KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch
Artikel 4 Bedrijf - Niet Agrarisch
Artikel 5 Groen
Artikel 6 Maatschappelijk
Artikel 7 Natuur
Artikel 8 Recreatie - Recreatiewoning
Artikel 9 Recreatie - Verblijfsrecreatie
Artikel 10 Verkeer
Artikel 11 Water
Artikel 12 Wonen
Artikel 13 Waarde - Archeologie 1
Artikel 14 Waarde - Archeologie 2
Artikel 15 Waarde - Archeologie 3
Artikel 16 Waarde - Landschap
Artikel 17 Waarde - Openheid En Reliëf
Artikel 18 Waterstaat - Waterhuishouding
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 19 Anti-dubbeltelregel
Artikel 20 Algemene Bouwregels
Artikel 21 Algemene Gebruiksregels
Artikel 22 Algemene Aanduidingsregels
Artikel 23 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 24 Algemene Wijzigingsregels
Artikel 25 Algemene Procedureregels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 26 Overgangsrecht
Artikel 27 Slotregel
Bijlagen
Bijlage 1 Nota Parkeernormen 2015
Bijlage 2 Lijst Kleinschalige Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 3 Staat Van Bedrijfsactiviteiten
Hoofdstuk 1 Inleiding
Hoofdstuk 2 Bestaande Situatie
2.1 Begrenzing Plangebied
2.2 Geldende Bestemmingen
2.3 Ruimtelijke Structuur
Hoofdstuk 3 Planbeschrijving
Hoofdstuk 4 Beleidskader
4.1 Inleiding
4.2 Rijk
4.3 Provincie
4.4 Regio
4.5 Waterschap
4.6 Gemeente
Hoofdstuk 5 Randvoorwaarden
5.1 Bodem
5.2 Cultuurhistorie
5.3 Ecologie
5.4 Externe Veiligheid
5.5 Geluid
5.6 Geur
5.7 Ladder Voor Duurzame Verstedelijking
5.8 Leidingen
5.9 Luchtkwaliteit
5.10 Milieueffectrapportage
5.11 Milieuzonering
5.12 Natuur En Landschap
5.13 Veiligheid
5.14 Verkeer
5.15 Water
Hoofdstuk 6 Juridische Aspecten
6.1 Inleiding
6.2 Inleidende Regels
6.3 Bestemmingsregels
6.4 Algemene Regels
6.5 Overgangs- En Slotregels
6.6 Handhaving
Hoofdstuk 7 Economische Uitvoerbaarheid
7.1 Grondexploitatie
Hoofdstuk 8 Overleg En Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
8.1 Overleg Ex Artikel 3.1.1 Bro
8.2 Inspraak
8.3 Zienswijzen
Bijlagen Bij De Toelichting
Bijlage 1 Nota Inspraak En Overleg Bestemmingsplan "Grenscorrecties"
Bijlage 2 Nota Zienswijzen Bestemmingsplan "Grenscorrecties"

Grenscorrecties

Bestemmingsplan - gemeente Barneveld

Vastgesteld op 27-05-2020 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 plan

het bestemmingsplan 'Grenscorrecties' met identificatienummer NL.IMRO.0203.1462-0003 van de gemeente Barneveld;

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en daarbij behorende bijlagen;

1.3 aan huis verbonden beroep of kleinschalig bedrijf

een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied alsmede een kleinschalig bedrijf niet bestaande uit detailhandelsactiviteiten of een seksinrichting, dat door zijn beperkte omvang in een woning en daarbij behorende gebouwen, met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend;

1.4 aanbouw

een bijbehorend bouwwerk in de vorm van een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

1.5 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.6 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.7 aanduidingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde aanduiding;

1.8 afwijking

een afwijking zoals bedoeld in artikel 2.12, eerste lid onder a, onder 1° van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, zoals deze luidt op het moment van inwerkingtreding van dit plan;

1.9 agrarisch bedrijf

een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren (inclusief het uitbroeden van eieren en het kweken van insecten), met inbegrip van daarmee samenhangende activiteiten, zoals de ontvangst van bezoekers, verkoop van eigen producten en educatie, als onzelfstandig en ondergeschikt onderdeel van het bedrijf;

1.10 agrarische nevenactiviteit

een kleinschalige bedrijfsmatige agrarische activiteit gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren, welke niet is aan te merken als een volwaardig agrarisch bedrijf en daarmee ondergeschikt is aan de hoofdfunctie. Hieronder is eveneens begrepen een kleinschalige gebruiksgerichte paardenhouderij;

1.11 Algemene wet bestuursrecht

wet van 4 juni 1992, Stb. 315, houdende algemene regels van bestuursrecht, zoals deze luidt op het moment van inwerkingtreding van dit plan;

1.12 archeologisch deskundige

een regionaal (beleids)archeoloog of een andere door het college van burgemeester en wethouders aan te wijzen deskundige op het gebied van de archeologische monumentenzorg;

1.13 archeologische waarde

de waarde die van belang is voor de archeologie en voor de kennis van de beschavingsgeschiedenis;

1.14 bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.15 bed & breakfast

het bieden van de ten opzichte van het hoofdgebruik ondergeschikte mogelijkheid tot recreatief nachtverblijf en ontbijt aan personen die hun hoofdverblijf elders hebben door de eigenaar of hoofdbewoner van de desbetreffende woning;

1.16 bedrijf

een inrichting of instelling gericht op het bedrijfsmatig vervaardigen, bewerken, installeren en verhandelen van goederen dan wel op het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij eventueel detailhandel uitsluitend plaatsvindt als onzelfstandig en ondergeschikt onderdeel van de onderneming in de vorm van verkoop dan wel levering van ter plaatse vervaardigde, bewerkte of herstelde goederen, dan wel goederen die in rechtstreeks verband staan met de uitgeoefende handelingen;

1.17 bedrijfsgebouw

een gebouw, niet zijnde een bedrijfswoning, op een terrein dat noodzakelijk is gelet op de bestemming;

1.18 bedrijfsmatige exploitatie

het door middel van een bedrijf, stichting of andere rechtspersoon beheren of exploiteren van recreatiewoningen, waarbij voor recreatiewoningen geldt dat daar permanent wisselende recreatieve (nacht)verblijfsmogelijkheden worden geboden;

1.19 bedrijfswoning

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar noodzakelijk is gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein;

1.20 beeldkwaliteit

aspecten die van invloed zijn op de beleving van de ruimtelijke omgeving en objecten in de omgeving zoals structuur, identiteit en belevingswaarde;

1.21 bestaande

bestaand en legaal aanwezig of legaal realiseerbare bebouwing of gebruik op de dag van inwerkingtreding van dit plan;

1.22 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak;

1.23 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.24 Bevi-inrichting

een inrichting waarop het Besluit externe veiligheid inrichtingen van toepassing is of bedrijven zoals genoemd in artikel 2 lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen zoals deze luidt op het moment van inwerkingtreding van dit plan;

1.25 bevoegd gezag

bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning;

1.26 bijbehorend bouwwerk

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak;

1.27 bijgebouw

een bijbehorend bouwwerk in de vorm van een niet voor bewoning bestemd vrijstaand of aangebouwd gebouw, dat een gebruikseenheid vormt met en dienstbaar is aan de bij omschrijving van de hoofdbestemming opgesomde functies, zoals een garage, huishoudelijke bergruimte of hobbyruimte. Onder een bijgebouw, behorende bij een woning, wordt ook verstaan de ruimte voor de in de vorige volzin bedoelde functies die integraal onderdeel uitmaken van het hoofdgebouw van de woning en daarom dan ook niet gezien kan worden als bijbehorend bouwwerk;

1.28 boomhut

een gebouw of bouwwerk, geen stacaravan zijnde, op een afstand boven de grond dat is bestemd voor recreatief verblijf;

1.29 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.30 bouwgrens

de grens van een bouwvlak;

1.31 bouwlaag

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder;

1.32 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.33 bouwperceelgrens

de grens van een bouwperceel;

1.34 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.35 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond, dat bedoeld is om ter plaatse te functioneren;

1.36 buitenopslag

het in de open lucht opslaan van goederen en materialen alsmede het stallen van machines, voertuigen, werktuigen en het plaatsen van showmodellen ten behoeve van de bedrijfsvoering op het perceel, inclusief handelsvoorraden;

1.37 buurtmestverwerkingsinstallatie

installatie voor de be- en verwerking en/of vergisting van mest van het eigen bedrijf en/of uit de directe omgeving van de installatie, al dan niet met maximaal 50 procent aan co-substraten, waarmee gas en/of energie wordt geproduceerd en/of waarbij be- en verwerking van dierlijke mest plaatsvindt;

1.38 co-substraten

organische materialen/producten, die mogen worden toegevoegd aan een mestvergistingsproces, waarbij het eindproduct nog steeds onder de definitie van meststof valt als bedoeld in de milieuwetgeving;

1.39 containerteelt

het telen van gewassen in potten los van de daaronder liggende ondergrond;

1.40 dagrecreatie

recreatieve activiteit zonder nachtverblijf;

1.41 dak

iedere bovenbeëindiging van een bouwwerk;

1.42 detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen, geen motorbrandstoffen zijnde, aan personen die de goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit. Onder detailhandel wordt niet verstaan detailhandel via webwinkels;

1.43 dienstverlening

het verlenen van economische diensten aan derden;

1.44 erf

al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct ligt bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw voor zover dit bestemmingsplan die inrichting niet verbiedt;

1.45 extensief recreatief medegebruik

een vorm van recreatief medegebruik dat in hoofdzaak is gericht op natuur- en landschapsbeleving, zoals wandelen en fietsen, en dat slechts beperkt beslag op de ruimte legt. Voor het extensieve recreatief medegebruik is geen specifieke inrichting van het gebied noodzakelijk, maar kan worden volstaan met de voorzieningen die reeds ten behoeve van de hoofdfunctie aanwezig zijn en ondergeschikte voorzieningen zoals bewegwijzeringsbordjes. Onder extensief recreatief medegebruik wordt in elk geval niet verstaan gebruik zoals paintball, boerengolf, een maïsdoolhof en gemotoriseerde sporten;

1.46 gebouw

elk bouwwerk dat een voor mensen toegankelijke overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.47 gebruiken

het doen gebruiken, laten gebruiken en in gebruik geven;

1.48 gebruiksgerichte paardenhouderij

een paardenhouderij die is gericht op het africhten en trainen van paarden, het bieden van stalruimte voor paarden, het geven van instructie aan derden, het trainen van paarden en uitbrengen in de sport, verhuur van diensten met behulp van paarden en/of de in- en verkoop van paarden, niet zijnde een manege;

1.49 glampingverblijf

een constructie, bedoeld als alternatief voor een kampeermiddel, in de vorm van een stacaravan met een oppervlakte van maximaal 30 m2, dan wel in de vorm van een constructie waarvan de wanden in hoofdzaak bestaan uit tentdoek met een oppervlakte van maximaal 50 m2;

1.50 glastuinbouwbedrijf

een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen in kassen;

1.51 groepsaccommodatie

een gebouw, geen appartement, motel of pension zijnde, dat blijkens zijn indeling geschikt en bestemd is voor een groep of groepen te dienen als recreatief verblijf;

1.52 grondgebonden veehouderijbedrijf

agrarisch bedrijf dat gericht is op het ontwikkelen van activiteiten waarbij de productie voor meer dan 50 procent afhankelijk is van het producerend vermogen van de grond waarover het bedrijf in de omgeving van de bedrijfsgebouwen kan beschikken;

1.53 grondgebonden veehouderijtak

onderdeel van een agrarisch bedrijf waarvoor het bedrijf beschikt over voldoende agrarische cultuurgrond in de omgeving van de bedrijfsgebouwen om de dieren binnen de veehouderijtak voor meer dan 50 procent zelf te kunnen voeren;

1.54 grondgebruiksplan

Plan waarin de ondernemer informatie biedt over de grondgebondenheid van het veehouderijbedrijf of de veehouderijtak zoals bedoeld in de Omgevingsverordening Gelderland;

1.55 hervestiging veehouderijbedrijf

de vestiging van een nieuw op te richten of van een elders te verplaatsen veehouderijbedrijf op een bestaand agrarisch bouwvlak;

1.56 hobbymatig agrarisch gebruik

het telen van gewassen en/of het houden van dieren, anders dan in het kader van de uitoefening van een agrarisch bedrijf of een bedrijfsmatige agrarische nevenfunctie niet zijnde een volkstuin. Hieronder is eveneens begrepen een hobbymatige gebruiksgerichte paardenhouderij;

1.57 hoofdgebouw

gebouw, of gedeelte daarvan, inclusief aan- en uitbouw dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;

1.58 horeca

een bedrijf, waar bedrijfsmatig dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt en/of waarin bedrijfsmatig logies worden verstrekt, één en ander al dan niet in combinatie met een vermaaksfunctie, met uitzondering van erotisch getinte vermaaksfuncties;

1.59 houtopstand

eén of meerdere bomen, hakhout, een houtwal en een houtsingel, beplanting van bosplantsoen, begroeiing van hagen, heesters en struiken. Hagen, heesters en struiken met een maximum hoogte van 2 m zijn niet aan te merken als houtopstand;

1.60 huishouden

persoon of groep personen die een huishouden voert, waarbij sprake is van een onderlinge verbondenheid en continuïteit in de samenstelling ervan;

1.61 intensief recreatief medegebruik

een recreatief gebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit recreatieve gebruik is toegestaan;

1.62 inzetbare sloopmeters

een oppervlakte aan sloopmeters die door de gemeente Barneveld en/of een andere gemeente die het Functieveranderingsbeleid Regio Food Valley 2016 heeft vastgesteld is bepaald, conform de regeling voor het omzetten van sloopmeters naar inzetbare sloopmeters zoals genoemd in hoofdstuk 5 van dit functieveranderingsbeleid, dat door de gemeenteraad is vastgesteld op 22 maart 2017, met inbegrip van nadien vastgestelde wijzigingen daarvan; gebouwen die niet daadwerkelijk worden gesloopt, maar die worden hergebruikt in het kader van de toepassing van het functieveranderingsbeleid, tellen mee bij het bepalen van de oppervlakte aan inzetbare sloopmeters;

1.63 kampeermiddel

een tent, kampeerwagen of toercaravan, een en ander voor zover deze onderkomens of voertuigen geheel of ten dele zijn bestemd dan wel kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf;

1.64 kampeerwagen

een voertuig als aangegeven in artikel 1.1 van de Regeling voertuigen;

1.65 kernrandzone

een zone rondom bestaande woonkernen en bedrijventerreinen, alsmede ter plaatse van en rondom zoekgebieden voor uitbreiding daarvan, waarbij voor de kernrandzone specifieke regels zijn opgenomen voor de ontwikkeling van agrarische bedrijven in die zone;

1.66 kleinschalig bedrijf

bedrijf zoals opgenomen in Bijlage 2 Lijst kleinschalige bedrijfsactiviteiten van dit bestemmingsplan, of daar qua aard en omvang mee vergelijkbaar is, waarbij de werkzaamheden uitsluitend mogen worden uitgevoerd door de bewoners van de woning;

1.67 kleinschalig kampeerterrein

een kampeerterrein bij een agrarisch bedrijf of gebruiksgerichte paardenhouderij waarbij niet meer dan 25 kampeermiddelen aanwezig mogen zijn;

1.68 landschappelijke waarde

de aan een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door de waarneembare verschijningsvorm van dat gebied, zoals beplanting, verkaveling, openheid en reliëf;

1.69 maaiveld

gemiddelde hoogte van het afgewerkte terrein dat een gebouw of bouwwerk omgeeft;

1.70 maatschappelijke voorzieningen

educatieve, sociaal-medische, sociaal-culturele en levensbeschouwelijke voorzieningen, religieuze voorzieningen, kinderopvangvoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening, waarbij eventueel detailhandel uitsluitend plaatsvindt als onzelfstandig en ondergeschikt onderdeel van de onderneming in de vorm van verkoop dan wel levering van ter plaatse vervaardigde, bewerkte of herstelde goederen, dan wel goederen die in rechtstreeks verband staan met de uitgeoefende handelingen en/of onzelfstandige en ondergeschikte horeca activiteiten niet zijnde hotelactiviteiten of andere vormen van nachtverblijf;

1.71 manege

een sportvoorziening bestaande uit één of meerdere (binnen)rijbanen, welk in hoofdzaak is gericht op het bieden van paardrijmogelijkheden en het geven van instructie aan derden met gebruik van paarden;

1.72 mantelzorg

langdurige zorg die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende door personen uit diens directe omgeving, waarbij de zorgverlening rechtstreeks voortvloeit uit de sociale relatie en die de gebruikelijke zorg van huisgenoten voor elkaar overstijgt;

1.73 nadere eis

een nadere eis als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, sub d, van de Wet ruimtelijke ordening zoals deze luidt op het moment van inwerkingtreding van dit plan;

1.74 natuur en natuur(wetenschappe)lijke waarde

de aan een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door geologische, geomorfologische, bodemkundige en/of biologische elementen, voorkomend in dat gebied;

1.75 nevenactiviteit

activiteit die in ruimtelijk en bedrijfseconomisch opzicht ondergeschikt is aan de hoofdfunctie op een perceel;

1.76 niet-grondgebonden veehouderijbedrijf

een veehouderijbedrijf waarvan de agrarische productie voor het grootste deel afkomstig is uit de niet-grondgebonden veehouderijtak(ken);

1.77 niet-grondgebonden veehouderijtak

onderdeel van een agrarisch bedrijf dat beschikt over onvoldoende cultuurgrond om de dieren op het eigen bedrijf in de omgeving van de bedrijfsgebouwen voor meer dan 50 procent van het benodigde voer te voorzien;

1.78 nieuwvestiging

het planologisch voorzien in de vestiging van een agrarisch veehouderijbedrijf op een nieuw agrarisch bouwperceel;

1.79 omschakeling

de overgang van een grondgebonden veehouderijtak naar een niet-grondgebonden veehouderijtak;

1.80 onderbouw

een voor mensen toegankelijke ruimte, gelegen onder de begane grondvloer en binnen de fundering van een gebouw;

1.81 ondergronds bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die onder het maaiveld is gelegen;

1.82 opslag

het opslaan en of stallen van goederen, materialen en voertuigen ten behoeve van de ter plaatste gevestigde bedrijfsactiviteit;

1.83 overkapping

een bouwwerk, niet zijnde een gebouw, bestaande uit tenminste een dak en maximaal één wand;

1.84 paardrijbak

een onoverdekte voorziening, uitsluitend bestaande uit een omheining, bedoeld voor het berijden, africhten en laten bewegen van paarden;

1.85 peil

  • voor bouwwerken, waarvan de hoofdtoegang aan de weg grenst: de hoogte van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
  • in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende maaiveld of het afgewerkte bouwterrein;

1.86 permanente bewoning

gebruik als woonadres als bedoeld in de Wet basisregistratie personen;

1.87 productiegerichte paardenhouderij

een grondgebonden agrarische bedrijf gericht op het fokken van paarden en/of pony's, het bieden van leefruimte aan opgroeiende paarden en/of pony's en/of het voortbrengen van producten doormiddel van het houden van paarden en/of pony's, zoals een paardenmelkerij of een daarmee gelijk te stellen bedrijfsvorm, eventueel in combinatie met daaraan ondergeschikte trainingsfaciliteiten ten behoeve van de ter plaatse opgefokte paarden;

1.88 recreatiebedrijf

een bedrijf dat een verblijfsrecreatieterrein op een zodanige wijze exploiteert en/of beheert, dat in of op de toeristische standplaatsen, stacaravans en/of recreatiewoningen recreatief verblijf plaatsvindt, waarbij onder een bedrijf wordt ook verstaan een stichting of een andere rechtspersoon;

1.89 recreatief verblijf

verblijf, inclusief nachtverblijf, voor uitsluitend recreatieve doeleinden door bij voorkeur wisselende huishoudens of daarmee gelijk te stellen groepen van personen, die hun hoofdverblijf elders hebben;

1.90 recreatiewoning

een gebouw, geen stacaravan zijnde, al dan niet met vaste fundering, dat is bestemd voor recreatief verblijf;

1.91 salderingsregistratie

Een door burgemeester en wethouders bijgehouden administratie waarin wordt vastgelegd hoeveel agrarische bouwvlakken uit het bestemmingsplan zijn verwijderd en hoeveel er zijn toegevoegd sinds de vaststelling van dat plan op 28 mei 2013. In deze administratie wordt tevens de oppervlakte vastgelegd van de agrarische bouwvlakken die zijn verwijderd en de oppervlakte aan agrarisch bouwvlak dat is toegevoegd sinds 28 mei 2013. Het saldo van de salderingsregistratie bestaat daarmee uit twee componenten, te weten:

  • de component aantal bouwvlakken. Wanneer een agrarisch bouwvlak is verwijderd neemt de component aantal bouwvlakken toe met 1. Wanneer er een nieuw agrarisch bouwvlak in het plan wordt toegevoegd, dan neemt het saldo af met 2;
  • de component oppervlakte bouwvlak. Wanneer er een agrarisch bouwvlak is verwijderd neemt de component oppervlakte bouwvlak toe met de oppervlakte van het verwijderde bouwvlak. Wanneer er een agrarisch bouwvlak is vergroot door middel van een wijzigingsbevoegdheid, dan neemt het saldo af met de oppervlakte van de vergroting van het bouwvlak. Wanneer een nieuw agrarisch bouwvlak wordt toegevoegd neemt het saldo af met de oppervlakte van het nieuwe bouwvlak;

1.92 SBI-Code

Standaard Bedrijf Indelingscode van het Centraal Bureau voor Statistiek;

1.93 seksinrichting

een terrein, gebouw, vaar- of voertuig waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichtingen worden in ieder geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub of een prostitutiebedrijf, waaronder tevens begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.94 Staat van Bedrijfsactiviteiten

als bijlage(n) bij deze regels behorende en daarvan onderdeel uitmakende lijst(en) van bedrijven en instellingen;

1.95 stacaravan

een bouwwerk voor recreatief verblijf, in de vorm van een caravan of een andersoortig onderkomen al dan niet op wielen - en derhalve zonder vaste fundering - en met een maximum oppervlakte van maximaal 50 m2. Onder vaste fundering wordt hier niet begrepen een betonnen of andersoortige ondergrond welke geen deel uitmaakt van de constructie van het bouwwerk;

1.96 teeltondersteunende kassen

kassen die gebruikt worden als onderdeel van vollegrondteelt;

1.97 teeltondersteunende voorzieningen

bouwwerken die gebruikt worden als onderdeel van de teelt en een directe relatie hebben met het grondgebruik, zoals tunnelkassen, hagelnetten en stellages voor de containerteelt;

1.98 tent

een in hoofdzaak uit doek en stokken vervaardigd onder komen dat gemakkelijk is op te vouwen, bestemd voor recreatief verblijf;

1.99 toercaravan

een al dan niet uitklapbare caravan geen stacaravan zijnde, bestemd voor recreatief verblijf;

1.100 toeristische standplaats

een plaatsingsmogelijkheid voor een kampeermiddel;

1.101 trekkershut

een gebouw van eenvoudige constructie en beperkte omvang, ten behoeve van passanten, bestemd voor recreatief verblijf;

1.102 uitbouw

een bijbehorend bouwwerk in de vorm van een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw. Functionele ondergeschiktheid is niet vereist;

1.103 uitvoeren

het doen uitvoeren, laten uitvoeren en in uitvoering geven;

1.104 uitwerking

een uitwerking als bedoeld in artikel 3.6 lid 1 sub b van de Wet ruimtelijke ordening zoals deze luidt op het moment van inwerkingtreding van dit plan;

1.105 verbeelding

de bij het bestemmingsplan behorende kaart (analoog of digitaal) waarop onder meer de begrenzing van het plan, de in het bestemmingsplan voorkomende bestemmingen, aanduidingen en topografische en kadastrale gegevens zijn weergegeven;

1.106 verblijfsrecreatie

recreatief verblijf in een recreatiewoning, stacaravan, kampeermiddel of ander recreatieverblijf;

1.107 verblijfsrecreatieterrein

een op de verbeelding door bestemmingsgrenzen omsloten vlak met de bestemming Recreatie - verblijfsrecreatie;

1.108 (vloer)oppervlakte

een situatie van bouwen en/of gebruik waarbij voor de begane grond moet worden gerekend met de oppervlakte van een bouwwerk en voor de eventuele verdiepingen met de vloeroppervlakte;

1.109 volkstuin

een perceel grond dat niet tot het erf van een woning behoort, waarop de gebruiker gewassen teelt voor eigen gebruik;

1.110 volwaardig agrarisch bedrijf

een agrarisch bedrijf dat jaarrond een arbeidsbehoefte of -omvang heeft van ten minste één volledige arbeidskracht, met een daarbij passend jaarinkomen, en waarvan het behoud ook op langere termijn in voldoende mate en op duurzame wijze is verzekerd, dat wil zeggen in zowel bedrijfseconomisch opzicht als op milieuhygiënisch verantwoorde wijze;

1.111 voorgevelrooilijn

de evenwijdig aan de as van de weg gelegen lijn welke, zoveel mogelijk aansluitend aan de ligging van de voorgevels van de (bestaande) bebouwing, een zoveel mogelijk gelijkmatig beloop van de rooilijn overeenkomstig de richting van de weg geeft;

1.112 voorkeursgrenswaarde

de maximale waarde voor de geluidbelasting, zoals deze rechtstreeks kan worden afgeleid uit de Wet geluidhinder en het Besluit geluidhinder;

1.113 waterhuishoudkundige voorzieningen

werken en/of bouwwerken ten dienste van de waterhuishouding, zoals grondlichamen, beschoeiingen, drainage, gemalen, duikers, stuwen en sluizen;

1.114 webwinkel

een specifieke vorm van detailhandel waarbij het aanbieden van producten en de transactie, volledig online geschiedt, waarbij de goederen via internet worden aangeboden en zowel per post worden geleverd als ter plaatse afgehaald worden;

1.115 werk

een constructie, geen bouwwerk zijnde;

1.116 Wet ruimtelijke ordening

Wet van 1 juli 2008 (Stb. 2006, 566) houdende vaststelling van nieuwe planregels omtrent de ruimtelijke ordening, zoals deze luidt op het moment van inwerkingtreding van dit plan;

1.117 Wgh-inrichting

een inrichting die in belangrijke mate geluidhinder kan veroorzaken, zoals bedoeld in artikel 1.1 derde lid van de Wet milieubeheer en artikel 1 van de Wet geluidhinder en genoemd in bijlage I, onderdeel D van het Besluit omgevingsrecht zoals deze luidt op het moment van inwerkingtreding van dit plan;

1.118 wijziging

een wijziging als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, sub a, van de Wet ruimtelijke ordening zoals deze luidt op het moment van inwerkingtreding van dit plan;

1.119 woning

een complex van ruimten dat dient voor de zelfstandige huisvesting van één afzonderlijk huishouden of - ingeval van inwoning - van twee huishoudens, aanbouwen en uitbouwen daaronder begrepen, bijgebouwen en bedrijfsgebouwen daarvan uitgezonderd;

1.120 wooneenheid

een gebouw of een deel van een gebouw, dat blijkens zijn indeling en inrichting bestemd is voor de huisvesting van één huishouden (inclusief het bieden van mantelzorg);

1.121 woongebouw

een gebouw dat één of meerdere woningen omvat;

1.122 zonnecollector

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, ten behoeve van de opvang van zonne-energie en het omzetten daarvan in warmte of elektriciteit.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 Dakhelling

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.2 Goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, dan wel de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.3 Inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de bovenzijde van daken en dakkapellen;

2.4 Bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, wieken en naar aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.5 Oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.6 Hoogte van een windturbine

vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine;

2.7 Oppervlakte van een overkapping

de loodrechte projectie van de overkapping op het maaiveld;

2.8 Vloeroppervlakte

boven de vloeren, tussen de binnenwerkse gevelvlakken en/of scheidingsmuren, waarbij de oppervlakte van delen van vloeren waarboven de netto-hoogte kleiner is dan 1,5 m en de oppervlakte van vloeren van onderbouwen buiten beschouwing blijft;

2.9 Maten

buitenwerks, waarbij uitstekende delen van ondergeschikte aard tot maximaal 0,5 m buiten beschouwing blijven;

2.10 Maatvoering

Alle maten zijn tenzij anders weergegeven:

  1. a. voor lengten in meters (m);
  2. b. voor oppervlakten in vierkante meters (m²);
  3. c. voor inhoudsmaten in kubieke meters (m³);
  4. d. voor verhoudingen in procenten (%);

2.11 Netto-hoogte

de loodrechte afstand tussen de bovenkant van een afgewerkte vloer of het aansluitende terrein en de onderkant van een daarboven aanwezig plafond, vloer of dak, waarbij incidentele constructiedelen buiten beschouwing blijven;

2.12 Verwijzing naar andere wettelijke regelingen

Waar in dit plan wordt verwezen naar andere wettelijke regelingen, wordt geduid op de regelingen zoals die luidden op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van dit bestemmingsplan;

2.13 De hoogte van een molen

Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van het gebouw, met uitzondering van de wieken.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. de uitoefening van een agrarisch bedrijf, met dien verstande dat:
    1. 1. per bouwvlak niet meer dan één agrarisch bedrijf is toegestaan;
    2. 2. voor zover het bedrijf voor de milieuregelgeving als één inrichting wordt aangemerkt, deze inrichting niet op twee in de nabijheid van elkaar gelegen bouwvlakken mag zijn gelegen;
  2. b. alleen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - niet-grondgebonden veehouderijbedrijf' ook voor een niet-grondgebonden veehouderijbedrijf;
  3. c. hobbymatig agrarisch gebruik;
  4. d. het weiden van paarden en/of pony's ten behoeve van een gebruiksgerichte paardenhouderij of een manege;
  5. e. het gebruik als omschreven in artikel 3.5.1.

met daaraan ondergeschikt:

  1. f. extensief recreatief medegebruik;
  2. g. erfontsluitingswegen ook ten behoeve van andere bestemmingen;
  3. h. sloten, beken en daarmee gelijk te stellen waterlopen;
  4. i. waterhuishoudkundige voorzieningen;

met de daarbij behorende:

  1. j. gebouwen;
  2. k. bedrijfswoning(en) met bijbehorende bijgebouwen;
  3. l. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  4. m. werken, geen bouwwerken zijnde;
  5. n. tuinen en erven;
  6. o. parkeervoorzieningen;
  7. p. groenvoorzieningen en landschapselementen;
  8. q. paden.

