KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch
Artikel 4 Bedrijf - 1
Artikel 5 Bedrijf - 2
Artikel 6 Bedrijventerrein
Artikel 7 Bos
Artikel 8 Centrum
Artikel 9 Cultuur En Ontspanning
Artikel 10 Dienstverlening
Artikel 11 Gemengd
Artikel 12 Groen
Artikel 13 Horeca
Artikel 14 Maatschappelijk
Artikel 15 Sport
Artikel 16 Tuin
Artikel 17 Verkeer
Artikel 18 Water
Artikel 19 Wonen - 1
Artikel 20 Wonen - 2
Artikel 21 Wonen - 3
Artikel 22 Leiding - Hoogspanning
Artikel 23 Leiding - Riool
Artikel 24 Waarde - Archeologie 1
Artikel 25 Waarde - Archeologie 2
Artikel 26 Waarde - Archeologie 3
Artikel 27 Waarde - Archeologie 5
Artikel 28 Waarde - Cultureel Erfgoed
Artikel 29 Waarde - Landschap
Artikel 30 Waterstaat - Waterlopen
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 31 Anti-dubbeltelregel
Artikel 32 Algemene Bouwregels
Artikel 33 Algemene Gebruiksregels
Artikel 34 Algemene Aanduidingsregels
Artikel 35 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 36 Algemene Wijzigingsregels
Artikel 37 Algemene Procedureregels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 38 Overgangsrecht
Artikel 39 Slotregel
Bijlagen Bij De Regels
Bijlage 1 Veldonderzoek Ecologie (Houtbeekweg I)
Bijlage 2 Inpassingsplan Houtbeekweg I
Bijlage 3 Landschappelijke Inpassing Drieënhuizerweg Iv
Bijlage 4 Drieënhuizerweg V
Bijlage 5 Inrichtingstekening Essenerweg Xi
Bijlage 6 Sloop Bebouwing Essenerweg Xi
Bijlage 7 Inrichtingstekening Nachtegaalweg Iii
Bijlage 8 Landschappelijke Inpassing Kerkweg
Bijlage 9 Sloop Bebouwing Veluweweg 90
Bijlage 10 Landschappelijke Inpassing Veluweweg Xv
Bijlage 11 Nachtegaalweg-de Spil
Bijlage 12 Nota Parkeernormen (2020)
Bijlage 13 Akoestisch Rapport De Spil I
Bijlage 14 Inrichtingstekening Veluweweg-topperbinnenweg
Bijlage 15 Staat Van Bedrijfsactiviteiten Bedrijf - 1
Bijlage 16 Staat Van Bedrijfsactiviteiten Bedrijf - 1 Bij Afwijking
Bijlage 17 Staat Van Bedrijfsactiviteiten Functiemenging Bedrijf - 2
Bijlage 18 Staat Van Bedrijfsactiviteiten Bedrijventerrein
Hoofdstuk 1 Inleiding
Hoofdstuk 2 Bestaande Situatie
2.1 Begrenzing Plangebied
2.2 Geldende Bestemmingen
2.3 Ontstaansgeschiedenis
2.4 Ruimtelijke Structuur
Hoofdstuk 3 Planbeschrijving
Hoofdstuk 4 Beleidskader
4.1 Rijk
4.2 Provincie
4.3 Waterschap
4.4 Gemeente
Hoofdstuk 5 Randvoorwaarden
5.1 Bodem
5.2 Cultuurhistorie
5.3 Ecologie
5.4 Externe Veiligheid
5.5 Geluid
5.6 Geur
5.7 Ladder Voor Duurzame Verstedelijking
5.8 Leidingen
5.9 Luchtkwaliteit
5.10 Milieueffectrapportage
5.11 Milieuzonering
5.12 Natuur En Landschap
5.13 Veiligheid
5.14 Verkeer
5.15 Water
Hoofdstuk 6 Juridische Aspecten
6.1 Juridische Aspecten
6.2 Handhaving
Hoofdstuk 7 Economische Uitvoerbaarheid
7.1 Grondexploitatie
Hoofdstuk 8 Overleg En Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
8.1 Participatie
8.2 Overleg Ex Artikel 3.1.1 Bro
8.3 Inspraak
8.4 Zienswijzen
Bijlagen Bij De Toelichting
Bijlage 1 Ruimtelijke Visie Kootwijkerbroek
Bijlage 2 Ruimtelijke Analyse Kootwijkerbroek
Bijlage 3 Zoneringen Kootwijkerbroek
Bijlage 4 Kansenkaart Kootwijkerbroek
Bijlage 5 Ruimtelijke Visie Stroe
Bijlage 6 Ruimtelijke Analyse Stroe
Bijlage 7 Zoneringen Stroe
Bijlage 8 Kansenkaart Stroe
Bijlage 9 Nota Inspraak En Overleg
Bijlage 10 Nota Zienswijzen
Bijlage 11 Nota Zienswijzen Aanvulling

Kootwijkerbroek-Stroe

Bestemmingsplan - Gemeente Barneveld

Vastgesteld op 21-04-2021 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 Plan

het bestemmingsplan 'Kootwijkerbroek-Stroe' met identificatienummer 'NL.IMRO.0203.1494-0004' van de gemeente Barneveld;

1.2 Bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;

1.3 Aan huis verbonden beroep of bedrijf

een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied, niet bestaande uit ambachtelijke en/of detailhandelsactiviteiten, dat door zijn beperkte omvang in een woning en daarbij behorende gebouwen, met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend;

1.4 Aanbouw

een bijbehorend bouwwerk in de vorm van een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

1.5 Aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.6 Aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.7 Afwijking

een afwijking zoals bedoeld in artikel 2.12, eerste lid onder a, onder 1° van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, zoals deze luidt op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan;

1.8 Agrarisch bedrijf

een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren, met uitzondering van een glastuinbouwbedrijf en een gebruiksgerichte paardenhouderij;

1.9 Archeologisch deskundige

een regionaal (beleids)archeoloog of een andere door het college van burgemeester en wethouders aan te wijzen deskundige op het gebied van de archeologische monumentenzorg;

1.10 Archeologische waarde

de waarde die van belang is voor de archeologie en voor de kennis van de beschavingsgeschiedenis;

1.11 Autobox

een gebouw bestemd voor de stalling van auto's, andere vervoermiddelen en caravans;

1.12 Avondhorecabedrijf

horecabedrijvigheid, waaronder geen restaurants en hotels zijn begrepen, welke naar aard en openingstijden zich in hoofdzaak richt op het in avond- en nachtelijke uren uitgaande publiek, zoals cafés, bars, discotheken, dancings en/of koffiehuizen of combinaties hiervan dan wel variaties op deze bedrijfsvoering;

1.13 Bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.14 Bebouwingspercentage

het in procenten uitgedrukte deel van een bouwvlak, bestemmingsvlak dan wel bouwperceel, dat ten hoogste mag worden bebouwd;

1.15 Bed & breakfast

het bieden van de ten opzichte van het hoofdgebruik ondergeschikte mogelijkheid tot recreatief nachtverblijf en ontbijt aan personen die hun hoofdverblijf elders hebben door de eigenaar of hoofdbewoner van de desbetreffende woning;

1.16 Bedrijf

onderneming waarbij het accent ligt op het vervaardigen, bewerken, installeren en verhandelen van goederen dan wel op het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij eventueel detailhandel uitsluitend plaatsvindt als onzelfstandig en ondergeschikt onderdeel van de onderneming in de vorm van verkoop dan wel levering van ter plaatse vervaardigde, bewerkte of herstelde goederen, dan wel goederen die in rechtstreeks verband staan met de uitgeoefende handelingen;

1.17 Bedrijfsgebouw

een gebouw dat dient voor de uitoefening van een bedrijf;

1.18 Bedrijfswoning

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar noodzakelijk is gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein;

1.19 Beperkt kwetsbaar object

een beperkt kwetsbaar object als bedoeld in artikel 1, eerste lid onder sub b van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zoals deze luidt op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan;

1.20 Bestaande

bestaand en legaal aanwezig op de dag van terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan;

1.21 Bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak;

1.22 Bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.23 Bevoegd gezag

bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning;

1.24 Bevi-inrichting

inrichting als bedoeld in artikel 2, eerste lid van het Besluit externe veiligheid inrichtingen, zoals deze luidt op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan;

1.25 Bijbehorend bouwwerk

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak;

1.26 Bijgebouw

een bijbehorend bouwwerk in de vorm van een niet voor bewoning bestemd vrijstaand of aangebouwd gebouw, dat een gebruikseenheid vormt met en dienstbaar is aan de bij omschrijving van de hoofdbestemming opgesomde functies, zoals een garage, huishoudelijke bergruimte of hobbyruimte;

1.27 Bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.28 Bouwgrens

de grens van een bouwvlak;

1.29 Bouwlaag

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder;

1.30 Bouwmarkt

een detailhandelsbedrijf waarbij bedrijfsmatig artikelen in de bouwbranche ter verkoop worden aangeboden. Tot bouwmaterialen worden onder meer gerekend: bouwstoffen zoals cement, hout en bouwstenen, wand- en vloertegels, ijzerwaren, elektrisch installatiemateriaal alsmede sanitair-, badkamer- en keukeninrichtingsmaterialen, en doe-het-zelfproducten;

1.31 Bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.32 Bouwperceelsgrens

de grens van een bouwperceel;

1.33 Bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.34 Bouwwerk

een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;

1.35 Categorie A evenement

een regulier evenement als bedoeld in het Evenementenbeleid Gemeente Barneveld 2020-2025. Indien dit beleid gedurende de planperiode wordt gewijzigd, wordt rekening gehouden met die wijziging;

1.36 Categorie B evenement

een aandachtsevenement als bedoeld in het Evenementenbeleid Gemeente Barneveld 2020-2025. Indien dit beleid gedurende de planperiode wordt gewijzigd, wordt rekening gehouden met die wijziging;

1.37 Categorie C evenement

een risicovol-evenement als bedoeld in het Evenementenbeleid Gemeente Barneveld 2020-2025. Indien dit beleid gedurende de planperiode wordt gewijzigd, wordt rekening gehouden met die wijziging;

1.38 Cultuur en ontspanning

voorzieningen ten behoeve van cultuur en ontspanning, waaronder: podiumkunsten / theater, bioscopen, musea, expositieruimten, galeries, toeristische attracties, bowling- en poolcentra, muziek- en dansscholen, creativiteitscentra, casino's en zalencentra;

1.39 Dak

iedere bovenbeëindiging van een gebouw;

1.40 Dakkapel

een constructie ter vergroting van een gebouw, die zich bevindt tussen de dakgoot en de nok van het dakvlak, waarbij deze constructie onder de noklijn is gelegen en de onderzijde van de constructie in het dakvlak is geplaatst;

1.41 Detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen, geen motorbrandstoffen zijnde, aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.42 Detailhandel volumineus

detailhandel die vanwege de omvang van de gevoerde artikelen een grote oppervlakte nodig heeft voor de uitstalling, zoals de verkoop van auto's, boten, caravans, meubels, tuininrichtingsartikelen, grove bouwmaterialen, keukens en sanitair;

1.43 Dienstverlening

het verlenen van economische diensten aan derden;

1.44 Dove gevel

een bouwkundige constructie die een ruimte in een gebouw scheidt van de buitenlucht, waarin geen te openen delen aanwezig zijn en met een karakteristieke geluidswering – conform NEN 5077 – die ten minste gelijk is aan het verschil tussen de geluidsbelasting van die constructie en 33 dB, alsmede een bouwkundige constructie waarin alleen bij wijze van uitzondering te openen delen aanwezig zijn, mits die delen niet direct grenzen aan een geluidsgevoelige ruimte, zoals omschreven in artikel 1 van de Wet geluidhinder, zoals deze luidt op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan;

1.45 Erf

bij de bestemming behorende gronden waarvan het gebruik ten dienste van deze bestemming is;

1.46 Evenement

een evenement zoals bedoeld in de "Algemene Plaatselijke Verordening gemeente Barneveld";

1.47 Evenemententerrein

een terrein bedoeld en geschikt voor het houden van regelmatig terugkerende evenementen als bedoeld in het Evenementenbeleid Gemeente Barneveld 2020-2025. Indien dit beleid gedurende de planperiode wordt gewijzigd, wordt rekening gehouden met die wijziging;

1.48 Extensief recreatief medegebruik

recreatief medegebruik dat in hoofdzaak is gericht op natuur- en landschapsbeleving, zoals wandelen en fietsen. Voor het extensieve recreatief medegebruik is geen specifieke inrichting van het gebied noodzakelijk, maar kan worden volstaan met de voorzieningen die reeds ten behoeve van de hoofdfunctie aanwezig zijn en ondergeschikte voorzieningen zoals bewegwijzeringsbordjes;

1.49 Gebouw

elk bouwwerk dat een voor mensen toegankelijke overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.50 Gebruiken

het doen gebruiken, laten gebruiken en in gebruik geven;

1.51 Geurgevoelig object

gebouw, bestemd voor en blijkens aard, indeling en inrichting geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf en die daarvoor permanent of een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik, wordt gebruikt;

1.52 Geluidsgevoelige functies

bewoning of ander geluidsgevoelige functies zoals bedoeld in de Wet geluidhinder en het Besluit geluidhinder;

1.53 Geluidsgevoelige gebouwen

gebouwen welke dienen ter bewoning of ten behoeve van een andere geluidsgevoelige functie als bedoeld in de Wet geluidhinder en het Besluit geluidhinder;

1.54 Geluidscherm

een geluidwerende voorziening in de vorm van bijvoorbeeld een scherm of een wal;

1.55 Gevelzitplaats

gevelzitplaatsen als bedoeld in de Algemene Plaatselijke Verordening gemeente Barneveld en de nadere regels bij de Algemene Plaatselijke Verordening gemeente Barneveld. Indien de Algemene Plaatselijke Verordening gemeente Barneveld (en de nadere regels) gedurende de planperiode wordt gewijzigd, wordt rekening gehouden met die wijziging;

1.56 Gymzaal

vertrek voor sportles op school;

1.57 Hogere waarde

een maximale waarde voor de geluidbelasting, die hoger is dan de voorkeursgrenswaarde en die in een concreet geval kan worden vastgesteld op grond van de Wet geluidhinder en het Besluit geluidhinder;

1.58 Hoofdgebouw

een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;

1.59 Horeca

een bedrijf, waar bedrijfsmatig dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt en/of waarin bedrijfsmatig logies worden verstrekt, één en ander al dan niet in combinatie met een vermaaksfunctie, met uitzondering van erotisch getinte vermaaksfuncties;

1.60 Houtopstand

één of meerdere bomen, hakhout, een houtwal en een houtsingel, beplanting van bosplantsoen, begroeiing van hagen, heesters en struiken. Hagen, heesters en struiken met een maximum hoogte van 2 m zijn niet aan te merken als houtopstand;

1.61 Huishouden

persoon of groep personen die een huishouden voert, waarbij sprake is van een onderlinge verbondenheid en continuïteit in de samenstelling ervan;

1.62 Hulpdiensten

brandweer, politie en ambulance;

1.63 Kamerverhuur

onzelfstandige woonruimte als bedoeld in artikel 1, sub d van de Verordening doelgroepen sociale woningbouw en middenhuur Gemeente Barneveld, zoals deze luidt op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan;

1.64 Kantoor

een gebouw, dat dient voor de uitoefening van administratieve werkzaamheden en werkzaamheden die verband houden met het doen functioneren van (semi)overheidsinstellingen, het bankwezen, en naar de aard daarmee gelijk te stellen instellingen;

1.65 Kantoor- en/of praktijkruimte

een niet voor bewoning bestemd gedeelte van een woning of gebouw bij een woning, dat uitsluitend dient voor de uitoefening van beroepsactiviteiten van de bewoner van de woning op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of daarmee gelijk te stellen gebied;

1.66 Kunst en cultuur

voorzieningen ten behoeve van kunst en cultuur, zoals een bibliotheek, een museum, een filmzaal en daarmee gelijk te stellen activiteiten;

1.67 Kunstwerk

een door kunst voortgebracht voorwerp, zoals beelden en andere bouwwerken;

1.68 Kwetsbaar object

een kwetsbaar object als bedoeld in artikel 1, eerste lid onder sub l van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zoals deze luidt op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan;

1.69 Landschappelijke waarde

de aan een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door de waarneembare verschijningsvorm van dat gebied;

1.70 Lawaaimakende materialen

materialen zoals een door brandstof aangedreven bladblazer of aggregaat en/of het gebruik van heftrucks en veegmachines;

1.71 Maaiveld

gemiddelde hoogte van het afgewerkte terrein dat een gebouw of bouwwerk omgeeft;

1.72 Maatschappelijke voorzieningen

educatieve, sociaal-medische, sociaal-culturele en levensbeschouwelijke voorzieningen, voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening, alsook ondergeschikte detailhandel en horeca ten dienste van deze voorzieningen;

1.73 Nadere eis

een nadere eis als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, sub d, van de Wet ruimtelijke ordening, zoals deze luidt op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan;

1.74 Natuur(wetenschappe)lijke waarde

de aan een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door geologische, geomorfologische, bodemkundige en/of biologische elementen, voorkomend in dat gebied;

1.75 Omgevingsvergunning

vergunning voor activiteiten als genoemd in artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, zoals deze luidt op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan;

1.76 Ondergronds bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die onder het maaiveld is gelegen;

1.77 Overig bouwwerk

een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;

1.78 Overkapping

een bouwwerk, niet zijnde een gebouw, bestaande uit tenminste een dak en maximaal één wand;

1.79 Pad

een weg uitsluitend bedoeld en bestemd voor langzaam verkeer, zoals voetgangers, fietsen (met trapondersteuning), snorfietsen en bromfietsen;

1.80 Pand

de kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is;

1.81 Peil

  • voor bouwwerken, waarvan de hoofdtoegang aan de weg grenst: de hoogte van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
  • in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende maaiveld of het afgewerkte bouwterrein;

1.82 Productiegebonden detailhandel

detailhandel in goederen die ter plaatse worden vervaardigd, gerepareerd en/of toegepast in het productieproces, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de productiefunctie;

1.83 Recreatief medegebruik

een recreatief gebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit recreatieve gebruik is toegestaan;

1.84 Relatie

een op de verbeelding opgenomen aanduiding, die aangeeft welke bestemmingsvlakken met elkaar verbonden zijn en een eenheid vormen;

1.85 SBI-Code

Standaard Bedrijf Indelingscode van het Centraal Bureau voor Statistiek;

1.86 Seksinrichting

een terrein, gebouw, vaar- of voertuig waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichtingen worden in ieder geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub of een prostitutiebedrijf, waaronder ook begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.87 Staat van Bedrijfsactiviteiten

als bijlage(n) bij deze regels behorende en daarvan onderdeel uitmakende lijst(en) van bedrijven en instellingen;

1.88 Standplaats

het vanaf een vaste plaats op een openbare en in de openlucht gelegen plaats te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen of het anderszins aanbieden van goederen en diensten, gebruikmakend van fysieke middelen, zoals een kraam, een wagen of een tafel, het een en ander zoals bedoeld in de "Algemene Plaatselijke Verordening gemeente Barneveld" en de bijbehorende nadere regels inzake standplaatsen;

1.89 Terras

een terras als bedoeld in de Algemene Plaatselijke Verordening gemeente Barneveld. Indien de Algemene Plaatselijke Verordening gemeente Barneveld gedurende de planperiode wordt gewijzigd, wordt rekening gehouden met die wijziging;

1.90 Terrasoverkapping

een dak dat wordt ondersteund door kolommen, waarbij gesloten muurvlakken, vaste glaspuien, openslaande deuren of schuifdeuren en/of borstweringen ontbreken;

1.91 Uitbouw

een bijbehorend bouwwerk in de vorm van een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw. Functionele ondergeschiktheid is niet vereist;

1.92 Uitvoeren

het doen uitvoeren, laten uitvoeren en in uitvoering geven;

1.93 Uitwerking

een uitwerking als bedoeld in artikel 3.6 lid 1 sub b van de Wet ruimtelijke ordening, zoals deze luidt op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan;

1.94 Verbeelding

de bij het bestemmingsplan behorende kaart (analoog of digitaal) waarop onder meer de begrenzing van het plan, de in het bestemmingsplan voorkomende bestemmingen, aanduidingen en topografische en kadastrale gegevens zijn weergegeven;

1.95 Verkooppunt motorbrandstoffen met lpg

tankstation waar motorbrandstoffen, waaronder lpg, worden verkocht, eventueel met ondergeschikte detailhandel en horeca;

1.96 Verkooppunt motorbrandstoffen zonder lpg

tankstation waar motorbrandstoffen, uitgezonderd lpg, worden verkocht, eventueel met ondergeschikte detailhandel en horeca;

1.97 Vloeroppervlak

grootte van de oppervlakte van een bouwlaag;

1.98 Voorgevel

de naar de weg gekeerde gevel(s) van een gebouw;

1.99 Voorgevelrooilijn

de evenwijdig aan de as van de weg gelegen lijn welke, zoveel mogelijk aansluitend aan de ligging van de voorgevels van de (bestaande) bebouwing, een zoveel mogelijk gelijkmatig beloop van de rooilijn overeenkomstig de richting van de weg geeft;

1.100 Voorkeursgrenswaarde

de maximale waarde voor de geluidbelasting, zoals deze rechtstreeks kan worden afgeleid uit de Wet geluidhinder en het Besluit geluidhinder;

1.101 Webwinkel A

detailhandel via een online etalage, waarbij alleen een elektronische transactie tot stand komt dan wel met een opslag- en verzendfunctie, maar zonder afhaalmogelijkheid of toonzaal voor kopers;

1.102 Webwinkel B

detailhandel via een online etalage, waarbij een elektronische transactie tot stand komt en met een opslag- en verzendfunctie dan wel een afhaalmogelijkheid voor kopers, maar zonder toonzaal;

1.103 Wet ruimtelijke ordening

Wet van 1 juli 2008 (Stb. 2006, 566) houdende vaststelling van nieuwe planregels omtrent de ruimtelijke ordening, zoals deze luidt op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan;

1.104 Wgh-inrichting

een inrichting die in belangrijke mate geluidhinder kan veroorzaken, zoals bedoeld in artikel 41 derde lid van de Wet geluidhinder en genoemd in bijlage I, onderdeel van het Besluit omgevingsrecht, zoals deze luiden op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan;

1.105 Wijziging

een wijziging als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, sub a, van de Wet ruimtelijke ordening, zoals deze luidt op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan;

1.106 Wonen

het zelfstandige gehuisvest zijn van één afzonderlijk huishouden;

1.107 Woning

een complex van ruimten dat dient voor de zelfstandige huisvesting van één afzonderlijk huishouden;

1.108 Woongebouw

een gebouw dat ten minste twee woningen omvat.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 De dakhelling

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.2 De goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.3 De inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.4 De bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, luchtbehandelingskasten en naar aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.5 De oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.6 De hoogte van een molen

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van het gebouw, met uitzondering van de wieken;

2.7 De hoogte van een windturbine

vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine;

2.8 De afstand tot de zijdelingse perceelsgrens

vanaf de buitenwerkse gevelvlakken dan wel, indien sprake is van overstekende daken met een overstekend gedeelte van meer dan 0,75 m, respectievelijk overstekken van meer dan 0,75 m, vanaf de buitenrand van het overstekende dak/de overstek, neerwaarts geprojecteerd, tot de kadastrale zijgrens van het perceel;

2.9 De oppervlakte van een ondergronds bouwwerk

onder de begane grondvloer, tussen de harten van de ondergrondse buitenste muren;

2.10 De oppervlakte van een overkapping

de loodrechte projectie van de overkapping op het maaiveld;

2.11 Het vloeroppervlak

boven de vloeren, tussen de binnenwerkse gevelvlakken en/of scheidingsmuren;

2.12 Maatvoering

Alle maten zijn tenzij anders weergegeven:

  1. a. voor lengten in meters (m);
  2. b. voor oppervlakten in vierkante meters (m²);
  3. c. voor inhoudsmaten in kubieke meters (m³);
  4. d. voor verhoudingen in procenten (%).

2.13 Maten

buitenwerks, waarbij uitstekende delen van ondergeschikte aard tot maximaal 0,5 m buiten beschouwing blijven.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. de uitoefening van een agrarisch bedrijf;
  2. b. hobbymatig agrarisch gebruik in de vorm van het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren;

met daaraan ondergeschikt:

  1. c. openbare nutsvoorzieningen;
  2. d. recreatief medegebruik;
  3. e. infrastructurele voorzieningen;
  4. f. waterhuishoudkundige voorzieningen;
  5. g. sloten, beken en daarmee gelijk te stellen waterlopen;

met de daarbij behorende:

  1. h. gebouwen;
  2. i. een bedrijfswoning met bijbehorende bijgebouwen en andere bouwwerken;
  3. j. bouwwerken geen gebouwen zijnde.

3.2 Bouwregels

3.3 Nadere eisen

  1. 1. Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:
    1. a. de brandveiligheid;
    2. b. de externe veiligheid;
    3. c. de verkeersveiligheid; en
    4. d. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
  2. 2. Bij het stellen van nadere eisen is de procedure zoals weergegeven in artikel 37.1 van toepassing.

3.4 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 3.2.1 ten behoeve van het bouwen van maximaal 100 m2 aan kassen.

Artikel 4 Bedrijf - 1

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. bedrijven die zijn genoemd in bijlage 15,
    1. 1. uitgezonderd ter plaatse van de aanduiding zoals in onderstaande tabel is opgenomen, want daar is ook het specifieke, met die aanduiding corresponderende bedrijf toegestaan;
      Aanduiding Bedrijf SBI-code (2008) Maximum milieucategorie
      (sb-10) specifieke vorm bedrijf - veevoederfabriek 1091 4.1
      (sb-20) specifieke vorm van bedrijf - aannemersbedrijven met werkplaats: p.o. < 1.000 m2 41 / 42 / 43 nr. 3 2
      (sb-25) specifieke vorm van bedrijf - timmerwerkfabriek p.o. < 200 m2 162, nr. 1 3.1
      (sb-26) specifieke vorm van bedrijf - groothandel in akkerbouwprodukten en veevoeders 4621, nr. 0 3.1
      (sb-31) specifieke vorm van bedrijf - machine- en apparatenfabriek 27 / 28 / 33, nr. 1 3.2
      (sb-32) specifieke vorm van bedrijf - loonwerkbedrijf 016 3.1
      (sb-33) specifieke vorm van bedrijf - groothandel in overige intermediaire goederen 4676 2
      (sb-34) specifieke vorm van bedrijf - meubelfabriek 310, nr. 1 3.2
      (sb-35) specifieke vorm van bedrijf - bouwbedrijf afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1494-0004_0022.png" 2.000 m2 41 / 42 / 43, nr. 1 3.1
      (sb-44) specifieke vorm van bedrijf - smederijen, lasinrichtingen, bankwerkerijen e.d. 255 / 331, nr. B 3.2
      (sb-45) specifieke vorm van bedrijf - groothandel in overige consumentenartikelen 464, 46733 2
      (sb-50) specifieke vorm van bedrijf - verhuurbedrijf voor machines en werktuigen 773 3.1
      (sb-96) specifieke vorm van bedrijf - constructiewerkplaats, gesloten gebouw. p.o. < 200 m2 251, 331, nr. 1a 3.1
      (sb-99) specifieke vorm van bedrijf - constructiewerkplaats, gesloten gebouw 251, 331, nr. 1 3.2
    2. 2. uitgezonderd ter plaatse van de aanduiding zoals in onderstaande tabel is opgenomen, want daar is alleen het specifieke, met die aanduiding corresponderende bedrijf toegestaan;
      Aanduiding Bedrijf Maximum milieucategorie
      (nv) nutsvoorziening
      (op) opslag 1
  2. b. een Webwinkel A;

met daaraan ondergeschikt:

  1. c. productiegebonden detailhandel, met uitzondering van detailhandel in voedings- en genotmiddelen;
  2. d. parkeervoorzieningen;
  3. e. groenvoorzieningen;
  4. f. waterhuishoudkundige doeleinden;
  5. g. wegen, straten en paden;

met de daarbij behorende:

  1. h. gebouwen;
  2. i. tuinen, erven en terreinen;
  3. j. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' is een bedrijfswoning met bijbehorende bijgebouwen en andere bouwwerken toegestaan;
  4. k. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - weegbrug' ook voor een weegbrug;
  5. l. bouwwerken geen gebouwen zijnde.

4.2 Bouwregels

4.3 Nadere eisen

  1. 1. Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:
    1. a. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
    2. b. de brandveiligheid;
    3. c. de externe veiligheid;
    4. d. de verkeersveiligheid;
    5. e. de sociale veiligheid;
    6. f. de goede milieusituatie; en
    7. g. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
  2. 2. Bij het stellen van nadere eisen is de procedure zoals weergegeven in artikel 37.1 van toepassing.

