KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch
Artikel 4 Bedrijf - Niet Agrarisch
Artikel 5 Groen
Artikel 6 Natuur
Artikel 7 Verkeer
Artikel 8 Wonen
Artikel 9 Waarde - Archeologie 2
Artikel 10 Waarde - Archeologie 3
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 11 Anti-dubbeltelregel
Artikel 12 Algemene Bouwregels
Artikel 13 Algemene Gebruiksregels
Artikel 14 Algemene Aanduidingsregels
Artikel 15 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 16 Algemene Wijzigingsregels
Artikel 17 Algemene Procedureregels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 18 Overgangsrecht
Artikel 19 Slotregel
Bijlagen
Bijlage 1 Nota Parkeernormen 2020
Bijlage 2 Lijst Kleinschalige Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 3 Staat Van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 4 Inpassingsplan, Beplantingsplan
Bijlage 5 Overzicht Maatschappelijke Tegenprestaties
Bijlage 6 Te Slopen Bebouwing Harskamperweg E.o.
Bijlage 7 Landschappelijke Inpassing Garderbroekerweg 241
Hoofdstuk 1 Inleiding
Hoofdstuk 2 Bestaande Situatie
2.1 Begrenzing Plangebied
2.2 Geldende Bestemmingen
Hoofdstuk 3 Planbeschrijving
Hoofdstuk 4 Beleidskader
4.1 Inleiding
4.2 Rijk
4.3 Provincie
4.4 Regio
4.5 Waterschap
4.6 Gemeente
Hoofdstuk 5 Randvoorwaarden
5.1 Bodem
5.2 Cultuurhistorie
5.3 Ecologie
5.4 Externe Veiligheid
5.5 Geluid
5.6 Geur
5.7 Ladder Voor Duurzame Verstedelijking
5.8 Leidingen En Laagvliegroutes
5.9 Luchtkwaliteit
5.10 Milieueffectrapportage
5.11 Milieuzonering
5.12 Natuur En Landschap
5.13 Ontplofbare Oorlogsresten
5.14 Veiligheid
5.15 Verkeer
5.16 Water
Hoofdstuk 6 Juridische Aspecten
6.1 Inleiding
6.2 Inleidende Regels
6.3 Bestemmingsregels
6.4 Algemene Regels
6.5 Overgangs- En Slotregels
6.6 Handhaving
Hoofdstuk 7 Economische Uitvoerbaarheid
Hoofdstuk 8 Overleg En Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
8.1 Participatie
8.2 Overleg Ex Artikel 3.1.1 Bro
8.3 Inspraak
8.4 Zienswijzen
Bijlagen Bij De Toelichting
Bijlage 1 Verkennend Bodem- En Asbestonderzoek 2018
Bijlage 2 Verkennend Bodem- En Asbestonderzoek 2021
Bijlage 3 Asbestinventarisatierapport
Bijlage 4 Onderzoek Wegverkeerslawaai (Akoestiek)
Bijlage 5 Onderzoek Akoestiek Industrielawaai
Bijlage 6 Quickscan Flora En Fauna
Bijlage 7 Aerius-berekening Bouwfase
Bijlage 8 Aerius-berekening Bouwfase (Verschilberekening)
Bijlage 9 Aerius-berekening Gebruiksfase
Bijlage 10 Aerius-berekening Gebruiksfase (Verschilberekening)
Bijlage 11 Aerius-berekening Gebruikfase (Randeffect)
Bijlage 12 Toelichting Intern Salderen
Bijlage 13 Nader Onderzoek Marterachtigen (Ecologie)
Bijlage 14 Ontwerp Ontheffing Gs (Marterachtigen)
Bijlage 15 Activiteitenplan Soortenbescherming
Bijlage 16 Nader Onderzoek Vleermuizen
Bijlage 17 Luchtkwaliteitsonderzoek
Bijlage 18 Beoordelingsbesluit M.e.r.
Bijlage 19 Aanmeldnotitie M.e.r.
Bijlage 20 Toetsing Nota Parkeernormen 2020
Bijlage 21 Verkeersgeneratie
Bijlage 22 Keer- En Draaibewegingen Noordelijke Locatie
Bijlage 23 Keer- En Draaibewegingen Zuidelijke Locatie
Bijlage 24 Nota Zienswijzen

Harskamperweg e.o

Bestemmingsplan - Gemeente Barneveld

Vastgesteld op 14-03-2024 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 plan

het bestemmingsplan 'Harskamperweg e.o.' met identificatienummer NL.IMRO.0203.1703-0002 van de gemeente Barneveld;

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en daarbij behorende bijlagen;

1.3 aan huis verbonden beroep of kleinschalig bedrijf

een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied alsmede een kleinschalig bedrijf niet bestaande uit detailhandelsactiviteiten of een seksinrichting, dat door zijn beperkte omvang in een woning en daarbij behorende gebouwen, met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend;

1.4 aanbouw

een bijbehorend bouwwerk in de vorm van een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

1.5 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.6 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.7 aanduidingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde aanduiding;

1.8 afwijking

een afwijking zoals bedoeld in artikel 2.12, eerste lid onder a, onder 1° van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, zoals deze luidt op het moment van inwerkingtreding van dit plan;

1.9 agrarisch bedrijf

een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren (inclusief het uitbroeden van eieren en het kweken van insecten);

1.10 agrarische bedrijfsstoffen

dierlijke meststoffen die niet verpompbaar zijn, kuilvoer, bijvoedermiddelen die niet verpompbaar zijn, gebruikt substraatmateriaal van plantaardige oorsprong en restmateriaal afkomstig van de teelt van gewassen, voor zover geen sprake is van inerte goederen;

1.11 agrarische nevenactiviteit

een kleinschalige bedrijfsmatige agrarische activiteit gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren, welke niet is aan te merken als een volwaardig agrarisch bedrijf en daarmee ondergeschikt is aan de hoofdfunctie. Hieronder is eveneens begrepen een kleinschalige gebruiksgerichte paardenhouderij;

1.12 akkerbouwbedrijf

een agrarisch bedrijf dat is gericht op het bedrijfsmatig telen van gewassen en afhankelijk is van de grond als productiefactor, waarbij het bedrijfsmatig houden van dieren niet is toegestaan;

1.13 Algemene wet bestuursrecht

wet van 4 juni 1992, Stb. 315, houdende algemene regels van bestuursrecht, zoals deze luidt op het moment van inwerkingtreding van dit plan;

1.14 archeologisch deskundige

een regionaal (beleids)archeoloog of een andere door het college van burgemeester en wethouders aan te wijzen deskundige op het gebied van de archeologische monumentenzorg;

1.15 archeologische waarde

de waarde die van belang is voor de archeologie en voor de kennis van de beschavingsgeschiedenis;

1.16 bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.17 bed & breakfast

een kleinschalige, aan de woonfunctie ondergeschikte, kortdurende, toeristische verblijfsvoorziening, voor uitsluitend logies en ontbijt, die deel uitmaakt van het hoofdgebouw of is gevestigd in één van de bijgebouwen en wordt gerund door de hoofdbewoner van de betreffende woning.

1.18 bedrijf

een inrichting of instelling gericht op het bedrijfsmatig vervaardigen, bewerken, installeren en verhandelen van goederen dan wel op het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij eventueel detailhandel uitsluitend plaatsvindt als onzelfstandig en ondergeschikt onderdeel van de onderneming in de vorm van verkoop dan wel levering van ter plaatse vervaardigde, bewerkte of herstelde goederen, dan wel goederen die in rechtstreeks verband staan met de uitgeoefende handelingen;

1.19 bedrijfsgebouw

een gebouw, niet zijnde een bedrijfswoning, op een terrein dat noodzakelijk is gelet op de bestemming;

1.20 bedrijfsmatige exploitatie

het door middel van een bedrijf, stichting of andere rechtspersoon beheren of exploiteren van recreatiewoningen, waarbij voor recreatiewoningen geldt dat daar permanent wisselende recreatieve (nacht)verblijfsmogelijkheden worden geboden;

1.21 bedrijfswoning

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar noodzakelijk is gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein;

1.22 beeldkwaliteit

aspecten die van invloed zijn op de beleving van de ruimtelijke omgeving en objecten in de omgeving zoals structuur, identiteit en belevingswaarde;

1.23 bestaande

bestaand en legaal aanwezig of legaal realiseerbare bebouwing of gebruik op de dag van inwerkingtreding van dit plan;

1.24 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak;

1.25 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.26 Bevi-inrichting

een inrichting waarop het Besluit externe veiligheid inrichtingen van toepassing is of bedrijven zoals genoemd in artikel 2 lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen zoals deze luidt op het moment van inwerkingtreding van dit plan;

1.27 bevoegd gezag

bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning;

1.28 bezoektuin

een tuin die, al dan niet tegen betaling, is opengesteld voor derden en die is gericht op het tentoonstellen aan bezoekers van bijvoorbeeld het ontwerp van de tuin, planten, bomen en/of kunstobjecten;

1.29 bijbehorend bouwwerk

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak;

1.30 bijgebouw

een bijbehorend bouwwerk in de vorm van een niet voor bewoning bestemd vrijstaand of aangebouwd gebouw, dat een gebruikseenheid vormt met en dienstbaar is aan de bij omschrijving van de hoofdbestemming opgesomde functies, zoals een garage, huishoudelijke bergruimte of hobbyruimte. Onder een bijgebouw, behorende bij een woning, wordt ook verstaan de ruimte voor de in de vorige volzin bedoelde functies die integraal onderdeel uitmaken van het hoofdgebouw van de woning en daarom dan ook niet gezien kan worden als bijbehorend bouwwerk;

1.31 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.32 bouwgrens

de grens van een bouwvlak;

1.33 bouwlaag

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder;

1.34 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.35 bouwperceelgrens

de grens van een bouwperceel;

1.36 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.37 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond, dat bedoeld is om ter plaatse te functioneren;

1.38 buitenopslag

het in de open lucht opslaan van goederen en materialen alsmede het stallen van machines, voertuigen, werktuigen en het plaatsen van showmodellen ten behoeve van de bedrijfsvoering op het perceel, inclusief handelsvoorraden;

1.39 camper

Een camper of kampeerauto is een motorvoertuig dat is ingericht om in te overnachten en te verblijven;

1.40 camperterrein / -plaats

een camperterrein / -plaats is een speciaal voor campers ingerichte parkeerplaats, niet op een verblijfsrecreatieterrein gelegen;

1.41 co-substraten

organische materialen/producten, die mogen worden toegevoegd aan een mestvergistingsproces, waarbij het eindproduct nog steeds onder de definitie van meststof valt als bedoeld in de milieuwetgeving;

1.42 containerteelt

het telen van gewassen in potten los van de daaronder liggende ondergrond;

1.43 cultuur en ontspanning

voorzieningen ten behoeve van cultuur en ontspanning, waaronder: een bezoektuin, museum, historische attracties, muziek- en dansscholen en creativiteitscentra;

1.44 dak

iedere bovenbeëindiging van een bouwwerk;

1.45 detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen, geen motorbrandstoffen zijnde, aan personen die de goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.46 dienstverlening

het verlenen van economische diensten aan derden;

1.47 erf

al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct ligt bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw voor zover dit bestemmingsplan die inrichting niet verbiedt;

1.48 extensief recreatief medegebruik

een vorm van recreatief medegebruik dat in hoofdzaak is gericht op natuur- en landschapsbeleving, zoals wandelen en fietsen, en dat slechts beperkt beslag op de ruimte legt. Voor het extensieve recreatief medegebruik is geen specifieke inrichting van het gebied noodzakelijk, maar kan worden volstaan met de voorzieningen die reeds ten behoeve van de hoofdfunctie aanwezig zijn en ondergeschikte voorzieningen zoals bewegwijzeringsbordjes. Onder extensief recreatief medegebruik wordt in elk geval niet verstaan gebruik zoals paintball, boerengolf, een maïsdoolhof en gemotoriseerde sporten;

1.49 faunahotel

een bouwwerk, al dan niet in de vorm van een toren, dat geschikt is als verblijfsruimte voor vleermuizen, vogels, insecten en/of andere dieren.

1.50 gebouw

elk bouwwerk dat een voor mensen toegankelijke overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.51 gebruiken

het doen gebruiken, laten gebruiken en in gebruik geven;

1.52 gebruiksgerichte paardenhouderij

een paardenhouderij die is gericht op het africhten en trainen van paarden, het bieden van stalruimte voor paarden, het geven van instructie aan derden, het trainen van paarden en uitbrengen in de sport, verhuur van diensten met behulp van paarden en/of de in- en verkoop van paarden, niet zijnde een manege;

1.53 geluidsgevoelige functies

bewoning of andere geluidsgevoelige functies zoals bedoeld in de Wet geluidhinder en het Besluit geluidhinder;

1.54 geluidsgevoelige gebouwen

gebouwen welke dienen ter bewoning of ten behoeve van een andere geluidsgevoelige functie als bedoeld in de Wet geluidhinder en het Besluit geluidhinder;

1.55 gewasbeschermingsmiddel

gewasbeschermingsmiddel zoals bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden;

1.56 grondgebonden veehouderijbedrijf

agrarisch bedrijf dat gericht is op het ontwikkelen van activiteiten waarbij de productie voor meer dan 50 procent afhankelijk is van het producerend vermogen van de grond waarover het bedrijf in de omgeving van de bedrijfsgebouwen kan beschikken;

1.57 grondgebonden veehouderijtak

onderdeel van een agrarisch bedrijf waarvoor het bedrijf beschikt over voldoende agrarische cultuurgrond in de omgeving van de bedrijfsgebouwen om de dieren binnen de veehouderijtak voor meer dan 50 procent zelf te kunnen voeren;

1.58 grondgebruiksplan

Plan waarin de ondernemer informatie biedt over de grondgebondenheid van het veehouderijbedrijf of de veehouderijtak zoals bedoeld in de Omgevingsverordening Gelderland;

1.59 hervestiging veehouderijbedrijf

de vestiging van een nieuw op te richten of van een elders te verplaatsen veehouderijbedrijf op een bestaand agrarisch bouwvlak;

1.60 hobbymatig agrarisch gebruik

het telen van gewassen en/of het houden van dieren, anders dan in het kader van de uitoefening van een agrarisch bedrijf of een bedrijfsmatige agrarische nevenfunctie niet zijnde een volkstuin. Hieronder is eveneens begrepen een hobbymatige gebruiksgerichte paardenhouderij;

1.61 hogere waarde

een maximale waarde voor de geluidbelasting, die hoger is dan de voorkeursgrenswaarde en die in een concreet geval kan worden vastgesteld op grond van de Wet geluidhinder en het Besluit geluidhinder;

1.62 hoofdgebouw

gebouw, of gedeelte daarvan, inclusief aan- en uitbouw dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;

1.63 horeca

een bedrijf, waar bedrijfsmatig dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt en/of waarin bedrijfsmatig logies worden verstrekt, één en ander al dan niet in combinatie met een vermaaksfunctie, met uitzondering van erotisch getinte vermaaksfuncties;

1.64 houtopstand

eén of meerdere bomen, hakhout, een houtwal en een houtsingel, beplanting van bosplantsoen, begroeiing van hagen, heesters en struiken. Hagen, heesters en struiken met een maximum hoogte van 2 m zijn niet aan te merken als houtopstand;

1.65 huishouden

persoon of groep personen die één woning woont, waarbij sprake is van een onderlinge verbondenheid en continuïteit in de samenstelling ervan;

1.66 intensief recreatief medegebruik

een recreatief gebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit recreatieve gebruik is toegestaan;

1.67 inzetbare sloopmeters

een oppervlakte aan sloopmeters die door de gemeente Barneveld en/of een andere gemeente die het Functieveranderingsbeleid Regio Food Valley 2016 heeft vastgesteld is bepaald, conform de regeling voor het omzetten van sloopmeters naar inzetbare sloopmeters zoals genoemd in hoofdstuk 5 van dit functieveranderingsbeleid, dat door de gemeenteraad is vastgesteld op 22 maart 2017, met inbegrip van nadien vastgestelde wijzigingen daarvan; gebouwen die niet daadwerkelijk worden gesloopt, maar die worden hergebruikt in het kader van de toepassing van het functieveranderingsbeleid, tellen mee bij het bepalen van de oppervlakte aan inzetbare sloopmeters;

1.68 kamerverhuur

onzelfstandige woonruimte als bedoeld in artikel 1, sub d van de Verordening doelgroepen sociale woningbouw en middenhuur Gemeente Barneveld, zoals deze luidt op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan;

1.69 kampeermiddel

een tent, kampeerwagen of toercaravan, een en ander voor zover deze onderkomens of voertuigen geheel of ten dele zijn bestemd dan wel kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf;

1.70 kernrandzone

een zone rondom bestaande woonkernen en bedrijventerreinen, alsmede ter plaatse van en rondom zoekgebieden voor uitbreiding daarvan, waarbij voor de kernrandzone specifieke regels zijn opgenomen voor de ontwikkeling van agrarische bedrijven in die zone;

1.71 kleinschalig bedrijf

bedrijf zoals opgenomen in Bijlage 2 Lijst kleinschalige bedrijfsactiviteiten van dit bestemmingsplan, of daar qua aard en omvang mee vergelijkbaar is, waarbij de werkzaamheden uitsluitend mogen worden uitgevoerd door de bewoners van de woning;

1.72 landschappelijke waarde

de aan een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door de waarneembare verschijningsvorm van dat gebied, zoals beplanting, verkaveling, openheid en reliëf;

1.73 landschapselementen

elementen zoals bloem- of kruidenrijke vegetatie, poelen, houtwallen, bomenrijen, kleine bosjes, overhoeken met ruige vegetatie en slootkanten;

1.74 maaiveld

gemiddelde hoogte van het afgewerkte terrein dat een gebouw of bouwwerk omgeeft;

1.75 maatschappelijke voorzieningen

educatieve, sociaal-medische, sociaal-culturele en levensbeschouwelijke voorzieningen, religieuze voorzieningen, kinderopvangvoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening, waarbij eventueel detailhandel uitsluitend plaatsvindt als onzelfstandig en ondergeschikt onderdeel van de onderneming in de vorm van verkoop dan wel levering van ter plaatse vervaardigde, bewerkte of herstelde goederen, dan wel goederen die in rechtstreeks verband staan met de uitgeoefende handelingen en/of onzelfstandige en ondergeschikte horeca activiteiten niet zijnde hotelactiviteiten of andere vormen van nachtverblijf;

1.76 manege

een sportvoorziening bestaande uit één of meerdere (binnen)rijbanen, welk in hoofdzaak is gericht op het bieden van paardrijmogelijkheden en het geven van instructie aan derden met gebruik van paarden;

1.77 mantelzorg

langdurige zorg die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende door personen uit diens directe omgeving, waarbij de zorgverlening rechtstreeks voortvloeit uit de sociale relatie en die de gebruikelijke zorg van huisgenoten voor elkaar overstijgt;

1.78 nadere eis

een nadere eis als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, sub d, van de Wet ruimtelijke ordening zoals deze luidt op het moment van inwerkingtreding van dit plan;

1.79 natuur en natuur(wetenschappe)lijke waarde

de aan een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door geologische, geomorfologische, bodemkundige en/of biologische elementen, voorkomend in dat gebied;

1.80 nevenactiviteit

activiteit die ondermeer in ruimtelijk en bedrijfseconomisch opzicht ondergeschikt is aan de hoofdfunctie op een perceel en waarbij degene die de hoofdfunctie uitoefent ook een functionele en voor de bedrijfsvoering noodzakelijke rol uitvoert bij de nevenactiviteit;

1.81 niet-grondgebonden veehouderijbedrijf

een veehouderijbedrijf waarvan de agrarische productie voor het grootste deel afkomstig is uit de niet-grondgebonden veehouderijtak(ken);

1.82 niet-grondgebonden veehouderijtak

onderdeel van een agrarisch bedrijf dat beschikt over onvoldoende cultuurgrond om de dieren op het eigen bedrijf in de omgeving van de bedrijfsgebouwen voor meer dan 50 procent van het benodigde voer te voorzien;

1.83 nieuwvestiging

het planologisch voorzien in de vestiging van een agrarisch veehouderijbedrijf op een nieuw agrarisch bouwperceel;

1.84 omschakeling

de overgang van een grondgebonden veehouderijtak naar een niet-grondgebonden veehouderijtak;

1.85 onderbouw

een voor mensen toegankelijke ruimte, gelegen onder de begane grondvloer en binnen de fundering van een gebouw;

1.86 ondergronds bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die onder het maaiveld is gelegen;

1.87 opslag

het opslaan en of stallen van goederen, materialen en voertuigen ten behoeve van de ter plaatste gevestigde bedrijfsactiviteit;

1.88 overkapping

een bouwwerk, niet zijnde een gebouw, bestaande uit tenminste een dak en maximaal één wand;

1.89 paardrijbak

een onoverdekte voorziening, uitsluitend bestaande uit een omheining, bedoeld voor het berijden, africhten en laten bewegen van paarden;

1.90 paddock

een onoverdekte voorziening waarvan de grond al dan niet is bewerkt, uitsluitend bestaande uit een omheining bedoeld om paarden naar eigen inzicht vrij te laten bewegen;

1.91 particuliere vakantie-verhuur

Het tijdelijk verhuren van een ruimte in een woning dan wel de volledige woning als logiesaccommodatie;

1.92 peil

  • voor bouwwerken, waarvan de hoofdtoegang aan de weg grenst: de hoogte van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
  • in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende maaiveld of het afgewerkte bouwterrein;

1.93 permanente bewoning

gebruik als woonadres als bedoeld in de Wet basisregistratie personen;

1.94 productiegerichte paardenhouderij

een grondgebonden agrarische bedrijf gericht op het fokken van paarden en/of pony's, het bieden van leefruimte aan opgroeiende paarden en/of pony's en/of het voortbrengen van producten doormiddel van het houden van paarden en/of pony's, zoals een paardenmelkerij of een daarmee gelijk te stellen bedrijfsvorm, eventueel in combinatie met daaraan ondergeschikte trainingsfaciliteiten ten behoeve van de ter plaatse opgefokte paarden;

1.95 recreatiebedrijf

een bedrijf dat een verblijfsrecreatieterrein op een zodanige wijze exploiteert en/of beheert, dat in of op de toeristische standplaatsen, stacaravans en/of recreatiewoningen recreatief verblijf plaatsvindt, waarbij onder een bedrijf wordt ook verstaan een stichting of een andere rechtspersoon;

1.96 recreatief verblijf

verblijf, inclusief nachtverblijf, voor uitsluitend recreatieve doeleinden door bij voorkeur wisselende huishoudens of daarmee gelijk te stellen groepen van personen, die hun hoofdverblijf elders hebben;

1.97 recreatiewoning

een gebouw, geen stacaravan zijnde, al dan niet met vaste fundering, dat is bestemd voor recreatief verblijf;

1.98 salderingsregistratie

Een door burgemeester en wethouders bijgehouden administratie waarin wordt vastgelegd hoeveel agrarische bouwvlakken uit het bestemmingsplan zijn verwijderd en hoeveel er zijn toegevoegd sinds de vaststelling van dat plan op 28 mei 2013. In deze administratie wordt tevens de oppervlakte vastgelegd van de agrarische bouwvlakken die zijn verwijderd en de oppervlakte aan agrarisch bouwvlak dat is toegevoegd sinds 28 mei 2013. Het saldo van de salderingsregistratie bestaat daarmee uit twee componenten, te weten:

  • de component aantal bouwvlakken. Wanneer een agrarisch bouwvlak is verwijderd neemt de component aantal bouwvlakken toe met 1. Wanneer er een nieuw agrarisch bouwvlak in het plan wordt toegevoegd, dan neemt het saldo af met 2;
  • de component oppervlakte bouwvlak. Wanneer er een agrarisch bouwvlak is verwijderd neemt de component oppervlakte bouwvlak toe met de oppervlakte van het verwijderde bouwvlak. Wanneer er een agrarisch bouwvlak is vergroot door middel van een wijzigingsbevoegdheid, dan neemt het saldo af met de oppervlakte van de vergroting van het bouwvlak. Wanneer een nieuw agrarisch bouwvlak wordt toegevoegd neemt het saldo af met de oppervlakte van het nieuwe bouwvlak;

1.99 SBI-Code

Standaard Bedrijf Indelingscode van het Centraal Bureau voor Statistiek;

1.100 seksinrichting

een terrein, gebouw, vaar- of voertuig waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichtingen worden in ieder geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub of een prostitutiebedrijf, waaronder tevens begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.101 Staat van Bedrijfsactiviteiten

als bijlage(n) bij deze regels behorende en daarvan onderdeel uitmakende lijst(en) van bedrijven en instellingen;

1.102 stacaravan

een bouwwerk voor recreatief verblijf, in de vorm van een caravan of een andersoortig onderkomen al dan niet op wielen - en derhalve zonder vaste fundering - en met een maximum oppervlakte van maximaal 50 m2. Onder vaste fundering wordt hier niet begrepen een betonnen of andersoortige ondergrond welke geen deel uitmaakt van de constructie van het bouwwerk;

1.103 standplaats

het vanaf een vaste plaats op een openbare en in de openlucht gelegen plaats te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen of het anderszins aanbieden van goederen en diensten, gebruikmakend van fysieke middelen, zoals een kraam, een wagen of een tafel;

1.104 teeltondersteunende kassen

kassen die gebruikt worden als onderdeel van vollegrondteelt;

1.105 teeltondersteunende voorzieningen

bouwwerken die gebruikt worden als onderdeel van de teelt en een directe relatie hebben met het grondgebruik, zoals tunnelkassen, hagelnetten en stellages voor de containerteelt;

1.106 tent

een in hoofdzaak uit doek en stokken vervaardigd onder komen dat gemakkelijk is op te vouwen, bestemd voor recreatief verblijf;

1.107 toercaravan

een al dan niet uitklapbare caravan geen stacaravan zijnde, bestemd voor recreatief verblijf;

1.108 toeristische standplaats

een plaatsingsmogelijkheid voor een kampeermiddel;

1.109 trekkershut

een gebouw van eenvoudige constructie en beperkte omvang, ten behoeve van passanten, bestemd voor recreatief verblijf;

1.110 uitbouw

een bijbehorend bouwwerk in de vorm van een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw. Functionele ondergeschiktheid is niet vereist;

1.111 uitvoeren

het doen uitvoeren, laten uitvoeren en in uitvoering geven;

1.112 uitwerking

een uitwerking als bedoeld in artikel 3.6 lid 1 sub b van de Wet ruimtelijke ordening zoals deze luidt op het moment van inwerkingtreding van dit plan;

1.113 verbeelding

de bij het bestemmingsplan behorende kaart (analoog of digitaal) waarop onder meer de begrenzing van het plan, de in het bestemmingsplan voorkomende bestemmingen, aanduidingen en topografische en kadastrale gegevens zijn weergegeven;

1.114 verblijfsrecreatie

recreatief verblijf in een recreatiewoning, stacaravan, kampeermiddel of ander recreatieverblijf;

1.115 verblijfsrecreatieterrein

een op de verbeelding door bestemmingsgrenzen omsloten vlak met de bestemming Recreatie - verblijfsrecreatie;

1.116 (vloer)oppervlakte

een situatie van bouwen en/of gebruik waarbij voor de begane grond moet worden gerekend met de oppervlakte van een bouwwerk en voor de eventuele verdiepingen met de vloeroppervlakte;

1.117 volkstuin

een perceel grond dat niet tot het erf van een woning behoort, waarop de gebruiker gewassen teelt voor eigen gebruik;

1.118 volwaardig agrarisch bedrijf

een agrarisch bedrijf dat jaarrond een arbeidsbehoefte of -omvang heeft van ten minste één volledige arbeidskracht, met een daarbij passend jaarinkomen, en waarvan het behoud ook op langere termijn in voldoende mate en op duurzame wijze is verzekerd, dat wil zeggen in zowel bedrijfseconomisch opzicht als op milieuhygiënisch verantwoorde wijze;

1.119 voorgevelrooilijn

de evenwijdig aan de as van de weg gelegen lijn welke, zoveel mogelijk aansluitend aan de ligging van de voorgevels van de (bestaande) bebouwing, een zoveel mogelijk gelijkmatig beloop van de rooilijn overeenkomstig de richting van de weg geeft;

1.120 voorkeursgrenswaarde

de maximale waarde voor de geluidbelasting, zoals deze rechtstreeks kan worden afgeleid uit de Wet geluidhinder en het Besluit geluidhinder;

1.121 waterhuishoudkundige voorzieningen

werken en/of bouwwerken ten dienste van de waterhuishouding, zoals grondlichamen, beschoeiingen, drainage, gemalen, duikers, stuwen en sluizen;

1.122 werk

een constructie, geen bouwwerk zijnde;

1.123 Wet ruimtelijke ordening

Wet van 1 juli 2008 (Stb. 2006, 566) houdende vaststelling van nieuwe planregels omtrent de ruimtelijke ordening, zoals deze luidt op het moment van inwerkingtreding van dit plan;

1.124 Wgh-inrichting

een inrichting die in belangrijke mate geluidhinder kan veroorzaken, zoals bedoeld in artikel 1.1 derde lid van de Wet milieubeheer en artikel 1 van de Wet geluidhinder en genoemd in bijlage I, onderdeel D van het Besluit omgevingsrecht zoals deze luidt op het moment van inwerkingtreding van dit plan;

1.125 wijziging

een wijziging als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, sub a, van de Wet ruimtelijke ordening zoals deze luidt op het moment van inwerkingtreding van dit plan;

1.126 woning

een complex van ruimten dat dient voor de zelfstandige huisvesting van één afzonderlijk huishouden of - ingeval van inwoning - van twee huishoudens, aanbouwen en uitbouwen daaronder begrepen, bijgebouwen en bedrijfsgebouwen daarvan uitgezonderd;

1.127 wooneenheid

een gebouw of een deel van een gebouw, dat blijkens zijn indeling en inrichting bestemd is voor de huisvesting van één huishouden (inclusief het bieden van mantelzorg);

1.128 woongebouw

een gebouw dat ten minste twee woningen omvat;

1.129 zonnecollector

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, ten behoeve van de opvang van zonne-energie en het omzetten daarvan in warmte of elektriciteit.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 Dakhelling

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.2 Goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, dan wel de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.3 Inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de bovenzijde van daken en dakkapellen;

2.4 De bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, luchtbehandelingskasten en naar aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.5 Oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.6 Hoogte van een windturbine

vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine;

2.7 Oppervlakte van een overkapping

de loodrechte projectie van de overkapping op het maaiveld;

2.8 Vloeroppervlakte

boven de vloeren, tussen de binnenwerkse gevelvlakken en/of scheidingsmuren, waarbij de oppervlakte van delen van vloeren waarboven de netto-hoogte kleiner is dan 1,5 m en de oppervlakte van vloeren van onderbouwen buiten beschouwing blijft;

2.9 Maten

buitenwerks, waarbij uitstekende delen van ondergeschikte aard tot maximaal 0,5 m buiten beschouwing blijven;

2.10 Maatvoering

Alle maten zijn tenzij anders weergegeven:

  1. a. voor lengten in meters (m);
  2. b. voor oppervlakten in vierkante meters (m²);
  3. c. voor inhoudsmaten in kubieke meters (m³);
  4. d. voor verhoudingen in procenten (%);

2.11 Netto-hoogte

de loodrechte afstand tussen de bovenkant van een afgewerkte vloer of het aansluitende terrein en de onderkant van een daarboven aanwezig plafond, vloer of dak, waarbij incidentele constructiedelen buiten beschouwing blijven;

2.12 Verwijzing naar andere wettelijke regelingen

Waar in dit plan wordt verwezen naar andere wettelijke regelingen, wordt geduid op de regelingen zoals die luidden op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van dit bestemmingsplan;

2.13 De hoogte van een molen

Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van het gebouw, met uitzondering van de wieken.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. de uitoefening van een agrarisch bedrijf, met dien verstande dat:
    1. 1. per bouwvlak niet meer dan één agrarisch bedrijf is toegestaan;
    2. 2. voor zover het bedrijf voor de milieuregelgeving als één inrichting wordt aangemerkt, deze inrichting niet op twee in de nabijheid van elkaar gelegen bouwvlakken mag zijn gelegen;
  2. b. hobbymatig agrarisch gebruik;
  3. c. het weiden van paarden en/of pony's ten behoeve van een gebruiksgerichte paardenhouderij of een manege;
  4. d. het gebruik als omschreven in artikel 3.5.1.

met daaraan ondergeschikt:

  1. e. extensief recreatief medegebruik;
  2. f. erfontsluitingswegen ook ten behoeve van andere bestemmingen;
  3. g. sloten, beken en daarmee gelijk te stellen waterlopen;
  4. h. waterhuishoudkundige voorzieningen;
  5. i. kleinschalige landschapselementen;

met de daarbij behorende:

  1. j. gebouwen;
  2. k. bedrijfswoning(en) met bijbehorende bijgebouwen, uitgezonderd ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning uitgesloten', want daar zijn geen bedrijfswoningen toegestaan;
  3. l. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  4. m. werken, geen bouwwerken zijnde;
  5. n. tuinen en erven;
  6. o. parkeervoorzieningen;
  7. p. groenvoorzieningen en landschapselementen;
  8. q. paden.

