KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 2 Agrarisch
Artikel 3 Wonen
Artikel 4 Waarde - Archeologie 1
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 5 Anti-dubbeltelregel
Artikel 6 Algemene Aanduidingsregels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 7 Overgangsrecht
Artikel 8 Slotregel
Bijlagen
Bijlage 1 Voorwaardelijke Verplichting 1, Landschappelijke Inpassing
Hoofdstuk 1 Inleiding
Hoofdstuk 2 Bestaande Situatie
2.1 Begrenzing Plangebied
2.2 Geldende Bestemmingen
Hoofdstuk 3 Planbeschrijving
Hoofdstuk 4 Beleidskader
4.1 Inleiding
Hoofdstuk 5 Randvoorwaarden
5.1 Bodem
5.2 Cultuurhistorie
5.3 Duurzaamheid En Energiebeleid
5.4 Ecologie
5.5 Externe Veiligheid
5.6 Geluid
5.7 Geur
5.8 Ladder Voor Duurzame Verstedelijking
5.9 Leidingen
5.10 Luchtkwaliteit
5.11 Milieueffectrapportage
5.12 Milieuzonering
5.13 Natuur En Landschap
5.14 Veiligheid
5.15 Verkeer
5.16 Water
Hoofdstuk 6 Juridische Aspecten
6.1 Inleiding
6.2 Inleidende Regels
6.3 Bestemmingsregels
6.4 Algemene Regels
6.5 Overgangs- En Slotregels
6.6 Handhaving
Hoofdstuk 7 Economische Uitvoerbaarheid
Hoofdstuk 8 Overleg En Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
8.1 Overleg Ex Artikel 3.1.1 Bro
8.2 Inspraak
8.3 Zienswijzen
Bijlagen Bij De Toelichting
Bijlage 1 Lijst Intrekkingsbesluit, Wijzigingen En Herzieningen Bestemmingsplan Buitengebied 2012

Kruisweg I

Wijzigingsplan - gemeente Barneveld

Vastgesteld op 24-05-2019 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

De regels van Hoofdstuk 1 van de regels van het bestemmingsplan Buitengebied 2012 worden niet gewijzigd.

Artikel 1 Begrippen

In dit plan wordt verstaan onder:

1.1 plan

het wijzigingsplan "Kruisweg I" met identificatienummer NL.IMRO.0203.1499-0002 van de gemeente Barneveld;

1.2 bestemmingsplan Buitengebied 2012

het bestemmingsplan "Buitengebied 2012" met identificatienummer NL.IMRO.0203.1056-0004, vastgesteld door de gemeenteraad van Barneveld d.d. 28 mei 2013, en zoals nadien door het college gewijzigd en in werking getreden, door de raad herzien en in werking getreden en zoals gewijzigd door een intrekkingsbesluit van de raad;

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

De regels van Hoofdstuk 2 van de regels van het bestemmingsplan Buitengebied 2012 worden niet gewijzigd.

Artikel 2 Agrarisch

De regels van artikel 3 van de regels van het bestemmingsplan Buitengebied 2012 worden niet gewijzigd.

Artikel 3 Wonen

De regels van artikel 20 van de regels van het bestemmingsplan Buitengebied 2012 worden niet gewijzigd.

Artikel 4 Waarde - Archeologie 1

De regels van artikel 25 van de regels van het bestemmingsplan Buitengebied 2012 worden niet gewijzigd.

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 5 Anti-dubbeltelregel

Artikel 5 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 6 Algemene Aanduidingsregels

6.1 voorwaardelijke verplichting

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

De regels van Hoofdstuk 4 van de regels van het bestemmingsplan Buitengebied 2012 worden niet gewijzigd.

In dit plan wordt verstaan onder:

Artikel 7 Overgangsrecht

7.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. 1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    1. a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. 2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  3. 3. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

7.2 Overgangsrecht gebruik

  1. 1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. 2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. 3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. 4. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 8 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het wijzigingsplan "Kruisweg I" van het bestemmingsplan Buitengebied 2012 van de gemeente Barneveld.

Behoort bij het besluit van het college van de gemeente Barneveld

Bijlagen

Bijlage 1 Voorwaardelijke Verplichting 1, Landschappelijke Inpassing

Hoofdstuk 1 Inleiding

Voor het perceel aan de Kruisweg 26 en 28, te Kootwijkerbroek, is een verzoek ingediend om de agrarische bestemming te wijzigen in een woonbestemming.

De uitvoering van dit plan is niet mogelijk binnen het geldende bestemmingsplan. Daarom is voorliggende wijziging van het bestemmingsplan opgesteld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1499-0002_0001.jpg"

afbeelding: ligging plangebied.

Voorliggend wijzigingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De toelichting is opgebouwd uit acht hoofdstukken. Na dit hoofdstuk beschrijft hoofdstuk 2 de bestaande situatie. Vervolgens wordt in hoofdstuk 3 een beschrijving van het plan gegeven. Hoofdstuk 4 gaat vervolgens in op het beleidskader. Het vijfde hoofdstuk gaat in op de randvoorwaarden, waarna in het zesde hoofdstuk de juridische aspecten worden besproken. In hoofdstuk 7 is aandacht voor de economische uitvoerbaarheid. Hoofdstuk 8 gaat in op de resultaten van de procedure ten behoeve van dit wijzigingsplan.

Hoofdstuk 2 Bestaande Situatie

2.1 Begrenzing Plangebied

Het plangebied ligt aan de Kruisweg 26/28 nabij de kern Kootwijkerbroek. Het plangebied wordt rondom begrenst door agrarische gronden, burgerwoningen en aan de noordwestzijde een niet-agrarisch bedrijf. Onderstaande afbeelding geeft de ligging van het plangebied weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1499-0002_0002.png"

afbeelding: plangebied en omliggende bestemmingen.

2.2 Geldende Bestemmingen

Het plangebied ligt in het bestemmingsplan "Buitengebied 2012" en zoals nadien door het college gewijzigd en in werking getreden, door de raad herzien en in werking getreden en zoals gewijzigd door een intrekkingsbesluit van de raad (zie verder Bijlage 1). De gronden hebben de bestemming 'Agrarisch' en 'Waarde - Archeologie 1'. Realisatie van een woonbestemming is binnen de bestemming 'Agrarisch' niet toegestaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1499-0002_0003.jpg"

afbelding: bestemmingen op perceelsniveau.

