KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begripsbepalingen
Artikel 2 Meet- En Rekenbepalingen
Artikel 3 Toepassingsbereik
Artikel 4 Aanvraagvereisten
Artikel 5 Algemeen Gebruiksverbod
Hoofdstuk 2 Regels Over Functies En Activiteiten
Artikel 6 Agrarisch
Artikel 7 Wonen - In Het Buitengebied
Artikel 8 Waarde - Archeologie 1
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 9 Anti-dubbeltelregel
Artikel 10 Algemene Beoordelingsregels
Artikel 11 Algemene Gebruiksregels
Artikel 12 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 13 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangsregels
Artikel 14 Overgangsrecht Bouwwerken
Artikel 15 Overgangsrecht Gebruik
Bijlagen Bij De Regels
Bijlage 1 Bij Hfst. 22e Nota Parkeernormen (2020)
Bijlage 2 Bij Hfst. 22e Landschappelijke Inpassing
Bijlage 3 Bij Hfst. 22e Lijst Kleinschalige Bedrijfsactiviteiten
Hoofdstuk 1 Inleiding
Hoofdstuk 2 Huidige Situatie En Toekomstambitie
2.1 Beschrijving Huidige Situatie
2.2 Toetsing Aan Omgevingsplan
2.3 Visie En Beleid Op Locatie
Hoofdstuk 3 Toekomstige Situatie
3.1 Voorgenomen Ontwikkeling
Hoofdstuk 4 Toetsing Aan Beleid
4.1 Inleiding
4.2 Rijk
4.3 Provincie
4.4 Regio
4.5 Waterschap
4.6 Gemeente
Hoofdstuk 5 Aspecten Fysieke Leefomgeving En Milieu
5.1 Inleiding
5.2 Bodem
5.3 Cultuurhistorie
5.4 Duurzaamheid En Gezondheid
5.5 Ecologie
5.6 Geluid
5.7 Geur
5.8 Ladder Voor Duurzame Verstedelijking
5.9 Leidingen En Laagvliegroutes
5.10 Luchtkwaliteit
5.11 Milieueffectrapportage
5.12 Milieuzonering
5.13 Natuur En Landschap
5.14 Omgevingsveiligheid
5.15 Ontplofbare Oorlogsresten
5.16 Trilling
5.17 Verkeer
5.18 Weging Van Het Waterbelang
Hoofdstuk 6 Juridische Aspecten
6.1 Wijziging Omgevingsplan
6.2 Artikelgewijze Toelichting Functies
Hoofdstuk 7 Financiële Uitvoerbaarheid
7.1 Kostenverhaal
Hoofdstuk 8 Overleg En Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
8.1 Participatie
8.2 Inspraak
8.3 Zienswijzen
Bijlagen Bij De Motivering
Bijlage 1 Verkennend Bodem- En Asbestonderzoek
Bijlage 2 Stikstof Onderzoek
Bijlage 3 Flora En Fauna Rapport

TAM-omgevingsplan Hoofdstuk 22e Topperweg 18

Bestemmingsplan - Gemeente Barneveld

Vastgesteld op 25-03-2025 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begripsbepalingen

Begripsbepalingen die zijn opgenomen in bijlage I bij het Besluit activiteiten leefomgeving, bijlage I bij het Besluit bouwwerken leefomgeving, bijlage I bij het Besluit kwaliteit leefomgeving, bijlage I bij het Omgevingsbesluit en bijlage I bij de Omgevingsregeling, zijn van toepassing op hoofdstuk 22e, tenzij hierna daarvan is afgeweken.

Aanvullend gelden voor de toepassing van hoofdstuk 22e de volgende begripsbepalingen:

1.1 plan

Het TAM-omgevingsplan hoofdstuk 22e Topperweg 18, waarin functieverandering wordt toegepast waarna op planlocatie een woongebouw en twee vrijstaande woningen zijn toegestaan, met identificatienummer NL.IMRO.0203.TAMOP0005-0002 van de gemeente Barneveld.

1.2 omgevingsplan

Het omgevingsplan van de gemeente Barneveld.