3.2 Bouwregels

3.3 Nadere eisen

  1. 1. Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:
    1. a. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
    2. b. de verkeersveiligheid;
    3. c. een goede milieusituatie;
    4. d. de bescherming van ecologische waarden;
    5. e. de bereikbaarheid voor hulpdiensten;
    6. f. de gebruiksmogelijkheden van nabijgelegen gronden;
    7. g. de landschappelijke inpassing van de bebouwing;
    8. h. architectonische en/of cultuurhistorische waarde van andere bebouwing;
    9. i. een ongestoorde ligging van kabels en leidingen.
  2. 2. Bij het stellen van nadere eisen is de procedure zoals weergegeven in artikel 17.1 van toepassing.

3.4 Afwijken van de bouwregels

  1. 1. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 3.2.2 voor wat betreft de maximum bouwhoogte en toestaan dat de bouwhoogte van een bedrijfsgebouw niet meer dan 12 m bedraagt, mits:
    1. a. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de belangen van landschap en beeldkwaliteit;
    2. b. het aantal bouwlagen niet toeneemt.
  2. 2. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 3.2.3 voor wat betreft de maximum bouwhoogtes van voedersilo's en toestaan dat binnen het bouwvlak voedersilo's worden gebouwd met een bouwhoogte van niet meer dan 20 m.
  3. 3. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 3.2.3 voor wat betreft de hoogte van een mestopslagvoorziening buiten het bouwvlak en toestaan dat een mestopslagvoorziening buiten het bouwvlak wordt gebouwd met een grotere hoogte, met inachtneming van het volgende:
    1. a. per agrarisch bedrijf is niet meer dan één gebouwde mestopslagvoorziening voor drijfmest buiten het bouwvlak toegestaan;
    2. b. de mestopslagvoorziening dient aansluitend aan het bouwvlak te worden gerealiseerd;
    3. c. de noodzaak voor de mestopslagvoorziening buiten het bouwvlak dient te zijn aangetoond;
    4. d. de inhoud van de mestopslagvoorziening mag niet meer bedragen dan 1.000 m3;
    5. e. de milieusituatie mag niet onevenredig worden aangetast;
    6. f. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 6 m;
    7. g. er mag geen onevenredige afbreuk worden gedaan aan de aanwezige landschapswaarden, tenzij door het nemen van maatregelen hieraan voldoende tegemoet kan worden gekomen.
  4. 4. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 3.2.3 voor wat betreft de maximum bouwhoogte van teeltondersteunende voorzieningen buiten het bouwvlak en toestaan dat teeltondersteunende voorzieningen buiten het bouwvlak worden gebouwd met een hogere bouwhoogte, met inachtneming van het volgende:
    1. a. de bouwhoogte niet meer dan 3 m bedraagt;
    2. b. de teeltondersteunende voorzieningen dienen aansluitend aan het bouwvlak te worden gerealiseerd;
    3. c. de noodzaak voor het bouwen van teeltondersteunende voorzieningen met een bouwhoogte van meer dan 1,5 m dient te zijn aangetoond;
    4. d. de teeltondersteunende voorzieningen mogen niet worden gerealiseerd in ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - ecologische hoofdstructuur'.
  5. 5. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 3.2.3 voor wat betreft de maximum bouwhoogte overige bouwwerken buiten het bouwvlak en toestaan dat zonnecollectoren buiten het bouwvlak worden gebouwd met een hogere bouwhoogte, met inachtneming van het volgende:
    1. a. de bouwhoogte niet meer dan 3 m bedraagt;
    2. b. de zonnecollectoren dienen aansluitend aan het bouwvlak te worden gerealiseerd;
    3. c. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de belangen van landschap en beeldkwaliteit;
    4. d. de noodzaak voor het bouwen van zonnecollectoren met een bouwhoogte van meer dan 2 m dient te zijn aangetoond;
    5. e. de belangen van gebruikers en/of eigenaren van nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;
    6. f. de zonnecollectoren mogen niet worden gerealiseerd in ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - ecologische hoofdstructuur'.
  6. 6. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 3.2.3 voor wat betreft de maximum bouwhoogte van overige bouwwerken binnen het bouwvlak en toestaan dat binnen het bouwvlak een windturbine wordt gebouwd met een hogere bouwhoogte, mits:
    1. a. de ashoogte niet meer dan 20 m bedraagt;
    2. b. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de belangen van landschap en beeldkwaliteit;
    3. c. de belangen van gebruikers en/of eigenaren van nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;
    4. d. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de milieusituatie.
  7. 7. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 12.1 en toestaan dat wordt gebouwd ten behoeve van een functie waarvoor is of wordt afgeweken van het plan met toepassing van artikel 3.6, mits dit in overeenstemming is met de in artikel 3.6 genoemde voorwaarden en wordt gebouwd conform de in artikel 3.2 vermelde bouwregels, voor zover van toepassing.

3.5 Specifieke gebruiksregels

3.6 Afwijken van de gebruiksregels

  1. 1. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 3.1 ten behoeve van intensief recreatief medegebruik, zoals boerengolf en een maïsdoolhof, buiten het bouwvlak, mits:
    1. a. aannemelijk is gemaakt dat geen onevenredige verkeersaantrekkende werking optreedt;
    2. b. de belangen van gebruikers en/of eigenaren van nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;
    3. c. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de milieusituatie.
  2. 2. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 3.1 en de stalling van caravans, campers en boten van derden toestaan, mits deze plaatsvindt in bestaande gebouwen.
  3. 3. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 3.5.2 ten behoeve van het opslaan van agrarische bedrijfsstoffen en/of ten behoeve van het gebruiken van gewasbeschermingsmiddelen, mits:
    1. a. geen onevenredige belemmering plaatsvindt van de ontwikkelingsmogelijkheden op nabijgelegen gronden;
    2. b. de belangen van gebruikers en/of eigenaren van nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;
    3. c. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de milieusituatie.

3.7 Wijzigingsbevoegdheid

Artikel 4 Bedrijf - Niet Agrarisch

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Bedrijf - Niet agrarisch aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. bedrijven die zijn genoemd in Bijlage 3 Staat van Bedrijfsactiviteiten onder de categorieën 1 en 2;
  2. b. ter plaatse van de aanduiding vermeld in onderstaande tabel ook voor het specifieke, met die aanduiding corresponderende bedrijf:
    Aanduiding Bedrijf Maximum milieucategorie
    (sb-4) specifieke vorm van bedrijf - bouwbedrijf: b.o. > 2.000 m2 3.2
    (sb-83) specifieke vorm van bedrijf - groothandel in hout- en bouwmaterialen, algemeen: b.o. > 2.000 m2 3.1
    (sb-85) specifieke vorm van bedrijf - groothandel in zand en grind, algemeen: b.o. > 200 m2 3.2
    (sb-140) specifieke vorm van bedrijf - aannemersbedrijf in de grond-, weg- en waterbouw 3.1
  3. c. ter plaatse van de aanduiding 'opslag' ook voor buitenopslag;
  4. d. het gebruik als omschreven in artikel 4.5.1;

met de daarbij behorende:

  1. e. gebouwen;
  2. f. bedrijfswoning(en) met bijbehorende bijgebouwen, uitgezonderd ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning uitgesloten', want daar zijn geen bedrijfswoningen toegestaan;
  3. g. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  4. h. werken, geen bouwwerken zijnde;
  5. i. tuinen en erven;
  6. j. parkeervoorzieningen;
  7. k. groenvoorzieningen;
  8. l. paden;
  9. m. waterhuishoudkundige voorzieningen.

4.2 Bouwregels

4.3 Nadere eisen

  1. 1. Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:
    1. a. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
    2. b. de verkeersveiligheid;
    3. c. de milieusituatie;
    4. d. de bereikbaarheid voor hulpdiensten;
    5. e. de gebruiksmogelijkheden de nabijgelegen gronden;
    6. f. de landschappelijke inpassing van de bebouwing;
    7. g. architectonische en/of cultuurhistorische waarde van andere bebouwing.
  2. 2. Bij het stellen van nadere eisen is de procedure zoals weergegeven in artikel 17.1 van toepassing.

4.4 Afwijken van de bouwregels

  1. 1. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 4.2.2 voor wat betreft de maximum goothoogte en toestaan dat de goothoogte van een bedrijfsgebouw niet meer dan 6 m bedraagt, mits:
    1. a. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de belangen van landschap en beeldkwaliteit;
    2. b. de verhoging bedrijfstechnisch noodzakelijk is;
    3. c. het aantal bouwlagen niet toeneemt.
  2. 2. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 4.2.2 voor wat betreft de maximum bouwhoogte en toestaan dat de bouwhoogte van een bedrijfsgebouw niet meer dan 12 m bedraagt, mits:
    1. a. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de belangen van landschap en beeldkwaliteit;
    2. b. de verhoging bedrijfstechnisch noodzakelijk is;
    3. c. het aantal bouwlagen niet toeneemt.
  3. 3. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 4.2.3 voor wat betreft de maximum bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde en toestaan dat de hoogte van windturbines niet meer dan 20 m bedraagt, mits:
    1. a. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de belangen van landschap en beeldkwaliteit;
    2. b. de belangen van gebruikers en/of eigenaren van nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;
    3. c. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de milieusituatie.
  4. 4. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 4.2.3 voor wat betreft de maximum bouwhoogte van overige bouwwerken en toestaan dat de bouwhoogte van een overige bouwwerk geen gebouw zijnde, niet meer dan 10 m bedraagt, mits:
  1. a. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de belangen van landschap en beeldkwaliteit;
  2. b. de verhoging bedrijfstechnisch noodzakelijk is.

4.5 Specifieke gebruiksregels

4.6 Afwijken van de gebruiksregels

  1. 1. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 4.1 onder b en toestaan dat tevens bedrijven worden gevestigd die naar de aard en de invloed op de omgeving lager dan wel gelijk te stellen zijn met de ter plaatse toegestane bedrijven, mits:
    1. a. de belangen van eigenaren/gebruikers van de nabijgelegen gronden mogen niet onevenredig worden geschaad;
    2. b. er geen aantasting plaatsvindt van de milieusituatie;
    3. c. het te vestigen bedrijf binnen dezelfde of een lagere milieucategorie valt met dien verstande dat uitsluitend bedrijven zijn toegestaan die genoemd worden in Bijlage 3 Staat van Bedrijfsactiviteiten mits het geen Wgh-inrichtingen of Bevi-inrichtingen betreft;
    4. d. er geen afbreuk wordt gedaan aan de ecologische en landschappelijke waarden;
    5. e. er aangetoond wordt dat er geen sprake zal zijn van een onevenredige verkeersaantrekkende werking en dat het parkeren binnen het bestemmingsvlak plaatsvindt.
  2. 2. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 4.1 en de stalling van caravans, campers en boten van derden toestaan, mits deze plaatsvindt in bestaande gebouwen.

Artikel 5 Groen

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. opgaande beplanting;

met daaraan ondergeschikt:

  1. b. waterhuishoudkundige voorzieningen;
  2. c. parkeervoorzieningen;

met de daarbij behorende:

  1. d. andere groenvoorzieningen;
  2. e. bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde;
  3. f. werken, geen bouwwerken zijnde;
  4. g. paden.

5.2 Bouwregels

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

  1. a. de bouwhoogte van palen en masten mag niet meer bedragen dan 9 m;
  2. b. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2 m;
  3. c. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 3 m.

5.3 Nadere eisen

  1. 1. Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:
    1. a. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
    2. b. de verkeersveiligheid;
    3. c. een goede milieusituatie;
    4. d. de bereikbaarheid voor hulpdiensten;
    5. e. de gebruiksmogelijkheden van nabijgelegen gronden;
    6. f. de landschappelijke inpassing van de bebouwing;
    7. g. architectonische en/of cultuurhistorische waarde van andere bebouwing;
    8. h. een ongestoorde ligging van kabels en leidingen.
  2. 2. Bij het stellen van nadere eisen is de procedure zoals weergegeven in artikel 17.1 van toepassing.

5.4 Specifieke gebruiksregels

5.5 Afwijken van de gebruiksregels

  1. 1. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 5.1 ten behoeve van het aanleggen van in- en uitritten om aangrenzende gebouwen en terreinen te kunnen bereiken en verlaten. De breedte van een in- en uitrit mag niet meer bedragen dan 4 m.
  2. 2. Het afwijken kan slechts, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    1. a. het straat- en bebouwingsbeeld;
    2. b. de verkeersveiligheid;
    3. c. de bereikbaarheid voor hulpdiensten;
    4. d. de gebruiksmogelijkheden van de nabijgelegen gronden.

5.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

  1. 1. Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:
    1. a. het vergraven, egaliseren en ophogen van gronden;
    2. b. het kappen en/of rooien van bomen en houtgewas
    3. c. het verbreden en verharden van paden, het aanleggen van wegen en parkeergelegenheden en het aanleggen van andere oppervlakteverhardingen;
    4. d. het aanbrengen van onder- en bovengrondse leidingen, constructies, installaties en apparatuur;
    5. e. het aanleggen van voorzieningen ten behoeve van het recreatief en/of educatief medegebruik;
    6. f. werken en werkzaamheden die wijziging van de waterhuishouding of waterstand beogen of tengevolge hebben, zoals uitdiepen, draineren en slaan van putten.
  2. 2. Het in artikel 5.6, eerste lid vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:
    1. a. het normale onderhoud betreffen;
    2. b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan.
  3. 3. De werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden, bedoeld in het eerste lid, zijn in strijd met het bestemmingsplan indien door de uitvoering daarvan, dan wel door de direct of indirect te verwachten gevolgen, onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de waarde, bedoeld in artikel 5.1, en hieraan door het stellen van voorwaarden onvoldoende tegemoet kan worden gekomen.

Artikel 6 Natuur

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Natuur' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. het behoud, het herstel en/of de ontwikkeling van de natuur(wetenschappe)lijke waarde en de landschappelijke waarde;
  2. b. houtproductie als gevolg van bos- en/of natuurbeheer;

met daaraan ondergeschikt:

  1. c. extensief recreatief medegebruik en educatief medegebruik;
  2. d. bestaande infrastructurele voorzieningen;
  3. e. sloten, beken en daarmee gelijk te stellen waterlopen;
  4. f. waterhuishoudkundige voorzieningen;
  5. g. parkeervoorzieningen;

met de daarbij behorende:

  1. h. bouwwerken geen gebouwen zijnde;
  2. i. werken, geen bouwwerken zijnde;
  3. j. paden.

6.2 Bouwregels

Voor het bouwen van gebouwen en bouwwerken geldt dat:

  1. a. op of in deze gronden mogen geen gebouwen en overkappingen worden gebouwd;
  2. b. de bouwhoogte van terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2 m;
  3. c. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, mag niet meer bedragen dan 3 m.

6.3 Nadere eisen

  1. 1. Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bouwwerken, ten behoeve van:
    1. a. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
    2. b. de verkeersveiligheid;
    3. c. een goede milieusituatie;
    4. d. de bereikbaarheid voor hulpdiensten;
    5. e. de gebruiksmogelijkheden van nabijgelegen gronden;
    6. f. de landschappelijke inpassing van de bebouwing;
    7. g. architectonische en/of cultuurhistorische waarde van andere bebouwing;
    8. h. een ongestoorde ligging van kabels en leidingen.
  2. 2. Bij het stellen van nadere eisen is de procedure zoals weergegeven in artikel 17.1 van toepassing.

6.4 Afwijken van de bouwregels

  1. 1. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 6.2 onder a, voor wat betreft het bouwen van gebouwen, en toestaan dat onderhoudsgebouwen ten behoeve van onderhoud worden gebouwd, met inachtneming van het volgende:
  1. a. het aantal gebouwen mag per 100 hectare natuurgebied niet meer dan 1 bedragen;
  2. b. aangetoond dient te zijn dat het gebouw noodzakelijk is uit oogpunt van beheer;
  3. c. de oppervlakte van een gebouw bedraagt niet meer dan 30 m2;
  4. d. de goothoogte bedraagt niet meer dan 2,5 m;
  5. e. de bouwhoogte bedraagt niet meer dan 6 m;
  6. f. aangetoond dient te worden dat geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de aanwezige landschapswaarden dan wel dat hieraan door het nemen van maatregelen voldoende tegemoet kan worden gekomen;
  7. g. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de milieusituatie.

6.5 Specifieke gebruiksregels

6.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

  1. 1. Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:
    1. a. het vergraven, egaliseren en ophogen van gronden;
    2. b. het bebossen of anderszins beplanten met houtopstanden, waaronder begrepen het kweken en telen van bomen, struiken en heesters;
    3. c. het kappen en/of rooien van bomen en houtgewas
    4. d. het aanleggen, verbreden en verharden van wegen, paden en parkeergelegenheden en het aanleggen van andere oppervlakte verhardingen;
    5. e. het aanbrengen van onder- en bovengrondse leidingen, constructies, installaties en apparatuur;
    6. f. het aanleggen van voorzieningen ten behoeve van het recreatief en/of educatief medegebruik;
    7. g. werken en werkzaamheden die wijziging van de waterhuishouding of waterstand beogen of tengevolge hebben, zoals uitdiepen, draineren en slaan van putten;
    8. h. diepploegen, zijnde het extra diep - circa 0,4 m of meer - omploegen, waarbij de kruidlaag volledig wordt omgeploegd.
  2. 2. Het in artikel 6.6, eerste lid vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:
    1. a. het normale onderhoud betreffen;
    2. b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan.
  3. 3. De werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden, bedoeld in het eerste lid, zijn in strijd met het bestemmingsplan indien door de uitvoering daarvan, dan wel door de direct of indirect te verwachten gevolgen, onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de waarde, bedoeld in artikel 6.1, en hieraan door het stellen van voorwaarden onvoldoende tegemoet kan worden gekomen.

Artikel 7 Verkeer

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wegen waarbij geldt dat wegen uit maximaal 2 rijstroken (2x1) dienen te bestaan, alsmede parallelrijbanen, opstelstroken, in- en uitvoegstroken, op- en afritten;
  2. b. voet-, ruiter en rijwielpaden;
  3. c. sloten, beken en daarmee gelijk te stellen waterlopen
  4. d. waterhuishoudkundige voorzieningen;
  5. e. parkeer-, groen- en speelvoorzieningen;
  6. f. ongelijkvloerse kruisingen;
  7. g. bermen en bermsloten.

met de daarbij behorende:

  1. h. gebouwen;
  2. i. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  3. j. werken, geen bouwwerken zijnde.

7.2 Bouwregels

7.3 Nadere eisen

  1. 1. Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:
    1. a. de gebruiksmogelijkheden van de nabijgelegen gronden;
    2. b. de verkeersveiligheid;
    3. c. de sociale veiligheid;
    4. d. de milieusituatie;
    5. e. de bereikbaarheid voor hulpdiensten;
    6. f. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld.
  2. 2. Bij het stellen van nadere eisen is de procedure zoals weergegeven in artikel 17.1 van toepassing.

7.4 Afwijken van de bouwregels

  1. 1. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 7.2.1 ten behoeve van het bouwen van bouwwerken geen gebouw zijnde (geen geluidswerende voorziening zijnde) tot een bouwhoogte van 20 m, met dien verstande dat geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    1. a. het straat- en bebouwingsbeeld;
    2. b. de belangen van gebruikers en/of eigenaren van nabijgelegen gronden;
    3. c. de verkeersveiligheid;
    4. d. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de aanwezige landschapswaarden, tenzij hieraan door het nemen van maatregelen voldoende tegemoet kan worden gekomen.
  2. 2. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 7.2.1 ten behoeve van het bouwen van bouwwerken geen gebouw zijnde en toestaan dat een geluidswerende voorziening wordt gebouwd met een maximum hoogte van 5 m, met dien verstande dat geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    1. a. het straat- en bebouwingsbeeld;
    2. b. de belangen van gebruikers en/of eigenaren van nabijgelegen gronden;
    3. c. de verkeersveiligheid;
    4. d. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de aanwezige landschapswaarden, tenzij hieraan door het nemen van maatregelen voldoende tegemoet kan worden gekomen.

7.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

  1. 1. Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:
    1. a. het verbreden en verharden van onverharde paden, wegen en parkeergelegenheden en het aanleggen van andere oppervlakteverhardingen;
    2. b. werken en werkzaamheden die wijziging van de waterhuishouding of waterstand beogen of tengevolge hebben, zoals uitdiepen, draineren en slaan van putten.
  2. 2. Het in artikel 7.5, eerste lid vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:
    1. a. het normale onderhoud betreffen;
    2. b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan.
  3. 3. De werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden, bedoeld in het eerste lid, zijn in strijd met het bestemmingsplan indien door de uitvoering daarvan, dan wel door de direct of indirect te verwachten gevolgen, onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de waarde, bedoeld in artikel 7.5, en hieraan door het stellen van voorwaarden onvoldoende tegemoet kan worden gekomen.

Artikel 8 Wonen

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wonen in woningen;
  2. b. het gebruik als omschreven in artikel 8.5.1.

met daarbij behorende:

  1. c. gebouwen;
  2. d. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  3. e. werken, geen bouwwerken zijnde;
  4. f. tuinen, landschappelijke beplanting, erven en parkeerplaatsen;

met daaraan ondergeschikt:

  1. g. een bed & breakfast.

8.2 Bouwregels

8.3 Nadere eisen

  1. 1. Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:
    1. a. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
    2. b. de verkeersveiligheid;
    3. c. een goede milieusituatie;
    4. d. de bereikbaarheid voor hulpdiensten;
    5. e. de gebruiksmogelijkheden van nabijgelegen gronden;
    6. f. de landschappelijke inpassing van de bebouwing;
    7. g. architectonische en/of cultuurhistorische waarde van andere bebouwing;
    8. h. een ongestoorde ligging van kabels en leidingen.
  2. 2. Bij het stellen van nadere eisen is de procedure zoals weergegeven in artikel 17.1 van toepassing.

8.4 Afwijken van de bouwregels

  1. 1. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 8.2.1, 8.2.2 en/of 8.2.3 voor wat betreft de plaats van de woning en/of het woongebouw en toestaan dat (vervangende) nieuwbouw op een andere plaats plaatsvindt of nieuwbouw gedeeltelijk buiten het bouwvlak plaatsvindt, mits:
    1. a. de belangen van gebruikers en/of eigenaren van nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;
    2. b. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de milieusituatie;
    3. c. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de belangen van landschap en beeldkwaliteit.
  2. 2. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 8.2.2 onder d of artikel 8.2.3 onder e voor wat betreft de maximum goothoogte van een woning of woongebouw en toestaan dat de goothoogte niet meer dan 6 m bedraagt, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de belangen van landschap en beeldkwaliteit.
  3. 3. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 8.2.2 voor wat betreft het toestaan dat binnen de inhoud van een woning een tweede zelfstandige wooneenheid wordt gerealiseerd, mits:
    1. a. de tweede wooneenheid rechtstreeks ten dienste staat van een situatie waarin mantelzorg verleend wordt binnen de woning of de kleine woning dan wel dat er sprake is van een zodanige relatie tussen de bewoners van de beide wooneenheden en van zodanige omstandigheden, dat in redelijkheid aannemelijk is dat men om reden van het mogelijk in de toekomst kunnen verlenen van mantelzorg in dezelfde woning of kleine woning wil wonen;
    2. b. schriftelijke verklaringen worden overgelegd van de (hoofd)bewoners van beide wooneenheden waaruit blijkt dat er sprake is, of zo nodig zal zijn, van mantelzorg;
    3. c. maximaal 35% van de totale (vloer)oppervlakte van de woning of de kleine woning, tot ten hoogste 65 m2, wordt benut voor de tweede wooneenheid;
    4. d. de woning waarin de tweede wooneenheid wordt gerealiseerd in visueel opzicht de uitstraling van één woning behoudt;
    5. e. de woning waarin de tweede wooneenheid wordt gerealiseerd een toegelaten inhoud heeft van meer dan 350 m3.
    6. f. er sprake is van sloop van gebouwen, met een oppervlakte van ten minste 300 m2 inzetbare sloopmeters, met dien verstande dat:
      • indien de sloopmogelijkheden op het betreffende perceel volledig zijn benut, mag ook de sloopoppervlakte van meerdere locaties worden meegerekend om aan de vereiste sloopoppervlakte te komen;
      • monumentale gebouwen niet mogen worden gesloopt en niet mee tellen in de bepaling van de sloopoppervlakte;
      • de inzetbare sloopmeters afkomstig moeten zijn uit het buitengebied van de gemeente Barneveld, dan wel uit het buitengebied van een andere gemeente die het Functieveranderingsbeleid Regio Food Valley 2016 heeft vastgesteld;
      • verzekerd is dat herbouw van de gesloopte gebouwen niet mogelijk is.
  4. 4. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 8.2.3 voor wat betreft het toestaan dat binnen de inhoud van een woongebouw in plaats van twee woningen slechts één woning wordt gerealiseerd.
  5. 5. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 8.2.1, onder b, en toestaan dat bijgebouwen buiten een bouwvlak worden gebouwd, mits:
  1. a. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de belangen van landschap en beeldkwaliteit;
  2. b. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de milieusituatie.
  1. 6. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de artikelen 8.2.2 of 8.2.3 voor wat betreft de maximum inhoud van een woning of woongebouw en toestaan dat een woning wordt gebouwd met een grotere inhoud tot maximaal 1.000 m3, of voor wat betreft de maximum inhoud van een woongebouw en toestaan dat een woongebouw wordt gebouwd met een grotere inhoud tot maximaal 1.500 m3, mits:
    1. a. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de belangen van landschap en beeldkwaliteit en mits de architectonische en/of cultuurhistorische waarden van de bebouwing niet in onevenredige mate worden geschaad;
    2. b. er sprake is van sloop van gebouwen in de vorm van 1,5 m2 inzetbare sloopmeters per 1 m3 vergroting van de woninginhoud;

met dien verstande dat:

      • indien op het betreffende perceel per bestaande woning een daarbij behorende oppervlakte van meer dan 400 m2 aan al dan niet onder het overgangsrecht gebrachte of te brengen bijgebouwen aanwezig is, de sloopmogelijkheden boven die oppervlakte op het betreffende perceel volledig moeten zijn benut voordat de sloopoppervlakte van meerdere locaties mag worden meegerekend om aan de vereiste oppervlakte te komen;
      • monumentale gebouwen niet mogen worden gesloopt en niet mee tellen in de bepaling van de sloopoppervlakte;
      • de inzetbare sloopmeters afkomstig moeten zijn uit het buitengebied van de gemeente Barneveld, dan wel uit het buitengebied van een andere gemeente die het Functieveranderingsbeleid Regio Food Valley 2016 heeft vastgesteld;
      • verzekerd is dat herbouw van de gesloopte gebouwen niet mogelijk is
  1. 7. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 8.2.4 voor wat betreft de maximum oppervlakte aan bijgebouwen en toestaan dat een grotere oppervlakte aan bijgebouwen wordt gebouwd, mits:
    1. a. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de belangen van landschap en beeldkwaliteit en mits de architectonische en/of cultuurhistorische waarden van de bebouwing niet in onevenredige mate worden geschaad;
    2. b. de maximale gezamenlijke oppervlakte van de voor de functie wonen vergunde bijgebouwen bij een woning bedraagt 400 m2;
    3. c. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de milieusituatie;
    4. d. er sprake is van de sloop van gebouwen in de vorm van 2 m2 inzetbare sloopmeters per 1 m2 extra oppervlakte aan bijgebouwen, met dien verstande dat:
      • geen sloop van gebouwen hoeft plaats te vinden voor het vergroten van de maximum oppervlakte aan bijgebouwen tot 250 m2 indien deze vergroting van de oppervlakte dient ter vervanging van een gelijke oppervlakte aan gebouwen die behoren bij de betreffende woning en onder het overgangsrecht vallen;
      • indien op het betreffende perceel per bestaande woning een daarbij behorende oppervlakte van meer dan 400 m2 aan al dan niet onder het overgangsrecht gebrachte of te brengen bijgebouwen aanwezig is, de sloopmogelijkheden boven die oppervlakte op het betreffende perceel volledig moeten zijn benut voordat de sloopoppervlakte van meerdere locaties mag worden meegerekend om aan de vereiste oppervlakte te komen;
      • monumentale gebouwen niet mogen worden gesloopt en niet mee tellen in de bepaling van de sloopoppervlakte;
      • de inzetbare sloopmeters afkomstig moeten zijn uit het buitengebied van de gemeente Barneveld, dan wel uit het buitengebied van een andere gemeente die het Functieveranderingsbeleid Regio Food Valley 2016 heeft vastgesteld;
      • verzekerd is dat herbouw van de gesloopte gebouwen niet mogelijk is.
  1. 8. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 8.2.5 voor wat betreft de maximum hoogte van een faunahotel en toestaan dat de bouwhoogte maximaal 6 meter bedraagt en/of voor wat betreft het oppervlakte van een faunahotel en toestaan dat het oppervlakte maximaal 6 m² bedraagt mits:
    a. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de belangen van landschap en beeldkwaliteit;
    b. de architectonische en/of cultuurhistorische waarden van de bebouwing niet in onevenredige mate worden geschaad.