In het bestemmingsplan "Buitengebied 2012" is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen die de uitvoering van voorliggend plan mogelijk maakt. In artikel 3.7, lid 5 is de bevoegdheid voor het vaststellen van een wijzigingsplan door burgemeester en wethouders opgenomen. Op basis van deze bevoegdheid is het wijzigingsplan in procedure gebracht.

Hoofdstuk 3 Planbeschrijving

Zoals beschreven betreft het verzoek het wijzigen van de bestemming 'Agrarisch' naar de bestemming 'Wonen'. In artikel 3.7, lid 5, is de volgende wijzigingsbevoegdheid opgenomen:

Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming 'Agrarisch' ter plaatse van een bouwvlak wijzigen in de bestemming 'Wonen', met inachtneming van het volgende:

  • uitsluitend de bestaande bedrijfswoning(en) met de tot dezelfde bouwmassa behorende voormalige bedrijfsruimte mag (mogen) worden gebruikt voor het bestaande aantal woningen, waarbij geldt dat indien een kleine woning is toegestaan, deze toegestaan blijft;
  • het nieuwe bestemmingsvlak kan kleiner zijn dan het agrarische bouwvlak, dat geheel wordt verwijderd;
  • er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de milieusituatie.

Uitwerking

Met de wijziging van de bestemming 'Agrarisch' in 'Wonen' komt ook het agrarisch bouwvlak met een oppervlakte van 0,6 ha.te vervallen. Het bestemmingsvlak voor wonen mag ongeveer een oppervlakte van 1.500 m2 bedragen. Er wordt hierbij gekeken naar de stedenbouwkundige samenhang. Er kan van deze oppervlakte afgeweken worden.

De huidige twee woningen blijven als zelfstandige wooneenheden gehandhaafd. Per woning mag bij recht 80 m2 aan bijgebouw aanwezig zijn. De verzoekers hebben aangegeven om bij Kruisweg 26 200 m2 aan bijgebouwen te behouden en bij Kruisweg 28 80 m2 aan bijgebouwen.

Op de locatie is 839 m2 aan voormalige agrarische gebouwen ingemeten. Met aftrek van de standaard 2 keer 80 m2 aan bijgebouwen bij een woning, is er nog 679 m2 beschikbaar. Bij Kruisweg 26 wordt een bijgebouw van 200 m2 gebouwd, hiervoor wordt 120 m2 aan sloopmeters ingezet. Er is in totaal 559 m2 te verkopen sloopmeters inzetbaar.

Uit de onderstaande "was - wordt" situatietekening blijkt dat het voormalige agrarische bestemmingsvlak komt te vervallen en het bestemmingsvlak voor de bestemming 'Wonen' veel kleiner uitvalt ten behoeve van het compact houden van de toekomstige bebouwing.

In hoofdstuk 5 zijn de randvoorwaarden beschreven waaraan een plan moet voldoen. Uit de beoordeling blijkt dat de wijziging geen onevenredige aantasting veroorzaakt op welke wijze dan ook en dat geconcludeerd moet worden dat bij het onderhavige plan sprake is van een goede ruimtelijke ordening.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1499-0002_0004.jpg"

afbeelding: was - wordt situatie.

Hoofdstuk 4 Beleidskader

4.1 Inleiding

In dit hoofdstuk worden de relevante beleidskaders beschreven. Het gaat om beleid en beleidsnota's die direct dan wel indirect doorwerken in het wijzigingsplan. Voor de inhoud en uitwerking daarvan wordt kortheidshalve verwezen naar de toelichting zoals deze is opgenomen in het bestemmingsplan "Buitengebied 2012".

Hoofdstuk 5 Randvoorwaarden

5.1 Bodem

5.1.1 Bodemkwaliteit

In het kader van de bestemmingsplanprocedure is beoordeeld of de milieu hygiënische bodemkwaliteit ter plaatse van het plangebied voldoet aan de eis van financiële uitvoerbaarheid en uit oogpunt van volksgezondheid en milieu aanvaardbaar mag worden geacht voor het beoogde gebruik.

Beoordeling van de milieu hygiënische bodemkwaliteit vindt plaats op basis van de vastgestelde bodemkwaliteitskaart (BKK) en het bodembeheerplan (BBP).

Met dit instrumentarium kan de bodemkwaliteit binnen het plangebied met een bepaalde statistische zekerheid worden bepaald voor zover volgens historisch onderzoek geen sprake is van verdachte locaties.

Op basis daarvan zijn er geen risico's te verwachten voor de beoogde bestemming en het gebruik. Wel moet voor de aanvang van de sloop van de voormalige agrarische gebouwen nagegaan worden of op de gebouwen asbest daken zijn toegepast. Als dat het geval is mogen deze daken alleen volgens de daarvoor toegestane procedures verwijderd worden. Een (verkennend) bodemonderzoek kan onderdeel uitmaken van deze procedure.

Conclusie

Het aspect bodem vormt geen belemmering voor het plan.

5.2 Cultuurhistorie

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moet bij het opstellen van bestemmingsplannen rekening worden gehouden met cultuurhistorische waarden. Daar waar het voor de archeologie al gemeengoed is, geldt het dus ook voor andere aspecten van de cultuurhistorie. Rekening houden met cultuurhistorie impliceert dat bekend moet zijn wat er voor waarden aanwezig zijn. De gemeente heeft daarom een proces opgestart om bestaande kennisdocumenten te actualiseren en waar nodig nieuwe kennis op te bouwen. De gemeente beschikt over volgende vastgestelde kaarten:

  • Archeologische waarden- en verwachtingenkaart;
  • Cultuurlandschappelijke waardenkaart;
  • Historische stedenbouwkundige waardenkaarten.

Door cultuurhistorie een plek te geven in procedures op het gebied van ruimtelijke ordening wordt ook bereikt dat de aandacht niet uitsluitend uitgaat naar individuele objecten (de aangewezen monumenten), maar juist de samenhang tussen gebouwen en hun omgeving.

