliteit binnen het plangebied met een bepaalde statistische zekerheid worden bepaald voor zover blijkens historisch onderzoek geen sprake is van verdachte locaties.
Op basis daarvan zijn er geen risico's te verwachten voor de beoogde bestemming en het gebruik.
In 2006 is de locatie van de sporthal en het "Knollenveld" onderzocht. Er is toen door Oranjewoud een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd (162101-157426, d.d. 1 februari 2006). Er zijn toen in zowel de vaste bodem als in het grondwater geen verhoogde gehaltes aangetroffen. De milieuhygiënische kwaliteit van de bodem vormt hier geen belemmering voor de voorgenomen plannen. Het rapport uit 2006 is als bijlage 5 bij de toelichting toegevoegd.
Het terrein bij de school (Veldkampstraat 1) is niet onderzocht. Omdat het terrein onverdacht is voor bodemverontreiniging vormt de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem op grond van de bodemkwaliteitskaart ook hier geen belemmering voor de voorgenomen plannen.
Bodem vormt geen belemmering voor uitvoering van dit plan.
5.2 Cultuurhistorie
Sinds januari 2012 hebben gemeenten op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) de opdracht om bij het opstellen van bestemmingsplannen rekening te houden met cultuurhistorische waarden. Rekening houden met cultuurhistorie impliceert dat bekend moet zijn wat er voor waarden aanwezig zijn. Dit betekent dat naast archeologie, ook een beschrijving moet worden gegeven van de historische (steden)bouwkunde en historische geografie. Door cultuurhistorie een plek te geven in procedures op het gebied van ruimtelijke ordening wordt ook bereikt dat de aandacht niet uitsluitend uitgaat naar individuele objecten (de aangewezen monumenten), maar juist de samenhang tussen gebouwen en hun omgeving.
5.2.1 Archeologie
5.2.2 Historische stedenbouwkundige waarden
De gemeenteraad heeft op 25 april 2018 ingestemd met de 'stedebouwkundige waardevolle gebieden' als weergegeven in de 'Historische stedebouwkundige waardenkaart' en de aangegeven 'vast te leggen kenmerken' in de bijbehorende Tabel, en deze te hanteren als toetsingskader bij ruimtelijke ontwikkelingen. Het plangebied heeft volgens deze kaart geen bijzondere waarden.
Bij de bouwkundige monumenten is sprake van rijks- en gemeentelijke monumenten. Er zijn in het plangebied of in de directe omgeving van het plangebied geen monumenten aanwezig.
5.2.3 Cultuurlandschappelijke waarden
De gemeenteraad heeft op 25 april 2018 ingestemd met de 'Cultuurlandschappelijke waardenkaart' als toetsingskader bij ruimtelijke ontwikkelingen. Het plan ligt niet in een gebied dat wordt aangeduid als hoog of zeer hoog gewaardeerd landschap.
Het plan ligt in een gebied dat op Histland Barneveld wordt aangeduid met bebouwde kom waarvoor geen nadere toewijzing aan een cultuurlandschap heeft plaats gevonden. Cultuurlandschappelijke waarden zijn niet aanwezig en het bestemmingsplan is dan ook niet strijdig met de 'Cultuurlandschappelijke waardenkaart'.
5.3 Ecologie
De belangrijkste wet voor natuurbescherming in Nederland is de Wet natuurbescherming. Deze wet is op 1 januari 2017 in werking getreden. De Europese Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn zijn vertaald in deze wet.
De Wet natuurbescherming vervangt de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet.
Daarnaast is qua ecologie ook het Gelders Natuurnetwerk en de Gelderse Ontwikkelingszone van belang.
5.3.1 Wet natuurbescherming
5.3.2 Gelders Natuurnetwerk en Groene Ontwikkelingszones
Het plangebied ligt niet binnen de (voormalige) Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is de opvolger van de EHS. Met het bestuursakkoord Natuur is de realisatie en het beheer van het NNN de verantwoordelijkheid van de provincies geworden.
In de periode tot 2027 willen Rijk en provincies een forse extra stap zetten op weg naar realisatie van de doelen van de Vogelrichtlijn, Habitatrichtlijn en de Kaderrichtlijn Water. Hierbij moet maximale synergie worden bereikt tussen natuur- en watermaatregelen. De provincies geven elk in hun eigen provincie uitwerking aan het natuurbeleid op basis van het Natuurpact.
Voor de EHS uit de Structuurvisie Gelderland zijn in de Omgevingsvisie twee nieuwe natuurcategorieën in de plaats gekomen: het Gelders Natuurnetwerk (GNN) en de Groene Ontwikkelingszone (GO.) Uit § 4.2.1.1 Omgevingsvisie en § 4.2.1.2 Omgevingsverordening blijkt dat het plangebied niet in het GNN of de GO ligt. Voor de toetsing wordt hiernaar verwezen.
5.4 Externe Veiligheid
Doel
Externe veiligheid gaat over het beperken en beheersen van risico's en effecten van calamiteiten, en over het bevorderen van de veiligheid van personen in de omgeving van activiteiten (bedrijven en transport) met gevaarlijke stoffen. Dat gebeurt door te voorkomen dat te dicht bij gevoelige bestemmingen activiteiten met gevaarlijke stoffen plaatsvinden, door de zelfredzaamheid te bevorderen en door de calamiteitenbestrijding te optimaliseren.
In deze paragraaf wordt ingegaan op externe veiligheid in relatie tot verschillende risicovolle bronnen en/of objecten in en nabij het plangebied. Eerst wordt het wettelijk kader op nationaal niveau beschreven, daarna het gemeentelijk beleid en vervolgens overige wet- en regelgeving die voor het plangebied relevant is. Tot slot wordt zonodig het groepsrisico verantwoord.
Wettelijk kader
Op nationaal niveau zijn verschillende wetten en regels ten aanzien van externe veiligheid. Voor bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI; oktober 2004). Voor transport is het Besluit externe veiligheid transportroutes van toepassing (Bevt: april 2015). Voor buisleidingen moet worden getoetst aan het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb; januari 2015). Bij externe veiligheid wordt onderscheid gemaakt tussen Plaatsgebonden risico en Groepsrisico.