8.5 Specifieke gebruiksregels

8.6 Afwijken van de gebruiksregels

  1. 1. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 8.5.1 onder a ten behoeve van de uitoefening van een aan huis verbonden beroep, kleinschalig bedrijf en/of bed & breakfast in een bijgebouw, mits:
    1. a. maximaal 25% van de totale (vloer)oppervlakte van de 'woning' of het 'woongebouw' en de bijgebouwen wordt gebruikt voor het aan huis verbonden beroep, het kleinschalige bedrijf en/of bed & breakfast;
    2. b. de totale gezamenlijke (vloer)oppervlakte die wordt aangewend voor het aan huis verbonden beroep, kleinschalig bedrijf en/of bed & breakfast niet meer bedraagt dan 60 m2 bij een 'woning' of 'woongebouw';
    3. c. de belangen van gebruikers en/of eigenaren van nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;
    4. d. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de milieusituatie;
    5. e. een kamer/verblijfseenheid voor bed & breakfast heeft een maximum oppervlakte van 30 m2.
  2. 2. Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van artikel 8.5.1 en het gebruik van de bijgebouwen bij de woning ten behoeve van een bed & breakfast toestaan, mits:
    1. a. dit niet meer dan twee kamers betreft met maximaal twee bedden per kamer;
    2. b. er in die bijgebouwen geen keuken aanwezig is;
    3. c. de oppervlakte van de ruimte in gebruik voor bed & breakfast niet meer bedraagt dan 60 m2;
    4. d. het parkeren plaatsvindt op eigen terrein
  3. 3. bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van artikel 8.1 en de onzelfstandige huisvesting van één of meer huishoudens toestaan, mits wordt voldaan aan de minimale oppervlakte zoals genoemd in de Verordening doelgroepen sociale woningbouw en middenhuur gemeente Barneveld, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    1. a. de brandveiligheid;
    2. b. de externe veiligheid;
    3. c. de verkeersveiligheid;
    4. d. de sociale veiligheid;
    5. e. de milieusituatie;
    6. f. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden; en
    7. g. aangetoond dient te worden dat de woningen passen binnen de Woonvisie 2021-2025 'Wonen voor Jong en Oud';
    8. h. alsmede dat voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein is gewaarborgd;
  4. 4. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 8.5.1 onder c ten behoeve van het gebruik van grond als paardrijbak waarbij de paardrijbak ligt voor de voorgevelrooilijn, mits:
    1. a. de belangen van gebruikers en/of eigenaren van nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;
    2. b. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de milieusituatie;
    3. c. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de aanwezige landschapswaarden, tenzij hieraan door het nemen van maatregelen voldoende tegemoet kan worden gekomen.
  5. 5. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 8.1 en de stalling van caravans, campers en boten van derden toestaan, mits deze plaatsvindt in bestaande gebouwen.

8.7 Wijzigingsbevoegdheid

Artikel 9 Waarde - Archeologie 2

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(-en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van archeologische waarden van de gronden.

9.2 Bouwregels

  1. 1. Op of in deze gronden mogen, in afwijking van hetgeen in overige bestemmingen is bepaald, geen bouwwerken worden gebouwd voor zover de oppervlakte van het (ondergrondse) bouwwerk meer dan 2.000 m2 en de ondergrondse bouwdiepte meer dan 0,3 m bedraagt.
  2. 2. Als artikel 9.2, eerste lid van toepassing is, dan mag desondanks worden gebouwd ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming (en) - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - indien de archeologische waarden van het terrein naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld met een archeologisch onderzoeksrapport en/of advies van een archeologisch deskundige. In dat geval kan aan de omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen de voorwaarde worden verbonden dat technische maatregelen worden getroffen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden.
  3. 3. Indien uit de hiervoor bedoelde onderzoeksrapportage en/of advies blijkt dat de archeologische waarden zullen worden verstoord, kan het bevoegd gezag toch een omgevingsvergunning verlenen op voorwaarde dat:
  • opgravingen worden verricht en daarvan binnen twee jaar na inwerkingtreding van de omgevingsvergunning voor het bouwen rapportage wordt gedaan; en/of
  • een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg de werken of werkzaamheden die leiden tot bodemverstoring, begeleidt.

9.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

  1. 1. Het is binnen de bestemming 'Waarde - Archeologie 2' verboden zonder of in afwijking van een vergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren over een oppervlakte van meer dan 2.000 m2:
    1. a. grondbewerkingen dieper dan 0,3 m onder het maaiveld, zoals afgraven, diepploegen, egaliseren, frezen, scheuren van grasland, aanleg of rooien van bos, boomgaard of diepwortelende beplanting, aanbrengen van oppervlakteverhardingen, aanleggen van drainage, verwijderen van funderingen;
    2. b. het aanleggen van waterlopen en het vergraven, verruimen en dempen van bestaande waterlopen en kolken;
    3. c. het aanleggen van leidingen dieper dan 0,3 m onder het maaiveld.
  2. 2. De vergunning kan worden verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de archeologische waarden van de gronden, hetgeen kan blijken uit een archeologische rapportage en/of advies van een archeologisch deskundig.
  3. 3. Het in artikel 9.3 lid 1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:
    1. a. behoren bij het normale onderhoud, gebruik en beheer, dan wel archeologisch onderzoek betreffen;
    2. b. reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende vergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan;
    3. c. ten dienste van archeologisch onderzoek wordt uitgevoerd.

9.4 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat deze bestemming komt te vervallen, indien als gevolg van een nader archeologisch onderzoek is gebleken dat de archeologische waarden van de gronden niet behoudenswaardig zijn of niet langer aanwezig zijn of indien het rijksmonument is geschrapt uit het register op grond van de Erfgoedwet.

Artikel 10 Waarde - Archeologie 3

10.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(-en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van archeologische waarden van de gronden.

10.2 Bouwregels

  1. 1. Op of in deze gronden mogen, in afwijking van hetgeen in overige bestemmingen is bepaald, geen bouwwerken worden gebouwd voor zover de oppervlakte van het (ondergrondse) bouwwerk meer dan 250 m2 en de ondergrondse bouwdiepte meer dan 0,3 m bedraagt.
  2. 2. Als artikel 10.2, eerste lid van toepassing is, dan mag desondanks worden gebouwd ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming (en) - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - indien de archeologische waarden van het terrein naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld met een archeologisch onderzoeksrapport en/of advies van een archeologisch deskundige. In dat geval kan aan de omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen de voorwaarde worden verbonden dat technische maatregelen worden getroffen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden.
  3. 3. Indien uit de hiervoor bedoelde onderzoeksrapportage en/of advies blijkt dat de archeologische waarden zullen worden verstoord, kan het bevoegd gezag toch een omgevingsvergunning verlenen op voorwaarde dat:
  • opgravingen worden verricht en daarvan binnen twee jaar na inwerkingtreding van de omgevingsvergunning voor het bouwen rapportage wordt gedaan; en/of
  • een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg de werken of werkzaamheden die leiden tot bodemverstoring, begeleidt.

10.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

  1. 1. Het is binnen de bestemming 'Waarde - Archeologie 3' verboden zonder of in afwijking van een vergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren over een oppervlakte van meer dan 250 m2 :
    1. a. grondbewerkingen dieper dan 0,3 m onder het maaiveld, zoals afgraven, diepploegen, egaliseren, frezen, scheuren van grasland, aanleg of rooien van bos, boomgaard of diepwortelende beplanting, aanbrengen van oppervlakteverhardingen, aanleggen van drainage, verwijderen van funderingen;
    2. b. het aanleggen van waterlopen en het vergraven, verruimen en dempen van bestaande waterlopen en kolken;
    3. c. het aanleggen van leidingen dieper dan 0,3 m onder het maaiveld.
  2. 2. De vergunning kan worden verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de archeologische waarden van de gronden, hetgeen kan blijken uit een archeologische rapportage en/of advies van een archeologisch deskundige.
  3. 3. Het in artikel 10.3 lid 1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:
    1. a. behoren bij het normale onderhoud, gebruik en beheer, dan wel archeologisch onderzoek betreffen;
    2. b. reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende vergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan;
    3. c. ten dienste van archeologisch onderzoek wordt uitgevoerd.

10.4 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat deze bestemming komt te vervallen, indien als gevolg van een nader archeologisch onderzoek is gebleken dat de archeologische waarden van de gronden niet behoudenswaardig zijn of niet langer aanwezig zijn of indien het rijksmonument is geschrapt uit het register op grond van de Erfgoedwet.

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 11 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 12 Algemene Bouwregels

12.1 Bouwen ten dienste van de bestemming

Er mag uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de bestemming.

12.2 Ondergronds bouwen

  1. 1. Ondergrondse bouwwerken zijn uitsluitend toegestaan in de vorm van een onderbouw, danwel een onoverdekte toegangsconstructie voor een onderbouw, tenzij het een mestbassin of daarmee samenhangend of vergelijkbaar bouwwerk betreft;
  2. 2. Het bouwen van een onderbouw en onoverdekte toegangsconstructie is uitsluitend toegestaan indien en voor zover dit in de regels uitdrukkelijk is bepaald;
  3. 3. Indien de onderzijde van de begane grondvloer niet gelijk is aan het maaiveld, telt de ruimte tussen de onderzijde van de begane grondvloer en het maaiveld mee voor de inhoud van het gebouw;
  4. 4. De bouwdiepte van een onderbouw mag niet meer bedragen dan 3,5 m.

12.3 Ondergronds bouwwerk

Ongeacht het bepaalde in artikel 12.2 en de bestemming van de gronden is ondergronds bouwen toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - ondergronds bouwwerk'.

12.4 Inpandige bijgebouwen

Indien een bijgebouw wordt gerealiseerd overeenkomstig het bepaalde in de tweede volzin van artikel 1.30:

  1. a. telt dit bijgebouw niet mee voor de bepaling van de inhoud van de woning;
  2. b. telt de (vloer)oppervlakte van dit gebouw mee als oppervlakte aan bijgebouwen.

Artikel 13 Algemene Gebruiksregels

13.1 Gebruik overeenkomstig de bestemming

Als gebruik overeenkomstig de bestemming wordt aangemerkt:

  1. 1. het aanleggen van kabels en/of leidingen ten behoeve van de drinkwatervoorziening, de riolering, de waterhuishouding, de energievoorziening en de datacommunicatie, met uitzondering van:
    1. a. hoogspanningsleidingen;
    2. b. buisleidingen waarop het Besluit externe veiligheid buisleidingen van toepassing is,
    3. c. buisleidingen voor het transport van water, afvalwater of stoom met een doorsnede van 1 meter of meer en een lengte van 10 km of meer.
  2. 2. het gebruiken van een woning voor particuliere vakantie-verhuur met dien verstande dat:
  1. a. dit niet meer dan 60 nachten per kalenderjaar is;
  2. b. geen onevenredige aantasting van de milieusituatie plaatsvindt;
  3. c. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden niet onevenredig wordt aangetast; en
  4. d. parkeren op eigen terrein plaatsvindt.

13.2 Gebruik strijdig met de bestemming

Als gebruik strijdig met de bestemming wordt in ieder geval aangemerkt:

  1. a. het (laten) gebruiken van de gronden als stort- en/of opslagplaats van grond en/of afval, anders dan als stort- en/of opslagplaats voor bij de bestemming passend gebruik;
  2. b. het (laten) gebruiken van gronden voor sport- en wedstrijdterreinen, uitgezonderd het gebruik dat in Hoofdstuk 2 uitdrukkelijk is toegestaan;
  3. c. het (laten) gebruiken van gronden voor motor- en modelvliegtuigsport;
  4. d. het (laten) gebruiken van gronden voor militair oefenterrein met motorvoertuigen;
  5. e. het (laten) gebruiken van gronden voor een seksinrichting dan wel coffeeshop;
  6. f. het (laten) gebruiken van gronden voor een landingsplaats voor vliegtuigen, helikopters en/of ultralighthelikopters, niet zijnde traumahelikopters;
  7. g. het (laten) gebruiken van gronden voor camperterrein / - plaats.

13.3 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 13.2 onder g. ten behoeve van het realiseren van een camperterrein / - plaats met dien verstande dat:

  1. a. er ruimte mag worden geboden aan maximaal 8 camperplaatsen per terrein voor camperplaatsen;
  2. b. maximaal 5 nieuwe camperterreinen buiten reguliere terreinen binnen de gemeente Barneveld zijn toegestaan;
  3. c. een camperterrein niet binnen 500 meter van een verblijfsrecreatieterrein (inclusief kleinschalig kampeerterrein) mag worden gerealiseerd;
  4. d. het camperterrein alleen wordt voorzien van een water- en/of elektra-aansluiting;
  5. e. de camperplaatsen alleen mogen worden gebruikt voor wisselend en kortdurend verblijf (maximaal 2 nachten);
  6. f. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    1. 1. het straat- en bebouwingsbeeld;
    2. 2. de woonsituatie;
    3. 3. de verkeersveiligheid;
    4. 4. de milieusituatie; en
    5. 5. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

13.4 Parkeernormen

  1. 1. Voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen (zoals nieuwbouw- of verbouwplannen) waarvoor een omgevingsvergunning verplicht is, geldt dat voldoende parkeerplaatsen aanwezig dienen te zijn (en te blijven) conform de Nota Parkeernormen 2020 (bijlage 1). Indien de nota gedurende de planperiode wordt gewijzigd, wordt rekening gehouden met die wijziging.
  2. 2. Het bepaalde in het eerste lid geldt niet voor het vergroten van een woning.

Artikel 14 Algemene Aanduidingsregels

14.1 Voorwaardelijke verplichting

14.2 Reconstructiewetzone - extensiveringsgebied

Ter plaatse van de aanduiding 'reconstructiewetzone – extensiveringsgebied' zijn specifieke regels van toepassing die zijn opgenomen bij de bestemming 'Agrarisch'.

Artikel 15 Algemene Afwijkingsregels

15.1 Algemene afwijkingsregels

  1. 1. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het plan:
    1. a. indien en voor zover afwijkingen ten aanzien van de grens of de richting van wegen, parkeerstroken, paden, bermen en sloten en ligging van bebouwingsgrenzen noodzakelijk zijn ter aanpassing van het plan aan de werkelijke toestand van het terrein, die bij de uitmeting blijkt, mits die afwijkingen ten opzichte van hetgeen op de verbeelding is weergegeven niet meer dan 10 m zijn;
    2. b. ten behoeve van het bouwen in afwijking van de bepalingen ten aanzien van de afmetingen van de bebouwing met uitzondering van oppervlakte en inhoudsmaten, mits de afwijkingen beperkt blijven tot ten hoogste 10% van de in het plan weergegeven maten;
    3. c. voor wat betreft de maximum inhoud van een inpandige (voormalige) bedrijfswoning in een (voormalig) agrarisch bedrijfsgebouw en toestaan dat een woning wordt gebouwd met een grotere inhoud, mits (indien aanwezig) de bestaande architectonische en/of cultuurhistorische waarde van het (voormalige) agrarische bedrijfsgebouw blijft gehandhaafd dan wel wordt versterkt;
    4. d. voor wat betreft het toestaan dat de gronden in afwijking van het bepaalde in artikel 14.1, op een andere gelijkwaardige wijze worden ingericht en in stand worden gehouden dan is bepaald in het inrichtingsplan en beheersplan, zoals opgenomen in Bijlage 4 en Bijlage 5, mits:
      • de belangen van gebruikers en/of eigenaren van nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;
      • geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de belangen van landschap en beeldkwaliteit;
      • de gemeentelijke landschapsadviseur akkoord gaat met de voorgestelde andere gelijkwaardige wijze van inrichting;
    5. e. ten behoeve van het realiseren van buitengevelisolatie (met nieuwe gevelbekleding) aan een bestaand gebouw of bouwwerk en toestaan dat de goot- en bouwhoogte, de grenzen van een bouwvlak en de inhoud worden overschreden, mits:
      • de overschrijding beperkt blijft tot een afstand van 0,5 m;
      • geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het straat- en bebouwingsbeeld
      • indien er sprake is van een gemeentelijk of rijksmonument, na advies van de daartoe aangewezen adviescommissie.
    6. f. ten behoeve van het gebruik van grond voor het plaatsen van zonnecollectoren, mits:
      • de zonnecollectoren ten dienste staan van een woning, woongebouw of bedrijfsgebouwen binnen het bouwvlak of een bestemmingsvlak;
      • de grond waarop de zonnecollectoren geplaatst worden direct grenst aan het bestemmingsvlak of bouwvlak waartoe de zonnecollectoren behoren;
      • de geschatte opbrengst in kilowattuur mag niet meer zijn dan ten hoogste het eigen geschatte verbruik van de woning, woongebouw of bedrijfsgebouwen;
      • de aanwezige daken van woning(en) en (bedrijfs)gebouwen onvoldoende geschikt zijn door draagconstructie, vorm, monumentale waarde, afmeting of oriëntatie om de collectoren op te bevestigen;
      • de totale oppervlakte die gebruikt wordt voor het plaatsen van zonnecollectoren maximaal 250 m² bedraagt;
      • de belangen van gebruikers en/of eigenaren van nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;
      • geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de milieusituatie;
      • geen significante aantasting plaatsvindt van ecologische waarden;
      • het terrein waarop de zonnecollectoren staan wordt voorzien van een goede landschappelijke inpassing;
    7. g. ten behoeve van het gebruik van de gronden als paddock, mits:
  • de paddock wordt hobbymatig gebruikt ten dienste van bewoners van de woning of een woongebouw;
  • de paddock ligt binnen het bouwvlak of aansluitend aan het bouwvlak;
  • de paddock ligt achter de voorgevelrooilijn;
  • de oppervlakte niet meer bedraagt dan 360 m2;
  • de afstand tot een woning van een derde niet minder dan 30 m bedraagt;
  • niet gelegen in gronden met de aanduiding 'overig - kernrandzone'
  • geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de belangen van landschap en beeldkwaliteit.
  1. 2. Een omgevingsvergunning, als bedoeld in het eerste lid, kan niet worden verleend indien enig aangrenzend terrein of enige aangrenzende bebouwing in een toestand wordt gebracht, die strijdig is met het plan en/of indien op enig aangrenzend terrein de verwerkelijking van het plan wordt belemmerd en dit niet door het verbinden van voorschriften aan de omgevingsvergunning kan worden voorkomen.

Artikel 16 Algemene Wijzigingsregels

16.1 Algemeen

Burgemeester en wethouders kunnen, indien en voor zover dringende redenen die na het vaststellen van het plan tot hun kennis zijn gekomen hiertoe aanleiding geven en voor zover het belang van een goede ruimtelijke ontwikkeling van het gebied dat in het plan is begrepen niet wordt geschaad:

  1. 1. een bestemmingsgrens tussen twee bestemmingsvlakken zodanig wijzigen, dat het kleinste bestemmingsvlak met niet meer dan 10% wordt verkleind of vergroot;
  2. 2. een bebouwingsgrens zodanig wijzigen, dat het bebouwingsvlak met niet meer dan 10% wordt verkleind of vergroot.

16.2 Standplaats

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat de aanduiding 'specifieke vorm van detailhandel - Standplaats' wordt toegevoegd aan de gronden, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • het straat- en bebouwingsbeeld;
  • de woonsituatie;
  • de verkeersveiligheid;
  • de milieusituatie; en
  • de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

16.3 Wijzigingsbevoegdheid Staat van Bedrijfsactiviteiten

Burgemeester en wethouders kunnen de bij het plan behorende Bijlage 3 Staat van Bedrijfsactiviteiten wijzigen en soorten bedrijven toevoegen of afvoeren dan wel de categorie-indeling van soorten bedrijven wijzigen, mits de stand van de techniek hiertoe aanleiding geeft, met dien verstande dat alleen bedrijven die zijn genoemd onder de categorieën 1 en 2 zijn toegestaan.

Artikel 17 Algemene Procedureregels

17.1 Procedure bij het stellen van nadere eisen

Voor een besluit tot het stellen van een nadere eis geldt de volgende voorbereidingsprocedure:

  1. 1. een ontwerpbesluit ligt, met bijhorende stukken, gedurende twee weken ter inzage;
  2. 2. burgemeester en wethouders geven voorafgaand aan de terinzagelegging kennis van het ontwerpbesluit in één of meer dag-, nieuws of huis-aan-huisbladen of op een andere geschikte wijze. De kennisgeving geschiedt tevens langs elektronische weg;
  3. 3. de kennisgeving houdt mededeling in van de bevoegdheid tot het naar voren brengen van zienswijzen gedurende de onder 1 genoemde termijn;
  4. 4. burgemeester en wethouders delen aan hen die zienswijzen naar voren hebben gebracht de beslissing daaromtrent mede.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 18 Overgangsrecht

18.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. 1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    1. a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. 2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  3. 3. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

18.2 Overgangsrecht gebruik

  1. 1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. 2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. 3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. 4. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 19 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan 'Harskamperweg e.o.' van de gemeente Barneveld.

Behoort bij het besluit van de raad van de gemeente Barneveld

Bijlagen

Bijlage 1 Nota Parkeernormen 2020

Bijlage 2 Lijst Kleinschalige Bedrijfsactiviteiten

Bijlage 3 Staat Van Bedrijfsactiviteiten

Bijlage 4 Inpassingsplan, Beplantingsplan

Bijlage 5 Overzicht Maatschappelijke Tegenprestaties

Bijlage 6 Te Slopen Bebouwing Harskamperweg E.o.

Bijlage 7 Landschappelijke Inpassing Garderbroekerweg 241

Hoofdstuk 1 Inleiding

Voor percelen aan de Harskamperweg (ten zuiden van nrs. 58/60) en de Oude Essenerweg 13, 13A, 15 en 17 in Kootwijkerbroek is een verzoek ingediend om niet-agrarische bedrijvigheid (bebouwing en buitenopslag) en een woning te realiseren. Het gaat hierbij om de nieuwvestiging van twee niet-agrarische bedrijven.

De nieuwe woning is ten westen van de (voormalig) bedrijfswoning aan de Oude Essenerweg 15 beoogd. De ontsluiting van de niet-agrarische bedrijvigheid is aan de Harskamperweg, ten zuiden van nummer 60 beoogd.

Er wordt ten behoeve van het plan bebouwing gesloopt en het agrarische bouwvlak aan de Oude Essenerweg 13, 13A, 15 en 17 (kadastraal bekend gemeente Garderen, sectie L, nummers 1186, 1189, 1192, 1187, 1188, 1193, 1194, 1165, 1190 en 1191) komt te vervallen. Harskamperweg 60, kadastraal bekend gemeente Garderen, sectie L, nummer 886, behoudt de agrarische bestemming (met bouwvlak).

Op het perceel Garderbroekerweg 241, kadastraal bekend gemeente Garderen, sectie L, nummer 1077 (gedeeltelijk), wordt de aanduiding 'bedrijfswoning' verwijderd. De bestemming 'Bedrijf' wordt op die specifieke locatie gewijzigd naar de bestemming 'Groen'.

De bestaande bedrijfswoningen Oude Essenerweg 15 en 17, kadastraal bekend gemeente Garderen, sectie L, nummers 711 en 978, krijgen een woon-bestemming in de vorm van een woongebouw. Er wordt ook natuur in de vorm van een brede houtsingel met beplanting aangelegd, waarbij ook maatschappelijke tegenprestaties worden geleverd. Zo komen er in dat kader onder meer extra beplantingsstructuren, meerjarig bloemrijk grasland, een hoogstamfruitboomgaard en een paddenpoel.

De uitvoering van het plan is niet mogelijk binnen de geldende bestemmingsplannen. Daarom is voorliggende herziening van de bestemmingsplannen "Buitengebied 2012" en "Garderbroekerweg-Kerkweg" opgesteld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1703-0002_0001.png"

Afbeelding: globale ligging locatie

Voorliggend plan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De toelichting is opgebouwd uit acht hoofdstukken. Na dit hoofdstuk beschrijft hoofdstuk 2 de bestaande situatie. Vervolgens wordt in hoofdstuk 3 een beschrijving van het plan gegeven. Hoofdstuk 4 gaat vervolgens in op het beleidskader. Het vijfde hoofdstuk gaat in op de randvoorwaarden, waarna in het zesde hoofdstuk de juridische aspecten worden besproken. In hoofdstuk 7 is aandacht voor de economische uitvoerbaarheid. Hoofdstuk 8 gaat in op de resultaten van de procedure ten behoeve van dit bestemmingsplan.

Hoofdstuk 2 Bestaande Situatie

2.1 Begrenzing Plangebied

Het plangebied ligt aan de Harskamperweg, ten zuiden van nummer 60, en aan de Oude Essenerweg 13 13A, 15 en 17 in Kootwijkerbroek, ten oosten van de kern Kootwijkerbroek.

Het plangebied wordt aan de noordwestzijde begrensd door bedrijfsbebouwing. Ten noorden en oosten vormt de Harskamperweg en agrarische gronden de grens van het plangebied. De grens aan de zuid- en westzijde wordt gevormd door agrarische gronden en de Oude Essenerweg. Onderstaande afbeelding geeft de ligging van het plangebied weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1703-0002_0002.png"

Afbeelding: ligging plangebied

Ook het perceel Garderbroekerweg 241 maakt onderdeel uit van het plan, omdat daar de functieaanduiding 'bedrijfswoning' wordt geschrapt. Dat gebied grenst aan de bedrijfsbebouwing van de locatie Garderbroekerweg 241 (wat betreft de west- en noordzijde). De oostzijde wordt begrensd door de Garderbroekerweg en agrarische gronden. Ook ten zuiden hiervan zijn agrarische gronden gelegen.

2.2 Geldende Bestemmingen

Het plangebied ligt voor een gedeelte in de bestemmingsplannen "Buitengebied 2012" en zoals nadien door het college gewijzigd en in werking getreden, door de raad herzien en in werking getreden en zoals gewijzigd door een intrekkingsbesluit van de raad. Ook ligt een gedeelte van het plangebied in het bestemmingsplan "Garderbroekerweg-Kerkweg".

De gronden hebben binnen het bestemmingsplan "Buitengebied 2012" de bestemmingen 'Agrarisch' (met bouwvlak) en 'Groen'. Daarnaast geldt de gebiedsaanduiding 'reconstructiewetzone - extensiveringsgebied V' en de functieaanduiding 'intensieve veehouderij'. Ook geldt hier de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1'. Er zijn twee bedrijfswoningen vergund (op Oude Essenerweg 15 en 17) en planologisch toegestaan.

Tevens geldt het bestemmingsplan "Parapluherziening Cultuurhistorie - Archeologie". De locatie heeft hierin de bestemmingen 'Waarde - Archeologie 2' en 'Waarde - Archeologie 3'. Hiermee is de dubbelbestemming ''Waarde - Archeologie 1' uit het bestemmingsplan "Buitengebied 2012" komen te vervallen.

Binnen het bestemmingsplan "Garderbroekerweg-Kerkweg" hebben de gronden de bestemming 'Agrarisch - Onbebouwd'.

Ook gelden de "Parapluherziening Parkeernormen" en "Parapluherziening functieveranderingsbeleid 2016 en woninginhoud" voor het totale plangebied.

De locatie waar de niet-gerealiseerde bedrijfswoning zich bevindt (Garderbroekerweg 241) heeft binnen het huidige bestemmingsplan "Garderbroekerweg-Kerkweg" de bestemming 'Bedrijf'. Er is daar een bedrijfswoning planologisch toegestaan. Deze locatie wordt ook betrokken bij voorliggend plan om de verplaatsing van meters planologisch vast te leggen én de bouw van een bedrijfswoning hier uit te sluiten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1703-0002_0003.png"

Afbeelding: bestemmingsplannen "Buitengebied 2012" en "Garderbroekerweg-Kerkweg"

Realisatie van niet-agrarische bedrijvigheid met buitenopslag en de bouw van een woning is binnen deze bestemmingen niet toegestaan.

In de geldende bestemmingsplannen zijn geen mogelijkheden opgenomen die uitvoering van voorliggend plan mogelijk maken, bijvoorbeeld door wijziging of afwijken met een omgevingsvergunning. Daarom is een herziening van de bestemmingsplannen noodzakelijk.

2.2.1 Voorbereidingsbesluit

Er geldt overigens ook een voorbereidingsbesluit van de Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening met betrekking tot hyperscale datacenters op deze locatie. Nu het plan geen hyperscale datacenter mogelijk maakt, is dit voorbereidingsbesluit niet relevant voor onderhavig plan.