In het bestemmingsplan "Buitengebied 2012" komen uiteenlopende dubbelbestemmingen die de ruimtelijke kwaliteiten waarborgen. In de volgende paragraaf wordt de archeologische verwachting binnen het plangebied beschreven.

5.2.1 Archeologie

5.2.2 Cultuurlandschappelijke waarden

De gemeenteraad heeft op 25 april 2018 ingestemd met de 'Cultuurlandschappelijke waardenkaart' als toetsingskader bij ruimtelijke ontwikkelingen. Het plan ligt in een gebied dat wordt aangeduid als jonge vochtige landbouwontginning met een middelmatige waardering.

Conclusie

Dit wijzigingsplan is niet strijdig met deze waardering.

5.3 Duurzaamheid En Energiebeleid

De raad heeft in 2015 de Energievisie gemeente Barneveld 2015-2020 ('investeren in Barneveldse bronnen') vastgesteld. Het energievraagstuk staat de laatste jaren landelijk stevig op de (politieke) agenda. Naast het milieumotief en betaalbaarheid zijn ook maatschappelijke verantwoordelijkheid en energie-onafhankelijkheid steeds meer een argument om actie te ondernemen. De gemeente Barneveld voelt de urgentie om een bijdrage te leveren aan een schone, betrouwbare en betaalbare energievoorziening en heeft een doelstelling vastgesteld die hoger ligt dan de landelijke energiedoelstellingen.

Woningen en bedrijfspanden moeten de komende jaren fors energiezuiniger worden. Ook moet de gemeentelijke overheid in opdracht van de rijksoverheid uiterlijk in 2021 een warmteplan opstellen, dat de basis gaat vormen voor het uitfaseren van het gebruik van aardgas.


Klimaatadaptatie

Het klimaat verandert met extremer weer als gevolg. We zullen vaker te maken krijgen met hoosbuiten / wateroverlast, langere perioden van droogte en hitte. Het veranderende klimaat vraagt om maatregelen op alle schaalniveaus om de gevolgen voor gezondheid, veiligheid, productiviteit en natuur te beperken. Klimaatbestendig handelen en water robuust inrichten wordt vanzelfsprekend in het gemeentebrede beleid en handelen vóór 2020. Zodat in 2050 de fysieke ruimte in 2050 water robuust en klimaatbestendig is. Eén van de maatregelen is het anders omgaan met het inzamelen van en verwerken van hemelwater dat op verhard oppervlak valt, bijvoorbeeld door het aanleggen van groene daken. Zie voor een verdere beschrijving de waterparagraaf (§ 5.16).

Door op een slimme manier om te gaan met (robuust) groen in de openbare ruimte in relatie tot de positionering van de woningen en de productie van zonne-energie op daken van woningen kan het microklimaat in de woningen en in een gebied op een positieve manier beïnvloed worden.

Conclusie

Het plan betreft het wijzigen van de bestemming waarbij geen nieuwe woningen of bedrijfspanden worden gerealiseerd. Het aspect duurzaamheid en energiebeleid staat de uitvoering van het plan niet in de weg.

5.4 Ecologie

De belangrijkste wet voor natuurbescherming in Nederland is de Wet natuurbescherming. Deze wet is op 1 januari 2017 in werking getreden. De Europese Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn zijn vertaald in deze wet.

De Wet natuurbescherming vervangt de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet.

Daarnaast is qua ecologie ook het Gelders Natuurnetwerk en de Gelderse Ontwikkelingszone van belang.

5.4.1 Wet natuurbescherming

5.4.2 Gelders Natuurnetwerk en Groene Ontwikkelingszones

Het plangebied ligt niet binnen de (voormalige) Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is de opvolger van de EHS. Met het bestuursakkoord Natuur is de realisatie en het beheer van het NNN de verantwoordelijkheid van de provincies geworden.

In de periode tot 2027 willen Rijk en provincies een forse extra stap zetten op weg naar realisatie van de doelen van de Vogelrichtlijn, Habitatrichtlijn en de Kaderrichtlijn Water. Hierbij moet maximale synergie worden bereikt tussen natuur- en watermaatregelen. De provincies geven elk in hun eigen provincie uitwerking aan het natuurbeleid op basis van het Natuurpact.

Voor de EHS uit de Structuurvisie Gelderland zijn in de Omgevingsvisie twee nieuwe natuurcategorieën in de plaats gekomen: het Gelders Natuurnetwerk (GNN) en de Groene Ontwikkelingszone (GO). Het plangebied valt niet in het GNN of de GO.

Conclusie

Het plan vormt geen belemmering of inbreuk op GNN en/of GO gebieden.

5.5 Externe Veiligheid

Doel
Externe veiligheid gaat over het beperken en beheersen van risico's en effecten van calamiteiten, en over het bevorderen van de veiligheid van personen in de omgeving van activiteiten (bedrijven en transport) met gevaarlijke stoffen. Dat gebeurt door te voorkomen dat te dicht bij gevoelige bestemmingen activiteiten met gevaarlijke stoffen plaatsvinden, door de zelfredzaamheid te bevorderen en door de calamiteitenbestrijding te optimaliseren.

In deze paragraaf wordt ingegaan op externe veiligheid in relatie tot verschillende risicovolle bronnen en/of objecten in en nabij het plangebied. Eerst wordt het wettelijk kader op nationaal niveau beschreven, daarna het gemeentelijk beleid en vervolgens overige wet- en regelgeving die voor het plangebied relevant is. Tot slot wordt zonodig het groepsrisico verantwoord.

Wettelijk kader
Op nationaal niveau zijn verschillende wetten en regels ten aanzien van externe veiligheid. Voor bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI; oktober 2004). Voor transport is het Besluit externe veiligheid transportroutes van toepassing (Bevt: april 2015). Voor buisleidingen moet worden getoetst aan het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb; januari 2015). Bij externe veiligheid wordt onderscheid gemaakt tussen Plaatsgebonden risico en Groepsrisico.