4.4 Afwijken van de bouwregels

  1. 1. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 4.2.1 en toestaan dat een gebouw gedeeltelijk buiten het bouwvlak wordt gebouwd, mits:
    1. a. de gronden buiten het bouwvlak per bouwperceel voor maximaal 10% worden bebouwd;
    2. b. de goothoogte van de gebouwen buiten het bouwvlak niet meer dan 3 m bedraagt en de bouwhoogte niet meer dan 5 m.
  2. 2. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 4.2.4 ten behoeve van het bouwen van erf- of terreinafscheidingen vóór de voorgevelrooilijn (of het denkbeeldige verlengde daarvan) tot een bouwhoogte van 2 m;
  3. 3. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 4.2.4 ten behoeve van het bouwen van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tot een bouwhoogte van 4 m;
  4. 4. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de afstandseisen in artikel 4.2.1, mits de bereikbaarheid van de bebouwing voor hulpdiensten voldoende is gewaarborgd.
  5. 5. Het afwijken van de bouwregels kan slechts, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    1. a. het straat- en bebouwingsbeeld;
    2. b. de brandveiligheid;
    3. c. de externe veiligheid;
    4. d. de verkeersveiligheid;
    5. e. de sociale veiligheid
    6. f. de milieusituatie; en
    7. g. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

4.5 Specifieke gebruiksregels

  1. 1. De buitenopslag van goederen is niet toegestaan op gronden die onbebouwd dienen te blijven volgens artikel 4.2.1, uitgezonderd ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - buitenopslag'
  2. 2. De hoogte van de buitenopslag mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximum hoogte' is weergegeven;
  3. 3. Ter plaatse van de aanduiding 'opslag' is alleen opslag toegestaan.
  4. 4. Per bedrijf mag de maximum oppervlakte in gebruik voor een onzelfstandig kantoor maximaal 40 procent van de bruto vloeroppervlakte van het bedrijf bedragen.
  5. 5. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - veevoederfabriek' is een diervoerderbedrijf zonder persproductieproces toegestaan waar diervoeder wordt samengesteld met een capaciteit van 80.000 ton per jaar.

4.6 Afwijken van de gebruiksregels

  1. 1. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 4.1 en toestaan dat ook bedrijven worden gevestigd die naar de aard en de invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met bedrijven die zijn genoemd in bijlage 15 onder de categorieën 1 en 2, mits het geen Wgh-inrichtingen en Bevi-inrichtingen betreft.
  2. 2. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 4.1 ten behoeve van de vestiging van bedrijven die zijn genoemd in bijlage 16 dan wel daarmee naar aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen bedrijven, mits:
    1. a. de gevolgen voor omliggende woningen niet onevenredig ongunstiger zijn dan de invloed van in artikel 4.1, sub a bedoelde bedrijven; en
    2. b. het functioneren van één of meer bedrijven, die reeds in de omgeving daarvan aanwezig zijn, niet onevenredig nadelig wordt beïnvloed.
  3. 3. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 4.1, sub a (2) voor het gebruiken van gronden en bouwwerken voor een ander bedrijf dan volgens de aanduiding op de verbeelding is toegestaan, mits dat bedrijf is genoemd in bijlage 15.
  4. 4. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 4.1 voor het gebruiken van gronden en bouwwerken voor een Webwinkel B;
  5. 5. Het afwijken van de gebruiksregels kan slechts, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    1. a. het straat- en bebouwingsbeeld;
    2. b. de brandveiligheid;
    3. c. de externe veiligheid;
    4. d. de verkeersveiligheid;
    5. e. de sociale veiligheid
    6. f. de milieusituatie; en
    7. g. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

4.7 Wijzigingsbevoegdheid

  1. 1. Burgemeester en wethouders kunnen de bij het plan behorende Staat van Bedrijfsactiviteiten wijzigen, dit met inachtneming dat een wijziging betrekking kan hebben op het toevoegen van soorten bedrijven, het afvoeren van soorten bedrijven en het wijzigen van de categorie-indeling van soorten bedrijven.
  2. 2. Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat de bestemming Bedrijf - 1 wordt gewijzigd in de bestemmingen Wonen - 1 en Tuin. Met inachtneming van de volgende regels:
    1. a. niet meer dan 1 woning per 300 m2 van het bestemmingsvlak 'Bedrijf - 1';
    2. b. de woningen dienen georiënteerd te zijn op de weg;
    3. c. de voorgevel van de woning dient te staan in de voorgevelrooilijn van aansluitende bebouwing;
    4. d. de minimale perceelsbreedte per woning 14 m en de minimale diepte 23 m bedraagt;
    5. e. de omvang en de goot- en bouwhoogte dient aan te sluiten bij de omvang en goot- en bouwhoogten in de directe omgeving van het perceel;
    6. f. na wijziging is het bepaalde in artikel 19Wonen - 1 en artikel 16Tuin van overeenkomstige toepassing;
    7. g. parkeren dient op eigen terrein plaats te vinden;
    8. h. aangetoond dient te worden dat de woningen passen binnen de gemeentelijke woningbouwprogrammering;
    9. i. voldaan wordt aan alle geldende milieukwaliteitseisen, zo:
      • moet de kwaliteit van de bodem geschikt zijn voor de beoogde functie; en
      • moet worden voldaan aan de normen uit de Wet geurhinder en veehouderij;
    10. j. gegarandeerd is dat de door de gemeente gemaakte grondexploitatiekosten op de particuliere grondeigenaren binnen het te exploiteren gebied verhaald worden;
  3. 3. Burgemeester en wethouders kunnen gebruik maken van de voornoemde wijzigingsbevoegdheden, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    1. a. het straat- en bebouwingsbeeld;
    2. b. de woonsituatie;
    3. c. de verkeersveiligheid;
    4. d. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Artikel 5 Bedrijf - 2

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf - 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. bedrijven die zijn genoemd in bijlage 17 onder de categorieën A en B1,
    1. 1. uitgezonderd ter plaatse van de aanduiding zoals in onderstaande tabel is opgenomen, want daar is ook het specifieke, met die aanduiding corresponderende bedrijf toegestaan;
      Aanduiding Bedrijf SBI-code (2008) Maximum milieucategorie
      (p) parkeerterrein 2
      (sb-1) specifieke vorm van bedrijf - overige groothandel (bedrijfsmeubels, emballage, vakbenodigdheden e.d.) 466, 469 2
      (sb-25) specifieke vorm van bedrijf - timmerwerkfabriek p.o. < 200 m2 162, nr. 1 3.1
      (sb-29) specifieke vorm van bedrijf - stamp-, pers-, dieptrek- en forceerbedrijf 255 / 331 4.1
      (sb-31) specifieke vorm van bedrijf - machine- en apparatenfabriek 27 / 28 / 33, nr. 1 3.2
      (sb-37) specifieke vorm van bedrijf - overige metaalbewerkende industrie, inpandig, p.o. < 200 m2 2562, 3311, nr. 2 3.1
      (sb-38) specifieke vorm van bedrijf - metaaloppervlaktebehandelingsbedrijf (lakspuiten / moffelen) 2561 / 3311, nr. 12 3.2
      (sb-39) specifieke vorm van bedrijf - metaaloppervlaktebehandelingsbedrijf (stralen) 2561 / 3311, nr. 10 4.1
      (sb-40) specifieke vorm van bedrijf - transportbedrijf afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1494-0004_0023.png" 1.000 m2 494, nr. 1 3.1
      (sb-43) specifieke vorm van bedrijf - metaaloppervlaktebehandelingsbedrijf (galvaniseren) 2561 / 3311, nr. 9 3.2
      (sb-46) specifieke vorm van bedrijf - groothandel in chemische producten 46751 3.2
      (sb-48) specifieke vorm van bedrijf - smederijen, lasinrichtingen, bankwerkerijen e.d. < 200 m2 255, 331, B1 3.1
      (sb-49) specifieke vorm van bedrijf - aannemersbedrijven met werkplaats: b.o. > 1.000 m2 41, 42, 43, nr. 2 3.1
      (sb-103) specifieke vorm van bedrijf - touringcarbedrijven 6023 3.2
      (vm) verkooppunt motorbrandstoffen zonder lpg 473 2
      (vml) verkooppunt motorbrandstoffen met lpg 473, nr. 2 3.1
    2. 2. uitgezonderd ter plaatse van de aanduiding zoals in onderstaande tabel is opgenomen, want daar is alleen het specifieke, met die aanduiding corresponderende bedrijf toegestaan;
      Aanduiding Bedrijf Maximum milieucategorie
      (nv) nutsvoorziening
      (op) opslag 1
  2. b. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van detailhandel – webwinkel A' ook voor een Webwinkel A;

met daaraan ondergeschikt:

  1. c. productiegebonden detailhandel, met uitzondering van detailhandel in voedings- en genotmiddelen;
  2. d. parkeervoorzieningen;
  3. e. groenvoorzieningen;
  4. f. waterhuishoudkundige doeleinden;
  5. g. wegen, straten en paden;

met de daarbij behorende:

  1. h. gebouwen;
  2. i. tuinen, erven en terreinen;
  3. j. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' is een bedrijfswoning met bijbehorende bijgebouwen en andere bouwwerken toegestaan;
  4. k. bouwwerken geen gebouwen zijnde.

5.2 Bouwregels

5.3 Nadere eisen

  1. 1. Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:
    1. a. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
    2. b. de brandveiligheid;
    3. c. de externe veiligheid;
    4. d. de verkeersveiligheid;
    5. e. de sociale veiligheid;
    6. f. de goede milieusituatie; en
    7. g. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
  2. 2. Bij het stellen van nadere eisen is de procedure zoals weergegeven in artikel 37.1 van toepassing.

5.4 Afwijken van de bouwregels

  1. 1. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 5.2.1 en toestaan dat een gebouw gedeeltelijk buiten het bouwvlak wordt gebouwd, mits:
    1. a. de gronden buiten het bouwvlak voor maximaal 10% worden bebouwd;
    2. b. de goothoogte van de gebouwen buiten het bouwvlak niet meer dan 3 m bedraagt en de bouwhoogte niet meer dan 5 m.
  2. 2. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 5.2.4 ten behoeve van het bouwen van erf- of terreinafscheidingen vóór de voorgevelrooilijn (of het denkbeeldige verlengde daarvan) tot een bouwhoogte van 2 m;
  3. 3. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 5.2.4 ten behoeve van het bouwen van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tot een bouwhoogte van 4 m;
  4. 4. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de afstandseisen in artikel 5.2.1, mits de bereikbaarheid van de bebouwing voor hulpdiensten voldoende is gewaarborgd.
  5. 5. Het afwijken van de bouwregels kan slechts, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    1. a. het straat- en bebouwingsbeeld;
    2. b. de brandveiligheid;
    3. c. de externe veiligheid;
    4. d. de verkeersveiligheid;
    5. e. de sociale veiligheid
    6. f. de milieusituatie; en
    7. g. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

5.5 Specifieke gebruiksregels

  1. 1. De buitenopslag van goederen is niet toegestaan op gronden die onbebouwd dienen te blijven volgens artikel 5.2.1, uitgezonderd ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - buitenopslag';
  2. 2. De hoogte van de buitenopslag mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximum hoogte' is weergegeven;
  3. 3. Ter plaatse van de aanduiding 'opslag' is alleen opslag toegestaan.
  4. 4. Per bedrijf mag de maximum oppervlakte in gebruik voor een onzelfstandig kantoor maximaal 40 procent van de bruto vloeroppervlakte van het bedrijf bedragen.

5.6 Afwijken van de gebruiksregels

  1. 1. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 5.1 en toestaan dat ook bedrijven worden gevestigd die naar de aard en de invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met bedrijven die zijn genoemd in bijlage 17 onder de categorieën A en B1, mits het geen Wgh-inrichtingen en Bevi-inrichtingen betreft.
  2. 2. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 5.1 ten behoeve van de vestiging van bedrijven die zijn genoemd in bijlage 17 onder categorieën B2 en C dan wel daarmee naar aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen bedrijven, mits:
    1. a. de gevolgen voor omliggende woningen niet onevenredig ongunstiger zijn dan de invloed van in artikel 5.1, sub a (1) bedoelde bedrijven; en
    2. b. het functioneren van één of meer bedrijven, die reeds in de omgeving daarvan aanwezig zijn, niet onevenredig nadelig wordt beïnvloed.
  3. 3. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 5.1, sub a (2) voor het gebruiken van gronden en bouwwerken voor een ander bedrijf dan volgens de aanduiding op de verbeelding is toegestaan, mits dat bedrijf is genoemd in bijlage 17 onder de categorieën A en B1.
  4. 4. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 5.1 voor het gebruiken van gronden en bouwwerken voor een Webwinkel B;
  5. 5. Het afwijken van de gebruiksregels kan slechts, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    1. a. het straat- en bebouwingsbeeld;
    2. b. de brandveiligheid;
    3. c. de externe veiligheid;
    4. d. de verkeersveiligheid;
    5. e. de sociale veiligheid
    6. f. de milieusituatie; en
    7. g. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

5.7 Wijzigingsbevoegdheid

  1. 1. Burgemeester en wethouders kunnen de bij het plan behorende Staat van Bedrijfsactiviteiten wijzigen, dit met inachtneming dat een wijziging betrekking kan hebben op het toevoegen van soorten bedrijven, het afvoeren van soorten bedrijven en het wijzigen van de categorie-indeling van soorten bedrijven.
  2. 2. Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat de bestemming Bedrijf - 2 wordt gewijzigd in de bestemmingen Wonen - 1 en Tuin. Met inachtneming van de volgende regels:
    1. a. niet meer dan 1 woning per 300 m2 van het bestemmingsvlak 'Bedrijf - 2';
    2. b. de woningen dienen georiënteerd te zijn op de weg;
    3. c. de voorgevel van de woning dient te staan in de voorgevelrooilijn van aansluitende bebouwing;
    4. d. de minimale perceelsbreedte per woning 14 m en de minimale diepte 23 m bedraagt;
    5. e. de omvang en de goot- en bouwhoogte dient aan te sluiten bij de omvang en goot- en bouwhoogten in de directe omgeving van het perceel;
    6. f. na wijziging is het bepaalde in artikel 19 Wonen - 1 en artikel 16 Tuin van overeenkomstige toepassing;
    7. g. parkeren dient op eigen terrein plaats te vinden;
    8. h. aangetoond dient te worden dat de woningen passen binnen de gemeentelijke woningbouwprogrammering;
    9. i. voldaan wordt aan alle geldende milieukwaliteitseisen, zo:
      • moet de kwaliteit van de bodem geschikt zijn voor de beoogde functie; en
      • moet worden voldaan aan de normen uit de Wet geurhinder en veehouderij;
    10. j. gegarandeerd is dat de door de gemeente gemaakte grondexploitatiekosten op de particuliere grondeigenaren binnen het te exploiteren gebied verhaald worden;
  3. 3. Burgemeester en wethouders kunnen gebruik maken van de voornoemde wijzigingsbevoegdheden, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    1. a. het straat- en bebouwingsbeeld;
    2. b. de woonsituatie;
    3. c. de verkeersveiligheid;
    4. d. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Artikel 6 Bedrijventerrein

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijventerrein' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - bedrijf tot en met categorie 3.2' bedrijven tot en met categorie 3.2 uit bijlage 18;

met dien verstande dat Wgh-inrichtingen en Bevi-inrichtingen zijn uitgesloten;

  1. b. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van detailhandel – webwinkel A' ook voor een Webwinkel A;

met daaraan ondergeschikt:

  1. c. wegen en paden;
  2. d. groenvoorzieningen;
  3. e. waterhuishoudkundige doeleinden;
  4. f. parkeervoorzieningen;
  5. g. productiegebonden detailhandel met uitzondering van detailhandel in voedings- en genotmiddelen;

met de daarbij behorende:

  1. h. gebouwen;
  2. i. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' is een bedrijfswoning met bijbehorende bijgebouwen en andere bouwwerken toegestaan;
  3. j. terreinen;
  4. k. bouwwerken geen gebouwen zijnde.

6.2 Bouwregels

6.3 Nadere eisen

  1. 1. Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:
    1. a. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
    2. b. een goede milieusituatie;
    3. c. de verkeersveiligheid;
    4. d. de sociale veiligheid;
    5. e. de brandveiligheid;
    6. f. de externe veiligheid; en
    7. g. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
  2. 2. Bij het stellen van nadere eisen is de procedure zoals weergegeven in artikel 37.1 van toepassing.

6.4 Afwijken van de bouwregels

  1. 1. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 6.2.1 en toestaan dat het bebouwingspercentage per bouwvlak wordt vergroot tot maximaal 100%;
  2. 2. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 6.2.1 en toestaan dat het bebouwingspercentage voor de gronden buiten het bouwvlak per bouwperceel wordt vergroot tot maximaal 100%;
  3. 3. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de afstandseisen in artikel 6.2.1, mits de bereikbaarheid van de bebouwing voor hulpdiensten voldoende is gewaarborgd.
  4. 4. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 6.2.1 en toestaan dat de bouw- en/of goothoogte van een gebouw, zoals weergegeven op de verbeelding, word(en) vergroot met maximaal 3 m;
  5. 5. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 6.2.4 ten behoeve van het bouwen van erf- of terreinafscheidingen vóór de voorgevelrooilijn (of het denkbeeldige verlengde daarvan) tot een bouwhoogte van 2 m;
  6. 6. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 6.2.4 ten behoeve van het bouwen van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tot een bouwhoogte van 4 m;
  7. 7. Het afwijken van de bouwregels kan slechts, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    1. a. het straat- en bebouwingsbeeld;
    2. b. de brandveiligheid;
    3. c. de externe veiligheid;
    4. d. de verkeersveiligheid;
    5. e. de sociale veiligheid;
    6. f. de milieusituatie; en
    7. g. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

6.5 Specifieke gebruiksregels

  1. 1. De buitenopslag van goederen is niet toegestaan op gronden die onbebouwd dienen te blijven volgens artikel 6.2.1;
  2. 2. Per bedrijf mag de maximum oppervlakte in gebruik voor een onzelfstandig kantoor maximaal 40 procent van de bruto vloeroppervlakte van het bedrijf bedragen;
  3. 3. Alleen ter plaatse van de aanduiding 'maximum oppervlakte (m2)' mag de perceelsoppervlakte per bedrijf niet meer bedragen dan op de verbeelding is weergegeven.

6.6 Afwijken van de gebruiksregels

  1. 1. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 6.1 ten behoeve van de vestiging van bedrijven die naar de aard en de invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met de in artikel 6.1 bedoelde bedrijven, mits het geen Wgh-inrichtingen betreft;
  2. 2. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 6.1 ten behoeve van de vestiging van Wgh-inrichtingen;
  3. 3. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 6.1 ten behoeve van de vestiging van Bevi-inrichtingen;
  4. 4. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 6.1 ten behoeve van de vestiging van een verkooppunt motorbrandstoffen met lpg met een doorzet van meer dan 1.000 m3 per jaar
  5. 5. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 6.1 ten behoeve van bedrijven die volgens de Staat van Bedrijfsactiviteiten van één hogere categorie zijn, mits omliggende woningen en bedrijven niet onevenredig nadelig worden beïnvloed;
  6. 6. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 6.1 ten behoeve van bedrijven die volgens de Staat van Bedrijfsactiviteiten van één lagere categorie zijn, mits het functioneren van omliggende bedrijven niet onevenredig nadelig wordt beïnvloed;
  7. 7. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 6.1 en toestaan dat de gronden en gebouwen worden gebruikt voor de uitoefening van:
    1. a. detailhandel in brand- en explosiegevaarlijke goederen;
    2. b. detailhandel in volumineuze goederen;
    3. c. bouwmarkten;
    4. d. detailhandel in meubelen en woninginrichting;

mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het kernwinkelapparaat en wijkwinkelvoorzieningen;

  1. 8. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 6.1 voor het gebruiken van gronden en bouwwerken voor een Webwinkel B;
  2. 9. Het afwijken van de gebruiksregels kan slechts mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    1. a. het straat- en bebouwingsbeeld;
    2. b. de brandveiligheid;
    3. c. de externe veiligheid;
    4. d. de milieusituatie;
    5. e. de verkeersveiligheid;
    6. f. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Artikel 7 Bos

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bos' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. bos;
  2. b. groenvoorzieningen;

met daaraan ondergeschikt:

  1. c. paden en wegen;
  2. d. waterlopen en waterpartijen;
  3. e. parkeervoorzieningen;
  4. f. extensief recreatief medegebruik;

met de daarbij behorende:

  1. g. bouwwerken geen gebouwen zijnde.

7.2 Bouwregels

  1. 1. Op of in deze gronden mogen geen gebouwen en overkappingen worden gebouwd.
  2. 2. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt dat de bouwhoogte niet meer dan 2 m mag bedragen.

7.3 Nadere eisen

  1. 1. Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:
    1. a. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de landschappelijke en/of natuurwetenschappelijke waarden van de gronden;
    2. b. de brandveiligheid;
    3. c. de verkeersveiligheid; en
    4. d. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
  2. 2. Bij het stellen van nadere eisen is de procedure zoals weergegeven in artikel 37.1 van toepassing.

7.4 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 7.2 voor de bouw van gebouwen ten behoeve van onderhoud zoals houtloodsen en bergingen, met een maximum oppervlakte van 30 m2 en een maximum goothoogte van 2,5 m en met inachtneming van het volgende:

  1. 1. het aantal gebouwen bedraagt maximaal één per 100 ha bos;
  2. 2. het afwijken van de bouwregels kan slechts indien de noodzaak wordt aangetoond voor het oprichten van een gebouw uit oogpunt van het op handhaving van de bestemming gerichte beheer;
  3. 3. het afwijken van de bouwregels kan niet indien onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de aanwezige landschapswaarden en hieraan door het nemen van maatregelen niet of onvoldoende tegemoet kan worden gekomen.

7.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

  1. 1. Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:
    1. a. het aanleggen, verbreden en verharden van wegen, paden en parkeergelegenheden en het aanleggen van andere oppervlakte verhardingen;
    2. b. het ophogen van gronden en aanleggen van (geluids)wallen.
  2. 2. De werken en werkzaamheden als bedoeld in het voorgaande lid zijn slechts toelaatbaar, indien het belang van het bos daardoor niet onevenredig wordt geschaad.
  3. 3. Het verbod uit artikel 7.5, eerste lid sub a is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:
    1. a. het normale onderhoud betreffen;
    2. b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan.

Artikel 8 Centrum

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Centrum' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wonen;
  2. b. aan-huis-verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit;
  3. c. detailhandel, uitgezonderd ter plaatse van de aanduiding 'detailhandel uitgesloten' en alleen ter plaatse van de aanduiding 'detailhandel volumineus' ook voor detailhandel volumineus;
  4. d. horeca (niet zijnde avondhorecabedrijven), uitgezonderd ter plaatse van de aanduiding 'horeca uitgesloten';
  5. e. dienstverlening, uitgezonderd ter plaatse van de aanduiding 'dienstverlening uitgesloten';
  6. f. medegebruik als speelvoorziening;
  7. g. parkeervoorzieningen;
  8. h. gevelzitplaatsen die voldoen aan de voorwaarden van de Algemene Plaatselijke Verordening gemeente Barneveld en de nadere regels bij de Algemene Plaatselijke Verordening gemeente Barneveld.

met daaraan ondergeschikt:

  1. i. wegen en paden;
  2. j. groenvoorzieningen;

met de daarbij behorende:

  1. k. gebouwen;
  2. l. tuinen, erven en terreinen;
  3. m. bouwwerken geen gebouwen zijnde.

8.2 Bouwregels

8.3 Nadere eisen

  1. 1. Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:
    1. a. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
    2. b. een goede woonsituatie;
    3. c. de brandveiligheid;
    4. d. de externe veiligheid;
    5. e. de verkeersveiligheid;
    6. f. de sociale veiligheid; en
    7. g. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
  2. 2. Bij het stellen van nadere eisen is de procedure zoals weergegeven in artikel 37.1 van toepassing.

8.4 Afwijken van de bouwregels

  1. 1. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 8.2.1 en toestaan dat een gebouw gedeeltelijk buiten het bouwvlak wordt gebouwd, mits:
    1. a. de gronden buiten het bouwvlak voor maximaal 10% worden bebouwd;
    2. b. de goothoogte van de gebouwen buiten het bouwvlak niet meer dan 3 m bedraagt en de bouwhoogte niet meer dan 5 m.
  2. 2. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 8.2.2 ten behoeve van het bouwen van erf- of terreinafscheidingen vóór de voorgevelrooilijn (of het denkbeeldige verlengde daarvan) tot een bouwhoogte van 2 m.
  3. 3. Het afwijken van de bouwregels kan slechts, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    1. a. het straat- en bebouwingsbeeld;
    2. b. de brandveiligheid;
    3. c. de externe veiligheid;
    4. d. de verkeersveiligheid;
    5. e. de sociale veiligheid
    6. f. de milieusituatie; en
    7. g. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

8.5 Specifieke gebruiksregels

  1. 1. Het aantal woningen mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal woningen' is weergegeven;
  2. 2. Woningen zijn niet toegestaan op de begane grond aan de zijde van de voorgevel(s) van het gebouw, uitgezonderd ter plaatse van de aanduiding 'wonen';
  3. 3. Gebruik van ruimten binnen de woning en in de bijgebouwen ten behoeve van de uitoefening van één of meer aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteiten, wordt als gebruik overeenkomstig de bestemming aangemerkt, voor zover dit gebruik ondergeschikt blijft aan de woonfunctie en mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden;
    1. a. maximaal 35% van het vloeroppervlak van de woning met inbegrip van gerealiseerde aan- en uitbouwen en bijgebouwen, tot ten hoogste in totaal 50 m2 mag worden gebruikt voor de aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit;
    2. b. degene die de activiteiten in de woning uitvoert, dient ook de bewoner van de woning te zijn;
    3. c. vergunningplichtige of meldingsplichtige activiteiten ingevolge de Wet milieubeheer zijn niet toegestaan;
    4. d. er mag geen detailhandel plaatsvinden.
  4. 4. Ter plaatse van de aanduiding 'detailhandel uitgesloten' is geen detailhandel toegestaan;
  5. 5. Ter plaatse van de aanduiding 'horeca uitgesloten' is geen horeca toegestaan;
  6. 6. Ter plaatse van de aanduiding 'dienstverlening uitgesloten' is geen dienstverlening toegestaan;
  7. 7. Voor zover detailhandel, dienstverlening dan wel horeca niet expliciet zijn uitgesloten, zijn deze functies alleen toegestaan op de begane grond, uitgezonderd ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van centrum - verdieping', want daar zijn deze functies ook op de verdieping toegestaan;.

8.6 Afwijken van de gebruiksregels

  1. 1. Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van artikel 8.1 en de onzelfstandige huisvesting van één of meer huishoudens toestaan, mits wordt voldaan aan de minimale oppervlakte zoals genoemd in de Verordening doelgroepen sociale woningbouw en middenhuur gemeente Barneveld;
  2. 2. Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van artikel 8.5 en toestaan dat het aantal woningen wordt vergroot.
  3. 3. Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van artikel 8.1 en de onzelfstandige huisvesting van één of meer huishoudens toestaan.
  4. 4. Het afwijken kan slechts, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    1. a. het straat- en bebouwingsbeeld;
    2. b. de brandveiligheid;
    3. c. de externe veiligheid;
    4. d. de verkeersveiligheid;
    5. e. de sociale veiligheid;
    6. f. de milieusituatie;
    7. g. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden; en
    8. h. aangetoond dient te worden dat de woningen passen binnen de Woonvisie 2017-2021 'Samen werken aan Wonen';

Artikel 9 Cultuur En Ontspanning

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Cultuur en ontspanning' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. cultuur en ontspanning, uitgezonderd ter plaatse van de aanduiding zoals in onderstaande tabel is opgenomen, want daar is alleen de specifieke, met die aanduiding corresponderende voorziening toegestaan;
    aanduiding Cultuur en ontspanning
    (sco-8) specifieke vorm van cultuur en ontspanning - molen
  2. b. ter plaatse van de aanduiding 'horeca' ook voor horeca (met uitzondering van avondhorecabedrijven);
  3. c. ter plaatse van de aanduiding 'detailhandel' ook voor detailhandel;

met daaraan ondergeschikt:

  1. d. wegen en paden;
  2. e. groenvoorzieningen;
  3. f. parkeervoorzieningen;
  4. g. horecavoorzieningen en detailhandel;
  5. h. educatieve activiteiten ten dienste van de bestemming;

met de daarbij behorende:

  1. i. gebouwen;
  2. j. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' is een bedrijfswoning met bijbehorende bijgebouwen en andere bouwwerken toegestaan;
  3. k. tuinen, erven en terreinen;
  4. l. bouwwerken geen gebouwen zijnde.

9.2 Bouwregels

9.3 Nadere eisen

  1. 1. Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:
    1. a. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
    2. b. een goede woonsituatie;
    3. c. de brandveiligheid;
    4. d. de externe veiligheid;
    5. e. de verkeersveiligheid;
    6. f. de sociale veiligheid; en
    7. g. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
  2. 2. Bij het stellen van nadere eisen is de procedure zoals weergegeven in artikel 37.1 van toepassing.

9.4 Afwijken van de bouwregels

  1. 1. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 9.2.1 en toestaan dat een gebouw gedeeltelijk buiten het bouwvlak wordt gebouwd, mits:
    1. a. de gronden buiten het bouwvlak voor maximaal 10% worden bebouwd;
    2. b. de goothoogte van de gebouwen buiten het bouwvlak niet meer dan 3 m bedraagt en de bouwhoogte niet meer dan 5 m.
    3. c. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 9.2.2 ten behoeve van het bouwen van erf- of terreinafscheidingen vóór de voorgevelrooilijn (of het denkbeeldige verlengde daarvan) tot een bouwhoogte van 2 m.
  2. 2. Het afwijken van de bouwregels kan slechts, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    1. a. het straat- en bebouwingsbeeld;
    2. b. de brandveiligheid;
    3. c. de externe veiligheid;
    4. d. de verkeersveiligheid;
    5. e. de sociale veiligheid
    6. f. de milieusituatie; en
    7. g. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

9.5 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 9.1 voor het (be)bouwen en gebruiken van gronden en bouwwerken ten behoeve van een andere functie van cultuur en ontspanning, mits vanuit ruimtelijk en milieutechnisch oogpunt aanvaardbaar.