Plaatsgebonden Risico (PR)
Dit is een maat voor de kans dat iemand dodelijk getroffen kan worden door een calamiteit met een gevaarlijke stof. De gestelde norm is een ten minste in acht te nemen grenswaarde (PR 10-6/jaar) die niet mag worden overschreden ten aanzien van 'kwetsbare objecten', alsmede een zoveel mogelijk te bereiken richtwaarde (PR 10-6/jaar) ten aanzien van 'beperkt kwetsbare objecten';
Groepsrisico (GR)
Dit is een maat voor de kans dat een grotere groep tegelijkertijd dodelijk getroffen kan worden door een calamiteit met gevaarlijke stoffen. Voor het groepsrisico geldt een verantwoordingsplicht.
Plasbrandaandachtsgebied (PAG)
Binnen het werkveld externe veiligheid wordt sinds jaren gewerkt met twee risiconormen, het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Bij de ontwikkeling van het Basisnet is hieraan een derde voorwaarde toegevoegd: het plasbrandaandachtsgebied (PAG). Hiermee wordt het effectgebied weergegeven van het scenario met de grootste kans van voorkomen: de plasbrand. In deze gebieden moet er in samenhang met mogelijkheden van plasbrandbestrijding en bouwtechnische maatregelen beargumenteerd worden waarom er gebouwd wordt.
Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen
Op 1 april 2015 is het Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen van kracht geworden. Dit Basisnet geeft aan over welke routes (spoor, water en weg) gevaarlijke stoffen worden vervoerd. Het Basisnet spoor heeft betrekking op het vervoer van gevaarlijke stoffen over het hoofdspoorwegennet. Op basis van de wet- en regelgeving omtrent het Basisnet worden, rekening houdend met te verwachten groei van vervoer van gevaarlijke stoffen door Nederland en verdichting van de ruimte naast het spoor (binnen een afstand van 200 m van het spoor) in met name stedelijke kernen, afspraken gemaakt over de risicoruimte.
Beleidsvisie externe veiligheid
In 2009 heeft de gemeente Barneveld de 'Beleidsvisie externe veiligheid vastgesteld. In deze visie is onder meer vastgelegd hoe in Barneveld nabij risicobronnen zal worden omgegaan met het veiligstellen van een acceptabel niveau van risico's externe veiligheid en beheersbaarheid.
Beoordeling risicobronnen
Ten aanzien van het aspect externe veiligheid geldt dat er geen risicobronnen in de directe nabijheid aanwezig zijn. Zo bevinden zich in de directe omgeving van het plangebied geen bedrijven, waar opslag, gebruik en/of productie van gevaarlijke stoffen plaatsvindt of waar zich installaties bevinden waaraan risico's zijn verbonden waardoor effecten van ongevallen buiten het terrein van de inrichting merkbaar zijn. En in de omgeving van het plangebied vindt geen transport van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of door leidingen plaats. Externe veiligheid is derhalve geen relevant milieuaspect.
Conclusie
Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor onderhavig plan.
5.5 Geluid
De basis voor de ruimtelijke afweging van geluid is de Wet geluidhinder (Wgh). Bij verlening van de omgevingsvergunning of het vaststellen van een bestemmingsplan komen in de volgende gevallen de regels van deze wet aan de orde: het bestemmen van gronden voor nieuwe geluidgevoelige objecten (bijvoorbeeld woningen en onderwijsgebouwen) binnen zones langs (spoor-)wegen en zones rondom industrieterreinen; het bestemmen van gronden voor de aanleg van nieuwe, dan wel reconstructie van gezoneerde (spoor-)wegen; het bestemmen van gronden voor (nieuwe) industrieterreinen waar zich grote lawaaimakers kunnen vestigen en herziening van zonegrenzen van industrieterreinen.
De Wet geluidhinder gaat uit van zones langs (spoor-)wegen en zones bij industrieterreinen. Het gebied binnen deze zone geldt als akoestisch aandachtsgebied waar, voor bouwplannen en bestemmingsplannen, een akoestische toetsing uitgevoerd dient te worden. De geluidbelasting op de gevels van nieuwe geluidgevoelige bestemmingen mag in principe niet meer bedragen dan de voorkeursgrenswaarde. Indien de geluidbelasting op de gevel hoger is dan de voorkeursgrenswaarde kan onder bepaalde voorwaarden een verzoek worden gedaan tot vaststelling van een hogere waarde. Hierbij mag de geluidbelasting de uiterste grenswaarde niet overschrijden. De voorkeursgrenswaarde en uiterste grenswaarde voor nieuwe of bestaande geluidgevoelige bestemmingen verschillen per geluidsbron. In geval van nieuwe geluidgevoelige bestemmingen binnen zones langs wegen of spoorwegen, of binnen de zone van een industrieterrein, is akoestisch onderzoek vereist.
Sportvelden
Conform de Wet geluidhinder zijn sportvelden geen geluidsgevoelige bestemmingen. Wel bestaat er op de velden een bepaalde geluidsproductie. Dit valt niet onder de Wet geluidhinder en daarom zal hier in paragraaf 5.11 (milieuzonering) nader op in worden gegaan.
Maatschappelijke functies
Voor de maatschappelijke functies is onderzocht of het geluid vanwege de omliggende wegen van invloed is op deze geluidgevoelige bestemming. Hieruit blijkt dat de wegen in de omgeving liggen binnen een zogeheten 30 km/uur gebied en deze wegen hierdoor geen zone hebben. De verkeersbewegingen van de maatschappelijke functies die planologisch toegestaan worden zijn ook dusdanig laag dat hiervoor geen geluidsonderzoek behoeft te worden uitgevoerd.
5.6 Geur
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan toetst het bevoegde gezag enerzijds of in het plangebied een qua geur acceptabel woon- en leefklimaat gegarandeerd is. Anderzijds is het uitgangspunt dat met het plan de omliggende bedrijven niet vergaand in hun ontwikkelingsmogelijkheden mogen worden beperkt.
Uitgangspunt voor de toetsing zijn de normen zoals die in of op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) zijn vastgelegd. De Wgv maakt het mogelijk om bij verordening af te wijken van de wettelijke geurnormen. De gemeente Barneveld heeft van die mogelijkheid gebruik gemaakt. De Verordening geurhinder en veehouderij is in werking getreden op 18 oktober 2008, waarbij voor een aantal aangegeven delen van het grondgebied van Barneveld andere normen dan de wettelijke zijn vastgesteld. Het plan is getoetst aan de normen die zijn vastgesteld in deze verordening, voor zover deze normen van toepassing zijn in of rond het plangebied.