1.3 aan huis verbonden beroep of bedrijf

beroeps- of bedrijfsactiviteit waarvan de activiteiten niet specifiek publiekgericht zijn en dat op kleine schaal in een woning en of in het bijbehorend bouwwerk wordt uitgeoefend;

1.4 agrarisch bedrijf

een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren (inclusief het uitbroeden van eieren en het kweken van insecten);

1.5 agrarische bedrijfsstof

dierlijke meststoffen die niet verpompbaar zijn, kuilvoer, bijvoedermiddelen die niet verpompbaar zijn, gebruikt substraatmateriaal van plantaardige oorsprong en restmateriaal afkomstig van de teelt van gewassen, voor zover geen sprake is van inerte goederen;

1.6 agrarische nevenactiviteit

een kleinschalige bedrijfsmatige agrarische activiteit gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren, welke niet is aan te merken als een volwaardig agrarisch bedrijf en daarmee ondergeschikt is aan de hoofdfunctie. Hieronder is eveneens begrepen een kleinschalige gebruiksgerichte paardenhouderij;

1.7 akkerbouwbedrijf

een agrarisch bedrijf dat is gericht op het bedrijfsmatig telen van gewassen en afhankelijk is van de grond als productiefactor, waarbij het bedrijfsmatig houden van dieren niet is toegestaan;

1.8 archeologisch deskundige

een regionaal (beleids)archeoloog of een andere door het college van burgemeester en wethouders aan te wijzen deskundige op het gebied van de archeologische monumentenzorg;

1.9 bebouwingspercentage

het in procenten uitgedrukte deel van een bouwwerkperceel dat ten hoogste mag worden bebouwd;

1.10 bed & breakfast

het bieden van de ten opzichte van het hoofdgebruik ondergeschikte mogelijkheid tot recreatief nachtverblijf en ontbijt aan personen die hun hoofdverblijf elders hebben;

1.11 bedrijfswoning

een woning in of bij een gebouw of op een terrein kennelijk slechts bedoeld voor het huishouden van een persoon wiens huisvesting daar gelet op de functie van het gebouw of het terrein noodzakelijk is;

1.12 beeldkwaliteit

aspecten die van invloed zijn op de beleving van de ruimtelijke omgeving en objecten in de omgeving zoals structuur, identiteit en belevingswaarde;

1.13 bestaande

bestaand en legaal aanwezig of legaal realiseerbare bebouwing of gebruik op de dag van inwerkingtreding van dit plan;

1.14 bezoektuin

een tuin die, al dan niet tegen betaling, is opengesteld voor derden en die is gericht op het tentoonstellen aan bezoekers van bijvoorbeeld het ontwerp van de tuin, planten, bomen en/of kunstobjecten;

1.15 bijgebouw

een bijbehorend bouwwerk in de vorm van een niet voor bewoning bestemd vrijstaand of aangebouwd gebouw, dat een gebruikseenheid vormt met en dienstbaar is aan de bij omschrijving van de hoofdbestemming opgesomde functies, zoals een garage, huishoudelijke bergruimte of hobbyruimte. Onder een bijgebouw, behorende bij een woning, wordt ook verstaan de ruimte voor de in de vorige volzin bedoelde functies die integraal onderdeel uitmaken van het hoofdgebouw van de woning en daarom dan ook niet gezien kan worden als bijbehorend bouwwerk;

1.16 boomhut

een gebouw of bouwwerk, geen stacaravan zijnde, op een afstand boven de grond dat is bestemd voor recreatief verblijf;

1.17 bouwlaag

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op (ongeveer) gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder;

1.18 buitenopslag

het in de open lucht opslaan van goederen en materialen alsmede het stallen van machines, voertuigen, werktuigen en het plaatsen van showmodellen ten behoeve van de bedrijfsvoering op het perceel, inclusief handelsvoorraden;

1.19 buurtmestverwerkingsinstallatie

installatie voor de be- en verwerking en/of vergisting van mest van het eigen bedrijf en/of uit de directe omgeving van de installatie, al dan niet met maximaal 50 procent aan co-substraten, waarmee gas en/of energie wordt geproduceerd en/of waarbij be- en verwerking van dierlijke mest plaatsvindt;

1.20 camperterrein / -plaats

een camperterrein / -plaats is een speciaal voor campers ingerichte parkeerplaats, niet op een verblijfsrecreatieterrein gelegen;

1.21 co-substraten

organische materialen/producten, die mogen worden toegevoegd aan een mestvergistingsproces, waarbij het eindproduct nog steeds onder de definitie van meststof valt als bedoeld in de milieuwetgeving;

1.22 containerteelt

het telen van gewassen in potten los van de daaronder liggende ondergrond;

1.23 cultuur en ontspanning

voorzieningen ten behoeve van cultuur en ontspanning, waaronder: een bezoektuin, museum, historische attracties, muziek- en dansscholen en creativiteitscentra;

1.24 cultuurlandschappelijke waarde

de aan een gebied toegekende waarde op basis van (historische) landschapskenmerken, zoals ontginningsgeschiedenis, bebouwing, ecologie en landschapselementen, die in het natuurlandschap zijn gevormd door menselijk handelen en die een specifieke kwaliteit aan de belevingswaarde van een landschap toevoegen.