Artikel 10 Dienstverlening

10.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Dienstverlening' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. dienstverlening;
  2. b. gevelzitplaatsen die voldoen aan de voorwaarden van de Algemene Plaatselijke Verordening gemeente Barneveld en de nadere regels bij de Algemene Plaatselijke Verordening gemeente Barneveld.

met daaraan ondergeschikt:

  1. c. wegen en paden;
  2. d. groenvoorzieningen;
  3. e. parkeervoorzieningen;

met de daarbij behorende:

  1. f. gebouwen;
  2. g. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' is een woning met bijbehorende bijgebouwen en andere bouwwerken toegestaan;
  3. h. tuinen, erven en terreinen;
  4. i. bouwwerken geen gebouwen zijnde.

10.2 Bouwregels

10.3 Nadere eisen

  1. 1. Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:
    1. a. het straat- en bebouwingsbeeld;
    2. b. de brandveiligheid;
    3. c. de externe veiligheid;
    4. d. de verkeersveiligheid; en
    5. e. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
  2. 2. Bij het stellen van nadere eisen is de procedure zoals weergegeven in artikel 37.1 van toepassing.

10.4 Afwijken van de bouwregels

  1. 1. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 10.2.1 en toestaan dat een gebouw gedeeltelijk buiten het bouwvlak wordt gebouwd, mits:
    1. a. de gronden buiten het bouwvlak voor maximaal 10% worden bebouwd;
    2. b. de goothoogte van de gebouwen buiten het bouwvlak niet meer dan 3 m bedraagt en de bouwhoogte niet meer dan 5 m.
  2. 2. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 10.2.4 ten behoeve van het bouwen van erf- of terreinafscheidingen vóór de voorgevelrooilijn (of het denkbeeldige verlengde daarvan) tot een bouwhoogte van 2 m.
  3. 3. Het afwijken van de bouwregels kan slechts, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    1. a. het straat- en bebouwingsbeeld;
    2. b. de brandveiligheid;
    3. c. de externe veiligheid;
    4. d. de verkeersveiligheid;
    5. e. de sociale veiligheid
    6. f. de milieusituatie; en
    7. g. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Artikel 11 Gemengd

11.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Gemengd' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf' voor bedrijven die zijn genoemd in de Staat van Bedrijfsactiviteiten (bijlage 17) onder de categorieën A, B1 en B2;
  2. b. ter plaatse van de aanduiding 'detailhandel' voor detailhandel, uitgezonderd ter plaatse van de aanduiding zoals in onderstaande tabel is opgenomen, want daar is alleen de specifieke, met die aanduiding corresponderende voorziening toegestaan;
    aanduiding Detailhandel
    (su) supermarkt
  3. c. ter plaatse van de aanduiding 'dienstverlening' voor dienstverlening;
  4. d. ter plaatse van de aanduiding 'parkeerterrein' ook voor parkeerterrein;
  5. e. ter plaatse van de aanduiding 'sport' voor sport;
  6. f. ter plaatse van de aanduing 'wonen' voor wonen;

met daaraan ondergeschikt:

  1. g. wegen en paden;
  2. h. groenvoorzieningen;
  3. i. water;
  4. j. parkeervoorzieningen;
  5. k. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van cultuur en ontspanning - kunstwerk' ook voor een kunstwerk;

met de daarbij behorende:

  1. l. gebouwen;
  2. m. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' is een bedrijfswoning met bijbehorende bijgebouwen en andere bouwwerken toegestaan;
  3. n. ter plaatse van de aanduiding 'sport' zijn ook voorzieningen, zoals een kantine en ondergeschikte horeca-activiteiten toegestaan;
  4. o. tuinen, erven en terreinen;
  5. p. bouwwerken geen gebouwen zijnde.

11.2 Bouwregels

11.3 Nadere eisen

  1. 1. Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:
    1. a. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
    2. b. de brandveiligheid;
    3. c. de externe veiligheid;
    4. d. de verkeersveiligheid;
    5. e. de sociale veiligheid;
    6. f. de milieusituatie; en
    7. g. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
  2. 2. Bij het stellen van nadere eisen is de procedure zoals weergegeven in artikel 37.1 van toepassing.

11.4 Afwijken van de bouwregels

  1. 1. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 11.2.1 en toestaan dat een gebouw gedeeltelijk buiten het bouwvlak wordt gebouwd, mits:
    1. a. de gronden buiten het bouwvlak voor maximaal 10% worden bebouwd;
    2. b. de goothoogte van de gebouwen buiten het bouwvlak niet meer dan 3 m bedraagt en de bouwhoogte niet meer dan 5 m.
  2. 2. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 11.2.4 ten behoeve van het bouwen van erf- of terreinafscheidingen vóór de voorgevelrooilijn (of het denkbeeldige verlengde daarvan) tot een bouwhoogte van 2 m.
  3. 3. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de afstandseisen in artikel 11.2.1, mits de bereikbaarheid van de bebouwing voor hulpdiensten voldoende is gewaarborgd.
  4. 4. Het afwijken van de bouwregels kan slechts, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    1. a. het straat- en bebouwingsbeeld;
    2. b. de brandveiligheid;
    3. c. de externe veiligheid;
    4. d. de verkeersveiligheid;
    5. e. de sociale veiligheid
    6. f. de milieusituatie; en
    7. g. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

11.5 Specifieke gebruiksregels

  1. 1. Het aantal woningen mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal woningen' is weergegeven;
  2. 2. Buitenopslag ten behoeve van binnen de bestemming 'Gemengd' toegelaten functies is niet toegestaan buiten het bouwvlak, uitgezonderd ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - buitenopslag';
  3. 3. De hoogte van de buitenopslag mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximum hoogte' is weergegeven.

11.6 Afwijken van de gebruiksregels

  1. 1. Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van artikel 11.1 en de onzelfstandige huisvesting van één of meer huishoudens toestaan, mits wordt voldaan aan de minimale oppervlakte zoals genoemd in de Verordening doelgroepen sociale woningbouw en middenhuur gemeente Barneveld;
  2. 2. Voor zover de aanduiding 'wonen' is opgenomen op de verbeelding, kan het bevoegd gezag bij omgevingsvergunning afwijken van artikel 11.5 en toestaan dat het aantal woningen wordt vergroot.
  3. 3. Voor zover de aanduiding 'wonen' is opgenomen op de verbeelding, kan het bevoegd gezag bij omgevingsvergunning afwijken van artikel 11.1 en de onzelfstandige huisvesting van één of meer huishoudens toestaan.
  4. 4. Het afwijken kan slechts, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    1. a. het straat- en bebouwingsbeeld;
    2. b. de brandveiligheid;
    3. c. de externe veiligheid;
    4. d. de verkeersveiligheid;
    5. e. de sociale veiligheid;
    6. f. de milieusituatie;
    7. g. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden; en
    8. h. aangetoond dient te worden dat de woningen passen binnen de Woonvisie 2017-2021 'Samen werken aan Wonen';

Artikel 12 Groen

12.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. groenvoorzieningen;
  2. b. bermen en beplanting;
  3. c. paden;
  4. d. speelvoorzieningen;
  5. e. waterlopen, waterpartijen en waterberging;

met daaraan ondergeschikt:

  1. f. verhardingen;
  2. g. parkeervoorzieningen;
  3. h. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van cultuur en ontspanning - kunstwerk' ook voor een kunstwerk;

met de daarbij behorende:

  1. i. bouwwerken geen gebouwen zijnde.

12.2 Bouwregels

  1. 1. Op of in deze gronden mogen geen gebouwen en overkappingen worden gebouwd.
  2. 2. De bouwhoogte van speeltoestellen mag niet meer bedragen dan 4 m, uitgezonderd ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)' want daar geldt de maximum bouwhoogte zoals op de verbeelding is weergegeven;
  3. 3. De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 2 m, behoudens palen en masten waarvoor een maximum bouwhoogte van 9 m geldt, uitgezonderd ter plaatse van de aanduiding 'maximum hoogte (m)' want daar geldt de maximum hoogte zoals op de verbeelding is weergegeven.

12.3 Specifieke gebruiksregels

  1. 1. In afwijking van artikel 13.1 zijn speeltoestellen niet toegelaten ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van groen uitgesloten - speeltoestellen';
  2. 2. Ter plaatse van de aanduiding 'groen' is geen verharding toegestaan.

12.4 Afwijken van de gebruiksregels

  1. 1. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 12.1 ten behoeve van het aanleggen van in- en uitritten om aangrenzende gebouwen en terreinen te kunnen bereiken en verlaten. De breedte van een in- en uitrit mag niet meer bedragen dan 4 m.
  2. 2. Het afwijken kan slechts, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    1. a. het straat- en bebouwingsbeeld;
    2. b. de verkeersveiligheid; en
    3. c. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

12.5 Wijzigingsbevoegdheid

  1. 1. Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat de bestemming 'Groen' wordt gewijzigd in de bestemming 'Tuin';
  2. 2. De wijzigingsbevoegdheid mag worden toegepast, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    1. a. het straat- en bebouwingsbeeld;
    2. b. de verkeersveiligheid; en
    3. c. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Artikel 13 Horeca

13.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Horeca' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. horecavoorzieningen, met uitzondering van avondhorecabedrijven;

met daaraan ondergeschikt:

  1. b. wegen en paden;
  2. c. groenvoorzieningen;
  3. d. parkeervoorzieningen;

met de daarbij behorende:

  1. e. gebouwen;
  2. f. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' is een bedrijfswoning met bijbehorende bijgebouwen en andere bouwwerken toegestaan;
  3. g. tuinen, erven en terreinen;
  4. h. bouwwerken geen gebouwen zijnde.

13.2 Bouwregels

13.3 Nadere eisen

  1. 1. Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:
    1. a. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
    2. b. de brandveiligheid;
    3. c. de externe veiligheid;
    4. d. de verkeersveiligheid;
    5. e. de sociale veiligheid; en
    6. f. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
  2. 2. Bij het stellen van nadere eisen is de procedure zoals weergegeven in artikel 37.1 van toepassing.

13.4 Afwijken van de bouwregels

  1. 1. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 13.2.1 en toestaan dat een gebouw gedeeltelijk buiten het bouwvlak wordt gebouwd, mits:
    1. a. de gronden buiten het bouwvlak voor maximaal 10% worden bebouwd;
    2. b. de goothoogte van de gebouwen buiten het bouwvlak niet meer dan 3 m bedraagt en de bouwhoogte niet meer dan 5 m.
  2. 2. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 13.2.4 ten behoeve van het bouwen van erf- of terreinafscheidingen vóór de voorgevelrooilijn (of het denkbeeldige verlengde daarvan) tot een bouwhoogte van 2 m.
  3. 3. Het afwijken van de bouwregels kan slechts, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    1. a. het straat- en bebouwingsbeeld;
    2. b. de brandveiligheid;
    3. c. de externe veiligheid;
    4. d. de verkeersveiligheid;
    5. e. de sociale veiligheid;
    6. f. de milieusituatie; en
    7. g. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

13.5 Specifieke gebruiksregels

  1. 1. Het is niet toegestaan een bedrijfswoning die onderdeel uitmaakt van het hoofdgebouw te situeren op de begane grond aan de zijde van de voorgevel(s).
  2. 2. Ter plaatse van de aanduiding 'opslag' is alleen opslag toegestaan ten behoeve van 'Horeca'.

13.6 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 13.1 ten behoeve van het gebruik van avondhorecabedrijven, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  1. a. de sociale veiligheid; en
  2. b. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Artikel 14 Maatschappelijk

14.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. maatschappelijke voorzieningen, uitgezonderd ter plaatse van de aanduiding zoals in onderstaande tabel is opgenomen, want daar is en/ of zijn alleen de specifieke, met die aanduiding corresponderende maatschappelijke voorziening toegestaan;
    aanduiding Maatschappelijke voorzieningen
    (bp) begraafplaats
    (sm-4) specifieke vorm van maatschappelijk - gymzaal
    (sm-2) specifieke vorm van maatschappelijk - kinderopvang
    (on) onderwijs
    (vl) verenigingsleven
    (zoi) zorginstelling
  2. b. bij onderwijs medegebruik als speelvoorziening;

met daaraan ondergeschikt:

  1. c. wegen en paden;
  2. d. parkeervoorzieningen;
  3. e. groenvoorzieningen;
  4. f. speelvoorzieningen;
  5. g. water;

met de daarbij behorende:

  1. h. gebouwen;
  2. i. ondergeschikte horeca-activiteiten;
  3. j. ondergeschikte detailhandel;
  4. k. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' is een bedrijfswoning met bijbehorende bijgebouwen en andere bouwwerken toegestaan;
  5. l. tuinen, erven en terreinen;
  6. m. bouwwerken geen gebouwen zijnde.

14.2 Bouwregels

14.3 Nadere eisen

  1. 1. Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:
    1. a. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
    2. b. de brandveiligheid;
    3. c. de externe veiligheid;
    4. d. de verkeersveiligheid;
    5. e. de sociale veiligheid; en
    6. f. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
  2. 2. Bij het stellen van nadere eisen is de procedure zoals weergegeven in artikel 37.1 van toepassing.

14.4 Afwijken van de bouwregels

  1. 1. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 14.2.1 en toestaan dat een gebouw gedeeltelijk buiten het bouwvlak wordt gebouwd, mits:
    1. a. de gronden buiten het bouwvlak voor maximaal 10% worden bebouwd;
    2. b. de goothoogte van de gebouwen buiten het bouwvlak niet meer dan 3 m bedraagt en de bouwhoogte niet meer dan 5 m.
  2. 2. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 14.2.1 voor verhoging van gedeelten van het hoofdgebouw, die om technische redenen boven het dakvlak moeten uitsteken, mits:
    1. a. het bewuste gedeelte niet meer dan 3 m hoger is dan de op de verbeelding weergegeven bouwhoogte; en
    2. b. de te verhogen gedeelten maximaal 10% van de oppervlakte van de het hoofdgebouw beslaan.
  3. 3. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 14.2.4 ten behoeve van het bouwen van erf- of terreinafscheidingen vóór de voorgevelrooilijn (of het denkbeeldige verlengde daarvan) tot een bouwhoogte van 2 m.
  4. 4. Het afwijken van de bouwregels kan slechts, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    1. a. het straat- en bebouwingsbeeld;
    2. b. de brandveiligheid;
    3. c. de externe veiligheid;
    4. d. de verkeersveiligheid;
    5. e. de sociale veiligheid;
    6. f. de milieusituatie; en
    7. g. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

14.5 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 14.1 voor gebruiken van gronden en bouwwerken voor een andere maatschappelijke voorziening, mits vanuit ruimtelijk en milieutechnisch oogpunt aanvaardbaar.

Artikel 15 Sport

15.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Sport' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. sport;

met daaraan ondergeschikt:

  1. b. wegen en paden;
  2. c. parkeervoorzieningen;
  3. d. water;
  4. e. groenvoorzieningen;
  5. f. speelvoorzieningen;

met de daarbij behorende:

  1. g. gebouwen, met de daarbij behorende voorzieningen, zoals een kantine;
  2. h. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' is een bedrijfswoning met bijbehorende bijgebouwen en andere bouwwerken toegestaan;
  3. i. ondergeschikte horeca-activiteiten;
  4. j. tuinen, erven en terreinen;
  5. k. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

15.2 Bouwregels

15.3 Nadere eisen

  1. 1. Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:
    1. a. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
    2. b. de brandveiligheid;
    3. c. de externe veiligheid;
    4. d. de verkeersveiligheid;
    5. e. de sociale veiligheid; en
    6. f. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
  2. 2. Bij het stellen van nadere eisen is de procedure zoals weergegeven in artikel 37.1 van toepassing.

15.4 Afwijken van de bouwregels

  1. 1. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 15.2.4 voor de bouw van tribunes, mits:
    1. a. de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 8 m;
    2. b. de oppervlakte niet meer bedraagt dan 5% van het bestemmingsvlak.
  2. 2. Het afwijken van de bouwregels kan slechts, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    1. a. het straat- en bebouwingsbeeld;
    2. b. de brandveiligheid;
    3. c. de externe veiligheid;
    4. d. de verkeersveiligheid;
    5. e. de sociale veiligheid;
    6. f. de milieusituatie; en
    7. g. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

15.5 Specifieke gebruiksregels

Ter plaatse van de aanduiding 'opslag' is alleen opslag toegestaan.

Artikel 16 Tuin

16.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. tuinen;
  2. b. ter plaatse van de aanduiding 'groen' alleen voor groen;
  3. c. ter plaatse van de aanduiding 'waterberging' alleen voor waterberging;
  4. d. verharding, waaronder in- en uitrit en parkeervoorzieningen;

met de daarbij behorende:

  1. e. bijbehorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  2. f. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - overkapping' ook voor een overkapping;
  3. g. uitbouwen en/of balkons en ondergeschikte bouwdelen van een hoofdgebouw dat op aangrenzende gronden is gelegen.

16.2 Bouwregels

16.3 Nadere eisen

  1. 1. Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:
    1. a. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
    2. b. een goede woonsituatie;
    3. c. de brandveiligheid;
    4. d. de verkeersveiligheid; en
    5. e. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
  2. 2. Bij het stellen van nadere eisen is de procedure zoals weergegeven in artikel 37.1 van toepassing.

16.4 Afwijken van de bouwregels

  1. 1. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 16.2 ten behoeve van het bouwen van kleine bouwwerken, zoals een prieel, plantenkas, hondenkennel, volière of houtberging met in acht name van de volgende bepalingen:
    1. a. de gezamenlijke oppervlakte van kleine bouwwerken op gronden van één bouwperceel mag niet meer bedragen dan 10 m²;
    2. b. de goothoogte van gebouwen en de bouwhoogte van andere bouwwerken mag niet meer bedragen dan 2 m.
  2. 2. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 16.2, ten behoeve van het bouwen van trappenhuizen, liftschachten en portieken bij gestapelde woningen, als bedoeld in artikel 20.1 dan wel bij een zorginstelling als bedoeld in artikel 14.1, met in acht name van de volgende bepalingen:
    1. a. de goothoogte van een trappenhuis en van een liftschacht mag niet meer bedragen dan de goothoogte van de gestapelde woningen of de zorginstelling waaraan zij worden gebouwd, vermeerderd met 3 m;
    2. b. de goothoogte van een portiek mag niet meer bedragen dan 3 m.
  3. 3. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 16.2.2 ten behoeve van het bouwen van erf- of terreinafscheidingen vóór de voorgevelrooilijn (of het denkbeeldige verlengde daarvan) tot een bouwhoogte van 2 m.
  4. 4. Het afwijken van de bouwregels kan slechts, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    1. a. het straat- en bebouwingsbeeld;
    2. b. de brandveiligheid;
    3. c. de verkeersveiligheid;
    4. d. de sociale veiligheid;
    5. e. de milieusituatie; en
    6. f. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

16.5 Specifieke gebruiksregels

  1. 1. Ter plaatse van de aanduiding 'groen' is geen verharding toegestaan.
  2. 2. Ter plaatse van de aanduiding 'waterberging' is geen verharding toegestaan.

Artikel 17 Verkeer

17.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wegen waarbij geldt dat wegen uit maximaal 2 rijstroken (2x1) dienen te bestaan, uitgezonderd ter plaatse van de aanduiding 'aantal rijstroken' want daar geldt dat het aantal rijstroken niet meer mag bedragen dan op de verbeelding is weergegeven, alsmede parallelrijbanen, opstelstroken, in- en uitvoegstroken, op- en afritten;
  2. b. voet- en rijwielpaden;
  3. c. parkeer-, groen- en speelvoorzieningen;
  4. d. waterhuishoudkundige doeleinden, waterberging en waterlopen;
  5. e. bermen;
  6. f. terrassen ten behoeve van een horecainrichting waarvoor een exploitatievergunning op grond van de Algemene Plaatselijke Verordening gemeente Barneveld is verleend;
  7. g. gevelzitplaatsen die voldoen aan de voorwaarden van de Algemene Plaatselijke Verordening gemeente Barneveld en de nadere regels bij de Algemene Plaatselijke Verordening gemeente Barneveld.

met daaraan ondergeschikt:

  1. h. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van cultuur en ontspanning - kunstwerk' ook voor een kunstwerk;

met de daarbij behorende:

  1. i. ter plaatse van de aanduiding 'pad' alleen voor pad;
  2. j. ter plaatse van de aanduiding 'spoorweg' ook voor spoorweg;
  3. k. gebouwen ten behoeve van de spoorweg, ter plaatse van de aanduiding 'spoorweg';
  4. l. alleen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - overkapping' ook voor een overkapping;
  5. m. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

17.2 Bouwregels

17.3 Nadere eisen

  1. 1. Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:
    1. a. een goede woonsituatie;
    2. b. de verkeersveiligheid;
    3. c. de brandveiligheid;
    4. d. de externe veiligheid;
    5. e. de sociale veiligheid; en
    6. f. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld.
  2. 2. Bij het stellen van nadere eisen is de procedure zoals weergegeven in artikel 37.1 van toepassing.

17.4 Afwijken van de bouwregels

  1. 1. Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 23.1 voor de bouw van een terrasoverkapping met dien verstande dat:
    1. a. De terrasoverkapping dient aan een bestaand gebouw gebouwd te worden;
    2. b. de hoogte van de terrasoverkapping mag niet meer bedragen dan 3 m;
    3. c. de maximale diepte 4 m bedraagt, gemeten vanuit de gevel van het hoofdgebouw;
  2. 2. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 17.2 ten behoeve van het bouwen van overige bouwwerken tot een bouwhoogte van 10 m;
  3. 3. Het afwijken van de bouwregels kan slechts, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    1. a. het straat- en bebouwingsbeeld;
    2. b. de brandveiligheid;
    3. c. de externe veiligheid;
    4. d. de verkeersveiligheid.

17.5 Specifieke gebruiksregels

  1. 1. In afwijking van artikel 17.1 zijn speelvoorzieningen niet toegelaten ter plaatse van de aanduiding 'spoorweg';
  2. 2. Een terrasoverkapping is alleen mogelijk ten behoeve van een horecainrichting waarvoor een exploitatievergunning op grond van de Algemene Plaatselijke Verordening gemeente Barneveld is verleend.

17.6 Afwijken van de gebruiksregels

  1. 1. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 17.1 ten behoeve van het gebruik van de grond voor een kunstwerk als bedoeld in artikel 1.67.
  2. 2. Het afwijken van de gebruiksregels kan slechts, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    1. a. het straat- en bebouwingsbeeld;
    2. b. de verkeersveiligheid; en
    3. c. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

17.7 Wijzigingsbevoegdheid

  1. 1. Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat de bestemming 'Verkeer' wordt gewijzigd in de bestemming 'Tuin';
  2. 2. De wijzigingsbevoegdheid mag worden toegepast, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    1. a. het straat- en bebouwingsbeeld;
    2. b. de verkeersveiligheid; en
    3. c. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Artikel 18 Water

18.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. waterberging;
  2. b. waterhuishouding;
  3. c. waterlopen;
  4. d. ter plaatse van de aanduiding 'groen', ook voor groen;

met de daarbij behorende:

  1. e. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waaronder bruggen, dammen en/of duikers.

18.2 Bouwregels

  1. 1. Op of in deze gronden mogen geen gebouwen en overkappingen worden gebouwd.
  2. 2. De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde, mag niet meer bedragen dan 2 m.

Artikel 19 Wonen - 1

19.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wonen (niet zijnde gestapelde woningen);
  2. b. ter plaatse van de aanduiding 'kamerverhuur' ook voor kamerverhuur;
  3. c. aan-huis-verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit;
  4. d. ter plaatse van de aanduiding 'waterberging' alleen voor waterberging;

met daaraan ondergeschikt:

  1. e. ter plaatse van de aanduiding 'kantoor' ook voor kantoor;
  2. f. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van kantoor - kantoor- en/of praktijkruimte' ook voor kantoor- en/of praktijkruimte;
  3. g. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van maatschappelijk - kinderopvang' ook voor kinderopvang;

met de daarbij behorende:

  1. h. gebouwen;
  2. i. bijbehorende bouwwerken;
  3. j. tuinen, erven en parkeerplaatsen;
  4. k. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

19.2 Bouwregels

19.3 Nadere eisen

  1. 1. Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:
    1. a. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
    2. b. een goede woonsituatie;
    3. c. de brandveiligheid;
    4. d. de externe veiligheid;
    5. e. de verkeersveiligheid;
    6. f. de sociale veiligheid; en
    7. g. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
  2. 2. Bij het stellen van nadere eisen is de procedure zoals weergegeven in artikel 37.1 van toepassing.

19.4 Afwijken van de bouwregels

  1. 1. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 19.2.1 ten behoeve van het situeren van de voorgevel van een woning tot ten hoogste 5 m uit de bedoelde gevellijn.
  2. 2. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 19.2.1 en toestaan dat de goothoogte van een woning, zoals weergegeven op de verbeelding, word(en) vergroot met maximaal 3 m.
  3. 3. Het afwijken van de bouwregels kan slechts, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    1. a. het straat- en bebouwingsbeeld;
    2. b. de brandveiligheid;
    3. c. de externe veiligheid;
    4. d. de verkeersveiligheid;
    5. e. de sociale veiligheid;
    6. f. de milieusituatie; en
    7. g. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

19.5 Specifieke gebruiksregels

  1. 1. Ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal kamerverhuur' mag het aantal onzelfstandige woonruimten niet meer bedragen dan op de verbeelding is weergegeven;
  2. 2. Ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal woningen' mag het aantal woningen niet meer bedragen dan op de verbeelding is weergegeven;
  3. 3. Gebruik van ruimten binnen de woning en in de bijgebouwen ten behoeve van de uitoefening van één of meer aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteiten, wordt als gebruik overeenkomstig de bestemming aangemerkt, voor zover dit gebruik ondergeschikt blijft aan de woonfunctie en mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden;
    1. a. maximaal 35% van het vloeroppervlak van de woning met inbegrip van gerealiseerde aan- en uitbouwen en bijgebouwen, tot ten hoogste in totaal 50 m2 mag worden gebruikt voor de aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit;
    2. b. degene die de activiteiten uitvoert, dient ook de bewoner van de woning te zijn;
    3. c. vergunningplichtige of meldingsplichtige activiteiten ingevolge de Wet milieubeheer zijn niet toegestaan;
    4. d. er mag geen detailhandel plaatsvinden.
  4. 4. Ter plaatse van de aanduiding 'kantoor- en/of praktijkruimte' bedraagt de maximum oppervlakte van de kantoor- en/of praktijkruimte per woning 100 m2, uitgezonderd ter plaatse van de aanduiding 'oppervlakte (m2)' want daar geldt de oppervlakte die op de verbeelding is weergegeven;

19.6 Afwijken van de gebruiksregels

  1. 1. Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van artikel 19.1 en de onzelfstandige huisvesting van één of meer huishoudens toestaan (kamerverhuur), mits wordt voldaan aan de minimale oppervlakte zoals genoemd in de Verordening doelgroepen sociale woningbouw en middenhuur gemeente Barneveld;
  2. 2. Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van artikel 19.1 en het gebruik van ruimten binnen de woning en in de bijgebouwen ten behoeve van een bed & breakfast toestaan.
  3. 3. Het afwijken van de gebruiksregels kan slechts, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    1. a. het straat- en bebouwingsbeeld;
    2. b. de brandveiligheid;
    3. c. de externe veiligheid;
    4. d. de verkeersveiligheid;
    5. e. de sociale veiligheid;
    6. f. de milieusituatie;
    7. g. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden; en
    8. h. aangetoond dient te worden dat de woningen passen binnen de Woonvisie 2017-2021 'Samen werken aan Wonen';

19.7 Wijzigingsbevoegdheid

  1. 1. Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat
      • de aanduiding 'aaneengebouwd', 'twee-aaneen', en/of 'vrijstaand' wordt geschrapt en daarmee de voorgeschreven bouwwijze als bedoeld in artikel 19.2.1 komt te vervallen,
      • een aanduiding 'aaneengebouwd', 'twee-aaneen', en/of 'vrijstaand' wordt toegevoegd aan de verbeelding van het bestemmingsplan;
      • de situering en de vorm van de op de verbeelding weergegeven bouwvlakken worden gewijzigd,
      • op de verbeelding nieuwe bouwvlakken worden weergegeven,
      • en daarbij mogen burgemeester en wethouders dan een gevellijn op de verbeelding weergeven en de goot- en bouwhoogte bepalen tot een maximum van 6 respectievelijk 11 m,
      • en zo nodig de bestemming Wonen - 1 wijzigen in bestemming Tuin, mits:
    1. a. de geluidbelasting door het verkeer op geluidsgevoelige gebouwen niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde, of een verkregen hogere waarde;
    2. b. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
      • het straat- en bebouwingsbeeld;
      • de woonsituatie;
      • de verkeersveiligheid; en
      • de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Artikel 20 Wonen - 2

20.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen - 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. gestapeld wonen;
  2. b. ter plaatse van de aanduiding 'kamerverhuur' ook voor kamerverhuur;
  3. c. aan-huis-verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit;

met daaraan ondergeschikt:

  1. d. ter plaatse van de aanduiding 'dienstverlening' ook voor dienstverlening op de begane grond;

met de daarbij behorende:

  1. e. gebouwen met bijbehorende trappenhuizen, liftschachten en portieken
  2. f. bijgebouwen;
  3. g. ter plaatse van de aanduiding 'onderdoorgang' voor onderdoorgang ten behoeve van verkeer;
  4. h. tuinen, erven en parkeerplaatsen;
  5. i. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

20.2 Bouwregels

20.3 Nadere eisen

  1. 1. Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:
    1. a. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
    2. b. een goede woonsituatie;
    3. c. de brandveiligheid;
    4. d. de externe veiligheid;
    5. e. de verkeersveiligheid;
    6. f. de sociale veiligheid; en
    7. g. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
  2. 2. Bij het stellen van nadere eisen is de procedure zoals weergegeven in artikel 37.1 van toepassing.