Veel bedrijven hebben geen omgevingsvergunning milieu meer nodig, maar vallen onder algemene milieuregels zoals vastgelegd in het Activiteitenbesluit milieubeheer. Aangezien de geurnormen uit de Wgv vrijwel één op één zijn overgenomen in het Activiteitenbesluit, kunnen bedrijven die onder dit besluit vallen ook gewoon worden meegenomen in de Wgv-toets.
Onder een 'geurgevoelig object' wordt verstaan: een gebouw, bestemd voor en blijkens aard, indeling en inrichting geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf en die daarvoor permanent of een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik, wordt gebruikt.
Conclusie
In de omgeving van het plangebied ligt op het perceel Molenweg 113 alsmede ook op het perceel Molenweg 117 een agrarisch bedrijf. De afstand ten opzichte van deze agrarische bedrijven is dusdanig dat agrarische geurhinder niet belemmerend is voor de onderhavige ontwikkeling (meer dan 100 meter). De meest nabijgelegen agrarische bedrijven worden eerder door andere geurgevoelige objecten belemmerd.
Geur vormt derhalve geen belemmering.
5.7 Ladder Voor Duurzame Verstedelijking
In het Besluit ruimtelijke ordening is de verplichting opgenomen om in het geval van nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'.
Artikel 3.1.6, tweede lid Bro luidt per 1 juli 2017 als volgt:
De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
Onder stedelijke ontwikkeling wordt verstaan: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen (artikel 1.1.1, eerste lid, onder i van het Bro).
De voorgenomen ontwikkeling sluit aan bij de uitgangspunten van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'.
De behoefte voor de verplaatsing van korfbalvereniging Spirit naar sporthal De voorde en de aanleg van korfbalvelden en de aanleg van groen op de hoek Veldkampstraat 1/Jan de Jagerweg is aangetoond in het onderzoek dat in hoofdstuk 1 van de toelichting is aangehaald (bijlage 11) en de stukken die daaraan ten grondslag liggen. Ook is er de behoefte om in de kantine en de sporthal maatschappelijke voorzieningen op het gebied van kinderopvang en gezondheidszorg te ontplooien.
Het plangebied betreft een inbreidingslocatie, waarbij het gelegen is in bestaand stedelijk gebied.
Geconcludeerd wordt dat in deze situatie sprake is van een duurzame stedelijke ontwikkeling.
5.8 Leidingen
Binnen het plangebied zijn van diverse nutsbedrijven kabels en leidingen gelegen, maar deze behoeven in het kader van onderhavig bestemmingsplan geen verdere bescherming. De kabels en leidingen liggen voornamelijk aan de westzijde van het plangebied. Het betreffen aansluitingen ten behoeve van bestaande gebouwen. Deze zullen moeten worden verwijderd. Bij ontwikkeling binnen de werkgrenzen dient rekening gehouden te worden met deze aanwezige huisaansluitingen.
In het kader van het bestemmingsplan behoeven de kabels en leidingen verder geen bescherming en vormen ze geen belemmering voor de uitvoering van het plan. Verder zijn er geen laagvliegroutes die beperkingen stellen aan de bouwhoogten.
5.9 Luchtkwaliteit
In de Wet milieubeheer zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen. Hierin is opgenomen dat bij een ruimtelijk besluit de gevolgen voor de luchtkwaliteit getoetst moet worden. Om te bepalen of de kwaliteit van de lucht ter plaatse voldoet aan de eisen uit de Wet milieubeheer en de daarop gebaseerde regelgeving, dient bij nieuwe ontwikkelingen onderzoek gedaan te worden naar de luchtkwaliteit. Projecten waarvan aannemelijk is dat deze niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging hoeven niet getoetst te worden aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit.
De ontwikkelingen in het plangebied zijn dermate kleinschalig, dat ze vallen binnen de randvoorwaarden van het Besluit Niet in Betekenende Mate Bijdragen. De invloed van deze kleinschalige ontwikkelingen hoeven niet in beeld te worden gebracht.
Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen heeft betrekking op de vraag of de gevolgen van een plan voor de luchtkwaliteit dienen te worden onderzocht. In het kader van het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen) dient de luchtkwaliteit ter plaatse van nieuwe gevoelige bestemming die gelegen zijn op een afstand van minder dan 300 m vanaf de rand van een rijksweg of minder dan 50 m vanaf de rand van een provinciale weg te worden beoordeeld. Het plan ligt niet in de nabijheid van dit soort wegen en derhalve vorm deze ontwikkeling geen belemmering.
Op basis van het voorgaande vormt luchtkwaliteit geen belemmering voor uitvoering van onderhavige plan.
5.10 Milieueffectrapportage
Niet voor alle nieuwe activiteiten hoeft een m.e.r.-procedure gevolgd te worden. Uitgangspunt van de m.e.r.-beoordeling is het 'nee, tenzij' -principe. Dat wil zeggen dat alleen een milieueffectrapport (MER) hoeft te worden opgesteld, wanneer er omstandigheden zijn die (waarschijnlijk) leiden tot belangrijke nadelige milieugevolgen.
De Wet milieubeheer maakt onderscheid in een m.e.r.-procedure voor plannen (planMER) en voor besluiten (besluitMER of projectMER). Voor een bestemmingsplan kan zowel de plan-m.e.r.-plicht als de besluit-m.e.r.-plicht gelden.
Er zijn drie sporen waarlangs de m.e.r.-plicht kan ontstaan:
- 1. Plan- en/of besluit-m.e.r.-plicht: als de voorgenomen activiteit vermeld is in het Besluit milieueffectrapportage;
- 2. Plan-m.e.r.-plicht: als voor het plan een zogeheten passende beoordeling op grond van de Wet natuurbescherming gemaakt moet worden. Dat is het geval als het plan significante negatieve gevolgen kan hebben voor de instandhoudingsdoelstellingen van een Natura 2000 gebied;
- 3. Toetsing aan de provinciale milieuverordening.
Besluit milieueffectrapportage
De lijst van activiteiten in de onderdelen C en D van het Besluit bestaat uit vier kolommen. De eerste kolom bevat een omschrijving van de m.e.r.-(beoordelings)plichtige activiteiten. De tweede kolom vermeldt eventuele drempelwaarden.