Hoofdstuk 3 Planbeschrijving

Bestaande situatie
Op dit moment is sprake van grote verrommeling op de locatie Oude Essenerweg/Harskamperweg van het plangebied. De nog aanwezige schuren bevinden zich in een zeer slechte staat. In het verleden hebben hier vier schuren gestaan (intensieve veehouderij) met een lengte van 325 meter elk. De twee middelste schuren zijn reeds gesloopt. Hier vindt momenteel zandopslag plaats (tijdelijk). Een deel van de meest westelijke schuur is ook afgebroken. De meest oostelijke schuur is in zijn geheel nog aanwezig. Op de daken zit asbest. De schuren zijn niet in gebruik voor de huisvesting van dieren. Zie de onderstaande afbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1703-0002_0004.png"

Afbeelding: huidige situatie (luchtfoto 2023)

De twee bestaande bedrijfswoningen Oude Essenerweg 15 en 17 zijn in gebruik als burgerwoningen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1703-0002_0005.png"

Afbeelding: bestaande bedrijfswoningen Oude Essenerweg 15 en 17

De bedrijfswoning aan Garderbroekerweg 241 is niet gerealiseerd. Dit is nu een kavel met enkel gras.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1703-0002_0006.png"

Afbeelding: huidige situatie Garderbroekerweg 241 (met rood omcirkel de locatie)

Beoogde situatie
Het plan ziet op de realisatie van bedrijfsbebouwing en buitenopslag (voor twee bedrijven) aan de Harskamperweg, ten zuiden van nr. 60. De ontsluiting van de niet-agrarische bedrijvigheid zal hier ook ten zuiden van zijn. Elk bedrijf heeft één uitrit. Daarnaast wordt een woning ten zuiden van Oude Essenerweg 15 mogelijk gemaakt.

Om dit mogelijk te maken wordt het agrarische bouwvlak en bijbehorende aanduiding 'intenstieve veehouderij' verwijderd. Ook wordt de voormalige agrarische bedrijfsbebouwing gesloopt. In ruil voor bebouwing op de zuidelijke bedrijfslocatie wordt een bedrijfswoning wegbestemd aan de Garderbroekerweg 241. De bestemming 'Bedrijf' wordt gewijzigd in de bestemming 'Groen'. De twee bedrijfswoningen aan de Oude Essenerweg 15 en 17 krijgen de bestemming 'Wonen' (woongebouw). De locatie Harskamperweg 60 behoudt in de beoogde situatie de agrarische bedrijfsbestemming. Dit omdat deze eigenaar niet meedoet in het plan.

Naast de sloop van bebouwing, maakt ook landschappelijke inpassing en het leveren van een maatschappelijke tegenprestatie onderdeel uit van dit plan (zie Bijlage 5 van de regels). Ter compensatie wordt ten zuiden van de bedrijven een brede groensingel aangelegd. Ook wordt de bedrijfswoning die planologisch nog gebouwd kan op het perceel Garderbroekerweg 241 wegbestemd. Het mogelijk maken van bedrijfsbebouwing bij de zuidelijke bedrijfslocatie in ruil voor het niet realiseren van een (mogelijke) bedrijfswoning aan de Garderbroekerweg 241 is stedenbouwkundig en ook ruimtelijk akkoord.

Onderstaande afbeelding geeft de beoogde situatie aan (inrichtingstekening). Plangebied A is de noordelijke bedrijfslocatie (geel omcirkeld) en plangebied B is de zuidelijke bedrijfslocatie (oranje omcirkeld). De afbeelding is toegevoegd als Bijlage 4 bij de regels. Onderstaande afbeelding geeft de beoogde situatie weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1703-0002_0007.png"

Afbeelding: beoogde situatie (inrichtingstekening)

Onderstaande afbeelding geeft de te slopen bebouwing (binnen het rode kader) weer. Het betreft de bebouwing binnen het rode kader op de afbeelding. Met een voorwaardelijke verplichting is de sloop vastgelegd in voorliggend bestemmingsplan. Er wordt pas een omgevingsvergunning verleend voor de bouw van een bedrijfspand of woning nadat de bebouwing gesloopt is.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1703-0002_0008.png"
Afbeelding: te slopen bebouwing

Dit plan kent een lange voorgeschiedenis om te komen tot een situatie waarbij de vier schuren gesloopt worden. Zo is namelijk al met de vaststelling van het bestemmingsplan "Garderbroekerweg-Kerkweg" door de raad op 4 maart 2015 een eerste aanzet hiertoe gegeven om te komen tot het nu voorliggende plan. Immers met dat plan zijn de twee middelste schuren gesloopt. Zie hiervoor de paragraaf 'Wat ging hier aan vooraf' later in dit hoofdstuk. Met het nu voorliggende plan worden de twee buitenste gebouwen gesloopt.

De gronden binnen het plangebied zijn in bezit van verschillende eigenaren. Met dit plan ontstaat ruimtelijke kwaliteitswinst wanneer alle voormalige agrarische schuren worden gesloopt (met uitzondering van Harskamperweg 60). In de vorm van maatwerk komt bebouwing terug na de sloop van de bebouwing.

Niet-agrarisch bedrijf, noordzijde
In de beoogde situatie zijn er twee niet-agrarische bedrijven gevestigd met buitenopslag (nieuwvestiging). Het bedrijf op het noordelijke gedeelte in het plangebied wil een bedrijfspand van 2.080 m2 met een oppervlakte van 10.000 m2 aan buitenopslag realiseren. Vanwege het feit dat de gronden waar gekeerd wordt niet voor opslag mogen worden gebruikt, bedraagt de daadwerkelijk oppervlakte van buitenopslag: 6.533 m2.

Het bedrijf dat hier komt, monteert grote installaties (modulaire PV systemen) die voornamelijk geplaatst worden bij MKB bedrijfspanden en agrarische bedrijven. Hiervoor worden zonnepanelen door derden aangeleverd en ter plekke op de bedrijfslocatie Harskamperweg aan elkaar gekoppeld/gemonteerd. Vervolgens wordt het systeem getransporteerd of op de bestemde locatie door het bedrijf zelf geïnstalleerd op de daken. Het betreft panelen die klaargezet en vervoerd worden met een lengte van 15 meter.

Deze bedrijfsactiviteiten zijn aan te merken als activiteiten die behoren bij een bouwbedrijf. Op de verbeelding krijgt dit bedrijf daarmee de aanduiding: 'specifieke vorm van bedrijf - bouwbedrijf: b.o. > 2.000 m2' (milieucategorie 3.2). De vestiging van dit bedrijf is hier vanuit milieuoogpunt mogelijk (zie paragraaf 5.11 van de toelichting.

Niet-agrarisch bedrijf, zuidzijde
Op het zuidelijke gedeelte van de niet-agrarische bedrijfsbestemming komt een bedrijf dat gespecialiseerd is in de opslag van zand en grind. Daarnaast wordt ook materieel ten behoeve van de grond-, weg- en waterbouw opgeslagen. Het gaat hier onder andere om duikers, bermblokken, klinkers, pvc, drainageleidingen, kolken, betonbanden, transportmiddelen etc. Door het bedrijf is aangegeven dat met het afgraven van gronden en verwijderen van puin veelal verwijdering van dergelijk materieel gepaard gaat. In plaats dat derden dit materieel op moeten komen halen, kan het bedrijf deze elementen zelf meenemen. Deze opslag neemt echter veel ruimte in waar het bedrijf op de hoofdlocatie (aan de Garderbroekerweg 241) niet over beschikt.

Bij deze activiteiten passen de volgende aanduidingen:
- 'specifieke vorm van bedrijf - groothandel in zand en grind, algemeen: b.o. > 200 m2' (milieucategorie 3.2)';
- 'specifieke vorm van bedrijf - aannemersbedrijf in de grond-, weg- en waterbouw' (milieucategorie 3.1).

Dit niet-agrarische bedrijf wil 450 m2 aan bedrijfsbebouwing met een oppervlakte van 7.000 m2 aan buitenopslag en verharding realiseren. Ook hier geldt dat geen buitenopslag mag plaatsvinden op gronden waar gekeerd moet worden. Hiermee bedraagt de daadwerkelijke oppervlakte van buitenopslag 6.114 m2.

Het bedrijfsgebouw krijgt een goot- en bouwhoogte van respectievelijk 5 en 8 meter. Het geheel wordt landschappelijk ingepast conform eerdere wensen en ontneemt het zicht op de opslag.

Er komen keerwanden. De opslag van het zand mag maximaal 5 meter bedragen. Dit wordt op de verbeelding met de aanduiding 'maximum hoogte' vastgelegd. Voor het noordelijke bedrijf is de hoogte van de opslag bepaald en vastgelegd op 3 meter.

Op bedrijventerreinen in de omgeving is geen ruimte voor deze twee bedrijven, vandaar dat voorliggende percelen worden ontwikkeld. Zie verder paragraaf 5.7 van de toelichting.

Maatwerk - sloop bebouwing en maatschappelijke tegenprestatie
Wanneer bedrijven met een grotere oppervlakte dan 1.000 m2 in het buitengebied zijn of worden gevestigd en behoefte hebben aan uitbreiding, kan onderzocht worden of een maatwerkoplossing mogelijk is. Er moet dan wel aangetoond worden dat verplaatsing naar een bedrijventerrein in redelijkheid niet mogelijk is. Hierbij kan het gedachtegoed van de menukaart worden toegepast. Het gaat dan om de regionale menukaart (Menukaart Regio FoodValley). De menukaart is ontwikkeld om ruimte te bieden aan bedrijven én een mooier buitengebied. De menukaart bevat zowel beleidsregels als praktische tools om maatwerk te bieden bij bedrijven in het buitengebied. Hiervoor verwijzen we naar paragraaf 4.4.2 in hoofdstuk 4 van de toelichting.

Er is hier sprake van een vorm van functieverandering en maatwerk, waarbij het gedachtegoed van de menukaart is toegepast. In de beoogde situatie ontstaat hier meer dan 1.000 m2 aan bedrijfsbebouwing. Hoewel het functieveranderingsbeleid niet ziet op dergelijke grote ontwikkelingen, is het plan aan te merken als een vorm van functieverandering. Immers de agrarische bestemming wijzigt van functie, naar een niet-agrarische bedrijfsbestemming voor de twee bedrijven en naar een woon-bestemming.

Het is noodzakelijk dat naast de sloop van bebouwing en de landschappelijke inpassing een maatschappelijke tegenprestatie wordt geleverd. Er is hiervoor een analyse opgesteld (zie bijlage 5 van de regels). Hierbij is uitgegaan van de hoogste staffel, namelijk dat de tegenprestatie 8% van de bouwkosten moet zijn. De volgende tegenprestaties worden gedaan:

1. Extra aanplant bomen met onderbegroeiing;
2. Natuurinclusief inrichten van de buitenruimte (lijnvormige structuren bomenrij, aanleg meerjarig bloemrijk grasland/-veld, hoogstamfruitboomgaard en de aanleg van een padden-/amfibieënpoel):
3. Natuurinclusief bouwen woning;
4. Wegnemen van lichthinder;
5. Extra investering in architectuur, bouwmaterialen of bouwwijzen.

Wat betreft extra aanplant aan bomen met onderbegroeiing komt er een oppervlakte van 3.598 m2 extra bij (dit komt bovenop de landschappelijke inpassing). Dit is in de vorm van lijnvormige structuren (bomenrij). In die gedeelten komen zomereiken en de ondergroei is struweel, meidoorn, lijsterbes, veldesdoor, krent en hazelaar. De buitenruimte wordt natuurinclusief ingericht. Het meerjarig bloemrijk grasland dient als foerageergebied, verblijfgebied en voortplantingsgebied voor de soorten das, eekhoorn, gewone bosspitsmuis, rosse woelmuis, bosmuis, steenmarter, bunzing, egel, haas en vos. Door de aanleg van het bloemrijk grasland zullen dag- en nachtvlinders weer worden aangetrokken (in de huidige situatie is het gebied geen geschikt habitat voor dag- en nachtvlinders). Het natuurdoeltype is N12.02: Kruidenrijk- en faunarijk grasland. Dit zal worden ingevuld met onder andere duizendblad, esparcette, honingklaver, karwij, kleine pimpernel, koriander, luzern en rode klaver. Deze soorten zijn geschikt voor zandgronden en trekken veel bijen en vlinders aan door de vele nectarrijjke bloesems. Muizen, hazen en marterachtigen vinden hun beschutting in de hogere grassoorten.

De aanleg van een hoogstamboomgaard verhoogt de biodiversiteit en komt ten gunste van diersoorten. Er zal een steenuilkast worden geplaatst en er komt een haag rondom de boomgaard. De natuurlijke poel dient rijk te zijn aan waterplanten voor een natuurlijke waterzuivering. Uit de ecologische gebiedsanalyse is gebleken dat het gebied behoort tot functioneel leefgebied van verschillende amfibieënsoorten, zoals gewone pad, bruine kikker en kleine watersalamander. Amfibieën benutten het gebied als foerageergebied en bezetten er mogelijk een (winter)rustplaats. Door het aanleggen van een poel kan er een bijdrage geleverd worden aan een geschikt voortplantingsbiotoop. Er wordt een geschikt landbiotoop gecreëerd voor amfibieën. In paragraaf 4.4.2 van de toelichting wordt eveneens ingegaan op de maatschappelijke tegenprestaties.

Deze te leveren tegenprestaties rechtvaardigen het hier om mee te werken aan het plan. Er is een voorwaardelijke verplichting opgenomen om landschappelijke inpassing en de maatschappelijke tegenprestaties zeker te stellen. Ruimtelijk is het plan aanvaardbaar.

Wat ging hier aan vooraf?
Op 4 maart 2015 heeft de raad het bestemmingsplan "Garderbroekerweg-Kerkweg" vastgesteld. In dit plan is al ingegaan op de locatie Oude Essenerweg/Harskamperweg. Zo is in dat plan aangegeven dat de opstallen (vier lange schuren) aan de Oude Essenerweg in bezit zijn van twee verschillende eigenaren. Onderstaande afbeelding, die ook is opgenomen in het genoemde bestemmingsplan, geeft een indicatie van de toekomstige indeling Oude Essenerweg / Harskamperweg.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1703-0002_0009.png"

Afbeelding (2015): indicatie toekomstige indeling (uit plan "Garderbroekerweg-Kerkweg")

Het volgende is opgenomen in het bestemmingsplan "Garderbroekerweg-Kerkweg":

Getracht wordt de opstallen te laten verdwijnen en hier in de vorm van een maatwerkconstructie nieuwe bebouwing voor te laten terugkomen. Het bestemmingsplan "Garderbroekerweg-Kerkweg" biedt de eerste aanzet hiertoe waarna de verwachting is dat de twee buitenste gebouwen in een later stadium zullen volgen. Dit zal dan gebeuren in een separaat bestemmingsplan (het nu voorliggende plan). Op deze wijze zal het gebied verlost worden van ruim 17.000 m2 opstallen welke door de veelal vervallen staat waarin deze verkeren een doorn in het oog zijn van omwonenden en passanten. De twee middelste lange schuren zijn al gesloopt. De ammoniak van 133.000 vleeskuikens die er ooit vergund waren in de door Verhoef aangekochte stallen zijn door de gemeente aangekocht om Harselaar-Zuid te realiseren. Deze dieren zijn bij procedure op 20-01-2014 ingetrokken. Alleen de buitenste schuren staan er (voor gedeelten) nog.

Aanwezige bebouwing en sloop bebouwing
Uit eerdere nameting van de bebouwing op de locatie (in 2013) is gebleken dat de oppervlakte van nog te slopen schuren (inzetbaar in het kader van functieverandering) in het totale plangebied 8.320 m2 bedraagt (de twee middelste schuren zitten niet in die berekening).

Niet-agrarisch bedrijf, noordzijde
In het verleden (in 2014) is de afspraak gemaakt dat 25% van de te slopen agrarische bebouwing mag worden teruggebouwd. Hieruit volgt dat bij de noordelijke bedrijfslocatie maximaal 2.080 m2 nieuwe bedrijfsbebouwing mag komen (= 25% van de totale bebouwing). Ook buitenopslag maakte hier onderdeel vanuit. Voor het zuidelijke gedeelte was overigens eveneens die afspraak gemaakt (25% terugbouwen aan niet-agrarische bebouwing), buitenopslag en de bouw van een woning. Doordat in 2014 het plan voor het noordelijke gedeelte niet zover ontwikkeld waren, is destijds alleen voor Garderbroekerweg 241 een bestemmingsplanprocedure doorlopen en niet voor het nu voorliggende plangebied aan de Oude Essenerweg 13, 13a, 15 en 17.

Niet-agrarisch bedrijf, zuidzijde
Bij de zuidelijke bedrijfslocatie is 10.000 m2 aan zandopslag mogelijk volgens de destijds (bovenstaande) opgesteld schets. Destijds was geen bebouwing wenselijk. Inmiddels heeft ook de zuidelijke bedrijfslocatie behoefte aan een gebouw op het terrein. In ruil voor het niet realiseren van een bedrijfswoning aan Garderbroekerweg 241 is de realisatie van een gebouw van 450 m² bij de zandopslag aanvaardbaar. Het gebouw moet hierbij wel ogen als een agrarische schuur. In de maatschappelijke tegenprestaties is hier aandacht voor (beeldkwaliteit).

Locatie Garderbroekerweg 241
Doordat in het bestemmingsplan "Garderbroekerweg-Kerkweg" een inrichtingsplan zit én het huidige gebruik van de niet-gerealiseerde bedrijfswoning weiland is, zal de bestemming 'Bedrijf' gewijzigd worden naar de bestemming 'Groen'. Vanwege het feit dat de bestemming 'Bedrijf' naar 'Groen' wijzigt en de aanduiding 'bedrijfswoning' verwijderd, is het eveneens noodzakelijk dat het totale bestemmingsvlak 'Bedrijf' gewijzigd wordt naar de bestemming 'Bedrijf - Niet agrarisch'. Daarom is ook de bedrijfsbestemming meegenomen in dit plan. De aanduiding 'bedrijfswoning uitgesloten' is toegevoegd op de bestemming 'Bedrijf - Niet agrarisch'. Verder is in de regels de aanduiding die ziet op de groothandel in hout- en bouwmaterialen, algemeen: b.o. > 2.000 m2 (sb-83) toegevoegd. Op de verbeelding komen dezelfde specifieke vormen van bedrijven terug als die er nu gelden (naast (sb-83) ook (sb-85), ten behoeve van de groothandel in zand en grind, algemeen: b.o. > 200 m2).

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1703-0002_0010.png"

Afbeelding: inrichtingstekening uit het plan "Garderbroekerweg-Kerkweg"

Woningen
De twee bestaande bedrijfswoningen (Oude Essenerweg 15 en 17) krijgen elk een woonbestemming. De inhoud van de woningen is opgemeten. Nummer 15 heeft een inhoud van 366 m3 en nummer 17 heeft een inhoud van 552 m3. Deze gezamenlijke inhoud van 918 m3 is met de aanduiding 'maximum volume (m3)' op de verbeelding weergegeven.

De goot- en bouwhoogte van de bestaande woningen wordt 5,5 meter en 8,5 meter zodat vergunde hoogten hierbinnen vallen.

De nieuw te bouwen woning ten westen van Oude Essenerweg 15 krijgt een inhoud van 600 m3. Dit omdat in 2014 met het bepalen van de beoogde gewenste situatie de inhoud van een burgerwoning die inhoudsmaat betrof. Deze nieuwe woning krijgt een bouwvlak die kleiner is dan het bestemmingsvlak. Een al aanwezige inrit wordt gebruikt om die nieuwe woning te bereiken. Ruimtelijk is dit aanvaardbaar.

Locatie Harskamperweg 60
Harskamperweg 60 behoudt zijn agrarische bestemming (met bouwvlak). Wel wordt de aanduiding intensieve veehouderij verwijderd, omdat hier geen dieren op deze wijze worden gehouden. Op 23 oktober 2002 is een gewijzigde bouwvergunning verleend voor het bouwen van een berging/werktuigenloods ten behoeve van agrarisch gebruik (met een oppervlakte van 22 meter bij 25 meter). Intensieve veehouderij is hier niet aan de orde. Alleen een bedrijf met 5 NGE of meer aan niet-grondgebonden veehouderij heeft krijgt de aanduiding 'intensieve veehouderij' (iv). Nu daarvan hier geen sprake is, is deze aanduiding niet langer meer opgenomen.

Hoofdstuk 4 Beleidskader

4.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op het relevante beleidskader. Het gaat om beleid en beleidsnota's die direct dan wel indirect doorwerken in het bestemmingsplan of invloed hebben op de bestemmingsregelingen. Van deze nota's is hierna per bestuursniveau een beknopte samenvatting gegeven.

4.2 Rijk

4.2.1 Nationale Omgevingsvisie

Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) 'Duurzaam perspectief voor onze leefomgeving' in werking getreden. Deze visie bevat de hoofdzaken van het strategisch rijksbeleid voor de fysieke leefomgeving. Dit is een combinatie van beleid uit de bestaande beleidsdocumenten, met en zonder wettelijke grondslag, en nieuw strategisch beleid. De grote en complexe opgaven, zoals klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw, zullen Nederland gaan veranderen. De NOVI bevat een toekomstperspectief met de ambities van het Rijk. In de NOVI zijn 21 nationale belangen met bijbehorende opgaven geformuleerd. Deze nationale belangen komen samen in vier prioriteiten:

  1. 1. ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  2. 2. duurzaam economisch groeipotentieel;
  3. 3. sterke en gezonde steden en regio's;
  4. 4. toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

Voor de vier NOVI-prioriteiten geldt steeds dat zowel voor de lange als de korte termijn maatregelen nodig zijn. Deze maatregelen dienen in de praktijk voortdurend op elkaar in te spelen. Bij de afweging van de belangen staat een evenwichtig gebruik van de fysieke leefomgeving centraal voor zowel de boven- als de ondergrond.

Doorwerking

Het beoogde plan is, hoewel het op plaatselijk niveau is, in lijn met de prioriteiten. Zo wordt bij de beoogde bedrijfsgebouwen en de woning onder andere rekening gehouden met het gemeentelijke energiebeleid (§ 4.6.4). Daarnaast wordt het plangebied door de nieuwe herinrichting toekomstbestendiger. Verder draagt het plan bij aan het versterken van het landschap door de sloop van bebouwing en de omzetting van een agrarisch perceel naar natuur. De NOVI vormt daarom geen belemmering voor dit plan.

4.2.2 Nationaal Waterplan 2016-2021

Het Nationaal Waterplan 2016-2021 is de opvolger van het Nationaal Waterplan 2009-2015. Het bevat de hoofdlijnen van het nationaal waterbeleid en de aspecten van het ruimtelijk beleid die daartoe behoren. Het Nationaal Waterplan verankert het nieuwe beleid voor de komende 6 jaar met een vooruitblik richting 2050: Nederland, een veilige en leefbare delta, nu en in de toekomst.

In het Nationaal Waterplan staan 5 ambities centraal. Nederland moet de veiligste delta in de wereld blijven. Deze ambitie wordt vooral ingevuld door onze veiligheidsnormen tegen overstroming te vernieuwen. Daarnaast wordt ingezet op een verbetering van de waterkwaliteit (meststoffen, bestrijdingsmiddelen, medicijnresten, microplastics). Dit zorgt er voor dat de Nederlandse wateren schoon en gezond zijn en er genoeg zoet water is. Verder beschrijft het Nationaal Waterplan dat Nederland klimaatbestendig en waterrobuust wordt ingericht en dat Nederland een gidsland is en blijft voor watermanagement en -innovaties. Dat is gunstig voor onze economie en ons verdienvermogen. De vijfde ambitie bestaat er uit dat Nederlanders waterbewust leven. Deze ambities moeten gezamenlijk ingevuld worden door iedereen die werkt aan de ruimtelijke inrichting van Nederland: alle overheden, bedrijven, maatschappelijke organisaties en kennisinstellingen.

Doorwerking in plangebied
De bevindingen en resultaten van de watertoets zijn beschreven in de waterparagraaf (§ 5.16).

4.2.3 Crisis- en herstelwet

Op 1 januari 2010 is de Crisis- en herstelwet (Chw) in werking getreden. Deze wet geeft regels met betrekking tot versnelde ontwikkeling en verwezenlijking van ruimtelijke en infrastructurele projecten.

Op 25 april 2013 is de Crisis- en herstelwet via een wijzigingswet permanent gemaakt en zijn verbeteringen op het terrein van het omgevingsrecht doorgevoerd.

De Chw omvat twee categorieën maatregelen:

  • tijdelijke maatregelen voor afgebakende lijsten met projecten en bevoegdheden;
  • wijzigingen van bijzondere wetten.

In Bijlage I van de Chw worden onder meer de volgende ruimtelijke en infrastructurele projecten genoemd, waarop de wet van toepassing is:

  • zeer diverse projecten op het gebied van duurzame energie;
  • gebiedsontwikkeling en werken van lokaal of regionaal belang, onderverdeeld in:
  1. 1. een bestemmingsplan voor de bouw van meer dan 11 woningen in een aaneengesloten gebied, of de herstructurering van woon- en werkgebieden;
  2. 2. een bestemmingsplan voor de aanleg of wijziging van wegen;
  3. 3. projecten ten behoeve van de inpassing in het landschap, natuurontwikkeling of recreatiedoeleinden, waar deze samenhangen met projecten ten aanzien van de in bijlage I (van de Wet) bedoelde projecten ten aanzien van wegen.

Doorwerking in plangebied

In dit geval is de Crisis- en herstelwet niet van toepassing.

4.3 Provincie

4.3.1 Omgevingsvisie en Omgevingsverordening

De provincie Gelderland heeft een Omgevingsvisie en -verordening. Deze plannen gaan over verkeer, water, natuur, milieu en ruimtelijke ordening. De Omgevingsvisie beschrijft de lange termijn ambities en beleidsdoelen voor de fysiek leefomgeving. In de Omgevingsverordening zijn regels en bepalingen over de inrichting en beheer van de ruimtelijke omgeving vastgelegd. Met de Omgevingsvisie en -verordening loopt de provincie vooruit op de aankomende Omgevingswet, die naar verwachting in 2022 dan wel 2023 van kracht wordt. Deze wet biedt meer ruimte voor initiatieven en ontwikkelingen in het fysieke domein, in gesprek met de omgeving. Wanneer het nodig is, actualiseert de provincie onderdelen van de Omgevingsvisie en -verordening.

Vanaf 2019 actualiseert de provincie de Omgevingsverordening opnieuw, zodat deze verder in lijn wordt gebracht met de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland en anticipeert op de eisen van de Omgevingswet.

4.4 Regio

4.4.1 Functieveranderingsbeleid Regio Food Valley 2016

In maart 2017 is het “Functieveranderingsbeleid Regio Food Valley 2016” vastgesteld. Dit betreft een actualisering van de regionale beleidsafspraken over hoe de betrokken gemeenten om willen gaan met het toenemende probleem van leegstand van (voormalige) agrarische bedrijfsgebouwen. Het beleid stelt (voormalige) agrarische bedrijven in staat om de bedrijfsvoering op een maatschappelijk en ruimtelijk verantwoorde wijze te beëindigen. Daarnaast leidt het tot kwaliteitsverbetering in het buitengebied door de sloopverplichting van overtollige bebouwing en landschappelijke inpassing bij hergebruik / nieuwbouw ten behoeve van nieuwe woonfuncties of niet- agrarische bedrijfsfuncties. Dit regionale beleid is destijds tot stand gekomen als uitwerking van het provinciale functieveranderingsbeleid vanuit het Streekplan 2005. In 2008 is hiervoor de “Regionale beleidsinvulling functieverandering en nevenactiviteiten vastgesteld met in 2012 een “Nadere invulling” daarvan.

Vanuit onder meer de praktijkervaringen van de regiogemeenten en jurisprudentie is de wens ontstaan om de beide beleidskaders uit 2008 en 2012 samen te voegen en te actualiseren. Het Functieveranderingsbeleid Regio Food Valley 2016 is dan ook primair geen nieuw beleid. Wel zijn enkele beleidsaanpassingen/-toevoegingen gedaan;

  • Vereenvoudiging van de systematiek voor afroming/korting van sloopmeters;
  • Een toekomstbestendige en flexibele basissystematiek voor functieverandering naar wonen/werken;
  • (Lichte) stijging van de benodigde compensatie van sloopmeters voor functieverandering naar wonen en werken om in te spelen op de trend en ontwikkeling dat meer agrarische bedrijven zullen stoppen en dat meer (voormalige) agrarische bebouwing vrijkomt;

Deelnemende gemeenten
Het regionale beleid voor functieverandering is opgesteld vanuit de samenwerking tussen de gemeenten in het Gelderse gedeelte van de regio Food Valley en de gemeente Putten. Het gebied waarop het regionale beleid van toepassing is omvat de gemeenten Nijkerk, Putten, Barneveld, Scherpenzeel, Ede en Wageningen.

Van sloopmeters naar inzetbare sloopmeters
Om alle sloopmeters gelijkwaardig te maken en de voorgaande systematiek van afroming te vereenvoudigen, worden sloopmeters als eerste stap in een functieveranderingsproces vóór gebruik of verkoop 'omgezet' naar een 'inzetbare sloopmeters'. Bij hergebruik van bestaande bebouwing geldt ditzelfde. De oppervlakte van de te hergebruiken bebouwing wordt eerst berekend als 'sloopmeters', waarna de omzetting plaatsvindt naar 'inzetbare sloopmeters'. Voor het omzetten van de sloopmeters naar inzetbare sloopmeters wordt een korting toegepast (voorheen was dit de afroming), afhankelijk van de grootte van de slooplocatie.

Regionale inzetbaarheid van inzetbare sloopmeters
Het slopen van (voormalige) agrarische bedrijfsgebouwen wordt bevorderd door een regionale inzetbaarheid van de sloopmeters. Dit betekent dat er de mogelijkheid is om salderingslocaties te benutten die in een andere regiogemeente liggen dan de locatie waar de meters worden ingezet. De markt voor aankoop en/of verkoop van inzetbare sloopmeters door marktpartijen is daarmee groter.