20.4 Specifieke gebruiksregels

  1. 1. Ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal kamerverhuur' mag het aantal onzelfstandige woonruimten niet meer bedragen dan op de verbeelding is weergegeven;
  2. 2. Gebruik van ruimten binnen de woning en in de bijgebouwen ten behoeve van de uitoefening van één of meer aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteiten, wordt als gebruik overeenkomstig de bestemming aangemerkt, voor zover dit gebruik ondergeschikt blijft aan de woonfunctie en mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:
    1. a. maximaal 35% van het vloeroppervlak van de woning met inbegrip van gerealiseerde aan- en uitbouwen en bijgebouwen, tot ten hoogste in totaal 50 m2 mag worden gebruikt voor de aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit;
    2. b. degene die de activiteiten uitvoert, dient ook de bewoner van de woning te zijn;
    3. c. vergunningplichtige of meldingsplichtige activiteiten ingevolge de Wet milieubeheer zijn niet toegestaan;
    4. d. er mag geen detailhandel plaatsvinden.

20.5 Afwijken van de gebruiksregels

  1. 1. Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van artikel 20.1 en de onzelfstandige huisvesting van één of meer huishoudens toestaan, mits wordt voldaan aan de minimale oppervlakte zoals genoemd in de Verordening doelgroepen sociale woningbouw en middenhuur gemeente Barneveld;
  2. 2. Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van artikel 20.1 en de onzelfstandige huisvesting van één of meer huishoudens toestaan.
  3. 3. Het afwijken kan slechts, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    1. a. het straat- en bebouwingsbeeld;
    2. b. de brandveiligheid;
    3. c. de externe veiligheid;
    4. d. de verkeersveiligheid;
    5. e. de sociale veiligheid;
    6. f. de milieusituatie;
    7. g. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden; en
    8. h. aangetoond dient te worden dat de woningen passen binnen de Woonvisie 2017-2021 'Samen werken aan Wonen'.

Artikel 21 Wonen - 3

21.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen - 3' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. autoboxen

met de daarbij behorende:

  1. b. tuinen, erven en terreinen.

21.2 Bouwregels

  1. 1. Op of in deze gronden mogen uitsluitend autoboxen worden gebouwd.
  2. 2. Voor het bouwen van bebouwing als bedoeld in het eerste lid gelden de volgende bepalingen:
    1. a. de bebouwing mag uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
    2. b. de goot- en bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 3 m;
    3. c. de oppervlakte van een autobox mag niet meer bedragen dan 25 m2, uitgezonderd ter plaatse van de aanduiding 'maximum oppervlakte (m2)' want daar geldt dat de oppervlakte niet meer mag bedragen dan op de verbeelding is weergegeven.

Artikel 22 Leiding - Hoogspanning

22.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Hoogspanning' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), primair bestemd voor de bescherming van de hoogspanningsleiding en het woon- en leefmilieu;

met de daarbij behorende:

  1. a. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - hoogspanningsmast' voor hoogspanningsmasten en (veiligheids)voorzieningen.

22.2 Bouwregels

  1. 1. Op de in artikel 22.1 bedoelde gronden mogen in afwijking van hetgeen in overige bestemmingen is bepaald geen bouwwerken worden opgericht;
  2. 2. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - hoogspanningsmast' zijn hoogspanningsmasten toegestaan met een maximum bouwhoogte van 60 m;
  3. 3. De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet meer mag bedragen dan 3 m;
  4. 4. Op of in de in dit artikel bedoelde gronden zijn geen gebouwen en bouwwerken toegestaan, met uitzondering van bestaande (vergunde) gebouwen en bouwwerken;
  5. 5. Indien bestaande gebouwen en/of bouwwerken worden vervangen, vernieuwd of veranderd is dit toegestaan indien de oppervlakte en hoogte niet worden vergroot en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.

22.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 22.2 voor wat betreft het oprichten van bebouwing overeenkomstig de ter plaatse geldende bestemming, met uitzondering van (bedrijfs)woningen en na schriftelijke instemming van de netbeheerder.

22.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

  1. 1. Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:
    1. a. het aanbrengen en/of rooien van opgaande beplanting, waaronder bijvoorbeeld bomen;
    2. b. het wijzigen van het maaiveld- of weghoogte door bijvoorbeeld ontgronding of ophoging;
    3. c. het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van (reeds bestaande) watergangen;
    4. d. het opslaan van goederen, (brandbare) stoffen en/of materialen, waaronder ook begrepen het opslaan van afvalstoffen;
    5. e. het aanbrengen en/of slopen van bovengrondse constructies, installaties, opstallen of apparatuur anders dan ten dienste dan ten dienste van deze in artikel 29.1 omschreven bestemming;
    6. f. het aanleggen van wegen en parkeergelegenheden;
    7. g. het aanleggen van zonneparken.
  2. 2. De werken en werkzaamheden als bedoeld in het voorgaande lid zijn slechts toelaatbaar, indien het belang van de leiding daardoor niet onevenredig wordt geschaad.
  3. 3. Het in het artikel 22.4, eerste lid vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:
    1. a. het normale onderhoud betreffen;
    2. b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan;
    3. c. worden uitgevoerd door (of in opdracht van) de netbeheerder ten behoeve van de aanpassing, onderhoud en instandhouding van de verbinding.

Artikel 23 Leiding - Riool

23.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Riool' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), primair bestemd voor de bescherming van een rioolpersleiding.

23.2 Bouwregels

Op de in het eerste lid bedoelde gronden mag in afwijking van hetgeen in overige bestemmingen is bepaald niet worden gebouwd met uitzondering van gebouwtjes ten behoeve van het leidingbeheer, met per gebouw een maximum bebouwde oppervlakte van 100 m2 en een maximum bouwhoogte van 4 m.

23.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 23.2 voor wat betreft het oprichten van bebouwing overeenkomstig de ter plaatse geldende bestemming, mits hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de bescherming van de rioolpersleiding, en na schriftelijke instemming van de leidingbeheerder.

23.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

  1. 1. Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:
    1. a. het aanbrengen van diepwortelende en/of hoogopgaande beplanting, waaronder bijvoorbeeld rietbeplanting;
    2. b. het wijzigen van het maaiveldniveau door ontgronding of ophoging;
    3. c. het verrichten van grondroeractiviteiten, bijvoorbeeld het aanbrengen van rioleringen, kabels, leidingen en drainage, anders dan normaal spit- en ploegwerk;
    4. d. diepploegen;
    5. e. het aanbrengen van gesloten verhardingen;
    6. f. het permanent opslaan van goederen waaronder ook begrepen het opslaan van afvalstoffen;
    7. g. het aanleggen van waterlopen of het vergraven, verruimen of dempen van bestaande waterlopen;
    8. h. het plaatsen van onroerende objecten zoals lichtmasten, wegwijzers en ander straatmeubilair;
    9. i. het indrijven van voorwerpen in de bodem.
  2. 2. De werken en werkzaamheden als bedoeld in het voorgaande lid zijn slechts toelaatbaar, indien het belang van de leiding daardoor niet onevenredig wordt geschaad.
  3. 3. Het verbod uit artikel 23.4,eerste lid sub a is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:
    1. a. het normale onderhoud betreffen;
    2. b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan.

Artikel 24 Waarde - Archeologie 1

24.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 1' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(-en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van archeologische waarden van de gronden.

24.2 Bouwregels

  1. 1. Op of in deze gronden mogen, in afwijking van hetgeen in overige bestemmingen is bepaald, geen bouwwerken worden gebouwd voor zover de oppervlakte van het (ondergrondse) bouwwerk meer dan 10.000 m2 en de ondergrondse bouwdiepte meer dan 0,3 m bedraagt.
  2. 2. Als artikel 24.2, eerste lid van toepassing is, dan mag desondanks worden gebouwd ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming (en) - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - indien de archeologische waarden van het terrein naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld met een archeologisch onderzoeksrapport en/of advies van een archeologisch deskundige. In dat geval kan aan de omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen de voorwaarde worden verbonden dat technische maatregelen worden getroffen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden.
  3. 3. Indien uit de hiervoor bedoelde onderzoeksrapportage en/of advies blijkt dat de archeologische waarden zullen worden verstoord, kan het bevoegd gezag toch een omgevingsvergunning verlenen op voorwaarde dat:
  • opgravingen worden verricht en daarvan binnen twee jaar na inwerkingtreding van de omgevingsvergunning voor het bouwen rapportage wordt gedaan; en/of
  • een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg de werken of werkzaamheden die leiden tot bodemverstoring, begeleidt.

24.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

  1. 1. Het is binnen de bestemming 'Waarde - Archeologie 1' verboden zonder of in afwijking van een vergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren over een oppervlakte van meer dan 10.000 m2:
    1. a. grondbewerkingen dieper dan 0,3 m onder het maaiveld, zoals afgraven, diepploegen, egaliseren, frezen, scheuren van grasland, aanleg of rooien van bos, boomgaard of diepwortelende beplanting, aanbrengen van oppervlakteverhardingen, aanleggen van drainage, verwijderen van funderingen;
    2. b. het aanleggen van waterlopen en het vergraven, verruimen en dempen van bestaande waterlopen en kolken;
    3. c. het aanleggen van leidingen dieper dan 0,3 m onder het maaiveld.
  2. 2. De vergunning kan worden verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de archeologische waarden van de gronden, hetgeen kan blijken uit een archeologische rapportage en/of advies van een archeologisch deskundige
  3. 3. Het in artikel 24.3 lid 1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:
    1. a. behoren bij het normale onderhoud, gebruik en beheer, dan wel archeologisch onderzoek betreffen;
    2. b. reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende vergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan;
    3. c. ten dienste van archeologisch onderzoek wordt uitgevoerd.

24.4 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat deze bestemming komt te vervallen, indien als gevolg van een nader archeologisch onderzoek is gebleken dat de archeologische waarden van de gronden niet behoudenswaardig zijn of niet langer aanwezig zijn of indien het rijksmonument is geschrapt uit het register op grond van de Erfgoedwet.

Artikel 25 Waarde - Archeologie 2

25.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(-en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van archeologische waarden van de gronden.

25.2 Bouwregels

  1. 1. Op of in deze gronden mogen, in afwijking van hetgeen in overige bestemmingen is bepaald, geen bouwwerken worden gebouwd voor zover de oppervlakte van het (ondergrondse) bouwwerk meer dan 2.000 m2 en de ondergrondse bouwdiepte meer dan 0,3 m bedraagt.
  2. 2. Als artikel 25.2, eerste lid van toepassing is, dan mag desondanks worden gebouwd ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming (en) - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - indien de archeologische waarden van het terrein naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld met een archeologisch onderzoeksrapport en/of advies van een archeologisch deskundige. In dat geval kan aan de omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen de voorwaarde worden verbonden dat technische maatregelen worden getroffen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden.
  3. 3. Indien uit de hiervoor bedoelde onderzoeksrapportage en/of advies blijkt dat de archeologische waarden zullen worden verstoord, kan het bevoegd gezag toch een omgevingsvergunning verlenen op voorwaarde dat:
  • opgravingen worden verricht en daarvan binnen twee jaar na inwerkingtreding van de omgevingsvergunning voor het bouwen rapportage wordt gedaan; en/of
  • een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg de werken of werkzaamheden die leiden tot bodemverstoring, begeleidt.

25.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

  1. 1. Het is binnen de bestemming 'Waarde - Archeologie 2' verboden zonder of in afwijking van een vergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren over een oppervlakte van meer dan 2.000 m2:
    1. a. grondbewerkingen dieper dan 0,3 m onder het maaiveld, zoals afgraven, diepploegen, egaliseren, frezen, scheuren van grasland, aanleg of rooien van bos, boomgaard of diepwortelende beplanting, aanbrengen van oppervlakteverhardingen, aanleggen van drainage, verwijderen van funderingen;
    2. b. het aanleggen van waterlopen en het vergraven, verruimen en dempen van bestaande waterlopen en kolken;
    3. c. het aanleggen van leidingen dieper dan 0,3 m onder het maaiveld.
  2. 2. De vergunning kan worden verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de archeologische waarden van de gronden, hetgeen kan blijken uit een archeologische rapportage en/of advies van een archeologisch deskundige
  3. 3. Het in artikel 25.3 lid 1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:
    1. a. behoren bij het normale onderhoud, gebruik en beheer, dan wel archeologisch onderzoek betreffen;
    2. b. reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende vergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan;
    3. c. ten dienste van archeologisch onderzoek wordt uitgevoerd.

25.4 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat deze bestemming komt te vervallen, indien als gevolg van een nader archeologisch onderzoek is gebleken dat de archeologische waarden van de gronden niet behoudenswaardig zijn of niet langer aanwezig zijn of indien het rijksmonument is geschrapt uit het register op grond van de Erfgoedwet.

Artikel 26 Waarde - Archeologie 3

26.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(-en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van archeologische waarden van de gronden.

26.2 Bouwregels

  1. 1. Op of in deze gronden mogen, in afwijking van hetgeen in overige bestemmingen is bepaald, geen bouwwerken worden gebouwd voor zover de oppervlakte van het (ondergrondse) bouwwerk meer dan 250 m2 en de ondergrondse bouwdiepte meer dan 0,3 m bedraagt.
  2. 2. Als artikel 26.2, eerste lid van toepassing is, dan mag desondanks worden gebouwd ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming (en) - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - indien de archeologische waarden van het terrein naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld met een archeologisch onderzoeksrapport en/of advies van een archeologisch deskundige. In dat geval kan aan de omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen de voorwaarde worden verbonden dat technische maatregelen worden getroffen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden.
  3. 3. Indien uit de hiervoor bedoelde onderzoeksrapportage en/of advies blijkt dat de archeologische waarden zullen worden verstoord, kan het bevoegd gezag toch een omgevingsvergunning verlenen op voorwaarde dat:
  • opgravingen worden verricht en daarvan binnen twee jaar na inwerkingtreding van de omgevingsvergunning voor het bouwen rapportage wordt gedaan; en/of
  • een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg de werken of werkzaamheden die leiden tot bodemverstoring, begeleidt.

26.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

  1. 1. Het is binnen de bestemming 'Waarde - Archeologie 3' verboden zonder of in afwijking van een vergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren over een oppervlakte van meer dan 250 m2 :
    1. a. grondbewerkingen dieper dan 0,3 m onder het maaiveld, zoals afgraven, diepploegen, egaliseren, frezen, scheuren van grasland, aanleg of rooien van bos, boomgaard of diepwortelende beplanting, aanbrengen van oppervlakteverhardingen, aanleggen van drainage, verwijderen van funderingen;
    2. b. het aanleggen van waterlopen en het vergraven, verruimen en dempen van bestaande waterlopen en kolken;
    3. c. het aanleggen van leidingen dieper dan 0,3 m onder het maaiveld.
  2. 2. De vergunning kan worden verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de archeologische waarden van de gronden, hetgeen kan blijken uit een archeologische rapportage en/of advies van een archeologisch deskundige
  3. 3. Het in artikel 26.3 lid 1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:
    1. a. behoren bij het normale onderhoud, gebruik en beheer, dan wel archeologisch onderzoek betreffen;
    2. b. reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende vergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan;
    3. c. ten dienste van archeologisch onderzoek wordt uitgevoerd.

26.4 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat deze bestemming komt te vervallen, indien als gevolg van een nader archeologisch onderzoek is gebleken dat de archeologische waarden van de gronden niet behoudenswaardig zijn of niet langer aanwezig zijn of indien het rijksmonument is geschrapt uit het register op grond van de Erfgoedwet.

Artikel 27 Waarde - Archeologie 5

27.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 5' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(-en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van archeologische waarden van de gronden.

27.2 Bouwregels

  1. 1. Op of in deze gronden mogen, in afwijking van hetgeen in overige bestemmingen is bepaald, geen bouwwerken worden gebouwd voor zover de ondergrondse bouwdiepte meer dan 0,3 m bedraagt.
  2. 2. Als artikel 27.2, eerste lid van toepassing is, dan mag desondanks worden gebouwd ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming (en) - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - indien de archeologische waarden van het terrein naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld met een archeologisch onderzoeksrapport en/of advies van een archeologisch deskundige. In dat geval kan aan de omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen de voorwaarde worden verbonden dat technische maatregelen worden getroffen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden.
  3. 3. Indien uit de hiervoor bedoelde onderzoeksrapportage en/of advies blijkt dat de archeologische waarden zullen worden verstoord, kan het bevoegd gezag toch een omgevingsvergunning verlenen op voorwaarde dat:
  • opgravingen worden verricht en daarvan binnen twee jaar na inwerkingtreding van de omgevingsvergunning voor het bouwen rapportage wordt gedaan; en/of
  • een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg de werken of werkzaamheden die leiden tot bodemverstoring, begeleidt.

27.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

  1. 1. Het is binnen de bestemming 'Waarde - Archeologie 5' verboden zonder of in afwijking van een vergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren :
    1. a. grondbewerkingen dieper dan 0,3 m onder het maaiveld, zoals afgraven, diepploegen, egaliseren, frezen, scheuren van grasland, aanleg of rooien van bos, boomgaard of diepwortelende beplanting, aanbrengen van oppervlakteverhardingen, aanleggen van drainage, verwijderen van funderingen;
    2. b. het aanleggen van waterlopen en het vergraven, verruimen en dempen van bestaande waterlopen en kolken;
    3. c. het aanleggen van leidingen dieper dan 0,3 m onder het maaiveld.
  2. 2. De vergunning kan worden verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de archeologische waarden van de gronden, hetgeen kan blijken uit een archeologische rapportage en/of advies van een archeologisch deskundige.
  3. 3. Het in artikel 27.3 lid 1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:
    1. a. behoren bij het normale onderhoud, gebruik en beheer, dan wel archeologisch onderzoek betreffen;
    2. b. reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende vergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan;
    3. c. ten dienste van archeologisch onderzoek wordt uitgevoerd.

27.4 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat deze bestemming komt te vervallen, indien als gevolg van een nader archeologisch onderzoek is gebleken dat de archeologische waarden van de gronden niet behoudenswaardig zijn of niet langer aanwezig zijn of indien het rijksmonument is geschrapt uit het register op grond van de Erfgoedwet.

Artikel 28 Waarde - Cultureel Erfgoed

28.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Cultureel erfgoed' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(-en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van op die grond aanwezig cultureel erfgoed.

28.2 Bouwregels

De hoofdvorm van bestaande bouwwerken met cultuurhistorische waarden, bepaald door de gevelbreedte, goothoogte, bouwhoogte, dakhelling, nokrichting en oppervlakte van het grondvlak, zoals die hoofdvorm bestond op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan, moet worden gehandhaafd.

28.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 28.2, mits hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de cultuurhistorische waarden en na advies van de daartoe aangewezen adviescommissie.

28.4 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat de bestemming 'Waarde - Cultureelerfgoed' geheel of gedeeltelijk komt te vervallen, mits op basis van een bouwhistorisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen cultuurhistorische waarden (meer) aanwezig zijn dan wel dat deze waarden niet meer als zodanig bescherming behoeven.

Artikel 29 Waarde - Landschap

29.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Landschap' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(-en), mede bestemd voor de bescherming en het behoud van de op en/of in deze gronden aanwezige landschappelijke waarden in de vorm van monumentale bomen dan wel houtsingels.

29.2 Bouwregels

  1. 1. Op of in deze gronden mogen, in afwijking van hetgeen in overige bestemmingen is bepaald, geen bouwwerken worden gebouwd, anders dan ten behoeve van deze bestemming.
  2. 2. Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.
  3. 3. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt dat alleen zitbanken mogen worden opgericht.

29.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

  1. 1. Het is binnen de bestemming 'Waarde - Landschap' verboden zonder of in afwijking van een vergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:
    1. a. het kappen en/of rooien van bomen en houtgewas;
    2. b. het aanleggen van verhardingen;
    3. c. het veranderen van het huidige maaiveldniveau door ontginnen, bodemverlagen, egaliseren, afgraven of ophogen;
    4. d. het uitvoeren van grondwerkzaamheden dieper dan 0,4 m ten opzichte van het maaiveld;
    5. e. het aanbrengen van onder- en bovengrondse leidingen, constructies, installaties en apparatuur;
    6. f. werken en werkzaamheden die wijziging van de waterhuishouding of waterstand beogen of ten gevolge hebben, zoals uitdiepen, draineren en slaan van putten.
  2. 2. De werken en werkzaamheden als bedoeld in het voorgaande lid zijn slechts toelaatbaar, indien het belang van de landschappelijke waarden van de gronden daardoor niet onevenredig wordt geschaad.
  3. 3. Het in artikel 29.3, eerste lid, sub a, vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:
    1. a. andere werken, behorende bij het normale onderhoud, gebruik en beheer;
    2. b. reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende vergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan;
    3. c. zijn vastgelegd in het inpassingsplan, zoals opgenomen in Bijlage 2 Inpassingsplan HoutbeekwegI.

Artikel 30 Waterstaat - Waterlopen

30.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waterstaat - Waterlopen' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(-en), mede bestemd voor:

  1. a. waterlopen;

met de daarbij behorende:

  1. b. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waaronder bruggen, dammen, duikers en/of overkluizingen.

30.2 Bouwregels

  1. 1. Op of in deze gronden mogen geen gebouwen en overkappingen worden gebouwd.
  2. 2. De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde, mag niet meer bedragen dan 2 m.

30.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 30.2 voor het oprichten van enig bouwwerk na schriftelijke instemming van de waterbeheerder.

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 31 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 32 Algemene Bouwregels

32.1 Ondergronds bouwwerk

Ongeacht de bestemming van de gronden is ondergronds bouwen toegestaan waar ook bovengronds bouwen toegestaan is en ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - ondergronds bouwwerk', uitgezonderd ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding uitgesloten - ondergronds bouwwerk'.

32.2 Dove gevel

Artikel 33 Algemene Gebruiksregels

33.1 Gebruik strijdig met de bestemming

  1. 1. Als gebruik strijdig met de bestemming wordt in ieder geval aangemerkt het gebruiken van gronden voor een seksinrichting;
  2. 2. Nieuwe ontwikkelingen - dat wil zeggen bouwactiviteiten waarbij de bruto vloeroppervlakte toeneemt of gebruik dat nog niet bestaat op de dag van terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan - waarvoor onvoldoende parkeerplaatsen aanwezig zijn gelet op de Nota Parkeernormen (2020) (Bijlage12). Dit geldt niet voor het vergroten van een woning. Indien de nota gedurende de planperiode wordt gewijzigd, wordt rekening gehouden met die wijziging.

33.2 Parkeernormen

  1. 1. Voor nieuwe ontwikkelingen - dat wil zeggen bouwactiviteiten waarbij de bruto vloeroppervlakte toeneemt of gebruik dat nog niet bestaat op de dag van terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan - geldt dat voldoende parkeerplaatsen aanwezig dienen te zijn (en te blijven) conform de Nota Parkeernormen (2020) (bijlage 12). Indien de nota gedurende de planperiode wordt gewijzigd, wordt rekening gehouden met die wijziging.
  2. 2. Het bepaalde in het eerste lid geldt niet voor het vergroten van een woning.

Artikel 34 Algemene Aanduidingsregels

34.1 Voorwaardelijke verplichtingen

34.2 Vrijwaringszone - molenbiotoop

Ongeacht de bestemming zijn de gronden ter plaatse van de aanduiding 'Vrijwaringszone - molenbiotoop' ook bestemd voor de bescherming van de werking van de molen en de waarde van de molen als landschapsbepalend element.

34.3 Evenemententerrein

34.4 Markt

Ongeacht de bestemming zijn de gronden ter plaatse van de aanduiding 'Markt' ook bestemd voor een markt.

34.5 Specifieke vorm van detailhandel - standplaats

Ongeacht de bestemming zijn de gronden ter plaatse van de aanduiding 'Specifieke vorm van detailhandel- standplaats' ook bestemd voor een standplaats.

34.6 Veiligheidszone - lpg

Ongeacht de bestemming zijn de gronden ter plaatse van de aanduiding 'veiligheidszone - lpg' ook bestemd voor het tegengaan van een te hoog veiligheidsrisico van (beperkt) kwetsbare objecten vanwege het vulpunt lpg.

34.7 Vrijwaringszone - spoor

Ongeacht de bestemming zijn de gronden ter plaatse van de aanduiding 'Vrijwaringszone - spoor' ook bestemd voor het railverkeersbelang.

Artikel 35 Algemene Afwijkingsregels

  1. 1. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het plan:
    1. a. indien en voor zover afwijkingen ten aanzien van de grens of de richting van wegen, parkeerstroken, paden, bermen en sloten en ligging van bebouwingsgrenzen noodzakelijk zijn ter aanpassing van het plan aan de werkelijke toestand van het terrein, die bij de uitmeting blijkt, mits die afwijkingen ten opzichte van hetgeen op de verbeelding is weergegeven niet meer dan 10 m zijn;
    2. b. ten behoeve van het bouwen in afwijking van de bepalingen ten aanzien van de afmetingen van de bebouwing, waaronder begrepen bebouwingspercentages, mits de afwijkingen beperkt blijven tot ten hoogste 10% van de bij recht in het plan weergegeven maten.
  2. 2. Een omgevingsvergunning, als bedoeld in het eerste lid, kan niet worden verleend indien enig aangrenzend terrein of enige aangrenzende bebouwing in een toestand wordt gebracht, die strijdig is met het plan en/of indien op enig aangrenzend terrein de verwerkelijking van het plan wordt belemmerd en dit niet door het verbinden van voorschriften aan de omgevingsvergunning kan worden voorkomen.
  3. 3. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken ten behoeve van het realiseren van buitengevelisolatie (met nieuwe gevelbekleding) aan een bestaand gebouw of bouwwerk en toestaan dat de goot- en bouwhoogte, de grenzen van een bouwvlak en de inhoud worden overschreden, mits:
    1. a. de overschrijding beperkt blijft tot een afstand van 0,5 m;
    2. b. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het straat- en bebouwingsbeeld;
    3. c. indien er sprake is van een gemeentelijk of rijksmonument, na advies van de daartoe aangewezen adviescommissie.

Artikel 36 Algemene Wijzigingsregels

36.1 Algemeen

Burgemeester en wethouders kunnen, indien en voor zover dringende redenen die na het vaststellen van het plan tot hun kennis zijn gekomen hiertoe aanleiding geven en voor zover het belang van een goede ruimtelijke ontwikkeling van het gebied dat in het plan is begrepen niet wordt geschaad:

  1. 1. een bestemmingsgrens tussen twee bestemmingsvlakken zodanig wijzigen, dat het kleinste bestemmingsvlak met niet meer dan 10% wordt verkleind of vergroot;
  2. 2. een bebouwingsgrens zodanig wijzigen, dat het bebouwingsvlak met niet meer dan 10% wordt verkleind of vergroot.

36.2 Wijzigingsbevoegdheid Voorwaardelijke verplichting

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat de aanduiding 'Overige zone - Voorwaardelijke verplichting 2' voor Houtbeekweg 4 (wat betreft het intact blijven van groenstructuren, of in de winter tussen november en maart worden verwijderd en opnieuw worden aangelegd met begroeiing zodat een element van minimaal 3 meter hoogte ontstaat, ten behoeve van vleermuizen) wordt verwijderd, indien flora & fauna onderzoek daartoe aanleiding geeft.

36.3 Standplaats

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat de aanduiding 'specifieke vorm van detailhandel - Standplaats' wordt toegevoegd aan de gronden, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • het straat- en bebouwingsbeeld;
  • de woonsituatie;
  • de verkeersveiligheid;
  • de milieusituatie; en
  • de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Artikel 37 Algemene Procedureregels

37.1 Procedure bij het stellen van nadere eisen

Voor een besluit tot het stellen van een nadere eis geldt de volgende voorbereidingsprocedure:

  1. 1. een ontwerpbesluit ligt, met bijbehorende stukken, gedurende twee weken ter inzage;
  2. 2. burgemeester en wethouders geven voorafgaand aan de terinzagelegging kennis van het ontwerpbesluit in één of meer dag-, nieuws of huis-aan-huisbladen of op een andere geschikte wijze. De kennisgeving geschiedt ook langs elektronische weg;
  3. 3. de kennisgeving houdt mededeling in van de bevoegdheid tot het naar voren brengen van zienswijzen gedurende de onder 1 genoemde termijn;
  4. 4. burgemeester en wethouders delen aan hen die zienswijzen naar voren hebben gebracht de beslissing daaromtrent mede.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 38 Overgangsrecht

38.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. 1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. 2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  3. 3. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

38.2 Overgangsrecht gebruik

  1. 1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. 2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. 3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. 4. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 39 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan 'Kootwijkerbroek-Stroe' van de gemeente Barneveld.

Behoort bij het besluit van de raad van de gemeente Barneveld

Bijlagen Bij De Regels

Bijlage 1 Veldonderzoek Ecologie (Houtbeekweg I)

Bijlage 2 Inpassingsplan Houtbeekweg I

Bijlage 3 Landschappelijke Inpassing Drieënhuizerweg Iv

Bijlage 4 Drieënhuizerweg V

Bijlage 5 Inrichtingstekening Essenerweg Xi

Bijlage 6 Sloop Bebouwing Essenerweg Xi

Bijlage 7 Inrichtingstekening Nachtegaalweg Iii

Bijlage 8 Landschappelijke Inpassing Kerkweg

Bijlage 9 Sloop Bebouwing Veluweweg 90

Bijlage 10 Landschappelijke Inpassing Veluweweg Xv

Bijlage 11 Nachtegaalweg-de Spil

Bijlage 12 Nota Parkeernormen (2020)

Bijlage 13 Akoestisch Rapport De Spil I

Bijlage 14 Inrichtingstekening Veluweweg-topperbinnenweg

Bijlage 15 Staat Van Bedrijfsactiviteiten Bedrijf - 1

Bijlage 16 Staat Van Bedrijfsactiviteiten Bedrijf - 1 Bij Afwijking

Bijlage 17 Staat Van Bedrijfsactiviteiten Functiemenging Bedrijf - 2

Bijlage 18 Staat Van Bedrijfsactiviteiten Bedrijventerrein

Hoofdstuk 1 Inleiding

Voorliggend bestemmingsplan omvat de kernen Kootwijkerbroek en Stroe. Met dit bestemmingsplan wordt een aanzienlijk aantal bestemmingsplannen herzien.