Wettelijk kader
Voor de vraag of een bestemmingplan besluit-m.e.r.-plichtig is, geldt dat het Besluit milieueffectrapportage onderscheid maakt naar m.e.r.-plichtige activiteiten en m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten. Onderdeel C van de bijlage bij dit Besluit vermeldt voor welke activiteiten altijd verplicht een MER moet worden opgesteld, voordat een (m.e.r.-plichtig) besluit mag worden genomen. In onderdeel D is vermeld welke activiteiten beoordelingsplichtig zijn. Voor dergelijke activiteiten moet het bevoegd gezag beoordelen of op basis van 'belangrijke nadelige gevolgen die de voorgenomen activiteit voor het milieu kan hebben', een m.e.r.-procedure noodzakelijk is. Daarbij geldt dat een bestemmingsplan alleen besluit-m.e.r.-plichtig is, als het bestemmingsplan in kolom 4 wordt genoemd.
Voor de vraag of een bestemmingsplan plan-m.e.r.-plichtig is, geldt dat dit het geval is als het plan genoemd is in kolom 3 en activiteiten mogelijk maakt die in onderdeel C en D, kolom 1 vermeld zijn en voldoen aan de in kolom 2 genoemde drempelwaarden.
Als een bestemmingsplan een activiteit mogelijk maakt die Besluit-m.e.r.-plichtig is op grond van de uitkomst van een toets van een activiteit die onder de drempelwaarden blijft, dan is dat bestemmingsplan alsnog plan-m.e.r.-plichtig. Het maakt dan immers een (besluit) m.e.r.-plichtige activiteit mogelijk.
Voor zowel de plan-m.e.r.- als besluit-m.e.r.-plicht geldt dat als de activiteit onder de drempelwaarden uit kolom 2 van bijlage D blijft, met een vormvrije m.e.r. beoordeeld moet worden of alsnog een MER moet worden opgesteld. De centrale vraag die daarbij beantwoord moet worden is of er omstandigheden zijn die (waarschijnlijk) leiden tot belangrijke nadelige milieugevolgen. Daarbij moet in ieder geval worden getoetst aan de criteria die opgenomen zijn in bijlage III van de Europese m.e.r.-richtlijn. Als dergelijke milieugevolgen kunnen optreden, geldt alsnog de betreffende plan- en/of besluit-m.e.r.-plicht.
Toetsing
Onderdeel D 11.2 is hier niet van toepassing.
In dit geval wordt er een schoolgebouw gesloopt en dat krijgt een groene invulling. Het Knollenveld zelf zal grotendeels omgevormd worden naar sportvelden. De bestaande sporthal blijft, waarbij de kantine met circa 350 m2 wordt uitgebreid én er een berging voor onder meer materialen van zo'n 70 m² bij zal komen. Het bouwvlak binnen de bestemming 'Gemengd' is in de nieuwe situatie kleiner dan het nu opgenomen bouwvlak voor de sporthal. Het bouwvlak van de school verdwijnt helemaal.
Gelet hierop kan geconcludeerd worden dat aard en de omvang van het plan hier dusdanig is, dat er geen sprake is van een activiteit als bedoeld in D 11.2 van het Besluit m.e.r. Immers de schaalgrootte is beperkt en het bouwvlak neemt af (feitelijk zal er slechts een geringe uitbreiding aan bebouwde oppervlakte plaatsvinden bij de bestaande sporthal).
Daarnaast heeft toetsing aan de in bijlage III van de Europese m.e.r.-richtlijn opgenomen criteria uitgewezen dat er geen sprake zal zijn van belangrijke milieugevolgen, zodat een m.e.r. achterwege kan blijven.
Passende beoordeling via de Wet natuurbescherming
Voor het vaststellen van plannen die significante gevolgen voor een Natura 2000-gebied kunnen hebben, dient een passende beoordeling gemaakt te worden (artikel 7.2a Wet milieubeheer juncto artikel 2.8, eerste lid Wet natuurbeschermingswet). De plan-m.e.r-plicht op grond van de noodzaak van een passende beoordeling voor de Wet natuurbescherming is hier niet aanwezig.
Er is voor dit plan geen passende beoordeling nodig.
Provinciale milieuverordening
Provinciale Staten kunnen in de provinciale milieuverordening extra activiteiten met gevallen, plannen en besluiten aanwijzen die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben en dus m.e.r.-plichtig zijn (artikel 7.6 Wet milieubeheer). Dit is dus aanvullend op de m.e.r.-plicht op basis van onderdeel C van de bijlage Besluit m.e.r. (en dus ook aanvullend op de verplichting vanuit de Europese richtlijnen) én conform dezelfde systematiek.
Provinciale staten van Gelderland hebben geen extra activiteiten met gevallen, plannen en besluiten aangewezen die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben (en zo m.e.r.-plichtig zijn).
5.11 Milieuzonering
Ten aanzien van bedrijvigheid geldt als uitgangspunt dat woningen geen onevenredige milieuhinder (geur, geluid etc.) mogen ondervinden van nabijgelegen bedrijvigheid. In de publicatie ´Bedrijven en milieuzonering´ van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, editie 2009, worden in verband met de aanwezigheid van milieubelastende functies indicatieve afstandsnormen voorgeschreven tot milieugevoelige functies, vooral wonen.
Voor een veldsportcomplex met verlichting (SBI-code 2008, 931 G) is een afstand benodigd van ca. 50 meter tot de omliggende woningen. Ook voor een sporthal geldt deze afstand van 50 meter (SBI-code 2008, 931 A). Deze afstand wordt voor het veldsportcomplex nu niet gehaald. Geluid is maatgevend afkomstig van de gewenste activiteiten.
Er is derhalve een akoestisch onderzoek vereist. Uit dat onderzoek moet blijken of voldaan kan worden aan de uitgangspunten van een goede ruimtelijke ordening. Ook zijn er maatschappelijke functies gewenst (in de sporthal en/of kantine). Dit is eveneens meegenomen in het akoestische rapport.
SPA WNP ingenieurs heeft op 3 mei 2018 een akoestisch onderzoek uitgevoerd naar de maatgevende geluidsbronnen (de korfbalvelden) van deze ontwikkeling. Dit rapport is als bijlage 17 toegevoegd.
Uit dit onderzoek blijkt dat met een geluidscherm van 2,5 meter hoogte aan de zijde van de Jan de Jagerweg er voldaan kan worden aan de uitgangspunten van een goede ruimtelijke ordening.