3.2 Bouwregels

3.3 Nadere eisen

  1. 1. Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:
    1. a. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
    2. b. de verkeersveiligheid;
    3. c. een goede milieusituatie;
    4. d. de bescherming van ecologische waarden;
    5. e. de bereikbaarheid voor hulpdiensten;
    6. f. de gebruiksmogelijkheden van nabijgelegen gronden;
    7. g. de landschappelijke inpassing van de bebouwing;
    8. h. architectonische en/of cultuurhistorische waarde van andere bebouwing;
    9. i. een ongestoorde ligging van kabels en leidingen.
  1. 2. Bij het stellen van nadere eisen is de procedure zoals weergegeven in artikel 25.1 van toepassing.

3.4 Afwijken van de bouwregels

  1. 1. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 3.2.1 voor wat betreft de situering binnen het bouwvlak en toestaan dat bouwvlakgrenzen worden overschreden door bebouwing, met inachtneming van het volgende:
    1. a. de oppervlakte waarmee het bouwvlak mag worden overschreden mag niet meer bedragen dan 750 m2;
    2. b. de bedrijfswoning mag niet geheel of grotendeels buiten het bouwvlak worden gebouwd;
    3. c. er dient gestreefd te worden naar een compacte (denkbeeldige) bouwvlakvorm;
    4. d. aannemelijk is gemaakt dat er geen onevenredige verkeersaantrekkende werking optreedt;
    5. e. aangetoond dient te worden dat geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de aanwezige landschapswaarden dan wel dat hieraan door het nemen van maatregelen voldoende tegemoet kan worden gekomen;
    6. f. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de milieusituatie;
    7. g. er geen sprake is van omschakeling en aan de uitbreiding een grondgebruiksplan ten grondslag ligt;
    8. h. ter plaatse van de aanduiding 'reconstructiewetzone - extensiveringsgebied' mag bij het bouwen voor een niet-grondgebonden veehouderijbedrijf uitsluitend worden gebouwd als dit noodzakelijk is om te voldoen aan wettelijke eisen van dierenwelzijn.
  1. 2. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 3.2.2 voor wat betreft de maximum oppervlakte van teeltondersteunende kassen en toestaan dat teeltondersteunende kassen worden gebouwd met een grotere oppervlakte, mits:
    1. a. de oppervlakte niet meer bedraagt dan 1.500 m2;
    2. b. de bedrijfseconomische noodzaak is aangetoond;
    3. c. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de belangen van landschap en beeldkwaliteit.
  1. 3. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 3.2.3 voor wat betreft de plaats van de bedrijfswoning en toestaan dat vervangende nieuwbouw van de bedrijfswoning op een andere plaats plaatsvindt binnen het bouwvlak, mits:
    1. a. de belangen van gebruikers en/of eigenaren van nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;
    2. b. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de milieusituatie.
  1. 4. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 3.2.3 voor wat betreft de maximum goothoogte van een bedrijfswoning en toestaan dat een bedrijfswoning wordt gebouwd met een hogere goothoogte, mits:
    1. a. de goothoogte niet meer dan 6 m bedraagt;
    2. b. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de belangen van landschap en beeldkwaliteit.
  1. 5. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 3.2.2 voor wat betreft de maximum bouwhoogte en toestaan dat de bouwhoogte van een bedrijfsgebouw niet meer dan 12 m bedraagt, mits:
    1. a. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de belangen van landschap en beeldkwaliteit;
    2. b. het aantal bouwlagen niet toeneemt.
  1. 6. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 3.2.2 voor wat betreft het aantal bouwlagen van een bedrijfsgebouw en toestaan dat een bedrijfsgebouw met maximaal twee bouwlagen wordt gebouwd, mits:
  1. a. de tweede bouwlaag uitsluitend is bestemd voor het houden van pluimvee dan wel activiteiten die niet het houden van dieren betreffen;
  2. b. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de aanwezige landschapswaarden dan wel hieraan door het nemen van maatregelen voldoende tegemoet kan worden gekomen;
  3. c. geen significante aantasting plaatsvindt van ecologische waarden en is aangetoond dat het toepassen van de afwijkingsbevoegdheid niet leidt tot significant negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen van Natura 2000-gebieden;
  4. d. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de milieusituatie;
  5. e. aannemelijk is gemaakt dat geen onacceptabele verkeersaantrekkende werking optreedt;
  6. f. voor de (vloer)oppervlakte van de tweede bouwlaag tweemaal deze oppervlakte aan agrarisch bouwvlak beschikbaar is binnen de component 'oppervlakte bouwvlak' van de salderingsregistratie.
  1. 7. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 3.2.3 voor wat betreft de maximum inhoud van de bedrijfswoning en toestaan dat een bedrijfswoning wordt gebouwd met een grotere inhoud tot maximaal 1.000 m3, mits:
    1. a. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de belangen van landschap en beeldkwaliteit en mits de architectonische en/of cultuurhistorische waarden van de bebouwing niet in onevenredige mate worden geschaad;
    2. b. sprake is van vermindering (door sloop) van gebouwen volgens staffeling in de onderstaande tabel:
Inhoud woning Sloopeis
Tot 1000 m3 1,5 m2 inzetbare sloopmeters voor iedere m3 vergroting

met dien verstande dat:

      • monumentale gebouwen niet mogen worden gesloopt en niet meetellen in de bepaling van de sloopoppervlakte;
      • de inzetbare sloopmeters afkomstig moeten zijn uit het buitengebied van de gemeente Barneveld, dan wel uit het buitengebied van een andere gemeente die het Functieveranderingsbeleid Regio Food Valley 2016 heeft vastgesteld;
      • verzekerd is dat herbouw van de gesloopte gebouwen niet mogelijk is.
  1. 8. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 3.2.5 voor wat betreft de maximum bouwhoogtes van voedersilo's en toestaan dat binnen het bouwvlak voedersilo's worden gebouwd met een bouwhoogte van niet meer dan 20 m.
  1. 9. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 3.2.5 voor wat betreft de hoogte van een mestopslagvoorziening buiten het bouwvlak en toestaan dat een mestopslagvoorziening buiten het bouwvlak wordt gebouwd met een grotere hoogte, met inachtneming van het volgende:
    1. a. per agrarisch bedrijf is niet meer dan één gebouwde mestopslagvoorziening voor drijfmest buiten het bouwvlak toegestaan;
    2. b. de mestopslagvoorziening dient aansluitend aan het bouwvlak te worden gerealiseerd;
    3. c. de noodzaak voor de mestopslagvoorziening buiten het bouwvlak dient te zijn aangetoond;
    4. d. de inhoud van de mestopslagvoorziening mag niet meer dan 1.000 m3 bedragen;
    5. e. de milieusituatie mag niet onevenredig worden aangetast;
    6. f. de bouwhoogte mag maximaal 6 m bedragen;
    7. g. er mag geen onevenredige afbreuk worden gedaan aan de aanwezige landschapswaarden, tenzij door het nemen van maatregelen hieraan voldoende tegemoet kan worden gekomen.
  1. 10. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 3.2.5 voor wat betreft de maximum bouwhoogte van mestvergistingsinstallaties en toestaan dat mestvergistingsinstallaties worden gebouwd met een hogere bouwhoogte, mits:
    1. a. de bouwhoogte niet meer dan 20 m bedraagt;
    2. b. een hogere bouwhoogte om technische redenen noodzakelijk is.
  1. 11. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 3.2.5 voor wat betreft de maximum bouwhoogte van teeltondersteunende voorzieningen buiten het bouwvlak en toestaan dat teeltondersteunende voorzieningen buiten het bouwvlak worden gebouwd met een hogere bouwhoogte, met inachtneming van het volgende:
    1. a. de bouwhoogte niet meer dan 3 m bedraagt;
    2. b. de teeltondersteunende voorzieningen dienen aansluitend aan het bouwvlak te worden gerealiseerd;
    3. c. de noodzaak voor het bouwen van teeltondersteunende voorzieningen met een bouwhoogte van meer dan 1,5 m dient te zijn aangetoond;
    4. d. de teeltondersteunende voorzieningen mogen niet worden gerealiseerd in ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - ecologische hoofdstructuur'.
  1. 12. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 3.2.5 voor wat betreft de maximum bouwhoogte overige bouwwerken buiten het bouwvlak en toestaan dat zonnecollectoren buiten het bouwvlak worden gebouwd met een hogere bouwhoogte, met inachtneming van het volgende:
    1. a. de bouwhoogte niet meer dan 3 m bedraagt;
    2. b. de zonnecollectoren dienen aansluitend aan het bouwvlak te worden gerealiseerd;
    3. c. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de belangen van landschap en beeldkwaliteit;
    4. d. de noodzaak voor het bouwen van zonnecollectoren met een bouwhoogte van meer dan 2 m dient te zijn aangetoond;
    5. e. de belangen van gebruikers en/of eigenaren van nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;
    6. f. de zonnecollectoren mogen niet worden gerealiseerd in ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - ecologische hoofdstructuur'.
  1. 13. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 3.2.5 voor wat betreft de maximum bouwhoogte van overige bouwwerken binnen het bouwvlak en toestaan dat binnen het bouwvlak een windturbine wordt gebouwd met een hogere bouwhoogte, mits:
    1. a. de bouwhoogte niet meer dan 20 m bedraagt;
    2. b. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de belangen van landschap en beeldkwaliteit;
    3. c. de belangen van gebruikers en/of eigenaren van nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;
    4. d. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de milieusituatie.
  1. 14. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 3.2.3 voor wat betreft het toestaan dat binnen de inhoud van een bedrijfswoning een tweede zelfstandige wooneenheid wordt gerealiseerd, mits:
    1. a. de tweede wooneenheid rechtstreeks ten dienste staat van een situatie waarin mantelzorg verleend wordt binnen de bedrijfswoning dan wel dat er sprake is van een zodanige relatie tussen de bewoners van de beide wooneenheden en van zodanige omstandigheden, dat in redelijkheid aannemelijk is dat men om reden van het mogelijk in de toekomst kunnen verlenen van mantelzorg in dezelfde woning wil wonen;
    2. b. schriftelijke verklaringen worden overgelegd van de (hoofd)bewoners van beide wooneenheden waaruit blijkt dat er sprake is, of zo nodig zal zijn, van mantelzorg;
    3. c. maximaal 35% van de totale (vloer)oppervlakte van de bedrijfswoning tot ten hoogste 65 m2, wordt benut voor de tweede wooneenheid;
    4. d. de bedrijfswoning waarin de tweede wooneenheid wordt gerealiseerd in visueel opzicht de uitstraling van één woning behoudt;
    5. e. de bedrijfswoning waarin de tweede wooneenheid wordt gerealiseerd een minimale toegelaten inhoud heeft van meer dan 350 m3.
    6. f. er sprake is van sloop van gebouwen, met een oppervlakte van ten minste 300 m2 inzetbare sloopmeters, met dien verstande dat:
      • monumentale gebouwen niet mogen worden gesloopt en niet meetellen in de bepaling van de sloopoppervlakte;
      • de inzetbare sloopmeters afkomstig moeten zijn uit het buitengebied van de gemeente Barneveld, dan wel uit het buitengebied van een andere gemeente die het Functieveranderingsbeleid Regio Food Valley 2016 heeft vastgesteld;
      • verzekerd is dat herbouw van de gesloopte gebouwen niet mogelijk is.
  1. 15. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 3.1 en verblijfsrecreatie in de vorm van trekkershutten toestaan binnen een bouwvlak, met inachtneming van het volgende:
    1. a. het aantal trekkershutten per bouwvlak mag niet meer bedragen dan 3;
    2. b. de trekkershutten dienen te worden voorzien van een goede landschappelijke inpassing;
    3. c. de bouwhoogte mag niet meer dan 3 m bedragen;
    4. d. de oppervlakte mag niet meer dan 20 m2 bedragen;
    5. e. de onderlinge afstand mag niet minder dan 5 m bedragen.
  1. 16. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 3.6 lid 4 onder g en nieuwbouw ten behoeve van sanitaire voorzieningen toestaan, indien aannemelijk is gemaakt dat het realiseren van sanitaire voorzieningen binnen de bestaande bebouwing niet mogelijk is met dien verstande dat:
    1. a. de gezamenlijke (vloer)oppervlakte van de sanitaire voorzieningen niet meer mag bedragen dan 75 m2;
    2. b. de bouwhoogte maximaal 5 m bedraagt;
    3. c. de goothoogte maximaal 3 m bedraagt.
  1. 17. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 20.1 en toestaan dat wordt gebouwd ten behoeve van een functie waarvoor is of wordt afgeweken van het plan met toepassing van artikel 3.6, mits dit in overeenstemming is met de in artikel 3.6 genoemde voorwaarden en wordt gebouwd conform de in artikel 3.2 vermelde bouwregels, voor zover van toepassing.

3.5 Specifieke gebruiksregels

3.6 Afwijken van de gebruiksregels

  1. 1. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 3.1 ten behoeve van intensief recreatief medegebruik, zoals boerengolf en een maïsdoolhof, buiten het bouwvlak, mits:
    1. a. aannemelijk is gemaakt dat geen onevenredige verkeersaantrekkende werking optreedt;
    2. b. de belangen van gebruikers en/of eigenaren van nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;
    3. c. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de milieusituatie.
  1. 2. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 3.1 en de stalling van caravans, campers en boten van derden toestaan, mits deze plaatsvindt in bestaande gebouwen.
  1. 3. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 3.1 en verblijfsrecreatie in de vorm van een kleinschalig kampeerterrein toestaan, met inachtneming van het volgende:
    1. a. het aantal kleinschalige kampeerterreinen mag in totaal niet meer dan 30 bedragen;
    2. b. kleinschalig kamperen is uitsluitend toegestaan vanaf 15 maart tot en met 31 oktober;
    3. c. per kleinschalig kampeerterrein zijn maximaal 25 kampeermiddelen toegestaan;
    4. d. een kleinschalig kampeerterrein mag uitsluitend zijn gesitueerd binnen het bouwvlak of binnen een afstand van 50 m vanaf het bouwvlak;
    5. e. een kleinschalig kampeerterrein mag niet zijn gelegen in directe aansluiting op een reeds bestaand kleinschalig kampeerterrein of een regulier verblijfsrecreatieterrein;
    6. f. een kantine en horeca-activiteiten zijn niet toegestaan;
    7. g. sanitaire voorzieningen ten behoeve van het kleinschalige kampeerterrein zijn uitsluitend toegestaan in bestaande bebouwing tot een maximum oppervlakte van 75 m2;
    8. h. de onderlinge afstand tussen kampeermiddelen mag niet minder dan 3 m bedragen;
    9. i. het aantal parkeerplaatsen op eigen terrein mag niet minder bedragen dan 1,3 per standplaats;
    10. j. geen significante aantasting plaatsvindt van ecologische waarden;
    11. k. het terrein dient te worden voorzien van een goede landschappelijke inpassing;
    12. l. de omgevingsvergunning wordt verleend voor een periode van maximaal 10 jaar;
    13. m. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de milieusituatie.
  1. 4. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 3.5.1 ten behoeve van de uitoefening van een aan huis verbonden beroep, kleinschalig bedrijf en/of bed & breakfast in een bijgebouw, mits:
    1. a. maximaal 25% van de totale (vloer)oppervlakte van de bedrijfswoning en de bijgebouwen wordt gebruikt voor het aan huis verbonden beroep, kleinschalig bedrijf en/of bed & breakfast;
    2. b. de totale gezamenlijke (vloer)oppervlakte die wordt aangewend voor het aan huis verbonden beroep, kleinschalig bedrijf en/of bed & breakfast niet meer bedraagt dan 60 m2;
    3. c. de belangen van gebruikers en/of eigenaren van nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;
    4. d. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de milieusituatie;
    5. e. een kamer/verblijfseenheid voor bed & breakfast heeft een maximum oppervlakte van 30 m2.
  1. 5. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 3.5.1 ten behoeve van het gebruik van grond als paardrijbak, waarbij de paardrijbak voor de voorgevelrooilijn ligt, mits:
    1. a. de belangen van gebruikers en/of eigenaren van nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;
    2. b. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de milieusituatie;
    3. c. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de aanwezige landschapswaarden, tenzij hieraan door het nemen van maatregelen voldoende tegemoet kan worden gekomen.
  1. 6. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 3.1 en verblijfsrecreatie in de vorm van trekkershutten toestaan binnen een bouwvlak.

3.7 Wijzigingsbevoegdheid

Artikel 4 Bedrijf - Niet Agrarisch

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Bedrijf - Niet agrarisch aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. bedrijven die zijn genoemd in Bijlage 3 Staat van Bedrijfsactiviteiten onder de categorieën 1 en 2;
  2. b. het gebruik als omschreven in artikel 4.5.1;

met de daarbij behorende:

  1. c. gebouwen;
  2. d. bedrijfswoning(en) met bijbehorende bijgebouwen, uitgezonderd ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning uitgesloten', want daar zijn geen bedrijfswoningen toegestaan;
  3. e. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  4. f. werken, geen bouwwerken zijnde;
  5. g. tuinen en erven;
  6. h. parkeervoorzieningen;
  7. i. groenvoorzieningen;
  8. j. paden;
  9. k. waterhuishoudkundige voorzieningen.

4.2 Bouwregels

4.3 Nadere eisen

  1. 1. Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:
    1. a. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
    2. b. de verkeersveiligheid;
    3. c. de milieusituatie;
    4. d. de bereikbaarheid voor hulpdiensten;
    5. e. de gebruiksmogelijkheden de nabijgelegen gronden;
    6. f. de landschappelijke inpassing van de bebouwing;
    7. g. architectonische en/of cultuurhistorische waarde van andere bebouwing.
  1. 2. Bij het stellen van nadere eisen is de procedure zoals weergegeven in artikel 25.1 van toepassing.

4.4 Afwijken van de bouwregels

  1. 1. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 4.2.2 voor wat betreft de maximum goothoogte en toestaan dat de goothoogte van een bedrijfsgebouw niet meer dan 6 m bedraagt, mits:
    1. a. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de belangen van landschap en beeldkwaliteit;
    2. b. de verhoging bedrijfstechnisch noodzakelijk is;
    3. c. het aantal bouwlagen niet toeneemt.
  1. 2. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 4.2.2 voor wat betreft de maximum bouwhoogte en toestaan dat de bouwhoogte van een bedrijfsgebouw niet meer dan 12 m bedraagt, mits:
    1. a. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de belangen van landschap en beeldkwaliteit;
    2. b. de verhoging bedrijfstechnisch noodzakelijk is;
    3. c. het aantal bouwlagen niet toeneemt.
  1. 3. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 4.2.5 voor wat betreft de maximum bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde en toestaan dat de hoogte van windturbines niet meer dan 20 m bedraagt, mits:
    1. a. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de belangen van landschap en beeldkwaliteit;
    2. b. de belangen van gebruikers en/of eigenaren van nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;
    3. c. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de milieusituatie.
  1. 4. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 4.2.5 voor wat betreft de maximum bouwhoogte van overige bouwwerken en toestaan dat de bouwhoogte van een overige bouwwerk geen gebouw zijnde, niet meer dan 10 m bedraagt, mits:
  1. a. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de belangen van landschap en beeldkwaliteit;
  2. b. de verhoging bedrijfstechnisch noodzakelijk is.

4.5 Specifieke gebruiksregels

4.6 Afwijken van de gebruiksregels

  1. 1. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 4.1 en de stalling van caravans, campers en boten van derden toestaan, mits deze plaatsvindt in bestaande gebouwen.
  1. 2. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 4.5.1 ten behoeve van de uitoefening van een aan huis verbonden beroep of kleinschalig bedrijf en/of bed & breakfast in een bijgebouw, mits:
    1. a. maximaal 25% van de totale (vloer)oppervlakte van de 'bedrijfswoning' en de bijgebouwen wordt gebruikt voor het aan huis verbonden beroep, kleinschalig bedrijf en/of de bed & breakfast;
    2. b. de totale gezamenlijke (vloer)oppervlakte die wordt aangewend voor het aan huis verbonden beroep, kleinschalig bedrijf en/of bed & breakfast niet meer bedraagt dan 60 m2 bij een bedrijfswoning;
    3. c. de belangen van gebruikers en/of eigenaren van nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;
    4. d. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de milieusituatie;
    5. e. een kamer/verblijfseenheid voor bed & breakfast heeft een maximum oppervlakte van 30 m2.
  1. 3. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 4.5.1 ten behoeve van het gebruik van grond als paardrijbak waarbij de paardrijbak ligt voor de voorgevelrooilijn, mits:
    1. a. de belangen van gebruikers en/of eigenaren van aangrenzende gronden niet onevenredig worden geschaad;
    2. b. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de milieusituatie;
    3. c. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de aanwezige landschapswaarden, tenzij hieraan door het nemen van maatregelen voldoende tegemoet kan worden gekomen.

4.7 Wijzigingsbevoegdheid

Artikel 5 Groen

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. opgaande beplanting;

met daaraan ondergeschikt:

  1. b. waterhuishoudkundige voorzieningen;
  2. c. parkeervoorzieningen;

met de daarbij behorende:

  1. d. andere groenvoorzieningen;
  2. e. bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde;
  3. f. werken, geen bouwwerken zijnde;
  4. g. paden.

5.2 Bouwregels

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

  1. a. de bouwhoogte van palen en masten mag niet meer bedragen dan 9 m;
  2. b. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2 m;
  3. c. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 3 m.

5.3 Nadere eisen

  1. 1. Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:
    1. a. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
    2. b. de verkeersveiligheid;
    3. c. een goede milieusituatie;
    4. d. de bereikbaarheid voor hulpdiensten;
    5. e. de gebruiksmogelijkheden van nabijgelegen gronden;
    6. f. de landschappelijke inpassing van de bebouwing;
    7. g. architectonische en/of cultuurhistorische waarde van andere bebouwing;
    8. h. een ongestoorde ligging van kabels en leidingen.
  1. 2. Bij het stellen van nadere eisen is de procedure zoals weergegeven in artikel 25.1 van toepassing.

5.4 Specifieke gebruiksregels

5.5 Afwijken van de gebruiksregels

  1. 1. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 5.1 ten behoeve van het aanleggen van in- en uitritten om aangrenzende gebouwen en terreinen te kunnen bereiken en verlaten. De breedte van een in- en uitrit mag niet meer dan 4 m bedragen.
  2. 2. Het afwijken kan slechts, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    1. a. het straat- en bebouwingsbeeld;
    2. b. de verkeersveiligheid;
    3. c. de bereikbaarheid voor hulpdiensten;
    4. d. de gebruiksmogelijkheden van de nabijgelegen gronden.

5.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

  1. 1. Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:
    1. a. het vergraven, egaliseren en ophogen van gronden;
    2. b. het kappen en/of rooien van bomen en houtgewas
    3. c. het verbreden en verharden van paden, het aanleggen van wegen en parkeergelegenheden en het aanleggen van andere oppervlakteverhardingen;
    4. d. het aanbrengen van onder- en bovengrondse leidingen, constructies, installaties en apparatuur;
    5. e. het aanleggen van voorzieningen ten behoeve van het recreatief en/of educatief medegebruik;
    6. f. werken en werkzaamheden die wijziging van de waterhuishouding of waterstand beogen of ten gevolge hebben, zoals uitdiepen, draineren en slaan van putten.
  1. 2. Het in artikel 5.6, eerste lid vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:
    1. a. het normale onderhoud betreffen;
    2. b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan.
  1. 3. De werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden, bedoeld in het eerste lid, zijn in strijd met het bestemmingsplan indien door de uitvoering daarvan, dan wel door de direct of indirect te verwachten gevolgen, onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de waarde, bedoeld in artikel 5.1, en hieraan door het stellen van voorwaarden onvoldoende tegemoet kan worden gekomen.

Artikel 6 Maatschappelijk

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. maatschappelijke voorzieningen, waarbij geldt dat ter plaatse van de aanduiding zoals in onderstaande tabel is opgenomen alleen de specifieke, met die aanduiding corresponderende maatschappelijke voorziening is toegestaan;
aanduiding Maatschappelijke voorziening
(bp) begraafplaats

met de daarbij behorende:

  1. b. wegen en paden;
  2. c. parkeervoorzieningen;
  3. d. groenvoorzieningen;
  4. e. waterhuishoudkundige voorzieningen;
  5. f. tuinen en erven;
  6. g. bouwwerken geen gebouwen zijnde.

6.2 Bouwregels

6.3 Nadere eisen

  1. 1. Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:
    1. a. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
    2. b. de verkeersveiligheid;
    3. c. een goede milieusituatie;
    4. d. de bereikbaarheid voor hulpdiensten;
    5. e. de gebruiksmogelijkheden van nabijgelegen gronden;
    6. f. de landschappelijke inpassing van bebouwing;
    7. g. architectonische en/of cultuurhistorische waarde van andere bebouwing;
    8. h. een ongestoorde ligging van kabels en leidingen.
  2. 2. Bij het stellen van nadere eisen is de procedure zoals weergegeven in artikel 25.1 van toepassing.

6.4 Specifieke gebruiksregels

Als gebruik overeenkomstig de bestemming wordt aangemerkt:

  1. 1. het gebruik van grond voor het plaatsen van zonnecollectoren, mits:
    1. a. de zonnecollectoren geplaatst worden achter de voorgevelrooilijn;
    2. b. de totale oppervlakte die gebruikt wordt voor het plaatsen van zonnecollectoren maximaal 150 m2 bedraagt;
    3. c. de geschatte opbrengst in kilowattuur mag niet meer zijn dan ten hoogste het geschatte eigen verbruik van de woning met bijbehorende bijgebouwen;
    4. d. de aanwezige daken van woning(en) en (bedrijfs)gebouwen onvoldoende geschikt zijn door draagconstructie, vorm, monumentale waarde, afmeting of oriëntatie om de zonnecollectoren op te bevestigen;
    5. e. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de belangen van landschap en beeldkwaliteit.

6.5 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 6.1 voor het gebruiken van gronden en bouwwerken voor een andere maatschappelijke voorziening, mits vanuit ruimtelijk en milieutechnisch oogpunt aanvaardbaar.

Artikel 7 Natuur

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Natuur' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. het behoud, het herstel en/of de ontwikkeling van de natuur(wetenschappe)lijke waarde en de landschappelijke waarde;
  2. b. houtproductie als gevolg van bos- en/of natuurbeheer;

met daaraan ondergeschikt:

  1. c. extensief recreatief medegebruik en educatief medegebruik;
  2. d. bestaande infrastructurele voorzieningen;
  3. e. sloten, beken en daarmee gelijk te stellen waterlopen;
  4. f. waterhuishoudkundige voorzieningen;

met de daarbij behorende:

  1. g. bouwwerken geen gebouwen zijnde;
  2. h. werken, geen bouwwerken zijnde;
  3. i. parkeervoorzieningen;
  4. j. paden.

7.2 Bouwregels

Voor het bouwen van gebouwen en bouwwerken geldt dat:

  1. a. op of in deze gronden mogen geen gebouwen en overkappingen worden gebouwd;
  2. b. de bouwhoogte van terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2 m;
  3. c. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, mag niet meer bedragen dan 3 m.

7.3 Nadere eisen

  1. 1. Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bouwwerken, ten behoeve van:
    1. a. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
    2. b. de verkeersveiligheid;
    3. c. een goede milieusituatie;
    4. d. de bereikbaarheid voor hulpdiensten;
    5. e. de gebruiksmogelijkheden van nabijgelegen gronden;
    6. f. de landschappelijke inpassing van de bebouwing;
    7. g. architectonische en/of cultuurhistorische waarde van andere bebouwing;
    8. h. een ongestoorde ligging van kabels en leidingen.
  1. 2. Bij het stellen van nadere eisen is de procedure zoals weergegeven in artikel 25.1 van toepassing.

7.4 Specifieke gebruiksregels

7.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

  1. 1. Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:
    1. a. het vergraven, egaliseren en ophogen van gronden;
    2. b. het bebossen of anderszins beplanten met houtopstanden, waaronder begrepen het kweken en telen van bomen, struiken en heesters;
    3. c. het kappen en/of rooien van bomen en houtgewas
    4. d. het aanleggen, verbreden en verharden van wegen, paden en parkeergelegenheden en het aanleggen van andere oppervlakte verhardingen;
    5. e. het aanbrengen van onder- en bovengrondse leidingen, constructies, installaties en apparatuur;
    6. f. het aanleggen van voorzieningen ten behoeve van het recreatief en/of educatief medegebruik;
    7. g. werken en werkzaamheden die wijziging van de waterhuishouding of waterstand beogen of ten gevolge hebben, zoals uitdiepen, draineren en slaan van putten;
    8. h. diepploegen, zijnde het extra diep - circa 0,4 m of meer - omploegen, waarbij de kruidlaag volledig wordt omgeploegd.
  1. 2. Het in artikel 7.5, eerste lid vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:
    1. a. het normale onderhoud betreffen;
    2. b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan.
  1. 3. De werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden, bedoeld in het eerste lid, zijn in strijd met het bestemmingsplan indien door de uitvoering daarvan, dan wel door de direct of indirect te verwachten gevolgen, onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de waarde, bedoeld in artikel 7.1, en hieraan door het stellen van voorwaarden onvoldoende tegemoet kan worden gekomen.