Het bestemmingsplan is voor een groot deel beheersgericht. Dat wil zeggen dat de in het geldende bestemmingsplan toegekende bestemmingen worden overgenomen. Dit houdt echter niet in dat de bestaande ruimtelijke situatie voor het plangebied van dit bestemmingsplan voor de komende tien jaar wordt bevroren.

De planning is dat in 2022 de Omgevingswet in werking treedt. Vooruitlopend op die nieuwe wet zijn in dit bestemmingsplan alvast kleine aanpassingen gemaakt. Die aanpassingen gaan niet zo ver dat al sprake is van een 'Omgevingsplan', waarin ook regels zijn opgenomen uit gemeentelijke verordeningen die betrekking hebben op de leefomgeving. Een voorbeeld van een aanpassing is de aanduiding van monumenten op de verbeelding van het bestemmingsplan. Verder is per kern een stedenbouwkundige visie voor het plangebied opgesteld (zie de bijlagen bij de toelichting voor de visie per kern, inclusief de bijlagen bij de visie). De visies voor Kootwijkerbroek en Stroe zijn bedoeld om oplossingsrichtingen en randvoorwaarden te kunnen formuleren als zich ontwikkelingen voordoen die niet passen in dit bestemmingsplan. Zo kan het bestuur gemakkelijker en vlotter meedenken met een initiatiefnemer.

Dit bestemmingsplan is vanwege de actualisering (op grond van artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening) een goede bouwsteen voor een toekomstig omgevingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1494-0004_0002.jpg"

Afbeelding: ligging plangebieden

Voorliggend plan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De toelichting is opgebouwd uit acht hoofdstukken. Na dit hoofdstuk beschrijft hoofdstuk 2 de bestaande situatie. Vervolgens wordt in hoofdstuk 3 een beschrijving van het plan gegeven. Hoofdstuk 4 gaat vervolgens in op het beleidskader. Het vijfde hoofdstuk gaat in op de randvoorwaarden, waarna in het zesde hoofdstuk de juridische aspecten worden besproken. In hoofdstuk 7 is aandacht voor de economische uitvoerbaarheid. Hoofdstuk 8 gaat in op de resultaten van de procedure ten behoeve van dit bestemmingsplan.

Hoofdstuk 2 Bestaande Situatie

2.1 Begrenzing Plangebied

De gemeente Barneveld maakt, samen met de andere gemeenten uit de Gelderse Vallei, deel uit van de schil van de oprukkende Randstad. Aan de oostzijde van de gemeente ligt een deel van het grondgebied in het Veluwemassief.

De gemeente wordt doorkruist door twee autosnelwegen, de rijksweg A1 als oost-west verbinding en de rijksweg A30 als noord-zuid verbinding. In de nabijheid van het knooppunt van deze twee wegen ligt het gebied Barneveld-Harselaar-Voorthuizen. Veruit de meeste mensen van de gemeente Barneveld wonen en werken in dit gebied. Harselaar is het grootste bedrijventerrein van de gemeente. Barneveld en Voorthuizen zijn de grootste kernen van de gemeente.

Het plangebied betreft de kernen Kootwijkerbroek en Stroe.

Kootwijkerbroek
Het plangebied voor Kootwijkerbroek wordt aan de noordzijde begrensd door de Wesselseweg en de Veluweweg tot en met nummer 160. Aan de westzijde loopt de plangrens langs De Spil. Daarna loopt de grens langs de Nachtegaalweg naar de Puurveenseweg. De zuidelijke grens loopt vanaf de Nachtegaalweg langs de Puurveenseweg naar de kruising met de Essenerweg. Vanaf die kruising loopt de grens achter de bedrijven aan de Essenerweg tot en met Essenerweg 82a. Aan de oostzijde wordt het plangebied begrensd door de Kerkweg, en daarna loopt de grens achter de school aan de Schoonbeekhof en achter de huizen van de Bersebastraat tot de woningen aan de Veluweweg. Achter de woningen van de Veluweweg loopt de grens tot de Kootwijkerdijk. Het buurtschap Garderbroekerweg is gelegen ten noordoosten van Kootwijkerbroek. In de onderstaande afbeelding is de ligging van het plangebied voor Kootwijkerbroek weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1494-0004_0003.png"

Afbeelding: begrenzing plangebied Kootwijkerbroek

Stroe
Het plangebied voor Stroe beslaat de hele kern Stroe. Aan de noordzijde loopt de grens lang de rijksweg A1. Aan de oostzijde loopt de grens lang de Wolweg tot het spoor Amersfoort-Apeldoorn. Daarna loopt de grens parallel aan de spoorlijn tot voorbij de bebouwing aan de Houtbeekweg. De rest van de oostelijke grens wordt bepaald door de Houtbeekweg en de Anastatiusweg tot de bebouwing aan de Wolweg. De grens loopt om die bebouwing en een agrarisch perceel heen naar de Stroeërweg. De grens volgt de Stroeërweg tot de achterzijde van de woningen aan de Blauwgras. Aan de zuidzijde wordt de grens bepaald door de achtertuinen van de woningen aan de Blauwgras tot aan de Wulpenweg. De grens volgt de Wulpenweg tot voorbij het tennisveld om via de achtertuinen van de woningen van de wijk Zonnedauw tot de Ericaweg te komen. Aan de westzijde wordt het plangebied begrensd door de Ericaweg, het perceel Stroeërschoolweg 1 en de achtertuinen van de Tolnegenweg tot de rijksweg A1. In de onderstaande afbeelding is de ligging van het plangebied voor Stroe weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1494-0004_0004.jpg"

Afbeelding: begrenzing plangebied Stroe

2.2 Geldende Bestemmingen

Het voorliggende bestemmingsplan is een actualisering van alle bestemmingsplannen binnen de hiervoor beschreven plangrens. Dit houdt in dat de volgende bestemmingsplannen worden herzien bij Kootwijkerbroek.

Nr. Bestemmingsplan Vastgesteld
1010 Kootwijkerbroek-Stroe-Kootwijk 14 november 2012
1056 Buitengebied 2012 28 mei 2013
1128 De Bonkelaar I 23 oktober 2012
1134 Essenerweg VIII 22 januari 2013
1141 Essenerweg IX 12 november 2013
1180 Nachtegaalweg-Appelseweg 27 januari 2016
1186 Puurveen (2e fase) 28 januari 2014
1189 Garderbroekerweg-Kerkweg 4 maart 2015
1193 Veluweweg XIV 23 april 2013
1225 Garderbroekerweg/Veluweweg 4 maart 2015
1238 Essenerweg X 6 mei 2014
1240 Wesselseweg IX 6 oktober 2014
1248 Parapluherziening De Puurveense Molen 30 september 2014
1258 Essenerweg XI 31 januari 2018
1308 Wesselseweg X 2 maart 2016
1319 Kosterijweg I 5 juli 2017
1422 Parapluherziening Parkeernormen 16 november 2017
1423 Essenerweg XV, partiële herziening Buitengebied 2012 30 januari 2019
1431 Nachtegaalweg III 31 januari 2018
1435 De Spil I 8 november 2017
1451 Drieënhuizerweg IV, partiële herziening Buitengebied 2012 4 juli 2018
1463 Veluweweg XV 30 januari 2019
1491 Wesselseweg XIII 22 mei 2019
1496 Nachtegaalweg-De Spil, partiële herziening Buitengebied 2012 22 mei 2019
1533 Drieënhuizerweg V, partiële herziening Buitengebied 2012 9 oktober 2019
1566 Veluweweg-Topperbinnenweg 8 juli 2020

Op onderstaande afbeelding is weergegeven waar de bestemmingsplanherzieningen gelden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1494-0004_0005.png"

Afbeelding: contouren van bestemmingsplannen kern Kootwijkerbroek

Bij Stroe gaat het om de volgende bestemmingsplannen:

Nr. Bestemmingsplan Vastgesteld
1010 Kootwijkerbroek-Stroe-Kootwijk 14 november 2012
1056 Buitengebied 2012 28 mei 2013
1133 Stroe V 9 juli 2013
1250 Stroe VI 4 maart 2015
1257 Houtbeekweg I 8 juli 2015
1422 Parapluherziening Parkeernormen 16 november 2017
1424 Wolweg II 13 december 2017

Op onderstaande afbeelding is weergegeven waar de bestemmingsplanherzieningen gelden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1494-0004_0006.png"

Afbeelding: contouren van bestemmingsplannen kern Stroe

2.3 Ontstaansgeschiedenis

Kootwijkerbroek

Tot 1900 was er rond Kootwijkerbroek nog veel niet-ontgonnen land, bestaande uit heide en veenplassen. Nog tot 1950 werd hier turf gestoken. Het vestigingspatroon wordt voornamelijk gevormd door de (nu) Wesselseweg en de Essenerweg. Rond het kruispunt met de Nachtegaalweg was een concentratie van bebouwing. Het zwaartepunt is met de vestiging van een kerk (1889) en een zuivelfabriek naar het oosten verschoven richting de Kootwijkerdijk, dat deel heet nu Veluweweg. Op het kruispunt van de Essenerweg en een aantal wegen uit het zuiden heeft de (oude) Puurveense molen gestaan. Deze korenmolen komt al in 1586 in de archieven voor en heeft een belangrijke rol gespeeld in de ontwikkeling van het dorp. Omstreeks 1955 is de Kosterijweg, tot die tijd een zandweg met fietspad, een verharde weg geworden. De vereniging Plaatselijk Belang heeft toen een houten gebouw geplaatst op de plek van het oude dorpshuis, dat vanaf toen het middelpunt werd van de dorpsgemeenschap. Ook in die tijd werd de kerk van de Gereformeerde Gemeente aan de Kosterijweg gebouwd. In de jaren daarna is in de driehoek Essenerweg, Veluweweg, Kosterijweg de eerste planmatige nieuwbouwwijk gebouwd. In de jaren '70 is men aan de andere kant van de Kosterijweg doorgegaan met het bouwen van nieuwe woningen. In het afgelopen decennium werd Kootwijkerbroek-West ontwikkeld. Voor meer informatie wordt verwezen naar Bijlage 1.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1494-0004_0007.jpg"

Afbeelding: ontstaansgeschiedenis Kootwijkerbroek

Stroe

De plek waar Stroe is ontstaan ligt ongeveer 500 meter zuidelijker dan het huidige centrum in Stroe. De ontstaansplek lag nabij de kruising van de Kootwijkerbroekerweg met de Ravenweg en de oude karweg Harderwijk-Arnhem, deze heet tegenwoordig Wulpenweg. Daar lag ooit de eeuwenoude herberg “De Raaf”. Hier staat nu nog de gelijknamige boerderij.

In 1876 werd de Oosterspoorweg geopend en kreeg Stroe een passagiershalte langs het spoor, waardoor het betrekkelijke isolement van Stroe werd doorbroken. Rond deze halte heeft Stroe zich met name in de tweede helft van de vorige eeuw uiteindelijk ontwikkeld. Vanaf 1899 werd deze halte gebruikt voor de aan- en afvoer van militairen van Infanterie Schietkamp Harskamp en werd het dorp een vestigingsplaats voor een deel van het personeel daarvan. Omdat er naast een passagiershalte ook een goederenperron aanwezig was, hebben zich langs de spoorlijn een aantal bedrijven gevestigd. Tegenwoordig stopt nog slechts bij bijzondere gelegenheden een trein in Stroe.

Rond 1970 werd de rijksweg A1 gerealiseerd en tevens werd, ter ontlasting van de Wolweg, de provinciale weg N310 aangelegd. Voor meer informatie wordt verwezen naar Bijlage 5.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1494-0004_0008.jpg"

Afbeelding: ontstaansgeschiedenis Stroe

2.4 Ruimtelijke Structuur

Kootwijkerbroek
De structuur van het dorp Kootwijkerbroek wordt bepaald door de Wesselseweg-Veluweweg en de Essenerweg. Dit zijn de belangrijkste uitvalswegen. Kenmerkend voor Kootwijkerbroek is dat het zich voornamelijk ten zuiden van de Wesselseweg-Veluweweg heeft ontwikkeld. Het open landschap ten noorden van deze Wesselseweg-Veluweweg is bijzonder en moet zoveel mogelijk behouden blijven. De Wesselseweg-Veluweweg vormt een duidelijke grens. De Kosterijweg, die al op oude kaarten is te zien, dient als een tweede ruggengraat. Een echt centrum heeft het dorp niet. Wel zijn er een aantal punten die als sociaal en ruimtelijk knooppunt gezien kunnen worden. Dit is vooral het punt waar de Essenerweg op de Veluweweg aankomt. Het profiel verwijdt zich hier en er bevinden zich ook enkele voorzieningen. Een historisch knooppunt is de kruising van de Walhuisweg met de Essenerweg en de Puurveenseweg, waar vroeger de molen heeft gestaan. Het dorp heeft geen duidelijke entrees. Dit beeld wordt nog versterkt door het feit dat Kootwijkerbroek in de richting van Stroe (Veluweweg) nog een buitenwijkje heeft. Deze is ontstaan waar vroeger een school stond, op de kruising van de Garderbroekerweg en de Kootwijkerbroekerweg.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1494-0004_0009.jpg"

Afbeelding: ruimtelijke structuur Kootwijkerbroek

Stroe
De ruimtelijke karakteristiek wordt gekenmerkt door de Wolweg en de Stroeërweg. Langs deze wegen bevindt zich gevarieerde lintbebouwing. Aan de oostkant van het dorp werd in de jaren zestig een buurtje gebouwd in de stijl van die tijd. Recent is een buurt aan de westkant ontwikkeld. Ook overeenkomstig het gangbare tijdsbeeld.
De gelijkvloerse spoorwegovergang is een knoop- en herkenningspunt. Ook ten noorden van het spoor staat lintbebouwing langs de wegen Wolweg en Tolnegenweg. Aan de zuidoost zijde van de spoorwegovergang ligt een bedrijvenzone.

Duidelijke grenzen zijn de snelweg en de natuurlijke rand ten oosten van de kern. Vooral naar het oosten is hierdoor een aantal mooie zichtlijnen aanwezig. In zuidelijke richting kent het dorp een meer amorfe overgang naar het landschap.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1494-0004_0010.jpg"

Afbeelding: ruimtelijke structuur Stroe

Hoofdstuk 3 Planbeschrijving

Het bestemmingsplan "Kootwijkerbroek-Stroe" is voornamelijk beheersgericht. De geldende bestemmingen worden voor het overgrote deel in dit bestemmingsplan overgenomen. In de voorbereiding van bestemmingsplan "Kootwijkerbroek-Stroe" is aan het licht gekomen dat in het plangebied op sommige plekken de feitelijke situatie (illegale bouw en/of gebruik) niet in overeenstemming is met de vigerende plannen. Ingeval geen concreet zicht op legalisatie bestaat (door middel van een afzonderlijke planologische procedure), is ook de geldende bestemming overgenomen.

Er zijn twee locaties buiten het plan gelaten. Voor de volgende locaties vindt een ontwikkeling plaats waarvoor aparte planologische procedures worden gevoerd. Deze procedures zijn nog niet afgerond, waardoor de ontwikkelingen nog niet meegenomen kunnen worden in het bestemmingsplan Kootwijkerbroek-Stroe. Het gaat om de volgende locaties:

  • uitbreiding woongebied Oostbroek;
  • bedrijventerrein Tolnegenweg-Wolweg in Stroe.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1494-0004_0011.jpg"

Afbeelding: bedrijventerrein Tolnegenweg-Wolweg

De uitzonderingen op het conserverende karakter van het actualiseringsplan zijn hieronder beschreven.

Bedrijf
In het bestemmingsplan "Kootwijkerbroek-Stroe-Kootwijk" is de bestemming 'Bedrijf' toegepast. Deze bestemming is in het bestemmingsplan "Kootwijkerbroek-Stroe" gesplitst in enerzijds de bestemming 'Bedrijf-1' en anderzijds de bestemming 'Bedrijf-2'. Verwezen wordt naar paragraaf 6.1.2.2.

Monumenten
Voor monumenten is in het nieuwe plan de dubbelbestemming 'Waarde - Cultureel erfgoed' opgenomen.

Standplaatsen en markt
Binnen het plangebied zijn de plaatsen waar standplaatsen aanwezig zijn toegevoegd. Ook is er een aanduiding opgenomen voor de markt aan het plein bij de Essenburcht in Kootwijkerbroek.

Wonen
Bij de bestemming 'Centrum' is in het nu geldende bestemmingsplan "Kootwijkerbroek-Stroe-Kootwijk" aangegeven dat het aantal woningen niet meer mag bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'aantal woningen' is weergegeven. Doordat één of meerdere vergunningen zijn verleend na de vaststelling van het nu geldende plan, heeft dit er toe geleid dat hierin aanpassingen zijn doorgevoerd in het nieuwe plan.

Kamerverhuur is met toepassing van een afwijkingsbevoegdheid mogelijk.

Ontbrekende / herstel aanduidingen
In het nu vigerende bestemmingsplan zijn op perceelsniveau een aantal aanduidingen niet correct weergegeven, waaronder maatvoeringsaanduidingen (maximale goot- en bouwhoogte) en functieaanduidingen (detailhandel volumineus, vulpunt lpg) en een gebiedsaanduiding (veiligheidszone - lpg). Dat geldt ook voor een paar locaties waar de bestemming niet correspondeert met het gebruik c.q. een verleende vergunning. Zo is een kleine woning bestemd als 'Wonen-1' (met een bouwvlak) en is een locatie waar geen detailhandel meer plaatsvindt gewijzigd naar de vergunde situatie. Dit is hersteld in het onderhavige plan.

Voor de locatie Wesselseweg 125, Kootwijkerbroek is bij de voorbereiding van dit bestemmingsplan gebleken dat ten tijde dat het perceel in het buitengebied viel er geen bedrijfswoning was toegestaan. Er is recent een bedrijfswoning vergund. De locatie wordt op de verbeelding aangepast aan de geldende systematiek voor de kernen.

Verder zijn een aantal locaties die voorheen in het bestemmingsplan "Buitengebied 2012" gelegen waren, aan de kern toegevoegd, zodat hierop nu de regels van de kern van toepassing zijn.

Gevelzitplaatsen
Om in de toekomst een beperkte overlap van horeca en detailhandel mogelijk te kunnen maken, worden gevelzitplaatsen toegestaan binnen de bestemmingen 'Verkeer', 'Centrum' en 'Dienstverlening' mits dit voldoet aan hetgeen is aangegeven in Bijlage B van de Uitvoeringsbepalingen APV Barneveld. Wij verwijzen naar paragraaf 6.1.2.4.

Terrassen en terrasoverkappingen
Er zijn voor terrassen en terrasoverkappingen in het nieuwe plan regels opgenomen. Wij verwijzen naar paragraaf 6.1.2.12.

Evenemententerreinen
In het nu geldende plan zijn geen evenemententerreinen aangeduid. In het te actualiseren plan zullen ook evenementenlocaties opgenomen gaan worden. Hierbij is het aantal evenementen expliciet in de regels opgenomen. Per evenemententerrein zijn er verder regels opgenomen over tijdstippen en opbouw- en opruimwerkzaamheden. Dit is in lijn met vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

De gemeente Barneveld wil zich profileren als een gemeente die in beweging is. In de gemeente Barneveld vinden jaarlijks dan ook diverse evenementen plaats.

Vanuit dit perspectief bezien wordt ruimte gegeven voor de organisatie van evenementen binnen de grenzen van de gemeente. Daarentegen kan plezier en entertainment voor de één een bron van ergernis en overlast vormen en voor de ander een bron van vermaak. Er is sprake van een spanningsveld tussen de verschillende belangen die betrokken zijn bij evenementen in de open lucht. Dit betekent dat bij de verlening van een evenementenvergunning een afweging van alle belangen dient plaats te vinden.

Evenementen worden geclassificeerd in het evenementenbeleid op basis van de risico's (en mate van te verwachten overlast) en de daaraan gerelateerde mogelijke gevolgen die kunnen optreden bij een evenement.

In Kootwijkerbroek betreft het deze evenemententerreinen:

  • Parkeerterrein aan de Wesselseweg 156 (is aan te merken als een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer);
  • Terrein op de hoek Puurveenseweg/Walhuisweg (molen, waarbij het terrein van de molen een inrichting is in de zin van de Wet milieubeheer).

In Stroe gaat het om deze evenemententerreinen:

  • Zonnedauw (achter dorpshuis De Hofstee);
  • Centrum Stroe: gedeelte aan de Stroeërweg (tussen Ericaweg en Zonnedauw), Callunaweg en Ericaweg;
  • Parkeerterrein De Hofstee (dit is aan te merken ook als inrichting in de zin van de Wet milieubeheer).

Onduidelijkheid over gehanteerde geluidsnormen bij evenementen in de open lucht kan leiden tot klachten, gezondheidsschade, het niet of niet voldoende kunnen optreden tegen geluidsoverlast of het aanspannen van bestuursrechtelijke procedures.

We nemen in het plan een basisnorm voor geluid op. Deze basisnorm is 70 dB(A) en 80 dB(C) ter hoogte van de gevel van de meest nabij gelegen woning (in de dagperiode wordt dit gemeten op 1,5 meter, in de avondperiode 5 meter en in de nachtperiode eveneens 5 meter). Indien de gevel van deze woning verder weg is gelegen dan 50 meter, dan geldt deze afstand. Wij verwijzen voor een verdere toelichting naar paragraaf 6.1.3.4 (alsmede ook de regels/voorschriften uit het Activiteitenbesluit milieubeheer zijn leidend, waaronder de meethoogten).

Kunstwerken
Ook kunstwerken zijn aangeduid als zijnde 'specifieke vorm van kunst en cultuur - kunstwerk'. Indien de hoogte hoger is dan 2 meter is hiervoor eveneens een maximum bouwhoogte opgenomen.

Bijbehorende bouwwerken
De bouwregels voor aan- en uitbouwen en overige bijgebouwen op de gronden met de bestemming 'Wonen - 1' zijn aangepast ten opzichte van de voorheen geldende bestemmingsplannen. De terminologie is veranderd. Er is aansluiting gezocht bij het Besluit omgevingsrecht. De termen 'aan- en uitbouwen en overige bijgebouwen' zijn vervangen door de term 'bijbehorende bouwwerken'. Verder zijn de bouwregels vereenvoudigd met als uitgangspunt dat de bouwmogelijkheden zoveel mogelijk gelijk blijven. De totale oppervlakte van buiten het bouwvlak gelegen bijbehorende bouwwerken mag in beginsel niet meer bedragen dan 20% van het bouwperceel - met een maximum van 150 m2. Uitzonderingen op deze bouwregel zijn met de maatvoeringsaanduiding 'maximum oppervlakte (m2)' weergegeven op de verbeelding van het bestemmingsplan.

Zoals hierboven is aangegeven, is dit bestemmingsplan voornamelijk beheersgericht. De stedenbouwkundige visie en de bijbehorende kaart zijn voor Kootwijkerbroek terug te vinden in Bijlage 1 en Bijlage 4 en voor Stroe in Bijlage 5 en Bijlage 8 bij de toelichting van het bestemmingsplan, deze zijn juist gericht op de toekomst. De visie geeft inzicht in bijzondere aandachtspunten in het plangebied en geeft de aanzet voor oplossingsrichtingen en randvoorwaarden voor verbeteringen en nieuwe ontwikkelingen.

Hoofdstuk 4 Beleidskader

4.1 Rijk

4.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) staan de plannen voor ruimte en mobiliteit. Op 13 maart 2012 is de SVIR vastgesteld door de minister van Infrastructuur en Ruimte. Daarmee is het nieuwe ruimtelijke en mobiliteitsbeleid zoals uiteengezet in de SVIR van kracht geworden.

De SVIR vervangt verschillende nota's, waaronder ook de Nota Ruimte en geeft de ambitie aan voor Nederland in 2040. Met de SVIR zet het kabinet het roer om in het nationale ruimtelijke beleid. Er is nu te vaak sprake van bestuurlijke drukte, ingewikkelde regelgeving of een sectorale blik met negatieve gevolgen voor de ontwikkeling van Nederland. Om dit te keren brengt het Rijk de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij burgers en bedrijven, laat het meer over aan gemeenten en provincies en komen de burgers en bedrijven centraal te staan. De SVIR geeft invulling aan het streven van het kabinet naar deregulering en decentralisatie van de ruimtelijke ordening. Het Rijk heeft gekozen voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor die belangen is het Rijk verantwoordelijk en buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Het Rijk gaat er vanuit dat de nationale belangen die via wet- en regelgeving opgedragen worden aan de andere overheden goed door hen worden behartigd.

Het Rijk heeft drie doelen gekozen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • Het verbeteren en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

De 13 nationale belangen zijn:

  • Een excellente ruimtelijk-economische structuur van Nederland door een aantrekkelijk vestigingsklimaat in en goede internationale bereikbaarheid van de stedelijke regio’s met een concentratie van topsectoren (nationaal belang 1)
  • Ruimte voor het hoofdnetwerk voor (duurzame) energievoorziening en de energietransitie (nationaal belang 2)
  • Ruimte voor het hoofdnetwerk voor vervoer van (gevaarlijke) stoffen via buisleidingen (nationaal belang 3)
  • Efficiënt gebruik van de ondergrond (nationaal belang 4)
  • Een robuust hoofdnet van wegen, spoorwegen en vaarwegen rondom en tussen de belangrijkste stedelijke regio’s inclusief de achterlandverbindingen (nationaal belang 5)
  • Betere benutting van de capaciteit van het bestaande mobiliteitssysteem (nationaal belang 6)
  • Het instandhouden van het hoofdnet van wegen, spoorwegen en vaarwegen om het functioneren van het mobiliteitssysteem te waarborgen (nationaal belang 7)
  • Verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water) en bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico’s (nationaal belang 8)
  • Ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening en kaders voor klimaatbestendige stedelijke (her)ontwikkeling (nationaal belang 9)
  • Ruimte voor behoud en versterking van (inter)nationale unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten (nationaal belang 10)
  • Ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora- en faunasoorten (nationaal belang 11)
  • Ruimte voor militaire terreinen en activiteiten (nationaal belang 12)
  • Zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten (nationaal belang 13)

Doorwerking in plangebied
In dit geval is er geen sprake van één van deze 13 nationale belangen. De SVIR vormt daarom geen belemmering voor dit plan.

4.1.2 Nationaal Waterplan 2016-2021

Het Nationaal Waterplan 2016-2021 is de opvolger van het Nationaal Waterplan 2009-2015. Het bevat de hoofdlijnen van het nationaal waterbeleid en de aspecten van het ruimtelijk beleid die daartoe behoren. Het Nationaal Waterplan verankert het nieuwe beleid voor de komende 6 jaar met een vooruitblik richting 2050: Nederland, een veilige en leefbare delta, nu en in de toekomst.

In het Nationaal Waterplan staan 5 ambities centraal. Nederland moet de veiligste delta in de wereld blijven. Deze ambitie wordt vooral ingevuld door onze veiligheidsnormen tegen overstroming te vernieuwen. Daarnaast wordt ingezet op een verbetering van de waterkwaliteit (meststoffen, bestrijdingsmiddelen, medicijnresten, microplastics). Dit zorgt er voor dat de Nederlandse wateren schoon en gezond zijn en er genoeg zoet water is. Verder beschrijft het Nationaal Waterplan dat Nederland klimaatbestendig en waterrobuust wordt ingericht en dat Nederland een gidsland is en blijft voor watermanagement en -innovaties. Dat is gunstig voor onze economie en ons verdienvermogen. De vijfde ambitie bestaat er uit dat Nederlanders waterbewust leven. Deze ambities moeten gezamenlijk ingevuld worden door iedereen die werkt aan de ruimtelijke inrichting van Nederland: alle overheden, bedrijven, maatschappelijke organisaties en kennisinstellingen.

Doorwerking in plangebied
De bevindingen en resultaten van de watertoets zijn beschreven in de waterparagraaf (§ 5.15).

4.1.3 Crisis- en herstelwet

Op 1 januari 2010 is de Crisis- en herstelwet (Chw) in werking getreden. Deze wet geeft regels met betrekking tot versnelde ontwikkeling en verwezenlijking van ruimtelijke en infrastructurele projecten.

Op 25 april 2013 is de Crisis- en herstelwet via een wijzigingswet permanent gemaakt en zijn verbeteringen op het terrein van het omgevingsrecht doorgevoerd (zie kamerstukken 33.135).

De Chw omvat twee categorieën maatregelen:

  • tijdelijke maatregelen voor afgebakende lijsten met projecten en bevoegdheden;
  • wijzigingen van bijzondere wetten.

In Bijlage I van de Chw worden onder meer de volgende ruimtelijke en infrastructurele projecten genoemd, waarop de wet van toepassing is:

  • zeer diverse projecten op het gebied van duurzame energie;
  • gebiedsontwikkeling en werken van lokaal of regionaal belang, onderverdeeld in:
    1. 1. een bestemmingsplan voor de bouw van meer dan 11 woningen in een aaneengesloten gebied, of de herstructurering van woon- en werkgebieden;
    2. 2. een bestemmingsplan voor de aanleg of wijziging van wegen;
    3. 3. projecten ten behoeve van de inpassing in het landschap, natuurontwikkeling of recreatiedoeleinden, waar deze samenhangen met projecten ten aanzien van de in bijlage I bedoelde projecten ten aanzien van wegen.