Aan zowel de zijde van de korfbalvelden als de Jan de Jagerweg moet het scherm als een absorberend scherm zijn uitgevoerd. Dit om zo ongewenste reflecties naar de omgeving te voorkomen. Met dit scherm worden ook de geluid die vanuit de maatschappelijke voorzieningen komen afgeschermd naar de omgeving.
Veiligheidszone - Activiteitenbesluit
Binnen de grenzen van het bestemmingsplan is geen gasdrukmeet- en regelstation aanwezig. In het Activiteitenbesluit zijn veiligheidsafstanden opgenomen die moeten worden aangehouden tussen kwetsbare respectievelijk beperkt kwetsbare objecten en (onder andere) een gasdrukmeet- en regelstation (4-6 meter). Kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten volgens het Activiteitenbesluit zijn dezelfde objecten als die genoemd zijn in het Besluit externe veiligheid inrichtingen. Het gaat dan om onder andere woningen, ziekenhuizen en bedrijven.
Nu op 4 december 2017 Liander heeft aangegeven geen opmerkingen te hebben, behoeven er in dit bestemmingsplan derhalve geen veiligheidsafstanden opgenomen te worden.
Conclusie
Vanuit milieuzonering zijn er geen belemmeringen voor het plan.
5.12 Natuur En Landschap
Voorthuizen is ontstaan op de plek waar de oude Hessenweg Amsterdam-Amersfoort-Deventer de beek kruiste. Hieraan ontleent Voorthuizen ook haar naam: Huize aan de voorde (een doorwaardbare plaats in een beek). De invloed van de Hessenweg en de kruising met de van Barneveld naar Putten is aanzienlijk geweest voor de ontwikkeling van Voorthuizen. Voor 1950 vond de ontwikkeling plaats rond de oorspronkelijke kern en als lintbebouwing langs de invalswegen, nadien is de kern planmatig uitgebreid.
Voorthuizen wordt omringd door beken met daaraan een onregelmatige verkavelingsstructuur. De zichtbaarheid van de beken in de kern is helaas erg beperkt. In het verleden werden uitgestrekte heidevelden rondom Voorthuizen met name gebruikt voor de schapenhouderij. Deze heidevelden hebben inmiddels plaats gemaakt voor weides en melkveehouders, die het beeld van het buitengebied momenteel overheersen. Waardoor zowel ten noorden, ten westen als ten zuiden het buitengebied een erg open karakter heeft met voornamelijk agrarisch gebruik. Aan de oostzijde is een besloten, bosrijke, zone aanwezig met volop campings en recreatieparken.
Aan de zuid en oostzijde verbinden diverse wegen het buitengebied met de kern. Deze komen allen uit in het centrum en hebben daarnaast een wijk ontsluitende functie. Dit geldt ook voor de Jan de Jagerweg, aan de noordzijde van de ontwikkeling van de nieuwe korfbalvelden. Aan de zuidzijde van deze ontwikkeling ligt de Harremaatweg, die ten noorden wordt begeleid met een zeer fraaie en karakteristieke eikenwal. Beide wegen zorgen voor een duidelijke relatie met het buitengebied/recreatiegebied ten oosten van Voorthuizen.
De bestaande oude eikenrij wordt ingepast. Daarnaast wordt de begeleidende groenstructuur aan de Jan de Jagerweg verstrekt door middel van een nieuwe bomenrij. Tevens wordt aan de noord- en oostzijde van het plangebied het huidige gazon omgevormd naar een bloemrijkgrasland wat de biodiversiteit versterkt.
Kortom de randen van deze nieuwe ontwikkeling worden behouden dan wel verstrekt, waardoor er een verzachtende overgang ontstaat met het landschap.
5.13 Veiligheid
Om een veilige omgeving te creëren of te behouden is er op het gebied van fysieke veiligheid een aantal aspecten waarmee rekening gehouden moet worden. Zo worden er eisen gesteld aan de bereikbaarheid van de openbare wegen voor de hulpverleningsdiensten. Dit leidt tot het stellen van minimale afmetingen en bochtstralen zodat hulpverleningsvoertuigen een object of calamiteit goed kunnen bereiken en adequate hulp kunnen verlenen. Met betrekking tot voldoende bluswater in het openbare wegennet zijn er ook eisen gesteld. Deze eisen hebben betrekking op de afstanden vanaf de bluswatervoorziening tot aan een gebouw en de capaciteit ervan. In de “Handreiking Bluswatervoorziening en bereikbaarheid” een uitgave van Brandweer Nederland worden deze eisen gesteld. Voor wat betreft de bereikbaarheid zijn er binnen de gemeente Barneveld hoofd- en subaanrijdroutes vastgesteld.
Tevens worden er eisen gesteld aan de opkomsttijden voor brandweervoertuigen. Deze zijn afhankelijk van de bestemming. Voor gebouwen waarin geslapen wordt en verminderd zelfredzame mensen verblijven worden strengere eisen gesteld dan gebouwen waar dit niet zo is. De opkomsttijden zijn gesteld in de Wet veiligheidsregio’s (1 oktober 2010) met het daarbij behorende Besluit veiligheidsregio’s. In het Besluit zijn de tijdnormen voor de opkomsttijden vastgelegd.
Situatie
Nieuwe ontwikkelingen zullen worden getoetst aan de Handreiking Bluswatervoorziening en Bereikbaarheid, het Besluit veiligheidregio’s en aan de eisen van de aangewezen hoofd- en subaanrijdroutes. Dit zal gebeuren bij de bouwplannen en inrichtingsplannen.
Bereikbaarheid
Voor wat betreft de bereikbaarheid wordt voldaan aan de voorwaarden zoals die zijn opgenomen in de handreiking Bluswatervoorziening en Bereikbaarheid. Wij zien daarom geen aanleiding om hieraan aanvullende voorwaarden te stellen.
Opkomsttijd
In de Wet veiligheidsregio’s worden eisen gesteld aan de opkomsttijden van de brandweer. Deze zijn als norm vastgelegd in het bijbehorende Besluit. De opkomsttijd is de totale tijd die verstrijkt vanaf het moment dat de brandweer gealarmeerd wordt tot het moment dat de brandweer bij het betreffende adres arriveert. De maximale opkomsttijd is gerelateerd aan de gebruiksfunctie.