Plaatsgebonden Risico (PR)
Dit is een maat voor de kans dat iemand dodelijk getroffen kan worden door een calamiteit met een gevaarlijke stof. De gestelde norm is een ten minste in acht te nemen grenswaarde (PR 10-6/jaar) die niet mag worden overschreden ten aanzien van 'kwetsbare objecten', alsmede een zoveel mogelijk te bereiken richtwaarde (PR 10-6/jaar) ten aanzien van 'beperkt kwetsbare objecten';

Plasbrandaandachtsgebied (PAG)
Binnen het werkveld externe veiligheid wordt sinds jaren gewerkt met twee risiconormen, het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Bij de ontwikkeling van het Basisnet is hieraan een derde voorwaarde toegevoegd: het plasbrandaandachtsgebied (PAG). Hiermee wordt het effectgebied weergegeven van het scenario met de grootste kans van voorkomen: de plasbrand. In deze gebieden moet er in samenhang met mogelijkheden van plasbrandbestrijding en bouwtechnische maatregelen beargumenteerd worden waarom er gebouwd wordt.

Beleidsvisie externe veiligheid
In 2009 heeft de gemeente Barneveld de 'Beleidsvisie externe veiligheid vastgesteld. In deze visie is onder meer vastgelegd hoe in Barneveld nabij risicobronnen zal worden omgegaan met het veiligstellen van een acceptabel niveau van risico's externe veiligheid en beheersbaarheid.

Beoordeling risicobronnen
Ten aanzien van het aspect externe veiligheid geldt dat er geen risicobronnen in de directe nabijheid aanwezig zijn. Externe veiligheid is derhalve geen relevant milieuaspect.

Conclusie
Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor onderhavig plan.

5.6 Geluid

De basis voor de ruimtelijke afweging van geluid is de Wet geluidhinder (Wgh). Bij verlening van de omgevingsvergunning of het vaststellen van een bestemmingsplan komen in de volgende gevallen de regels van deze wet aan de orde: het bestemmen van gronden voor nieuwe geluidgevoelige objecten (bijvoorbeeld woningen en onderwijsgebouwen) binnen zones langs (spoor-)wegen en zones rondom industrieterreinen; het bestemmen van gronden voor de aanleg van nieuwe, dan wel reconstructie van gezoneerde (spoor-)wegen; het bestemmen van gronden voor (nieuwe) industrieterreinen waar zich grote lawaaimakers kunnen vestigen en herziening van zonegrenzen van industrieterreinen.


De Wet geluidhinder gaat uit van zones langs (spoor-)wegen en zones bij industrieterreinen. Het gebied binnen deze zone geldt als akoestisch aandachtsgebied waar, voor bouwplannen en bestemmingsplannen, een akoestische toetsing uitgevoerd dient te worden. De geluidbelasting op de gevels van nieuwe geluidgevoelige bestemmingen mag in principe niet meer bedragen dan de voorkeursgrenswaarde. Indien de geluidbelasting op de gevel hoger is dan de voorkeursgrenswaarde kan onder bepaalde voorwaarden een verzoek worden gedaan tot vaststelling van een hogere waarde. Hierbij mag de geluidbelasting de uiterste grenswaarde niet overschrijden. De voorkeursgrenswaarde en uiterste grenswaarde voor nieuwe of bestaande geluidgevoelige bestemmingen verschillen per geluidsbron. In geval van nieuwe geluidgevoelige bestemmingen binnen zones langs wegen of spoorwegen, of binnen de zone van een industrieterrein, is akoestisch onderzoek vereist.


De te handhaven woonfunctie is op grond van de Wet geluidhinder niet aangewezen als een geluidgevoelige bestemming waarvoor een onderzoeksplicht geldt.

Conclusie

Het aspect geluid vormt geen belemmering voor het plan.

5.7 Geur

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan toetst het bevoegde gezag enerzijds of in het plangebied een qua geur acceptabel woon- en leefklimaat gegarandeerd is. Anderzijds is het uitgangspunt dat met het plan de omliggende bedrijven niet vergaand in hun ontwikkelingsmogelijkheden mogen worden beperkt.

Uitgangspunt voor de toetsing zijn de normen zoals die in of op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) zijn vastgelegd. De Wgv maakt het mogelijk om bij verordening af te wijken van de wettelijke geurnormen. De gemeente Barneveld heeft van die mogelijkheid gebruik gemaakt. De Verordening geurhinder en veehouderij is in werking getreden op 18 oktober 2008, waarbij voor een aantal aangegeven delen van het grondgebied van Barneveld andere normen dan de wettelijke zijn vastgesteld. Het plan is getoetst aan de normen die zijn vastgesteld in deze verordening, voor zover deze normen van toepassing zijn in of rond het plangebied.

Veel bedrijven hebben geen omgevingsvergunning milieu meer nodig, maar vallen onder algemene milieuregels zoals vastgelegd in het Activiteitenbesluit milieubeheer. Aangezien de geurnormen uit de Wgv vrijwel één op één zijn overgenomen in het Activiteitenbesluit, kunnen bedrijven die onder dit besluit vallen ook gewoon worden meegenomen in de Wgv-toets.

Onder een 'geurgevoelig object' wordt verstaan: een gebouw, bestemd voor en blijkens aard, indeling en inrichting geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf en die daarvoor permanent of een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik, wordt gebruikt.

In de omgeving van het plangebied liggen een aantal veehouderijen. De veehouderijen op de dichtst bijgelegen afstanden staan op de volgende adressen:

- Laageinderweg 42: 73 meter;

- Laageinderweg 50/50B: 114 meter.

Deze afstanden zijn gemeten tussen de grenzen van de huidige agrarische bouwvlakken.

Het wijzigingsplan voorziet niet in de realisatie van nieuwe woningen, derhalve wijzigt er niets ten opzichte van de bestaande woonsituatie.

Conclusie

Het aspect geur vormt geen belemmering voor de wijziging.

5.8 Ladder Voor Duurzame Verstedelijking

In het Besluit ruimtelijke ordening is de verplichting opgenomen om in het geval van nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'.