Basissystematiek
Vanuit het functieveranderingsbeleid zijn nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen door middel van compensatie van inzetbare sloopmeters mogelijk in twee hoofdvormen met een basissystematiek;

  • functieverandering naar wonen;
  • functieverandering naar werken: (niet-agrarische) bedrijven, maatschappelijke en recreatieve functies.

De basissystematiek is opgebouwd met een standaard 'recht' voor een nieuwe woning/wooneenheid of niet-agrarisch bedrijf, het woningrecht en het bedrijfsrecht waarvoor een compensatie van inzetbare sloopmeters nodig is. Daarnaast wordt compensatie van inzetbare sloopmeters gevraagd per 1 m³ inhoud van de woning of 1 m² vloeroppervlakte niet-agrarisch bedrijf.

Verbrede mogelijkheden (gemeentelijke keuze)
In het geactualiseerde beleid is evenals in de voorgaande beleidsdocumenten een 'gereedschapskist' aan verbrede mogelijkheden voor de inzet van inzetbare sloopmeters opgenomen. Gemeenten hebben de keuzemogelijkheid uit deze regionaal afgestemde 'gereedschapskist' die onderdelen te kiezen die hen passen. Dit in aanvulling op de hoofdopzet van het beleid. De met de actualisering toegevoegde mogelijkheden geven meer ruimte voor nieuwe (maatwerk) ontwikkelingen. Een toegevoegde mogelijkheid is functieverandering van een woning naar een woongebouw, voor onder meer mogelijk toekomstige mantelzorgsituaties of meergeneratiewoningen. Daarnaast is een maatwerkmogelijkheid toegevoegd om in nog niet uitgewerkte situaties oplossingen te bewerkstelligen die in overeenstemming zijn met de lijn en de systematiek van dit beleid.

Doorwerking in plangebied

In dit geval is er sprake van een vorm van functieverandering en het betreft maatwerk. Het regionale functieveranderingsbeleid is niet van toepassing, omdat de bedrijfsbebouwing die hier ontstaat groter dan 1.000 m2 is.

Hoewel het functieveranderingsbeleid niet ziet op situaties als deze, is het plan aan te merken als een vorm van functieverandering en is het plan in lijn hiermee getoetst. Immers de agrarische bestemming wijzigt van functie, naar een niet-agrarische bedrijfsbestemming voor de twee bedrijven en naar een woon-bestemming. Wat betreft de nieuw te bouwen gebouwen en de buitenopslag zijn in het verleden afspraken gemaakt (reeds voordat het Regionale functieveranderingsbeleid in maart 2017 is vastgesteld). Voor een nadere toelichting verwijzen we naar hoofdstuk 3 van de toelichting.

4.4.2 Menukaart Regio FoodValley

Op 3 oktober 2018 heeft de gemeenteraad van Barneveld de Menukaart Regio FoodValley vastgesteld. De Menukaart is een regionaal afwegingskader voor (agrarische en niet agrarische) bedrijven die verder willen uitbreiden dan dat het bestemmingsplan toestaat. De Menukaart werkt voor niet-agrarische bedrijven aanvullend op het Functieveranderingsbeleid Regio Foodvalley 2016.

De Menukaart kent een meervoudige doelstelling:
- Het bieden van groeiruimte aan ondernemers die zich duurzaam willen doorontwikkelen
- Het afspreken en vastleggen van tegenprestaties die leiden tot een betere kwaliteit van de leefomgeving
- Het betrekken van de samenleving bij de economische ontwikkeling van het platteland.

Dat houdt in dat een ontwikkeling wordt gecombineerd met een maatschappelijke tegenprestatie op het gebied van ruimtelijke kwaliteit, milieu, dierenwelzijn en/of gezondheid en dat dat plaatsvindt in overleg met de ondernemer, de buurt en de gemeente. De menukaart sluit goed aan bij de aanstaande Omgevingswet en bevat onder andere een regionale vertaling van het Gelderse Plussenbeleid. De acht regiogemeenten hebben hierbij samengewerkt met de provincies Utrecht en Gelderland, het waterschap Vallei en Veluwe. Ook zijn in een aantal themasessies de LTO en natuur- en milieuorganisaties betrokken.

De menukaart maakt een onderscheid in vaste randvoorwaarden en menukaart-voorwaarden. De menukaart-voorwaarden hebben betrekking op de inzet van sloopmeters en het leveren van een extra maatschappelijke tegenprestatie, bovenop de eisen die de gemeente stelt voor de realisatie van de plannen. De maatschappelijke tegenprestatie moet minimaal ter hoogte van 8% van de bouwsom van de te realiseren ontwikkeling zijn. Voor de maatschappelijke tegenprestatie gelden een aantal voorwaarden:

  • de tegenprestatie is altijd fysiek van aard en waar mogelijk ruimtelijk relevant;
  • prestaties mogen alleen bovenwettelijke maatregelen zijn (dus ook buiten de eisen die het bestemmingsplan al stelt). Zo stellen bestemmingsplannen vanuit de watertoets de eis dat een initiatief waterneutraal moet zijn. Waterberging als compensatie voor nieuw verhard oppervlak telt daarom niet mee bij de maatschappelijke tegenprestatie;
  • de tegenprestatie wordt in principe voorafgaand of tijdens de bouw geleverd. Als dit niet mogelijk is, bijvoorbeeld in verband met het plantseizoen, dan kan een gemeente nadere afspraken maken in een anterieure overeenkomst;
  • de tegenprestatie wordt in principe op of zo dicht mogelijk bij de planlocatie gerealiseerd.

Behalve de maatschappelijke tegenprestatie is er ook de voorwaarde van een 'buurtdialoog' met de naaste omgeving (alle omwonenden binnen een afstand van 250 meter van het plangebied). Dit met het doel een stuk wederzijds begrip te kweken en inspiratie op te doen over wat de omwonenden graag zouden willen zien als maatschappelijke compensatie.

Doorwerking in plangebied
Zoals in paragraaf 4.4.1 als is aangegeven is er sprake van maatwerk. Bij dit maatwerkplan is het gedachtegoed van de menukaart toegepast. Het maximum van 1.000 m2 aan bedrijfsbebouwing wordt overschreden. Hierdoor moet hier voorzien worden in extra maatschappelijke tegenprestaties. Er wordt hier bebouwing opgericht. Er is met de som van 8% van de nieuw op te richten bebouwing gerekend.

In deze situatie wordt de maatschappelijke tegenprestatie als volgt geleverd:

1. Extra aanplant bomen met onderbegroeiing;
2. Natuurinclusief inrichten van de buitenruimte (lijnvormige structuren bomenrij, aanleg meerjarig bloemrijk grasland/veld, hoogstamfruitboomgaard en de aanleg van een padden-/amfibieënpoel):
3. Natuurinclusief bouwen woning;
4. Wegnemen van lichthinder;
5. Extra investering in architectuur, bouwmaterialen of bouwwijzen.

Uit dit document volgt dat voldaan wordt aan 8% van de bouwsom aan te leveren maatschappelijke tegenprestatie. Zie voor de nadere toelichting en verdere uitwerking Bijlage 5 van de regels (document "Overzicht maatschappelijke tegenprestaties") d.d. 24-7-2023. Om deze maatschappelijke tegenprestatie gerealiseerd te krijgen en in stand te houden is in het plan een voorwaardelijke verplichting opgenomen. Daarnaast is ter meerdere zekerheid een verklaring opgesteld, waaraan een waarborgsom is gekoppeld.

Voor de buurtdialoog wordt verwezen wordt naar paragraaf 8.1 Participatie van de toelichting.

De maatschappelijke tegenprestaties is hier zodanig dat dit een positieve bijdrage levert en aangemerkt kan worden als geschikte tegenprestatie om de beoogde ontwikkelingen hier via maatwerk mogelijk te maken.

4.5 Waterschap

4.5.1 Blauwe Omgevingsvisie 2050

De driedimensionale Blauwe Omgevingsvisie 2050 (BOVI) is de langetermijnvisie van Waterschap Vallei en Veluwe. Met deze BOVI zet Waterschap Vallei en Veluwe op een geheel nieuwe wijze koers naar een duurzame en waterinclusieve leefomgeving. Daarbij kijkt Waterschap Vallei en Veluwe integraal, grensontkennend, over de grenzen van taken en gebieden heen en werkt vanuit de drie zogenoemde waterprincipes:

  1. 1. Water is een ordenend principe in de ruimtelijke ordening.
  2. 2. Maximaal vasthouden en schoonhouden van water.
  3. 3. Partnerschap als watermerk.

Deze principes leiden tot één samenhangende weergave van water in het landschap van Vallei en Veluwe: één kringloop van bron tot monding, door stedelijk en landelijk gebied en van boven- en ondergrond.

Doorwerking in plangebied
De bevindingen en resultaten van de BOVI 2050 zijn beschreven in de waterparagraaf (§ 5.16).

4.5.2 BOP 2022-2027 Waterschap Vallei en Veluwe

Het Blauw Omgevingsprogramma (BOP) is het waterbeheerprogramma van Waterschap Vallei en Veluwe voor de planperiode 2022-2027. Het gebied, de maatschappelijke thema's en samenwerking met partners zijn meer centraal gezet dan in voorgaande waterbeheerprogramma's. Het waterbeheerprogramma is een kerninstrument onder de Omgevingswet en bevat naast de verplichte onderdelen van het programma (zoals Kader Richtlijn Water (KRW), Richtlijn Overstromings Risico's (ROR), zwemwaterrichtlijn) ook een niet verplicht deel. Het BOP is daarmee het wettelijk instrument van het waterschap om de doelen voor de middellange termijn vast te leggen. In het BOP worden doelen uit de Blauwe Omgevingsvisie 2050 (BOVI2050) doorvertaald naar gebiedsgerichte doelen. De hoofddoelen van het BOP zijn hieronder kort beschreven.

Waterveiligheid
Een zo goed mogelijke bescherming tegen overstromingen volgens de wettelijke normen.

Watersysteem
Een toekomstbestendig en klimaatrobuust grond- en oppervlaktewatersysteem, dat passend is ingericht naar de veranderende gebiedswensen.

Wonen en zuiveren
Een robuust proces voor het verwerken van extreme neerslag en inzameling van stedelijk en industrieel afvalwater in bebouwd gebied, tot aan het lozen van effluent in het watersysteem.

Circulaire economie
Volledig circulair opereren in 2050 door anders om te gaan met grondstoffen en goed samen te werken met partners en de omgeving.

Energietransitie
Het eerste energieneutrale waterschap van Nederland worden om een voorbeeld te zijn op het gebied van de energietransitie.

Doorwerking in plangebied
De bevindingen en resultaten van de watertoets zijn beschreven in de waterparagraaf (§ 5.16).

4.6 Gemeente

4.6.1 Structuurvisie Buitengebied Barneveld

De structuurvisie Buitengebied Barneveld is op 21 september 2011 door de gemeenteraad vastgesteld. De Structuurvisie Buitengebied Barneveld bouwt voort op keuzes die gemaakt zijn in de Strategische visie en de Nota van Uitgangspunten voor het buitengebied.

De visie voor het buitengebied is ruimte bieden voor economische ontwikkeling in samenhang met behoud en ontwikkeling van de omgevingskwaliteiten landschap, natuur, woon- en leefmilieu.

Er doen zich belangrijke ontwikkelingen voor die bepalend zijn voor de toekomst van het buitengebied. De landbouw heeft niet stil gestaan en past zich aan, aan nieuwe ontwikkelingen. De doorgaande ontwikkeling in de agrarische sector heeft onder andere tot gevolg dat er steeds minder maar wel grotere agrarische bedrijven zijn gekomen en nog zullen komen. Een gevolg hiervan is vrijkomende agrarische erven door functieverandering naar wonen of werken. Ook is steeds vaker sprake van verbreding en verduurzaming. Tevens wordt geconstateerd dat recreatiebedrijven moderniseren en de kwaliteit verhogen. Deze ontwikkelingen zijn van grote invloed op de omgevingskwaliteiten natuur, landschap, cultuurhistorie en woon- en leefomgeving.

Met de visie wordt ruimte geboden voor economische ontwikkeling in samenhang met behoud en ontwikkeling van de omgevingskwaliteiten. Dat gaat de gemeente doen door initiatieven mede te beoordelen op de mate waarin ze bijdragen aan behoud en ontwikkeling van de omgevingskwaliteit, bijvoorbeeld effecten op landschap (beeldkwaliteit), woon- en leefmilieu, verkeer en natuur.

De gemeente wil diverse ontwikkelingen faciliteren. Wat betreft de landbouw gaat dat om zowel schaalvergroting als verbreding en innovatie. Die verbreding verdient mogelijkheden om enerzijds extra inkomsten te bieden aan agrarische ondernemers en anderzijds om duurzame en innovatieve ontwikkelingen ruimte te geven. Verbreding is bovendien interessant voor de beleidsopgave om recreatieve mogelijkheden in het hele buitengebied te benutten en te stimuleren. Innovatie verdient kansen omdat daarmee kan worden gewerkt aan de versterking van de positie van de Regio Foodvalley, aan ondernemingszin en aan klimaatadaptatie. De schaalvergroting en de innovatieve ontwikkelingen moeten echter wel passen in het landschap van de gemeente Barneveld. Die voorwaarde geldt ook voor de locaties waar de agrarische bedrijven juist stoppen en gebruik maken van het beleid voor functieverandering waarmee woningen of (kleine) bedrijven worden gerealiseerd. Het spreekt vanzelf dat ook recreatieve functies moeten bijdragen aan een fraai en herkenbaar landschap. Een landschappelijk fraai buitengebied met goed ingepaste ontwikkelingen. Een buitengebied dat zo wordt ingericht dat het een aangename plek is om er te werken en te recreëren. Dat vergt een goed klimaat om passende werk- en recreatiefuncties daadwerkelijk te kunnen behouden en ontwikkelen.

Het buitengebied als een prettige omgeving om te verblijven geeft ook een meerwaarde voor de talrijke woningen die in het buitengebied aanwezig zijn en is van groot belang als positieve vestigingsfactor voor de (toekomstige) bewoners van de negen woonkernen. Die meerwaarde wil de gemeente graag verder versterken door het ontwikkelen van de relaties tussen de dorpen en het buitengebied. Daarom wil de gemeente initiatieven op het gebied van bijvoorbeeld de lokale voedselvoorziening en het beleven van veehouderij (kijk- en doemogelijkheden) en natuur (rust zoeken en onderhoud) faciliteren.

De hiervoor genoemde aanpak geldt voor het hele buitengebied. Daarnaast is een onderscheid gemaakt in deelgebieden, met beleidsaccenten op grond van landschappelijke kenmerken en zones op grond van een specifieke functie. Zie hiervoor de afbeelding 'Visie ruimtelijke kwaliteit Barneveld'.

De deelgebieden zijn:

  • Agrarisch bedrijvenlandschap.
  • Agrarisch bekenlandschap.
  • Agrarisch slagenlandschap.
  • Veluws natuurgebied met agrarische enclaves.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1703-0002_0011.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1703-0002_0012.png"

Afbeelding: Visie ruimtelijke kwaliteit Barneveld + legenda

Per deelgebied wordt de ontwikkelingsrichting beschreven. Het kwaliteitsbeeld vormt het ruimtelijk toetsingskader. Het stelt eisen die richtinggevend zijn voor ruimtelijke ontwikkeling. Deze (minimum)eisen zijn kaderstellend voor het (bestemmings)plan. Het plangebied ligt in het volgende deelgebied: agrarisch bedrijvenlandschap. Daarnaast is het plangebied ook gelegen in de zone 'Overgangszone landschap, landbouw en recreatie'.

4.6.2 Woonvisie Barneveld 2021-2025, regionale bouwafspraken, Faseren en doseren woningmarkt en Doelgroepenverordening gemeente Barneveld 2021

In maart 2021 heeft de raad de Woonvisie Barneveld 2021-2025 'Wonen voor jong en oud' met doorkijk tot 2030/2040, vastgesteld. In de woonvisie is een streefprogramma woningbouw opgenomen om te voorzien in de woningbehoefte van de hier woonachtige en werkzame bevolking.

Er is een nieuwbouwprogramma van gemiddeld 500 woningen per jaar (als uitbreiding) opgenomen, waarvan gemiddeld 40% ten behoeve van sociale huur- en koopwoningen (sociale huur 20%, sociale koop laag tot € 230.000 en sociale koop hoog van € 230.000 tot € 280.000), 20% middeldure woningen (middendure huur tot € 1.067,- en koop van € 280.000 tot € 350.000) en 30% duurdere woningen vanaf € 350.000,- en 10% vrij in te delen.

In regio FoodValley zijn onderlinge woningbouwafspraken gemaakt, waarbij Barneveld voor de periode 2017-2027 maximaal zo'n 3.800 woningen mag groeien, mede vanwege een zekere overloop vanuit regio Amersfoort. Er loopt verder een Verstedelijkingsstrategie Arnhem, Nijmegen, Foodvalley, waarbij er in de periode 2020-2040 in Foodvalley zo'n 40.000 woningen aan de voorraad moeten worden toegevoegd. Voor gemeente Barneveld zou dit een opgave van tenminste 6.000 woningen beteken. Provincie Gelderland streeft in het Aktieplan Wonen naar versnelling van woningbouwontwikkelingen, gezien de woningtekorten op de woningmarkt. Daarbij wordt ook naar gemeente Barneveld gekeken.

In regio Amersfoort loopt een soortgelijke studie, namelijk het 'Ontwikkelbeeld regio Amersfoort' en wordt een woninguitbreiding met 36.000 in 2020-2040 als opgave gezien. De woningbouw in Barneveld is hier mede input voor.

Door middel van het project 'Faseren en doseren woningmarkt Barneveld' wordt jaarlijks een actueel beeld van het planaanbod voor de komende vier jaar gegeven, waarbij ook een beeld wordt geschetst van de aantallen op te leveren woningen per kern, alsmede de differentiatie van deze nieuwbouw in termen van prijsklassen, eigendomsverhouding en bouwvorm (gestapeld of grondgebonden). Ook wordt een beeld geschetst van de mate waarin voor bepaalde doelgroepen wordt gebouwd (zoals starters, ouderen of mensen met een beperking) om zo vraag en aanbod meer met elkaar in overeenstemming te brengen. Voor de periode 2021 t/m 2024 is een programma van ruim 2.600 woningen voorzien. De ervaring leert dat hiervan circa 75-80% daadwerkelijk in de genoemde periode wordt gerealiseerd, dit betekent zo'n 500 woningen per jaar. Dit is geheel in lijn met de vastgestelde woonvisie en gemaakte woningbouwafspraken.

Sinds 1 januari 2018 is de Verordening doelgroepen sociale woningbouw en middenhuur gemeente Barneveld van kracht. Deze verordening is in 2021 geactualiseerd, met als werktitel Doelgroepenverordening gemeente Barneveld 2021. Deze verordening ziet toe op sturing van de totale woningvoorraad en het bereikbaar houden van een deel van de woningvoorraad voor lage en midden inkomensgroepen. Het gaat daarbij om drie categorieën: sociale huurwoningen, sociale koopwoningen (opgesplitst in sociale koop laag tot € 230.000 en sociale koop hoog € 230.000 - € 280.000) en middendure huurwoningen (prijsgrens van € 1.067,- in 2022).

In bestemmingsplannen en overeenkomsten met marktpartijen kan voor een bepaalde minimale tijdsduur de ingebruikname van sociale huurwoningen, goedkope koop (1 jaar met boetebeding tot 10 jaar) en middendure huurwoningen worden vastgelegd evenals de maximale hoogte van de huur- en koopprijs. Verder is een zekere prijs-/kwaliteitsverhouding geformuleerd om in relatie tot de hoogte van de huur- of koopprijs toch een minimale woninggrootte te garanderen. Daarbij is ook aangegeven dat deze drie woningcategorieën met voorrang aan bepaalde lage en middeninkomensgroepen moeten worden aangeboden om zo tot een rechtvaardige verdeling van de woningvoorraad te komen. Voor middendure huurwoningen en sociale koop hoog ligt deze inkomensgrens voor huishoudens op € 65.000, voor sociale koop laag op € 55.000 en voor sociale huurwoningen is de grens vanuit de Woningwet van belang. Prijs- en inkomensgrenzen worden geïndexeerd conform de bepalingen in de verordening.

Doorwerking
Qua woningbouw betreft het voorliggende plan de nieuwbouw van één woning. Dit past binnen de regionale en lokale afspraken.

4.6.3 Waterplan Barneveld (2005) en Hemelwaterplan 2017-2020 'Klimaatactief!'

Het Waterplan geeft een integrale watervisie op het verhogen van de gebruikswaarde en belevingswaarde van water. Door een verantwoord gebruik en duurzame ontwikkeling van het water kan ook in de toekomst gebruik worden gemaakt van een gezond watersysteem. De volgende ambities worden genoemd:

  • Vasthouden en/of vertraagd afvoeren van hemelwater.
  • Het scheiden van vuil en schoon water. Bij nieuwbouw het hemelwater van schone oppervlakken niet op de riolering lozen en bij voorkeur lokaal gebruiken, infiltreren of lozen op oppervlaktewater. In bestaand gebied hemelwater afkoppelen van het gemengd riool indien technisch en financieel haalbaar.
  • De afvoer van schoon hemelwater vindt bovengronds plaats.
  • Rioolwateroverstorten beperken om de doelstellingen voor waterkwaliteit te bereiken.

In het plan is een concrete doelstelling opgenomen: in 2025 is 10% van het verharde oppervlak afgekoppeld van de gemengde riolering (referentiejaar 2005). Dit betreft 18 ha. afkoppelen. In het Hemelwaterbeleidsplan is deze doelstelling uitgewerkt in concrete maatregelen.

Het Hemelwaterplan 2017-2020 'Klimaatactief!' richt zich op een duurzame omgang met hemelwater. Het geeft aan wat het gemeentelijk beleid is ten aanzien van afstromend hemelwater in bestaande situaties en bij nieuwe ontwikkelingen. Het plan zet in op een integrale benadering en meervoudige inrichting van totale openbare ruimte. Barneveld gaat aan de slag met het waterbestendig inrichten van de openbare ruimte om bestand te zijn tegen klimaatverandering.

Doorwerking in plangebied
De bevindingen en resultaten van de watertoets zijn beschreven in de waterparagraaf (§ 5.16).

4.6.4 Energiebeleid gemeente Barneveld 2015-2020

De raad heeft in 2015 de Energievisie gemeente Barneveld 2015-2020 ('investeren in Barneveldse bronnen') vastgesteld. Het energievraagstuk staat de laatste jaren landelijk stevig op de (politieke) agenda. Naast het milieumotief en betaalbaarheid zijn ook maatschappelijke verantwoordelijkheid en energie-onafhankelijkheid steeds meer een argument om actie te ondernemen. De gemeente Barneveld voelt de urgentie om een bijdrage te leveren aan een schone, betrouwbare en betaalbare energievoorziening en heeft een doelstelling vastgesteld die hoger ligt dan de landelijke energiedoelstellingen.

Woningen en bedrijfspanden moeten de komende jaren fors energiezuiniger worden. Eind 2021 heeft de gemeenteraad "De warmtevisie Barneveld" vastgesteld, dat de basis vormt voor het verminderen van het gebruik (isoleren) en het uitfaseren van het gebruik van aardgas. Vooruitlopend op de nieuwe energiewetgeving en energieneutraliteit in 2050, ziet de gemeente graag dat de woningen en bedrijven aardgasloos en energieneutraal worden gebouwd.

Wettelijke eisen Bijna Energie Neutrale Gebouwen (BENG)

Voor alle nieuwbouw, zowel woningbouw als utiliteitsbouw, geldt dat aanvragen om een omgevingsvergunning vanaf 1 januari 2021 moeten voldoen aan de eisen voor bijna energieneutrale gebouwen (BENG).

Warmtepompen

Er zijn voorbeelden van geluidsoverlast veroorzaakt door warmtepompen, omdat er bij de plaatsing geen rekening gehouden is met het geluidsaspect of de warmtepomp verouderd is. Een zorgvuldige ruimtelijke inpassing van de warmtepomp is noodzakelijk en er moet voldaan worden aan een acceptabel geluidsniveau. Als het geluidniveau op 5 meter van warmtepomp hoger is dan 30 dB(A) of als dit het geval is bij een kortere afstand tot de buurwoning dan is het toepassen van een geluiddempende omkasting nodig. Hiervoor komen steeds meer innovaties op de markt (bijvoorbeeld in een dummy schoorsteen).

Per 1 april 2021 worden nieuwe geluidseisen gesteld aan (nieuw te plaatsen) buiten opgestelde installaties voor warmte- of koude opwekking. Het gaat hierbij om warmtepompen en airco's die worden toegepast bij woningen en woongebouwen. Deze installaties mogen niet meer dan 40 dB geluid veroorzaken bij de buren.

Zonnepanelen en -collectoren

Gebruik van zonne-energie kan significant bijdragen aan de benodigde duurzame energie- en warmteopwekking. In dit plan zijn zonnepanelen opgenomen, die direct bij de bouw worden meegenomen. De zonnepanelen zijn geïntegreerd in het ontwerp van het gebouw.

Materialen

In het ontwerp van een woning of gebouw kan door een slim ontwerp daglicht optimaal worden benut en zodat de benodigde energie voor verlichting zo laag mogelijk is en de binnen temperatuur zo min mogelijk fluctueert. Ook kunnen groendaken aangelegd worden.

De hoeveelheid materialen wordt zoveel mogelijk beperkt en gebruik van gezonde en duurzame materialen – gezien over de hele levenscyclus - heeft de voorkeur.

Laadpalen

Elektrisch autorijden is beter voor het milieu dan rijden op fossiele brandstoffen. Er wordt namelijk geen CO2 uitgestoten door de auto. De gemeente staat dan ook positief tegenover het plaatsen van laadpalen voor elektrische voertuigen.

Duurzaamheid op eigen terrein

Vanuit duurzaamheidsoogpunt is het van belang om de hoeveelheid materiaalgebruik voor wegen en de verharde oppervlakte in het plangebied zo laag mogelijk te houden. Dat kan worden bereikt door de weglengte en -breedte zoveel mogelijk te beperken en doorlatende verharding toe te passen. Bij de keuze voor het materiaalgebruik heeft de gemeente ook hier de voorkeur voor het gebruik van duurzame materialen, bij zowel productie en gebruik en die bij sloop hergebruikt kunnen worden.

Er is aandacht voor verlichting op het eigen terrein. Het terrein zal ingekeerd naar de Harskamperweg worden ingericht om zo richting woningen van derden lichthinder te beperken. Het terrein wordt omzoomd met groen en extra aangezet met ondergroei. De L-vorm van opslag op de zuidelijke bedrijfslocatie komt ten goede van natuur en lichtvervuiling.

Verder zal een slimme lichtregeling en/of schakelsysteem energie besparen en voorkomt zo'n systeem onnodige lichtvervuiling. Door op gezette tijdstippen de verlichting (met veegpulsen) uit te schakelen of te werken met sensoren, zorgt dit ervoor dat verlichting niet onnodig brandt. Mogelijk worden er aanwezigheids- en daglichtsensoren toegepast worden.

Klimaat

Het klimaat verandert met extremer weer als gevolg. We zullen vaker te maken krijgen met hoosbuien / wateroverlast, langere perioden van droogte en hitte. Het veranderende klimaat vraagt om maatregelen op alle schaalniveaus om de gevolgen voor gezondheid, veiligheid, productiviteit en natuur te beperken. Klimaatbestendig handelen en waterrobuust inrichten wordt vanzelfsprekend in het gemeentebrede beleid en handelen vóór 2020. Zodat in 2050 de fysieke ruimte in 2050 waterrobuust en klimaatbestendig is. Eén van de maatregelen is het anders omgaan met het inzamelen van en verwerken van hemelwater dat op verhard oppervlak valt, bijvoorbeeld door het aanleggen van groene daken. Zie voor een verdere beschrijving de waterparagraaf (§ 5.15).

Door op een slimme manier om te gaan met (robuust) groen in de openbare ruimte in relatie tot de positionering van de woningen en de productie van zonne-energie op daken van woningen kan het microklimaat in de woningen en in een gebied op een positieve manier beïnvloed worden.

Doorwerking in plangebied
Er is aandacht voor duurzaamheid op het terrein. Er komen zonnepanelen op beide bedrijfsgebouwen te liggen. Bij de bedrijfsbebouwing en buitenopslag wordt gewerkt met slimme en efficiënte terreinverlichting. Er is hier sprake van landschappelijke inpassing alsmede komen extra maatregelen op het gebied van natuur (onder andere het aanleggen van bos/natuur en een poel voor amfibieën). Dit is nader uitgewerkt in het document "Overzicht maatschappelijke tegenprestaties" dat is toegevoegd als Bijlage 5 van de regels.

De woning ten zuiden van Oude Essenerweg 15 wordt energieneutraal en aardgasvrij gebouwd en wordt naar verwachting voorzien van een warmtepomp. De woning en het bijgebouw zullen worden voorzien van zonnepanelen. Of er bij de woning een laadpaal voor elektrische auto's wordt geplaatst is nu nog niet bekend.

Er worden geen uitlogende materialen gebruikt en waar mogelijk wordt doorlatende verharding aangelegd.

4.6.5 Overige gemeentelijke beleidsnota's en notities

Ruimte voor Mantelzorg
In de notitie Ruimte voor mantelzorg (uit 2011) is het beleidskader voor woonruimte voor mantelzorg in het buitengebied nader uitgewerkt.

De gemeente hanteert de volgende uitgangspunten:

  1. 1. Bij een directe behoefte aan mantelzorg die naar redelijke verwachting niet zeer langdurig zal zijn, denkt de gemeente mee in een voor de concrete situatie geëigende oplossing. Dit gebeurt doorgaans op basis van een tijdelijke omgevingsvergunning.
  2. 2. De mogelijkheid van inwoning – in zuivere zin, dus in de vorm van onzelfstandige woonruimte – past binnen de regelgeving en is en blijft daarmee dus een optie.
  3. 3. Een tweede wooneenheid binnen de bouwmassa van een woning in het buitengebied wordt mogelijk gemaakt:
    1. a. indien deze aantoonbaar een functie zal hebben voor (toekomstige) mantelzorg;
    2. b. binnen de toegelaten inhoudsmaat van de woning, eventueel in samenhang met het vergroten van die inhoud van die woning volgens mogelijkheden die beleid en regelgeving daarvoor bieden of gaan bieden;
    3. c. indien deze een ondergeschikt karakter heeft (een vloeroppervlak van maximaal 35% van dat van de woning, maar niet meer dan 65 m2);
    4. d. mits daarvoor een oppervlakte van 300 m2 aan overtollig geworden opstallen wordt gesloopt die voldoet aan de criteria voor sloopmeters volgens het functieveranderingsbeleid.