Artikel 8 Recreatie - Recreatiewoning

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Recreatie - Recreatiewoning' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. recreatief verblijf in een recreatiewoning;

met de daarbij behorende:

  1. b. gebouwen;
  2. c. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  3. d. werken, geen bouwwerken zijnde;
  4. e. tuinen en erven.

8.2 Bouwregels

8.3 Nadere eisen

  1. 1. Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:
    1. a. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
    2. b. de verkeersveiligheid;
    3. c. de milieusituatie;
    4. d. de bereikbaarheid voor hulpdiensten;
    5. e. de gebruiksmogelijkheden van de nabijgelegen gronden;
    6. f. de landschappelijke inpassing van de bebouwing;
    7. g. architectonische en/of cultuurhistorische waarde van andere bebouwing.
  1. 2. Bij het stellen van nadere eisen is de procedure zoals weergegeven in artikel 25.1 van toepassing.

8.4 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 8.2.2 voor wat betreft de plaats van de recreatiewoning en vervangende nieuwbouw van de recreatiewoning op een andere plaats toestaan, mits:

  1. 1. de belangen van gebruikers en/of eigenaren van nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;
  2. 2. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de milieusituatie.

8.5 Specifieke gebruiksregels

Artikel 9 Recreatie - Verblijfsrecreatie

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Recreatie - Verblijfsrecreatie' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - recreatiebedrijf 2' uitsluitend één recreatiebedrijf per verblijfsrecreatieterrein, dat gelegenheid biedt tot recreatief verblijf in uitsluitend recreatiewoningen;
  2. b. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - recreatiebedrijf 4' uitsluitend één recreatiebedrijf per verblijfsrecreatieterrein, dat gelegenheid biedt tot recreatief verblijf in kampeermiddelen, stacaravans, boomhutten en recreatiewoningen;
  3. c. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - wisselende verhuur' uitsluitend gebruik in de vorm van permanent wisselende recreatieve (nacht)verblijfsmogelijkheden is toegestaan;
  4. d. per recreatiebedrijf één groepsaccommodatie tenzij in de tabel in artikel 9.2.2 een ander aantal is genoemd, met dien verstande dat op de verblijfsrecreatieterreinen in de onderstaande tabel groepsaccommodaties zijn uitgesloten;
    Straat huisnummer Naam verblijfsrecreatieterrein
    Prinsenweg 21, 21-02, 21-03, 21-06 Onbekend
  5. e. per recreatiebedrijf maximaal 5 trekkershutten, tenzij het bestaande toegestane aantal groter is, want dan geldt dit bestaande toegestane grotere aantal als maximum;
  6. f. centrale voorzieningen en sanitaire voorzieningen op recreatiebedrijven, met dien verstande dat:
    1. 1. op het verblijfsrecreatieterrein in de onderstaande tabel geen horecavoorziening, niet zijnde hotel of dagverblijf is toegestaan:
      Straat huisnummer Naam verblijfsrecreatieterrein
      Prinsenweg 21, 21-02, 21-03, 21-06 Onbekend
  7. g. het gebruik als omschreven in 9.5.1;

met daaraan ondergeschikt:

  1. h. sloten, beken en daarmee gelijk te stellen waterlopen;
  2. i. waterhuishoudkundige voorzieningen;

met de daarbij behorende:

  1. j. gebouwen;
  2. k. bedrijfswoning met bijbehorende bijgebouwen;
  3. l. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  4. m. werken, geen bouwwerken zijnde;
  5. n. tuinen en erven;
  6. o. sport- en speelvoorzieningen;
  7. p. groenvoorzieningen en landschapselementen;
  8. q. paden.

9.2 Bouwregels

9.3 Nadere eisen

  1. 1. Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:
    1. a. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
    2. b. de verkeersveiligheid;
    3. c. de milieusituatie;
    4. d. de bereikbaarheid voor hulpdiensten;
    5. e. de brandveiligheid;
    6. f. de gebruiksmogelijkheden van de nabijgelegen gronden;
    7. g. de landschappelijke inpassing van de bebouwing;
    8. h. architectonische en/of cultuurhistorische waarde van andere bebouwing.
  1. 2. Bij het stellen van nadere eisen is de procedure zoals weergegeven in artikel 25.1 van toepassing.

9.4 Afwijken van de bouwregels

  1. 1. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 9.2.3 voor wat betreft de maximum oppervlakte van de centrale voorzieningen en toestaan dat de oppervlakte wordt vergroot, mits:
    1. a. de vergroting niet meer bedraagt dan 50% van de in 9.2.3 genoemde oppervlakte;
    2. b. de bedrijfseconomische noodzaak daartoe is aangetoond;
    3. c. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de milieusituatie.
  1. 2. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 9.2.4 voor wat betreft de plaats van de bedrijfswoning en toestaan dat vervangende nieuwbouw op een andere plaats plaatsvindt, mits:
  1. a. de belangen en gebruikers en/of eigenaren van nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;
  2. b. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de milieusituatie.
  1. 3. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 9.2.1 aanhef en onder b voor wat betreft de minimale afstand tot de bestemmingsgrens en toestaan dat een gebouw wordt gebouwd op een kleinere afstand tot de bestemmingsgrens, mits:
    1. a. de afstand niet minder bedraagt dan 7,5 m;
    2. b. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de aanwezige landschapswaarden, tenzij hieraan door het nemen van maatregelen voldoende tegemoet kan worden gekomen;
    3. c. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de milieusituatie.
  1. 4. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 9.2.3 aanhef en onder a voor wat betreft de maximum goothoogte van gebouwen voor centrale voorzieningen en toestaan dat de goothoogte van een gebouw niet meer dan 6 m bedraagt en/of de bouwhoogte van een gebouw niet meer dan 10 m bedraagt, mits:
    1. a. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de belangen van landschap en beeldkwaliteit;
    2. b. de verhoging bedrijfstechnisch noodzakelijk is;
    3. c. het aantal bouwlagen niet toeneemt.
  1. 5. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 9.2.4 aanhef en onder c voor wat betreft de maximum goothoogte van een bedrijfswoning en toestaan dat de goothoogte van een bedrijfswoning niet meer dan 6 m bedraagt, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de belangen van landschap en beeldkwaliteit.
  1. 6. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 9.2.2 aanhef en onder e voor wat betreft de minimale onderlinge afstand van recreatiewoningen en toestaan dat recreatiewoningen maximaal per 4 aan elkaar worden gebouwd, met dien verstande dat elke aaneen gebouwde recreatiewoning afzonderlijk bruikbaar blijft.
  1. 7. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 9.2.2 aanhef en onder e voor wat betreft de minimale afstand van recreatiewoningen ten opzichte van elkaar of ten opzichte van stacaravans en toestaan dat deze worden gebouwd op een kleinere afstand, met inachtneming van het volgende:
    1. a. de onderlinge afstand mag niet minder dan 5 m bedragen;
    2. b. er mag geen onevenredige afbreuk worden gedaan aan de aanwezige landschapswaarden, tenzij door het nemen van maatregelen hieraan voldoende tegemoet kan worden gekomen.
  1. 8. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 9.2.2 aanhef en onder d voor wat betreft de maximum oppervlakte en inhoud van recreatiewoningen en toestaan dat recreatiewoningen worden gebouwd met een grotere oppervlakte en inhoud, met inachtneming van het volgende:
    1. a. de oppervlakte van de recreatiewoning mag niet meer dan 75 m2 bedragen en de inhoud niet meer dan 300 m3;
    2. b. vergroting van de oppervlakte is uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - recreatiebedrijf 2' of de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - recreatiebedrijf 4';
    3. c. vergroting van de oppervlakte is uitsluitend toegestaan als is aangetoond dat de recreatiewoningen worden gebruikt voor recreatief verblijf in de vorm van permanent wisselende recreatieve (nacht)verblijfsmogelijkheden, ter ondersteuning van de bedrijfsmatige exploitatie van het terrein.
  1. 9. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 9.2.2 aanhef en onder d en e voor wat betreft de bouw van bijzondere recreatiewoningen, stacaravan of trekkershutten en toestaan dat een recreatiewoning, stacaravan of trekkershut wordt gebouwd met een grotere goothoogte en/of bouwhoogte, met inachtneming van het volgende:
    1. a. er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de aanwezige landschapswaarden en beeldkwaliteit;
    2. b. de goothoogte maximaal 8 m bedraagt;
    3. c. de bouwhoogte maximaal 10 m bedraagt;
    4. d. de maximum inhoudsmaten zoals genoemd in artikel 9.2.2 aanhef en onder d blijven onverkort van kracht.
  1. 10. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 9.2.2 voor de bouw van een bijzonder recreatieverblijf in de vorm van een boomhut met in achtneming van het volgende:
    1. a. de oppervlakte maximaal 10 m2 bedraagt;
    2. b. de inhoud maximaal 30 m3 bedraagt;
    3. c. het aantal boomhutten per recreatieterrein maximaal 8 bedraagt;
    4. d. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de milieusituatie.
  1. 11. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 9.1 onder g voor wat betreft het aantal trekkershutten en toestaan dat een groter aantal trekkershutten wordt gerealiseerd, met inachtneming van de volgende regels:
    1. a. per recreatieterrein zijn maximaal 13 trekkershutten toegestaan;
    2. b. de afstand tot de bestemmingsgrens bedraagt minimaal 15 m;
    3. c. de onderlinge afstand tussen de trekkershutten bedraagt minimaal 5 m.
  1. 12. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 9.2.6 onder a en toestaan dat er een antennemast ten behoeve van de verblijfsrecreatie wordt gebouwd, met inachtneming van de volgende regels:
    1. a. per recreatieterrein is maximaal één antennemast toegestaan;
    2. b. er mag geen onevenredige afbreuk worden gedaan aan de aanwezige landschapswaarden;
    3. c. de hoogte van de antennemast bedraagt maximaal 35 m;
    4. d. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de milieusituatie.
  1. 13. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 9.2.4 voor wat betreft het toestaan dat binnen de inhoud van een bedrijfswoning een tweede zelfstandige wooneenheid wordt gerealiseerd, mits:
    1. a. de tweede wooneenheid rechtstreeks ten dienste staat van een situatie waarin mantelzorg verleend wordt binnen de bedrijfswoning dan wel dat er sprake is van een zodanige relatie tussen de bewoners van de beide wooneenheden en van zodanige omstandigheden, dat in redelijkheid aannemelijk is dat men om reden van het mogelijk in de toekomst kunnen verlenen van mantelzorg in dezelfde woning wil wonen;
    2. b. schriftelijke verklaringen worden overgelegd van de (hoofd)bewoners van beide wooneenheden waaruit blijkt dat er sprake is, of zo nodig zal zijn, van mantelzorg;
    3. c. maximaal 35% van de totale (vloer)oppervlakte van de bedrijfswoning, tot ten hoogste 65 m2, wordt benut voor de tweede wooneenheid;
    4. d. de bedrijfswoning waarin de tweede wooneenheid wordt gerealiseerd in visueel opzicht de uitstraling van één woning behoudt;
    5. e. de bedrijfswoning waarin de tweede wooneenheid wordt gerealiseerd een toegelaten minimale inhoud heeft van meer dan 350 m3;
    6. f. er sprake is van sloop van gebouwen, met een oppervlakte van ten minste 300 m2 inzetbare sloopmeters, met dien verstande dat:
      • indien de sloopmogelijkheden op het betreffende perceel volledig zijn benut, mag ook de sloopoppervlakte van meerdere locaties worden meegerekend om aan de vereiste sloopoppervlakte te komen;
      • monumentale gebouwen niet mogen worden gesloopt en niet mee tellen in de bepaling van de sloopoppervlakte;
      • de inzetbare sloopmeters afkomstig moeten zijn uit het buitengebied van de gemeente Barneveld, dan wel uit het buitengebied van een andere gemeente die het Functieveranderingsbeleid Regio Food Valley 2016 heeft vastgesteld;
      • verzekerd is dat herbouw van de gesloopte gebouwen niet mogelijk is.
  1. 14. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 9.2.4 voor wat betreft de maximum inhoud van de bedrijfswoning en toestaan dat een bedrijfswoning wordt gebouwd met een grotere inhoud, mits:
    1. a. de inhoud niet meer bedraagt dan 1.000 m3;
    2. b. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de belangen van landschap en beeldkwaliteit en mits de architectonische en/of cultuurhistorische waarden van de bebouwing niet in onevenredige mate worden geschaad;
    3. c. sprake is van vermindering (door sloop) van gebouwen volgens de staffeling in de onderstaande tabel:
Inhoud woning Sloopeis
Tot 1000 m3 1,5 m2 inzetbare sloopmeters voor iedere m3 vergroting

met dien verstande dat:

      • indien de sloopmogelijkheden op het betreffende perceel volledig zijn benut, mag ook de sloopoppervlakte van meerdere locaties worden meegerekend om aan de vereiste sloopoppervlakte te komen;
      • monumentale gebouwen niet mogen worden gesloopt en niet mee tellen in de bepaling van de sloopoppervlakte;
      • de inzetbare sloopmeters afkomstig moeten zijn uit het buitengebied van de gemeente Barneveld, dan wel uit het buitengebied van een andere gemeente die het Functieveranderingsbeleid Regio Food Valley 2016 heeft vastgesteld;
      • verzekerd is dat herbouw van de gesloopte gebouwen niet mogelijk is.
  1. 15. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 9.1 en toestaan dat hotelkamers worden gerealiseerd, met inachtneming van het volgende:
  1. a. de hotelkamers vormen een onzelfstandig en ondergeschikt onderdeel van het recreatiebedrijf;
  2. b. het aantal hotelkamers bedraagt per recreatiebedrijf maximaal 8;
  3. c. de hotelkamers maken onderdeel uit van een gebouw voor centrale voorzieningen, dan wel dienen ter invulling van en komen in de plaats van recreatiewoningen;
  4. d. indien hotelkamers in de plaats komen van recreatiewoningen kunnen in de plaats van één recreatiewoning twee hotelkamers worden gerealiseerd;
  5. e. de hotelkamers worden gerealiseerd binnen de toegestane afmetingen voor de centrale voorzieningen, dan wel binnen die voor recreatiewoningen, met dien verstande dat in het laatste geval twee hotelkamers samen de afmeting van één recreatiewoning mogen hebben.
  1. 16. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 9.2.3 en toestaan dat de toegestane oppervlaktes voor horecavoorziening, niet zijnde hotel, kantoren ten behoeve van de bedrijfsvoering, overdekte sport-, spel-, wellness- en zwemvoorziening, respectievelijk kampwinkels onderling anders worden toegedeeld, met inachtneming van het volgende:
  1. a. de gezamenlijk toegestane oppervlakte voor deze voorzieningen mag niet worden overschreden, behoudens het bepaalde in artikel 9.4, lid 1;
  2. b. de toegestane oppervlakte voor bergingen mag hierbij niet worden betrokken;
  3. c. aangetoond dient te worden dat de centrale voorzieningen primair zijn bedoeld voor bezoekers die hun recreatieve nachtverblijf op het betreffende recreatiebedrijf hebben.

9.5 Specifieke gebruiksregels

9.6 Wijzigingsbevoegdheid

Artikel 10 Verkeer

10.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wegen waarbij geldt dat wegen uit maximaal 2 rijstroken (2x1) dienen te bestaan, alsmede parallelrijbanen, opstelstroken, in- en uitvoegstroken, op- en afritten;
  2. b. voet-, ruiter en rijwielpaden;
  3. c. sloten, beken en daarmee gelijk te stellen waterlopen
  4. d. waterhuishoudkundige voorzieningen;
  5. e. parkeer-, groen- en speelvoorzieningen;
  6. f. ongelijkvloerse kruisingen;
  7. g. bermen en bermsloten;

met de daarbij behorende:

  1. h. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  2. i. werken, geen bouwwerken zijnde.

10.2 Bouwregels

10.3 Nadere eisen

  1. 1. Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:
    1. a. de gebruiksmogelijkheden van de nabijgelegen gronden;
    2. b. de verkeersveiligheid;
    3. c. de sociale veiligheid;
    4. d. de milieusituatie;
    5. e. de bereikbaarheid voor hulpdiensten;
    6. f. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld.
  1. 2. Bij het stellen van nadere eisen is de procedure zoals weergegeven in artikel 25.1 van toepassing.

10.4 Afwijken van de bouwregels

  1. 1. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 10.2.1 ten behoeve van het bouwen van bouwwerken geen gebouw zijnde (geen geluidswerende voorziening zijnde) tot een bouwhoogte van 20 m, met dien verstande dat geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    1. a. het straat- en bebouwingsbeeld;
    2. b. de belangen van gebruikers en/of eigenaren van nabijgelegen gronden;
    3. c. de verkeersveiligheid;
    4. d. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de aanwezige landschapswaarden, tenzij hieraan door het nemen van maatregelen voldoende tegemoet kan worden gekomen.
  1. 2. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 10.2.1 ten behoeve van het bouwen van bouwwerken geen gebouw zijnde en toestaan dat een geluidswerende voorziening wordt gebouwd met een maximum hoogte van 5 m, met dien verstande dat geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    1. a. het straat- en bebouwingsbeeld;
    2. b. de belangen van gebruikers en/of eigenaren van nabijgelegen gronden;
    3. c. de verkeersveiligheid;
    4. d. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de aanwezige landschapswaarden, tenzij hieraan door het nemen van maatregelen voldoende tegemoet kan worden gekomen.

10.5 Specifieke gebruiksregels

In afwijking van artikel 10.1 zijn speeltoestellen niet toegelaten ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van groen uitgesloten - speeltoestellen'.

10.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

  1. 1. Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:
    1. a. het verbreden en verharden van onverharde paden, wegen en parkeergelegenheden en het aanleggen van andere oppervlakteverhardingen;
    2. b. werken en werkzaamheden die wijziging van de waterhuishouding of waterstand beogen of ten gevolge hebben, zoals uitdiepen, draineren en slaan van putten.
  1. 2. Het in artikel 10.6, eerste lid vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:
    1. a. het normale onderhoud betreffen;
    2. b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan.
  1. 3. De werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden, bedoeld in het eerste lid, zijn in strijd met het bestemmingsplan indien door de uitvoering daarvan, dan wel door de direct of indirect te verwachten gevolgen, onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de waarde, bedoeld in artikel 10.6, en hieraan door het stellen van voorwaarden onvoldoende tegemoet kan worden gekomen.

Artikel 11 Water

11.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. water;
  2. b. waterlopen;
  3. c. waterberging;
  4. d. watergangen;
  5. e. waterpartijen;
  6. f. waterhuishoudkundige voorzieningen;
  7. g. het behoud, het herstel en/of de ontwikkeling van de natuur(wetenschappe)lijke waarde en de landschappelijke waarde;

met daaraan ondergeschikt:

  1. h. extensief dagrecreatief medegebruik;

met de daarbij behorende:

  1. i. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waaronder waterkeringen, bruggen, dammen en/of duikers.

11.2 Bouwregels

Voor het bouwen van gebouwen of bouwwerken geldt dat:

  1. 1. Op of in deze gronden mogen geen gebouwen en overkappingen worden gebouwd;
  2. 2. De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde, mag niet meer bedragen dan 3 m.

11.3 Nadere eisen

  1. 1. Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bouwwerken, ten behoeve van:
    1. a. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
    2. b. de verkeersveiligheid;
    3. c. de milieusituatie;
    4. d. de bereikbaarheid voor hulpdiensten;
    5. e. de gebruiksmogelijkheden van de nabijgelegen gronden;
    6. f. de landschappelijke inpassing van de bebouwing.
  1. 2. Bij het stellen van nadere eisen is de procedure zoals weergegeven in artikel 25.1 van toepassing.

11.4 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 11.2, lid 3 voor het oprichten van enig bouwwerk na schriftelijke instemming van de waterbeheerder.

11.5 Specifieke gebruiksregels

Artikel 12 Wonen

12.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wonen in woningen;
  2. b. het gebruik als omschreven in artikel 12.5.1.

met daarbij behorende

  1. c. gebouwen;
  2. d. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  3. e. werken, geen bouwwerken zijnde;
  4. f. tuinen, landschappelijke beplanting, erven en parkeerplaatsen.

12.2 Bouwregels

12.3 Nadere eisen

  1. 1. Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:
    1. a. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
    2. b. de verkeersveiligheid;
    3. c. een goede milieusituatie;
    4. d. de bereikbaarheid voor hulpdiensten;
    5. e. de gebruiksmogelijkheden van nabijgelegen gronden;
    6. f. de landschappelijke inpassing van de bebouwing;
    7. g. architectonische en/of cultuurhistorische waarde van andere bebouwing;
    8. h. een ongestoorde ligging van kabels en leidingen.
  1. 2. Bij het stellen van nadere eisen is de procedure zoals weergegeven in artikel 25.1 van toepassing.

12.4 Afwijken van de bouwregels

  1. 1. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 12.2.1, 12.2.2, en/of 12.2.3 voor wat betreft de plaats van de woning en/of het woongebouw en toestaan dat (vervangende) nieuwbouw op een andere plaats plaatsvindt, mits:
    1. a. de belangen van gebruikers en/of eigenaren van nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;
    2. b. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de milieusituatie;
    3. c. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de belangen van landschap en beeldkwaliteit.
  1. 2. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 12.2.2 of artikel 12.2.3 voor wat betreft de maximum goothoogte van een woning of woongebouw en toestaan dat de goothoogte niet meer dan 6 m bedraagt, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de belangen van landschap en beeldkwaliteit.
  1. 3. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 12.2.2 voor wat betreft het toestaan dat binnen de inhoud van een woning een tweede zelfstandige wooneenheid wordt gerealiseerd, mits:
    1. a. de tweede wooneenheid rechtstreeks ten dienste staat van een situatie waarin mantelzorg verleend wordt binnen de woning dan wel dat er sprake is van een zodanige relatie tussen de bewoners van de beide wooneenheden en van zodanige omstandigheden, dat in redelijkheid aannemelijk is dat men om reden van het mogelijk in de toekomst kunnen verlenen van mantelzorg in dezelfde woning wil wonen;
    2. b. schriftelijke verklaringen worden overgelegd van de (hoofd)bewoners van beide wooneenheden waaruit blijkt dat er sprake is, of zo nodig zal zijn, van mantelzorg;
    3. c. maximaal 35% van de totale (vloer)oppervlakte van de woning, tot ten hoogste 65 m2, wordt benut voor de tweede wooneenheid;
    4. d. de woning waarin de tweede wooneenheid wordt gerealiseerd in visueel opzicht de uitstraling van één woning behoudt;
    5. e. de woning waarin de tweede wooneenheid wordt gerealiseerd een toegelaten inhoud heeft van meer dan 350 m3.
    6. f. er sprake is van sloop van gebouwen, met een oppervlakte van ten minste 300 m2 inzetbare sloopmeters, met dien verstande dat:
      • indien de sloopmogelijkheden op het betreffende perceel volledig zijn benut, mag ook de sloopoppervlakte van meerdere locaties worden meegerekend om aan de vereiste sloopoppervlakte te komen;
      • monumentale gebouwen niet mogen worden gesloopt en niet mee tellen in de bepaling van de sloopoppervlakte;
      • de inzetbare sloopmeters afkomstig moeten zijn uit het buitengebied van de gemeente Barneveld, dan wel uit het buitengebied van een andere gemeente die het Functieveranderingsbeleid Regio Food Valley 2016 heeft vastgesteld;
      • verzekerd is dat herbouw van de gesloopte gebouwen niet mogelijk is.
  1. 4. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 12.2.1 en toestaan dat bijgebouwen buiten een bouwvlak worden gebouwd, mits:
  1. a. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de belangen van landschap en beeldkwaliteit;
  2. b. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de milieusituatie.
  1. 5. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de artikelen 12.2.2 of 12.2.3 voor wat betreft de maximum inhoud van een woning of woongebouw en toestaan dat een woning of woongebouw wordt gebouwd met een grotere inhoud tot maximaal 1.000 m3, of voor wat betreft de maximum inhoud van een woongebouw en toestaan dat een woongebouw wordt gebouwd met een grotere inhoud tot maximaal 1.500 m3, mits:
    1. a. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de belangen van landschap en beeldkwaliteit en mits de architectonische en/of cultuurhistorische waarden van de bebouwing niet in onevenredige mate worden geschaad;
    2. b. er sprake is van sloop van gebouwen in de vorm van 1,5 m2 inzetbare sloopmeters per 1 m3 vergroting van de woninginhoud;

met dien verstande dat:

      • indien op het betreffende perceel per bestaande woning een daarbij behorende oppervlakte van meer dan 400 m2 aan al dan niet onder het overgangsrecht gebrachte of te brengen bijgebouwen aanwezig is, de sloopmogelijkheden boven die oppervlakte op het betreffende perceel volledig moeten zijn benut voordat de sloopoppervlakte van meerdere locaties mag worden meegerekend om aan de vereiste oppervlakte te komen;
      • monumentale gebouwen niet mogen worden gesloopt en niet mee tellen in de bepaling van de sloopoppervlakte;
      • de inzetbare sloopmeters afkomstig moeten zijn uit het buitengebied van de gemeente Barneveld, dan wel uit het buitengebied van een andere gemeente die het Functieveranderingsbeleid Regio Food Valley 2016 heeft vastgesteld;
      • verzekerd is dat herbouw van de gesloopte gebouwen niet mogelijk is.
  1. 6. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 12.2.4 voor wat betreft de maximum oppervlakte aan bijgebouwen en toestaan dat een grotere oppervlakte aan bijgebouwen wordt gebouwd, mits:
    1. a. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de belangen van landschap en beeldkwaliteit en mits de architectonische en/of cultuurhistorische waarden van de bebouwing niet in onevenredige mate worden geschaad;
    2. b. de maximale gezamenlijke oppervlakte van de voor de functie wonen vergunde bijgebouwen bij een woning bedraagt 400 m2;
    3. c. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de milieusituatie;
    4. d. er sprake is van de sloop van gebouwen in de vorm van 2 m2 inzetbare sloopmeters per 1 m2 extra oppervlakte aan bijgebouwen, met dien verstande dat:
      • geen sloop van gebouwen hoeft plaats te vinden voor het vergroten van de maximum oppervlakte aan bijgebouwen tot 250 m2 indien deze vergroting van de oppervlakte dient ter vervanging van een gelijke oppervlakte aan gebouwen die behoren bij de betreffende woning en onder het overgangsrecht vallen;
      • indien op het betreffende perceel per bestaande woning een daarbij behorende oppervlakte van meer dan 400 m2 aan al dan niet onder het overgangsrecht gebrachte of te brengen bijgebouwen aanwezig is, de sloopmogelijkheden boven die oppervlakte op het betreffende perceel volledig moeten zijn benut voordat de sloopoppervlakte van meerdere locaties mag worden meegerekend om aan de vereiste oppervlakte te komen;
      • monumentale gebouwen niet mogen worden gesloopt en niet mee tellen in de bepaling van de sloopoppervlakte;
      • de inzetbare sloopmeters afkomstig moeten zijn uit het buitengebied van de gemeente Barneveld, dan wel uit het buitengebied van een andere gemeente die het Functieveranderingsbeleid Regio Food Valley 2016 heeft vastgesteld;
      • verzekerd is dat herbouw van de gesloopte gebouwen niet mogelijk is.

12.5 Specifieke gebruiksregels

12.6 Afwijken van de gebruiksregels

  1. 1. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 12.5.1 ten behoeve van de uitoefening van een aan huis verbonden beroep, kleinschalig bedrijf en/of bed & breakfast in een bijgebouw, mits:
    1. a. maximaal 25% van de totale (vloer)oppervlakte van de woning of het woongebouw en de bijgebouwen wordt gebruikt voor het aan huis verbonden beroep, het kleinschalige bedrijf en/of bed & breakfast;
    2. b. de totale gezamenlijke (vloer)oppervlakte die wordt aangewend voor het aan huis verbonden beroep, kleinschalig bedrijf en/of bed & breakfast niet meer bedraagt dan 60 m2 bij een woning of woongebouw;
    3. c. de belangen van gebruikers en/of eigenaren van nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;
    4. d. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de milieusituatie;
    5. e. een kamer/verblijfseenheid voor bed & breakfast heeft een maximum oppervlakte van 30 m2.
  1. 2. Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van artikel 12.1 en de onzelfstandige huisvesting van één of meer huishoudens toestaan, mits wordt voldaan aan de minimale oppervlakte zoals genoemd in de Verordening doelgroepen sociale woningbouw en middenhuur gemeente Barneveld, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    1. a. de brandveiligheid;
    2. b. de externe veiligheid;
    3. c. de verkeersveiligheid;
    4. d. de sociale veiligheid;
    5. e. de milieusituatie;
    6. f. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden; en
    7. g. aangetoond dient te worden dat de woningen passen binnen de Woonvisie 2017-2021 'Samen werken aan Wonen';
    8. h. alsmede dat voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein is gewaarborgd;
  1. 3. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 12.5.1 ten behoeve van het gebruik van grond als paardrijbak waarbij de paardrijbak ligt voor de voorgevelrooilijn, mits:
    1. a. de belangen van gebruikers en/of eigenaren van nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;
    2. b. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de milieusituatie;
    3. c. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de aanwezige landschapswaarden, tenzij hieraan door het nemen van maatregelen voldoende tegemoet kan worden gekomen.
  1. 4. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 12.1 en de stalling van caravans, campers en boten van derden toestaan, mits deze plaatsvindt in bestaande gebouwen.