Doorwerking in plangebied
In dit geval is de Crisis- en herstelwet niet van toepassing, want het bestemmingsplan voorziet niet in een ruimtelijk, infrastructureel project dat in de Crisis- en herstelwet is bedoeld.

4.2 Provincie

4.2.1 Omgevingsvisie en Omgevingsverordening

Algemeen

De provincie Gelderland heeft een Omgevingsvisie en -verordening. Deze plannen gaan over verkeer, water, natuur, milieu en ruimtelijke ordening. De Omgevingsvisie beschrijft de lange termijn ambities en beleidsdoelen voor de fysiek leefomgeving. In de Omgevingsverordening zijn regels en bepalingen over de inrichting en beheer van de ruimtelijke omgeving vastgelegd. Met de Omgevingsvisie en -verordening loopt de provincie vooruit op de aankomende Omgevingswet, die naar verwachting in 2022 van kracht wordt. Deze wet biedt meer ruimte voor initiatieven en ontwikkelingen in het fysieke domein, in gesprek met de omgeving. Wanneer het nodig is, actualiseert de provincie onderdelen van de Omgevingsvisie en -verordening.

Vanaf 2019 actualiseert de provincie de Omgevingsverordening opnieuw, zodat deze verder in lijn wordt gebracht met de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland en anticipeert op de eisen van de Omgevingswet.

4.3 Waterschap

Waterbeheerprogramma 2016-2021 Waterschap Vallei en Veluwe

Op 1 januari 2016 is het Waterbeheerprogramma 2016 - 2021 'Partnerschap als watermerk' van Waterschap Vallei en Veluwe in werking getreden. Het waterschap stelt in het waterbeheerprogramma dat de huidige wateropgaven zo complex zijn, dat alleen een aanpak samen met partnerorganisaties en inwoners zorgt voor de gewenste resultaten en de beste oplossingen. Daarom kan en wil het waterschap niet alleen opereren in het behalen van zijn doelen en hecht daarom groot belang aan de samenwerking met zijn partners in de regio. Samen met inwoners, ondernemers en andere organisaties wil het waterschap werken aan een duurzame waterzuivering van afvalwater en toekomstgericht beheer van onze dijken en waterwegen zodat iedereen tegen aanvaardbare kosten veilig kan wonen, werken en recreëren. Daarbij wil Waterschap Vallei en Veluwe de goede waterhuishoudkundige voorwaarden scheppen voor zowel inwoners, bedrijven, natuur en landbouw.

Een belangrijke ontwikkeling waar het waterschap op anticipeert, is het veranderende klimaat. Deze verandering zal leiden tot meer extreme weersituaties: perioden van veel neerslag met kans op wateroverlast en perioden van droogte met kans op watertekorten. Om goed voorbereid te zijn, wil het waterschap het watersysteem robuuster maken door meer ruimte voor wateren te reserveren, zowel binnen de bebouwde kom als in het buitengebied. Het waterschap wil de effecten van klimaatverandering beperken door het vasthouden van water, het inrichten en beheren van robuuste watersystemen en het inrichten van een beperkt aantal waterbergingsgebieden. Afkoppelen van relatief schoon hemelwater van het riool is een belangrijke maatregel om overbelasting van het riool en een te snelle afvoer te voorkomen.

Daarnaast wil het waterschap negatieve effecten op de kwaliteit van oppervlaktewater, grondwater en bodem voorkomen, evenals negatieve effecten op beschermde flora en fauna.

Doorwerking in plangebied
De bevindingen en resultaten van de watertoets zijn beschreven in de waterparagraaf (§ 5.15).

4.4 Gemeente

4.4.1 Structuurvisie Buitengebied Barneveld

De structuurvisie Buitengebied Barneveld is op 21 september 2011 door de gemeenteraad vastgesteld.

De gemeente Barneveld heeft in juni 2009 de Strategische Visie vastgesteld. De Strategische Visie geeft aan welke doelen het gemeentebestuur nastreeft voor de periode tot 2030. Daaraan voorafgaand heeft de raad in januari 2009 de Structuurvisie 2009 vastgesteld waarin de stedelijke ontwikkelingen voor de komende 10 jaar zijn weergegeven. Mede op basis van de Strategische Visie is de Structuurvisie 2009 geactualiseerd door de vaststelling van de Structuurvisie Kernen 2022. De Structuurvisie Buitengebied is het derde en laatste onderdeel van deze beleidstrilogie. In de op 21 september 2011 vastgestelde Structuurvisie Buitengebied wordt specifiek ingegaan op onderwerpen als landbouw, recreatie en landschap in de periode tot 2020. De twee structuurvisies vullen elkaar hierbij inhoudelijk aan. De strategische visie geeft aan wat de overkoepelende doelen zijn.

Met deze Structuurvisie Buitengebied biedt de gemeente Barneveld ruimte voor economische ontwikkeling in samenhang met behoud en ontwikkeling van de omgevingskwaliteiten landschap, natuur, woon - en leefmilieu. Ontwikkelingen in de landbouw en bij recreatieve bedrijven zijn van grote invloed op de omgevingskwaliteiten natuur, landschap en woon- en leefomgeving. Deze omgevingskwaliteiten zijn ook de belangrijkste vestigingsfactoren voor het buitengebied. Initiatieven beoordeelt de gemeente daarom mede op de mate waarin ze bijdragen aan behoud en ontwikkeling van de omgevingskwaliteit, bijvoorbeeld effecten op landschap (beeldkwaliteit), woon en leefmilieu, verkeer en natuur. Dit moet leiden tot een landschappelijk fraai buitengebied met goed ingepaste ontwikkelingen. Een buitengebied dat op die manier wordt ingericht is een aangename plek om te werken en te recreëren. De structuurvisie beoogt daarbij ontwikkelingsruimte te bieden aan goede initiatieven en wil een basis zijn voor samenwerking om die te realiseren.

Bovenstaande aanpak geldt voor het hele buitengebied. Daarnaast worden deelgebieden onderscheiden met beleidsaccenten op grond van landschappelijke kenmerken en zones op grond van een specifieke functie (zie bijlage 8 Structuurvisie). Het plangebied ligt in het deelgebied 'stedelijke zone'. Het kwaliteitsbeeld vormt het ruimtelijk toetsingskader. Het stelt eisen die richtinggevend zijn voor ruimtelijke ontwikkeling. Deze (minimum) eisen zijn kaderstellend voor het bestemmingsplan.

Uit onderstaande afbeelding blijkt dat een aantal percelen die opgenomen zijn in het onderhavige actualiseringsplan gelegen zijn binnen de Structuurvisie Buitengebied Barneveld. Het gaat dan om woonlocaties die in het bestemmingsplan "Buitengebied 2012" zijn opgenomen dan wel locaties waarvoor afzonderlijke functieveranderingsverzoeken zijn geweest. Bij Kootwijkerbroek en Stroe gaat het dan om locaties die in de Structuurvisie Buitengebied Barneveld gelegen zijn binnen het deelgebied 'Agrarisch bedrijvenlandschap'. Daarnaast is een klein gedeelte ten oosten van Stroe (bij de Houtbeekweg) gelegen in de overgangszone landschap, landbouw en recreatie. Onderstaande afbeelding is een uitsnede van de Structuurvisie Buitengebied Barneveld voor de locaties Kootwijkerbroek en Stroe.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1494-0004_0012.png"

Afbeelding: uitsnede Structuurvisie Buitengebied Barneveld

Agrarisch bedrijvenlandschap

Intensieve landbouw is de belangrijkste gebruiksvorm van dit deelgebied. Het beleid is gericht op herstructurering en passende schaalvergroting, waarbij productieruimte beschikbaar komt voor de toekomst gerichte bedrijven die in staat zijn om te groeien en daarin te investeren.

Overgangszone landschap, landbouw en recreatie

Het ruimtelijk beleid richt zich vooral op handhaving en versterking van het functioneren van de bestaande verblijfsrecreatieve sector, primair door verbetering van de kwaliteit van bestaande verblijfsrecreatiebedrijven. Een landschappelijk aantrekkelijke overgang tussen Veluwe en Vallei is wenselijk. Voor het deel van deze zone ten zuiden van de A1 gaat het in hoofdzaak om een toename van klein landschapselementen zodat meer variatie ontstaat. In de gehele zone blijft ruimte voor de aanwezige agrarische bedrijven binnen de kaders van het reconstructieplan.

Doorwerking
Het plan is in overeenstemming met deze structuurvisie.

4.4.2 Structuurvisie Kernen Barneveld 2022

De gemeenteraad heeft op 22 november 2011 de "Structuurvisie Kernen Barneveld 2022" vastgesteld. De structuurvisie legt de gemeentelijke visie op de toekomstige ruimtelijke ontwikkeling van het eigen grondgebied vast. Het bestemmingsplan zal hier binnen moeten passen. De structuurvisie bevat een uitvoeringsprogramma. Hierin laat de gemeente zien hoe het voorgenomen beleid gerealiseerd zal worden. In de structuurvisie is een groot aantal ruimtelijke projecten opgenomen, waarvoor investeringen in de openbare ruimte noodzakelijk zijn. Ook is er een groot aantal lopende en potentiële bouwmogelijkheden.

Uit de kaart behorende bij de structuurvisie blijkt dat de planlocatie voor Kootwijkerbroek grotendeels in bestaand bebouwd gebied ligt. Alleen aan de randen van het plangebied geldt de structuurvisie niet, daar is de Structuurvisie Buitengebied Barneveld van toepassing.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1494-0004_0013.png"

Afbeelding: uitsnede Structuurvisie Kernen Barneveld 2022 Kootwijkerbroek

Verder blijkt uit de onderstaande kaart behorende bij de structuurvisie dat de planlocatie Stroe in bestaand bebouwd gebied is gelegen. Alleen ten oosten nabij Houtbeekweg is niet gelegen in bestaand bebouwd gebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1494-0004_0014.png"

Afbeelding: uitsnede Structuurvisie Kernen Barneveld 2022 Stroe

Doorwerking plangebied
Het plan is in overeenstemming met deze structuurvisie.

4.4.3 Dorpsplannen en -visies

In alle dorpen in Barneveld zetten verenigingen plaatselijk belang zich actief in voor de leefbaarheid en toekomst van de dorpen en buurtschappen. Verschillende dorpen hebben in dit kader hun visie op de toekomst vastgelegd in een dorpsplan of -visie of zijn daar mee bezig. De dorpsplannen bevatten zowel een visie op de toekomst als een overzicht van concrete ideeën en wensen om de leefbaarheid van het dorp te versterken en zijn in samenspraak met veel inwoners en de gemeente tot stand gekomen. Vanuit de visie op burgerkracht ('Zelf-samen-gemeente') en netwerksamenleving is in de Strategische Visie 2030 (september 2016) ten aanzien van de dorpsplannen een voorstel opgenomen om een andere werkwijze te gaan volgen die de plannen een sterkere positie geeft. Op die manier kan recht worden gedaan aan de geleverde inspanningen en de lokaal gemaakte keuzes. Dorpsplannen hebben - waar mogelijk - een positie bij de ontwikkeling en uitvoering van gemeentelijk beleid. Dit geldt in ieder geval voor de recente dorpsplannen (die opgesteld zijn na 2016) die in samenspraak met de gemeente tot stand gekomen zijn. Deze dorpsplannen bevatten een goede weergave van de ideeën en behoeften die er leven in de kernen. De gemeente houdt daarom bij ruimtelijke plannen en -initiatieven rekening met de inhoud van het dorpsplan en kan - indien nodig - hierover in overleg gaan met Plaatselijk Belang.

Dorpsvisie 2015-2025 Kootwijkerbroek
In oktober 2014 is door de dorpswerkgroep (DWG) met ondersteuning van de vereniging voor kleine kernen (VKK) de dorpsvisie voor Kootwijkerbroek tot 2025 opgesteld. De dorpsvisie geeft inzicht welke wensen en plannen er bij jong en oud in Kootwijkerbroek leven, hoe zij het dorp bij voorkeur zien ontwikkelen en welke randvoorwaarden daar bij horen volgens alle inwoners. In de dorpsvisie zijn diverse onderwerpen gerangschikt naar overkoepelende thema's. Deze thema's zijn: wonen, werken, welzijn en wegen.

Dorpsplan Stroe 2010-2030
In 2010 is door de DorpsWerkGroep in samenwerking met de vereniging voor kleine kernen het dorpsplan voor de kern Stroe opgesteld. De historische ontwikkeling van Stroe heeft geleid tot een duidelijke vermenging van wonen, bedrijvigheid en andere functies.

Een aantal onderwerpen en thema's uit deze dorpsplannen zijn nog actueel, maar een aantal ook niet meer.

Het actualiseringsplan voorziet niet in (nieuwe) ontwikkelingen, met uitzondering van de afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden die in de regels zijn opgenomen. Het actualiseringsplan vormt geen strijdigheid met de dorpsplannen en -visies. De wensen in de dorpsplannen / -visies gaan verder dan waar dit actualiseringsbestemmingsplan in voorziet. Bij toekomstige ontwikkelingen en verzoeken is het mogelijk deze te toetsen aan de opgestelde visies om te beoordelen of de ontwikkelingen wenselijk zijn. Verwezen wordt ook naar hoofdstuk 1 en 3 van deze toelichting waarin ingegaan is op de opgestelde stedenbouwkundige visies voor Kootwijkerbroek en Stroe.

De visies voor de kernen Kootwijkerbroek en Stroe zijn als bijlagen bij deze toelichting opgenomen.

4.4.4 Woonvisie Barneveld 2017-2021 en regionale bouwafspraken, Faseren en doseren woningmarkt en Verordening doelgroepen sociale woningbouw en middenhuur gemeente Barneveld

In december 2016 heeft de raad de Woonvisie 2017-2021 'Samen werken aan Wonen' met doorkijk tot 2025 en verder, vastgesteld. In de woonvisie is een streefprogramma woningbouw opgenomen om te voorzien in de woningbehoefte van de hier woonachtige en werkzame bevolking.

Er is een nieuwbouwprogramma van gemiddeld 400 woningen per jaar (als uitbreiding) opgenomen (met een bandbreedte van 360 tot 440 woningen), waarvan gemiddeld 30% ten behoeve van goedkope woningen (sociale huur en goedkope koop tot € 200.000), 32,5% middendure woningen (midden dure huur tot € 950 en koop tot € 300.000) en 37,5 % duurdere woningen vanaf € 300.000. In regio FoodValley zijn in 2017 onderlinge woningbouwafspraken gemaakt, waarbij Barneveld voor de periode 2017-2027 maximaal zo'n 3.500 woningen mag groeien, mede vanwege een zekere overloop vanuit regio Amersfoort. In Barneveld is vooral in het eerste tijdvak (2017 t/m 2021) sprake van een grotere woningbehoefte dan in de tweede 5-jaarsperiode, als gevolg van natuurlijke groei en migratie.

Door middel van het project 'Faseren en doseren woningmarkt Barneveld' wordt jaarlijks een actueel beeld van het planaanbod voor de komende vier jaar gegeven, waarbij ook een beeld wordt geschetst van de aantallen op te leveren woningen per kern, alsmede de differentiatie van deze nieuwbouw in termen van prijsklassen, eigendomsverhouding en bouwvorm (gestapeld of grondgebonden). Ook wordt een beeld geschetst van de mate waarin voor bepaalde doelgroepen wordt gebouwd (zoals starters, ouderen of mensen met een beperking) om zo vraag en aanbod meer met elkaar in overeenstemming te brengen. Voor de periode 2017 t/m 2020 is een programma van ruim 2.300 woningen voorzien. De ervaring leert dat hiervan circa 75% daadwerkelijk in de genoemde periode wordt gerealiseerd, gemiddeld betekent dit zo'n 435 woningen per jaar. Dit is geheel in lijn met de vastgestelde woonvisie en gemaakte woningbouwafspraken.

Sinds 1 januari 2018 is de Verordening doelgroepen sociale woningbouw en middenhuur gemeente Barneveld van kracht. Deze verordening ziet toe op sturing van de totale woningvoorraad en het bereikbaar houden van een deel van de woningvoorraad voor lage en midden inkomensgroepen. Het gaat daarbij om drie categorieën: sociale huurwoningen, goedkope koopwoningen (prijsgrens € 200.000 in 2020) en middendure huurwoningen (prijsgrens van € 991,- in 2020).

In bestemmingsplannen en overeenkomsten met marktpartijen kan voor een bepaalde minimale tijdsduur de ingebruikname van sociale huurwoningen (10 jaar), goedkope koop (1 jaar met boetebeding tot 10 jaar) en middendure huurwoningen (10 jaar) worden vastgelegd evenals de maximale hoogte van de huur- en koopprijs. Verder is een zekere prijs-/kwaliteitsverhouding geformuleerd om in relatie tot de hoogte van de huur- of koopprijs toch een minimale woninggrootte te garanderen. Daarbij is ook aangegeven dat deze drie woningcategorieën met voorrang aan bepaalde lage en middeninkomensgroepen moeten worden aangeboden om zo tot een rechtvaardige verdeling van de woningvoorraad te komen. Voor middendure huurwoningen en goedkope koopwoningen ligt deze inkomensgrens voor huishoudens op € 50.000, voor sociale huurwoningen is de grens vanuit de Woningwet van belang (in 2018 is dit € 41.056). Prijs- en inkomensgrenzen worden geïndexeerd conform de bepalingen in de verordening.

4.4.5 Bestemmingsplannen globaal en flexibel

Op 6 mei 2014 heeft de raad de kaderstellende notitie 'Bestemmingsplannen globaal en flexibel' vastgesteld. Met deze notitie geeft de raad voor met name grote(re) uitleggebieden kaders aan om bestemmingsplannen globaal en flexibel te maken, om adequaat te kunnen inspelen op maatschappelijke en marktontwikkelingen. Daarmee ontstaat enige ruimte om een plan te kunnen wijzigen, maar zonder significant verlies van kwaliteit in de openbare ruimte, beeldkwaliteit en rechtszekerheid.

Globaal en flexibel zijn twee naast elkaar staande begrippen. Een globaal bestemmingsplan is een bestemmingsplan waarbij de belangrijkste uitgangspunten voor een gebied zijn vastgelegd. In een globaal bestemmingsplan zijn de bouw- en gebruiksmogelijkheden niet vastgelegd of gebonden aan een concreet perceel. Het tegenovergestelde van globaal bestemmen is gedetailleerd bestemmen, want een gedetailleerd bestemmingsplan legt juist wel een eindbeeld vast.

Naast het begrip globaal, kennen we ook nog de begrippen star en flexibel. We spreken van een star bestemmingsplan als het niet of nauwelijks mogelijk is om van een bestemmingsplan af te wijken. Flexibel bestemmen is het tegenovergestelde. Flexibel bestemmen laat meer ruimte om in te spelen op initiatieven die niet direct zijn geregeld. Flexibiliteit is in het bestemmingsplan in te bouwen door te werken met afwijkingsregels, wijzigingsbevoegdheden en uitwerkingsplichten.

De notitie richt zich op toekomstige ontwikkelingen in de kernen, waarbij met name is gekeken naar de bestemmingen voor wonen en bedrijven.

Doorwerking in plangebied
In voorliggend bestemmingsplan zijn de gebruikelijke binnenplanse afwijkingsbevoegdheden, wijzigingsbevoegdheden en uitwerkingsplichten opgenomen. Voor het overige is geen toepassing gegeven aan de kaders uit de notitie, omdat het een hoofdzakelijk conserverend actualiseringsplan betreft.

4.4.6 Energiebeleid gemeente Barneveld 2015-2020

De raad heeft in 2015 de Energievisie gemeente Barneveld 2015-2020 ('investeren in Barneveldse bronnen') vastgesteld. Het energievraagstuk staat de laatste jaren landelijk stevig op de (politieke) agenda. Naast het milieumotief en betaalbaarheid zijn ook maatschappelijke verantwoordelijkheid en energie-onafhankelijkheid steeds meer een argument om actie te ondernemen. De gemeente Barneveld voelt de urgentie om een bijdrage te leveren aan een schone, betrouwbare en betaalbare energievoorziening en heeft een doelstelling vastgesteld die hoger ligt dan de landelijke energiedoelstellingen.

Woningen en bedrijfspanden moeten de komende jaren fors energiezuiniger worden. Ook moet de gemeentelijke overheid in opdracht van de rijksoverheid uiterlijk in 2021 een warmteplan opstellen, dat de basis gaat vormen voor het uitfaseren van het gebruik van aardgas.

Vooruitlopend op de nieuwe energiewetgeving in 2020 en energieneutraliteit in 2050, ziet de gemeente graag dat de woningen en bedrijven aardgasloos en energieneutraal worden gebouwd. De gemeente is medio 2018 een verkenning gestart naar hoe een aardgasvrije gemeente vorm zou kunnen krijgen. Naar aanleiding van de uitkomsten hiervan kunnen keuzes voor de energievoorziening voor nieuw te bouwen woningen en/of bedrijven in de toekomst beïnvloed worden. Bijvoorbeeld waar het gaat om mogelijkheden om aan te sluiten bij een collectieve warmtevoorziening of een wijkgerichte aanpak voor het verduurzamen van woningen (Wijk van de Toekomst).

Wet Voortgang EnergieTransitie (VET) voor aardgasvrij bouwen
Per 1 juli 2018 krijgen nieuwbouwwoningen en andere gebouwen met een kleinverbruikaansluiting geen aardgasaansluiting meer. Dit staat in de Wet Voortgang Energietransitie (Wet VET). De Wet VET is een stap in de overgang van fossiele naar duurzame energie. Het gebruik van aardgas in de gebouwde omgeving wordt uitgefaseerd.

Wettelijke eisen Bijna Energie Neutrale Gebouwen (BENG)
Voor alle nieuwbouw, zowel woningbouw als utiliteitsbouw, geldt dat aanvragen om een omgevingsvergunning vanaf 1 juli 2020 moeten voldoen aan de eisen voor bijna energieneutrale gebouwen (BENG). Het beleid voor zeer energiezuinige bestaande gebouwen is nog in ontwikkeling.

Warmtepompen
Er zijn voorbeelden van geluidsoverlast veroorzaakt door warmtepompen, omdat er bij de plaatsing geen rekening gehouden is met het geluidsaspect of de warmtepomp verouderd is. Een zorgvuldige ruimtelijke inpassing van de warmtepomp is noodzakelijk en er moet voldaan worden aan een acceptabel geluidsniveau. Als het geluidniveau op 5 meter van warmtepomp hoger is dan 30 dB(A) of als dit het geval is bij een kortere afstand tot de buurwoning dan is het toepassen van een geluiddempende omkasting nodig. Hiervoor komen steeds meer innovaties op de markt (bijvoorbeeld in een dummy schoorsteen).

Zonnepanelen
Gebruik van zonne-energie kan significant bijdragen aan de benodigde duurzame energieopwekking.

Materialen
In het ontwerp van een woning of gebouw kan door een slim ontwerp daglicht optimaal worden benut en zodat de benodigde energie voor verlichting zo laag mogelijk is en de binnen temperatuur zo min mogelijk fluctueert. Ook kunnen groendaken aangelegd worden.

Laadpalen
Elektrisch autorijden is beter voor het milieu dan rijden op fossiele brandstoffen. Er wordt namelijk geen CO2 uitgestoten door de auto. De gemeente staat dan ook positief tegenover het plaatsen van laadpalen voor elektrische voertuigen.

Duurzaamheid in het openbaar gebied of op eigen terrein
Er moet aandacht zijn voor energiezuinige openbare verlichting. Daarbij denken we aan een verlichtingsplan, waarbij zo weinig mogelijk lantaarnpalen worden toegepast, uitgevoerd met (dimbare) LED-lampen.

Daarnaast is het vanuit duurzaamheidsoogpunt van belang om de hoeveelheid materiaalgebruik voor wegen en de verharde oppervlakte in het plangebied zo laag mogelijk te houden. Dat kan worden bereikt door de weglengte en -breedte zoveel mogelijk te beperken en doorlatende verharding toe te passen. Bij de keuze voor het materiaalgebruik heeft de gemeente ook hier de voorkeur voor het gebruik van duurzame materialen, bij zowel productie en gebruik en die bij sloop hergebruikt kunnen worden.

Klimaat
Het klimaat verandert met extremer weer als gevolg. We zullen vaker te maken krijgen met hoosbuien / wateroverlast, langere perioden van droogte en hitte. Het veranderende klimaat vraagt om maatregelen op alle schaalniveaus om de gevolgen voor gezondheid, veiligheid, productiviteit en natuur te beperken. Klimaatbestendig handelen en waterrobuust inrichten wordt vanzelfsprekend in het gemeentebrede beleid en handelen vóór 2020. Zodat in 2050 de fysieke ruimte in 2050 waterrobuust en klimaatbestendig is. Eén van de maatregelen is het anders omgaan met het inzamelen van en verwerken van hemelwater dat op verhard oppervlak valt, bijvoorbeeld door het aanleggen van groene daken. Zie voor een verdere beschrijving de waterparagraaf (§ 5.15).

Door op een slimme manier om te gaan met (robuust) groen in de openbare ruimte in relatie tot de positionering van de woningen en de productie van zonne-energie op daken van woningen kan het microklimaat in de woningen en in een gebied op een positieve manier beïnvloed worden.

Het bestemmingsplan is voornamelijk conserverend. Een toets aan bovengenoemde blijft nu achterwege, maar zal plaatvinden bij nieuwe ontwikkelingen.

4.4.7 Waterplan Barneveld (2005) en Hemelwaterplan 2017-2020 'Klimaatactief!'

Het Waterplan geeft een integrale watervisie op het verhogen van de gebruikswaarde en belevingswaarde van water. Door een verantwoord gebruik en duurzame ontwikkeling van het water kan ook in de toekomst gebruik worden gemaakt van een gezond watersysteem. De volgende ambities worden genoemd:

  • Vasthouden en/of vertraagd afvoeren van hemelwater.
  • Het scheiden van vuil en schoon water. Bij nieuwbouw het hemelwater van schone oppervlakken niet op de riolering lozen en bij voorkeur lokaal gebruiken, infiltreren of lozen op oppervlaktewater. In bestaand gebied hemelwater afkoppelen van het gemengd riool indien technisch en financieel haalbaar.
  • De afvoer van schoon hemelwater vindt bovengronds plaats.
  • Rioolwateroverstorten beperken om de doelstellingen voor waterkwaliteit te bereiken.

In het plan is een concrete doelstelling opgenomen: in 2025 is 10% van het verharde oppervlak afgekoppeld van de gemengde riolering (referentiejaar 2005). Dit betreft 18 ha. afkoppelen. In het Hemelwaterbeleidsplan is deze doelstelling uitgewerkt in concrete maatregelen.

Het Hemelwaterplan 2017-2020 'Klimaatactief!' richt zich op een duurzame omgang met hemelwater. Het geeft aan wat het gemeentelijk beleid is ten aanzien van afstromend hemelwater in bestaande situaties en bij nieuwe ontwikkelingen. Het plan zet in op een integrale benadering en meervoudige inrichting van totale openbare ruimte. Barneveld gaat aan de slag met het waterbestendig inrichten van de openbare ruimte om bestand te zijn tegen klimaatverandering.

Doorwerking in plangebied
De bevindingen en resultaten van de watertoets zijn beschreven in de waterparagraaf (§ 5.15).

4.4.8 Evenementenbeleid Gemeente Barneveld 2020-2025

Op 1 november 2016 is het Evenementenbeleid Gemeente Barneveld 2016-2020 in werking getreden. Dit beleid is in 2020 geëvalueerd en dat heeft geleid tot een herziening van het huidige beleid. In het nieuwe Evenementenbeleid worden de aanbevelingen uit het evaluatierapport meegenomen.

Op 16 juni 2020 heeft het college het nieuwe Evenementenbeleid Gemeente Barneveld 2020-2025 vastgesteld en deze is op 1 juli 2020 in werking getreden. Bij het opstellen van dit beleid zijn onder meer organisatoren, evenementencoördinatoren, plaatselijk belang, omwonenden, politie, brandweer en geneeskundige hulpverleningsorganisatie in de regio (ghor) betrokken.

Het evenementenbeleid geeft aan op welke locaties in de gemeente evenementen kunnen plaatsvinden. Evenementen worden geclassificeerd op basis van de risico's (en de mate van te verwachten overlast) en de daaraan gerelateerde mogelijke gevolgen die kunnen optreden bij een evenement.

Voor Kootwijkerbroek en Stroe zijn in dit nieuwe evenementenbeleid locaties opgenomen waar evenementen plaatsvinden.

Doorwerking in plangebied
Evenemententerreinen zijn opgenomen op de verbeelding en in de regels. Per evenemententerrein gelden er specifieke regels.

Hoofdstuk 5 Randvoorwaarden

5.1 Bodem

5.1.1 Bodemkwaliteit

In het kader van de bestemmingsplanprocedure is beoordeeld of de milieuhygiënische bodemkwaliteit ter plaatse van het plangebied voldoet aan de eis van financiële uitvoerbaarheid en uit oogpunt van volksgezondheid en milieu aanvaardbaar mag worden geacht voor het beoogde gebruik.

Beoordeling van de milieuhygiënische bodemkwaliteit vindt plaats op basis van de vastgestelde bodemkwaliteitskaart (BKK) en het bodembeheerplan (BBP).

Met dit instrumentarium kan de bodemkwaliteit binnen het plangebied met een bepaalde statistische zekerheid worden bepaald voor zover blijkens historisch onderzoek geen sprake is van verdachte locaties.

Op basis daarvan zijn er geen risico's te verwachten voor de beoogde bestemming en het gebruik.

Dit bestemmingsplan is beheersgericht. Het voorziet niet in specifieke nieuwe ontwikkelingen. Er is geen aanleiding om de bouw- en/of gebruiksmogelijkheden van bepaalde gronden in dit bestemmingsplan te beperken ten opzichte van het geldende planologische regime. Een eventuele gebruiksbeperking is pas aan de orde als zich een nieuwe ontwikkeling voordoet en het nadere onderzoek is uitgevoerd.