Voor het bestemmingsplan betekent dit dat ruimte moet worden geboden voor onderdeel 3. In het voorliggende bestemmingsplan is, gezien de bescheiden ruimtelijke effecten, onderdeel 3 mogelijk gemaakt door middel van een binnenplanse afwijkingsmogelijkheid.

Hoofdstuk 5 Randvoorwaarden

5.1 Bodem

5.1.1 Bodemkwaliteit

In het kader van de bestemmingsplanprocedure is beoordeeld of de milieuhygiënische bodemkwaliteit ter plaatse van het plangebied voldoet aan de eis van financiële uitvoerbaarheid en uit oogpunt van volksgezondheid en milieu aanvaardbaar mag worden geacht voor het beoogde gebruik.

Beoordeling van de milieuhygiënische bodemkwaliteit vindt (o.a.) plaats op basis van de vastgestelde bodemkwaliteitskaart (PFAS) regio De Vallei en de nota bodembeheer regio De Vallei.

Met dit instrumentarium kan de bodemkwaliteit binnen het plangebied met een bepaalde statistische zekerheid worden bepaald voor zover blijkens historisch onderzoek geen sprake is van verdachte locaties.

In dit geval is er sprake van een verdachte locatie. Er zijn de volgende onderzoeken uitgevoerd, te weten:
- Verkennend bodem- en asbestonderzoek, door Rouwmaat groep, d.d. 21 juni 2018, zie Bijlage 1 van de toelichting;
- Verkennend bodem- en asbestonderzoek, door Hunneman milieu-advies, d.d. 6 mei 2022, zie Bijlage 2 van de toelichting;
- Asbestinventarisatierapport, door AsbestdakAdvies B.V, d.d. 17 maart 2021, zie Bijlage 3 van de toelichting.

De uitgevoerde verkennende bodem- en asbestonderzoeken zijn correct uitgevoerd en geven een voldoende beeld van de bodemkwaliteit ter plaatse van de onderzoekslocatie. Het plangebied valt binnen de contour van de onderzoekslocatie. Uit de onderzoeksresultaten blijkt dat in de plaatselijk zwak (sporen) tot matig puinhoudende bovengrond plaatselijk licht verhoogde gehalten aan koper, PCB en/of minerale olie zijn aangetoond. In de zintuiglijk schone ondergrond zijn geen verhoogde gehalten aan de onderzochte parameters gemeten. Het grondwater bevat licht verhoogde concentraties aan barium. Ter plaatse van twaalf voormalige ondergrondse brandstoftanks en één bovengrondse dieselolietank in een vloeistofdichte bak is zintuiglijk en analytisch geen verontreiniging met minerale olie/vluchtige aromaten waargenomen/gemeten. Vrijwel alle ondergrondse brandstoftanks zouden reeds verwijderd zijn. Van één tank is dit echter onzeker, deze zou in verband met een gasleiding mogelijk zijn blijven liggen. Zie onderstaande afbeelding. Ook moet worden opgemerkt dat de bovengrondse dieselolietank in het verleden mogelijk op meerdere plekken heeft gestaan.

Op het maaiveld van de onderzoekslocatie is zintuiglijk plaatselijk (asbestgaten 22 en 28) asbestverdacht (plaat)materiaal aangetroffen. In de samengestelde mengmonsters ASMM06 en ASMM07 van de toplaag ter plaatse van één van de onderzochte druppelzones overschrijden de gewogen asbestconcentraties van respectievelijk 2508,02 mg/kg d.s. en 1542,77 mg/kg d.s. de saneringsnorm/hergebruiksnorm van 100 mg/kg d.s. Voor de situering van de betreffende druppelzone zie onderstaande afbeelding. Formeel gezien is ter plaatse van een afperkend onderzoek noodzakelijk. De asbestinspectiegaten zijn echter in de druppelzone gesitueerd. De gemeten asbestconcentraties worden zeer waarschijnlijk veroorzaakt door de erosie van de dakplaten. Omdat de schuur niet voorzien is van dakgoten en het maaiveld plaatselijk onverhard, komt het regenwater derhalve direct op en in de bodem onder de dakrand terecht. Een afperkend asbestonderzoek is ons inziens derhalve niet noodzakelijk. In de samengestelde mengmonsters ter plaatse van de overige druppelzones en het overige terrein, voor analyse op asbest, is analytisch maximaal een gewogen asbestconcentratie van respectievelijk 23,57 mg/kg d.s. en 38,35 mg/kg d.s. aangetoond.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1703-0002_0013.png"

Afbeelding: situering druppelzone

Met uitzondering van de aangetoonde sterke asbestverontreiniging ter plaatse van één van de onderzochte druppelzones geven de onderzoeksresultaten geen aanleiding voor het uitvoeren van een nader bodem-/asbestonderzoek of -sanering. De aangetoonde sterke asbestverontreiniging ter plaatse van de betreffende druppelzone moet onder milieukundige begeleiding, vooruitlopend op de voorgenomen sloop van de schuur, worden gesaneerd. Voorafgaand aan de bodemsanering moet een BUS-melding worden ingediend bij het bevoegd gezag, de provincie Gelderland.

Ondanks dat de verkennende bodem- en asbestonderzoeken zijn uitgevoerd conform de geldende protocollen/richtlijnen betreft het een steekproefsgewijze benadering van de bodemkwaliteit. Bij de voorgenomen herontwikkeling van het terrein en de daarbij behorende grondroerende werkzaamheden moet rekening worden gehouden met het plaatselijk aantreffen van onvoorziene bodemverontreiniging. Aan-/afvoer van grond, bouwstoffen etc. naar/van de onderzoekslocatie moet voldoen aan de regels van het Besluit bodemkwaliteit en het handelingskader voor hergebruik van PFAS-houdende grond en baggerspecie.

5.2 Cultuurhistorie

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moet bij het opstellen van bestemmingsplannen rekening worden gehouden met cultuurhistorische waarden. Daar waar het voor de archeologie al gemeengoed is, geldt het dus ook voor andere aspecten van de cultuurhistorie. Rekening houden met cultuurhistorie impliceert dat bekend moet zijn wat er voor waarden aanwezig zijn. De gemeente heeft daarom een proces opgestart om bestaande kennisdocumenten te actualiseren en waar nodig nieuwe kennis op te bouwen. De gemeente beschikt over volgende vastgestelde kaarten:

  • Archeologische waarden- en verwachtingenkaart;
  • Cultuurlandschappelijke waardenkaart;
  • Historische stedenbouwkundige waardenkaarten.

Door cultuurhistorie een plek te geven in procedures op het gebied van ruimtelijke ordening wordt ook bereikt dat de aandacht niet uitsluitend uitgaat naar individuele objecten (de aangewezen monumenten), maar juist de samenhang tussen gebouwen en hun omgeving.

5.2.1 Archeologie

5.2.2 Historische stedenbouwkundige waarden

De gemeenteraad heeft op 25 april 2018 ingestemd met de 'stedebouwkundige waardevolle gebieden' als weergegeven in de 'Historische stedebouwkundige waardenkaart' en de aangegeven 'vast te leggen kenmerken' in de bijbehorende Tabel, en deze te hanteren als toetsingskader bij ruimtelijke ontwikkelingen. Het plangebied heeft volgens deze kaart geen bijzondere waarden.

5.2.3 Cultuurlandschappelijke waarden

De gemeenteraad heeft op 25 april 2018 ingestemd met de 'Cultuurlandschappelijke waardenkaart' als toetsingskader bij ruimtelijke ontwikkelingen. Het plan ligt in een gebied dat wordt aangeduid als .jonge vochtige landbouwontginningen met een lage waardering (waarde 1). De nieuwbouw is niet strijdig met de cultuurlandschappelijke waarde.

Conclusie
Dit bestemmingsplan is niet strijdig met deze waardering.

5.3 Ecologie

De belangrijkste wet voor natuurbescherming in Nederland is de Wet natuurbescherming. Deze wet is op 1 januari 2017 in werking getreden. De Europese Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn zijn vertaald in deze wet.

Daarnaast is qua ecologie ook het Gelders Natuurnetwerk (hierna: GNN) en de Gelderse Ontwikkelingszone (hierna: GO) van belang.

5.3.1 Wet natuurbescherming

5.3.2 Gelders Natuurnetwerk en Groene Ontwikkelingszones

Het plangebied ligt niet binnen de (voormalige) Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is de opvolger van de EHS. Met het bestuursakkoord Natuur is de realisatie en het beheer van het NNN de verantwoordelijkheid van de provincies geworden.

In de periode tot 2027 willen Rijk en provincies een forse extra stap zetten op weg naar realisatie van de doelen van de Vogelrichtlijn, Habitatrichtlijn en de Kaderrichtlijn Water. Hierbij moet maximale synergie worden bereikt tussen natuur- en watermaatregelen. De provincies geven elk in hun eigen provincie uitwerking aan het natuurbeleid op basis van het Natuurpact.

Voor de EHS zijn in de Omgevingsvisie twee nieuwe natuurcategorieën in de plaats gekomen: het GNN of het GO. Het plangebied ligt niet in het GNN of de GO.

Conclusie
Het aspect ecologie vormt geen belemmering voor dit plan.

5.4 Externe Veiligheid

Doel
Externe veiligheid gaat over het beperken en beheersen van risico's en effecten van calamiteiten, en over het bevorderen van de veiligheid van personen in de omgeving van activiteiten (bedrijven en transport) met gevaarlijke stoffen. Dat gebeurt door te voorkomen dat te dicht bij gevoelige bestemmingen activiteiten met gevaarlijke stoffen plaatsvinden, door de zelfredzaamheid te bevorderen en door de calamiteitenbestrijding te optimaliseren.

In deze paragraaf wordt ingegaan op externe veiligheid in relatie tot verschillende risicovolle bronnen en/of objecten in en nabij het plangebied. Eerst wordt het wettelijk kader op nationaal niveau beschreven, daarna het gemeentelijk beleid en vervolgens overige wet- en regelgeving die voor het plangebied relevant is. Tot slot wordt zonodig het groepsrisico verantwoord.

Wettelijk kader
Op nationaal niveau zijn verschillende wetten en regels ten aanzien van externe veiligheid. Voor bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI; oktober 2004). Voor transport is het Besluit externe veiligheid transportroutes van toepassing (Bevt: april 2015). Voor buisleidingen moet worden getoetst aan het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb; januari 2015). Bij externe veiligheid wordt onderscheid gemaakt tussen Plaatsgebonden risico en Groepsrisico.

Plaatsgebonden Risico (PR)
Dit is een maat voor de kans dat iemand dodelijk getroffen kan worden door een calamiteit met een gevaarlijke stof. De gestelde norm is een ten minste in acht te nemen grenswaarde (PR 10-6/jaar) die niet mag worden overschreden ten aanzien van 'kwetsbare objecten', alsmede een zoveel mogelijk te bereiken richtwaarde (PR 10-6/jaar) ten aanzien van 'beperkt kwetsbare objecten'.

Groepsrisico (GR)
Dit is een maat voor de kans dat een grotere groep tegelijkertijd dodelijk getroffen kan worden door een calamiteit met gevaarlijke stoffen. Voor het groepsrisico geldt een verantwoordingsplicht.

Plasbrandaandachtsgebied (PAG)
Binnen het werkveld externe veiligheid wordt sinds jaren gewerkt met twee risiconormen, het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Bij de ontwikkeling van het Basisnet is hieraan een derde voorwaarde toegevoegd: het plasbrandaandachtsgebied (PAG). Hiermee wordt het effectgebied weergegeven van het scenario met de grootste kans van voorkomen: de plasbrand. In deze gebieden moet er in samenhang met mogelijkheden van plasbrandbestrijding en bouwtechnische maatregelen beargumenteerd worden waarom er gebouwd wordt.

Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen
Op 1 april 2015 is het Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen van kracht geworden. Dit Basisnet geeft aan over welke routes (spoor, water en weg) gevaarlijke stoffen worden vervoerd. Het Basisnet spoor heeft betrekking op het vervoer van gevaarlijke stoffen over het hoofdspoorwegennet. Op basis van de wet- en regelgeving omtrent het Basisnet worden, rekening houdend met te verwachten groei van vervoer van gevaarlijke stoffen door Nederland en verdichting van de ruimte naast het spoor (binnen een afstand van 200 m van het spoor) in met name stedelijke kernen, afspraken gemaakt over de risicoruimte.

Beleidsvisie externe veiligheid
In 2009 heeft de gemeente Barneveld de 'Beleidsvisie externe veiligheid vastgesteld. In deze visie is onder meer vastgelegd hoe in Barneveld nabij risicobronnen zal worden omgegaan met het veiligstellen van een acceptabel niveau van risico's externe veiligheid en beheersbaarheid.

Beoordeling risicobronnen
Ten aanzien van het aspect externe veiligheid geldt dat geen risicobronnen in de directe nabijheid aanwezig zijn. Het plangebied is niet gelegen binnen een aandachtsgebied voor externe veiligheid, zodat nader onderzoek niet noodzakelijk is. Externe veiligheid is daarom geen relevant milieuaspect.

Conclusie
Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor dit plan.

5.5 Geluid

De basis voor de ruimtelijke afweging van geluid is de Wet geluidhinder (Wgh). Bij het vaststellen van een bestemmingsplan komen in de volgende gevallen de regels van deze wet aan de orde: het bestemmen van gronden voor nieuwe geluidgevoelige objecten (bijvoorbeeld woningen en onderwijsgebouwen) binnen zones langs (spoor-)wegen en zones rondom industrieterreinen; het bestemmen van gronden voor de aanleg van nieuwe, dan wel reconstructie van gezoneerde (spoor-)wegen; het bestemmen van gronden voor (nieuwe) industrieterreinen waar zich grote lawaaimakers kunnen vestigen en herziening van zonegrenzen van industrieterreinen.

De Wet geluidhinder gaat uit van zones langs (spoor-)wegen en zones bij industrieterreinen. Het gebied binnen deze zone geldt als akoestisch aandachtsgebied waar, voor bouwplannen en bestemmingsplannen, een akoestische toetsing uitgevoerd dient te worden. De geluidbelasting op de gevels van nieuwe geluidgevoelige bestemmingen mag in principe niet meer bedragen dan de voorkeursgrenswaarde. Indien de geluidbelasting op de gevel hoger is dan de voorkeursgrenswaarde kan onder bepaalde voorwaarden een verzoek worden gedaan tot vaststelling van een hogere waarde. Hierbij mag de geluidbelasting de uiterste grenswaarde niet overschrijden. De voorkeursgrenswaarde en uiterste grenswaarde voor nieuwe of bestaande geluidgevoelige bestemmingen verschillen per geluidsbron. In geval van nieuwe geluidgevoelige bestemmingen binnen zones langs wegen of spoorwegen, of binnen de zone van een industrieterrein, is akoestisch onderzoek vereist.

De nieuwe woonfunctie is op grond van de Wet geluidhinder aangewezen als geluidgevoelige bestemming. Daarom moet de geluidbelasting vanwege het wegverkeer worden getoetst aan de grenswaarden uit de Wet geluidhinder in samenhang met het geldende geluidsbeleid "Beleidsregels hogere grenswaarden Wet geluidhinder Barneveld 2009".

Onderzoek 1
Door TecMap is op 27 september 2021 een akoestisch onderzoek uitgevoerd (nr. 20200186-1) voor de bouw van een nieuwe woning aan de Oude Essenerweg. Het rapport is toegevoegd als Bijlage 4 van de toelichting. Uit de berekeningen en toetsing blijkt dat de geluidbelasting vanwege het verkeer over de N310, de Garderbroekerweg, de Oude Essenerweg en de Hazendonkweg na aftrek minder dan 48 dBL den bedraagt. Daardoor wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde. Er hoeft geen hogere waarde als bedoeld in de Wet geluidhinder te worden vastgesteld.

Ook wordt in het rapport geconcludeerd dat het binnenniveau van 33 dB gewaarborgd is bij een gevelgeluidwering van 20 dB. Ook in de woonvertrekken van de nieuw te bouwen woning is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Onderzoek 2
Daarnaast is ook een akoestisch onderzoek van 7 november 2022 (nr. 20200186-04) door TecMap uitgevoerd dat ziet op de te verwachten geluidemissie van de twee niet-agrarische bedrijven in het plangebied zelf (waarbij ook ingegaan wordt op milieuzonering). Het rapport is toegevoegd als Bijlage 5 van de toelichting.

De geluiduitstraling van de inrichtingen is berekend op basis van de met de bedrijven gewenste representatieve bedrijfssituaties en bureauervaringsgegevens. Ter bepaling van de geluidbelasting ter hoogte van de bestaande woningen is een rekenmodel opgesteld. Hiermee is de geluidbijdrage ter plaatse van woningen bepaald. Uit de rekenresultaten en toetsing blijkt het volgende:
- Directe hinder:
o Het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau (LAr,LT) bedraagt ter plaatse van woonbestemmingen minder dan 45 dB(A) etmaalwaarde zowel onder representatieve als incidentele bedrijfsomstandigheden. Er wordt voldaan aan stap 2 uit de VNG publicatie bedrijven en milieuzonering behorende bij een rustig woongebied. o Er wordt ten aanzien van de langtijdgemiddelde beoordelingsniveaus per bedrijf ook ruimschoots voldaan aan de normstelling volgens het Activiteitenbesluit.
o Het maximale geluidniveau (LAmax) bedraagt ter plaatse van woonbestemmingen minder dan 52 dB(A). De normstelling behorende bij stap 2 uit de VNG publicatie behorende bij een rustig woongebied wordt ruimschoots gerespecteerd.
o Er wordt ten aanzien van de maximale geluidniveaus ruimschoots voldaan aan de grenswaarden uit het Activiteitenbesluit.

- Indirecte hinder:
o De ontsluiting van beide terreindelen binnen het plangebied is voorzien via de provinciale weg. Vanwege het grote aantal verkeersbewegingen over deze openbare weg, zal het verkeer met bestemming plangebied als zodanig ter plaatse van woningen niet meer herkenbaar zijn. Volgens de beoordelingssystematiek zoals beschreven in de circulaire indirecte hinder is er dan geen indirecte hinder te verwachten.

Uit de rapportage volgt dat de voorgenomen bedrijfsactiviteiten binnen het plangebied bij de bestaande woningen nog sprake is van een goed woon- en leefklimaat.

Beide onderzoeken zijn door de geluidsdeskundige van de Omgevingsdienst de Vallei gecontroleerd en akkoord bevonden.

Conclusie
Het aspect geluid vormt geen belemmering. Ook hoeft er geen hogere waarde te worden vastgesteld voor de nieuw te bouwen woning.

5.6 Geur

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan toetst het bevoegde gezag enerzijds of in het plangebied een qua geur acceptabel woon- en leefklimaat gegarandeerd is. Anderzijds is het uitgangspunt dat met het plan de omliggende bedrijven niet vergaand in hun ontwikkelingsmogelijkheden mogen worden beperkt.

Uitgangspunt voor de toetsing zijn de normen zoals die in of op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) zijn vastgelegd. De Wgv maakt het mogelijk om bij verordening af te wijken van de wettelijke geurnormen. De gemeente Barneveld heeft van die mogelijkheid gebruik gemaakt (bij besluit van 7 oktober 2008). Op 18 oktober 2008 is de Verordening geurhinder en veehouderij in werking getreden, waarbij voor een aantal aangegeven delen van het grondgebied van Barneveld andere normen dan de wettelijke zijn vastgesteld. Op 15 december 2021 is er een nieuwe Verordening door de raad vastgesteld en is de Verordening geur en veehouderij (vastgesteld op 7 oktober 2008) ingetrokken. Deze nieuwe Verordening geurhinder en veehouderij is in werking getreden op 24 december 2021, waarbij opnieuw voor een aantal aangegeven delen van het grondgebied van Barneveld andere normen dan de wettelijke zijn vastgesteld. Het plan is getoetst aan de normen die zijn vastgesteld in deze verordening, voor zover deze normen van toepassing zijn in of rond het plangebied.
Veel bedrijven hebben geen omgevingsvergunning milieu meer nodig, maar vallen onder algemene milieuregels zoals vastgelegd in het Activiteitenbesluit milieubeheer. Aangezien de geurnormen uit de Wgv vrijwel één op één zijn overgenomen in het Activiteitenbesluit, kunnen bedrijven die onder dit besluit vallen ook gewoon worden meegenomen in de Wgv-toets.

Onder een 'geurgevoelig object' wordt verstaan: een gebouw, bestemd voor en blijkens aard, indeling en inrichting geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf en die daarvoor permanent of een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik, wordt gebruikt.

Opslag van grond en een hal, uitsluitend voor de opslag van machines, is niet geurgevoelig en is niet belemmerend voor agrarische bedrijven.

Nieuwe woning Oude Essenerweg
De nieuw te bouwen woning aan de Oude Essenerweg wordt als geurgevoelig object aangemerkt. Er liggen in de omgeving geen agrarische bedrijven waar rekening mee moet worden gehouden. Er is een planologische planprocedure doorlopen voor de locatie Oude Essenerweg 7-9 (wijzigingsplan "Essenerweg II"), waardoor er hier niet langer meer sprake is van een paardenhouderij (maar planologisch er nu drie woningen zijn toegestaan). Ook voor de locatie Oude Essenerweg 8 is een planologisch planprocedure doorlopen, waarbij de aanduiding voor de agrarische nevenactiviteit is verwijderd (en de milieuvergunning is ingetrokken). Andere agrarische bedrijven in de omgeving worden in hun ontwikkelingsruimte eerder door andere geurgevoelige objecten belemmerd dan door het voorliggende plan.

Niet-agrarische bedrijvigheid
Alleen gebouwen voor (langdurig) menselijk verblijf zijn geurgevoelig. In het bedrijfspand met een oppervlakte van 2.080 m2 is (onder meer) een kantoor en werkplaats gesitueerd. Hiervoor is het volgende van belang. Het plan grenst aan de Harskamperweg 60, een perceel met een agrarische bestemming. Ter plaatse worden agrarische werktuigen gestald. Het past echter binnen de planologische mogelijkheden om landbouwhuisdieren te houden. Tussen stallen van dieren en geurgevoelige objecten moeten, volgens de geurwetgeving, vaste afstanden aangehouden worden. In dit geval komt het kantoor op voldoende afstand van de agrarische bestemming. De werkplaats komt op kortere afstand en kan ook als geurgevoelig worden beschouwd indien er gedurende langere tijd mensen verblijven. Het is echter niet waarschijnlijk dat op de Harskamperweg 60 dieren gehouden gaan worden. De afstand tot een kwetsbaar gebied, gelegen aan de overkant van de Harskamperweg, is zeer beperkt. Gezien de wetgeving rondom ammoniak en stikstof is het onwaarschijnlijk dat hier een vergunning verleend kan worden voor het houden van landbouwhuisdieren. Daarom achten wij medewerking aan dit plan vanuit het aspect geur acceptabel.

Conclusie
Het aspect geur vormt geen belemmering voor uitvoering van onderhavig plan.

5.7 Ladder Voor Duurzame Verstedelijking

In het Besluit ruimtelijke ordening is de verplichting opgenomen om in het geval van nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'.

Artikel 3.1.6, tweede lid Bro luidt per 1 juli 2017 als volgt:

De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Met artikel 3.16, tweede lid, van het Bro is beoogd vanuit een oogpunt van ruimtelijke ordening ongewenste leegstand te vermijden en zorgvuldig ruimtegebruik te stimuleren. In het geval in het bestemmingsplan een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt, moet de toelichting een beschrijving bevatten van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. Indien het bestemmingsplan een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, moet de toelichting, aanvullend op de beschrijving van de behoefte en het resultaat van het nodige overleg, een motivering bevatten waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in de behoefte kan worden voorzien.

Wanneer een ruimtelijke ontwikkeling niet als nieuwe stedelijke ontwikkeling kan worden aangemerkt, dan is artikel 3.1.6, tweede lid van het Bro niet van toepassing. Is dat het geval, dan moet nog steeds beoordeeld worden of de in het plan voorziene bestemmingen passende bestemmingen zijn (goede ruimtelijke ordening) en of de mogelijk gemaakte ontwikkeling voorziet in een behoefte.

Onder stedelijke ontwikkeling wordt verstaan: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen (artikel 1.1.1, eerste lid, onder i van het Bro).

Toetsing
Er is hier sprake van een stedelijke ontwikkeling. Het betreft een ontwikkeling in de vorm van een terrein met een ruimtebeslag van meer dan 500 m2 en ook gebouwen met een bruto-vloeroppervlakte van meer dan 500 m2.

In dit geval maakt het nieuwe bestemmingsplan een stedelijke ontwikkeling mogelijk, en wordt eveneens nieuw planologisch ruimtebeslag mogelijk gemaakt op de gronden die nu bestemd zijn als 'Agrarisch - Onbebouwd' (bestemmingsplan "Garderbroekerweg-Kerkweg"). Het plan voorziet daardoor (deels) in een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Bovendien heeft plan ook een zodanige aard en omvang dat sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling.

In dit geval is het niet mogelijk om in bestaand stedelijk gebied in de behoefte aan de nieuwe stedelijke ontwikkeling te voorzien. Er zijn geen beschikbare ontwikkelingsmogelijkheden in bestaand stedelijk gebied die geschikt zijn voor deze twee bedrijven. Dit is onderstaand nader toegelicht voor beide bedrijven.

Plangebied A (noordelijke bedrijfslocatie)
Energy Team is momenteel gevestigd aan de Meulunterseweg 71 in Lunteren. Energy Team monteert grote installaties (modulaire PV systemen) die met name geplaatst worden bij MKB-bedrijfspanden en agrarische bedrijven. Concreet worden zonnepanelen door derden aangeleverd, door Energy Team aan elkaar gekoppeld/gemonteerd, en vervolgens weer getransporteerd of op de bestemde locatie geïnstalleerd op de daken. De specialisatie en focus van het bedrijf ligt op grootschalige professionele projecten. De kratten waarin de panelen worden klaargezet en vervoerd hebben een lengte van 15 meter. De huidige locatie biedt zich niet voor deze schaal van monteren en is aangewend met huur van gebouwen. Het bedrijf heeft daarom behoefte aan een eigen locatie met voldoende ruimte voor buitenopslag.

Een bedrijventerrein is lucratief als productieruimte. De prijs van deze bouwgronden is zodanig groot dat aankoop van deze gronden voor hoofdzakelijk opslag / depot van bouwstoffen en materieel financieel niet uit kan. 7.000 m2 aan opslagterrein is daarnaast ook niet op een nabijgelegen bedrijventerrein te vinden. Bedrijventerreinen kunnen beter beschikbaar gehouden worden voor activiteiten die een grotere oppervlakte aan bebouwing vereisen (productieoppervlakte).

In de kern Lunteren of bestaand stedelijk gebied in de directe omgeving is ook geen ruimte beschikbaar voor bedrijven met een dergelijk ruimtebeslag aan buitenopslag. Daarom is behoefte aan een locatie zoals aan de Oude Essenerweg.

Het bedrijfsgebouw zal worden ingezet als kantoorruimte, aankomstruimte (opslag) van panelen, montageruimte, en inpakruimte. Vanuit de inpakruimte worden de panelen buiten geplaatst, klaar voor verzending. De beoogde activiteiten zijn weergegeven in de bijgevoegde tekening in 22 van de toelichting.

Plangebied B (zuidelijke bedrijfslocatie)
De opslag van zand en grind gezamenlijk is in het verleden gevestigd geweest aan de Kerkweg 6 in Kootwijkerbroek (bedrijf Verhoef). De zand- en grindhandel van Verhoef lag aan de rand van de bebouwde kom en de verkeersontsluiting was niet optimaal. Met de verhuizing van het bedrijf naar de Garderbroekerweg is de opslag van fijn zand en grind voor Breeam/GPR-gebouw gecertificeerde bouwprojecten aldaar mogelijk gemaakt.

Vanwege een aantal recente ontwikkelingen is echter behoefte ontstaan om een groter terrein. Allereerst zijn de eisen van het bouwstoffenbesluit verscherpt. Bepaalde bouwstoffen mogen niet met elkaar vermengd worden. Door deze stoffen op twee verschillende locaties op te slaan, wordt vermenging voorkomen. Het gaat hierbij om de opslag van zwarte grond met een schone achtergrondwaarde en/of vulzand. Deze mogen niet vermengd worden met het fijne zand en grind. Op de huidige locatie heeft Verhoef hiervoor geen gronden beschikbaar.

Daarnaast zijn de bedrijfsactiviteiten van Verhoef door de jaren heen uitgebreid qua opslag van grond en wordt tegenwoordig materieel ten behoeve van de grond-, weg- en waterbouw opgeslagen (duikers, bermblokken, klinkers, pvc, drainageleidingen, kolken, betonbanden, transportmiddelen etc.). Met het afgraven van gronden en verwijderen van puin gaat namelijk veelal verwijdering van dergelijke elementen gepaard. In plaats dat derden deze elementen op moeten komen halen, kan het bedrijf deze elementen zelf meenemen. Deze opslag van materieel neemt echter veel ruimte in beslag waar het bedrijf op de hoofdlocatie niet over beschikt.

Op de huidige locatie Garderbroekerweg 241 is uitbreiding niet mogelijk vanwege ruimtegebrek en omdat de duurzame bouwproducten gescheiden opgeslagen moeten worden van de zwarte grond en het vulzand. Ook in de kern Kootwijkerbroek of bestaand stedelijk gebied in de directe omgeving is geen ruimte beschikbaar voor bedrijven met een dergelijk ruimtebeslag. Het vestigen op een bedrijventerrein is gezien de aard van het bedrijf, het benodigde ruimtebeslag en vanuit financieel oogpunt niet wenselijk. Een bedrijventerrein bestaat grotendeels uit bouwvlakken. De prijs van deze bouwgronden is zodanig groot dat aankoop van deze gronden voor hoofdzakelijk opslag / depot van bouwstoffen en materieel financieel niet uit kan. 10.000 m2 aan opslagterrein is daarnaast ook niet op een nabijgelegen bedrijventerrein te vinden. Zoals eerder aangegeven kunnen bedrijventerreinen beter beschikbaar gehouden worden voor productieoppervlakte.