De opkomstnorm voor een andere functie is maximaal 10 minuten.
De werkelijke opkomsttijd voor Jan de Jagerweg 50 Voorthuizen bedraagt 5 minuten. De werkelijke opkomsttijd van de brandweer valt in dit geval binnen de norm zoals die in het Besluit veiligheidsregio’s is vastgelegd. Daarom zijn er geen aanvullende voorwaarden noodzakelijk.
Conclusie
Er zijn voor wat betreft de eisen voor de veiligheid geen belemmeringen voor dit bestemmingsplan.
5.14 Verkeer
Parkeren
Op basis van vloeroppervlaktes van de velden en sporthal is berekend wat de normatieve parkeerbehoefte is voor zowel auto's als fietsen. Uitgangspunten hierbij zijn:
- Nota Parkeernormen
- Er is uitgegaan van gelijktijdig gebruik van de sporthal en buitenvelden
- De maatschappelijke functies worden niet gelijktijdig gebruikt met de sportactiviteiten en zorgen voor een lagere parkeervraag waardoor de sportactiviteiten maatgevend zijn
Parkeerberekening
Uit de parkeerberekening blijkt dat er een normatieve parkeerbehoefte is van 46 autoparkeerplaatsen en 61 fietsparkeerplaatsen. Naast de sporthal is een bestaand parkeerterrein aanwezig met een parkeercapaciteit van 79 autoparkeerplaatsen. Daarnaast zijn er 50 fietsklemmen aanwezig met een parkeercapaciteit van 100 fietsen.
Met de bestaande parkeercapaciteit wordt ruimschoots voldaan aan de normatieve parkeerbehoefte.
Ter vergelijking is ook in beeld gebracht wat de parkeerbehoefte is op de huidige locatie van de korfbalvereniging. Daaruit blijkt dat er een parkeervraag van ruim 40 auto's en maximaal 110 fietsen (tijdens piekmoment op zaterdag).
Op basis van de praktijkinformatie wordt rekening gehouden met het parkeren van 110 fietsen.
Ontsluiting
Het parkeerterrein is bereikbaar via de Jan de Jagerweg en Harremaatweg. Via het parkeerterrein is een verbinding aanwezig tussen deze twee wegen. Er is grofweg sprake van 2 parkeervelden voor auto's met daartussen fietsparkeerplaatsen. In de huidige situatie blijkt het parkeerveld aan de zijde van de Harremaatweg lastig vindbaar waardoor er geparkeerd wordt langs de Jan de Jagerweg. Om het gebruik van het zuidelijke parkeerveld te stimuleren (en parkeren langs Jan de Jagerweg te verminderen) is er parkeerverwijsbebording geplaatst.
Conclusie
Vanuit verkeer zijn er geen belemmeringen ten aanzien van dit plan.
5.15 Verlichting
Lichtmasten die sporters in staat stelt hun sport ook na zonsondergang te beoefenen, kan door onbedoelde lichtuitstraling buiten het sportpark een negatief effect hebben op de directe omgeving. Gezien het beoogde gebruik van lichtmasten, dient aandacht besteed te worden aan het aspect lichthinder.
Voor het toepassen van (kunst)licht zijn strikte normen met afstandsbepalingen niet voorhanden. De regelgeving die voorhanden of in voorbereiding is, richt zich vooral op de lichtbronnen, de veroorzakers van licht. In 1999 en in 2003 heeft de Commissie Lichthinder algemene richtlijnen ten aanzien van lichthinder opgesteld. Grenswaarden voor sportverlichting komen in dit kader ook aan bod. Daar het om algemene richtlijnen gaat, geldt geen verplichting. Op grond van het Activiteitenbesluit milieubeheer dient degene die een inrichting drijft, te voorkomen dat nadelige gevolgen voor het milieu ontstaan. Hieronder wordt in dit kader verstaan 'het voorkomen dan wel voor zover dat niet mogelijk is het tot een aanvaardbaar niveau beperken van lichthinder'.
Uitgangspunt bij onderhavig plan is dat door het plaatsen van veldverlichting ten behoeve van de korfbalvelden de lichtintensiteit op het omliggend plangebied niet zal toenemen.
Er is daarom een lichthinderonderzoek door een extern bureau uitgevoerd. Uit het uitgevoerde onderzoek volgt dat omwonenden van het sportcomplex geen lichthinder ondervinden in de zin van de opgestelde grenswaarden door de NSVV bij uitvoering van lichtplan L0603xx_midd. Ook wordt geconcludeerd dat ten behoeve van de hoeveelheid licht op de bomenrij aan de Harremaatweg deze voldoet aan de opgestelde grenswaarden voor E1 van de NSVV. Het onderzoek is uitgevoerd met het OptiVisionLED armatuur van Philips. Indien er in de uitvoering andere LED-armaturen worden toegepast zal dit onderzoek opnieuw moeten worden uitgevoerd met de karakteristieken van het toe te passen LED-armatuur.
In dit geval wordt er hier gekozen voor het toepassen van OptiVisionLED armatuur van Philips.
Tot uiterlijk 23.00 uur mag de verlichting aan zijn (na 23.00 uur gaan strengere waarden gelden). De tijden waarop de verlichting aan mag zijn, zijn uitputtend geregeld in artikel 3.148 van het Activiteitenbesluit milieubeheer. Maatwerkvoorschriften zijn niet mogelijk. De verlichting moet zijn uitgeschakeld:
- tussen 23.00 uur en 7.00 uur;
- als er geen sport wordt beoefend;
- als er geen onderhoud plaatsvindt.
De hoogte van de masten zelf zullen maximaal 15 meter gaan bedragen. Er zullen afschermkappen (zgn. inkijkbegrenzers) worden geplaatst op de armaturen. Zonder deze inkijkbegrenzers wordt overigens al voldaan aan de gestelde richtlijnen. Het plaatsen van inkijkbegrenzers is een extra tegemoetkoming.
Het verlichtingsonderzoek (inclusief de bijlagen) is beoordeeld door de Omgevingsdienst de Vallei en dit is akkoord bevonden. Het onderzoek met de bijlagen zijn als bijlage 12 t/m 16 toegevoegd aan de toelichting.
Conclusie
Het aspect verlichting vormt geen belemmering voor de ontwikkelingen in voorliggend plan. Er vindt bij opstelling en gebruik van de materialen zoals in het rapport verwoord geen overschrijding van de grenswaarden plaats.