12.7 Wijzigingsbevoegdheid

Artikel 13 Waarde - Archeologie 1

13.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 1' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(-en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van archeologische waarden van de gronden.

13.2 Bouwregels

  1. 1. Op of in deze gronden mogen, in afwijking van hetgeen in overige bestemmingen is bepaald, geen bouwwerken worden gebouwd voor zover de oppervlakte van het (ondergrondse) bouwwerk meer dan 10.000 m2 en de ondergrondse bouwdiepte meer dan 0,3 m bedraagt.
  1. 2. Als artikel 13.2, eerste lid van toepassing is, dan mag desondanks worden gebouwd ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming (en) - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - indien de archeologische waarden van het terrein naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld met een archeologisch onderzoeksrapport en/of advies van een archeologisch deskundige. In dat geval kan aan de omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen de voorwaarde worden verbonden dat technische maatregelen worden getroffen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden.
  1. 3. Indien uit de hiervoor bedoelde onderzoeksrapportage en/of advies blijkt dat de archeologische waarden zullen worden verstoord, kan het bevoegd gezag toch een omgevingsvergunning verlenen op voorwaarde dat:
  • opgravingen worden verricht en daarvan binnen twee jaar na inwerkingtreding van de omgevingsvergunning voor het bouwen rapportage wordt gedaan; en/of
  • een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg de werken of werkzaamheden die leiden tot bodemverstoring, begeleidt.

13.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

  1. 1. Het is binnen de bestemming 'Waarde - Archeologie 1' verboden zonder of in afwijking van een vergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren over een oppervlakte van meer dan 10.000 m2:
    1. a. grondbewerkingen dieper dan 0,3 m onder het maaiveld, zoals afgraven, diepploegen, egaliseren, frezen, scheuren van grasland, aanleg of rooien van bos, boomgaard of diepwortelende beplanting, aanbrengen van oppervlakteverhardingen, aanleggen van drainage, verwijderen van funderingen;
    2. b. het aanleggen van waterlopen en het vergraven, verruimen en dempen van bestaande waterlopen en kolken;
    3. c. het aanleggen van leidingen dieper dan 0,3 m onder het maaiveld.
  1. 2. De vergunning kan worden verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de archeologische waarden van de gronden, hetgeen kan blijken uit een archeologische rapportage en/of advies van een archeologische deskundige.
  1. 3. Het in artikel 13.3 lid 1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:
    1. a. behoren bij het normale onderhoud, gebruik en beheer, dan wel archeologisch onderzoek betreffen;
    2. b. reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende vergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan;
    3. c. ten dienste van archeologisch onderzoek wordt uitgevoerd.

13.4 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat deze bestemming komt te vervallen, indien als gevolg van een nader archeologisch onderzoek is gebleken dat de archeologische waarden van de gronden niet behoudenswaardig zijn of niet langer aanwezig zijn of indien het rijksmonument is geschrapt uit het register op grond van de Erfgoedwet.

Artikel 14 Waarde - Archeologie 2

14.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(-en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van archeologische waarden van de gronden.

14.2 Bouwregels

  1. 1. Op of in deze gronden mogen, in afwijking van hetgeen in overige bestemmingen is bepaald, geen bouwwerken worden gebouwd voor zover de oppervlakte van het (ondergrondse) bouwwerk meer dan 2.000 m2 en de ondergrondse bouwdiepte meer dan 0,3 m bedraagt.
  1. 2. Als artikel 14.2, eerste lid van toepassing is, dan mag desondanks worden gebouwd ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming (en) - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - indien de archeologische waarden van het terrein naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld met een archeologisch onderzoeksrapport en/of advies van een archeologisch deskundige. In dat geval kan aan de omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen de voorwaarde worden verbonden dat technische maatregelen worden getroffen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden.
  1. 3. Indien uit de hiervoor bedoelde onderzoeksrapportage en/of advies blijkt dat de archeologische waarden zullen worden verstoord, kan het bevoegd gezag toch een omgevingsvergunning verlenen op voorwaarde dat:
  • opgravingen worden verricht en daarvan binnen twee jaar na inwerkingtreding van de omgevingsvergunning voor het bouwen rapportage wordt gedaan; en/of
  • een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg de werken of werkzaamheden die leiden tot bodemverstoring, begeleidt.

14.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

  1. 1. Het is binnen de bestemming 'Waarde - Archeologie 2' verboden zonder of in afwijking van een vergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren over een oppervlakte van meer dan 2.000 m2:
    1. a. grondbewerkingen dieper dan 0,3 m onder het maaiveld, zoals afgraven, diepploegen, egaliseren, frezen, scheuren van grasland, aanleg of rooien van bos, boomgaard of diepwortelende beplanting, aanbrengen van oppervlakteverhardingen, aanleggen van drainage, verwijderen van funderingen;
    2. b. het aanleggen van waterlopen en het vergraven, verruimen en dempen van bestaande waterlopen en kolken;
    3. c. het aanleggen van leidingen dieper dan 0,3 m onder het maaiveld.
  1. 2. De vergunning kan worden verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de archeologische waarden van de gronden, hetgeen kan blijken uit een archeologische rapportage en/of advies van een archeologisch deskundig.
  1. 3. Het in artikel 14.3 lid 1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:
    1. a. behoren bij het normale onderhoud, gebruik en beheer, dan wel archeologisch onderzoek betreffen;
    2. b. reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende vergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan;
    3. c. ten dienste van archeologisch onderzoek wordt uitgevoerd.

14.4 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat deze bestemming komt te vervallen, indien als gevolg van een nader archeologisch onderzoek is gebleken dat de archeologische waarden van de gronden niet behoudenswaardig zijn of niet langer aanwezig zijn of indien het rijksmonument is geschrapt uit het register op grond van de Erfgoedwet.

Artikel 15 Waarde - Archeologie 3

15.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(-en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van archeologische waarden van de gronden.

15.2 Bouwregels

  1. 1. Op of in deze gronden mogen, in afwijking van hetgeen in overige bestemmingen is bepaald, geen bouwwerken worden gebouwd voor zover de oppervlakte van het (ondergrondse) bouwwerk meer dan 250 m2 en de ondergrondse bouwdiepte meer dan 0,3 m bedraagt.
  1. 2. Als artikel 15.2, eerste lid van toepassing is, dan mag desondanks worden gebouwd ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming (en) - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - indien de archeologische waarden van het terrein naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld met een archeologisch onderzoeksrapport en/of advies van een archeologisch deskundige. In dat geval kan aan de omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen de voorwaarde worden verbonden dat technische maatregelen worden getroffen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden.
  1. 3. Indien uit de hiervoor bedoelde onderzoeksrapportage en/of advies blijkt dat de archeologische waarden zullen worden verstoord, kan het bevoegd gezag toch een omgevingsvergunning verlenen op voorwaarde dat:
  • opgravingen worden verricht en daarvan binnen twee jaar na inwerkingtreding van de omgevingsvergunning voor het bouwen rapportage wordt gedaan; en/of
  • een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg de werken of werkzaamheden die leiden tot bodemverstoring, begeleidt.

15.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

  1. 1. Het is binnen de bestemming 'Waarde - Archeologie 3' verboden zonder of in afwijking van een vergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren over een oppervlakte van meer dan 250 m2 :
    1. a. grondbewerkingen dieper dan 0,3 m onder het maaiveld, zoals afgraven, diepploegen, egaliseren, frezen, scheuren van grasland, aanleg of rooien van bos, boomgaard of diepwortelende beplanting, aanbrengen van oppervlakteverhardingen, aanleggen van drainage, verwijderen van funderingen;
    2. b. het aanleggen van waterlopen en het vergraven, verruimen en dempen van bestaande waterlopen en kolken;
    3. c. het aanleggen van leidingen dieper dan 0,3 m onder het maaiveld.
  1. 2. De vergunning kan worden verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de archeologische waarden van de gronden, hetgeen kan blijken uit een archeologische rapportage en/of advies van een archeologisch deskundige.
  1. 3. Het in artikel 15.3 lid 1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:
    1. a. behoren bij het normale onderhoud, gebruik en beheer, dan wel archeologisch onderzoek betreffen;
    2. b. reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende vergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan;
    3. c. ten dienste van archeologisch onderzoek wordt uitgevoerd.

15.4 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat deze bestemming komt te vervallen, indien als gevolg van een nader archeologisch onderzoek is gebleken dat de archeologische waarden van de gronden niet behoudenswaardig zijn of niet langer aanwezig zijn of indien het rijksmonument is geschrapt uit het register op grond van de Erfgoedwet.

Artikel 16 Waarde - Landschap

16.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Landschap' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(-en), mede bestemd voor de bescherming en het behoud van de op en/of in deze gronden aanwezige landschappelijke waarden in de vorm van monumentale bomen dan wel houtsingels.

16.2 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

  1. 1. Het is binnen de bestemming 'Waarde - Landschap' verboden zonder of in afwijking van een vergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:
    1. a. het kappen en/of rooien van bomen en houtgewas;
    2. b. het aanleggen van verhardingen;
    3. c. het veranderen van het huidige maaiveldniveau door ontginnen, bodemverlagen, egaliseren, afgraven of ophogen;
    4. d. het uitvoeren van grondwerkzaamheden dieper dan 0,4 m ten opzichte van het maaiveld;
    5. e. het aanbrengen van onder- en bovengrondse leidingen, constructies, installaties en apparatuur;
    6. f. werken en werkzaamheden die wijziging van de waterhuishouding of waterstand beogen of ten gevolge hebben, zoals uitdiepen, draineren en slaan van putten.
  2. 2. De werken en werkzaamheden als bedoeld in het voorgaande lid zijn slechts toelaatbaar, indien het belang van de landschappelijke waarden van de gronden daardoor niet onevenredig wordt geschaad.
  3. 3. Het in artikel 16.2, eerste lid vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:
    1. a. andere werken, behorende bij het normale onderhoud, gebruik en beheer;
    2. b. reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende vergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan.

Artikel 17 Waarde - Openheid En Reliëf

17.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Openheid en Reliëf' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming en het behoud van kleinschalige of grootschalige openheid alsmede reliëf, uitgezonderd:

  1. a. ter plaatse van een bouwvlak binnen de bestemming 'Agrarisch';
  2. b. ter plaatse van de bestemmingen 'Bedrijf - Niet agrarisch', 'Maatschappelijk', 'Recreatie -Recreatiewoning', 'Recreatie - Verblijfsrecreatie', 'Wonen';
  3. c. mest- en/of voeropslagvoorzieningen buiten een bouwvlak binnen de bestemming 'Agrarisch'.

17.2 Bouwregels

Op of in deze gronden mogen, in afwijking van hetgeen in overige bestemmingen is bepaald, geen bouwwerken worden gebouwd, anders dan erf- en terreinafscheidingen, uitgezonderd aansluitend aan het bouwvlak waar bij recht gebouwd kan worden.

17.3 Specifieke gebruiksregels

17.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

  1. 1. Het is binnen de bestemming 'Waarde - Openheid en Reliëf' verboden zonder of in afwijking van een vergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:
    1. a. het vergraven, egaliseren en ophogen van gronden alsmede de aanleg van wallen;
    2. b. het aanbrengen van onder- en bovengrondse leidingen, constructies, installaties en apparatuur.
  1. 2. Het in het eerste lid, vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden:
    1. a. behorende bij het normale onderhoud, gebruik en beheer;
    2. b. die reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende vergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan.
  1. 3. De werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden, bedoeld in het eerste lid, zijn in strijd met het bestemmingsplan, indien door de uitvoering daarvan, dan wel door de direct of indirect te verwachten gevolgen, onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de waarde, bedoeld in artikel 17.1, en hieraan door het stellen van voorwaarden onvoldoende tegemoet kan worden gekomen.

Artikel 18 Waterstaat - Waterhuishouding

18.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waterstaat - Waterhuishouding' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(-en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de waterhuishoudkundige functie van de gronden, uitgezonderd:

  1. a. ter plaatse van een bouwvlak binnen de bestemming 'Agrarisch';
  2. b. ter plaatse van de bestemmingen 'Bedrijf - Niet agrarisch', 'Maatschappelijk', 'Recreatie -Recreatiewoning', 'Recreatie - Verblijfsrecreatie', 'Wonen'.

18.2 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

  1. 1. Het is binnen de bestemming 'Waterstaat - Waterhuishouding' verboden zonder of in afwijking van een vergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:
    1. a. het draineren van grond;
    2. b. het vergraven, verruimen, uitdiepen of dempen van waterlopen en oppervlaktewater;
    3. c. andere werkzaamheden die een wijziging van de waterhuishouding tot gevolg kunnen hebben.
  1. 2. Het in het eerste lid, vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden:
    1. a. behorende bij het normale onderhoud, gebruik en beheer;
    2. b. die reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende vergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan.
  1. 3. De werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden, bedoeld in het eerste lid, zijn in strijd met het bestemmingsplan, indien door de uitvoering daarvan, dan wel door de direct of indirect te verwachten gevolgen, onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de waarde, bedoeld in artikel 18.1, en hieraan door het stellen van voorwaarden onvoldoende tegemoet kan worden gekomen.

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 19 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 20 Algemene Bouwregels

20.1 Bouwen ten dienste van de bestemming

Er mag uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de bestemming.

20.2 Ondergronds bouwen

  1. 1. Ondergrondse bouwwerken zijn uitsluitend toegestaan in de vorm van een onderbouw, dan wel een onoverdekte toegangsconstructie voor een onderbouw, tenzij het een mestbassin of daarmee samenhangend of vergelijkbaar bouwwerk betreft;
  2. 2. Het bouwen van een onderbouw en onoverdekte toegangsconstructie is uitsluitend toegestaan indien en voor zover dit in de regels uitdrukkelijk is bepaald;
  3. 3. Indien de onderzijde van de begane grondvloer niet gelijk is aan het maaiveld, telt de ruimte tussen de onderzijde van de begane grondvloer en het maaiveld mee voor de inhoud van het gebouw;
  4. 4. De bouwdiepte van een onderbouw mag niet meer bedragen dan 3,5 m.

20.3 Bestaande maten

In afwijking van hetgeen in de bouwregels van Hoofdstuk 2 is bepaald, mag:

  1. a. indien de bestaande afstand geringer is, die geringe afstand als minimum afstand worden aangehouden voor dat gebouw en voor uitbreidingen van dat gebouw;
  2. b. indien de bestaande inhoud groter is, die grotere inhoud als maximum inhoud worden aangehouden voor dat gebouw;
  3. c. indien de bestaande oppervlakte groter is, die grotere oppervlakte als maximum oppervlakte worden aangehouden voor dat gebouw, met dien verstande dat deze bepaling niet van toepassing is op de oppervlakte van bijgebouwen, recreatiewoningen en stacaravans;
  4. d. indien de bestaande goothoogte hoger is, die hogere goothoogte als maximum goothoogte worden aangehouden voor dat gebouw en voor uitbreidingen voor dat gebouw;
  5. e. indien de bestaande bouwhoogte hoger is, die hogere bouwhoogte als maximum bouwhoogte worden aangehouden voor dat gebouw en voor uitbreidingen van dat gebouw, met dien verstande dat deze bepaling niet van toepassing is op de bouwhoogte van recreatiewoningen en stacaravans als bedoeld in artikel 9.2.2 en op de bouwhoogte van woningen als bedoeld in artikel 12.2.2 met dien verstande dat indien na de dag van terinzagelegging van het ontwerp-bestemmingsplan de bestaande afwijkende maten meer in overeenstemming met het plan zijn gebracht, deze nieuwe maatvoeringen als minimum respectievelijke maximum moeten worden aangehouden.

20.4 Inpandige bijgebouwen

Indien een bijgebouw wordt gerealiseerd overeenkomstig het bepaalde in de tweede volzin van artikel 1.27:

  1. a. telt dit bijgebouw niet mee voor de bepaling van de inhoud van de woning;
  2. b. telt de (vloer)oppervlakte van dit gebouw mee als oppervlakte aan bijgebouwen.

Artikel 21 Algemene Gebruiksregels

21.1 Gebruik strijdig met de bestemming

Als gebruik strijdig met de bestemming wordt in ieder geval aangemerkt:

  1. a. het gebruiken van de gronden als stort- en/of opslagplaats van grond en/of afval, anders dan als stort- en/of opslagplaats voor bij de bestemming passend gebruik;
  2. b. het gebruiken van gronden voor sport- en wedstrijdterreinen, uitgezonderd het gebruik dat in Hoofdstuk2 uitdrukkelijk is toegestaan;
  3. c. het gebruiken van gronden voor motor- en modelvliegtuigsport;
  4. d. het gebruiken van gronden voor militair oefenterrein met motorvoertuigen;
  5. e. het gebruiken van gronden voor een seksinrichting;
  6. f. het gebruiken van gronden voor een landingsplaats voor vliegtuigen, helikopters en/of ultralighthelikopters, niet zijnde traumahelikopters.

21.2 Gebruik overeenkomstig de bestemming

Als gebruik overeenkomstig de bestemming wordt aangemerkt:

  1. 1. het aanleggen van kabels en/of leidingen ten behoeve van de drinkwatervoorziening, de riolering, de waterhuishouding, de energievoorziening en de datacommunicatie, met uitzondering van:
    1. a. hoogspanningsleidingen;
    2. b. buisleidingen waarop het Besluit externe veiligheid buisleidingen van toepassing is,
    3. c. buisleidingen voor het transport van water, afvalwater of stoom met een doorsnede van 1 meter of meer en een lengte van 10 km of meer.

21.3 Parkeernormen

  1. 1. Voor nieuwe ontwikkelingen - dat wil zeggen bouwactiviteiten waarbij de bruto vloeroppervlakte toeneemt of gebruik dat nog niet bestaat op de dag van terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan - geldt dat voldoende parkeerplaatsen aanwezig dienen te zijn (en te blijven) conform de Nota Parkeernormen 2015 bijlage 1. Indien de nota gedurende de planperiode wordt gewijzigd, wordt rekening gehouden met die wijziging.
  2. 2. Het bepaalde in het eerste lid geldt niet voor het vergroten van een woning.

Artikel 22 Algemene Aanduidingsregels

22.1 overige zone - ecologische hoofdstructuur

Ongeacht de bestemming van de gronden zijn ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - ecologische hoofdstructuur' specifieke regels van toepassing die zijn opgenomen bij de bestemmingen 'Agrarisch' en 'Bedrijf - Niet agrarisch'.

22.2 overige zone - kernrandzone

Ongeacht de bestemming van de gronden zijn ter plaatse van de aanduiding 'overige zone- kernrandzone' specifieke regels van toepassing die zijn opgenomen bij de bestemmingen 'Agrarisch' en 'Wonen'.

22.3 reconstructiewetzone - extensiveringsgebied

Ter plaatse van de aanduiding 'reconstructiewetzone – extensiveringsgebied' zijn specifieke regels van toepassing die zijn opgenomen bij de bestemming 'Agrarisch' en 'Wonen'.

22.4 reconstructiewetzone - landbouwontwikkelingsgebied

Ter plaatse van de aanduiding 'reconstructiewetzone - landbouwontwikkelingsgebied' zijn specifieke regels van toepassing die zijn opgenomen bij de bestemmingen 'Agrarisch' en 'Wonen'.

22.5 Reconstructiewetzone - verwevingsgebied

Ter plaatse van de aanduiding 'reconstructiewetzone – verwevingsgebied' zijn specifieke regels van toepassing die zijn opgenomen bij de bestemming 'Agrarisch'.

Artikel 23 Algemene Afwijkingsregels

23.1 Algemene afwijkingsregels

  1. 1. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het plan:
    1. a. indien en voor zover afwijkingen ten aanzien van de grens of de richting van wegen, parkeerstroken, paden, bermen en sloten en ligging van bebouwingsgrenzen noodzakelijk zijn ter aanpassing van het plan aan de werkelijke toestand van het terrein, die bij de uitmeting blijkt, mits die afwijkingen ten opzichte van hetgeen op de verbeelding is weergegeven niet meer dan 10 m zijn;
    2. b. ten behoeve van het bouwen in afwijking van de bepalingen ten aanzien van de afmetingen van de bebouwing met uitzondering van oppervlakte en inhoudsmaten, mits de afwijkingen beperkt blijven tot ten hoogste 10% van de in het plan weergegeven maten;
    3. c. voor wat betreft de maximum inhoud van een inpandige (voormalige) bedrijfswoning in een (voormalig) agrarisch bedrijfsgebouw en toestaan dat een woning wordt gebouwd met een grotere inhoud, mits (indien aanwezig) de bestaande architectonische en/of cultuurhistorische waarde van het (voormalige) agrarische bedrijfsgebouw blijft gehandhaafd dan wel wordt versterkt.
    4. d. ten behoeve van het realiseren van buitengevelisolatie (met nieuwe gevelbekleding) aan een bestaand gebouw of bouwwerk en toestaan dat de goot- en bouwhoogte, de grenzen van een bouwvlak en de inhoud worden overschreden, mits:
      • de overschrijding beperkt blijft tot een afstand van 0,5 m;
      • geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het straat- en bebouwingsbeeld
      • indien er sprake is van een gemeentelijk of rijksmonument, na advies van de daartoe aangewezen adviescommissie.
    5. e. ten behoeve van het gebruik van grond voor het plaatsen van zonnecollectoren, mits:
      • de zonnecollectoren ten dienste staan van een woning, bedrijfswoning, woongebouw of bedrijfsgebouwen binnen het bouwvlak of een bestemmingsvlak;
      • de grond waarop de zonnecollectoren geplaatst worden direct grenst aan het bestemmingsvlak of bouwvlak waartoe de zonnecollectoren behoren;
      • de geschatte opbrengst in kilowattuur mag niet meer zijn dan ten hoogste het eigen geschatte verbruik van de woning, bedrijfswoning, woongebouw of bedrijfsgebouwen;
      • de aanwezige daken van woning(en) en (bedrijfs)gebouwen onvoldoende geschikt zijn door draagconstructie, vorm, monumentale waarde, afmeting of oriëntatie om de zonnecollectoren op te bevestigen;
      • de totale oppervlakte die gebruikt wordt voor het plaatsen van zonnecollectoren maximaal 250 m² bedraagt;
      • de belangen van gebruikers en/of eigenaren van nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;
      • geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de milieusituatie;
      • geen significante aantasting plaatsvindt van ecologische waarden;
      • het terrein waarop de zonnecollectoren staan wordt voorzien van een goede landschappelijke inpassing.
  1. 2. Een omgevingsvergunning, als bedoeld in het eerste lid, kan niet worden verleend indien enig aangrenzend terrein of enige aangrenzende bebouwing in een toestand wordt gebracht, die strijdig is met het plan en/of indien op enig aangrenzend terrein de verwerkelijking van het plan wordt belemmerd en dit niet door het verbinden van voorschriften aan de omgevingsvergunning kan worden voorkomen.

Artikel 24 Algemene Wijzigingsregels

24.1 Algemeen

Burgemeester en wethouders kunnen, indien en voor zover dringende redenen die na het vaststellen van het plan tot hun kennis zijn gekomen hiertoe aanleiding geven en voor zover het belang van een goede ruimtelijke ontwikkeling van het gebied dat in het plan is begrepen niet wordt geschaad:

  1. 1. een bestemmingsgrens tussen twee bestemmingsvlakken zodanig wijzigen, dat het kleinste bestemmingsvlak met niet meer dan 10% wordt verkleind of vergroot;
  2. 2. een bebouwingsgrens zodanig wijzigen, dat het bebouwingsvlak met niet meer dan 10% wordt verkleind of vergroot.

24.2 Wijzigingsbevoegdheid Staat van Bedrijfsactiviteiten

Burgemeester en wethouders kunnen de bij het plan behorende Bijlage 3 Staat van Bedrijfsactiviteiten wijzigen en soorten bedrijven toevoegen of afvoeren dan wel de categorie-indeling van soorten bedrijven wijzigen, mits de stand van de techniek hiertoe aanleiding geeft, met dien verstande dat alleen bedrijven die zijn genoemd onder de categorieën 1 en 2 zijn toegestaan.

Artikel 25 Algemene Procedureregels

25.1 Procedure bij het stellen van nadere eisen

Voor een besluit tot het stellen van een nadere eis geldt de volgende voorbereidingsprocedure:

  1. 1. een ontwerpbesluit ligt, met bijhorende stukken, gedurende twee weken ter inzage;
  2. 2. burgemeester en wethouders geven voorafgaand aan de terinzagelegging kennis van het ontwerpbesluit in één of meer dag-, nieuws of huis-aan-huisbladen of op een andere geschikte wijze. De kennisgeving geschiedt tevens langs elektronische weg;
  3. 3. de kennisgeving houdt mededeling in van de bevoegdheid tot het naar voren brengen van zienswijzen gedurende de onder 1 genoemde termijn;
  4. 4. burgemeester en wethouders delen aan hen die zienswijzen naar voren hebben gebracht de beslissing daaromtrent mede.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 26 Overgangsrecht

26.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. 1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    1. a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. 2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  3. 3. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

26.2 Overgangsrecht gebruik

  1. 1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. 2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. 3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. 4. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 27 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan 'Grenscorrecties' van de gemeente Barneveld.

Behoort bij het besluit van de raad van de gemeente Barneveld

Bijlagen

Bijlage 1 Nota Parkeernormen 2015

Bijlage 2 Lijst Kleinschalige Bedrijfsactiviteiten

Bijlage 3 Staat Van Bedrijfsactiviteiten

Hoofdstuk 1 Inleiding

Voorliggend bestemmingsplan is opgesteld om een actueel planologisch regime te realiseren voor verschillende delen van het buitengebied van gemeente Barneveld. Het gaat om gronden waar nog een oud planologisch regime geldt.

Het plangebied bestaat uit gronden nabij de Appelseweg, Damweg, Koperweg, Prinsenweg en Zelderseweg die zijn overgenomen van de gemeente Nijkerk. Daarnaast maken de volgende locaties onderdeel uit van het plangebied:

  • Hunnenweg ten noorden van nr. 32
  • Koperweg 4
  • Meentweg 19
  • Noordenweg naast nr. 41
  • Prinsenweg 1 t/m 17
  • Prinsenweg 21 t/m 23
  • Rubensstraat 71
  • Rubensstraat ongenummerd
  • Zelderseweg 27 en 29.

Voor deze locaties ontbreekt nog een actueel, digitaal planologische regime. Dat is met dit bestemmingsplan rechtgezet.

Het bestemmingsplan is voor een groot gedeelte beheersgericht. Dat wil zeggen dat de in de geldende bestemmingsplannen toegekende bestemmingen worden overgenomen. De vertaling van de geldende bestemmingsplannen naar voorliggend bestemmingsplan heeft plaatsgevonden conform de standaarden van de gemeente Barneveld, zodat de gronden binnen de gemeente Barneveld op éénduidige wijze worden bestemd. Dit bestemmingsplan is daarmee een goede bouwsteen voor een toekomstig omgevingsplan.

Voorliggend plan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De toelichting is opgebouwd uit acht hoofdstukken. Na dit hoofdstuk beschrijft hoofdstuk 2 de bestaande situatie. Vervolgens wordt in hoofdstuk 3 een beschrijving van het plan gegeven. Hoofdstuk 4 gaat vervolgens in op het beleidskader. Het vijfde hoofdstuk gaat in op de randvoorwaarden, waarna in het zesde hoofdstuk de juridische aspecten worden besproken. In hoofdstuk 7 is aandacht voor de economische uitvoerbaarheid. Hoofdstuk 8 gaat in op de resultaten van de procedure ten behoeve van dit bestemmingsplan.

Hoofdstuk 2 Bestaande Situatie

2.1 Begrenzing Plangebied

Het plangebied omvat verschillende locaties welke zijn gelegen in het buitengebied van gemeente Barneveld. In de onderstaande tabel zijn de locaties opgenomen.