Het bedrijfsgebouw zal worden ingezet als opslagruimte voor machines en werktuigen. Buiten is ruimte voor de opslag van de grond, het vulzand en het materiaal ten behoeve van de grond-, weg- en waterbouw. De beoogde activiteiten zijn weergegeven in de bijgevoegde tekening in 23 van de toelichting.

Conclusie
De voorgenomen ontwikkeling sluit aan bij de uitgangspunten van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'. De ontwikkeling voorziet in een behoefte, de locatie wordt passend ontsloten en landschappelijk ingepast. Daarnaast komt de ontwikkeling voort uit een functieverandering van een voormalig agrarisch bouwvlak naar werken. Er wordt daarom duurzaam omgegaan met de ruimte.

Daarbij komt dat in de komende jaren geen geschikte locaties met een bedrijfs-/ bedrijventerrein-bestemming beschikbaar zijn op bestaande bedrijventerreinen. De grondprijzen zijn extreem hoog en te duur voor een zandopslag en/of de opslag van materialen.

Geconcludeerd wordt dat in deze situatie sprake is van een duurzame stedelijke ontwikkeling.

5.8 Leidingen En Laagvliegroutes

Binnen of in de directe nabijheid van het plangebied komen geen leidingen of beschermingszones van leidingen voor die in het kader van onderhavig bestemmingsplan bescherming behoeven. Ook zijn er geen laagvliegroutes die beperkingen stellen aan de bouwhoogten. Er is overigens wel een districtstation van Liander aan de noordzijde van het plangebied gelegen. Hiervoor verwijzen we naar paragraaf 5.11.

Conclusie
Het aspect leidingen en laagvliegroutes vormt geen belemmering voor voorliggend bestemmingsplan

5.9 Luchtkwaliteit

In de Wet milieubeheer zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen. Hierin is opgenomen dat bij een ruimtelijk besluit de gevolgen voor de luchtkwaliteit getoetst moet worden. Om te bepalen of de kwaliteit van de lucht ter plaatse voldoet aan de eisen uit de Wet milieubeheer en de daarop gebaseerde regelgeving, dient bij nieuwe ontwikkelingen onderzoek gedaan te worden naar de luchtkwaliteit. Projecten waarvan aannemelijk is dat deze niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging hoeven niet getoetst te worden aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit.

Er is door Blauw Luchthygiëne onderzoek en advies op 25 juli 2023 een rapportage over de 'Toets luchtkwaliteitseisen en Wet milieubeheer' ten behoeve van het bedrijf aan de Oude Essenerweg 13 in Kootwijkerbroek uitgevoerd (Rapportnummer BL2022.11113.01-V06 (zie Bijlage 17 van de toelichting). Uit dit rapport volgt dat de inrichting voldoet aan de luchtkwaliteitseisen zoals gesteld in de Wet milieubeheer. De volgende conclusies volgen uit het rapport:

1. Voor zowel stikstofdioxide als fijnstof is de bijdrage lager dan 1,2 µg/m3, oftewel 3% van de wettelijk toegestane jaargemiddelde concentratie (40 µg/m3). De bijdrage van de inrichting aan de achtergrondconcentratie draagt dus niet in betekenende mate (NIBM) bij aan de achtergrondconcentratie.

2. De grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie NO2 van 40 µg/m3 wordt in de aangevraagde situatie niet overschreden. Ook de grenswaarde van NO2 als uurgemiddelde van 200 µg/m3 wordt niet (vaker dan de toegestane 18 keer) overschreden.

3. De grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie PM10 van 40 µg/m3 wordt tevens niet overschreden. Ook de grenswaarde van PM10 als 24-uursgemiddelde van 50 µg/m3 wordt niet vaker dan de toegestane 35 keer overschreden.

4. De jaargemiddelde grenswaarde voor PM2,5 wordt niet overschreden.

5. De rekenresultaten zijn gebaseerd op een worst case modellering. Tevens vindt dubbeltelling plaats van de bijdrage van de emissies welke reeds in de huidige situatie plaats vinden. In praktijk zullen de concentraties in de omgeving lager zijn dan berekend in dit onderzoek.

Het rapport is beoordeeld en akkoord bevonden door de luchtkwaliteitsdeskundige van de Omgevingsdienst de Vallei.

Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen heeft betrekking op de vraag of de gevolgen van een plan voor de luchtkwaliteit moeten worden onderzocht. In het kader van het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen) moet de luchtkwaliteit ter plaatse van nieuwe gevoelige bestemming die gelegen zijn op een afstand van minder dan 50 meter vanaf de rand van een provinciale weg worden beoordeeld. In dit geval is geen sprake van een plan waar een gevoelige bestemming in de zin van het Besluit gevoelige bestemmingen mogelijk wordt gemaakt. Toetsing aan dit besluit behoeft daarom niet plaats te vinden.

Verder moet worden beoordeeld of het mogelijk maken van een nieuwe woning gelet op de bestaande luchtkwaliteit ter plaatse, in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. Dat is hier het geval.

Conclusie
Op basis van het voorgaande vormt luchtkwaliteit geen belemmering voor uitvoering van onderhavige plan.

5.10 Milieueffectrapportage

Niet voor alle nieuwe activiteiten hoeft een m.e.r.-procedure gevolgd te worden. Uitgangspunt van de m.e.r.-beoordeling is het 'nee, tenzij' -principe. Dat wil zeggen dat alleen een milieueffectrapport (MER) hoeft te worden opgesteld, wanneer er omstandigheden zijn die (waarschijnlijk) leiden tot belangrijke nadelige milieugevolgen.

De Wet milieubeheer maakt onderscheid in een m.e.r.-procedure voor plannen (planMER) en voor besluiten (besluitMER of projectMER). Voor een bestemmingsplan kan zowel de plan-m.e.r.-plicht als de besluit-m.e.r.-plicht gelden.

Er zijn drie sporen waarlangs de m.e.r.-plicht kan ontstaan:

  1. 1. Plan- en/of besluit-m.e.r.-plicht: als de voorgenomen activiteit vermeld is in het Besluit milieueffectrapportage;
  2. 2. Plan-m.e.r.-plicht: als voor het plan een zogeheten passende beoordeling op grond van de Wet natuurbescherming gemaakt moet worden. Dat is het geval als het plan significante negatieve gevolgen kan hebben voor de instandhoudingsdoelstellingen van een Natura 2000 gebied;
  3. 3. Toetsing aan de provinciale milieuverordening.

Besluit milieueffectrapportage
De lijst van activiteiten in de onderdelen C en D van het Besluit bestaat uit vier kolommen. De eerste kolom bevat een omschrijving van de m.e.r.-(beoordelings)plichtige activiteiten. De tweede kolom vermeldt eventuele drempelwaarden.

Wettelijk kader

Voor de vraag of een bestemmingplan besluit-m.e.r.-plichtig is, geldt dat het Besluit milieueffectrapportage onderscheid maakt naar m.e.r.-plichtige activiteiten en m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten. Onderdeel C van de bijlage bij dit Besluit vermeldt voor welke activiteiten altijd verplicht een MER moet worden opgesteld, voordat een (m.e.r.-plichtig) besluit mag worden genomen. In onderdeel D is vermeld welke activiteiten beoordelingsplichtig zijn. Voor dergelijke activiteiten moet het bevoegd gezag beoordelen of op basis van 'belangrijke nadelige gevolgen die de voorgenomen activiteit voor het milieu kan hebben', een m.e.r.-procedure noodzakelijk is. Daarbij geldt dat een bestemmingsplan alleen besluit-m.e.r.-plichtig is, als het bestemmingsplan in kolom 4 wordt genoemd.

Voor de vraag of een bestemmingsplan plan-m.e.r.-plichtig is, geldt dat dit het geval is als het plan genoemd is in kolom 3 en activiteiten mogelijk maakt die in onderdeel C en D, kolom 1 vermeld zijn en voldoen aan de in kolom 2 genoemde drempelwaarden.

Als een bestemmingsplan een activiteit mogelijk maakt die Besluit-m.e.r.-plichtig is op grond van de uitkomst van een toets van een activiteit die onder de drempelwaarden blijft, dan is dat bestemmingsplan alsnog plan-m.e.r.-plichtig. Het maakt dan immers een (besluit) m.e.r.-plichtige activiteit mogelijk.

Voor zowel de plan-m.e.r.- als besluit-m.e.r.-plicht geldt dat als de activiteit onder de drempelwaarden uit kolom 2 van bijlage D blijft, met een vormvrije m.e.r. beoordeeld moet worden of alsnog een MER moet worden opgesteld. De centrale vraag die daarbij beantwoord moet worden is of er omstandigheden zijn die (waarschijnlijk) leiden tot belangrijke nadelige milieugevolgen. Daarbij moet in ieder geval worden getoetst aan de criteria die opgenomen zijn in bijlage III van de Europese m.e.r.-richtlijn. Als dergelijke milieugevolgen kunnen optreden, geldt alsnog de betreffende plan- en/of besluit-m.e.r.-plicht.

Per 16 mei 2017 is de regelgeving voor de MER en m.e.r.-beoordeling gewijzigd met daarin een nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling.

  • Voor de ontwerp-bestemmingsplanfase moet een m.e.r-beoordelingsbeslissing worden genomen, waarin wordt aangegeven of wel of geen MER nodig is, gelet op de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële (milieu)effecten en mogelijke mitigerende maatregelen. Deze beslissing wordt als bijlage bij het bestemmingsplan opgenomen.
  • Voor elke aanvraag waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde komt moet de initiatiefnemer een aanmeldingsnotitie opstellen, waarbij ook mitigerende maatregelen mogen worden meegenomen. Het bevoegd gezag dient binnen zes weken na indienen een m.e.r.-beoordelingsbesluit af te geven. Een vormvrije m.e.r.-beoordelingsbeslissing hoeft echter niet gepubliceerd te worden.

Onderzoek
In het Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject m.e.r.-beoordelingsplichtig is in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer of een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat (Besluit milieueffectrapportage, Bijlage onderdeel D11.2). De beoogde ontwikkeling bestaat uit de realisatie van twee bedrijfspanden van in totaal een oppervlakte van 2.530 m² alsmede buitenopslag (17.000 m2) en natuurontwikkeling. De toename aan verharding en dakoppervlak bedraagt 21.450 m2. De beoogde ontwikkeling blijft daarmee ruim onder de drempelwaarde. Dit betekent wel dat een zogenaamde 'vormvrije m.e.r.-beoordeling' noodzakelijk is.

Op 21 juni 2023 is bij besluit van college van burgemeester en wethouders van de gemeente Barneveld vastgesteld dat geen MER nodig is. Het besluit is als Bijlage 18 van de toelichting opgenomen. De aanmeldingsnotitie voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling is opgenomen als Bijlage 19 van de toelichting. Daaruit blijkt dat, gelet op de kenmerken van het project (zoals het kleinschalige karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r.), de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten, geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden dan wel dat deze effecten met mitigerende maatregelen worden voorkomen of beperkt.

Passende beoordeling via de Wet natuurbescherming
Voor het vaststellen van plannen die significante gevolgen voor een Natura 2000-gebied kunnen hebben, dient een passende beoordeling gemaakt te worden (artikel 7.2a Wet milieubeheer juncto artikel 2.8, eerste lid Wet natuurbescherming). Uit de beoordeling van het aspect ecologie (zie paragraaf 5.3) blijkt dat er voor dit plan geen passende beoordeling nodig is. De plan-m.e.r-plicht op grond van de noodzaak van een passende beoordeling voor de Wet natuurbescherming is hier niet aanwezig.

Er is voor dit plan geen passende beoordeling nodig.

Provinciale milieuverordening
Provinciale Staten kunnen in de provinciale milieuverordening extra activiteiten met gevallen, plannen en besluiten aanwijzen die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben en dus m.e.r.-plichtig zijn (artikel 7.6 Wet milieubeheer). Dit is dus aanvullend op de m.e.r.-plicht op basis van onderdeel C van de bijlage Besluit m.e.r. (en dus ook aanvullend op de verplichting vanuit de Europese richtlijnen) én conform dezelfde systematiek.

Provinciale staten van Gelderland hebben geen extra activiteiten met gevallen, plannen en besluiten aangewezen die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben (en zo m.e.r.-plichtig zijn).

5.11 Milieuzonering

Ten aanzien van bedrijvigheid geldt als uitgangspunt dat toekomstige woningen geen onevenredige milieuhinder (geur, geluid etc.) mogen ondervinden van nabijgelegen bedrijvigheid. In de publicatie ´Bedrijven en milieuzonering´ van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, editie 2009, worden in verband met de aanwezigheid van milieubelastende functies indicatieve afstandsnormen voorgeschreven tot milieugevoelige functies, vooral wonen.

De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:
1. het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
2. het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen (blijven) uitoefenen.

In dit kader zijn voor dit plan de volgende aspecten van belang:

- geluidgevoelige objecten in de omgeving: Garderbroekerweg 237, Oude Essenerweg 7, 8, 9, 10 , 12, 15 en 17;
- bedrijven in de omgeving (onder meer Harskamperweg 58);
Er wordt met dit plan bedrijvigheid mogelijk gemaakt tot maximaal milieucategorie 3.2. Hierbij wordt een richtafstand van 100 meter tot woningen van derden aanbevolen. De richtafstanden hebben betrekking op het omgevingstype 'rustige woonwijk'.

Er is een akoestisch onderzoek, waarbij ook is ingegaan op milieuzonering, uitgevoerd (zie Bijlage 5 van de toelichting). Alle woningen liggen buiten een afstand van 100 meter vanaf de grens van het nieuwe bedrijfsbestemmingsvlak. Ook de nieuw te bouwen woning aan de Oude Essenerweg (ten westen van Oude Essenerweg 15) ligt op een grotere afstand. Het gedeelte met een woonbestemming aan de Oude Essenerweg 7 en 9 is wel binnen 100 meter van het plangebied gelegen. Op grond van die constatering is stap 2 uit het stappenplan volgens de VNG publicatie uitgevoerd. Zie hiervoor ook dat wat in paragraaf 5.5 is aangegeven voor wat betreft directe en indirecte hinder. Uit de rapportage blijkt dat bij de bestaande woningen nog steeds sprake is van een goed woon- en leefklimaat wanneer de voorgenomen bedrijfsactiviteiten binnen het plangebied worden uitgeoefend.

Voor bedrijven onderling vormt milieuzonering geen belemmering. Voor wat betreft het aspect geur verwijzen we naar hetgeen in paragraaf 5.6 is weergegeven.

Veiligheidszone - Activiteitenbesluit
In het Activiteitenbesluit zijn veiligheidsafstanden opgenomen die moeten worden aangehouden tussen kwetsbare respectievelijk beperkt kwetsbare objecten en (onder andere) een gasdrukmeet- en regelstation (4-6 meter), dat zijn specifiek afstanden voor een kaststation. Kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten volgens het Activiteitenbesluit zijn dezelfde objecten als die genoemd zijn in het Besluit externe veiligheid inrichtingen. Het gaat dan om onder andere woningen, ziekenhuizen en bedrijven.

Indien het gaat om een vrijstaand gebouw (en dat is hier het geval) dan bedraagt deze afstand 10 meter. Tussen een woning en het districtstation moet een veiligheidsafstand van 10 meter worden aangehouden.

Het plan voldoet aan de voorgeschreven afstand.

Binnen de veiligheidsafstand kunnen eveneens geen beperkt kwetsbare objecten worden opgericht. Er wordt voldaan aan de voorgeschreven afstand van 4 meter die geldt voor beperkt kwetsbare objecten.

Het plan is voorgelegd aan Liander en die heeft op 20 april 2022 aangegeven dat er aan de noordzijde een districtstation (DS) is gelegen. Er geldt voor zo'n districtstation (wanneer het een vrijstaand gebouw is) een afstand tot kwetsbare objecten van 10 m, en tot beperkt kwetsbare objecten bedraagt deze afstand 4 meter. In het geval een districtstation een kaststation is, dan bedraagt de afstand tot kwetsbare objecten 6 meter en bedraagt de afstand tot beperkt kwetsbare objecten 4 meter.

In dit geval staat het districtstation op ruime afstand van het plangebied (meer dan 60 meter ten opzichte van Garderbroekerweg 241 en meer dan 130 meter ten opzichte van de nieuwe bedrijfsbestemming Oude Essenerweg/Harskamperweg), zodat hier verder geen rekening mee hoeft te worden gehouden. Er behoeft dan ook geen gebiedsaanduiding 'Veiligheidszone - Activiteitenbesluit' opgenomen te worden. Zie onderstaande afbeelding (districtstation is rood omkaderd (hoek Garderbroekerweg/Harskamperweg).

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1703-0002_0016.png"

Afbeelding: ligging districtstation hoek Garderbroekerweg/Harskamperweg

Conclusie
Vanuit milieuzonering zijn er geen belemmeringen voor het plan.

5.12 Natuur En Landschap

Wat betreft de landschappelijke inpassing wordt het volgende aangelegd / aangeplant:
- enkele elzen in de noordelijke bomenrij;
- twee struwelen met inheemse soorten bij de entree van het terrein;
- het aanvullen van de noordoostelijke en westelijke bomenrij met onderbeplanting;
- de aanleg van een keerwand met groene aankleding in het zuiden.

Door deze aanplant wordt het gehele terrein groen omzoomd en landschappelijke ingepast.

Daarnaast wordt er met dit plan ook voorzien in een maatschappelijke tegenprestatie. In dat kader worden verschillende maatregelen getroffen, waaronder:

1. Extra aanplant bomen met onderbegroeiing;
2. Natuurinclusief inrichten van de buitenruimte (lijnvormige structuren bomenrij, aanleg meerjarig bloemrijk grasland/veld, hoogstamfruitboomgaard en de aanleg van een padden-/amfibieënpoel):
3. Natuurinclusief bouwen woning;
4. Wegnemen van lichthinder;
5. Extra investering in architectuur, bouwmaterialen of bouwwijzen.

De maatschappelijke tegenprestatie die wordt geleverd betreft meer dan 8% van de bouwsom.

We verwijzen naar Bijlage 5 van de regels. Vanuit landschappelijk oogpunt is het plan aanvaardbaar. Om de maatschappelijke tegenprestatie zeker te stellen is een voorwaardelijke verplichting in de regels opgenomen. Daarnaast is er meerdere zekerheid een verklaring opgesteld. Deze is ondertekend en hier is een waarborgsom aan gekoppeld.

5.13 Ontplofbare Oorlogsresten

Gemeente Barneveld heeft voor haar gehele grondgebied een historisch vooronderzoek uit laten voeren naar de aanwezigheid van Ontplofbare Oorlogsresten uit de Tweede Wereldoorlog.

De locatie valt niet binnen verdacht gebied van conventionele explosieven (CE), zodat er geen onderzoek naar explosieven uit WOII nodig is.

Conclusie
Het aspect Ontplofbare Oorlogsresten vormt geen belemmering voor het plan.

5.14 Veiligheid

Om een veilige omgeving te creëren of te behouden is er op het gebied van fysieke veiligheid een aantal aspecten waarmee rekening gehouden moet worden. Zo worden er eisen gesteld aan de bereikbaarheid van de openbare wegen voor de hulpverleningsdiensten. Dit leidt tot het stellen van minimale afmetingen en bochtstralen zodat hulpverleningsvoertuigen een object of calamiteit goed kunnen bereiken en adequate hulp kunnen verlenen. Met betrekking tot voldoende bluswater in het openbare wegennet zijn er ook eisen gesteld. Deze eisen hebben betrekking op de afstanden vanaf de bluswatervoorziening tot aan een gebouw en de capaciteit ervan. In de “Handreiking Bluswatervoorziening en Bereikbaarheid” een uitgave van Brandweer Nederland worden deze eisen gesteld. Voor wat betreft de bereikbaarheid zijn er binnen de gemeente Barneveld hoofd- en subaanrijdroutes vastgesteld.

Tevens worden er eisen gesteld aan de opkomsttijden voor brandweervoertuigen. Deze zijn afhankelijk van de bestemming. Voor gebouwen waarin geslapen wordt en verminderd zelfredzame mensen verblijven worden strengere eisen gesteld dan gebouwen waar dit niet zo is. De opkomsttijden zijn gesteld in de Wet veiligheidsregio’s (1 oktober 2010) met het daarbij behorende Besluit veiligheidsregio’s. In het Besluit zijn de tijdnormen voor de opkomsttijden vastgelegd.

Situatie
Nieuwe ontwikkelingen zullen worden getoetst aan de Handreiking Bluswatervoorziening en Bereikbaarheid, het Besluit veiligheidregio’s en aan de eisen van de aangewezen hoofd- en subaanrijdroutes. Dit zal gebeuren bij de bouwplannen en inrichtingsplannen.

Conclusie
Er zijn voor wat betreft de eisen voor de veiligheid geen belemmeringen voor dit bestemmingsplan.

5.15 Verkeer

Parkeren
Parkeren moet op eigen terrein worden opgelost. Er is een parkeerberekening aangeleverd die ingaat op de nieuwe bedrijfsbebouwing en de buitenopslag. De buitenopslag mag niet gebruikt worden voor het oplossen van de parkeervraag (geen dubbelfunctie).

Uit de toetsing aan de Nota Parkeernormen 2020 blijkt dat voor plangebied A (noordelijke bedrijfslocatie) afgerond 42 parkeerplaatsen én voor plangebied B (zuidelijke bedrijfslocatie) 9 parkeerplaatsen benodigd zijn (zie Bijlage 20 van de toelichting). Uit de inrichtingstekening volgt dat de benodigde 42 parkeerplaatsen worden gerealiseerd op de noordelijke bedrijfslocatie en 9 parkeerplaatsen op de zuidelijke bedrijfslocatie. Nu er een positieve parkeerbalans is, is de inrichtingstekening wat betreft parkeren akkoord bevonden.

Bij de nieuw te realiseren woning moeten drie onafhankelijk van elkaar bereikbare parkeerplaatsen te komen. Daar is voldoende ruimte voor.

Ontsluiting
Aan de Harskamperweg heeft in de nieuwe situatie elk bedrijf een eigen uitrit. De uitweg van beide bedrijven komt uit op de provinciale weg Harskamperweg. Er is een positief advies door de provincie afgegeven voor de nieuwe situatie qua ontsluiting.

De nieuwe te realiseren woning aan de Oude Essenerweg kan gebruik maken van de bestaande uitrit. Ook de bestaande woningen Oude Essenerweg 15 en 17 kunnen de huidige inrit blijven gebruiken. Dit is akkoord.

Verkeersgeneratie en overig
De verwachte toename in verkeersgeneratie is in beeld gebracht (zowel bestaande als nieuwe situatie, zie Bijlage 21 van de toelichting). Er zullen op basis hiervan 130 ritten per werkdag zijn. De verkeersgeneratie neemt naar verwachting toe, maar de toename is aanvaardbaar.

Verder zijn de keerbewegingen op eigen terrein in beeld gebracht met twee tekeningen d.d. 11 april 2022, laatstelijk gewijzigd d.d. 12 september 2022 (zie Bijlage 22 (noordelijke locatie) en Bijlage 23 (zuidelijke locatie). Er is voldoende ruimte om te keren en te draaien op eigen terrein. De keerruimte heeft in het bestemmingsplan niet de aanduiding voor buitenopslag gekregen, omdat de keerruimte altijd vrij moet zijn om te kunnen keren. Hier mogen geen materialen e.d. worden opgeslagen.

Verder is de bereikbaarheid en verkeersveiligheid ook akkoord bevonden.

Conclusie
Vanuit verkeer is het plan aanvaardbaar.

5.16 Water

Deze waterparagraaf vormt het resultaat van het procesinstrument watertoets. De watertoets betreft het vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten bij de totstandkoming van ruimtelijke plannen. Het is verplicht de watertoets toe te passen. Hiermee wordt beoogd om het belang van water een evenwichtige plaats te geven in het ruimtelijk planproces.

De watertoets heeft betrekking op het grond-, oppervlakte-, afval- en hemelwater. Het behandelt alle relevante waterhuishoudkundige aspecten zoals ontwatering, wateroverlast en waterkwaliteit. De waterparagraaf beschrijft het relevante waterbeleid, de betrokkenheid en het advies van de waterbeheerder en de waterhuishoudkundige uitwerking van het plan.

Huidige situatie
De planlocatie betreft percelen met een agrarische bestemming. Hierop staan twee bedrijfswoningen, een aantal bijgebouwen en schuren. In de Oude Essenerweg ligt momenteel een persleiding. In de Harskamperweg ligt verder geen riool afgezien van de aansluiting dat het perceel met huisnummer 58 heeft met de drukleiding in de Garderbroekerweg.

Om het perceel liggen enkele c-watergangen van het waterschap.

Toekomstige situatie
In de toekomstige situatie staan de gebouwen op het perceel los van het gebouw met huisnummer 60. Op de locatie worden meerdere schuren/loodsen gerealiseerd en een nieuwe woning in het zuidelijke deel. De rest van het terrein wordt ingericht als buitenopslag en parkeerplaatsen met een aantal wadi locaties voor waterberging en groenzones.

Voor de verharding die gerealiseerd wordt (21.450 m2 totaal) moet waterberging gecreëerd worden ten behoeve van compensatie. Hiervoor moet 60 mm/m2 berging worden gerealiseerd (1.685 m3 berging totaal) conform de regels van het Waterschap Vallei en Veluwe. Het hemelwater van de oppervlakken wordt via straatkolken en een hwa-leiding naar de wadi's gebracht die hiervoor gerealiseerd worden op het terrein.

Voor de aan te leggen inrit aan de Harskamperweg worden duikers in de watergang aangelegd. Dit is met het waterschap besproken en is akkoord bevonden.

De riolering moet worden aangesloten op de gemeentelijke riolering.

Bij de realisatie van de woning en de bijgebouwen worden uit duurzaamheidsoogpunt geen uitlogende bouwmaterialen gebruikt. De ontwikkeling sluit aan bij de waterhuishoudkundige doelen van de gemeente en het waterschap.

Hoofdstuk 6 Juridische Aspecten

6.1 Inleiding

De Wet ruimtelijke ordening (Wro) geeft gemeenten de plicht tot het opstellen van een bestemmingsplan. In de Wro en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is nader uitgewerkt uit welke onderdelen een bestemmingsplan in ieder geval moet bestaan. Dit zijn een verbeelding met planregels en een toelichting daarop. Daarnaast bieden zowel de Wro als het Bro opties voor een nadere juridische inrichting van een bestemmingsplan. Hierbij moet onder meer worden gedacht aan de toepassing van afwijkingsmogelijkheden en wijzigingsbevoegdheden en het toepassen van nadere eisen. De bruikbaarheid van deze instrumenten is geheel afhankelijk van het doel van het bestemmingsplan en de gewenste bestemmingsmethodiek van de gemeente Barneveld. Het uitgangspunt is dat het bestemmingsplan moet voorzien in een passende regeling voor de komende tien jaar, dit is de geldigheidsduur van een bestemmingsplan.

Het juridische deel van het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding en de regels. De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden en gebouwen en bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing. De verbeelding heeft een ondersteunende rol voor de toepassing van de regels alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen. De verbeelding vormt samen met de regels het juridische bindende onderdeel van het bestemmingsplan.

De planregels bestaan uit vier hoofdstukken:

  • Hoofdstuk 1 bevat de algemene voor het plangebied geldende bepalingen, de inleidende regels.
  • Hoofdstuk 2 regelt de bestemmingen en het daarop toegestane gebruik.
  • Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels, zoals de anti-dubbeltelregel, algemene bouwregels, algemene afwijking- en algemene wijzigingsregels en tot slot de algemene procedureregels.
  • Hoofdstuk 4 betreft het overgangsrecht en de slotbepaling.

Deze regels zijn opgesteld op basis van de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2012 (SVBP). Dit is een landelijke norm die onderdeel uitmaakt van de 'Regeling standaarden ruimtelijke ordening'.

Bevoegdheid

Het bevoegd gezag is het bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning. Over het algemeen zijn burgemeester en wethouders het bevoegd gezag. Het kan incidenteel voorkomen dat bijvoorbeeld het Rijk of de provincie het bevoegd gezag is.

Burgemeester en wethouders zijn altijd bevoegd gezag bij het wijzigen van een plan en het stellen van nadere eisen.

6.2 Inleidende Regels

Begrippen

In artikel 1 zijn de begrippen gedefinieerd, die in de regels worden gehanteerd. Bij de toetsing van het bestemmingsplan wordt uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis. Voor zover er geen begrippen zijn gedefinieerd wordt aangesloten bij het normale spraakgebruik.

Wijze van meten

In artikel 2 is de wijze van meten opgenomen. Dit artikel geeft aan hoe hoogte- en andere maten (die bij het bouwen in acht dienen te worden genomen) moeten worden gemeten.

6.3 Bestemmingsregels

6.3.1 Terugkerende thema's

Er zijn een aantal thema's die in verschillende bestemmingen terug kunnen komen. Deze thema's worden in deze paragraaf toegelicht.

6.3.2 Bestemming 'Agrarisch'

Algemeen

De bestemming 'Agrarisch' is toegekend aan het grootste deel van het buitengebied van de gemeente Barneveld. Dit zijn gebieden waar weinig (bijzondere) landschappelijke en natuurlijke waarden voorkomen en die goed zijn verkaveld en ingericht voor de agrarische sector. Binnen deze gebiedsbestemming zijn de agrarische belangen in principe leidend. In deze gebieden is het mogelijk om de bouwvlakken voor agrarische bedrijven te verruimen of voorzieningen buiten het bouwvlak (wel in directe aansluiting op het bouwvlak) te realiseren.

Op de gronden met de bestemming 'Agrarisch' is hobbymatig agrarisch gebruik ook toegestaan.