5.16 Water
Deze waterparagraaf vormt het resultaat van het procesinstrument watertoets. De watertoets betreft het vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten bij de totstandkoming van ruimtelijke plannen. Het is verplicht de watertoets toe te passen. Hiermee wordt beoogd om het belang van water een evenwichtige plaats te geven in het ruimtelijk planproces.
De watertoets heeft betrekking op alle grond- en oppervlaktewateren en behandelt alle relevante waterhuishoudkundige aspecten zoals ontwatering, wateroverlast en waterkwaliteit. De waterparagraaf beschrijft de waterhuishoudkundige uitwerking van het plan.
Huidige en toekomstige situatie
Het plangebied Jan de Jagerweg ligt in de kern van Voorthuizen. In de huidige situatie is het perceel waar de velden voorzien zijn grotendeels bestemd als 'Groen' en is er een grasveld aanwezig. Het plangebied ligt tussen de noordelijk gelegen Jan de Jagerweg en de zuidelijk gelegen Harremaatweg. Aan zowel de noord als zuidzijde van het plangebied loopt een C-watergang en aan de zuidoostzijde van de Harremaatweg loopt een B-watergang. In de Jan de Jagerweg is sprake van vuilwaterriolering.
Dit bestemmingsplan maakt de realisatie van diverse korfbalvelden (totaal ca. 3.700 m2) en een uitbreiding van de kantine en berging (ca. 420 m2) van sporthal De Voorde mogelijk. De school gelegen aan de Jan de Jagerweg-Veldkampstraat (ca. 2.500 m2) wordt in het kader van deze ontwikkeling gesloopt. Onder de korfbalvelden wordt drainage gerealiseerd waardoor hemelwater gedeeltelijk versneld wordt afgevoerd. De korfbalvelden worden om deze reden als halfverhard beschouwd. In zijn totaliteit is er een sprake van een afname van afvoeren verhard oppervlak van ca. 230 m2.
Het hemelwater wat afstroomt van de uitbreiding van de kantine zal afstromen naar de reeds aanwezige wadi aan de noordzijde van het plangebied. Deze wadi heeft een overloop op de noordelijk gelegen C-watergang. De drainage van de sportvelden zal boven de GHG (ca. 1m-mv) worden gerealiseerd zodat er geen structurele onttrekking van grondwater zal plaatsvinden. Het drainagenet zal en een lozingspunt hebben op de zuidelijk gelegen watergang.
Bij de uitbreiding van de kantine worden geen uitlogende bouwmaterialen toegepast.
De waterhuishoudkundige doelen van de gemeente en het waterschap komen niet in het gedrang door dit bestemmingsplan.
Hoofdstuk 6 Juridische Aspecten
6.1 Juridische Aspecten
De Wet ruimtelijke ordening (Wro) geeft gemeenten de plicht tot het opstellen van een bestemmingsplan. In de Wro en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is nader uitgewerkt uit welke onderdelen een bestemmingsplan in ieder geval moet bestaan. Dit zijn een verbeelding met planregels en een toelichting daarop. Daarnaast bieden zowel de Wro als het Bro opties voor een nadere juridische inrichting van een bestemmingsplan. Hierbij moet onder meer worden gedacht aan het afwijken met een omgevingsvergunning, wijzigingsbevoegdheden en het toepassen van nadere eisen. De bruikbaarheid van deze instrumenten is geheel afhankelijk van het doel van het bestemmingsplan en de gewenste bestemmingsmethodiek van de gemeente Barneveld. Het uitgangspunt is dat het bestemmingsplan moet voorzien in een passende regeling voor de komende tien jaar, dit is de geldigheidsduur van een bestemmingsplan.
Het juridische deel van het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding en de regels. De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden en gebouwen en bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing. De verbeelding heeft een ondersteunende rol voor de toepassing van de regels alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen. De verbeelding vormt samen met de regels het voor de burgers bindende onderdeel van het bestemmingsplan.
De planregels vallen in vier hoofdstukken uiteen. Hoofdstuk 1 bevat de algemene voor het plangebied geldende bepalingen, de inleidende regels. Hoofdstuk 2 regelt de bestemmingen en het daarop toegestane gebruik. Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels, zoals de anti-dubbeltelregel, algemene bouwregels, algemene afwijkings- en algemene wijzigingsregels en tot slot de algemene procedureregels. Tenslotte komt in hoofdstuk 4 het overgangsrecht en de slotbepaling aan bod.
Bevoegdheid
Het bevoegd gezag is het bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning. Over het algemeen zijn burgemeester en wethouders het bevoegd gezag. Het kan echter incidenteel voorkomen dat bijvoorbeeld het Rijk dan wel de provincie het bevoegd gezag is.
Burgemeester en wethouders zijn altijd bevoegd gezag bij het wijzigen van een plan en het stellen van nadere eisen.
6.1.1 Inleidende regels
6.1.2 Bestemmingsregels
6.1.3 Algemene regels
6.1.4 Overgangs- en slotregels
6.2 Handhaving
De gemeente acht handhaving van haar beleid van groot belang om de gewenste ruimtelijke kwaliteit te garanderen. Belangrijke redenen voor handhaven zijn:
- de regels zijn door de gemeente vastgesteld en de inwoners van de gemeente mogen verwachten dat de gemeente die regels handhaaft: waarom zijn er anders regels opgesteld? Inwoners van de gemeente hebben als het ware recht op handhaving;
- handhaving gaat oneigenlijk gebruik van en daarmee de achteruitgang van de kwaliteit van het gemeentelijk grondgebied tegen. Een actueel bestemmingsplan beoogt de ruimtelijke kwaliteit van een gebied in stand te houden en te verbeteren;
- niet daadkrachtig optreden tegen overtredingen van wettelijke regels werkt een toename van het aantal overtredingen in de hand en tast de geloofwaardigheid van daadkrachtig optreden aan. Het in het bestemmingsplan vastgelegde beleid wordt ondermijnd en het bestuur verliest de greep op de gebouwde omgeving.
Onderscheid kan gemaakt worden tussen preventieve en repressieve handhavingsinstrumenten. Onder preventieve instrumenten kunnen onder andere goede regelgeving (onder andere in bestemmingsplan), voorlichting, subsidieverlening, afwijken van bouwregels en gebruiksregels en de omgevingsvergunning worden begrepen. Repressieve instrumenten zijn onder meer controle en toezicht, opsporing en het hanteren van sancties als bestuursdwang en dwangsom.