1.25 dakkapel

een constructie ter vergroting van een gebouw die zich tussen de dakvoet en de daknok van een dakvlak bevindt, waarbij deze constructie onder de daknok is gelegen en de onderzijde van de constructie in het dakvlak is geplaatst;

1.26 detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop het verkopen en of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.27 eierdrogerij

bedrijf dat zich richt op het drogen van ei, gistwandcellen, en andere te drogen vloeistoffen - voor (dier-)voedingsmiddelen, en de productie van eipoeder en eiproducten, de handel in eieren, eipoeder en overige eiproducten;

1.28 erf

een al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct ligt bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw voor zover het omgevingsplan die inrichting niet verbiedt;

1.29 evenement

een evenement zoals bedoeld in de "Algemene Plaatselijke Verordening gemeente Barneveld", zoals dit geldt op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan;

1.30 evenemententerrein

een terrein bedoeld en geschikt voor het houden van regelmatig terugkerende evenementen als bedoeld in het Evenementenbeleid Gemeente Barneveld 2020-2025. Indien dit beleid gedurende de planperiode wijzigt, wordt rekening gehouden met die wijziging;

1.31 extensief recreatief medegebruik

een vorm van recreatief medegebruik dat in hoofdzaak is gericht op natuur- en landschapsbelevingen dat slechts beperkt beslag op de ruimte legt. Voor het extensieve recreatief medegebruik is geen specifieke inrichting van het gebied noodzakelijk, maar kan worden volstaan met de voorzieningen die reeds ten behoeve van de hoofdfunctie aanwezig zijn en ondergeschikte voorzieningen zoals bewegwijzeringsbordjes;

1.32 faunahotel

een bouwwerk dat geschikt is als verblijfsruimte voor diersoorten die beschermd zijn in de Omgevingswet;

1.33 fietscrossterrein

een terrein, met inbegrip van een BMX-baan, bedoeld voor het uitoefenen van fietscrossactiviteiten;

1.34 gebruiken

het doen gebruiken, laten gebruiken en in gebruik geven;

1.35 gebruiksgerichte paardenhouderij

een bedrijf dat is gericht op het africhten en trainen van paarden, het bieden van stalruimte voor paarden, het geven van instructie aan derden, het trainen van paarden en uitbrengen in de sport, verhuur van diensten met behulp van paarden en/of de in- en verkoop van paarden;

1.36 glastuinbouwbedrijf

bedrijf voor het telen of veredelen van gewassen in kassen als bedoeld in paragraaf 3.6.2 van het Besluit activiteiten leefomgeving geheel of nagenoeg geheel met behulp van glasopstand van minimaal twee hectare;

1.37 grondgebonden

de in een veehouderijbedrijf of veehouderijtak gehouden landbouwhuisdieren worden voor meer dan de helft voorzien van voer dat is geteeld op gronden die in de nabijheid van het dierenverblijf zijn gelegen en waarop de veehouder rechten heeft;

1.38 horeca

het bedrijfsmatig verstrekken van ter plaatse te nuttigen voedsel en dranken, het bedrijfsmatig exploiteren van zaalaccommodatie en/of het bedrijfsmatig verstrekken van nachtverblijf;

1.39 huishouden

persoon of groep personen die een huishouden voert waarbij sprake is van een onderlinge verbondenheid en continuïteit in de samenstelling ervan, die binnen een woning gebruik maakt van dezelfde voorzieningen;

1.40 inzetbare sloopmeters

Een oppervlakte aan sloopmeters die door de gemeente Barneveld en/of een andere gemeente die het 'Afwegingskader functieveranderingsbeleid 2024' heeft vastgesteld, is bepaald conform de regeling voor het omzetten van sloopmeters naar inzetbare sloopmeters zoals genoemd in hoofdstuk 3 van dit beleid, dat door de gemeenteraad is vastgesteld op 3 juli 2024, met inbegrip van nadien vastgestelde wijzigingen daarvan. Gebouwen die niet daadwerkelijk worden gesloopt, maar die in het kader van dit beleid worden hergebruikt, tellen mee bij het bepalen van de oppervlakte aan inzetbare sloopmeters;

1.41 jeugddorp

maatschappelijke voorziening voor de opvang, begeleiding en huisvesting van kinderen en jongeren.

1.42 kamerverhuur

onzelfstandige woonruimte als bedoeld in artikel 1, sub d van de Verordening doelgroepen sociale woningbouw en middenhuur Gemeente Barneveld, zoals deze geldt op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan.