Artikel 3.1.6, tweede lid Bro luidt per 1 juli 2017 als volgt:

De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Onder stedelijke ontwikkeling wordt verstaan: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen (artikel 1.1.1, eerste lid, onder i van de Bro).

Het omzetten van de agrarische bestemming naar een woonbestemming valt niet onder een 'stedelijke ontwikkeling'. Daarom is geen verdere toelichting vereist.

Conclusie

Dit aspect vormt geen belemmering voor de realisatie van het plan.

5.9 Leidingen

Binnen of in de directe nabijheid van het plangebied komen geen leidingen of beschermingszones van leidingen voor die in het kader van onderhavig bestemmingsplan bescherming behoeven. Eveneens zijn er geen laagvliegroutes die beperkingen stellen aan de bouwhoogten.

Conclusie

Het aspect externe veilighed vormt geen belemmering voor de ontwikkeling van het plan.

5.10 Luchtkwaliteit

In de Wet milieubeheer zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen. Hierin is opgenomen dat bij een ruimtelijk besluit de gevolgen voor de luchtkwaliteit getoetst moet worden. Om te bepalen of de kwaliteit van de lucht ter plaatse voldoet aan de eisen uit de Wet milieubeheer en de daarop gebaseerde regelgeving, dient bij nieuwe ontwikkelingen onderzoek gedaan te worden naar de luchtkwaliteit. Projecten waarvan aannemelijk is dat deze niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging hoeven niet getoetst te worden aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit.

Met dit wijzigingsplan wordt geen nieuwe ontwikkeling mogelijk gemaakt zodat dit niet in beeld hoeft worden gebracht.

Conclusie
Op basis van het voorgaande vormt luchtkwaliteit geen belemmering voor uitvoering van onderhavig plan.

5.11 Milieueffectrapportage

Niet voor alle nieuwe activiteiten hoeft een m.e.r.-procedure gevolgd te worden. Uitgangspunt van de m.e.r.-beoordeling is het 'nee, tenzij' -principe. Dat wil zeggen dat alleen een milieueffectrapport (MER) hoeft te worden opgesteld, wanneer er omstandigheden zijn die (waarschijnlijk) leiden tot belangrijke nadelige milieugevolgen. Een afwaardering van een agrarisch bedrijf naar wonen wordt niet aangemerkt als een activiteit waarvoor een m.e.r.-beoordeling hoeft worden opgesteld.


Conclusie

Het aspect MER is niet op dit plan van toepassing.

5.12 Milieuzonering

Ten aanzien van bedrijvigheid geldt als uitgangspunt dat toekomstige woningen geen onevenredige milieuhinder (geur, geluid etc.) mogen ondervinden van nabijgelegen bedrijvigheid. In de publicatie ´Bedrijven en milieuzonering´ van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, editie 2009, worden in verband met de aanwezigheid van milieubelastende functies indicatieve afstandsnormen voorgeschreven tot milieugevoelige functies, vooral wonen.

In dit kader zijn voor het onderhavige plan de volgende bedrijven en aspect van belang:

Op een afstand van 110 meter, gemeten tussen de Woning Kruisweg 26 en het dichtst bijgelegen niet -agrarische bedrijf aan de Laageinderweg 34, is 110 meter. Het bedrijf aan de Laageinderweg 34 valt onder een lage milieucategorie (A en B) zodat de afstand geen probleem vormt. Aan dergelijke bedrijven is een afstandsnorm van 10 - 50 meter toegekend, afhankelijk van de milieucategorie die bepalend is voor de afstand.

Veiligheidszone - Activiteitenbesluit
Binnen de grenzen van het bestemmingsplan is geen gasdrukmeet- en regelstation aanwezig. In het Activiteitenbesluit zijn veiligheidsafstanden opgenomen die moeten worden aangehouden tussen kwetsbare respectievelijk beperkt kwetsbare objecten en (onder andere) een gasdrukmeet- en regelstation (4-6 meter). Kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten volgens het Activiteitenbesluit zijn dezelfde objecten als die genoemd zijn in het Besluit externe veiligheid inrichtingen. Het gaat dan om onder andere woningen, ziekenhuizen en bedrijven. Het onderhavige plan voldoet aan de voorgeschreven afstand.

Conclusie
Vanuit milieuzonering zijn er geen belemmeringen voor het plan.

5.13 Natuur En Landschap

Het plangebied ligt in een agrarische gebied met een hoge bebouwingsdichtheid met woningen, agrarische bedrijven en niet - agrarische bedrijven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1499-0002_0006.jpg"

afbeelding: landschappelijk beeld in de nabijheid van het plangebied.

Zoals op de afbeelding is te zien heeft het landschap een recht toe - recht aan verkaveling dat ten dienste staat van het agrarisch gebruik. Het enige opgaande groen dat summier voorkomt, zijn bomen en struiken op de kavelgrenzen. Landschappelijk waardevol groen is niet aanwezig. Het aanvullende groen door de landschappelijke inpassing van het plangebied is daarom een welkome aanvulling in het landschap.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1499-0002_0007.jpg"

afbeelding: links: huidige situatie, rechts: gewenste situatie met de landschappelijke inpassing.

De nieuw te planten bomen moeten passen bij het landschap en het erf. Bomen die daarbij passen zijn Eiken, Winterlinden en de Walnootboom, met een minimale maat van 12 - 14 cm stamomtrek. Daarnaast zijn hoogstamfruitbomen passend bij de erfbeplanting, waarbij een minimale stamomtrek van 10 - 12 cm is vereist.

Conclusie

Het plan voorziet met de landschappelijke inpassing in een gevarieerder landschapsbeeld.

5.14 Veiligheid

Om een veilige omgeving te creëren of te behouden is er op het gebied van fysieke veiligheid een aantal aspecten waarmee rekening gehouden moet worden. Zo worden er eisen gesteld aan de bereikbaarheid van de openbare wegen voor de hulpverleningsdiensten. Dit leidt tot het stellen van minimale afmetingen en bochtstralen zodat hulpverleningsvoertuigen een object of calamiteit goed kunnen bereiken en adequate hulp kunnen verlenen. Met betrekking tot voldoende bluswater in het openbare wegennet zijn er ook eisen gesteld. Deze eisen hebben betrekking op de afstanden vanaf de bluswatervoorziening tot aan een gebouw en de capaciteit ervan. In de “Handreiking Bluswatervoorziening en Bereikbaarheid” een uitgave van Brandweer Nederland worden deze eisen gesteld. Voor wat betreft de bereikbaarheid zijn er binnen de gemeente Barneveld hoofd- en subaanrijdroutes vastgesteld.