Kadastraal bekend als: Deelgebied op verbeelding
LOCATIE Gemeente Sectie Nummer(s)
1 Appelseweg grensbeloop, Zwartebroek VHZ02 C 738, 739, 740 J
2 Damweg grensbeloop, Zwartebroek VHZ02 A 3246, 3247, 3248 F
3 De Kelis grensbeloop, Voorthuizen VHZ02 C 729, 730, 731, 732, 733, 734, 735, 736 I
4 Hunnenweg, Voorthuizen VHZ02 E 2178, 2179, 2180, 2181, 2182, 2183, 2184, 2185, 2186 E
5 Koperweg grensbeloop, Zwartebroek VHZ02 B 1222, 1223, 1224, 1225 A
Koperweg grensbeloop, Zwartebroek VHZ02 B 1226, 1227, 1228 B
6 Zelderseweg grensbeloop, Zwartebroek VHZ02 B 1230, 1231, 1234, 1235, 1237, 1238, 1239, 1240, 1241, 1242, 1062 H
7 Noordenweg ong. VHZ02 D 3095 K
8 Koperweg 4, Zwartebroek A
9 Meentweg 19, Kootwijkerbroek L
10 Prinsenweg 1, Voorthuizen D
11 Prinsenweg ong., Voorthuizen VHZ02 E 1341, 2278 D
12 Prinsenweg 3, Voorthuizen D
13 Prinsenweg 5, Voorthuizen D
14 Prinsenweg ong., Voorthuizen VHZ02 E 2282, 2283, 1995, 971 D
15 Prinsenweg 9, Voorthuizen D
16 Prinsenweg 11, Voorthuizen D
17 Prinsenweg 13, Voorthuizen D
18 Prinsenweg 15, Voorthuizen D
19 Prinsenweg 17, Voorthuizen D
20 Prinsenweg 21 t/m 21-06, Voorthuizen D
21 Prinsenweg 23, Voorthuizen D
22 Prinsenweg 23-01, Voorthuizen D
23 Prinsenweg ong., Voorthuizen VHZ02 E 2299 D
24 Rubensstraat 71 t/m 71-44, Voorthuizen C
25 Rubensstraat ong., Voorthuizen VHZ02 D 3183, 3393, 3317 C
26 Zelderseweg 27, Zwartebroek G
27 Zelderseweg 29, Zwartebroek G

In de onderstaande kaart is de ligging van de locaties binnen de gemeentegrens globaal weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1462-0003_0001.png"

afbeelding 1: overzichtskaart plangebied

2.2 Geldende Bestemmingen

Voor de locaties die onderdeel uitmaken van het plangebied gelden de hieronder genoemde bestemmingsplannen:

Plannr. Bestemmingsplan Vastgesteld
0001 Buitengebied 2000 10-10-2001
- Buitengebied Nijkerk 2009 26-03-2009
0522 Hunnenweg I 30-06-2009
0569 Landgoed Groot Grevengoed 09-02-2010
1056 Buitengebied 2012 29-05-2013

In de onderstaande tabel is per locatie aangegeven welk bestemmingsplan er vigeert.

HUIDIG PLANOLOGISCH REGIME
LOCATIE Bestemmingsplan
1 Appelseweg grensbeloop Buitengebied Nijkerk 2009
2 Damweg grensbeloop Buitengebied Nijkerk 2009
3 De Kelis grensbeloop Buitengebied Nijkerk 2009
4 Hunnenweg ong. Hunnenweg I
5 Koperweg grensbeloop Buitengebied Nijkerk 2009
6 Zelderseweg grensbeloop Buitengebied Nijkerk 2009
7 Noordenweg ong. Buitengebied 2000
8 Koperweg 4 Landgoed Groot Grevengoed
9 Meentweg 19 Buitengebied 2000
10 Prinsenweg 1 Buitengebied Nijkerk 2009 en gedeeltelijk
Buitengebied 2012
11 Prinsenweg ong. Buitengebied Nijkerk 2009 en gedeeltelijk
Buitengebied 2012
12 Prinsenweg 3 Buitengebied Nijkerk 2009 en gedeeltelijk
Buitengebied 2012
13 Prinsenweg 5 Buitengebied Nijkerk 2009 en gedeeltelijk
Buitengebied 2012
14 Prinsenweg ong. Buitengebied Nijkerk 2009 en gedeeltelijk
Buitengebied 2012
15 Prinsenweg 9 Buitengebied Nijkerk 2009 en gedeeltelijk
Buitengebied 2012
16 Prinsenweg 11 Buitengebied Nijkerk 2009 en gedeeltelijk
Buitengebied 2012
17 Prinsenweg 13 Buitengebied Nijkerk 2009 en gedeeltelijk
Buitengebied 2012
18 Prinsenweg 15 Buitengebied Nijkerk 2009 en gedeeltelijk
Buitengebied 2012
19 Prinsenweg 17 Buitengebied Nijkerk 2009 en gedeeltelijk
Buitengebied 2012
20 Prinsenweg 21 t/m 21-06 Buitengebied Nijkerk 2009 en gedeeltelijk
Buitengebied 2012
21 Prinsenweg 23 Buitengebied Nijkerk 2009 en gedeeltelijk
Buitengebied 2012
22 Prinsenweg 23-01 Buitengebied Nijkerk 2009
23 Prinsenweg ong. Buitengebied Nijkerk 2009
24 Rubensstraat 71 t/m 71-44 Buitengebied Nijkerk 2009 en gedeeltelijk
Buitengebied 2012
25 Rubensstraat ong. Buitengebied Nijkerk 2009 en gedeeltelijk
Buitengebied 2012
26 Zelderseweg 27 Buitengebied Nijkerk 2009 en gedeeltelijk
Buitengebied 2012
27 Zelderseweg 29 Buitengebied Nijkerk 2009

2.3 Ruimtelijke Structuur

Het plangebied omvat verschillende locaties welke verspreid zijn gelegen in het buitengebied van gemeente Barneveld. Een aantal locaties, gelegen aan het grensbeloop van de gemeentegrens met de gemeente Nijkerk, hebben geen bijzondere ruimtelijke structuur. Hieronder worden voor een aantal andere locaties de ruimtelijke structuur beschreven.

Hunnenweg ong.

Binnen de planlocatie aan de Hunnenweg was in een verleden een asielzoekerscentrum gevestigd. De gronden zijn nu onbebouwd. Wel ligt de infrastructuur er nog. In het geldende bestemmingsplan "Hunnenweg I" wordt een villapark toegestaan. De ruimtelijke structuur van dat plan bestaat uit een eikenlaan, houtwallen en een beek die dwars door het gebied loopt. De villa's, op ruime kavels, worden georiënteerd op de centraal gelegen weg welke door het gebied loopt. Aan de zijde van de Hunnenweg is er ook een open groene ruimte die het gebied in steekt. Het villapark is niet van de grond gekomen. Voor deze locatie wordt een nieuw woningbouwplan voorbereid, maar vooralsnog wordt in dit actualiseringsplan uitgegaan van het huidige planologisch regime.

Koperweg 4

Deze locatie ligt nabij oudere stukken bos. In het geldende bestemmingsplan "Landgoed Groot Grevengoed" is ter plaatse een landhuis toegestaan en is een grootschalige natuurontwikkeling voorzien. Door deze ontwikkeling zal de bestaande ruimtelijke kwaliteiten van het kleinschalige gebied (Kampenlandschap) alsmede het landschap/de natuur versterkt worden.

Meentweg 19

Op deze locatie is een agrarisch bedrijf gevestigd. De ruimtelijke structuur sluit aan bij het aangrenzende gebied.

Prinsenweg

De zuidelijke zijde van de Prinsenweg is een redelijk verdicht agrarisch lint in het buitengebied ten noorden van Voorthuizen. Tevens vormt deze weg de grens met de Gemeente Nijkerk. Dit lint wordt gekenmerkt door wisselende woonbebouwing die georiënteerd is op de doorgaande straat. Er is vanaf de straat regelmatig een doorkijk naar het achterliggende gebied.

Tevens is er achter het lint een terrein met een aantal particuliere recreatiewoningen aanwezig. Deze hebben een naar binnen gekeerd karakter.

Zelderseweg ong.

De ruimtelijke structuur van de twee locaties aan de Zelderseweg sluiten aan bij het aangrenzende bos/natuurgebied.

Hoofdstuk 3 Planbeschrijving

Dit bestemmingsplan is voornamelijk beheersgericht. De geldende bestemmingen worden voor het overgrote deel in dit bestemmingsplan overgenomen en zo nodig vertaald conform de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP2012). In de voorbereiding van het bestemmingsplan is aan het licht gekomen dat in het plangebied op sommige plekken de feitelijke situatie niet in overeenstemming is met de vigerende plannen (illegale bouw en/of gebruik). Ingeval geen concreet zicht op legalisatie bestaat (door middel van een afzonderlijke planologische procedure), is ook de geldende bestemming overgenomen.

Hoofdstuk 4 Beleidskader

4.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op het relevante beleidskader. Het gaat om beleid en beleidsnota's die direct dan wel indirect doorwerken in het bestemmingsplan of invloed hebben op de bestemmingsregelingen. Van deze nota's is hierna per bestuursniveau een beknopte samenvatting gegeven.

4.2 Rijk

4.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

In 2012 is de nationale Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) van kracht geworden. Deze vervangt onder andere de Nota Ruimte.

De SVIR bepaalt welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze van invloed zijn op de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken. De Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) is de ministeriële regeling. Op 30 december 2011 zijn het Barro en de Rarro in werking getreden. In Barneveld zijn het Barro en de Rarro van toepassing in verband met de aanwezige militaire terreinen.

Het Rijk heeft drie doelen gekozen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • Het verbeteren en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Met de Structuurvisie zet het kabinet het roer om in het nationale ruimtelijke beleid. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

De 13 nationale belangen zijn:

  • Een excellente ruimtelijk-economische structuur van Nederland door een aantrekkelijk vestigingsklimaat in en goede internationale bereikbaarheid van de stedelijke regio’s met een concentratie van topsectoren (nationaal belang 1)
  • Ruimte voor het hoofdnetwerk voor (duurzame) energievoorziening en de energietransitie (nationaal belang 2)
  • Ruimte voor het hoofdnetwerk voor vervoer van (gevaarlijke) stoffen via buisleidingen (nationaal belang 3)
  • Efficiënt gebruik van de ondergrond (nationaal belang 4)
  • Een robuust hoofdnet van wegen, spoorwegen en vaarwegen rondom en tussen de belangrijkste stedelijke regio’s inclusief de achterlandverbindingen (nationaal belang 5)
  • Betere benutting van de capaciteit van het bestaande mobiliteitssysteem (nationaal belang 6)
  • Het in stand houden van het hoofdnet van wegen, spoorwegen en vaarwegen om het functioneren van het mobiliteitssysteem te waarborgen (nationaal belang 7)
  • Verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water) en bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico’s (nationaal belang 8)
  • Ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening en kaders voor klimaatbestendige stedelijke (her)ontwikkeling (nationaal belang 9)
  • Ruimte voor behoud en versterking van (inter)nationale unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten (nationaal belang 10)
  • Ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora- en faunasoorten (nationaal belang 11)
  • Ruimte voor militaire terreinen en activiteiten (nationaal belang 12)
  • Zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten (nationaal belang 13)

Doorwerking in plangebied

In dit geval is geen sprake van één van deze 13 nationale belangen. De SVIR vormt derhalve geen belemmering voor onderhavig plan.

4.2.2 Nationaal Waterplan 2016-2021

Het Nationaal Waterplan 2016-2021 is de opvolger van het Nationaal Waterplan 2009-2015. Het bevat de hoofdlijnen van het nationaal waterbeleid en de aspecten van het ruimtelijk beleid die daartoe behoren. Het Nationaal Waterplan verankert het nieuwe beleid voor de komende 6 jaar met een vooruitblik richting 2050: Nederland, een veilige en leefbare delta, nu en in de toekomst.

In het Nationaal Waterplan staan 5 ambities centraal. Nederland moet de veiligste delta in de wereld blijven. Deze ambitie wordt vooral ingevuld door onze veiligheidsnormen tegen overstroming te vernieuwen. Daarnaast wordt ingezet op een verbetering van de waterkwaliteit (meststoffen, bestrijdingsmiddelen, medicijnresten, microplastics). Dit zorgt er voor dat de Nederlandse wateren schoon en gezond zijn en er genoeg zoet water is. Verder beschrijft het Nationaal Waterplan dat Nederland klimaatbestendig en waterrobuust wordt ingericht en dat Nederland een gidsland is en blijft voor watermanagement en -innovaties. Dat is gunstig voor onze economie en ons verdienvermogen. De vijfde ambitie bestaat er uit dat Nederlanders waterbewust leven. Deze ambities moeten gezamenlijk ingevuld worden door iedereen die werkt aan de ruimtelijke inrichting van Nederland: alle overheden, bedrijven, maatschappelijke organisaties en kennisinstellingen.

Doorwerking in plangebied
De bevindingen en resultaten van de watertoets zijn beschreven in de waterparagraaf (§ 5.15).

4.3 Provincie

4.3.1 Reconstructiezonering

Reconstructieplannen

In het bestemmingsplan "Buitengebied 2012" is de zonering van veehouderijen gebaseerd op de Reconstructieplannen die golden ten tijde van de vaststelling van voornoemd plan; te weten het Reconstructieplan Veluwe en het Reconstructieplan Gelderse Vallei/Utrecht-Oost.

De 'Reconstructiewet concentratiegebieden 2002' schrijft een zonering van de intensieve veehouderij voor. Het reconstructieplan heeft tot doel veehouderij en kwetsbare natuur ruimtelijk te scheiden. Het zoneringsbeleid is er op gericht dat niet-grondgebonden veehouderijbedrijven (nieuwe naam voor intensieve veehouderij) geconcentreerd worden in gebieden die daarvoor geschikt zijn. Het doel is dat hierdoor verzuring gevoelige natuur ontlast wordt. De 'Reconstructiewet concentratiegebieden 2002' geeft aan dat het reconstructieplan een beschrijving moet bevatten van de ruimtelijke indeling van het reconstructiegebied in drie zones; deze zijn Extensiveringsgebieden, Verwevingsgebieden en Landbouwontwikkelingsgebieden.

Aangezien de plangrens van het onderhavige plan aansluit op het bestemmingsplan "Buitengebied 2012", is de zonering tevens opgenomen in dit plan. Hiermee blijft het planologisch regime in het buitengebied éénduidig.


Extensiveringsgebied

Gelderse Vallei: Binnen een bouwperceel van het bestemmingsplan dat in 2005 gold (Buitengebied 2000) mag nog gebouwd worden voor niet-grondgebonden veehouderijbedrijven, maar vergroting van het bouwperceel wordt niet meer toegestaan.

Er is een verplaatsingsregeling om bedrijven uit te kunnen plaatsen.


Verwevingsgebied

Gelderse Vallei: Nieuwvestiging van een niet-grondgebonden veehouderijbedrijf is niet toegestaan. Vergroting van het bouwperceel met 30% voor uitbreiding van een niet-grondgebonden veehouderijbedrijf is toegestaan mits deze uitbreiding niet op gespannen voet staat met lokale omgevingskwaliteiten. Omschakeling van volledig grondgebonden bedrijven naar een niet-grondgebonden veehouderijbedrijf is onder voorwaarden toegestaan. Bij de actualisatie in 2010 is afgesproken dat onder strenge extra voorwaarden een tweede 30% uitbreiding mogelijk is.


Landbouwontwikkelingsgebied

Gelderse Vallei: Nieuwvestiging van een niet-grondgebonden veehouderijbedrijf wordt mogelijk gemaakt, maar maximaal gebruik van de bestaande locaties staat voorop. Uitbreiding van en omschakeling naar een niet-grondgebonden veehouderijbedrijf is mogelijk evenals overname van een bestaande niet-grondgebonden veehouderijbedrijf.

4.3.2 Omgevingsvisie en Omgevingsverordening

De provincie Gelderland heeft een Omgevingsvisie en -verordening. Deze plannen gaan over verkeer, water, natuur, milieu en ruimtelijke ordening. De Omgevingsvisie beschrijft de lange termijn ambities en beleidsdoelen voor de fysiek leefomgeving. In de Omgevingsverordening zijn regels en bepalingen over de inrichting en beheer van de ruimtelijke omgeving vastgelegd. Met de Omgevingsvisie en -verordening loopt de provincie vooruit op de aankomende Omgevingswet, die naar verwachting in 2021 van kracht wordt. Deze wet biedt meer ruimte voor initiatieven en ontwikkelingen in het fysieke domein, in gesprek met de omgeving. Wanneer het nodig is, actualiseert de provincie onderdelen van de Omgevingsvisie en -verordening.

Vanaf 2019 actualiseert de provincie de Omgevingsverordening opnieuw, zodat deze verder in lijn wordt gebracht met de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland en anticipeert op de eisen van de Omgevingswet.

4.4 Regio

4.4.1 Functieveranderingsbeleid Regio Food Valley 2016

In maart 2017 is het “Functieveranderingsbeleid Regio Food Valley 2016” vastgesteld. Dit betreft een actualisering van de regionale beleidsafspraken over hoe de betrokken gemeenten om willen gaan met het toenemende probleem van leegstand van (voormalige) agrarische bedrijfsgebouwen. Het beleid stelt (voormalige) agrarische bedrijven in staat om de bedrijfsvoering op een maatschappelijk en ruimtelijk verantwoorde wijze te beëindigen. Daarnaast leidt het tot kwaliteitsverbetering in het buitengebied door de sloopverplichting van overtollige bebouwing en landschappelijke inpassing bij hergebruik / nieuwbouw ten behoeve van nieuwe woonfuncties of niet- agrarische bedrijfsfuncties. Dit regionale beleid is destijds tot stand gekomen als uitwerking van het provinciale functieveranderingsbeleid vanuit het Streekplan 2005. In 2008 is hiervoor de “Regionale beleidsinvulling functieverandering en nevenactiviteiten vastgesteld met in 2012 een “Nadere invulling” daarvan.

Vanuit onder meer de praktijkervaringen van de regiogemeenten en jurisprudentie is de wens ontstaan om de beide beleidskaders uit 2008 en 2012 samen te voegen en te actualiseren. Het Functieveranderingsbeleid Regio Food Valley 2016 is dan ook primair geen nieuw beleid. Wel zijn enkele beleidsaanpassingen/-toevoegingen gedaan;

  • Vereenvoudiging van de systematiek voor afroming/korting van sloopmeters;
  • Een toekomstbestendige en flexibele basissystematiek voor functieverandering naar wonen/werken;
  • (Lichte) stijging van de benodigde compensatie van sloopmeters voor functieverandering naar wonen en werken om in te spelen op de trend en ontwikkeling dat meer agrarische bedrijven zullen stoppen en dat meer (voormalige) agrarische bebouwing vrijkomt;

Deelnemende gemeenten
Het regionale beleid voor functieverandering is opgesteld vanuit de samenwerking tussen de gemeenten in het Gelderse gedeelte van de regio Food Valley en de gemeente Putten. Het gebied waarop het regionale beleid van toepassing is omvat de gemeenten Nijkerk, Putten, Barneveld, Scherpenzeel, Ede en Wageningen.

Van sloopmeters naar inzetbare sloopmeters
Om alle sloopmeters gelijkwaardig te maken en de voorgaande systematiek van afroming te vereenvoudigen, worden sloopmeters als eerste stap in een functieveranderingsproces vóór gebruik of verkoop 'omgezet' naar een 'inzetbare sloopmeters'. Bij hergebruik van bestaande bebouwing geldt ditzelfde. De oppervlakte van de te hergebruiken bebouwing wordt eerst berekend als 'sloopmeters', waarna de omzetting plaatsvindt naar 'inzetbare sloopmeters'. Voor het omzetten van de sloopmeters naar inzetbare sloopmeters wordt een korting toegepast (voorheen was dit de afroming), afhankelijk van de grootte van de slooplocatie.

Regionale inzetbaarheid van inzetbare sloopmeters
Het slopen van (voormalige) agrarische bedrijfsgebouwen wordt bevorderd door een regionale inzetbaarheid van de sloopmeters. Dit betekent dat er de mogelijkheid is om salderingslocaties te benutten die in een andere regiogemeente liggen dan de locatie waar de meters worden ingezet. De markt voor aankoop en/of verkoop van inzetbare sloopmeters door marktpartijen is daarmee groter.

Basissystematiek
Vanuit het functieveranderingsbeleid zijn nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen door middel van compensatie van inzetbare sloopmeters mogelijk in twee hoofdvormen met een basissystematiek;

  • functieverandering naar wonen;
  • functieverandering naar werken: (niet-agrarische) bedrijven, maatschappelijke en recreatieve functies.

De basissystematiek is opgebouwd met een standaard 'recht' voor een nieuwe woning/wooneenheid of niet-agrarisch bedrijf, het woningrecht en het bedrijfsrecht waarvoor een compensatie van inzetbare sloopmeters nodig is. Daarnaast wordt compensatie van inzetbare sloopmeters gevraagd per 1 m³ inhoud van de woning of 1 m² vloeroppervlakte niet-agrarisch bedrijf.

Verbrede mogelijkheden (gemeentelijke keuze)
In het geactualiseerde beleid is evenals in de voorgaande beleidsdocumenten een 'gereedschapskist' aan verbrede mogelijkheden voor de inzet van inzetbare sloopmeters opgenomen. Gemeenten hebben de keuzemogelijkheid uit deze regionaal afgestemde 'gereedschapskist' die onderdelen te kiezen die hen passen. Dit in aanvulling op de hoofdopzet van het beleid. De met de actualisering toegevoegde mogelijkheden geven meer ruimte voor nieuwe (maatwerk) ontwikkelingen. Een toegevoegde mogelijkheid is functieverandering van een woning naar een woongebouw, voor onder meer mogelijk toekomstige mantelzorgsituaties of meergeneratiewoningen. Daarnaast is een maatwerkmogelijkheid toegevoegd om in nog niet uitgewerkte situaties oplossingen te bewerkstelligen die in overeenstemming zijn met de lijn en de systematiek van dit beleid.

Doorwerking in plangebied

In de regels van dit bestemmingsplan zijn de mogelijkheden die het functieveranderingsbeleid biedt vertaald in afwijkingsregels en wijzigingsbevoegdheden binnen diverse bestemmingen.

4.5 Waterschap

Waterbeheersprogramma 2016-2021 Waterschap Vallei en Veluwe

Op 1 januari 2016 is het Waterbeheerprogramma 2016 - 2021 'Partnerschap als watermerk' van Waterschap Vallei en Veluwe in werking getreden. Het waterschap stelt in het waterbeheerprogramma dat de huidige wateropgaven zo complex zijn, dat alleen een aanpak samen met partnerorganisaties en inwoners zorgt voor de gewenste resultaten en de beste oplossingen. Daarom kan en wil het waterschap niet alleen opereren in het behalen van zijn doelen en hecht daarom groot belang aan de samenwerking met zijn partners in de regio. Samen met inwoners, ondernemers en andere organisaties wil het waterschap werken aan een duurzame waterzuivering van afvalwater en toekomstgericht beheer van onze dijken en waterwegen zodat iedereen tegen aanvaardbare kosten veilig kan wonen, werken en recreëren. Daarbij wil Waterschap Vallei en Veluwe de goede waterhuishoudkundige voorwaarden scheppen voor zowel inwoners, bedrijven, natuur en landbouw.

Een belangrijke ontwikkeling waar het waterschap op anticipeert is het veranderende klimaat. Deze verandering zal leiden tot meer extreme weersituaties: perioden van veel neerslag met kans op wateroverlast en perioden van droogte met kans op watertekorten. Om goed voorbereid te zijn, wil het waterschap het watersysteem robuuster maken door meer ruimte voor wateren te reserveren, zowel binnen de bebouwde kom als in het buitengebied. Het waterschap wil de effecten van klimaatverandering beperken door het vasthouden van water, het inrichten en beheren van robuuste watersystemen en het inrichten van een beperkt aantal waterbergingsgebieden. Afkoppelen van relatief schoon hemelwater van het riool is een belangrijke maatregel om overbelasting van het riool en een te snelle afvoer te voorkomen.

Daarnaast wil het waterschap negatieve effecten op de kwaliteit van oppervlaktewater, grondwater en bodem voorkomen, evenals negatieve effecten op beschermde flora en fauna.

Doorwerking in plangebied
De bevindingen en resultaten van de watertoets zijn beschreven in de waterparagraaf (§ 5.15).

4.6 Gemeente

4.6.1 Structuurvisie Buitengebied Barneveld

De structuurvisie Buitengebied Barneveld is op 21 september 2011 door de gemeenteraad vastgesteld. De Structuurvisie Buitengebied Barneveld bouwt voort op keuzes die gemaakt zijn in de Strategische visie en de Nota van Uitgangspunten voor het buitengebied.

De visie voor het buitengebied is ruimte bieden voor economische ontwikkeling in samenhang met behoud en ontwikkeling van de omgevingskwaliteiten landschap, natuur, woon- en leefmilieu.

Er doen zich belangrijke ontwikkelingen voor die bepalend zijn voor de toekomst van het buitengebied. De landbouw heeft niet stil gestaan en past zich aan, aan nieuwe ontwikkelingen. De doorgaande ontwikkeling in de agrarische sector heeft onder andere tot gevolg dat er steeds minder maar wel grotere agrarische bedrijven zijn gekomen en nog zullen komen. Een gevolg hiervan is vrijkomende agrarische erven door functieverandering naar wonen of werken. Ook is steeds vaker sprake van verbreding en verduurzaming. Tevens wordt geconstateerd dat recreatiebedrijven moderniseren en de kwaliteit verhogen. Deze ontwikkelingen zijn van grote invloed op de omgevingskwaliteiten natuur, landschap, cultuurhistorie en woon- en leefomgeving.

Met de visie wordt ruimte geboden voor economische ontwikkeling in samenhang met behoud en ontwikkeling van de omgevingskwaliteiten. Dat gaat de gemeente doen door initiatieven mede te beoordelen op de mate waarin ze bijdragen aan behoud en ontwikkeling van de omgevingskwaliteit, bijvoorbeeld effecten op landschap (beeldkwaliteit), woon- en leefmilieu, verkeer en natuur.

De gemeente wil diverse ontwikkelingen faciliteren. Wat betreft de landbouw gaat dat om zowel schaalvergroting als verbreding en innovatie. Die verbreding verdient mogelijkheden om enerzijds extra inkomsten te bieden aan agrarische ondernemers en anderzijds om duurzame en innovatieve ontwikkelingen ruimte te geven. Verbreding is bovendien interessant voor de beleidsopgave om recreatieve mogelijkheden in het hele buitengebied te benutten en te stimuleren. Innovatie verdient kansen omdat daarmee kan worden gewerkt aan de versterking van de positie van de Regio FoodValley, aan ondernemingszin en aan klimaatadaptatie. De schaalvergroting en de innovatieve ontwikkelingen moeten echter wel passen in het landschap van de gemeente Barneveld. Die voorwaarde geldt ook voor de locaties waar de agrarische bedrijven juist stoppen en gebruik maken van het beleid voor functieverandering waarmee woningen of (kleine) bedrijven worden gerealiseerd. Het spreekt vanzelf dat ook recreatieve functies moeten bijdragen aan een fraai en herkenbaar landschap. Een landschappelijk fraai buitengebied met goed ingepaste ontwikkelingen. Een buitengebied dat zo wordt ingericht dat het een aangename plek is om er te werken en te recreëren. Dat vergt een goed klimaat om passende werk- en recreatiefuncties daadwerkelijk te kunnen behouden en ontwikkelen.

Het buitengebied als een prettige omgeving om te verblijven geeft ook een meerwaarde voor de talrijke woningen die in het buitengebied aanwezig zijn en is van groot belang als positieve vestigingsfactor voor de (toekomstige) bewoners van de negen woonkernen. Die meerwaarde wil de gemeente graag verder versterken door het ontwikkelen van de relaties tussen de dorpen en het buitengebied. Daarom wil de gemeente initiatieven op het gebied van bijvoorbeeld de lokale voedselvoorziening en het beleven van veehouderij (kijk- en doemogelijkheden) en natuur (rust zoeken en onderhoud) faciliteren.

De hiervoor genoemde aanpak geldt voor het hele buitengebied. Daarnaast is een onderscheid gemaakt in deelgebieden, met beleidsaccenten op grond van landschappelijke kenmerken en zones op grond van een specifieke functie. Zie hiervoor de afbeelding 'Visie ruimtelijke kwaliteit Barneveld'.

De deelgebieden zijn:

  • Agrarisch bedrijvenlandschap.
  • Agrarisch bekenlandschap.
  • Agrarisch slagenlandschap.
  • Veluws natuurgebied met agrarische enclaves.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1462-0003_0002.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1462-0003_0003.png"

afbeelding 3: Visie ruimtelijke kwaliteit Barneveld + legenda

Per deelgebied wordt de ontwikkelingsrichting beschreven. Het kwaliteitsbeeld vormt het ruimtelijk toetsingskader. Het stelt eisen die richtinggevend zijn voor ruimtelijke ontwikkeling. Deze (minimum)eisen zijn kaderstellend voor het bestemmingsplan. De verschillende planlocaties van dit bestemmingsplan liggen in de volgende deelgebieden en zones:

LOCATIE Deelgebied Zone
Damweg grensbeloop agrarisch slagenlandschap
Koperweg grensbeloop agrarisch slagenlandschap
Koperweg 4 agrarisch slagenlandschap
Appelseweg grensbeloop agrarisch bekenlandschap
De Kelis grensbeloop agrarisch bekenlandschap
Hunnenweg ong. overgangszone landschap, landbouw en recreatie
Noordenweg ong. stedelijke zone
Meentweg 19 agrarisch bedrijvenlandschap
Prinsenweg 1 t/m 23 stedelijke zone
Rubensstraat stedelijke zone
Zelderseweg 27-29 agrarisch slagenlandschap
Zelderseweg grensbeloop robuuste ecologische verbindingszone

Agrarisch bedrijvenlandschap

Het deelgebied wordt gekarakteriseerd door afwisselend kleinschalig landschap met diverse cultuurhistorische landschapstypes (kampenlandschap, heideontginningslandschap et cetera). Intensieve landbouw is de belangrijkste gebruiksvorm van dit deelgebied. Het beleid is gericht op herstructurering en passende schaalvergroting, waarbij productieruimte beschikbaar komt voor de toekomstgerichte bedrijven die in staat zijn om te groeien en daarin te investeren. Bestaande waardevolle natuur- en landschappelijke waarden worden beschermd en zijn nevengeschikt aan de hoofdfunctie landbouw.