In 2007 heeft de gemeente de Nota handhaving ruimtelijke en bouwregelgeving gemeente Barneveld opgesteld. Deze nota geeft inzicht in de achtergronden die geleid hebben tot de totstandkoming van de nota. Ook geeft het voor overtredingen op het gebied van bestemmingsplan- en bouwregelgeving aan hoe met geconstateerde overtredingen om te gaan en welke prioriteitsstelling daarbij te hanteren (repressieve handhaving).
Bij de handhaafbaarheid van een bestemmingsplan spelen aspecten als communicatie, de planvorm, de normstelling, het daadwerkelijk kunnen handhaven en de controleerbaarheid van normen ook een belangrijke rol.
Randvoorwaarde voor handhaving is dat er voldoende basis/grondslag is om te kunnen handhaven. Deze basis wordt gevormd door:
- de regeling in het bestemmingsplan zelf: de handhaafbaarheid van de planregels;
- het afwijkingenbeleid.
In dit bestemmingsplan is gestreefd naar heldere, eenduidige planregels met zo min mogelijk interpretatiemogelijkheden.
Verder zijn aan de in het plan opgenomen afwijkingsbevoegdheden duidelijke voorwaarden verbonden, die voldoende objectief bepaalbaar zijn.
Hoofdstuk 7 Economische Uitvoerbaarheid
7.1 Grondexploitatie
Er is geen sprake van een bouwplan op grond van artikel 6.2.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Er is derhalve geen sprake van verplicht kostenverhaal. Dekking van de kosten voor de maatschappelijke functies is verzekerd door een door de raad vastgestelde bijdrage (raadsbesluit nr. 17-14 d.d. 1 februari 2017).
Hoofdstuk 8 Overleg En Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
De procedures voor vaststelling van een bestemmingsplan zijn door de wetgever geregeld. Conform artikel 1.3.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) heeft het college op 16 november 2017 in de Barneveldse Krant en Barneveld Huis-aan-Huis en langs elektronische weg kennis gegeven van het voornemen om het voorliggende bestemmingsplan voor te bereiden. Aangegeven is verder dat tussen gemeente en verschillende instanties waar nodig overleg over het plan moet worden gevoerd alvorens een ontwerpplan ter visie gelegd kan worden. Daarnaast is er de gelegenheid om in het voortraject belanghebbenden te laten inspreken conform de gemeentelijke verordening. Pas daarna wordt de wettelijke procedure met betrekking tot vaststelling van het bestemmingsplan opgestart (artikel 3.8 Wro).
8.1 Overleg Ex Artikel 3.1.1 Bro
Het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.1) geeft aan dat burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg voeren met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
In het kader hiervan is in het kader van het voorontwerpplan overleg gevoerd met het Waterschap Vallei & Veluwe. Het waterschap Vallei & Veluwe heeft aangegeven dat geen vooroverleg nodig is indien de toename van de verharding kleiner is dan 1.500 m² en de waterhuishoudkundige doelen van het waterschap niet in het geding komen door een bestemmingsplan. Hier is sprake van zo een geval.
Er is in het gebied van de voorgenomen ontwikkeling geen sprake van bijzondere waarden of andere situaties waardoor deze ontwikkeling zou raken aan enig nationaal belang.
Ook belangen van omliggende gemeenten zijn bij dit plan niet in het geding.
Op grond van artikel 3.1.1 lid 2 Bro kan worden afgezien van overleg in door de provincie en het Rijk aangegeven gevallen. Gelet op de brief van het ministerie van Infrastructuur en Milieu heeft geen vooroverleg plaatsgevonden, aangezien de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) geen adviserende en coördinerende rol meer heeft met betrekking tot de advisering over een voorontwerp betreffende gemeentelijke ruimtelijke plannen. Nu er sprake is van een gemeentelijk ruimtelijk plan, waarbij er geen nationale rijksbelangen aan de orde zijn en de betrokken rijksdiensten niet als direct belanghebbende zijn aan te merken, behoeft het plan niet voor vooroverleg naar de ILT opgestuurd te worden.
Aangezien er geen sprake is van een provinciaal belang, is er geen vooroverleg gevoerd met de provincie.
Het bestemmingsplan "Jan de Jagerweg-Veldkampstraat-Harremaatweg" betreft echter een plan van lokaal belang. Vooroverleg met de provincie en het Rijk is niet noodzakelijk en wordt dan ook niet gevoerd.
8.2 Inspraak
De Wro bevat geen procedurevoorschriften met betrekking tot de inspraak, en is in Wro zelf niet verplicht gesteld. Dat neemt niet weg dat het de gemeente vrij staat toch inspraak te verlenen bijvoorbeeld op grond van de gemeentelijke inspraakverordening. In relatie daarmee bepaalt artikel 150 van de Gemeentewet onder meer dat in een gemeentelijke inspraakverordening moet worden geregeld op welke wijze bovenbedoelde personen en rechtspersonen hun mening kenbaar kunnen maken.
Het voorontwerpbestemmingsplan heeft van 24 november tot en met 7 december 2017 ter inzage gelegen. Gedurende deze periode heeft een ieder de mogelijkheid gehad om een reactie over het plan naar voren te brengen. Er zijn in het kader van het voorontwerpbestemmingsplan twintig reacties ingediend.
Deze reacties hebben geleid tot aanpassing van het plan. In de bijlage bij dit bestemmingsplan is het inspraakverslag bijgevoegd (bijlage 18).
8.3 Zienswijzen
Het ontwerpbestemmingsplan heeft van 18 mei tot en met 28 juni 2018 ter inzage gelegen. Gedurende deze periode heeft een ieder de mogelijkheid gehad om een zienswijze naar voren te brengen. Tijdens deze zes weken is één reactie ingediend.
Deze reactie heeft niet geleid tot aanpassing van de regels of verbeelding van het plan. Wel is de toelichting (hoofdstuk 3 en paragraaf 5.3.1.1 over ecologie) aangevuld in verband met de zienswijze. In bijlage 19 bij dit bestemmingsplan is de Nota Zienswijzen bijgevoegd. De bijlage van deze Nota zienswijzen is als bijlage 20 toegevoegd.