Tevens worden er eisen gesteld aan de opkomsttijden voor brandweervoertuigen. Deze zijn afhankelijk van de bestemming. Voor gebouwen waarin geslapen wordt en verminderd zelfredzame mensen verblijven worden strengere eisen gesteld dan gebouwen waar dit niet zo is. De opkomsttijden zijn gesteld in de Wet veiligheidsregio’s (1 oktober 2010) met het daarbij behorende Besluit veiligheidsregio’s. In het Besluit zijn de tijdnormen voor de opkomsttijden vastgelegd.

Situatie
Het betreft hier een bestaande situatie waarbij in de onderzoeksfase door de Brandweer is aangegeven dat nadere toetsting aan de Handreiking Bluswatervoorziening en Bereikbaarheid, het Besluit veiligheidregio’s achterwege kan blijven.

Conclusie
Er zijn voor wat betreft de eisen voor de veiligheid geen belemmeringen voor dit wijzigingsplan.

5.15 Verkeer

Het perceel wordt ontsloten op de Kruisweg. De toekomstige situatie zal niet wijzigen ten opzichte van de huidige situatie.

Het parkeren moet op eigen perceel plaatsvinden. Hiervoor is voldoende ruimte op het perceel beschikbaar.

Conclusie

Verkeer en parkeren vormen geen belemmering voor de uitvoer van het plan.

5.16 Water

Dit wijzigingsplan voorziet niet in een nieuwe ontwikkeling. De afvoer van huishoudelijk afvalwater blijft op de gebruikelijke wijze afgevoerd worden. Door de sloop van voormalige agrarische gebouwen wordt de verharde oppervlakte in de toekomst kleiner, wat ten gunste komt van de opvang en vasthouden van het hemelwater.

Conclusie

Er zijn voor wat betreft de eisen voor water geen belemmeringen voor dit wijzigingsplan.

Hoofdstuk 6 Juridische Aspecten

6.1 Inleiding

Dit wijzigingsplan is gebaseerd op het moederplan "Buitengebied 2012" (met identificatienummer NL.IMRO.0203.1056-0004), vastgesteld op 28 mei 2013 en zoals nadien door het college gewijzigd en in werking getreden, door de raad herzien en in werking getreden en zoals gewijzigd door een intrekkingsbesluit van de raad.

Het geldende bestemmingsplan "Buitengebied 2012" kent in artikel 3 - zoals deze luidt na de voornoemde herzieningen en het intrekkingsbesluit - een wijzigingsbevoegdheid waarmee het college van burgemeester en wethouders onder bepaalde voorwaarden een wijziging naar een woonbestemming kunnen toestaan. Het voorliggende wijzigingsplan is gebaseerd op die bevoegdheid.

De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:

  • Hoofdstuk 1 bevat de algemene voor het plangebied geldende bepalingen, de inleidende regels.
  • Hoofdstuk 2 regelt de bestemmingen en het daarop toegestane gebruik.
  • Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels, zoals de anti-dubbeltelregel, algemene bouwregels, algemene afwijking- en algemene wijzigingsregels en tot slot de algemene procedureregels.
  • Hoofdstuk 4 betreft het overgangsrecht en de slotbepaling.

Bevoegdheid
Het bevoegd gezag is het bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning. Over het algemeen zijn burgemeester en wethouders het bevoegd gezag. Het kan incidenteel voorkomen dat bijvoorbeeld het Rijk of de provincie het bevoegd gezag is. Burgemeester en wethouders zijn altijd bevoegd gezag bij het wijzigen van een plan en het stellen van nadere eisen.

6.2 Inleidende Regels

Begrippen
In artikel 1 van het wijzigingsplan zijn de begrippen plan en bestemmingsplan Buitengebied 2012 gedefinieerd. Het kan bij een partiële herziening voorkomen dat er een begrip wordt toegevoegd.

Er wordt uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis. Voor zover er geen begrippen zijn gedefinieerd wordt aangesloten bij het normale spraakgebruik.

6.3 Bestemmingsregels

In hoofdstuk 2 van het wijzigingsplan zijn de bestemmingsregels opgenomen. In dit hoofdstuk en de daarin opgenomen bepalingen over de bestemmingen 'Agrarisch' en 'Wonen' en de dubbelbestemming 'Waarde-Argeologie 1' worden de regels van het bestemmingsplan "Buitengebied 2012" niet gewijzigd.

Tevens is de verbeelding van het bestemmingsplan "Buitengebied 2012" op de locatie gewijzigd in die zin dat de bestemming is gewijzigd en het bouwvlak is aangepast en een gebiedsaanduiding met betrekking tot een voorwaardelijke verplichting toe te voegen.

Zie verder de toelichting bij het bestemmingsplan "Buitengebied 2012". Hieronder volgt een nadere uiteenzetting van enkele specifieke onderdelen van het wijzigingsplan.

6.4 Algemene Regels

In hoofdstuk 3 is aangegeven dat de algemene regels zoals opgenomen in het bestemmingsplan "Buitengebied 2012", en zoals nadien door het college gewijzigd en in werking getreden, door de raad herzien en in werking getreden en zoals gewijzigd door een intrekkingsbesluit van de raad, niet zijn gewijzigd.

Overeenkomstig het bepaalde in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de voorgeschreven Anti-dubbeltelregeling opgenomen.

6.4.1 Algemene aanduidingsregels

De algemene aanduidingsregels bevatten specificaties van de (dubbel-)bestemmingen met betrekking tot het gebruik of het bouwen. Een gebiedsaanduiding is een aanduiding die verwijst naar een gebied waarvoor bijzondere regels, extra regels of nadere afwegingen gelden. Bij gebiedsaanduidingen gaat het veelal om zones en gebieden die aan sectorale regelgeving zijn ontleend. De volgende soorten gebiedsaanduidingen zijn toegepast:

  • 'overige zone - voorwaardelijke verplichting'.