Agrarisch bekenlandschap

Het agrarisch bekenlandschap wordt gekarakteriseerd door een afwisseling van hogere ruggen met dichtere beplanting (onder andere lanen) en bebouwing en lagere open delen waar de beken lopen. Langs de beken is sprake van langere doorzichten. Delen van het gebied zijn zeer kleinschalig door kleinschalige landschapselementen en bosjes. In dit deelgebied zijn een aantal relatief gave relicten van het kampenlandschap. De functie landbouw in het gebied is richtinggevend naast het versterken van dagrecreatief medegebruik.

Agrarisch slagenlandschap

De rationele verkaveling rond Zwartebroek is gekoppeld aan een relatief kleinschalige ruimtelijke opzet, doordat veel lijnen worden begeleid door beplanting (lanen, houtsingels et cetera). Er ontstaan daardoor landschappelijke coulissen. Grote delen van het gebied zijn relatief gave relicten van het cultuurhistorische slagenlandschap. Het duidelijk nattere karakter is goed herkenbaar in de beplantingen. In het gebied is de functie landbouw richtinggevend naast het versterken van recreatief medegebruik. In de natuurkerngebieden van de ecologische hoofdstructuur is de landbouwfunctie niet richtinggevend. In die gebieden wordt gestreefd naar duurzame landbouw binnen de natuurdoelstellingen.

Stedelijke zone

Het concentratiebeleid voor woningbouw, ontwikkeling van bedrijventerreinen en voorzieningen in het gebied Barneveld - Harselaar - Voorthuizen blijft onverkort uitgangspunt.

Overgangszone landschap, landbouw en recreatie

Het ruimtelijk beleid richt zich vooral op handhaving en versterking van het functioneren van de bestaande verblijfsrecreatieve sector, primair door verbetering van de kwaliteit van bestaande verblijfsrecreatiebedrijven. Een landschappelijk aantrekkelijke overgang tussen Veluwe en Vallei is wenselijk.

Robuuste ecologische verbindingszone

Dit betreft een mogelijk te versterken ecologische verbinding tussen de Veluwe en de Utrechtse heuvelrug. Robuuste verbindingen worden heroverwogen. Het beleid voor deze zone is afhankelijk van de uitkomst van de heroverweging. Er kan mogelijk gedacht worden aan natuur- en landschapsontwikkeling in combinatie met herstel van het watersysteem.

Doorwerking in plangebied

Dit bestemmingsplan is in overeenstemming met de structuurvisie.

4.6.2 Hemelwaterplan 2017-2020 'Klimaatactief!'

Het Hemelwaterplan 2017-2020 'Klimaatactief!' richt zich op een duurzame omgang met hemelwater. Het geeft aan wat het gemeentelijk beleid is ten aanzien van afstromend hemelwater in bestaande situaties en bij nieuwe ontwikkelingen. Het plan zet in op een integrale benadering en meervoudige inrichting van de totale openbare ruimte. Barneveld gaat aan de slag met het waterbestendig inrichten van de openbare ruimte om bestand te zijn tegen klimaatverandering.

Doorwerking in plangebied
De bevindingen en resultaten van de watertoets zijn beschreven in de waterparagraaf (§ 5.15).

4.6.3 Overige gemeentelijke beleidsnota's en notities

Ruimte voor Mantelzorg
In de notitie Ruimte voor mantelzorg (uit 2011) is het beleidskader voor woonruimte voor mantelzorg in het buitengebied nader uitgewerkt.

De gemeente hanteert de volgende uitgangspunten:

  1. 1. Bij een directe behoefte aan mantelzorg die naar redelijke verwachting niet zeer langdurig zal zijn, denkt de gemeente mee in een voor de concrete situatie geëigende oplossing. Dit gebeurt doorgaans op basis van een tijdelijke omgevingsvergunning.
  2. 2. De mogelijkheid van inwoning – in zuivere zin, dus in de vorm van onzelfstandige woonruimte – past binnen de regelgeving en is en blijft daarmee dus een optie.
  3. 3. Een tweede wooneenheid binnen de bouwmassa van een woning in het buitengebied wordt mogelijk gemaakt:
    1. a. indien deze aantoonbaar een functie zal hebben voor (toekomstige) mantelzorg;
    2. b. binnen de toegelaten inhoudsmaat van de woning, eventueel in samenhang met het vergroten van die inhoud van die woning volgens mogelijkheden die beleid en regelgeving daarvoor bieden of gaan bieden;
    3. c. indien deze een ondergeschikt karakter heeft (een vloeroppervlak van maximaal 35% van dat van de woning, maar niet meer dan 65 m2);
    4. d. mits daarvoor een oppervlakte van 300 m2 aan overtollig geworden opstallen wordt gesloopt die voldoet aan de criteria voor sloopmeters volgens het functieveranderingsbeleid.

Voor het bestemmingsplan betekent dit dat ruimte moet worden geboden voor onderdeel 3. In het voorliggende bestemmingsplan is, gezien de bescheiden ruimtelijke effecten, onderdeel 3 mogelijk gemaakt door middel van een binnenplanse afwijkingsmogelijkheid.

Groenstructuurplan
Het Groenstructuurplan (uit 2011) biedt kaders voor de ontwikkeling van de groenstructuren. Dit betreft de inrichting van het openbaar groen om de groenstructuren in en de herkenbaarheid van de kernen te behouden, ontwikkelen en versterken. Bestaande groenstructuren en -elementen worden zoveel mogelijk behouden en verweven met nieuwe structuren. Voor het buitengebied betekent dit dat de bestaande structuren gehandhaafd moeten blijven. Daarvoor is in het voorliggende bestemmingsplan een passende bestemming opgenomen. Bij ontwikkelingen in het buitengebied die de groenstructuur aantasten kan als voorwaarde worden gesteld om passende maatregelen te nemen.

Hoofdstuk 5 Randvoorwaarden

5.1 Bodem

5.1.1 Bodemkwaliteit

In het kader van de bestemmingsplanprocedure is beoordeeld of de milieuhygiënische bodemkwaliteit ter plaatse van het plangebied voldoet aan de eis van financiële uitvoerbaarheid en uit oogpunt van volksgezondheid en milieu aanvaardbaar mag worden geacht voor het beoogde gebruik.

Beoordeling van de milieuhygiënische bodemkwaliteit vindt plaats op basis van de vastgestelde bodemkwaliteitskaart (BKK) en het bodembeheerplan (BBP).

Met dit instrumentarium kan de bodemkwaliteit binnen het plangebied met een bepaalde statistische zekerheid worden bepaald voor zover blijkens historisch onderzoek geen sprake is van verdachte locaties. Op basis daarvan zijn er geen risico's te verwachten voor de beoogde bestemming en het gebruik.

Dit bestemmingsplan is hoofdzakelijk beheersgericht. Het voorziet niet in specifieke nieuwe ontwikkelingen. Er is geen aanleiding om de bouw- en/of gebruiksmogelijkheden van bepaalde gronden in dit bestemmingsplan te beperken ten opzichte van het geldende planologische regime. In enkele deelgebieden is de bestemming van gronden in overeenstemming gebracht met het feitelijke gebruik. Zo is bij een bosschage aan de Prinsenweg in Voorthuizen aanleiding gevonden voor de herziening van de oude bestemmingen 'Bos' en 'Agrarisch' in de nieuwe bestemming 'Groen'. De doorgevoerde correcties hebben echter geen - negatieve - invloed op de bodemkwaliteit.

5.2 Cultuurhistorie

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moet bij het opstellen van bestemmingsplannen rekening worden gehouden met cultuurhistorische waarden. Daar waar het voor de archeologie al gemeengoed is, geldt het dus ook voor andere aspecten van de cultuurhistorie. Rekening houden met cultuurhistorie impliceert dat bekend moet zijn wat er voor waarden aanwezig zijn. De gemeente heeft daarom een proces opgestart om bestaande kennisdocumenten te actualiseren en waar nodig nieuwe kennis op te bouwen. De gemeente beschikt over de volgende vastgestelde kaarten:

  • Archeologische waarden- en verwachtingenkaart;
  • Cultuurlandschappelijke waardenkaart;
  • Historische stedenbouwkundige waardenkaarten.

Door cultuurhistorie een plek te geven in procedures op het gebied van ruimtelijke ordening wordt ook bereikt dat de aandacht niet uitsluitend uitgaat naar individuele objecten (de aangewezen monumenten), maar juist de samenhang tussen gebouwen en hun omgeving.

5.2.1 Archeologie

Binnen voorliggend plangebied komen verschillende archeologische verwachtingswaarden voor.

In de regels van dit plan worden voorwaarden gesteld voor de omgang met archeologie bij de vergunningverlening (waaronder de omgevingsvergunning voor het bouwen en voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden).

5.2.2 Historische stedenbouwkundige waarden

De gemeenteraad heeft op 25 april 2018 ingestemd met de 'stedebouwkundige waardevolle gebieden' als weergegeven in de 'Historische stedebouwkundige waardenkaart' en de aangegeven 'vast te leggen kenmerken' in de bijbehorende Tabel, en deze te hanteren als toetsingskader bij ruimtelijke ontwikkelingen. Het plangebied heeft volgens deze kaart geen bijzondere waarden. Evenmin bevinden zich binnen het plangebied monumenten.

5.2.3 Cultuurlandschappelijke waarden

De gemeenteraad heeft op 25 april 2018 ingestemd met de 'Cultuurlandschappelijke waardenkaart' als toetsingskader bij ruimtelijke ontwikkelingen. Ten aanzien van de bescherming van landschappelijke waarden wordt in het bestemmingsplan een dubbelbestemming opgenomen ter borging van de hoogst gewaardeerde gebieden. Voor die gebieden wordt het stellen van een onderzoek verplicht gesteld bij ontwikkelingen.

Zeer hoog gewaardeerde landschappen (waarde 5) krijgen een dubbelbestemming in het bestemmingsplan; hoog gewaardeerde landschappen (waarde 4) krijgen een dubbelbestemming in het bestemmingsplan, mits ze aan zeer hoog gewaardeerde landschappen grenzen. Het is de bedoeling dat de waarden worden gehandhaafd dan wel versterkt.

De onderstaande locaties binnen het voorliggende plangebied behoren tot de hoogst gewaardeerde gebieden:

  1. 1. Koperweg grensbeloop, te Zwartebroek
  2. 2. Zelderseweg grensbeloop, te Zwartebroek
  3. 3. Zelderseweg 27 en 29, te Zwartebroek
  4. 4. de gronden achter Rubensstraat 71, te Voorthuizen
  5. 5. de gronden ten oosten en zuidoosten van Prinsenweg 23, te Voorthuizen

Dit bestemmingsplan is voornamelijk beheersgericht en maakt geen ontwikkelingen mogelijk die strijdig zijn met de aan de planlocaties toegekende waardering.

5.3 Ecologie

De belangrijkste wet voor natuurbescherming in Nederland is de Wet natuurbescherming. Deze wet is op 1 januari 2017 in werking getreden. De Europese Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn zijn vertaald in deze wet.

De Wet natuurbescherming vervangt de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet.

Daarnaast is qua ecologie ook het Gelders Natuurnetwerk en de Gelderse Ontwikkelingszone van belang.

5.3.1 Wet natuurbescherming

5.3.2 Gelders Natuurnetwerk en Groene Ontwikkelingszones

Enkele van de deelgebieden van het bestemmingsplan liggen binnen de (voormalige) Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is de opvolger van de EHS. Met het bestuursakkoord Natuur is de realisatie en het beheer van het NNN de verantwoordelijkheid van de provincies geworden.

In de periode tot 2027 willen Rijk en provincies een forse extra stap zetten op weg naar realisatie van de doelen van de Vogelrichtlijn, Habitatrichtlijn en de Kaderrichtlijn Water. Hierbij moet maximale synergie worden bereikt tussen natuur- en watermaatregelen. De provincies geven elk in hun eigen provincie uitwerking aan het natuurbeleid op basis van het Natuurpact.

Voor de EHS uit de Structuurvisie Gelderland zijn in de Omgevingsvisie twee nieuwe natuurcategorieën in de plaats gekomen: het Gelders Natuurnetwerk (GNN) en de Groene Ontwikkelingszone (GO.) Zoals hieronder blijkt liggen zes deelgebieden binnen de grenzen van het bestemmingsplan in het GO.

Natuur

Gelderland streeft naar het veiligstellen van de verscheidenheid (biodiversiteit) en kwaliteit van de Gelderse natuur. Hiertoe zet de provincie zich in op de realisatie van een compact en hoogwaardig stelsel van onderling verbonden natuurgebieden. Dit wil de provincie bereiken door de bestaande natuur in het Gelders Natuurnetwerk (GNN) te beschermen en de samenhang te versterken door het uitbreiden van natuurgebieden in het GNN en het aanleggen van verbindingszones in de Groene Ontwikkelingszone (GO).

Uit de onderstaande kaarten blijkt dat een aantal locaties in de GO ligt, namelijk:

  • locatie Damweg grensbeloop te Zwartebroek; het betreft hier onbebouwde agrarische grond.
  • locatie Koperweg grensbeloop te Zwartebroek; het betreft hier onbebouwde agrarische grond.
  • de locatie Koperweg 4 te Zwartebroek; dit betreft "Landgoed Groot Grevengoed" waar een landhuis planologisch is toegestaan en een grootschalige natuurontwikkeling is voorzien.
  • locatie Zelderseweg 27-29 te Zwartebroek; hier bevindt zich een agrarisch bedrijf en een woning.
  • locatie Zelderseweg grensbeloop te Zwartebroek; het betreft hier onbebouwde agrarische grond met bos en een watergang.
  • locatie Hunnenweg te Voorthuizen; op deze locatie is planologisch woningbouw toegestaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1462-0003_0005.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1462-0003_0006.png"

afbeelding 2: fragmenten Gelders Natuurnetwerk en Groene Ontwikkelingszone

Groene Ontwikkelingszone
De GO heeft een dubbele doelstelling. Er is ruimte voor verdere economische ontwikkeling in combinatie met een (substantiële) versterking van de samenhang tussen aangrenzende en inliggende natuurgebieden.

De GO bestaat uit terreinen met een andere bestemming dan bos of natuur die ruimtelijk vervlochten zijn met het GNN. Het gaat vooral om landbouwgrond, maar ook om terreinen voor verblijfs- en dagrecreatie, infrastructuur, woningen en bedrijven.

In de GO heeft de provincie onder andere de volgende doelstellingen:

  • de samenhang tussen de natuurgebieden bevorderen en daarmee het GNN versterken en overgangen tussen natuurbestemmingen en andere functies zoneren;
  • ruimte bieden voor de verdere ontwikkeling van functies die hier aanwezig zijn en passen, in het bijzonder de grondgebonden landbouw, het landgoedbedijf en extensieve openluchtrecreatie;
  • kansen bieden voor creatieve functiecombinaties ter versterking van het natuurlijke systeem door een versterking van de kernkwaliteiten van natuur en landschap in combinatie met stedelijke functies waaronder verblijfsrecreatie;
  • beschermen van bos.

Vanwege de dubbele doelstelling is er in de GO ruimte voor nieuwe ontwikkelingen en voor een uitbreiding van bestaande bedrijven, woningen en bouwwerken en andere functies. Voor landbouw, het landgoedbedrijf en extensieve openluchtrecreatie ligt hier ontwikkelingsruimte, waarbij de kernkwaliteiten per saldo niet significant worden aangetast.

Bij een uitbreiding voor de overige functies gaat het om het 'per saldo' niet significant aantasten (bij een beperkte uitbreiding) dan wel om het substantieel versterken (bij een grote uitbreiding) van de kernkwaliteiten. In dat saldo zijn een vergroting van de oppervlakte natuur en versterking van de ecologische samenhang een belangrijke randvoorwaarde.

De Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik legt de focus op het toevoegen van stedelijke functies binnen bestaand stedelijk gebied. Dit betekent dat er zo nodig ook in de GO ruimte is voor stedelijke functies maar dan in combinatie met een substantiële versterking van de kernkwaliteiten van de GO.

De kernkwaliteiten zijn:

  • de samenhang met aangrenzende natuurgebieden;
  • de aanwezige en nog te ontwikkelen natuurwaarden (in het bijzonder de ecologische verbindingszones);
  • de landschappelijke, cultuurhistorische, geomorfologische en archeologische waarden;
  • de abiotische kwaliteiten stilte, donkerte, openheid en 'rust' (omgevingscondities).

Ter bescherming en versterking van de aanwezige natuur- en landschapswaarden zijn regels opgenomen in de Omgevingsverordening waaraan gemeentelijke bestemmingsplannen moeten voldoen. Nieuwe natuurelementen die gerealiseerd zijn, worden toegevoegd aan het Gelders Natuurnetwerk.

Doorwerking in plangebied
Dit bestemmingsplan maakt geen nieuwe ontwikkeling of een nieuwe functie mogelijk.

5.4 Externe Veiligheid

Doel
Externe veiligheid gaat over het beperken en beheersen van risico's en effecten van calamiteiten, en over het bevorderen van de veiligheid van personen in de omgeving van activiteiten (bedrijven en transport) met gevaarlijke stoffen. Dat gebeurt door te voorkomen dat te dicht bij gevoelige bestemmingen activiteiten met gevaarlijke stoffen plaatsvinden, door de zelfredzaamheid te bevorderen en door de calamiteitenbestrijding te optimaliseren.

In deze paragraaf wordt ingegaan op externe veiligheid in relatie tot verschillende risicovolle bronnen en/of objecten in en nabij het plangebied. Eerst wordt het wettelijk kader op nationaal niveau beschreven, daarna het gemeentelijk beleid en vervolgens overige wet- en regelgeving die voor het plangebied relevant is. Tot slot wordt zo nodig het groepsrisico verantwoord.

Wettelijk kader
Op nationaal niveau zijn verschillende wetten en regels ten aanzien van externe veiligheid. Voor bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI; oktober 2004). Voor transport is het Besluit externe veiligheid transportroutes van toepassing (Bevt: april 2015). Voor buisleidingen moet worden getoetst aan het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb; januari 2015). Bij externe veiligheid wordt onderscheid gemaakt tussen Plaatsgebonden risico en Groepsrisico.

Plaatsgebonden Risico (PR)
Dit is een maat voor de kans dat iemand dodelijk getroffen kan worden door een calamiteit met een gevaarlijke stof. De gestelde norm is een ten minste in acht te nemen grenswaarde (PR 10-6/jaar) die niet mag worden overschreden ten aanzien van 'kwetsbare objecten', alsmede een zoveel mogelijk te bereiken richtwaarde (PR 10-6/jaar) ten aanzien van 'beperkt kwetsbare objecten';

Groepsrisico (GR)
Dit is een maat voor de kans dat een grotere groep tegelijkertijd dodelijk getroffen kan worden door een calamiteit met gevaarlijke stoffen. Voor het groepsrisico geldt een verantwoordingsplicht.

Plasbrandaandachtsgebied (PAG)
Binnen het werkveld externe veiligheid wordt sinds jaren gewerkt met twee risiconormen, het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Bij de ontwikkeling van het Basisnet is hieraan een derde voorwaarde toegevoegd: het plasbrandaandachtsgebied (PAG). Hiermee wordt het effectgebied weergegeven van het scenario met de grootste kans van voorkomen: de plasbrand. In deze gebieden moet er in samenhang met mogelijkheden van plasbrandbestrijding en bouwtechnische maatregelen beargumenteerd worden waarom er gebouwd wordt.

Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen
Op 1 april 2015 is het Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen van kracht geworden. Dit Basisnet geeft aan over welke routes (spoor, water en weg) gevaarlijke stoffen worden vervoerd. Het Basisnet spoor heeft betrekking op het vervoer van gevaarlijke stoffen over het hoofdspoorwegennet. Op basis van de wet- en regelgeving omtrent het Basisnet worden, rekening houdend met te verwachten groei van vervoer van gevaarlijke stoffen door Nederland en verdichting van de ruimte naast het spoor (binnen een afstand van 200 m van het spoor) in met name stedelijke kernen, afspraken gemaakt over de risicoruimte.

Beleidsvisie externe veiligheid
In 2009 heeft de gemeente Barneveld de 'Beleidsvisie externe veiligheid vastgesteld. In deze visie is onder meer vastgelegd hoe in Barneveld nabij risicobronnen zal worden omgegaan met het veiligstellen van een acceptabel niveau van risico's externe veiligheid en beheersbaarheid.

Omgevingswet
Met de Omgevingswet wil de overheid de regels voor ruimtelijke ontwikkeling vereenvoudigen en samenvoegen. Zodat het straks bijvoorbeeld makkelijker is om bouwprojecten te starten. De Crisis- en herstelwet (Chw) maakt dit nu al mogelijk, bijvoorbeeld door bestaande regels aan te passen.

Naar verwachting treedt de Omgevingswet in 2021 in werking. Met de omgevingswet worden de regels omtrent veiligheid anders. De beoordeling van het plaatsgebonden risico vindt in het Bkl (Besluit kwaliteit leefomgeving) op dezelfde wijze plaats als nu. In tegenstelling tot de huidige risicobenadering worden in het Bkl aandachtsgebieden gehanteerd in plaats van invloedsgebieden. Aandachtgebieden zijn gedefinieerd voor een drietal scenario's waarvoor afstanden zijn vastgesteld. Deze aandachtsgebieden zijn: brand-aandachtsgebied (BAG), explosie-aandachtsgebied (EAG) en toxisch-aandachtsgebied (TAG). Binnen deze aandachtsgebieden dienen maatregelen aan objecten genomen te worden afhankelijk van het soort scenario waarbinnen een ontwikkeling plaatsvindt. Op deze wijze wordt er een effectgericht beleid in stand gebracht. Daarnaast is in de omgevingswet een nieuw soort kwetsbaar gebouw geïntroduceerd, een zeer kwetsbaar gebouw. Dit zijn onder andere ziekenhuizen, kinderdagverblijven, verzorgingstehuizen, et cetera. Deze gebouwen mogen niet binnen aandachtsgebieden worden gesitueerd.

Beoordeling
In de directe omgeving van de planlocaties bevinden zich geen risicobronnen die hun invloedsgebied over het plangebied hebben liggen. Het aspect externe veiligheid vormt daarom geen belemmering voor het deelgebied.

5.5 Geluid

De basis voor de ruimtelijke afweging van geluid is de Wet geluidhinder (Wgh). Bij verlening van een omgevingsvergunning of het vaststellen van een bestemmingsplan komen in de volgende gevallen de regels van deze wet aan de orde: het bestemmen van gronden voor nieuwe geluidgevoelige objecten (bijvoorbeeld woningen en onderwijsgebouwen) binnen zones langs (spoor-)wegen en zones rondom industrieterreinen; het bestemmen van gronden voor de aanleg van nieuwe, dan wel reconstructie van gezoneerde (spoor-)wegen; het bestemmen van gronden voor (nieuwe) industrieterreinen waar zich grote lawaaimakers kunnen vestigen en herziening van zonegrenzen van industrieterreinen.

De Wet geluidhinder gaat uit van zones langs (spoor-)wegen en zones bij industrieterreinen. Het gebied binnen deze zone geldt als akoestisch aandachtsgebied waar, voor bouwplannen en bestemmingsplannen, een akoestische toetsing uitgevoerd dient te worden. De geluidbelasting op de gevels van nieuwe geluidgevoelige bestemmingen mag in principe niet meer bedragen dan de voorkeursgrenswaarde. Indien de geluidbelasting op de gevel hoger is dan de voorkeursgrenswaarde kan onder bepaalde voorwaarden een verzoek worden gedaan tot vaststelling van een hogere waarde. Hierbij mag de geluidbelasting de uiterste grenswaarde niet overschrijden. De voorkeursgrenswaarde en uiterste grenswaarde voor nieuwe of bestaande geluidgevoelige bestemmingen verschillen per geluidsbron. In geval van nieuwe geluidgevoelige bestemmingen binnen zones langs wegen of spoorwegen, of binnen de zone van een industrieterrein, is akoestisch onderzoek vereist.

Voor inrichtingen die niet onder de Wet geluidhinder vallen wordt in eerste instantie uitgegaan van de richtafstanden uit de VNG-Publicatie “Bedrijven en milieuzonering”. Hierin zijn voor verschillende typen bedrijfscategorieën en milieucategorieën richtafstanden gegeven voor geluid. Ook kan voor deze inrichtingen gekeken worden naar de regels uit het Activiteiten besluit of de handreiking industrielawaai en vergunningverlening, dit al naar gelang van toepassing is op de inrichting.

Beoordeling

Het voorliggende bestemmingsplan is voornamelijk een beheersgericht plan. Met het plan worden geen nieuwe ontwikkelingen die vallen onder het regime van de Wet geluidhinder mogelijk gemaakt. Ook worden geen ontwikkelingen voorzien die getoetst dienen te worden aan de VNG-richtafstanden, het Activiteitenbesluit of de handreiking industrielawaai en vergunningverlening. Een akoestisch onderzoek is dan ook niet noodzakelijk.

5.6 Geur

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan toetst het bevoegde gezag enerzijds of in het plangebied een qua geur acceptabel woon- en leefklimaat gegarandeerd is. Anderzijds is het uitgangspunt dat met het plan de omliggende bedrijven niet vergaand in hun ontwikkelingsmogelijkheden mogen worden beperkt.

Uitgangspunt voor de toetsing zijn de normen zoals die in of op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) zijn vastgelegd. De Wgv maakt het mogelijk om bij verordening af te wijken van de wettelijke geurnormen. De gemeente Barneveld heeft van die mogelijkheid gebruik gemaakt. De Verordening geurhinder en veehouderij is in werking getreden op 18 oktober 2008, waarbij voor een aantal aangegeven delen van het grondgebied van Barneveld andere normen dan de wettelijke zijn vastgesteld. Het plan is getoetst aan de normen die zijn vastgesteld in deze verordening, voor zover deze normen van toepassing zijn in of rond het plangebied.

Veel bedrijven hebben geen omgevingsvergunning milieu meer nodig, maar vallen onder algemene milieuregels zoals vastgelegd in het Activiteitenbesluit milieubeheer. Aangezien de geurnormen uit de Wgv vrijwel één op één zijn overgenomen in het Activiteitenbesluit, kunnen bedrijven die onder dit besluit vallen ook gewoon worden meegenomen in de Wgv-toets.

Onder een 'geurgevoelig object' wordt verstaan: een gebouw, bestemd voor en blijkens aard, indeling en inrichting geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf en die daarvoor permanent of een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik, wordt gebruikt.

Beoordeling

Het bestemmingsplan "Grenscorrecties" is in hoofdzaak een beheersgericht plan. In dit plan worden geen nieuwe geurgevoelige objecten mogelijk gemaakt.

Hieronder wordt per deelgebied beschreven of er veehouderijen binnen het plangebied of in de omgeving zijn gelegen.

Deelgebied A: Koperweg

In de directe omgeving is alleen een agrarisch bedrijf aan de Koperweg 6-8 van toepassing. Voor Koperweg 8 is in 2016 een melding geaccepteerd voor een meelwormenkwekerij/madenhandel met als nevenactiviteit caravanstalling. Voor maden en wormen geldt een richtafstand van 100 meter voor wat betreft het aspect geur. De werkelijke afstand tussen het agrarisch bouwvlak en de woonbestemming voor het landhuis aan de Koperweg 4 is minder dan 100 meter, namelijk zo'n 40 meter.

De richtafstand van 100 meter komt met name doordat een madenkwekerij veel geuroverlast geeft. In het geval van het bedrijf aan de Koperweg 8 is echter sprake van een meelwormenkwekerij, wat weinig geuroverlast geeft. Tevens geeft een madenhandel niet veel overlast, omdat de maden schoon worden gebracht en worden opgeslagen in koelcellen.

Ondanks dat er niet geheel aan de richtafstand wordt voldaan, is er gelet op de aard van het bedrijf en de situering van de bedrijfsgebouwen ter plaatse van het toegestane landhuis sprake van een goed woon- en leefklimaat.

Deelgebied B: Koperweg ten noorden van nr. 16

Binnen de planlocatie van dit deelgebied bevindt zich geen geurgevoelig object, maar uitsluitend agrarische grond en een weg. Agrarische geurhinder is hier niet relevant.

Deelgebied C: Rubensstraat

Binnen dit deelgebied is een verblijfsrecreatieterrein toegestaan. Op het naastgelegen perceel aan de Voorthuizerweg 2-2a in Nijkerk rust een milieuvergunning voor 279 paarden en 20 stuks jongvee. Voor paarden/jongvee geldt een vaste afstand van 50 meter in het buitengebied tot geurgevoelige objecten. De werkelijke afstand tussen het agrarisch bouwvlak en het recreatieterrein is minder dan 50 meter.

Het betreffende verblijfsrecreatieterrein is reeds een bestaande en bestemde functie. Met dit bestemmingsplan worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Een geuronderzoek is dan ook niet noodzakelijk.

Deelgebied D: Prinsenweg

Binnen de planlocatie van dit deelgebied zijn verschillende woningen gelegen. Er is sprake van een goed woon- en leefklimaat, aangezien agrarische bedrijven allen op vrij grote afstand liggen.