Bij nieuwe ontwikkelingen, waarvoor een afzonderlijke planologische procedure gevoerd en/of een omgevingsvergunning aangevraagd moet worden om een (bouw)plan mogelijk te maken, zal overigens kunnen blijken dat er een afzonderlijk bodemonderzoek (verkennend bodemonderzoek) nodig is. Bij een afzonderlijk bouwplan zal te zijner tijd bekeken worden of een bodemonderzoek noodzakelijk is.

5.1.2 Niet gesprongen explosieven

De gemeente heeft in 2015 een historisch vooronderzoek voor haar gehele grondgebied uit laten voeren met betrekking tot de mogelijke aanwezigheid van niet gesprongen explosieven (NGE) uit WOII. Een zone tot 110 meter uit de spoorlijn Amersfoort - Apeldoorn is verdacht gebied. In deze zone zal verder onderzoek nodig zijn naar de aanwezigheid van NGE. Ook buiten deze spoorzone kunnen verdachte deelgebieden aanwezig zijn.

Doordat het voorliggende plan voornamelijk beheersgericht is, speelt NGE nu geen rol. Bij een concreet initiatief zal een initiatiefnemer bij de gemeente informatie moeten vragen betreffende NGE.

5.2 Cultuurhistorie

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moet bij het opstellen van bestemmingsplannen rekening worden gehouden met cultuurhistorische waarden. Daar waar het voor de archeologie al gemeengoed is, geldt het dus ook voor andere aspecten van de cultuurhistorie. Rekening houden met cultuurhistorie impliceert dat bekend moet zijn wat er voor waarden aanwezig zijn. De gemeente heeft daarom een proces doorlopen om bestaande kennisdocumenten te actualiseren en waar nodig nieuwe kennis op te bouwen. De gemeente beschikt over de volgende vastgestelde kaarten:

  • Archeologische waarden- en verwachtingenkaart;
  • Cultuurlandschappelijke waardenkaart;
  • Historische stedenbouwkundige waardenkaarten.

Door cultuurhistorie een plek te geven in procedures op het gebied van ruimtelijke ordening wordt ook bereikt dat de aandacht niet uitsluitend uitgaat naar individuele objecten (de aangewezen monumenten), maar juist de samenhang tussen gebouwen en hun omgeving.

5.2.1 Archeologie

Bij planontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de in de grond aanwezige, dan wel te verwachten monumenten. De gemeenteraad heeft op 25 april 2018 ingestemd met de 'Archeologische waarden- en verwachtingenkaart' als archeologisch toetsingskader bij ruimtelijke ontwikkelingen.

Binnen het plangebied zijn zones aangegeven met een lage, middelhoge dan wel hoge archeologische verwachtingswaarde en zones met vastgestelde archeologische waarde.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1494-0004_0015.png"

Afbeelding: Stroe

De plangrens Stroe (blauwe contour) op bovenstaande afbeelding is geprojecteerd op de archeologische waarden- en verwachtingenkaart. Binnen de plangrenzen van Stroe zijn twee archeologische verwachtingszones aanwezig: hoog en laag alsmede een terrein met vastgestelde archeologische waarde.

- Groen: Lage archeologische verwachting.
- Rood: Hoge archeologische verwachting.
- Groen gearceerd: terrein van archeologische waarde.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1494-0004_0016.png"
Afbeelding: Kootwijkerbroek

De plangrens Kootwijkerbroek (blauwe contour) op bovenstaande afbeelding is geprojecteerd op de archeologische waarden- en verwachtingenkaart. Binnen de plangrenzen van Kootwijkerbroek zijn drie archeologische verwachtingszones aanwezig: hoog, middelhoog en laag.

- Rood: Hoge archeologische verwachting.
- Geelgroen: Middelhoge archeologische verwachting.
- Groen: Lage archeologische verwachting.

Er is binnen de plangrenzen van Kootwijkerbroek geen sprake van een historische kern noch van een historisch erf. Dit geldt ook voor de kern Stroe.

Uit deze kaarten blijkt dat voor diverse percelen in het plangebied een lage archeologische verwachting geldt. De gemeenteraad heeft op 28 september 2010 besloten dat voor de zones met een lage archeologische verwachtingswaarde archeologisch onderzoek noodzakelijk is bij een oppervlakte van 10.000 m² of groter, voor grondverstorende werkzaamheden dieper dan 30 cm.

Voor zones met een middelhoge archeologische verwachtingswaarde geldt dat archeologisch onderzoek nodig is bij een oppervlakte van 2.000 m² of groter, voor grondverstorende werkzaamheden dieper dan 30 cm.

Voor zones met een hoge archeologische verwachting geldt dat archeologisch onderzoek nodig is bij een oppervlakte van 250 m² of groter, voor grondverstorende werkzaamheden dieper dan 30 cm. Voor een paar aangegeven zones geldt geen dubbelbestemming archeologie, omdat op die locaties al archeologisch onderzoek heeft plaatsgevonden. Deze zones zijn na archeologisch onderzoek vrijgegeven.

Tot slot geldt voor de zone waar sprake is van een terrein van archeologische waarde dat voorafgaand aan bodemingrepen dieper dan 30 cm, archeologisch onderzoek nodig is.

Indien bij uitvoering van werkzaamheden onverwacht archeologische resten worden aangetroffen, dan is conform artikel 5.10 van de Erfgoedwet melding van de desbetreffende vondsten bij de minister (namens deze de RCE) verplicht.

5.2.2 Historische stedenbouwkundige waarden

De gemeenteraad heeft op 25 april 2018 ingestemd met de 'stedebouwkundige waardevolle gebieden' als weergegeven in de 'Historische stedebouwkundige waardenkaart' en de aangegeven 'vast te leggen kenmerken' in de bijbehorende Tabel, en deze te hanteren als toetsingskader bij ruimtelijke ontwikkelingen. Het plangebied heeft volgens deze kaart geen bijzondere waarden.

Monumenten
Binnen het plangebied zijn gemeentelijke monumenten aanwezig op de onderstaande adressen:

  • Veluweweg ong. - begraafplaats in Kootwijkerbroek
  • Veluweweg 82 in Kootwijkerbroek
  • Veluweweg 158/160 in Kootwijkerbroek
  • Wesselseweg 149 in Kootwijkerbroek

Daarnaast is er een rijksmonument in het plangebied gelegen, namelijk de Puurveense Molen aan de Walhuisweg 2 in Kootwijkerbroek.

De in het plangebied voorkomende monumenten en bijbehorende gronden zijn op de verbeelding aangeduid. Op de genoemde adressen (en de omgeving van het monument) is de dubbelbestemming 'Waarde – Cultureel erfgoed' gelegd.

Het dorpskarakter en de historische uitstraling worden in belangrijke mate bepaald door de monumenten, andere karakteristieke bebouwing en stratenpatronen in het centrum. De gebouwen staan niet op zichzelf, maar gaan een relatie met elkaar en de omgeving aan. De geografische en maatschappelijke context zegt namelijk vaak iets over de functie, het type en de uitstraling van het monument. Tegelijkertijd zorgt een goede omgang met monumenten voor het versterken van de ruimtelijke kwaliteit van een plek. Kortom, de beïnvloeding is tweezijdig.

5.2.3 Cultuurlandschappelijke waarden

Historisch-geografische waarden verwijzen naar de ontstaanswijze en bijzondere plekken van onze cultuurlandschappen, zoals polders, kavelstructuren, terpen en het landschap van de Nieuwe Hollandse Waterlinie.

De gemeenteraad heeft op 25 april 2018 ingestemd met de 'Cultuurlandschappelijke waardenkaart' als toetsingskader bij ruimtelijke ontwikkelingen. Het plangebied heeft volgens deze kaart geen bijzondere waarde, met uitzondering van de zone (waarde 5) in het noordelijke deel van Kootwijkerbroek (aan de Garderbroekerweg). Doordat die locatie al vrij vol is gebouwd behoeft daar geen dubbelbestemming opgenomen te worden. Voor de omgeving buiten de grenzen van het bestemmingsplan geldt deze waarde echter nog wel.

5.3 Ecologie

De belangrijkste wet voor natuurbescherming in Nederland is de Wet natuurbescherming. Deze wet is op 1 januari 2017 in werking getreden. De Europese Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn zijn vertaald in deze wet.

De Wet natuurbescherming vervangt de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet.

Daarnaast is qua ecologie ook het Gelders Natuurnetwerk en de Gelderse Ontwikkelingszone van belang.

5.3.1 Wet natuurbescherming

5.3.2 Gelders Natuurnetwerk en Groene Ontwikkelingszones

Het plangebied ligt niet binnen de (voormalige) Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is de opvolger van de EHS. Met het bestuursakkoord Natuur is de realisatie en het beheer van het NNN de verantwoordelijkheid van de provincies geworden.

In de periode tot 2027 willen Rijk en provincies een forse extra stap zetten op weg naar realisatie van de doelen van de Vogelrichtlijn, Habitatrichtlijn en de Kaderrichtlijn Water. Hierbij moet maximale synergie worden bereikt tussen natuur- en watermaatregelen. De provincies geven elk in hun eigen provincie uitwerking aan het natuurbeleid op basis van het Natuurpact.

Voor de EHS uit de Structuurvisie Gelderland zijn in de Omgevingsvisie twee nieuwe natuurcategorieën in de plaats gekomen: het Gelders Natuurnetwerk (GNN) en de Groene Ontwikkelingszone (GO).

Gelderland streeft naar het veiligstellen van de verscheidenheid (biodiversiteit) en kwaliteit van de Gelderse natuur. Hiertoe zet de provincie zich in op de realisatie van een compact en hoogwaardig stelsel van onderling verbonden natuurgebieden. Dit wil de provincie bereiken door de bestaande natuur in het Gelders Natuurnetwerk (GNN) te beschermen en de samenhang te versterken door het uitbreiden van natuurgebieden in het GNN en het aanleggen van verbindingszones in de Groene Ontwikkelingszone (GO)

Uit de onderstaande afbeeldingen blijkt dat het plangebied niet in GNN/GO ligt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1494-0004_0017.png"

Afbeelding: fragment Gelders Natuurnetwerk en Gelderse Ontwikkelingszone Kootwijkerbroek

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1494-0004_0018.png"

Afbeelding: fragment Gelders Natuurnetwerk en Gelderse Ontwikkelingszone Stroe

Uit bovenstaande blijkt dat het plangebied niet in het GNN of de GO ligt.

5.4 Externe Veiligheid

Beleid en normstelling
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving vanwege handelingen met gevaarlijke stoffen. De handelingen kunnen zowel betrekking hebben op het gebruik, de opslag en de productie, als op het transport van gevaarlijke stoffen. Uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) vloeit de verplichting voort om in ruimtelijke plannen in te gaan op de veiligheidsrisico's in het plangebied vanwege handelingen met gevaarlijke stoffen. Deze externe veiligheidsrisico's moeten worden beoordeeld voor twee risiconormen, te weten het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Voor beide risiconormen geldt hoe groter de afstand tussen planontwikkeling en risicobron, des te kleiner zal de impact van het plan zijn op de hoogte van het risico. Verder moet er vanuit het Besluit externe veiligheid transportroutes ook nog rekening gehouden worden met een plasbrandaandachtsgebied.

Wettelijk kader
Op nationaal niveau zijn verschillende wetten en regels ten aanzien van externe veiligheid. Voor bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI; oktober 2004). Voor transport is het Besluit externe veiligheid transportroutes van toepassing (Bevt: april 2015). Voor buisleidingen moet worden getoetst aan het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb; januari 2015). Bij externe veiligheid wordt onderscheid gemaakt tussen Plaatsgebonden risico en Groepsrisico.

Plaatsgebonden Risico (PR)
Het plaatsgebonden risico heeft tot doel om hetzelfde minimale beschermingsniveau te bieden voor iedere burger in Nederland. Het plaatsgebonden risico beschrijft de kans per jaar dat een onbeschermd individu komt te overlijden door een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in risicocontouren rondom de risicobron (bedrijf, weg, spoorlijn etc.), waarbij de 10-6 contour (kans van 1 op 1 miljoen op overlijden) de maatgevende grenswaarde is.

Groepsrisico (GR)
Het groepsrisico is een afwegingsinstrument dat tot doel heeft een bewuste afweging te stimuleren over het risico op een ongeval met een groot aantal slachtoffers. Het groepsrisico beschrijft de kans dat een groep van 10 of meer personen gelijktijdig komt te overlijden ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico geeft een indicatie van de maatschappelijke ontwrichting in geval van een ramp. Het groepsrisico wordt uitgedrukt in een grafiek, waarin de kans op overlijden van een bepaalde groep (bijvoorbeeld 10, 100 of 1000 personen) wordt afgezet tegen de kans daarop. Voor het groepsrisico geldt de oriëntatiewaarde als ijkpunt in de verantwoording (géén norm).

Voor elke verandering van het groepsrisico (af- of toename) in het invloedsgebied moet verantwoording worden afgelegd, over de wijze waarop de toelaatbaarheid van deze verandering in de besluitvorming is betrokken.

Samen met de hoogte van groepsrisico moeten andere kwalitatieve aspecten worden meegewogen in de beoordeling van het groepsrisico. Onder deze aspecten vallen zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid. Onderdeel van deze verantwoording is overleg met (advies vragen aan) de regionale brandweer.

Plasbrandaandachtsgebied (PAG)
Bij het vervoer van gevaarlijke stoffen kan er sprake zijn een plasbrandaandachtsgebied. Dit is het gebied waarin bij het realiseren van kwetsbare objecten rekening gehouden moet worden met de effecten van een zogenaamde plasbrand. Deze plasbrand kan bijvoorbeeld ontstaan door de ontsteking van uitgestroomde brandbare vloeistof uit een schip of tankwagen. Het plasbrandaandachtsgebied wordt gemeten vanaf de rechterrijstrook in het geval van een weg of de oeverlijn in het geval van een rivier.

Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen
Op 1 april 2015 is het Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen van kracht geworden. Dit Basisnet geeft aan over welke routes (spoor, water en weg) gevaarlijke stoffen worden vervoerd. Het Basisnet spoor heeft betrekking op het vervoer van gevaarlijke stoffen over het hoofdspoorwegennet. Op basis van de wet- en regelgeving omtrent het Basisnet worden, rekening houdend met te verwachten groei van vervoer van gevaarlijke stoffen door Nederland en verdichting van de ruimte naast het spoor (binnen een afstand van 200 m van het spoor) in met name stedelijke kernen, afspraken gemaakt over de risicoruimte.

Beleidsvisie externe veiligheid
In 2009 heeft de gemeente Barneveld de 'Beleidsvisie externe veiligheid vastgesteld. In deze visie is onder meer vastgelegd hoe in Barneveld nabij risicobronnen zal worden omgegaan met het veiligstellen van een acceptabel niveau van risico's externe veiligheid en beheersbaarheid.

Planbeoordeling
Voorliggend bestemmingsplan is conserverend van aard voor de kernen Kootwijkerbroek en Stroe. Het plan voorziet dan ook niet in een toename van het aantal personen. Op basis van de risicokaart van de landelijke signaleringskaart is een inventarisatie gemaakt van de risicobronnen in en rondom de plangebieden, die een extern veiligheidsrisico kunnen veroorzaken. In onderstaande afbeelding is een uitsnede opgenomen van de risicokaart voor Kootwijkerbroek.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1494-0004_0019.png"

Afbeelding: uitsnede landelijke signaleringskaart met het plangebied Kootwijkerbroek binnen de rode contour

Op onderstaande afbeelding is een uitsnede opgenomen van de risicokaart voor Stroe.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1494-0004_0020.png"

Afbeelding: uitsnede landelijke signaleringskaart met het plangebied Stroe binnen de rode contour

De risicokaart levert de volgende inzichten op:

Transportroutes
Het plangebied Stroe ligt op sommige stukken enkele meters van de rijksweg A1 en gaat over de spoorlijn Amersfoort - Apeldoorn. Op basis van de Regeling Basisnet is vastgesteld dat er geen plaatsgebonden risicocontour 10-6 van de rijksweg en de spoorlijn aanwezig is. Het plaatsgebonden risico vormt dan ook geen belemmering voor onderhavig plan.

Ten aanzien van het groepsrisico is het plan gelegen binnen het invloedsgebied van de rijksweg A1 en de spoorlijn Amersfoort - Apeldoorn. Daarmee hebben wijzigingen in het plangebied mogelijk invloed op de hoogte van het groepsrisico van deze risicobronnen. Aangezien het plan conserverend van aard is (geen toename aantal aanwezige personen), zal dit geen wijzigingen opleveren in de hoogte van het groepsrisico. Hierdoor kan conform Bevt worden volstaan met beperkte verantwoording groepsrisico en hoeft enkel nog de aspecten zelfredzaamheid en beheersbaarheid te worden beschouwd.

Ter volledigheid is de hoogte van het groepsrisico voor de spoorlijn Amersfoort - Apeldoorn ter hoogte van de kern Stroe, lager dan 0,3 maal de oriëntatiewaarde (conform rapport 'Basisnet Spoor', d.d. 20-9-2011). De hoogte van het groepsrisico voor de rijksweg A1 is lager dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde (Conform 'Handleiding risicoanalyses transport bijlagen').

Verder heeft de rijksweg A1 een plasbrandaandachtsgebied van 30 meter uit de rand van het asfalt. Aangezien het bestemmingsplan conserverend van aard is hoeft het plan hier niet aan getoetst te worden.

Buisleidingen
In het plangebied liggen geen aardgastransportleidingen die beschouwd moeten worden.

Inrichtingen
Aan de rand van de kern van Stroe liggen een aantal propaantanks.

In de kern van Kootwijkerbroek aan de Veluweweg 62 ligt het LPG tankstation Tamoil Express. Navolgend een beschouwing van de risico's van beide risicobronnen.

Propaantanks
Het blijkt dat de plaatsgebonden risicocontouren van 10-6 van deze propaantanks buiten het plangebied liggen.

LPG tankstation
In de omgevingsvergunning (Veluweweg 62) is de doorzet van het LPG tankstation begrensd tot 500 m3/per jaar. Hierdoor bedraagt de 10-6 risicocontour 25 meter gemeten vanaf het vulpunt, 25 meter vanaf de opslagtank en 15 meter vanaf de afleverzuil. De contour om het vulpunt en de tank vallen voor een klein deel in het plangebied. Het betreft hier de begraafplaats. In de milieuvergunning is opgenomen dat als er een begrafenis plaatsvindt, de lpg tank niet bevoorraad mag worden. De contour rondom de afleverzuil ligt op het terrein van het station en over de Veluweweg. Deze contouren vormen derhalve geen belemmering.

Ten aanzien van het groepsrisico bedraagt het invloedsgebied 150 meter vanaf het vulpunt en de tank. Daarmee hebben wijzigingen in het plangebied mogelijk invloed op de hoogte van het groepsrisico. Aangezien het plan conserverend van aard is leidt dit niet tot een wijziging in de hoogte van het groepsrisico. Uit de opgestelde risicoberekening bij de verleende omgevingsvergunning blijkt dat de hoogte van het groepsrisico zich beneden de 0,1 * oriëntatiewaarde bevindt.

Verder is op 28 juni 2016 de 'Circulaire effectafstanden externe veiligheid LPG-tankstations voor besluiten met gevolgen voor de effecten van een ongeval' in werking getreden. Deze circulaire is relevant (verplicht) voor het bevoegd gezag bij ruimtelijk besluiten. Naast de risicobenadering moet ook rekening gehouden worden met effectgericht beleid. Dit beleid hoeft echter alleen toegepast te worden bij bestemmingsplannen die nieuwe ontwikkelingen toestaat. Aangezien het een conserverend bestemmingsplan betreft hoeft er niet getoetst te worden aan het effectgericht beleid.

Verantwoording groepsrisico
Het plan is gelegen in het invloedsgebied groepsrisico van verschillende externe veiligheidsrisicobronnen. Conform vigerende wetgeving moet de gemeente hierdoor het groepsrisico verantwoorden. Meer specifiek gaat het om de wettelijke verplichting op grond van: Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) artikel 7 en 9 vanwege het vervoer gevaarlijke stoffen over de spoorlijn Amersfoort - Apeldoorn en de rijksweg A1, Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) artikel 13 vanwege het LPG tankstation. De gemeente heeft bij het invullen van de verantwoordingsplicht een grote mate van beoordelingsvrijheid. Ten aanzien van de aspecten bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid heeft de veiligheidsregio adviesrecht.

Conform Bevi wordt ingegaan op:
A. Personendichtheid
Het bestemmingsplan is conserverend van aard waardoor er geen toename is van het aantal personen.

B. Hoogte groepsrisico
Uit risicoberekening voor het LPG tankstations blijkt dat het groepsrisico zich beneden 0,1 * oriëntatiewaarde bevindt.

C t/m E. Mogelijkheden tot beperking van het groepsrisico binnen de inrichting
Omdat het bestemmingsplan conserverend van aard is ziet de gemeente Barneveld geen mogelijkheid om het groepsrisico verder te beperken. In het verleden is bij het LPG station aanvullende veiligheidsmaatregelen opgenomen in de omgevingsvergunning.

F. De voor en nadelen van andere mogelijkheden voor ruimtelijke ontwikkelingen met een lager groepsrisico
Het betreft een conserverend bestemmingsplan waarbij de bestaande situatie wordt bestemd.

G. Mogelijkheden en de voorgenomen maatregelen tot beperking van het groepsrisico in de nabije toekomst
De gemeente Barneveld is niet voornemens nieuwe maatregelen te nemen om het groepsrisico te beperken.

H. beheersbaarheid
Bij een calamiteit zal de brandweer zich inzetten om de effecten ten gevolge van het incident te beperken. Deze inzet zal voornamelijk plaatsvinden dicht bij de bron. De mate van bestrijdbaarheid wordt vooral bepaald door de veiligheidsvoorzieningen en het aantal aanwezigen dichtbij de risicobron. Omdat het plan conserverend van aard is, wijzigt de mate van bestrijdbaarheid niet.

I. Zelfredzaamheid
Voor het vermogen om jezelf/en of anderen in veiligheid te brengen bij de dreiging van, of het bestaan van een gevaarlijke situatie wordt de term zelfredzaamheid gebruikt. Bij het bepalen van de mate van zelfredzaamheid spelen onder andere de fysieke gestedheid en zelfstandigheid van de aanwezigen, de alarmeringsmogelijkheden en vluchtmogelijkheden een rol. De aanwezigen mits tijdig gewaarschuwd voldoende zelfredzaam zijn. Daarnaast kunnen mensen gericht worden gewaarschuwd middels NL-Alert.

Conclusie
Het plan is conserverend van aard. Onderstaand een overzicht van de aanwezige risicobronnen.

Categorie Bronnen PR 10-6 risicocontour Groepsrisico
Transport Spoorlijn Amersfoort - Apeldoorn 0 meter Verantwoording beperkt
Rijksweg A1 0 meter Verantwoording beperkt
Inrichtingen LPG yankstation
Tamoil Express
25 meter vulpunt
25 meter tanks
15 meter afleverpunt
Verantwoording uitgebreid


De plangebieden liggen buiten de plaatsgebonden risicocontouren 10-6 van bovenstaande transportroutes. De plaatsgebonden risicocontour van de transportroutes vormt dan ook geen belemmering.

De plaatsgebonden risicocontouren van het tankstation aan de Veluweweg 62 liggen over een klein deel van het plan.

Ten aanzien van het groepsrisico ligt het plan in het invloedgebied groepsrisico van bovenstaande risicobronnen. Op basis van de verantwoording groepsrisico (zie hetgeen hierover eerder in deze paragraaf is aangegeven) kan worden geconcludeerd dat het onderhavige plan geen effect op het groepsrisico, dan wel de mogelijkheden in de bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid. Het betreft ten slotte een conserverend plan waar alleen de bestaande situatie wordt bestemd.

Hiermee acht de gemeente het groepsrisico verantwoord en wordt het restrisico geaccepteerd.

5.5 Geluid

De basis voor de ruimtelijke afweging van geluid is de Wet geluidhinder (Wgh). In de Wet geluidhinder zijn de belangrijkste bepalingen met betrekking tot de geluidgrenswaarden opgenomen. Bij verlening van de omgevingsvergunning of het vaststellen van een bestemmingsplan komen in de volgende gevallen de regels van deze wet aan de orde: het bestemmen van gronden voor nieuwe geluidgevoelige objecten (bijvoorbeeld woningen en onderwijsgebouwen) binnen zones langs (spoor-)wegen en zones rondom industrieterreinen; het bestemmen van gronden voor de aanleg van nieuwe, dan wel reconstructie van gezoneerde (spoor-)wegen; het bestemmen van gronden voor (nieuwe) industrieterreinen waar zich grote lawaaimakers kunnen vestigen en herziening van zonegrenzen van industrieterreinen.

De Wet geluidhinder gaat uit van zones langs (spoor-)wegen en zones bij industrieterreinen. Het gebied binnen deze zone geldt als akoestisch aandachtsgebied waar, voor bouwplannen en bestemmingsplannen, een akoestische toetsing uitgevoerd dient te worden. De geluidbelasting op de gevels van nieuwe geluidgevoelige bestemmingen mag in principe niet meer bedragen dan de voorkeursgrenswaarde. Indien de geluidbelasting op de gevel hoger is dan de voorkeursgrenswaarde kan onder bepaalde voorwaarden een verzoek worden gedaan tot vaststelling van een hogere waarde. Hierbij mag de geluidbelasting de uiterste grenswaarde niet overschrijden. De voorkeursgrenswaarde en uiterste grenswaarde voor nieuwe of bestaande geluidgevoelige bestemmingen verschillen per geluidsbron. In geval van nieuwe geluidgevoelige bestemmingen binnen zones langs wegen of spoorwegen, of binnen de zone van een industrieterrein, is akoestisch onderzoek vereist.

Voorliggend plan is voornamelijk een beheersgericht plan. Met het plan worden geen nieuwe ontwikkelingen die vallen onder het regime van de Wet geluidhinder mogelijk gemaakt.

Conclusie
Geluid vormt derhalve geen belemmering.

5.6 Geur

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan toetst het bevoegde gezag enerzijds of in het plangebied een qua geur acceptabel woon- en leefklimaat gegarandeerd is. Anderzijds is het uitgangspunt dat met het plan de omliggende bedrijven niet vergaand in hun ontwikkelingsmogelijkheden mogen worden beperkt.

Uitgangspunt voor de toetsing zijn de normen zoals die in of op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) zijn vastgelegd. De Wgv maakt het mogelijk om bij verordening af te wijken van de wettelijke geurnormen. De gemeente Barneveld heeft van die mogelijkheid gebruik gemaakt. De Verordening geurhinder en veehouderij is in werking getreden op 18 oktober 2008, waarbij voor een aantal aangegeven delen van het grondgebied van Barneveld andere normen dan de wettelijke zijn vastgesteld. Het plan is getoetst aan de normen die zijn vastgesteld in deze verordening, voor zover deze normen van toepassing zijn in of rond het plangebied.

Veel bedrijven hebben geen omgevingsvergunning milieu meer nodig, maar vallen onder algemene milieuregels zoals vastgelegd in het Activiteitenbesluit milieubeheer. Aangezien de geurnormen uit de Wgv vrijwel één op één zijn overgenomen in het Activiteitenbesluit, kunnen bedrijven die onder dit besluit vallen ook gewoon worden meegenomen in de Wgv-toets.

Onder een 'geurgevoelig object' wordt verstaan: een gebouw, bestemd voor en blijkens aard, indeling en inrichting geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf en die daarvoor permanent of een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik, wordt gebruikt.

In de omgeving van het plangebied liggen wel enkele veehouderijen. Doordat dit plan een beheersgericht bestemmingsplan is, vormt het aspect geur geen belemmering. Mocht planontwikkeling plaatsvinden waarbij nieuwe geurgevoelige objecten zullen worden gerealiseerd dan zal rekening worden gehouden met een acceptabel woon- en leefklimaat en zullen de belangen van omliggende agrarische bedrijven niet geschaad mogen worden.

5.7 Ladder Voor Duurzame Verstedelijking

In het Besluit ruimtelijke ordening is de verplichting opgenomen om in het geval van nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'.

Artikel 3.1.6, tweede lid Bro luidt per 1 juli 2017 als volgt:

De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Onder stedelijke ontwikkeling wordt verstaan: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen (artikel 1.1.1, eerste lid, onder i van het Bro).

Onderhavig actualiseringsplan valt niet onder 'stedelijke ontwikkeling'. Daarom is geen verdere toelichting vereist.

5.8 Leidingen

Binnen of in de directe nabijheid van het plangebied komen geen leidingen of beschermingszones van leidingen voor die in het kader van dit bestemmingsplan bescherming behoeven.

In Kootwijkerbroek ligt ten westen van Wesselseweg 125 een hoogspanningsleiding. In het bestemmingsplan is aan de bewuste gronden de dubbelbestemming 'Leiding - Hoogspanning' toegekend.

5.9 Luchtkwaliteit

In de Wet milieubeheer zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen. Hierin is opgenomen dat bij een ruimtelijk besluit de gevolgen voor de luchtkwaliteit getoetst moet worden. Om te bepalen of de kwaliteit van de lucht ter plaatse voldoet aan de eisen uit de Wet milieubeheer en de daarop gebaseerde regelgeving, dient bij nieuwe ontwikkelingen onderzoek gedaan te worden naar de luchtkwaliteit. Projecten waarvan aannemelijk is dat deze niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging hoeven niet getoetst te worden aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit.