6.5 Overgangs- En Slotregels

In het laatste hoofdstuk zijn de regels ten aanzien van het overgangsrecht opgenomen. Het laatste artikel van de regels betreft de citeertitel van voorliggend wijzigingsplan.

6.6 Handhaving

De gemeente acht handhaving van haar beleid van groot belang om de gewenste ruimtelijke kwaliteit te garanderen. Belangrijke redenen voor handhaven zijn:

  • De regels zijn door de gemeente vastgesteld en de inwoners van de gemeente mogen verwachten dat de gemeente die regels handhaaft: waarom zijn er anders regels opgesteld? Inwoners van de gemeente hebben als het ware recht op handhaving.
  • Handhaving gaat oneigenlijk gebruik van en daarmee de achteruitgang van de kwaliteit van het gemeentelijk grondgebied tegen. Een actueel bestemmingsplan beoogt de ruimtelijke kwaliteit van een gebied in stand te houden en te verbeteren.
  • Niet daadkrachtig optreden tegen overtredingen van wettelijke regels werkt een toename van het aantal overtredingen in de hand en tast de geloofwaardigheid van daadkrachtig optreden aan. Het in het bestemmingsplan vastgelegde beleid wordt ondermijnd en het bestuur verliest de greep op de gebouwde omgeving.

Onderscheid kan gemaakt worden tussen preventieve en repressieve handhavingsinstrumenten. Onder preventieve instrumenten kunnen onder andere goede regelgeving (zoals in bestemmingsplan), voorlichting, subsidieverlening, afwijking van bouwregels en gebruiksregels en de omgevingsvergunning worden begrepen. Repressieve instrumenten zijn onder meer controle en toezicht, opsporing en het hanteren van sancties als bestuursdwang en dwangsom.

In 2016 heeft de gemeente de Nota Vergunningverlening, Toezicht en Handhaving, VTH-beleid vastgesteld. In dit VTH-beleid staat beschreven hoe het college van burgemeester en wethouders op hoofdlijnen omgaat met de uitvoering van VTH-taken en welke prioriteiten hieraan zijn toegekend. Het college is verantwoordelijk voor de uitvoering van de VTH-taken en heeft de uitvoering van deze taken met ingang van 1 april 2013 grotendeels belegd bij de Omgevingsdienst de Vallei.

Bij de handhaafbaarheid van een bestemmingsplan spelen aspecten als communicatie, de planvorm, de normstelling, het daadwerkelijk kunnen handhaven en de controleerbaarheid van normen ook een belangrijke rol.

Randvoorwaarde voor handhaving is dat er voldoende basis/grondslag is om te kunnen handhaven. Deze basis wordt gevormd door:

  • De regeling in het bestemmingsplan zelf: de handhaafbaarheid van de planregels.
  • Het beleid voor afwijkingen.

In het moederplan (bestemmingsplan "Buitengebied 2012"), en daarmee ook in onderhavig wijzigingsplan, is gestreefd naar heldere, eenduidige planregels met zo min mogelijk interpretatiemogelijkheden.

Verder zijn aan de in het moederplan (bestemmingsplan "Buitengebied 2012") opgenomen afwijkingsmogelijkheden duidelijke voorwaarden verbonden, die voldoende objectief bepaalbaar zijn.

Hoofdstuk 7 Economische Uitvoerbaarheid

Op grond van artikel 6.12, eerste lid van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) stelt de gemeenteraad een exploitatieplan vast voor gronden waarop een bouwplan voorkomt dat in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is aangewezen. Tijdens haar vergadering van 27 april 2010 heeft de gemeenteraad de bevoegdheden tot het al dan niet vaststellen van een exploitatieplan bij een besluit tot wijzigen van het bestemmingsplan gedelegeerd aan het college van burgemeester en wethouders.

Nu het onderhavige wijzigingsplan niet de bouw van een hoofdgebouw (of een ander bouwplan zoals dat in artikel 6.2.1 Bro is opgenomen) mogelijk maakt, is dit niet aan de orde.

De kosten voor het opstellen van het plan worden gedekt door het heffen van leges. Voor de kosten van tegemoetkoming in schade, bedoeld in artikel 6.1 van de Wro (planschade) is een afzonderlijke overeenkomst gesloten. De inhoud voldoet aan die van een anterieure overeenkomst in de zin van artikel 6.24 Wro. Er zijn bij dit plan geen andere kosten die in een exploitatieplan of exploitatieovereenkomst opgenomen moeten worden.

Hoofdstuk 8 Overleg En Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

De procedure voor het wijzigen van een bestemmingsplan ex artikel 3.6, eerste lid, onder a van de Wro is door de wetgever geregeld. Aangegeven is dat tussen gemeente en verschillende instanties waar nodig overleg over het plan moet worden gevoerd alvorens een ontwerpplan ter visie gelegd kan worden. Daarnaast is er de gelegenheid om in het voortraject belanghebbenden te laten inspreken conform de gemeentelijke verordening. Pas daarna wordt de wettelijke procedure met betrekking tot vaststelling van het wijzigingsplan opgestart (artikel 3.9a Wro).

8.1 Overleg Ex Artikel 3.1.1 Bro

Het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.1) geeft aan dat burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg voeren met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

In artikel 1.1.1, derde lid Bro is bepaald dat in hoofdstuk 3 van het Bro onder een bestemmingsplan mede een wijzigingsplan als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onder a van de Wro wordt begrepen.

Er is in het gebied van de voorgenomen ontwikkeling geen sprake van bijzondere waarden of andere situaties waardoor deze ontwikkeling zou raken aan enig nationaal belang. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.

Dit plan is gebaseerd op het Functieveranderingsbeleid Regio Food Valley 2016 en voldoet daar ook aan. Geconcludeerd kan worden dat er hier geen provinciale belangen in het geding zijn die om vooroverleg vragen.