Deelgebied E: Hunnenweg

Nabij de planlocatie aan de Hunnenweg liggen enkele percelen met een agrarische bedrijfsbestemming:

  • Hunnenweg 40, paardenhouderij. Voor een paardenhouderij geldt een vaste afstand van 50 meter in het buitengebied tot geurgevoelige objecten. De in het bestemmingsplan geprojecteerde woningen voldoen niet allemaal aan deze afstand. De dichtstbij geprojecteerde woning ligt op zo'n 25 meter afstand gemeten vanaf de grens van het agrarisch bouwvlak.
  • Hunnenweg 35, melkrundveehouderij. Voor deze veehouderij geldt een vaste afstand van 50 meter in het buitengebied tot geurgevoelige objecten. Aan deze afstand wordt voldaan.
  • Hunnenweg 33, kleinschalig fokzeugenbedrijf. De afstand tot de dichtstbij gelegen geprojecteerde woning bedraagt ruim 60 meter.

Voor het overige zijn er geen agrarische bedrijven in de directe omgeving.

De betreffende geprojecteerde woningen binnen de planlocatie aan de Hunnenweg zijn reeds bestemd door middel van het in 2009 vastgestelde bestemmingsplan "Hunnenweg I". Er is derhalve sprake van een 'bestaande' situatie.

Deelgebied F: Damweg

Binnen de planlocatie van dit deelgebied bevindt zich geen geurgevoelig object, maar uitsluitend agrarische grond. Agrarische geurhinder is hier niet relevant.

Deelgebied G: Zelderseweg 27-29

Binnen deze planlocatie bevindt zich een veehouderijbedrijf (met bedrijfswoning) en één woning. In de directe omgeving ligt nog een paardenhouderij, namelijk aan de Zelderseweg 23.

Voor het perceel Zelderseweg 27 geldt een milieuvergunning voor 64 melkkoeien, 42 jongvee, 12 vleesstieren en 400 vleesvarkens. De vleesvarkens mogen qua Besluit emissiearme huisvesting niet meer worden gehouden.

Voor een paardenhouderij geldt een vaste afstand van 50 meter in het buitengebied tot geurgevoelige objecten. Aan deze afstand wordt voldaan ter plaatse van de woning aan de Zelderseweg 29. Ter plaatse is sprake van een goed woon- en leefklimaat.

Deelgebied H: grensbeloop langs Zelderseweg

Binnen de planlocatie van dit deelgebied bevindt zich geen geurgevoelig object, maar uitsluitend agrarische grond, bos, water en een weg. Agrarische geurhinder is hier niet relevant.

Deelgebied I: landbouwgrond nabij De Kelis

Binnen de planlocatie van dit deelgebied bevindt zich geen geurgevoelig object, maar uitsluitend agrarische grond en water. Agrarische geurhinder is hier niet relevant.

Deelgebied J: Appelseweg naast nr. 15

Binnen de planlocatie van dit deelgebied bevindt zich geen geurgevoelig object, maar uitsluitend agrarische grond. Agrarische geurhinder is hier niet relevant.

Deelgebied K: Noordenweg naast nr. 41

Binnen de planlocatie van dit deelgebied bevindt zich geen geurgevoelig object, maar uitsluitend agrarische grond. Agrarische geurhinder is hier niet relevant.

Deelgebied L: Meentweg 19

Voor de planlocatie aan de Meentweg 19 geldt een milieuvergunning voor koeien, jongvee en vleesvarkens met een geuremissie van 14.122OUE. Deze locatie ligt in het landbouwontwikkelingsgebied. Het woon- en leefklimaat is hier matig.

Conclusie

Het aspect geur vormt geen belemmering voor onderhavig plan.

5.7 Ladder Voor Duurzame Verstedelijking

In het Besluit ruimtelijke ordening is de verplichting opgenomen om in het geval van nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'.

Artikel 3.1.6, tweede lid Bro luidt per 1 juli 2017 als volgt:
De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Onder stedelijke ontwikkeling wordt verstaan: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen (artikel 1.1.1, eerste lid, onder i van het Bro).

Onderhavig actualiseringsplan valt niet onder 'stedelijke ontwikkeling'. Daarom is geen verdere toelichting vereist.

5.8 Leidingen

Binnen of in de directe nabijheid van het plangebied komen geen leidingen of beschermingszones van leidingen voor die in het kader van onderhavig bestemmingsplan bescherming behoeven. Eveneens zijn er geen laagvliegroutes die beperkingen stellen aan de bouwhoogten.

5.9 Luchtkwaliteit

In de Wet milieubeheer zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen. Hierin is opgenomen dat bij een ruimtelijk besluit de gevolgen voor de luchtkwaliteit getoetst moet worden. Om te bepalen of de kwaliteit van de lucht ter plaatse voldoet aan de eisen uit de Wet milieubeheer en de daarop gebaseerde regelgeving, dient bij nieuwe ontwikkelingen onderzoek gedaan te worden naar de luchtkwaliteit. Projecten waarvan aannemelijk is dat deze niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging hoeven niet getoetst te worden aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit.

Het bestemmingsplan "Grenscorrecties" is in hoofdzaak een beheersgericht plan. Nieuwe ontwikkelingen worden niet of nauwelijks mogelijk gemaakt. Er vinden geen significante wijzigingen plaats waardoor een onderzoek nodig zou zijn. De ontwikkelingen die eventueel mogelijk gemaakt worden, zijn dermate kleinschalig dat ze vallen binnen de randvoorwaarden van het Besluit Niet in Betekenende Mate Bijdragen. De invloed van deze kleinschalige ontwikkelingen hoeft niet in beeld gebracht te worden.

Conclusie
Op basis van het voorgaande vormt luchtkwaliteit geen belemmering voor uitvoering van onderhavige plan.

5.10 Milieueffectrapportage

Niet voor alle nieuwe activiteiten hoeft een m.e.r.-procedure gevolgd te worden. Uitgangspunt van de m.e.r.-beoordeling is het 'nee, tenzij' -principe. Dat wil zeggen dat alleen een milieueffectrapport (MER) hoeft te worden opgesteld, wanneer er omstandigheden zijn die (waarschijnlijk) leiden tot belangrijke nadelige milieugevolgen.

De Wet milieubeheer maakt onderscheid in een m.e.r.-procedure voor plannen (planMER) en voor besluiten (besluitMER of projectMER). Voor een bestemmingsplan kan zowel de plan-m.e.r.-plicht als de besluit-m.e.r.-plicht gelden.

Er zijn drie sporen waarlangs de m.e.r.-plicht kan ontstaan:

  1. 1. Plan- en/of besluit-m.e.r.-plicht: als de voorgenomen activiteit vermeld is in het Besluit milieueffectrapportage;
  2. 2. Plan-m.e.r.-plicht: als voor het plan een zogeheten passende beoordeling op grond van de Wet natuurbescherming gemaakt moet worden. Dat is het geval als het plan significante negatieve gevolgen kan hebben voor de instandhoudingsdoelstellingen van een Natura 2000 gebied;
  3. 3. Toetsing aan de provinciale milieuverordening.

Besluit milieueffectrapportage
Het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.) is een algemene maatregel van bestuur (AMvB). Het Besluit m.e.r. is van belang om te kunnen bepalen of bij de voorbereiding van een plan of een besluit een m.e.r.-(beoordelings)procedure moet worden doorlopen. In onderdelen C en D van het Besluit m.e.r. zijn activiteiten opgenomen waarvoor het doorlopen van een m.e.r.-(beoordeling) verplicht is. Per activiteit kan, aan de hand van drempelwaarden, worden bepaald welke procedure voor een bepaald plan of besluit moet worden doorlopen.

De activiteiten die in dit bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt zijn niet opgenomen in het Besluit m.e.r. Het bestemmingsplan is op basis van toetsing aan het Besluit m.e.r. daarom niet m.e.r.-(beoordelings)plichtig.

Passende beoordeling via de Wet natuurbescherming
Een planm.e.r.-plicht kan ook van toepassing zijn indien voor het bestemmingsplan een passende beoordeling uitgevoerd moet worden. Het uitvoeren van een passende beoordeling is verplicht indien significant negatieve effecten op Natura 2000-gebieden niet kunnen worden uitgesloten. Voor het bestemmingsplan is echter geen sprake van activiteiten met mogelijke significant negatieve effecten op natura 2000-gebieden. Er is voor dit plan geen passende beoordeling nodig. Hierdoor is tevens geen sprake van een planm.e.r.-plicht op basis van toetsing langs dit spoor.

Provinciale milieuverordening
Provinciale Staten kunnen in de provinciale milieuverordening extra activiteiten met gevallen, plannen en besluiten aanwijzen die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben en dus m.e.r.-plichtig zijn (artikel 7.6 Wet milieubeheer). Dit is dus aanvullend op de m.e.r.-plicht op basis van toetsing aan het Besluit m.e.r..

Provinciale staten van Gelderland hebben geen extra activiteiten met gevallen, plannen en besluiten aangewezen die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben (en zo m.e.r.-plichtig zijn).

5.11 Milieuzonering

Ten aanzien van bedrijvigheid geldt als uitgangspunt dat toekomstige woningen geen onevenredige milieuhinder (geur, geluid etc.) mogen ondervinden van nabijgelegen bedrijvigheid. In de publicatie ´Bedrijven en milieuzonering´ van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, editie 2009, worden in verband met de aanwezigheid van milieubelastende functies indicatieve afstandsnormen voorgeschreven tot milieugevoelige functies, vooral wonen.

Beoordeling

Het voorliggende bestemmingsplan is voornamelijk een beheersgericht plan. Met het plan worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt die getoetst dienen te worden aan de VNG-richtafstanden. Een onderzoek is dan ook niet noodzakelijk.

Conclusie
Vanuit milieuzonering zijn er geen belemmeringen voor het plan.

5.12 Natuur En Landschap

Hieronder volgen overwegingen per deelgebied. De afbeeldingen zijn fragmenten van de verbeelding van het voorontwerp van het voorliggende bestemmingsplan. Deelgebieden die overeenkomen, zijn samengevoegd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1462-0003_0007.png"
Afbeelding 5 Deelgebied C Rubensstraat

Dit gebied kan getypeerd worden als Kampenlandschap, met kenmerkende landschappelijke elementen als houtsingels/-wallen, bomenrijen/-lanen, bossen en erfbeplanting en structuren als wegen, watergangen, hoogten en laagten. Het oorspronkelijke landschapspatroon van kleinschaligheid met grillige vormen en onregelmatige ruimten met hoge waarden voor natuur en landschap, is door schaalvergroting en een toename aan bebouwing afgenomen, waardoor het landschap een opener karakter heeft gekregen. Het gebruik van de agrarische gronden is grotendeels ongewijzigd gebleven.

Ter bescherming en behoud van de genoemde waarden in dit deelgebied zijn de volgende dubbelbestemmingen toegekend aan de bewuste gronden:

  • Waarde - Landschap;
  • Waarde - Openheid en Reliëf

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1462-0003_0008.png"
Afbeelding 6 Deelgebied H Zelderseweg - Diepenrustweg

Dit gebied wordt getypeerd als Beekbegeleidende broekontginning met landgoedkarakter, door de aanwezigheid van de Hoevelakense beek. Delen van de beek zijn rechtgetrokken en andere delen hebben (na herstel) nog meanders. Langs de beek liggen zones met lager gelegen natte graslanden en bosjes, met perceelgrenzen in de vorm van sloten en greppels, die georiënteerd zijn op de beek. Ook hoger gelegen gronden zijn aanwezig met daarop (opgehoogde) akkers, drogere bosgebieden en wegen, waardoor er sprake is van een aantrekkelijk en gevarieerd landschap.

Ter bescherming en behoud van de genoemde waarden in dit deelgebied rust de enkelbestemming 'Natuur' (artikel 7) op het grootste gedeelte van de bewuste gronden en zijn de volgende dubbelbestemmingen toegekend:

  • Waarde - Landschap;
  • Waarde - Openheid en Reliëf

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1462-0003_0009.png"Afbeelding 7 Deelgebied I De Kelis

Dit gebied wordt getypeerd als Beekbegeleidende broekontginning met landgoedkarakter, door de aanwezigheid van de Nooienbeek. De beek is rechtgetrokken en verdiept aangelegd om een goede ontwatering van de omliggende landbouwgronden te bereiken. Door deze verandering is er in het gebied meer openheid ontstaan en minder onderscheid tussen de beekbegeleidende broekontginning en het omliggende landschap, waardoor het landschap minder gevarieerd is.

Voor natuur en landschap zijn geen gebiedsaanduidingen of dubbelbestemmingen noodzakelijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1462-0003_0010.png"
Afbeelding 8 Deelgebied B Koperweg

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1462-0003_0011.png"
Afbeelding 9 Deelgebied F Damweg

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1462-0003_0012.png"
Afbeelding 10 Deelgebied G Zelderseweg

Deze deelgebieden kunnen worden getypeerd als veenontginningslandschap en zijn een relatief oud en kleinschalig landschap, ontstaan door moerasgebieden op systematische wijze te ontwateren en ontginnen. Het meest karakteristieke element van het landschap zijn de lange smalle strookvormige kavels die regelmatig in het landschap liggen en van elkaar gescheiden worden door greppels en sloten en veel in gebruik zijn als grasland. De rechte lijnen van wegen, kavelgrenzen, beplantingen (veelal Elzensingels) en sloten bepalen het landschap en zijn nog goed herkenbaar. Verspreid in deze deelgebieden komen perceelsgewijs bosjes voor zijn en erven met bebouwing, waardoor het landschap vrij open is.

Ter bescherming en behoud van de genoemde waarden in dit deelgebied zijn de volgende dubbelbestemmingen toegekend aan de bewuste gronden:

  • Waarde - Landschap; en/of
  • Waarde - Openheid en Reliëf

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1462-0003_0013.png"
Afbeelding 11 Deelgebied E Hunnenweg

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1462-0003_0014.png"
Afbeelding 12 Deelgebied J Appelseweg grensbeloop

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1462-0003_0015.png"
Afbeelding 13 Deelgebied K Noordenweg

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1462-0003_0016.png"
Afbeelding 14 Deelgebied L Meentweg

Deze deelgebieden kunnen getypeerd worden als (jong heide) Ontginningslandschap met over het algemeen een rechtlijnige of blokvormige structuur waar zowel akkers als graslanden voorkomen. Veel landschapselementen zijn verdwenen maar hier en daar markeren Elzensingels nog perceelgrenzen of staan er bomenrijen of solitaire bomen als restant van houtsingels. Het landschap is vrij grootschalig door grote rechthoekige percelen, lange doorgaande wegen en soms verre doorzichten. Doorzichten zijn echter niet altijd mogelijk doordat delen intensief bebouwd zijn met agrarische bebouwing.

Ter bescherming en behoud van de genoemde waarden in de vier bovenstaande deelgebieden is zo nodig de volgende dubbelbestemming toegekend aan de bewuste gronden:

  • Waarde - Landschap

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1462-0003_0017.png"
Afbeelding 15 Deelgebied D Prinsenweg

Dit gebied ligt op de overgang van het (jong heide) Ontginningslandschap met Kampenlandschap en heeft door de aanwezigheid van houtsingels/-wallen, bomenrijen/-lanen, akkers en graslanden, bos- en natuurterreinen de karakteristiek van een landgoed. Het landschapspatroon van kleinschaligheid, grillige en onregelmatige ruimten met hoogten en laagten is landschappelijk aantrekkelijk en gevarieerd.

Bij een bosschage aan de Prinsenweg in Voorthuizen is aanleiding gevonden voor de herziening van de oude bestemmingen 'Bos' en 'Agrarisch' in de nieuwe bestemming 'Groen'.

Voor natuur en landschap zijn geen gebiedsaanduidingen of dubbelbestemmingen noodzakelijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1462-0003_0018.png"
Afbeelding 16 Deelgebied A Koperweg

Dit gebied is niet of deels ontgonnen veengebied, dat niet strookvormig is ingericht als aangrenzende veenontginningen en grotendeels bestaat uit nat bos, vochtig grasland en hier en daar watertjes (rietgaten). Het gebied is nooit echt als landbouwgebied in gebruik en nu grotendeels natuurgebied.

Ter bescherming en behoud van de genoemde waarden in dit deelgebied zijn de volgende dubbelbestemmingen toegekend aan de bewuste gronden:

  • Waarde - Landschap;
  • Waarde - Openheid en Reliëf

5.13 Veiligheid

Om een veilige omgeving te creëren of te behouden is er op het gebied van fysieke veiligheid een aantal aspecten waarmee rekening gehouden moet worden. Zo worden er eisen gesteld aan de bereikbaarheid van de openbare wegen voor de hulpverleningsdiensten. Dit leidt tot het stellen van minimale afmetingen en bochtstralen zodat hulpverleningsvoertuigen een object of calamiteit goed kunnen bereiken en adequate hulp kunnen verlenen. Met betrekking tot voldoende bluswater in het openbare wegennet zijn er ook eisen gesteld. Deze eisen hebben betrekking op de afstanden vanaf de bluswatervoorziening tot aan een gebouw en de capaciteit ervan. In de “Handreiking Bluswatervoorziening en Bereikbaarheid” een uitgave van Brandweer Nederland worden deze eisen gesteld. Voor wat betreft de bereikbaarheid zijn er binnen de gemeente Barneveld hoofd- en subaanrijdroutes vastgesteld.

Tevens worden er eisen gesteld aan de opkomsttijden voor brandweervoertuigen. Deze zijn afhankelijk van de bestemming. Voor gebouwen waarin geslapen wordt en verminderd zelfredzame mensen verblijven worden strengere eisen gesteld dan gebouwen waar dit niet zo is. De opkomsttijden zijn gesteld in de Wet veiligheidsregio’s (1 oktober 2010) met het daarbij behorende Besluit veiligheidsregio’s. In het Besluit zijn de tijdnormen voor de opkomsttijden vastgelegd.

Nieuwe ontwikkelingen zullen worden getoetst aan de Handreiking Bluswatervoorziening en Bereikbaarheid, het Besluit veiligheidregio’s en aan de eisen van de aangewezen hoofd- en subaanrijdroutes. Dit zal gebeuren bij bouwplannen en inrichtingsplannen.

Conclusie
Dit bestemmingsplan is voornamelijk beheersgericht. Dit plan maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk. Er zijn voor wat betreft de eisen voor de veiligheid geen belemmeringen voor dit bestemmingsplan.

5.14 Verkeer

Dit bestemmingsplan is voornamelijk beheersgericht. Dit plan maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk. De aspecten bereikbaarheid en verkeersveiligheid zijn hierdoor niet in het geding.

Nota Parkeernormen

Op 28 januari 2015 heeft de raad de "Nota Parkeernormen" vastgesteld. Deze nota is opgesteld om duidelijkheid en transparantie te bieden ten aanzien van de werkwijze bij het opstellen van de parkeereis bij ontwikkelingen en bouwplannen en de toetsing daarvan. Het toepassen van de juiste parkeernormen draagt bij aan een goed woon- en leefklimaat, waarin het risico op parkeeroverlast wordt verkleind. Algemeen uitgangspunt is dat nieuwe ontwikkelingen niet mogen leiden tot (toename van) parkeertekort in de omgeving. Dit is gewaarborgd in de regels van dit bestemmingsplan. De nota is bijgevoegd als bijlage 1 bij de regels. De parkeernormen staan beschreven in hoofdstuk 4 van de nota. In hoofdstuk 6 worden de mogelijkheden beschreven voor het afwijken van de parkeereis.

5.15 Water

In de jaren negentig van de vorige eeuw heeft de rijksoverheid de Commissie Waterbeheer 21ste Eeuw in het leven geroepen om zich te buigen over het waterbeheer in Nederland. Om water als één van de principes voor de ruimtelijke ordening verder te ontwikkelen, heeft de commissie doelstellingen geformuleerd om water prominenter in beeld te krijgen. Eén van die doelstellingen is het uitvoeren van een 'watertoets' bij alle ruimtelijke plannen en besluiten. Hiertoe dient de initiatiefnemer van een plan de waterbeheerder vroegtijdig bij de planvorming te betrekken. Het betreft het hele proces van informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het doel is om te waarborgen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing worden genomen bij alle waterhuishoudkundige relevante ruimtelijke plannen en besluiten.

Met voorliggend plan worden geen ontwikkelingen mogelijk gemaakt die invloed hebben op de waterhuishoudkundige situatie in het plangebied. De waterhuishoudkundige situatie in het plangebied zal dan ook niet verslechteren.

Hoofdstuk 6 Juridische Aspecten

6.1 Inleiding

De Wet ruimtelijke ordening (Wro) geeft gemeenten de plicht tot het opstellen van een bestemmingsplan. In de Wro en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is nader uitgewerkt uit welke onderdelen een bestemmingsplan in ieder geval moet bestaan. Dit zijn een verbeelding met planregels en een toelichting daarop. Daarnaast bieden zowel de Wro als het Bro opties voor een nadere juridische inrichting van een bestemmingsplan. Hierbij moet onder meer worden gedacht aan de toepassing van afwijkingsmogelijkheden en wijzigingsbevoegdheden en het toepassen van nadere eisen. De bruikbaarheid van deze instrumenten is geheel afhankelijk van het doel van het bestemmingsplan en de gewenste bestemmingsmethodiek van de gemeente Barneveld. Het uitgangspunt is dat het bestemmingsplan moet voorzien in een passende regeling voor de komende tien jaar, dit is de geldigheidsduur van een bestemmingsplan.

Het juridische deel van het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding en de regels. De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden en gebouwen en bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing. De verbeelding heeft een ondersteunende rol voor de toepassing van de regels alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen. De verbeelding vormt samen met de regels het juridische bindende onderdeel van het bestemmingsplan.

De planregels bestaan uit vier hoofdstukken:

  • Hoofdstuk 1 bevat de algemene voor het plangebied geldende bepalingen, de inleidende regels.
  • Hoofdstuk 2 regelt de bestemmingen en het daarop toegestane gebruik.
  • Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels, zoals de anti-dubbeltelregel, algemene bouwregels, algemene afwijking- en algemene wijzigingsregels en tot slot de algemene procedureregels.
  • Hoofdstuk 4 betreft het overgangsrecht en de slotbepaling.

Deze regels zijn opgesteld op basis van de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2012 (SVBP). Dit is een landelijke norm die onderdeel uitmaakt van de 'Regeling standaarden ruimtelijke ordening'.

Bevoegdheid

Het bevoegd gezag is het bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning. Over het algemeen zijn burgemeester en wethouders het bevoegd gezag. Het kan incidenteel voorkomen dat bijvoorbeeld het Rijk of de provincie het bevoegd gezag is.

Burgemeester en wethouders zijn altijd bevoegd gezag bij het wijzigen van een plan en het stellen van nadere eisen.

6.2 Inleidende Regels

Begrippen

In artikel 1 zijn de begrippen gedefinieerd, die in de regels worden gehanteerd. Bij de toetsing van het bestemmingsplan wordt uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis. Voor zover er geen begrippen zijn gedefinieerd wordt aangesloten bij het normale spraakgebruik.

Wijze van meten

In artikel 2 is de wijze van meten opgenomen. Dit artikel geeft aan hoe hoogte- en andere maten (die bij het bouwen in acht dienen te worden genomen) moeten worden gemeten.

6.3 Bestemmingsregels

6.3.1 Bestemming 'Agrarisch'

Algemeen

De bestemming 'Agrarisch' is toegekend aan gebieden waar weinig (bijzondere) landschappelijke en natuurlijke waarden voorkomen en die goed zijn verkaveld en ingericht voor de agrarische sector. Binnen deze bestemming zijn de agrarische belangen in principe leidend. In deze gebieden is het mogelijk om de bouwvlakken voor agrarische bedrijven te verruimen of voorzieningen buiten het bouwvlak (wel in directe aansluiting op het bouwvlak) te realiseren.

Op de gronden met de bestemming 'Agrarisch' is hobbymatig agrarisch gebruik ook toegestaan.

6.3.2 Bestemming 'Bedrijf - Niet agrarisch'

Toegestane soorten bedrijvigheid

Op alle percelen met de bestemming 'Bedrijf - Niet agrarisch' zijn bedrijven uit de milieucategorieën 1 en 2 toegestaan die zijn opgenomen in de 'Staat van Bedrijfsactiviteiten'. Het gaat dan om bedrijven die weinig tot geen milieuhinder veroorzaken. In een bijlage bij de planregels is een compleet overzicht van toegestane bedrijven opgenomen.

Toegestane omvang van het bedrijf

In de planregels is per adres aangegeven wat de maximaal toegestane oppervlakte bedrijfsbebouwing is. Bij bedrijfsbebouwing zijn onderbouwen toegestaan met een totale oppervlakte van maximaal 500 m2. Een onderbouw is een voor mensen toegankelijke ruimte, zoals een souterrain, gelegen onder de begane grondvloer en moet binnen de fundering van een gebouw worden gerealiseerd.

De maximale goot- en bouwhoogte van bedrijfsgebouwen bedraagt 4 respectievelijk 10 meter. Door middel van een afwijking van de bouwregels, kan een omgevingsvergunning worden verleend voor een gebouw met een goothoogte van maximaal 6 meter of een bouwhoogte van maximaal 12 meter. Voorwaarde is dat het aantal bouwlagen niet toeneemt, er een bedrijfseconomische noodzaak voor is en de belangen van landschap en beeldkwaliteit niet onevenredig worden aangetast.

Bedrijfswoning

Per bestemmingsvlak is één bedrijfswoning toegestaan. Met de aanduiding 'bedrijfswoning uitgesloten' is aangegeven dat er op een bepaald perceel geen bedrijfswoning is toegestaan. Bij een eventuele vervangende nieuwbouw van de bedrijfswoning moet de woning op dezelfde plek terug worden gebouwd. Dit heeft te maken met de afstandsbepalingen uit de Wet geurhinder en veehouderij. Via een afwijking van de planregels is het mogelijk de bedrijfswoning op een andere plek in het bestemmingsvlak te herbouwen.

De maximale goot- en nokhoogte van de bedrijfswoning bedraagt 3,5 respectievelijk 10 meter, tenzij op de verbeelding een andere goot- en/of nokhoogte is aangeduid. De maximale inhoud van de bedrijfswoning bedraagt 750 m3, inclusief de onderbouw voor zover gelegen boven het maaiveld. Onder een bedrijfswoning is een onderbouw toegestaan, waarbij geldt dat bij vergunningsvrije aanbouwen en bijbehorende bouwwerken van woningen niet vergunningsvrij mogen worden voorzien van een onderbouw. Bij de bedrijfswoning is maximaal 80 m2 aan bijgebouwen toegestaan. De maximale goot- en nokhoogte van de bijgebouwen bedraagt 3 respectievelijk 6 meter.

Wijzigen naar woonfunctie

Voor stoppende bedrijven is via een wijzigingsbevoegdheid de mogelijkheid opgenomen om de bestemming te wijzigen in de bestemming 'Wonen'.

6.3.3 Bestemming 'Groen'

Verspreid over de gemeente komen groensingels voor. Een deel hiervan is waardevol (oude houtwallen) of is op basis van een locatiegebonden ontwikkeling aangelegd. De bestemming 'Groen' is opgenomen ten behoeve van de instandhouding van de groensingels en nieuwe groensingels. Nieuwe groensingels zijn ter versterking van de landschappelijke waarde en hebben een afschermende functie. Groensingels zijn vaak waardevol voor de natuur omdat ze leefgebied en schuilgelegenheid bieden voor vogels en andere dieren. Binnen de bestemming 'Groen' zijn toegestaan opgaande beplanting met de daarbij behorende bouwwerken (geen gebouwen en overkappingen zijnde), werken, paden en watervoorzieningen.

Om werken of werkzaamheden uit te kunnen voeren, kan een vergunning vereist zijn. Het gaat dan bijvoorbeeld om ingrepen als het vergraven van terreinen, het verbreden of verharden van paden of ingrepen die leiden tot een wijziging in de waterhuishouding of waterstand. Normaal onderhoud en de aanleg van nieuw groen valt niet onder de vergunningplicht.

6.3.4 Bestemming 'Maatschappelijk'

De bestaande maatschappelijke functies zijn bestemd als 'Maatschappelijk'. Binnen de bestemming 'Maatschappelijk' is per perceel aangeduid welke functie is toegestaan. Onder andere zijn ondergeschikt parkeervoorzieningen binnen de bestemming toegestaan en tevens bijbehorende bouwwerken (geen gebouwen en overkappingen zijnde).

6.3.5 Bestemming 'Natuur'

Er is bij dit bestemmingsplan gekozen voor een systematiek waarin alle natuur- en bosgebieden in één bestemming komen. Hieronder vallen alle bos, heide, en overige natuurterreinen. Houtproductie maakt ook onderdeel uit van deze bestemming. Houtproductie vormt namelijk een onderdeel van het beheer van bosgebieden. Voordeel van een dergelijke regeling is dat het flexibiliteit biedt voor de beheerder van het natuurgebied. Een eventuele herinrichting (bijvoorbeeld van bos naar heide) is hiermee mogelijk zonder een wijziging van het bestemmingsplan. De natuurwaarden worden ook al beschermd door wet- en regelgeving voor natuur. Natuurgebiedsplannen geven een belangrijk kader voor de gewenste soorten natuur.

Ingezet wordt op behoud, herstel en/of ontwikkeling van de natuur(wetenschappelijke)waarde en de landschappelijke waarde. De bebouwingsmogelijkheden binnen deze bestemming zijn daarom minimaal.