Het bestemmingsplan "Kootwijkerbroek-Stroe" is in hoofdzaak een beheersgericht plan. Nieuwe ontwikkelingen worden niet of nauwelijks mogelijk gemaakt. De ontwikkelingen die eventueel mogelijk gemaakt worden, zijn dermate kleinschalig dat ze vallen binnen de randvoorwaarden van het Besluit Niet in Betekenende Mate Bijdragen. De invloed van deze kleinschalige ontwikkelingen hoeft niet in beeld gebracht te worden.

Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen heeft betrekking op de vraag of de gevolgen van een plan voor de luchtkwaliteit dienen te worden onderzocht. In het kader van het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen) dient de luchtkwaliteit ter plaatse van nieuwe gevoelige bestemming die gelegen zijn op een afstand van minder dan 300 m vanaf de rand van een rijksweg of minder dan 50 m vanaf de rand van een provinciale weg te worden beoordeeld. In dit geval is er geen sprake van een plan waar een gevoelige bestemming in de zin van het Besluit gevoelige bestemmingen mogelijk wordt gemaakt. Toetsing aan dit besluit behoeft derhalve niet plaats te vinden.

Op basis van het voorgaande vormt luchtkwaliteit geen belemmering voor uitvoering van onderhavige plan.

5.10 Milieueffectrapportage

Niet voor alle nieuwe activiteiten hoeft een m.e.r.-procedure gevolgd te worden. Uitgangspunt van de m.e.r.-beoordeling is het 'nee, tenzij' -principe. Dat wil zeggen dat alleen een milieueffectrapport (MER) hoeft te worden opgesteld, wanneer er omstandigheden zijn die (waarschijnlijk) leiden tot belangrijke nadelige milieugevolgen.

De Wet milieubeheer maakt onderscheid in een m.e.r.-procedure voor plannen (planMER) en voor besluiten (besluitMER of projectMER). Voor een bestemmingsplan kan zowel de plan-m.e.r.-plicht als de besluit-m.e.r.-plicht gelden.

Er zijn drie sporen waarlangs de m.e.r.-plicht kan ontstaan:

  1. 1. Plan- en/of besluit-m.e.r.-plicht: als de voorgenomen activiteit vermeld is in het Besluit milieueffectrapportage;
  2. 2. Plan-m.e.r.-plicht: als voor het plan een zogeheten passende beoordeling op grond van de Wet natuurbescherming gemaakt moet worden. Dat is het geval als het plan significante negatieve gevolgen kan hebben voor de instandhoudingsdoelstellingen van een Natura 2000 gebied;
  3. 3. Toetsing aan de provinciale milieuverordening.

Besluit milieueffectrapportage
De lijst van activiteiten in de onderdelen C en D van het Besluit bestaat uit vier kolommen. De eerste kolom bevat een omschrijving van de m.e.r.-(beoordelings)plichtige activiteiten. De tweede kolom vermeldt eventuele drempelwaarden.

Wettelijk kader

Voor de vraag of een bestemmingplan besluit-m.e.r.-plichtig is, geldt dat het Besluit milieueffectrapportage onderscheid maakt naar m.e.r.-plichtige activiteiten en m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten. Onderdeel C van de bijlage bij dit Besluit vermeldt voor welke activiteiten altijd verplicht een MER moet worden opgesteld, voordat een (m.e.r.-plichtig) besluit mag worden genomen. In onderdeel D is vermeld welke activiteiten beoordelingsplichtig zijn. Voor dergelijke activiteiten moet het bevoegd gezag beoordelen of op basis van 'belangrijke nadelige gevolgen die de voorgenomen activiteit voor het milieu kan hebben', een m.e.r.-procedure noodzakelijk is. Daarbij geldt dat een bestemmingsplan alleen besluit-m.e.r.-plichtig is, als het bestemmingsplan in kolom 4 wordt genoemd.

Voor de vraag of een bestemmingsplan plan-m.e.r.-plichtig is, geldt dat dit het geval is als het plan genoemd is in kolom 3 en activiteiten mogelijk maakt die in onderdeel C en D, kolom 1 vermeld zijn en voldoen aan de in kolom 2 genoemde drempelwaarden.

Als een bestemmingsplan een activiteit mogelijk maakt die Besluit-m.e.r.-plichtig is op grond van de uitkomst van een toets van een activiteit die onder de drempelwaarden blijft, dan is dat bestemmingsplan alsnog plan-m.e.r.-plichtig. Het maakt dan immers een (besluit) m.e.r.-plichtige activiteit mogelijk.

Voor zowel de plan-m.e.r.- als besluit-m.e.r.-plicht geldt dat als de activiteit onder de drempelwaarden uit kolom 2 van bijlage D blijft, met een vormvrije m.e.r. beoordeeld moet worden of alsnog een MER moet worden opgesteld. De centrale vraag die daarbij beantwoord moet worden is of er omstandigheden zijn die (waarschijnlijk) leiden tot belangrijke nadelige milieugevolgen. Daarbij moet in ieder geval worden getoetst aan de criteria die opgenomen zijn in bijlage III van de Europese m.e.r.-richtlijn. Als dergelijke milieugevolgen kunnen optreden, geldt alsnog de betreffende plan- en/of besluit-m.e.r.-plicht.

Toetsing

In dit geval is geen m.e.r.-plicht aanwezig want Kootwijkerbroek-Stroe is een beheersgericht plan waar niet of nauwelijks ontwikkelingen toegestaan worden. Het is gericht op het behoud van bestaande bebouwing en functies. Overigens hebben de in bijlage III van de Europese m.e.r.-richtlijn opgenomen criteria niet uitgewezen dat er sprake zal zijn van belangrijke milieugevolgen, zodat een m.e.r.-beoordeling achterwege kan blijven.

Passende beoordeling via de Wet natuurbescherming
Voor het vaststellen van plannen die significante gevolgen voor een Natura 2000-gebied kunnen hebben, dient een passende beoordeling gemaakt te worden (artikel 7.2a Wet milieubeheer juncto artikel 2.8, eerste lid Wet natuurbeschermingswet). De plan-m.e.r-plicht op grond van de noodzaak van een passende beoordeling voor de Wet natuurbescherming is hier niet aanwezig.

Er is voor dit plan geen passende beoordeling nodig.

Provinciale milieuverordening
Provinciale Staten kunnen in de provinciale milieuverordening extra activiteiten met gevallen, plannen en besluiten aanwijzen die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben en dus m.e.r.-plichtig zijn (artikel 7.6 Wet milieubeheer). Dit is dus aanvullend op de m.e.r.-plicht op basis van onderdeel C van de bijlage Besluit m.e.r. (en dus ook aanvullend op de verplichting vanuit de Europese richtlijnen) én conform dezelfde systematiek.

Provinciale staten van Gelderland hebben geen extra activiteiten met gevallen, plannen en besluiten aangewezen die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben (en zo m.e.r.-plichtig zijn).

5.11 Milieuzonering

Ten aanzien van bedrijvigheid geldt als uitgangspunt dat toekomstige woningen geen onevenredige milieuhinder (geur, geluid etc.) mogen ondervinden van nabijgelegen bedrijvigheid. In de publicatie ´Bedrijven en milieuzonering´ van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, editie 2009, worden in verband met de aanwezigheid van milieubelastende functies indicatieve afstandsnormen voorgeschreven tot milieugevoelige functies, zoals wonen.

Door het conserverende karakter van het bestemmingsplan vindt er geen toename plaats van de milieuhinder op de milieugevoelige functies.

De Staat van bedrijfsactiviteiten geeft een overzicht van bedrijfsactiviteiten die vanuit oogpunt van hinder en gevaar goed inpasbaar zijn in het plangebied, mits aan bepaalde voorwaarden wordt voldaan. Hierbij horen dan richtafstanden.

In het gebied dat gelegen is langs de Wesselseweg/Veluweweg én Garderbroekerweg/Veluweweg is er sprake van functiemenging. De bedrijven die daar gesitueerd zijn hebben de bestemming 'Bedrijf-2' waaronder categorie A en categorie B bedrijven zijn toegestaan. Die Staat van bedrijfsactiviteiten die geldt bij de bedrijven langs de Wesselseweg/Veluweweg én Garderbroekerweg/Veluweweg bevat geen richtafstanden maar categorieën A, B en C die aangeven onder welke omstandigheden daar bedrijven zijn toegestaan. Indien er een specifiek bedrijf aanwezig is, dat niet is opgenomen in de Staat van bedrijfsactiviteiten in het bestemmingsplan, dan is deze specifiek aangeduid (op de verbeelding en ook in de regels). Ook Stroe wordt aangemerkt als een gebied met functiemenging, met uitzondering van het bedrijf aan de Houtbeekweg 4. Het bedrijf aan de Houtbeekweg 4 is bestemd als 'Bedrijf - 1' waarbij in ieder geval specifieke aanduidingen gelden voor een veevoederfabriek en een groothandel in akkerbouwproducten en veevoeder.

In Kootwijkerbroek is er bij het bedrijventerrein Puurveen sprake van bedrijven die gelegen zijn in gemengd gebied en waar richtafstanden ingevolge de Staat van bedrijfsactiviteiten gelden. Indien er bedrijven zijn met een hogere milieucategorie dan zijn deze specifiek aangeduid op de verbeelding. Er zijn bedrijven tot maximaal milieucategorie 3.1 op de verbeelding weergegeven en toegestaan. Aan de noord- en zuidzijde van de Essenerweg komen een aantal bedrijven en een bedrijventerrein voor. Op het bedrijventerrein zijn bedrijven in de milieucategorie 3.2 toegestaan. Voor de overige bedrijven gelden de categorieën zoals hierboven staan beschreven.

Van gemengd gebied is verder sprake in de rest van Kootwijkerbroek (niet zijnde dus het gebied langs de Wesselseweg/Veluweweg en Garderbroekerweg/Veluweweg), waarbij er eveneens sprake is van rustige woonwijken.

Er zijn geen gezoneerde bedrijven gelegen in het plangebied.

Voor de nutsvoorzieningen in het plangebied geldt dat deze voorzieningen specifiek zijn aangeduid. Het betreft de nutsvoorzieningen aan de Tolnegenweg 14-1 en Zonnedauw (ten oosten van nr. 60) in Stroe en Garderbroekerweg 186-1 in Kootwijkerbroek.

Veiligheidszone - Activiteitenbesluit
Binnen de grenzen van het bestemmingsplan zijn gasdrukmeet- en regelstations aanwezig. In het Activiteitenbesluit zijn veiligheidsafstanden opgenomen die moeten worden aangehouden tussen kwetsbare respectievelijk beperkt kwetsbare objecten en (onder andere) een gasdrukmeet- en regelstation (4-6 meter). Kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten volgens het Activiteitenbesluit zijn dezelfde objecten als die genoemd zijn in het Besluit externe veiligheid inrichtingen. Het gaat dan om onder andere woningen, ziekenhuizen en bedrijven. Tussen een woning en een gasdrukmeet- en regelstation moet een veiligheidsafstand van 6 meter worden aangehouden.

Nu Liander op 13 december 2018 enkel heeft aangegeven dat er een 150 kV verbinding in het plangebied is gelegen en verder geen aandacht aan andere aspecten / belangen heeft besteed, hoeven er in dit bestemmingsplan geen veiligheidsafstanden opgenomen te worden.

Conclusie
Vanuit milieuzonering zijn er geen belemmeringen voor het plan.

5.12 Natuur En Landschap

Voor zowel Kootwijkerbroek als Stroe geldt dat behoud van authentieke landschappelijke waarden voorop staat. Met authentieke landschappelijke waarden bedoelen we houtwallen en houtsingels langs weilanden, bomenlanen langs wegen, bossen en parken, maar ook de afwisseling met bijvoorbeeld pleinen, openheid, sloten, beken, speelplekken en hoogteverschillen.

In dit geval liggen verspreid door het plangebied groenstroken. Naast de openbare groenstroken hebben de meeste woningen in het plangebied een voortuin. De groenstroken en voortuinen zorgen voor een ruim, groen aanzicht van de woonstraten.

De gemeente streeft naar behoud van deze groenelementen. De openbare groenstroken zijn als 'Groen' of als 'Verkeer' bestemd. Ook de voortuinen krijgen een passende bestemming, zodat de bouwmogelijkheden daar beperkt zijn.

Voor groenelementen waarbij landschappelijke waarden in de vorm van monumentale bomen dan wel houtsingels aanwezig zijn, worden deze elementen met een dubbelbestemming 'Waarde - Landschap' aangeduid. Er is sprake van landschappelijk waardevol groen bij diverse percelen, waaronder rondom het sportveld aan de Dr. A.A. Jessestraat in Kootwijkerbroek en percelen aan de Tolnegenweg in Stroe. De percelen die landschappelijk waardevol zijn hebben over het algemeen een dubbelbestemming 'Waarde -Landschap' gekregen.

5.13 Veiligheid

Om een veilige omgeving te creëren of te behouden is er op het gebied van fysieke veiligheid een aantal aspecten waarmee rekening gehouden moet worden. Zo worden er eisen gesteld aan de bereikbaarheid van de openbare wegen voor de hulpverleningsdiensten. Dit leidt tot het stellen van minimale afmetingen en bochtstralen zodat hulpverleningsvoertuigen een object of calamiteit goed kunnen bereiken en adequate hulp kunnen verlenen. Met betrekking tot voldoende bluswater in het openbare wegennet zijn er ook eisen gesteld. Deze eisen hebben betrekking op de afstanden vanaf de bluswatervoorziening tot aan een gebouw en de capaciteit ervan. In de “Handreiking Bluswatervoorziening en bereikbaarheid” een uitgave van Brandweer Nederland worden deze eisen gesteld. Voor wat betreft de bereikbaarheid zijn er binnen de gemeente Barneveld hoofd- en subaanrijdroutes vastgesteld.

Tevens worden er eisen gesteld aan de opkomsttijden voor brandweervoertuigen. Deze zijn afhankelijk van de bestemming. Voor gebouwen waarin geslapen wordt en verminderd zelfredzame mensen verblijven worden strengere eisen gesteld dan gebouwen waar dit niet zo is. De opkomsttijden zijn gesteld in de Wet veiligheidsregio’s (1 oktober 2010) met het daarbij behorende Besluit veiligheidsregio’s. In het Besluit zijn de tijdnormen voor de opkomsttijden vastgelegd.

Situatie
Nieuwe ontwikkelingen zullen worden getoetst aan de Handreiking Bluswatervoorziening en Bereikbaarheid, het Besluit veiligheidregio’s en aan de eisen van de aangewezen hoofd- en subaanrijdroutes. Dit zal gebeuren bij de bouwplannen en inrichtingsplannen.

Conclusie
Het betreft een beheersgericht plan. Er zijn voor wat betreft de eisen voor de veiligheid geen belemmeringen voor dit bestemmingsplan.

5.14 Verkeer

Kootwijkerbroek
Kootwijkerbroek is voor bijna alle modaliteiten (lopen, fiets, openbaar vervoer, auto) goed bereikbaar via de Wesselseweg, Veluweweg, Essenerweg, Drieënhuizerweg, Puurveenseweg, Walhuisweg en Laageinderweg.

Er is onderscheid gemaakt tussen gebiedsontsluitingswegen en verblijfsgebieden en dit wordt de komende jaren voortgezet.

Stroe
Stroe is voor bijna alle modaliteiten (lopen, fiets, openbaar vervoer, auto) goed bereikbaar via de Tolnegenweg, Wolweg en Stroeërschoolweg.

De wens vanuit de dorpskern Stroe is om in de toekomst de Wolweg af te waarderen van 50 km/uur naar 30 km/uur.

Aan de noordkant van Stroe ligt de spoorwegovergang op de spoorlijn Amersfoort - Apeldoorn.

Daarnaast is parkeren geregeld in de Nota Parkeernormen, opgenomen als Bijlage 12 NotaParkeernormen (2020) bij de regels.

5.15 Water

In de jaren negentig van de vorige eeuw heeft de rijksoverheid de Commissie Waterbeheer 21ste Eeuw in het leven geroepen om zich te buigen over het waterbeheer in Nederland. Om water als één van de principes voor de ruimtelijke ordening verder te ontwikkelen, heeft de commissie doelstellingen geformuleerd om water prominenter in beeld te krijgen. Eén van die doelstellingen is het uitvoeren van een 'watertoets' bij alle ruimtelijke plannen en besluiten. Hiertoe dient de initiatiefnemer van een plan de waterbeheerder vroegtijdig bij de planvorming te betrekken. Het betreft het hele proces van informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het doel is om te waarborgen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing worden genomen bij alle waterhuishoudkundige relevante ruimtelijke plannen en besluiten.

Met voorliggend plan worden in beginsel geen ontwikkelingen mogelijk gemaakt die invloed hebben op de waterhuishoudkundige situatie in het plangebied. De waterhuishoudkundige situatie in het plangebied zal dan ook niet verslechteren. De doelen van het waterschap en de gemeente komen niet in het gedrang door dit bestemmingsplan.

Hoofdstuk 6 Juridische Aspecten

6.1 Juridische Aspecten

De Wet ruimtelijke ordening (Wro) geeft gemeenten de plicht tot het opstellen van een bestemmingsplan. In de Wro en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is nader uitgewerkt uit welke onderdelen een bestemmingsplan in ieder geval moet bestaan. Dit zijn een verbeelding met planregels en een toelichting daarop. Daarnaast bieden zowel de Wro als het Bro opties voor een nadere juridische inrichting van een bestemmingsplan. Hierbij moet onder meer worden gedacht aan het afwijken met een omgevingsvergunning, wijzigingsbevoegdheden en het toepassen van nadere eisen. De bruikbaarheid van deze instrumenten is geheel afhankelijk van het doel van het bestemmingsplan en de gewenste bestemmingsmethodiek van de gemeente Barneveld. Het uitgangspunt is dat het bestemmingsplan moet voorzien in een passende regeling voor de komende tien jaar, dit is de geldigheidsduur van een bestemmingsplan.

Het juridische deel van het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding en de regels. De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden en gebouwen en bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing. De verbeelding heeft een ondersteunende rol voor de toepassing van de regels alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen. De verbeelding vormt samen met de regels het voor de burgers bindende onderdeel van het bestemmingsplan.

De planregels vallen in vier hoofdstukken uiteen. Hoofdstuk 1 bevat de algemene voor het plangebied geldende bepalingen, de inleidende regels. Hoofdstuk 2 regelt de bestemmingen en het daarop toegestane gebruik. Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels, zoals de anti-dubbeltelregel, algemene bouwregels, algemene afwijkings- en algemene wijzigingsregels en tot slot de algemene procedureregels. Tenslotte komt in hoofdstuk 4 het overgangsrecht en de slotbepaling aan bod.

Bevoegdheid

Het bevoegd gezag is het bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning. Over het algemeen zijn burgemeester en wethouders het bevoegd gezag. Het kan echter incidenteel voorkomen dat bijvoorbeeld het Rijk dan wel de provincie het bevoegd gezag is.

Burgemeester en wethouders zijn altijd bevoegd gezag bij het wijzigen van een plan en het stellen van nadere eisen.

6.1.1 Inleidende regels

6.1.2 Bestemmingsregels

6.1.3 Algemene regels

6.1.4 Overgangs- en slotregels

6.2 Handhaving

De gemeente acht handhaving van haar beleid van groot belang om de gewenste ruimtelijke kwaliteit te garanderen. Belangrijke redenen voor handhaven zijn:

  • de regels zijn door de gemeente vastgesteld en de inwoners van de gemeente mogen verwachten dat de gemeente die regels handhaaft: waarom zijn er anders regels opgesteld? Inwoners van de gemeente hebben als het ware recht op handhaving;
  • handhaving gaat oneigenlijk gebruik van en daarmee de achteruitgang van de kwaliteit van het gemeentelijk grondgebied tegen. Een actueel bestemmingsplan beoogt de ruimtelijke kwaliteit van een gebied in stand te houden en te verbeteren;
  • niet daadkrachtig optreden tegen overtredingen van wettelijke regels werkt een toename van het aantal overtredingen in de hand en tast de geloofwaardigheid van daadkrachtig optreden aan. Het in het bestemmingsplan vastgelegde beleid wordt ondermijnd en het bestuur verliest de greep op de gebouwde omgeving.

Onderscheid kan gemaakt worden tussen preventieve en repressieve handhavingsinstrumenten. Onder preventieve instrumenten kunnen onder andere goede regelgeving (onder andere in bestemmingsplan), voorlichting, subsidieverlening, afwijken van bouwregels en gebruiksregels en de omgevingsvergunning worden begrepen. Repressieve instrumenten zijn onder meer controle en toezicht, opsporing en het hanteren van sancties als bestuursdwang en dwangsom.

In 2016 heeft de gemeente de Nota Vergunningverlening, Toezicht en Handhaving, VTH-beleid vastgesteld. In dit VTH-beleid staat beschreven hoe het college van burgemeester en wethouders op hoofdlijnen omgaat met de uitvoering van VTH-taken en welke prioriteiten hieraan zijn toegekend.Het college is verantwoordelijk voor de uitvoering van de VTH-taken en heeft de uitvoering van deze taken met ingang van 1 april 2013 grotendeels belegd bij de Omgevingsdienst de Vallei.

Bij de handhaafbaarheid van een bestemmingsplan spelen aspecten als communicatie, de planvorm, de normstelling, het daadwerkelijk kunnen handhaven en de controleerbaarheid van normen ook een belangrijke rol.

Randvoorwaarde voor handhaving is dat er voldoende basis/grondslag is om te kunnen handhaven. Deze basis wordt gevormd door:

  • de regeling in het bestemmingsplan zelf: de handhaafbaarheid van de planregels;
  • het afwijkingenbeleid.

In dit bestemmingsplan is gestreefd naar heldere, eenduidige planregels met zo min mogelijk interpretatiemogelijkheden.

Verder zijn aan de in het plan opgenomen afwijkingsbevoegdheden duidelijke voorwaarden verbonden, die voldoende objectief bepaalbaar zijn.

Hoofdstuk 7 Economische Uitvoerbaarheid

7.1 Grondexploitatie

Dit plan heeft in de eerste plaats tot doel de bestaande situatie te actualiseren. De kosten voor het opstellen van dit plan komen voor rekening van de gemeente.

Nieuwe ontwikkelingen
In het plan wordt een aantal kleinschalige ontwikkelingsmogelijkheden geboden. Deze ontwikkelingen kunnen hoofdzakelijk mogelijk worden gemaakt door middel van het afwijken van het bestemmingsplan of het toepassen van een wijzigingsbevoegdheid. Het betreft in alle gevallen een particulier initiatief waaraan in beginsel geen kosten voor de gemeente zijn verbonden, afgezien van kosten van het ambtelijk apparaat voor de begeleiding en toetsing van aanvragen. Deze laatste kosten worden door middel van leges gedekt. Mochten er andere kosten zijn die op grond van artikel 6.13 Wet ruimtelijke ordening (Wro) dienen te worden verhaald dan zal uitsluitend worden meegewerkt aan de afwijking of wijziging nadat een exploitatieovereenkomst is gesloten.

Planschade
De enige kosten die verder uit dit plan kunnen voortvloeien, zijn planschadekosten. Deze zijn op voorhand niet uit te sluiten. Door de gekozen uitgangspunten worden de financiële consequenties in de vorm van planschade echter zo veel mogelijk beperkt. Bijvoorbeeld doordat geen nieuwe ontwikkelingen opgenomen worden. Daardoor worden eventuele financiële consequenties als gevolg van nieuwe ontwikkelingen buiten het bestemmingsplan al afgewogen en uitvoerbaar bevonden.

Geen exploitatieplan
Op grond van artikel 6.12, eerste lid van de Wro stelt de gemeenteraad een exploitatieplan vast voor gronden waarop een bouwplan voorkomt dat in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is aangewezen. Nu het plan niet de bouw van een woning (of een ander bouwplan zoals dat in artikel 6.2.1 Bro is opgenomen) mogelijk maakt, is dit niet aan de orde.

Gezien het voorgaande is een exploitatieplan voor dit bestemmingsplan niet nodig. Mochten zich in de toekomst toch ontwikkelingen voordoen waarbij de gemeente kosten moet maken dan zullen die uitsluitend onder wijzigingsbevoegdheden vallen. Er zal dan eerst worden bezien of er een kostenverhaalsovereenkomst kan worden gesloten. In het uiterste geval kan worden overwogen om bij wijzigingsbevoegdheden een exploitatieplan vast te stellen. Dat is geen uitgangspunt en gezien de ontwikkelingsmogelijkheden niet de verwachting.

Hoofdstuk 8 Overleg En Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

De procedures voor vaststelling van een bestemmingsplan zijn door de wetgever geregeld. Conform artikel 1.3.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) heeft het college op 25 juni 2020 in de Barneveldse Krant en Barneveld Huis-aan-Huis en langs elektronische weg kennis gegeven van het voornemen om het voorliggende bestemmingsplan voor te bereiden. Aangegeven is verder dat tussen gemeente en verschillende instanties waar nodig overleg over het plan moet worden gevoerd alvorens een ontwerpplan ter visie gelegd kan worden. Daarnaast is er de gelegenheid om in het voortraject belanghebbenden te laten inspreken conform de gemeentelijke verordening. Pas daarna wordt de wettelijke procedure met betrekking tot vaststelling van het bestemmingsplan opgestart (artikel 3.8 Wro).

8.1 Participatie

In het kader van de stedenbouwkundige visies heeft er overleg plaatsgevonden met diverse belanghebbenden. In beide visies zelf is aangegeven met wie er overleg heeft plaatsgevonden.

Inwoners en andere belanghebbenden zijn op de gebruikelijke wijze geïnformeerd over de terinzagelegging van het (voor)ontwerpplan (publicatie). Een inloopbijeenkomst voorafgaand aan de terinzagelegging van het voorontwerp heeft niet plaatsgevonden omdat er sprake is van een conserverend plan en nieuwe ontwikkelingen niet mogelijk worden gemaakt.

8.2 Overleg Ex Artikel 3.1.1 Bro

Het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.1) geeft aan dat burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg voeren met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

In het kader hiervan wordt het bestemmingsplan voor overleg aan onderstaande instanties toegezonden:

  • Barneveldse Industriële Kring
  • Veiligheids- en Gezondheidsregio Gelderland-Midden
  • Kamer van Koophandel Veluwe en Twente
  • Liander NV
  • ProRail
  • Provincie Gelderland
  • Regiopolitie Gelderland-Midden
  • Waterschap Vallei en Veluwe

Er is in het gebied van de voorgenomen ontwikkeling geen sprake van bijzondere waarden of andere situaties waardoor deze ontwikkeling zou raken aan enig nationaal belang.

Ook belangen van omliggende gemeenten zijn bij dit plan niet in het geding.

Op grond van artikel 3.1.1 lid 2 Bro kan worden afgezien van overleg in door de provincie en het Rijk aangegeven gevallen. Gelet op de brief van het ministerie van Infrastructuur en Milieu heeft geen vooroverleg plaatsgevonden, aangezien de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) geen adviserende en coördinerende rol meer heeft met betrekking tot de advisering over een voorontwerp betreffende gemeentelijke ruimtelijke plannen. Nu er sprake is van een gemeentelijk ruimtelijk plan, waarbij er geen nationale rijksbelangen aan de orde zijn en de betrokken rijksdiensten niet als direct belanghebbende zijn aan te merken, behoeft het plan niet voor vooroverleg naar de ILT opgestuurd te worden.

Er zijn vier reacties ontvangen van overleginstanties. Wij verwijzen naar paragraaf 8.3 van de toelichting voor de beoordeling van de ingediende overlegreacties.

8.3 Inspraak

De Wro bevat geen procedurevoorschriften met betrekking tot de inspraak, en is in Wro zelf niet verplicht gesteld. Dat neemt niet weg dat het de gemeente vrij staat toch inspraak te verlenen bijvoorbeeld op grond van de gemeentelijke inspraakverordening. In relatie daarmee bepaalt artikel 150 van de Gemeentewet onder meer dat in een gemeentelijke inspraakverordening moet worden geregeld op welke wijze bovenbedoelde personen en rechtspersonen hun mening kenbaar kunnen maken.

Het voorontwerpbestemmingsplan heeft van 26 juni tot en met 23 juli 2020 ter inzage gelegen. Gedurende deze periode heeft een ieder de mogelijkheid om een reactie over het plan naar voren te brengen.

Er zijn twee inspraakreacties ingediend én vier reacties van overleginstanties. Eén van de inspraakreacties heeft geleid tot een aanpassing en ook twee van de vier reacties van overleginstanties heeft geleid tot een aanpassing. De Nota inspraak en overleg is als Bijlage 9 aan de toelichting toegevoegd.

8.4 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan ligt van 27 november 2020 tot en met 7 januari 2021 ter inzage. Gedurende deze periode heeft een ieder de mogelijkheid om een zienswijze naar voren te brengen. Tijdens deze zes weken zijn tien reacties ingediend.

Deze reacties hebben wel geleid tot aanpassing van het plan. In de bijlage bij dit bestemmingsplan is de Nota Zienswijzen bijgevoegd (bijlage 10). Doordat er nog een nadere motivering in maart 2021 is ingediend, is deze in de Nota Zienswijzen AANVULLING opgenomen (bijlage 11).

Bijlagen Bij De Toelichting

Bijlage 1 Ruimtelijke Visie Kootwijkerbroek

Bijlage 2 Ruimtelijke Analyse Kootwijkerbroek

Bijlage 3 Zoneringen Kootwijkerbroek

Bijlage 4 Kansenkaart Kootwijkerbroek

Bijlage 5 Ruimtelijke Visie Stroe

Bijlage 6 Ruimtelijke Analyse Stroe

Bijlage 7 Zoneringen Stroe

Bijlage 8 Kansenkaart Stroe

Bijlage 9 Nota Inspraak En Overleg

Bijlage 10 Nota Zienswijzen

Bijlage 11 Nota Zienswijzen Aanvulling