Het Waterschap Vallei & Veluwe heeft aangegeven dat geen vooroverleg nodig is indien de toename van de verharding kleiner is dan 4.000 m² en de waterhuishoudkundige doelen van het waterschap niet in het geding komen door een bestemmingsplan. Hier is sprake van zo een geval. Om die reden heeft geen vooroverleg met het waterschap plaatsgevonden.

Ook belangen van omliggende gemeenten zijn bij dit plan niet in het geding.

8.2 Inspraak

De Wro bevat geen procedurevoorschriften met betrekking tot de inspraak, en is in Wro zelf niet verplicht gesteld. Dat neemt niet weg dat het de gemeente vrij staat toch inspraak te verlenen bijvoorbeeld op grond van de gemeentelijke inspraakverordening. In relatie daarmee bepaalt artikel 150 van de Gemeentewet onder meer dat in een gemeentelijke inspraakverordening moet worden geregeld op welke wijze bovenbedoelde personen en rechtspersonen hun mening kenbaar kunnen maken.

Op 17 november 2008 heeft het college besloten dat voor wijzigingsplannen ex artikel 3.6, eerste lid, onder a van de Wro geen inspraak wordt gevoerd. Derhalve heeft er geen inspraak plaatsgevonden.

8.3 Zienswijzen

Het ontwerpwijzigingsplan heeft van 12 april tot en met 23 mei 2019 zes weken ter ter inzage gelegen. Gedurende deze periode heeft een ieder de mogelijkheid gehad om een zienswijze naar voren te brengen. Tijdens deze zes weken zijn geen reacties ingediend.

Bijlagen Bij De Toelichting

Bijlage 1 Lijst Intrekkingsbesluit, Wijzigingen En Herzieningen Bestemmingsplan Buitengebied 2012

Het bestemmingsplan "Buitengebied 2012" (IMRO-idn. NL.IMRO.0203.1056-0004), welk bestemmingsplan is vastgesteld op 28 mei 2013 (en onherroepelijk geworden op 16 september 2015), is inmiddels gewijzigd door het college, herzien door de raad en gewijzigd door een intrekkingsbesluit van de raad. In eerste instantie is een tweetal uitspraken verwerkt:

Daarnaast is het intrekkingsbesluit "Wijziging van het bestemmingsplan Buitengebied 2012 door het intrekken van enkele onderdelen" (IMRO-idn. NL.IMRO.0203.IB1056-0001), vastgesteld op 11 november 2014, verwerkt, waardoor enkele onderdelen (diverse locaties) van het moederplan "Buitengebied 2012" zijn ingetrokken. Daarnaast is het bestemmingsplan "Buitengebied 2012" inmiddels vervangen door een aantal bestemmingsplannen (met op zichzelf staande bestemmingsplanregelingen, de zogenaamde postzegelplannen) en tevens een provinciaal inpassingsplan "Rondweg Voorthuizen N303" (met IMRO-idn. NL.IMRO.9925.IPN303Voorthuizen-VST1). Deze plannen zijn niet relevant, in die zin dat ze geen planologische gevolgen hebben, voor onderhavig plan.

Verder is een aantal uiteenlopende wijzigingsplannen door het college - met toepassing van de binnen het bestemmingsplan "Buitengebied 2012" opgenomen wijzigingsbevoegdheden - en partiële herzieningen door de raad vastgesteld en verwerkt. De wijzigingsplannen en een deel van de partiële herzieningen zijn op perceelsniveau doorgevoerd en hebben geen directe invloed op (op het gehele grondgebied van) onderhavig plan. De volgende partiele herzieningen zijn doorgevoerd, waarbij ook de regels van het moederplan c.q. het bestemmingsplan "Buitengebied 2012" zijn gewijzigd en daarmee wel van invloed zijn op onderhavig plan:

Naam partiële herziening IMRO-identificatie-
nummer
Datum vastgesteld
4e partiële herziening Buitengebied 2012 NL.IMRO.0203.1268-0002 13-4-2016
Apeldoornsestraat-Kieftveen, partiële herziening Buitengebied 2012 NL.IMRO.0203.1368-0002 14-12-2016
Elzenkamperweg I, partiële herziening Buitengebied 2012 NL.IMRO.0203.1467-0002 4-7-2018
Esvelderweg IV, partiële herziening Buitengebied 2012 NL.IMRO.0203.1397-0002 30-1-2019
Garderbroekerweg-Harskamperweg, partiële herziening Buitengebied 2012 NL.IMRO.0203.1371-0002 24-5-2017
Grote Muntweg I, partiële herziening Buitengebied 2012 NL.IMRO.0203.1414-0002 31-1-2018
Harremaatweg I, partiële herziening Buitengebied 2012 NL.IMRO.0203.1366-0002 1-2-2017
Kerkendelweg IV, partiële herziening Buitengebied 2012 NL.IMRO.0203.1440-0002 25-4-2018
Lange Zuiderweg V, partiële herziening Buitengebied 2012 NL.IMRO.0203.1475-0002 14-11-2018
Kootwijkerdijk III, partiële herziening Buitengebied 2012 NL.IMRO.0203.1375-0002 5-7-2017
Meentweg-Valkseweg, partiële herziening Buitengebied 2012 NL.IMRO.0203.1439-0002 7-3-2018
Parapluherziening De Puurveense Molen NL.IMRO.0203.1248-0002 30-9-2014
Parapluherziening functieveranderingsbeleid 2016 en woninginhoud NL.IMRO.0203.1391-0002 5-7-2017
partiële herziening bestemmingsplan Buitengebied 2012 NL.IMRO.0203.1241-0001 25-2-2014
Plaggenweg I, partiële herziening Buitengebied 2012 NL.IMRO.0203.1370-0002 1-2-2017
Tweede partiele herziening Buitengebied 2012 NL.IMRO.0203.1253-0003 8-7-2014
Vergroten inhoud woningen, partiële herziening Buitengebied 2012 NL.IMRO.0203.1376-0002 1-2-2017
Verzamelherziening Buitengebied 2012 NL.IMRO.0203.1349-0002 8-11-2017
Vinkelaar II, partiële herziening Buitengebied 2012 NL.IMRO.0203.1421-0002 7-3-2018