Om werken of werkzaamheden in de natuurgebieden uit te kunnen voeren, kan een vergunning vereist zijn. Het gaat dan bijvoorbeeld om ingrepen als het vergraven van terreinen, het aanleggen van nieuwe paden en geluidswallen of ingrepen die leiden tot een wijziging in de waterhuishouding of waterstand. Normaal onderhoud van natuurterreinen valt niet onder de vergunningplicht. Vergunningen zullen in ieder geval worden getoetst aan de natuurwaarden omdat een groot deel van de natuurgebieden in het Natura 2000-gebied 'Veluwe' of de voormalige Ecologische Hoofdstructuur ligt. Een ecologisch onderzoek zal onderdeel uit moeten maken van de aanvraag om vergunning.

6.3.6 Bestemming 'Recreatie - Recreatiewoning'

De bestemming 'Recreatie - Recreatiewoning' is toegekend aan bestaande solitair gelegen recreatiewoningen. Per bestemmingsvlak is maximaal één recreatiewoning toegestaan.

De maximale oppervlakte aan bijgebouwen bij een recreatiewoning bedraagt maximaal 15 m2.

6.3.7 Bestemming 'Recreatie - Verblijfsrecreatie'

Algemeen

De bestaande verblijfsrecreatieve terreinen zijn bestemd tot 'Recreatie - Verblijfsrecreatie'. Het gaat dan om de terreinen met recreatiemiddelen als kampeermiddelen, stacaravans en recreatiewoningen.

Bedrijfsmatige exploitatie van de terreinen is verplicht. Bedrijfsmatige exploitatie is het via een centrale organisatie verhuren van de standplaatsen, stacaravans of recreatiewoningen op het terrein. Het doel is om alle plaatsen beschikbaar te stellen en te houden voor de recreant en toerist. Voor terreinen met uitsluitend bedrijfsmatige exploitatie (dus de recreatiebedrijven) is de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - recreatiebedrijf ... (nummer)' opgenomen. Op deze terreinen is uitsluitend recreatief verblijf toegestaan. Per terrein is uitsluitend één bedrijf toegestaan om afsplitsingen en het ontstaan van nieuwe terreinen/bedrijven en bijbehorende voorzieningen te voorkomen.

Centrale voorzieningen

Centrale voorzieningen zijn voorzieningen op verblijfsrecreatieterreinen voor de gasten en bedrijfsvoering. Hierbij kan worden gedacht aan receptie, kantoor, kantine, zwembad, sport- en spelvoorzieningen, wellnessfaciliteiten, sanitaire voorzieningen en gebouwen voor beheer en onderhoud. In de planregels is per type voorziening de maximaal toegestane oppervlakte bebouwing aangegeven. De goot- en nokhoogte van deze bedrijfsgebouwen bedraagt maximaal 3,5 respectievelijk 6,5 meter.

Via een afwijking van de bouwregels is het mogelijk om de toegestane oppervlakte bedrijfsbebouwing uit te breiden met maximaal 50% van de in de bouwregels toegestane oppervlaktes. De bedrijfseconomische noodzaak moet hiervoor zijn aangetoond door de ondernemer. Een bedrijfsplan moet hiervoor de onderbouwing bieden.

Medegebruik van de voorzieningen door personen die geen recreatief nachtverblijf op het terrein hebben, is toegestaan. Het draagvlak voor deze voorzieningen neemt hiermee toe en terreinen kunnen onderling afspraken maken over het meegebruiken van elkaars voorzieningen. Zo kan bijvoorbeeld het exploiteren van een zwembad rendabel(er) gemaakt worden.

Stacaravans, recreatiewoningen en trekkershutten

In de bouwregels zijn de maten voor stacaravans, recreatiewoningen, bijgebouwen bij recreatiewoningen en stacaravans en trekkershutten opgenomen. In verband met de brandveiligheid is ook een minimale onderlinge afstand opgenomen.

Bedrijfswoning

Per bedrijf is één bedrijfswoning met bijgebouwen toegestaan. De bedrijfswoning is bestemd voor de huisvesting van de eigenaar of beheerder van het terrein, met het doel toezicht te kunnen houden en in noodgevallen snel ter plaatse te kunnen zijn. Als er in de huidige situatie al een groter aantal bedrijfswoningen aanwezig is, dan is dat aantal toegestaan en weergegeven op de verbeelding. De inhoud van de bedrijfswoning bedraagt maximaal 750 m3, inclusief de onderbouw voor zover deze boven het maaiveld uitkomt. Onder een bedrijfswoning is een onderbouw toegestaan, waarbij geldt dat bij vergunningsvrije aanbouwen en bijbehorende bouwwerken van woningen niet vergunningsvrij mogen worden voorzien van een onderbouw. Met de aanduiding 'bedrijfswoning uitgesloten' is aangegeven dat er op een bepaald perceel geen bedrijfswoning is toegestaan.

Afwijking inrichting/invulling van het terrein

De gemeente wil dat ondernemers kunnen inspringen op veranderende wensen van recreanten en de markt. Het kan nodig zijn om het terrein te vernieuwen of anders in te richten. In het bestemmingsplan zijn daarom verschillende mogelijkheden opgenomen die een andere inrichting van het terrein mogelijk maken. Er zal dan vaak sprake zijn van een integraal plan voor het hele of een deel van het terrein.

Zo is het mogelijk om na afwijking een omgevingsvergunning te krijgen voor verkleining van de afstand tussen bebouwing en bestemmingsgrens, verruiming van de maximale goothoogte voor gebouwen voor centrale voorzieningen en de bedrijfswoning, het aaneenbouwen van maximaal vier recreatiewoningen, verkleining van de minimale afstand van recreatiewoningen ten opzichte van elkaar of ten opzichte van stacaravans en verruiming van de maximale oppervlakte en inhoud van recreatiewoningen.

Ook zijn in het plan mogelijkheden opgenomen om na afwijking een omgevingsvergunning te krijgen het bouwen van bijzondere vormen van recreatieverblijven, zoals bijzondere recreatiewoningen of trekkershutten met een grotere goothoogte en/of bouwhoogte of een bijzonder recreatief verblijf in de vorm van een boomhut.

Vergroting van de maximale maten van recreatiewoningen is mogelijk via een wijzigingsbevoegdheid. De oppervlakte, goothoogte, bouwhoogte, het aantal bouwlagen en de inhoud van recreatiewoningen kunnen worden verruimd door middel van toepassing van de betreffende wijzigingsbevoegdheid.

Wijziging aantal recreatiewoningen

De gemeente wil via een wijzigingsbevoegdheid de mogelijkheid bieden om op een deel van de recreatieterreinen nieuwe recreatiewoningen toe te staan. Zo kunnen terreinen worden vernieuwd of kan worden ingespeeld op een veranderende markt. Voor het maximale aantal recreatiewoningen is in de regels een formule opgenomen. De ondernemer moet aantonen dat sprake is van een bedrijfsmatige exploitatie die continu wordt voortgezet.

6.3.8 Bestemming 'Verkeer'

De bestemming 'Verkeer' betreft de aanwezige verharde en onverharde wegen. Voet- en fietspaden, bermen, faunapassages, ongelijkvloerse kruisingen en waterhuishoudkundige voorzieningen maken ook onderdeel uit van de bestemming. De bestemming is toegekend voor het gebied tussen de bermsloten. Binnen de bestemming zijn parkeer- en groenvoorzieningen mogelijk. Door middel van de gebruiksregels worden onverharde wegen beschermd. Het is namelijk strijdig gebruik om onverharde wegen te verharden.

Langs de wegen zijn bij de verkeersfunctie behorende gebouwen en bouwwerken meebestemd of aangeduid. Het gaat dan om bijvoorbeeld bushokjes, palen en masten.

6.3.9 Bestemming 'Water'

In het plangebied komt water vooral voor in de vorm van beken. Alleen indien het water een belangrijk element vormt in zijn omgeving dan wel van groot belang is voor de waterhuishouding, dan is de bestemming 'Water' toegekend.

De primaire watergangen hebben de bestemming 'Water' gekregen. Hierin zijn ook de onderhoudsstroken van 1,5 meter vanaf bovenzijde talud aan weerszijden van de watergang meegenomen. De waterlopen hebben naast hun waterhuishoudkundige functie (bergen, afvoeren, vasthouden) ook een landschappelijke en natuurlijke waarde. Deze functies zijn meebestemd in de bestemmingsomschrijving. Voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding zijn toegestaan, denk aan stuwen, duikers, vistrappen en bruggen.

Extensief recreatief medegebruik van het water is toegestaan. Het gaat dan om activiteiten als kanovaren, vissen en hengelsport. Voor deze activiteiten mogen bouwwerken als steigers worden gebouwd. Wel dient rekening te worden gehouden met de regels uit de Keur van het waterschap.

Het storten van slib in een waterpartij of waterloop is niet toegestaan in verband met de mogelijke aanwezige vervuiling in het slib.

De secundaire watergangen en overige waterlopen zijn meebestemd binnen de betreffende bestemmingen. Dit betreft onder andere waterpartijen in natuurgebieden.

6.3.10 Bestemming 'Wonen'

Algemeen

De bestemming 'Wonen' is toegekend aan de bestaande, legale woningen. Binnen een bestemmingsvlak 'Wonen' is maximaal één woning toegestaan. Een uitzondering geldt ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' want daar geldt als maximum het aantal wooneenheden zoals weergegeven op de verbeelding. Ook geldt een uitzondering ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - woongebouw' want daar geldt dat in plaats van één woning er één woongebouw is toegestaan dat twee wooneenheden omvat of dat meerdere wooneenheden omvat indien de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' is opgenomen. Een woning is bestemd voor de huisvesting van één huishouden. Dit betekent dat kamerverhuur niet zondermeer is toegestaan behalve als dit specifiek is aangeduid.

Binnen de bestemming 'Wonen' is het mogelijk af te wijken van de bestemmingsregels en kamerverhuur toe te staan. Volgens de Verordening doelgroepen sociale woningbouw en middenhuur Gemeente Barneveld is de minimale maatvoering hiervoor 18 m2.

In het bestemmingsvlak zijn het hoofdgebouw en eventueel aangebouwde en/of vrijstaande bijgebouwen opgenomen.

De inhoud van een woning bedraagt maximaal 660 m3, inclusief de onderbouw voor zover deze boven het maaiveld uitkomt. Onder een woning is een onderbouw toegestaan, waarbij geldt dat bij vergunningsvrije aanbouwen en bijbehorende bouwwerken van woningen niet vergunningsvrij mogen worden voorzien van een onderbouw. De maximale goot- en nokhoogte bedragen respectievelijk 3,5 en 10 meter. Op sommige plekken komen andere maten of afmetingen voor, deze zijn op de verbeelding weergegeven. Via een afwijking van de bouwregels kan de toegestane goothoogte worden verhoogd naar 6 meter.

Voor een woongebouw is de inhoud per woning niet vastgelegd, maar samen mogen de woningen niet groter zijn dan 800 m3.

Bijgebouwen bij woningen

De maximale oppervlakte aan bijgebouwen bij een woning bedraagt maximaal 80 m2. De maximale goot- en nokhoogte bedragen respectievelijk 3 en 6 meter.

Via het functieveranderingsbeleid is het mogelijk om bijgebouwen te vergroten op basis van een sloopeis tot maximaal 400 m2. Dit is in de regels doorvertaald.

Hoe kan met gebruikmaking van een afwijkingsbevoegdheid de oppervlakte aan bijgebouwen worden vergroot?

De regeling hiervoor is te vinden in artikel 12.4 lid 7. Met deze regeling kan een grotere oppervlakte aan bijgebouwen worden gebouwd, dan het bestemmingsplan bij recht toestaat.

Allereerst de situatie dat er op een perceel geen andere bijgebouwen aanwezig zijn dan de oppervlakte die bij recht is toegestaan. In dat geval kan iemand een afwijkingsvergunning krijgen om de oppervlakte aan bijgebouwen te vergroten tot maximaal 400 m2, mits hij voor elke vierkante meter boven de rechtens toegestane oppervlakte twee sloopmeters – in dit geval van elders, want hij heeft zelf niets – inzet.

Dan de situatie dat iemand naast de rechtens toegestane oppervlakte aan bijgebouwen ook nog bijgebouwen heeft die onder het bouwovergangsrecht vallen.

In dat geval mag hij de eerste 250 m2 aan bijgebouwen – allereerste de oppervlakte die volgens het bestemmingsplan bij recht aanwezig mag zijn, aanvullend ook onder het bouwovergangsrecht vallende bijgebouwen – een-op-een vervangen door iets nieuws.

Wil iemand meer dan 250 m2 nieuwbouw, dan moet hij voor het deel daarboven sloopmeters inzetten (2 : 1) en ligt de totale limiet voor nieuwbouw op 400 m2. Wil in een dergelijke situatie iemand de totale oppervlakte van 400 m2 nieuwbouw benutten, dan moet hij dus voor de resterende 150 m2 de dubbele oppervlakte (= 300 m2) aan sloopbebouwing inzetten. Die sloopmeters moeten – voor zover daar aanwezig – in de eerste plaats van de eigen locatie komen. Zijn de sloopmeters daar uitgeput, dan mogen ze ook van elders worden ingezet.

Heeft iemand een grotere oppervlakte aan onder het overgangsrecht vallende bijgebouwen staan dan hij moet inzetten om de genoemde 400 m2 nieuwbouw te realiseren, dan kan hij de keuze maken om de rest te laten staan. Dan kan dus de situatie zich voordoen dat iemand 400 m2 aan als zodanig vergunde bijgebouwen heeft staan en daarnaast nog een oppervlakte aan bijgebouwen die onder het bouwovergangsrecht blijven vallen.

Vervangende nieuwbouw van de woning

Bij een eventuele vervangende nieuwbouw dient de woning op dezelfde plek terug te worden gebouwd. Soms is dezelfde plek niet de beste. De afstand tot een naastgelegen (agrarisch) bedrijf kan zo bijvoorbeeld worden vergroot. In het bestemmingsplan is hiervoor een mogelijkheid opgenomen om af te wijken van de bouwregels. Voorwaarde is dat de belangen van gebruikers/eigenaars van aanliggende gronden niet onevenredig worden geschaad en dat er geen onevenredige aantasting van de milieusituatie plaatsvindt. Hieronder wordt in ieder geval verstaan dat het woon- en leefklimaat (geur, geluid, stof en dergelijke) niet verslechtert en dat wordt voldaan aan de geldende milieuregels.

Vergroten van de woning

De woning kan via het afwijken van de bouwregels worden vergroot. In ruil daarvoor wordt bebouwing (bijgebouwen) gesloopt. Het kan hierbij gaan om bijgebouwen bij de woning zelf, maar ook om sloop elders. In de planregels is hiervoor een staffeling opgenomen, hoe meer vierkante meters worden gesloopt, hoe meer er terug mag worden gebouwd. Ook is in de regels omschreven welke voorwaarden er gelden voor sloop elders. Het herbouwplan mag geen onevenredige afbreuk doen aan de belangen van landschap en beeldkwaliteit.

Hobbymatig houden van vee

In de gebruiksregels is bepaald dat het hobbymatig houden van vee is toegestaan, zowel binnen de woonbestemming als binnen de bestemming 'Agrarisch'. Steeds meer burgers in het buitengebied houden op hobbymatige wijze dieren. Het gaat vaak om schapen, geiten, kippen en paarden. Bij het houden van paarden speelt daarnaast mee dat een paardrijbak gewenst is om te kunnen paardrijden. Het beweiden van vee en het aanleggen van een paardrijbak zijn mogelijk op gronden met de bestemming 'Agrarisch', waarbij geldt dat een paardrijbak direct moet grenzen aan het betreffende bestemmingsvlak met de bestemming 'Wonen' of een andere bestemming waarin een woning of een bedrijfswoning is toegestaan.

6.3.11 Dubbelbestemmingen en dubbelbestemmingen gebiedswaarden

6.4 Algemene Regels

6.4.1 Anti-dubbeltelregel

Het doel van de anti-dubbeltelregel is te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.

6.4.2 Algemene bouwregels

In dit artikel zijn onder andere een bepaling over bouwen ten dienste van de bestemming opgenomen evenals regels voor ondergronds bouwen.

6.4.3 Algemene gebruiksregels

In artikel 3.1, eerste lid van de Wro is vastgelegd dat de gemeenteraad de bestemming van de in het bestemmingsplan begrepen grond aanwijst en met het oog op de bestemming regels geeft.

Er wordt ter verduidelijking van het plan aangegeven dat bijvoorbeeld het gebruiken van gronden ten behoeve van een seksinrichting in ieder geval strijdig is met de bestemming. Daarnaast is opgenomen wat als gebruik overeenkomstig de bestemming wordt gezien.

Ten behoeve van nieuwe ontwikkelingen wordt in deze regels aangegeven dat er voldoende parkeerplaatsen aanwezig moeten zijn conform de nota parkeernormen. Hierbij wordt het vergroten van een woning uitgesloten.

6.4.4 Algemene aanduidingsregels

De algemene aanduidingsregels bevatten specificaties van de (dubbel-)bestemmingen met betrekking tot het gebruik of het bouwen. Een gebiedsaanduiding is een aanduiding die verwijst naar een gebied waarvoor bijzondere regels, extra regels of nadere afwegingen gelden. Bij gebiedsaanduidingen gaat het veelal om zones en gebieden die aan sectorale regelgeving zijn ontleend. De volgende soorten gebiedsaanduidingen zijn toegepast:

  • 'overige zone- ecologische hoofdstructuur'
  • 'overige zone - kernrandzone'
  • 'reconstructiewetzone - extensiveringsgebied'
  • 'reconstructiewetzone - landbouwontwikkelingsgebied'
  • 'reconstructiewetzone - verwevingsgebied'

6.4.5 Algemene afwijkingsregels

Er zijn algemene afwijkingsregels opgenomen wanneer dit voor een betere technische realisering van bouwwerken dan wel in verband met de werkelijke toestand van het terrein noodzakelijk is. Deze afwijkingsregel dient bij uitzondering te worden toegepast. De noodzaak om van de bestemmingsregeling af te wijken, dient te worden aangetoond. De mogelijkheid om 10% af te wijken van de maatvoering van bebouwing geldt overigens niet voor de oppervlakte- en inhoudsmaten. Voor het toestaan van grotere oppervlaktes en inhoudsmaten zijn specifieke flexibiliteitsbepalingen opgenomen.

Het is niet de bedoeling dat de algemene bevoegdheid wordt toegepast in combinatie met het afwijken zoals dat bij een specifieke bestemming is genoemd. Met andere woorden: cumulatie van deze bevoegdheden is uitgesloten. Een voorbeeld: de maximale goothoogte voor een woning is 3,5 meter. Bij de bestemming 'Wonen' is de bevoegdheid opgenomen om met een omgevingsvergunning af te wijken van de bouwregels en de goothoogte te vergroten tot 6 meter. Het is dan niet de bedoeling dat nog eens toepassing wordt gegeven aan de algemene afwijkingsbevoegdheid met een vergroting van nog eens 10% tot gevolg.

6.4.6 Algemene wijzigingsregels

In deze bepaling wordt aan het bevoegd gezag de bevoegdheid gegeven om bestemmingen te wijzigen ten behoeve van kleine overschrijdingen van bestemmingsgrenzen. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn daarbij aangegeven. De bevoegdheid is bedoeld voor aanpassing aan de bij uitmeting blijkende werkelijke toestand van het terrein.

6.4.7 Algemene procedureregels

Op de voorbereiding van het besluit tot wijziging is afdeling 3.4 Algemene wet bestuursrecht en artikel 3.9a van de Wet ruimtelijke ordening van toepassing, met dien verstande dat burgemeester en wethouders binnen acht weken na afloop van de termijn van terinzagelegging een besluit nemen omtrent de wijziging.

Voor het stellen van nadere eisen is geen procedure opgenomen in de wet. De procedure staat beschreven in hoofdstuk 3 "Algemene regels" van dit bestemmingsplan.

6.5 Overgangs- En Slotregels

Voor de overgangsregels is onderscheid gemaakt tussen de overgangsbepalingen ten aanzien van bouwwerken en de overgangsbepalingen ten aanzien van gebruik. Zowel de overgangsbepalingen ten aanzien van bouwwerken als de overgangsbepalingen ten aanzien van gebruik gelden vanaf inwerkingtreding van het bestemmingsplan. Uitgangspunt is dat zo weinig mogelijk gebruik wordt gemaakt van het overgangsrecht. Vooraf dient een afweging te worden gemaakt tussen legaliseren (positief bestemmen) dan wel handhaving van illegale situaties. De overgangsbepalingen voor bouwwerken en gebruik zijn overgenomen uit artikelen 3.2.1 en 3.2.2 Besluit ruimtelijke ordening (Bro).

De slotregel is het laatste artikel van de regels en betreft de citeertitel van het voorliggende bestemmingsplan.

6.6 Handhaving

De gemeente acht handhaving van haar beleid van groot belang om de gewenste ruimtelijke kwaliteit te garanderen. Belangrijke redenen voor handhaven zijn:

  • De regels zijn door de gemeente vastgesteld en de inwoners van de gemeente mogen verwachten dat de gemeente die regels handhaaft: waarom zijn er anders regels opgesteld? Inwoners van de gemeente hebben als het ware recht op handhaving.
  • Handhaving gaat oneigenlijk gebruik van en daarmee de achteruitgang van de kwaliteit van het gemeentelijk grondgebied tegen. Een actueel bestemmingsplan beoogt de ruimtelijke kwaliteit van een gebied in stand te houden en te verbeteren.
  • Niet daadkrachtig optreden tegen overtredingen van wettelijke regels werkt een toename van het aantal overtredingen in de hand en tast de geloofwaardigheid van daadkrachtig optreden aan. Het in het bestemmingsplan vastgelegde beleid wordt ondermijnd en het bestuur verliest de greep op de gebouwde omgeving.

Onderscheid kan gemaakt worden tussen preventieve en repressieve handhavingsinstrumenten. Onder preventieve instrumenten kunnen onder andere goede regelgeving (zoals in bestemmingsplan), voorlichting, subsidieverlening, afwijking van bouwregels en gebruiksregels en de omgevingsvergunning worden begrepen. Repressieve instrumenten zijn onder meer controle en toezicht, opsporing en het hanteren van sancties als bestuursdwang en dwangsom.

In 2007 heeft de gemeente de 'Nota handhaving ruimtelijke - en bouwregelgeving gemeente Barneveld' opgesteld. Deze nota geeft inzicht in de achtergronden die geleid hebben tot de totstandkoming van de nota. Ook geeft het voor overtredingen op het gebied van bestemmingsplan- en bouwregelgeving aan hoe met geconstateerde overtredingen om te gaan en welke prioriteitsstelling daarbij te hanteren is (repressieve handhaving).

Bij de handhaafbaarheid van een bestemmingsplan spelen aspecten als communicatie, de planvorm, de normstelling, het daadwerkelijk kunnen handhaven en de controleerbaarheid van normen ook een belangrijke rol.

Randvoorwaarde voor handhaving is dat er voldoende basis/grondslag is om te kunnen handhaven. Deze basis wordt gevormd door:

  • De regeling in het bestemmingsplan zelf: de handhaafbaarheid van de planregels.
  • Het beleid voor afwijkingen.

In onderhavig bestemmingsplan is gestreefd naar heldere, eenduidige planregels met zo min mogelijk interpretatiemogelijkheden.

Verder zijn aan de in het plan opgenomen afwijkingsmogelijkheden duidelijke voorwaarden verbonden, die voldoende objectief bepaalbaar zijn.

Hoofdstuk 7 Economische Uitvoerbaarheid

7.1 Grondexploitatie

Dit plan heeft in de eerste plaats tot doel de bestaande situatie te actualiseren. De kosten voor het opstellen van dit plan komen voor rekening van de gemeente.

Nieuwe ontwikkelingen

In het plan wordt een aantal kleinschalige ontwikkelingsmogelijkheden geboden. Deze ontwikkelingen kunnen hoofdzakelijk mogelijk worden gemaakt door middel van het afwijken van het bestemmingsplan of het toepassen van een wijzigingsbevoegdheid. Het betreft in alle gevallen particulier initiatief waaraan in beginsel geen kosten voor de gemeente zijn verbonden, afgezien van kosten van het ambtelijk apparaat voor de begeleiding en toetsing van aanvragen. Deze laatste kosten worden door middel van leges gedekt. Mochten er andere kosten zijn die op grond van artikel 6.13 Wro dienen te worden verhaald dan zal uitsluitend worden meegewerkt aan de ontheffing of wijziging nadat een exploitatieovereenkomst is gesloten.

Planschade

De enige kosten die verder uit dit plan kunnen voortvloeien, zijn planschadekosten. Deze zijn op voorhand niet uit te sluiten. Door de gekozen uitgangspunten worden de financiële consequenties in de vorm van planschade echter zo veel mogelijk beperkt. Bijvoorbeeld doordat geen nieuwe ontwikkelingen opgenomen worden. Daardoor worden eventuele financiële consequenties als gevolg van nieuwe ontwikkelingen buiten het bestemmingsplan al afgewogen en uitvoerbaar bevonden.

Geen exploitatieplan

Gezien het voorgaande is een exploitatieplan voor dit bestemmingsplan niet nodig. Mochten zich in de toekomst toch ontwikkelingen voordoen waarbij de gemeente kosten moet maken dan zullen die uitsluitend onder wijzigingsbevoegdheden vallen. Er zal dan eerst worden bezien of er een kostenverhaalsovereenkomst kan worden gesloten. In het uiterste geval kan worden overwogen om bij wijzigingsbevoegdheden een exploitatieplan vast te stellen. Dat is geen uitgangspunt en gezien de ontwikkelingsmogelijkheden niet de verwachting.

Hoofdstuk 8 Overleg En Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

De procedures voor vaststelling van een bestemmingsplan zijn door de wetgever geregeld. Conform artikel 1.3.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) heeft het college op 9 augustus 2018 in de Barneveldse Krant en Barneveld Huis-aan-Huis en langs elektronische weg kennis gegeven van het voornemen om het voorliggende bestemmingsplan voor te bereiden. Aangegeven is dat tussen gemeente en verschillende instanties waar nodig overleg over het plan moet worden gevoerd alvorens een ontwerpplan ter visie gelegd kan worden. Daarnaast is er de gelegenheid om in het voortraject belanghebbenden te laten inspreken conform de gemeentelijke verordening. Pas daarna wordt de wettelijke procedure met betrekking tot vaststelling van het bestemmingsplan opgestart (artikel 3.8 Wro).

8.1 Overleg Ex Artikel 3.1.1 Bro

Het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.1) geeft aan dat burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg voeren met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

In het kader hiervan wordt het bestemmingsplan voor overleg aan onderstaande instanties toegezonden:

  • Provincie Gelderland;
  • Waterschap Vallei en Veluwe.

Er is in het gebied van de voorgenomen ontwikkeling geen sprake van bijzondere waarden of andere situaties waardoor deze ontwikkeling zou raken aan enig nationaal belang.

Het Waterschap Vallei & Veluwe heeft aangegeven dat geen vooroverleg nodig is indien de toename van de verharding kleiner is dan 4.000 m² en de waterhuishoudkundige doelen van het waterschap niet in het geding komen door een bestemmingsplan. Hier is sprake van zo een geval. Om die reden heeft geen vooroverleg met het waterschap plaatsgevonden.

Ook belangen van omliggende gemeenten zijn bij dit plan niet in het geding.

Op grond van artikel 3.1.1 lid 2 Bro kan worden afgezien van overleg in door de provincie en het Rijk aangegeven gevallen. Gelet op de brief van het ministerie van Infrastructuur en Milieu heeft geen vooroverleg plaatsgevonden, aangezien de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) geen adviserende en coördinerende rol meer heeft met betrekking tot de advisering over een voorontwerp betreffende gemeentelijke ruimtelijke plannen. Nu er sprake is van een gemeentelijk ruimtelijk plan, waarbij er geen nationale rijksbelangen aan de orde zijn en de betrokken rijksdiensten niet als direct belanghebbende zijn aan te merken, behoeft het onderhavige plan niet voor vooroverleg naar de ILT opgestuurd te worden.

Aangezien er geen sprake is van een provinciaal belang, is er geen vooroverleg gevoerd met de provincie.

8.2 Inspraak

De Wro bevat geen procedurevoorschriften met betrekking tot de inspraak, en is in Wro zelf niet verplicht gesteld. Dat neemt niet weg dat het de gemeente vrij staat toch inspraak te verlenen bijvoorbeeld op grond van de gemeentelijke inspraakverordening. In relatie daarmee bepaalt artikel 150 van de Gemeentewet onder meer dat in een gemeentelijke inspraakverordening moet worden geregeld op welke wijze bovenbedoelde personen en rechtspersonen hun mening kenbaar kunnen maken.

Het voorontwerpbestemmingsplan heeft van 15 maart tot en met 28 maart 2019 ter inzage gelegen. Gedurende deze periode heeft een ieder de mogelijkheid gehad om een reactie over het plan naar voren te brengen. Er is één inspraakreactie ingediend. Deze reactie heeft niet geleid tot aanpassing van het plan. In de bijlage bij dit bestemmingsplan is het inspraakverslag bijgevoegd.

8.3 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft van 28 februari tot en met 9 april 2020 ter inzage gelegen. Gedurende deze periode heeft een ieder de mogelijkheid gehad om een zienswijze naar voren te brengen. Tijdens deze zes weken is één zienswijze ingediend. Deze reactie heeft niet geleid tot aanpassing van het plan. In bijlage 2 bij dit bestemmingsplan is de Nota Zienswijzen bijgevoegd.

Bijlagen Bij De Toelichting

Bijlage 1 Nota Inspraak En Overleg Bestemmingsplan "Grenscorrecties"

Bijlage 2 Nota Zienswijzen Bestemmingsplan "Grenscorrecties"