6.3.3 Bestemming 'Bedrijf - Niet agrarisch'

Algemeen

Aan legaal tot stand gekomen bedrijven wordt een bestemming voor een niet-agrarisch bedrijf toegekend. Veelal betreft dit de bestemming 'Bedrijf - Niet agrarisch'. Voor bedrijven die verwant zijn aan het landelijk gebied is de bestemming 'Bedrijf - Landelijk' opgenomen. Een specifieke vorm van niet-agrarische bedrijven zijn de winkels en horecabedrijven. Locaties met deze functies hebben de bestemmingen 'Detailhandel' of 'Horeca' gekregen.

Toegestane soorten bedrijvigheid

Op alle percelen met de bestemming 'Bedrijf - Niet agrarisch' zijn bedrijven uit de milieucategorieën 1 en 2 toegestaan die zijn opgenomen in de 'Staat van Bedrijfsactiviteiten'. Het gaat dan om bedrijven die weinig tot geen milieuhinder veroorzaken. In een bijlage bij de planregels is een compleet overzicht van toegestane bedrijven opgenomen. In het plangebied zijn echter ook 'zwaardere' bedrijven gevestigd. Deze vormen van bedrijvigheid zijn op de verbeelding aangeduid, en hier is dan (naast een categorie 1 of 2 bedrijf) alleen het aangeduide type bedrijvigheid toegestaan. .

Binnen de bestemming 'Bedrijf - Niet agrarisch' kan voor de locaties met een specifieke aanduiding (dit zijn bedrijven in de milieucategorie 3 of hoger), via afwijking een omgevingsvergunning worden verleend voor het toestaan van een ander type bedrijvigheid uit de 'Staat van Bedrijfsactiviteiten'. Het nieuwe bedrijf moet qua aard en invloed op de omgeving gelijk zijn aan het al toegestane bedrijf. Bevi- en Wgh-inrichtingen zijn uitgesloten van deze bevoegdheid.

Toegestane omvang van het bedrijf

In de planregels is per adres aangegeven wat de maximaal toegestane oppervlakte bedrijfsbebouwing is. Bij bedrijfsbebouwing zijn onderbouwen toegestaan met een totale oppervlakte van maximaal 500 m2. Een onderbouw is een voor mensen toegankelijke ruimte, zoals een souterrain, gelegen onder de begane grondvloer en moet binnen de fundering van een gebouw worden gerealiseerd.

De maximale goot- en bouwhoogte van bedrijfsgebouwen bedraagt 4 respectievelijk 10 meter. Door middel van een afwijking van de bouwregels, kan een omgevingsvergunning worden verleend voor een gebouw met een goothoogte van maximaal 6 meter of een bouwhoogte van maximaal 12 meter. Voorwaarde is dat het aantal bouwlagen niet toeneemt, er een bedrijfseconomische noodzaak voor is en de belangen van landschap en beeldkwaliteit niet onevenredig worden aangetast.

Het bedrijfsgebouw op het zuidelijke gedeelte krijgt een goothoogte van 5 meter. In hoofdstuk 3 van de toelichting is hier nader op ingegaan.

Bedrijfswoning

In dit geval is geen bedrijfswoning toegestaan. De aanduiding 'bedrijfswoning uitgesloten' is toegepast op het bestemmingsvlak.

6.3.4 Bestemming 'Groen'

Verspreid over de gemeente komen groensingels voor. Een deel hiervan is waardevol (oude houtwallen) of is op basis van postzegelplannen aangelegd. De bestemming 'Groen' is opgenomen ten behoeve van de instandhouding van de groensingels en nieuwe groensingels. Nieuwe groensingels zijn ter versterking van de landschappelijke waarde en hebben een afschermende functie. Groensingels zijn vaak waardevol voor de natuur omdat ze leefgebied en schuilgelegenheid bieden voor vogels en andere dieren. Binnen de bestemming 'Groen' zijn toegestaan opgaande beplanting met de daarbij behorende bouwwerken (geen gebouwen en overkappingen zijnde), werken, paden en watervoorzieningen.

Om werken of werkzaamheden uit te kunnen voeren, kan een vergunning vereist zijn. Het gaat dan bijvoorbeeld om ingrepen als het vergraven van terreinen, het verbreden of verharden van paden of ingrepen die leiden tot een wijziging in de waterhuishouding of waterstand. Normaal onderhoud en de aanleg van nieuw groen valt niet onder de vergunningplicht.

6.3.5 Bestemming 'Natuur'

Een gedeelte van het plangebied heeft de bestemming 'Natuur' gekregen.

Ingezet wordt op behoud, herstel en/of ontwikkeling van de natuur(wetenschappelijke)waarde en de landschappelijke waarde. De bebouwingsmogelijkheden binnen deze bestemming zijn daarom minimaal.

Om werken of werkzaamheden in de natuurgebieden uit te kunnen voeren, kan een vergunning vereist zijn. Het gaat dan bijvoorbeeld om ingrepen als het vergraven van terreinen, het aanleggen van nieuwe paden en geluidswallen of ingrepen die leiden tot een wijziging in de waterhuishouding of waterstand. Normaal onderhoud van natuurterreinen valt niet onder de vergunningplicht. Vergunningen zullen in ieder geval worden getoetst aan de natuurwaarden. Een ecologisch onderzoek zal onderdeel uit moeten maken van de aanvraag om vergunning.

6.3.6 Bestemming 'Wonen'

Algemeen

De bestemming 'Wonen' is toegekend aan de bestaande, legale woningen. Binnen een bestemmingsvlak 'Wonen' is maximaal één woning toegestaan. Een uitzondering geldt ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' want daar geldt als maximum het aantal wooneenheden zoals weergegeven op de verbeelding. Ook geldt een uitzondering ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - woongebouw' want daar geldt dat in plaats van één woning er één woongebouw is toegestaan dat twee wooneenheden omvat of dat meerdere wooneenheden omvat indien de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' is opgenomen. Een woning is bestemd voor de huisvesting van één huishouden. Dit betekent dat kamerverhuur niet zondermeer is toegestaan behalve als dit specifiek is aangeduid.

Binnen de bestemming 'Wonen' is het mogelijk af te wijken van de bestemmingsregels en kamerverhuur toe te staan. Volgens de Verordening doelgroepen sociale woningbouw en middenhuur Gemeente Barneveld is de minimale maatvoering hiervoor 18 m2.

In het bestemmingsvlak zijn het hoofdgebouw en eventueel aangebouwde en/of vrijstaande bijgebouwen opgenomen.

De inhoud van een woning bedraagt maximaal 660 m3, inclusief de onderbouw voor zover deze boven het maaiveld uitkomt. Onder een woning is een onderbouw toegestaan, waarbij geldt dat bij vergunningsvrije aanbouwen en bijbehorende bouwwerken van woningen niet vergunningsvrij mogen worden voorzien van een onderbouw. De maximale goot- en nokhoogte bedragen respectievelijk 3,5 en 10 meter. Op sommige plekken komen andere maten of afmetingen voor, deze zijn op de verbeelding weergegeven. Via een afwijking van de bouwregels kan de toegestane goothoogte worden verhoogd naar 6 meter.

Voor een woongebouw is de inhoud per woning niet vastgelegd, maar samen mogen de woningen niet groter zijn dan 800 m3. In dit geval is de inhoud van het woongebouw 918 m3 aangezien dit in het verleden vergund is. Hiervoor is op de verbeelding de aanduiding 'maximum volume (m3)' opgenomen.

Bijgebouwen bij woningen

De maximale oppervlakte aan bijgebouwen bij een woning bedraagt maximaal 80 m2. De maximale goot- en nokhoogte bedragen respectievelijk 3 en 6 meter.

Via het functieveranderingsbeleid is het mogelijk om bijgebouwen te vergroten op basis van een sloopeis tot maximaal 400 m2. Dit is in de regels doorvertaald.

Welke oppervlakte aan bijgebouwen is volgens het bestemmingsplan bij recht bij een woning toegestaan?

De basis is te vinden in artikel 8.2.4 van de regels. Bij een reguliere woning mag een bijgebouw van 80 m2 aanwezig zijn c.q. vergund worden.

Echter, als de bestaande oppervlakte groter is dan 80 m2 en die oppervlakte is bovendien gerealiseerd voor de functie wonen, geldt die bestaande oppervlakte als de maximummaat voor dat perceel.

Van belang is daarbij de begripsomschrijving van 'bestaande'. Die luidt: bestaand en legaal aanwezig of legaal realiseerbare bebouwing of gebruik op de dag van terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan (5 oktober 2012). Illegaal tot stand gekomen bebouwing levert hier dus geen rechten op.

Met de zinsnede dat het moet gaan om bebouwing die is gerealiseerd voor de functie wonen wordt bedoeld, dat bebouwing die bijvoorbeeld ooit is gerealiseerd als bedrijfsbebouwing bij een agrarisch bedrijf, maar die nu valt binnen de bestemming Wonen en daarmee de status heeft van bijgebouw bij de woning, niet meetelt voor de volgens het bestemmingsplan hier toegestane oppervlakte aan bijgebouwen. Het gaat daar dus om bijgebouwen die onder het bouwovergangsrecht vallen.

Voor de duidelijkheid: gebouwen binnen het bestemmingsvlak Wonen die ooit voor een andere functie zijn gebouwd (veelal als agrarisch bijgebouw) gelden dus voor wat betreft het toegestane gebruik als bijgebouw. Voor zover de oppervlakte meer bedraagt dan de oppervlakte aan bijgebouwen die volgens het bestemmingsplan bij recht bij de woning is toegestaan, vallen ze als gebouw onder het bouwovergangsrecht.

Hoe kan met gebruikmaking van een afwijkingsbevoegdheid de oppervlakte aan bijgebouwen worden vergroot?

De regeling hiervoor is te vinden in artikel 8.4, lid 7. Met deze regeling kan een grotere oppervlakte aan bijgebouwen worden gebouwd, dan het bestemmingsplan bij recht toestaat.

Allereerst de situatie dat er op een perceel geen andere bijgebouwen aanwezig zijn dan de oppervlakte die bij recht is toegestaan. In dat geval kan iemand een afwijkingsvergunning krijgen om de oppervlakte aan bijgebouwen te vergroten tot maximaal 400 m2, mits hij voor elke vierkante meter boven de rechtens toegestane oppervlakte twee sloopmeters – in dit geval van elders, want hij heeft zelf niets – inzet.

Dan de situatie dat iemand naast de rechtens toegestane oppervlakte aan bijgebouwen ook nog bijgebouwen heeft die onder het bouwovergangsrecht vallen.

In dat geval mag hij de eerste 250 m2 aan bijgebouwen – allereerste de oppervlakte die volgens het bestemmingsplan bij recht aanwezig mag zijn, aanvullend ook onder het bouwovergangsrecht vallende bijgebouwen – een-op-een vervangen door iets nieuws.

Wil iemand meer dan 250 m2 nieuwbouw, dan moet hij voor het deel daarboven sloopmeters inzetten (2 : 1) en ligt de totale limiet voor nieuwbouw op 400 m2. Wil in een dergelijke situatie iemand de totale oppervlakte van 400 m2 nieuwbouw benutten, dan moet hij dus voor de resterende 150 m2 de dubbele oppervlakte (= 300 m2) aan sloopbebouwing inzetten. Die sloopmeters moeten – voorzover daar aanwezig – in de eerste plaats van de eigen locatie komen. Zijn de sloopmeters daar uitgeput, dan mogen ze ook van elders worden ingezet.

Heeft iemand een grotere oppervlakte aan onder het overgangsrecht vallende bijgebouwen staan dan hij moet inzetten om de genoemde 400 m2 nieuwbouw te realiseren, dan kan hij de keuze maken om de rest te laten staan. Dan kan dus de situatie zich voordoen dat iemand 400 m2 aan als zodanig vergunde bijgebouwen heeft staan en daarnaast nog een oppervlakte aan bijgebouwen die onder het bouwovergangsrecht blijven vallen.

Vervangende nieuwbouw van de woning

Bij een eventuele vervangende nieuwbouw dient de woning op dezelfde plek terug te worden gebouwd. Soms is dezelfde plek niet de beste. De afstand tot een naastgelegen (agrarisch) bedrijf kan zo bijvoorbeeld worden vergroot. In het bestemmingsplan is hiervoor een mogelijkheid opgenomen om af te wijken van de bouwregels. Voorwaarde is dat de belangen van gebruikers/eigenaars van aanliggende gronden niet onevenredig worden geschaad en dat er geen onevenredige aantasting van de milieusituatie plaatsvindt. Hieronder wordt in ieder geval verstaan dat het woon- en leefklimaat (geur, geluid, stof en dergelijke) niet verslechtert en dat wordt voldaan aan de geldende milieuregels.

Vergroten van de woning

De woning kan via het afwijken van de bouwregels worden vergroot. In ruil daarvoor wordt bebouwing (bijgebouwen) gesloopt. Het kan hierbij gaan om bijgebouwen bij de woning zelf, maar ook om sloop elders. In de planregels is hiervoor een staffeling opgenomen, hoe meer vierkante meters worden gesloopt, hoe meer er terug mag worden gebouwd. Ook is in de regels omschreven welke voorwaarden er gelden voor sloop elders. Het herbouwplan mag geen onevenredige afbreuk doen aan de belangen van landschap en beeldkwaliteit.

Hobbymatig houden van vee

In de gebruiksregels is bepaald dat het hobbymatig houden van vee is toegestaan, zowel binnen de woonbestemming als binnen de bestemming 'Agrarisch'. Steeds meer burgers in het buitengebied houden op hobbymatige wijze dieren. Het gaat vaak om schapen, geiten, kippen en paarden. Bij het houden van paarden speelt daarnaast mee dat een paardrijbak gewenst is om te kunnen paardrijden. Het beweiden van vee en het aanleggen van een paardrijbak zijn mogelijk op gronden met de bestemming 'Agrarisch', waarbij geldt dat een paardrijbak direct moet grenzen aan het betreffende bestemmingsvlak met de bestemming 'Wonen' of een andere bestemming waarin een woning of een bedrijfswoning is toegestaan.

6.3.7 Dubbelbestemmingen

6.4 Algemene Regels

6.4.1 Anti-dubbeltelregel

Het doel van de anti-dubbeltelregel is te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.

6.4.2 Algemene bouwregels

In dit artikel zijn onder andere een bepaling over bouwen ten dienste van de bestemming opgenomen evenals regels voor ondergronds bouwen.

6.4.3 Algemene gebruiksregels

In artikel 3.1, eerste lid van de Wro is vastgelegd dat de gemeenteraad de bestemming van de in het bestemmingsplan begrepen grond aanwijst en met het oog op de bestemming regels geeft.

Er wordt ter verduidelijking van het plan aangegeven dat bijvoorbeeld het gebruiken van gronden ten behoeve van een seksinrichting in ieder geval strijdig is met de bestemming. Daarnaast is opgenomen wat als gebruik overeenkomstig de bestemming wordt gezien.

Ten behoeve van nieuwe ontwikkelingen wordt in deze regels aangegeven dat er voldoende parkeerplaatsen aanwezig moeten zijn conform de nota parkeernormen. Hierbij wordt het vergroten van een woning uitgesloten.

6.4.4 Algemene aanduidingsregels

De algemene aanduidingsregels bevatten specificaties van de (dubbel-)bestemmingen met betrekking tot het gebruik of het bouwen. Een gebiedsaanduiding is een aanduiding die verwijst naar een gebied waarvoor bijzondere regels, extra regels of nadere afwegingen gelden. Bij gebiedsaanduidingen gaat het veelal om zones en gebieden die aan sectorale regelgeving zijn ontleend. De volgende gebiedsaanduiding is toegepast:

  • 'overige zone - voorwaardelijke verplichting'.

6.4.5 Algemene afwijkingsregels

Er zijn algemene afwijkingsregels opgenomen wanneer dit voor een betere technische realisering van bouwwerken dan wel in verband met de werkelijke toestand van het terrein noodzakelijk is. Deze afwijkingsregel dient bij uitzondering te worden toegepast. De noodzaak om van de bestemmingsregeling af te wijken, dient te worden aangetoond. De mogelijkheid om 10% af te wijken van de maatvoering van bebouwing geldt overigens niet voor de oppervlakte- en inhoudsmaten. Voor het toestaan van grotere oppervlaktes en inhoudsmaten zijn specifieke flexibiliteitsbepalingen opgenomen.

Het is niet de bedoeling dat de algemene bevoegdheid wordt toegepast in combinatie met het afwijken zoals dat bij een specifieke bestemming is genoemd. Met andere woorden: cumulatie van deze bevoegdheden is uitgesloten. Een voorbeeld: de maximale goothoogte voor een woning is 3,5 meter. Bij de bestemming 'Wonen' is de bevoegdheid opgenomen om met een omgevingsvergunning af te wijken van de bouwregels en de goothoogte te vergroten tot 6 meter. Het is dan niet de bedoeling dat nog eens toepassing wordt gegeven aan de algemene afwijkingsbevoegdheid met een vergroting van nog eens 10% tot gevolg.

Het is toegestaan om af te wijken van de goot- en bouwhoogte, inhoud en buiten het bouwvlak te bouwen wanneer de bestaande en eventueel bij te bouwen nieuwe bebouwing op het bouwperceel wordt geïsoleerd. De uitbreiding is uitsluitend bedoeld wanneer de isolatiemaatregelen een grotere omvang van de bebouwing vragen om eenzelfde oppervlakte te verkrijgen als wanneer er geen of beperkter isolatiepakket zou worden gehanteerd dat alleen aan de eisen uit het Bouwbesluit voldoet. Het gaat hier dus bijvoorbeeld om dikkere muren en/of een hoger dak.

6.4.6 Algemene wijzigingsregels

In deze bepaling wordt aan het bevoegd gezag de bevoegdheid gegeven om bestemmingen te wijzigen ten behoeve van kleine overschrijdingen van bestemmingsgrenzen. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn daarbij aangegeven. De bevoegdheid is bedoeld voor aanpassing aan de bij uitmeting blijkende werkelijke toestand van het terrein.

6.4.7 Algemene procedureregels

Op de voorbereiding van het besluit tot wijziging is afdeling 3.4 Algemene wet bestuursrecht en artikel 3.9a van de Wet ruimtelijke ordening van toepassing, met dien verstande dat burgemeester en wethouders binnen acht weken na afloop van de termijn van terinzagelegging een besluit nemen omtrent de wijziging.

Voor het stellen van nadere eisen is geen procedure opgenomen in de wet. De procedure staat beschreven in hoofdstuk 3 "Algemene regels" van dit bestemmingsplan.

6.5 Overgangs- En Slotregels

Voor de overgangsregels is onderscheid gemaakt tussen de overgangsbepalingen ten aanzien van bouwwerken en de overgangsbepalingen ten aanzien van gebruik. Zowel de overgangsbepalingen ten aanzien van bouwwerken als de overgangsbepalingen ten aanzien van gebruik gelden vanaf inwerkingtreding van het bestemmingsplan. Uitgangspunt is dat zo weinig mogelijk gebruik wordt gemaakt van het overgangsrecht. Vooraf dient een afweging te worden gemaakt tussen legaliseren (positief bestemmen) dan wel handhaving van illegale situaties. De overgangsbepalingen voor bouwwerken en gebruik zijn overgenomen uit artikelen 3.2.1 en 3.2.2 Besluit ruimtelijke ordening (Bro).

De slotregel is het laatste artikel van de regels en betreft de citeertitel van het voorliggende bestemmingsplan.

6.6 Handhaving

De gemeente acht handhaving van haar beleid van groot belang om de gewenste ruimtelijke kwaliteit te garanderen. Belangrijke redenen voor handhaven zijn:

  • De regels zijn door de gemeente vastgesteld en de inwoners van de gemeente mogen verwachten dat de gemeente die regels handhaaft: waarom zijn er anders regels opgesteld? Inwoners van de gemeente hebben als het ware recht op handhaving.
  • Handhaving gaat oneigenlijk gebruik van en daarmee de achteruitgang van de kwaliteit van het gemeentelijk grondgebied tegen. Een actueel bestemmingsplan beoogt de ruimtelijke kwaliteit van een gebied in stand te houden en te verbeteren.
  • Niet daadkrachtig optreden tegen overtredingen van wettelijke regels werkt een toename van het aantal overtredingen in de hand en tast de geloofwaardigheid van daadkrachtig optreden aan. Het in het bestemmingsplan vastgelegde beleid wordt ondermijnd en het bestuur verliest de greep op de gebouwde omgeving.

Onderscheid kan gemaakt worden tussen preventieve en repressieve handhavingsinstrumenten. Onder preventieve instrumenten kunnen onder andere goede regelgeving (zoals in bestemmingsplan), voorlichting, subsidieverlening, afwijking van bouwregels en gebruiksregels en de omgevingsvergunning worden begrepen. Repressieve instrumenten zijn onder meer controle en toezicht, opsporing en het hanteren van sancties als bestuursdwang en dwangsom.

In 2016 heeft de gemeente de Nota Vergunningverlening, Toezicht en Handhaving, VTH-beleid vastgesteld. In dit VTH-beleid staat beschreven hoe het college van burgemeester en wethouders op hoofdlijnen omgaat met de uitvoering van VTH-taken en welke prioriteiten hieraan zijn toegekend. Het college is verantwoordelijk voor de uitvoering van de VTH-taken en heeft de uitvoering van deze taken met ingang van 1 april 2013 grotendeels belegd bij de Omgevingsdienst de Vallei.

Bij de handhaafbaarheid van een bestemmingsplan spelen aspecten als communicatie, de planvorm, de normstelling, het daadwerkelijk kunnen handhaven en de controleerbaarheid van normen ook een belangrijke rol.

Randvoorwaarde voor handhaving is dat er voldoende basis/grondslag is om te kunnen handhaven. Deze basis wordt gevormd door:

  • De regeling in het bestemmingsplan zelf: de handhaafbaarheid van de planregels.
  • Het beleid voor afwijkingen.

In onderhavig bestemmingsplan is gestreefd naar heldere, eenduidige planregels met zo min mogelijk interpretatiemogelijkheden.

Verder zijn aan de in het plan opgenomen afwijkingsmogelijkheden duidelijke voorwaarden verbonden, die voldoende objectief bepaalbaar zijn.

Hoofdstuk 7 Economische Uitvoerbaarheid

Op grond van artikel 6.12, eerste lid van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) stelt de gemeenteraad een exploitatieplan vast voor gronden waarop een bouwplan voorkomt dat in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is aangewezen. Nu dit plan de bouw van een woning en bedrijfsbebouwing mogelijk maakt, is dit aan de orde.

Doordat de verhaalbare kosten, bedoeld in artikel 6.2.4, onderdelen b tot en met f Bro, uitsluitend de aansluiting van een bouwperceel op de openbare ruimte of de aansluiting op nutsvoorzieningen betreffen, behoeft er op grond van artikel 6.2.1a, onder c Bro in dit geval geen exploitatieplan vastgesteld te worden.

De kosten voor het opstellen van het plan worden gedekt door het heffen van leges. Voor de kosten van tegemoetkoming in schade, bedoeld in artikel 6.1 van de Wro (planschade) is een afzonderlijke overeenkomst gesloten. De inhoud voldoet aan die van een anterieure overeenkomst in de zin van artikel 6.24 Wro. Er zijn bij dit plan geen andere kosten die in een exploitatieplan of exploitatieovereenkomst opgenomen moeten worden.

Hoofdstuk 8 Overleg En Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

De procedures voor vaststelling van een bestemmingsplan zijn door de wetgever geregeld. Conform artikel 1.3.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) heeft het college op 27 juli 2023 in de Barneveldse Krant en Barneveld Huis-aan-Huis en langs elektronische weg kennis gegeven van het voornemen om het voorliggende bestemmingsplan voor te bereiden. Aangegeven is dat tussen gemeente en verschillende instanties waar nodig overleg over het plan moet worden gevoerd alvorens een ontwerpplan ter visie gelegd kan worden. Pas daarna wordt de wettelijke procedure met betrekking tot vaststelling van het bestemmingsplan opgestart (artikel 3.8 Wro).

8.1 Participatie

De initiatiefnemers hebben overleg gevoerd met buren en belanghebbenden van de Oude Essenerweg en Harskamperweg. Hierbij zijn omwonenden geïnformeerd over de plannen.

8.2 Overleg Ex Artikel 3.1.1 Bro

Het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.1) geeft aan dat burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg voeren met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

In het kader hiervan wordt het bestemmingsplan voor overleg aan onderstaande instanties toegezonden:

- Liander;
- Provincie Gelderland.

Er is in het gebied van de voorgenomen ontwikkeling geen sprake van bijzondere waarden of andere situaties waardoor deze ontwikkeling zou raken aan enig nationaal belang.

Vanwege de ligging nabij Natura 2000-gebied in het buitengebied is sprake van een provinciaal belang. Ook is de provincie eigenaar van de provinciale weg waarop de twee bedrijven gaan ontsluiten, waarvoor bomen zijn gekapt (met herplantplicht). Hierom heeft vooroverleg met de provincie plaatsgevonden.
De provincie heeft in de brief van 30 oktober 2023 aangegeven dat in het plan de provinciale belangen Klimaatadaptatie en Solitaire bedrijvigheid spelen. Deze belangen zijn goed meegewogen in het plan. Wanneer het plan wat betreft de provinciale belangen niet wijzigt, hoeft het plan in ontwerp niet toegestuurd te worden. De provincie heeft geadviseerd om voor dit plan AERIUS-berekeningen te laten uitvoeren. Er is sinds 5 oktober 2023 een nieuwe versie van de AERIUS Calculator beschikbaar.
Gelet op de reactie van de provincie zijn aangepaste berekeningen uitgevoerd (met de nieuwste versie van de AERIUS Calculator) en deze aangepaste berekeningen (met de nieuwe AERIUS Calculator) zijn in het vast te stellen plan toegevoegd (bijlagen 7 t/m 11 van de toelichting). De wijzigingen die in het plan worden doorgevoerd (bij de vaststelling) wijzigt niet wat betreft de provinciale belangen.

Liander heeft op 9 oktober 2023 aangegeven (in het kader van bestuurlijk vooroverleg) dat vanuit Liander er geen planologische opmerkingen op het ontwerpbestemmingsplan zijn.

Het Waterschap Vallei & Veluwe heeft aangegeven dat geen vooroverleg nodig is indien de toename van de verharding kleiner is dan 4.000 m² en de waterhuishoudkundige doelen van het waterschap niet in het geding komen door een bestemmingsplan. In dit geval heeft er bij dit bestemmingsplan wel overleg plaats gevonden met het waterschap, omdat er sprake is van een verharding van 21.450 m2 en vanwege de aanleg van duikers in de watergang. Hiervoor verwijzen we naar de waterparagraaf (5.16).

Ook belangen van omliggende gemeenten zijn bij dit plan niet in het geding.

Op grond van artikel 3.1.1 lid 2 Bro kan worden afgezien van overleg in door de provincie en het Rijk aangegeven gevallen. Gelet op de brief van het ministerie van Infrastructuur en Milieu heeft geen vooroverleg plaatsgevonden, aangezien de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) geen adviserende en coördinerende rol meer heeft met betrekking tot de advisering over een voorontwerp betreffende gemeentelijke ruimtelijke plannen. Nu er sprake is van een gemeentelijk ruimtelijk plan, waarbij er geen nationale rijksbelangen aan de orde zijn en de betrokken rijksdiensten niet als direct belanghebbende zijn aan te merken, behoeft het onderhavige plan niet voor vooroverleg naar de ILT opgestuurd te worden.

8.3 Inspraak

De Wro bevat geen procedurevoorschriften met betrekking tot de inspraak, en is in Wro zelf niet verplicht gesteld. Dat neemt niet weg dat het de gemeente vrij staat toch inspraak te verlenen bijvoorbeeld op grond van de gemeentelijke inspraakverordening. In relatie daarmee bepaalt artikel 150 van de Gemeentewet onder meer dat in een gemeentelijke inspraakverordening moet worden geregeld op welke wijze bovenbedoelde personen en rechtspersonen hun mening kenbaar kunnen maken.

Op 15 december 2009 heeft het college besloten dat bij bestemmingsplannen alleen inspraak wordt gevoerd bij plannen waarbij maatschappelijke belangen een rol spelen, die politiek gevoelig liggen of waarbij inspraak een bijdrage kan leveren aan de kwaliteit en/of snellere doorlooptijd van het plan.

8.4 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft van 29 september tot en met 9 november 2023 ter inzage gelegen. Gedurende deze periode heeft een ieder de mogelijkheid gehad om een zienswijze naar voren te brengen. Tijdens deze zes weken is één reactie ingediend.

Deze reactie heeft niet geleid tot aanpassing van het plan. In de bijlage bij dit bestemmingsplan is de Nota Zienswijzen (zie bijlage 24) bijgevoegd.

Bijlagen Bij De Toelichting

Bijlage 1 Verkennend Bodem- En Asbestonderzoek 2018

Bijlage 2 Verkennend Bodem- En Asbestonderzoek 2021

Bijlage 3 Asbestinventarisatierapport

Bijlage 4 Onderzoek Wegverkeerslawaai (Akoestiek)

Bijlage 5 Onderzoek Akoestiek Industrielawaai

Bijlage 6 Quickscan Flora En Fauna

Bijlage 7 Aerius-berekening Bouwfase

Bijlage 8 Aerius-berekening Bouwfase (Verschilberekening)

Bijlage 9 Aerius-berekening Gebruiksfase

Bijlage 10 Aerius-berekening Gebruiksfase (Verschilberekening)

Bijlage 11 Aerius-berekening Gebruikfase (Randeffect)

Bijlage 12 Toelichting Intern Salderen

Bijlage 13 Nader Onderzoek Marterachtigen (Ecologie)

Bijlage 14 Ontwerp Ontheffing Gs (Marterachtigen)

Bijlage 15 Activiteitenplan Soortenbescherming

Bijlage 16 Nader Onderzoek Vleermuizen

Bijlage 17 Luchtkwaliteitsonderzoek

Bijlage 18 Beoordelingsbesluit M.e.r.

Bijlage 19 Aanmeldnotitie M.e.r.

Bijlage 20 Toetsing Nota Parkeernormen 2020

Bijlage 21 Verkeersgeneratie

Bijlage 22 Keer- En Draaibewegingen Noordelijke Locatie

Bijlage 23 Keer- En Draaibewegingen Zuidelijke Locatie

Bijlage 24 Nota Zienswijzen