1.43 kampeermiddel

een tent, een tentwagen, een kampeerauto, een caravan of een stacaravan dan wel enig ander daarmee vergelijkbaar voertuig of onderkomen, dat geheel of ten dele is bestemd of opgericht dan wel wordt of kan worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf;

1.44 kernrandzone

een zone rondom bestaande woonkernen, bedrijventerreinen en rondom zoekgebieden voor uitbreiding daarvan;

1.45 kleinschalig bedrijf

1.46 klimbos

een dagrecreatieve voorziening met één of meerdere routes door de kronen van de aanwezige bomen via een daarvoor aangelegd parkoers;

1.47 kringloopcentrum

een organisatie die hergebruik van goederen verzorgt;

1.48 natuur(wetenschappe)lijke waarde

aan een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door geologische, geomorfologische, bodemkundige en/of biologische elementen, voorkomend in dat gebied;

1.49 nieuwvestiging

het planologisch voorzien in de vestiging van een agrarisch veehouderijbedrijf op een nieuw agrarisch bouwperceel;

1.50 onderhoudsgebouw

een gebouw ten behoeve van natuurbeheer en/of het onderhoud van een landgoed;

1.51 overkapping

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak;

1.52 paardrijbak

een onoverdekte voorziening, uitsluitend bestaande uit een omheining, bedoeld voor het berijden, africhten en laten bewegen van paarden;

1.53 paddock

een onoverdekte voorziening, uitsluitend bestaande uit een omheining, bedoeld om paarden naar eigen inzicht vrij te laten bewegen;

1.54 particulier opdrachtgeverschap

een vorm van woningbouw waarbij particulieren zelf de regie hebben over het ontwerp en de bouw van hun woning;

1.55 particuliere vakantie-verhuur

Het tijdelijk verhuren van een ruimte in een woning dan wel de volledige woning als logiesaccommodatie;

1.56 pension

het zakelijk aanbieden van nachtverblijf (logies) uitsluitend in de vorm van permanent wisselende verhuur van de nachtverblijfsmogelijkheden;

1.57 productiegerichte paardenhouderij

een grondgebonden agrarische bedrijf gericht op het fokken van paarden en/of pony's, het bieden van leefruimte aan opgroeiende paarden en/of pony's en/of het voortbrengen van producten doormiddel van het houden van paarden en/of pony's;

1.58 recreatiebedrijf

een bedrijf dat een verblijfsrecreatieterrein op een zodanige wijze exploiteert en/of beheert, dat in of op de toeristische standplaatsen, stacaravans en/of recreatiewoningen recreatief verblijf plaatsvindt;

1.59 salderingsregistratie

Een door burgemeester en wethouders bijgehouden administratie waarin wordt vastgelegd hoeveel agrarische bouwvlakken uit het bestemmingsplan zijn verwijderd en hoeveel er zijn toegevoegd sinds de vaststelling van dat plan op 28 mei 2013. In deze administratie wordt tevens de oppervlakte vastgelegd van de agrarische bouwvlakken die zijn verwijderd en de oppervlakte aan agrarisch bouwvlak dat is toegevoegd sinds 28 mei 2013. Het saldo van de salderingsregistratie bestaat daarmee uit twee componenten, te weten:

  • de component aantal bouwvlakken. Wanneer een agrarisch bouwvlak is verwijderd neemt de component aantal bouwvlakken toe met 1. Wanneer er een nieuw agrarisch bouwvlak in het plan wordt toegevoegd, dan neemt het saldo af met 2;
  • de component oppervlakte bouwvlak. Wanneer er een agrarisch bouwvlak is verwijderd neemt de component oppervlakte bouwvlak toe met de oppervlakte van het verwijderde bouwvlak. Wanneer er een agrarisch bouwvlak is vergroot door middel van een wijzigingsbevoegdheid, dan neemt het saldo af met de oppervlakte van de vergroting van het bouwvlak. Wanneer een nieuw agrarisch bouwvlak wordt toegevoegd neemt het saldo af met de oppervlakte van het nieuwe bouwvlak;

1.60 SBI-Code

Standaard Bedrijf Indelingscode van het Centraal Bureau voor Statistiek;

1.61 standplaats

vanaf een vaste locatie te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen of aanbieden van diensten, gebruikmakend van fysieke middelen zoals een kraam, een wagen of een tafel;

1.62 teeltondersteunende kas

broeikas die gebruikt wordt als onderdeel van vollegrondteelt;

1.63 teeltondersteunende voorziening

bouwwerk dat gebruikt wordt als onderdeel van de teelt en een directe relatie heeft met het grondgebruik;

1.64 toeristische standplaats

een plaatsingsmogelijkheid voor een kampeermiddel;

1.65 uitvoeren

het doen uitvoeren, laten uitvoeren en in uitvoering geven;

1.66 verkooppunt motorbrandstoffen met lpg

tankstation dat motorbrandstoffen, waaronder lpg, verkoopt;

1.67 verkooppunt motorbrandstoffen zonder lpg

tankstation dat motorbrandstoffen, uitgezonderd lpg, verkoopt;

1.68 (vloer)oppervlakte

een situatie van bouwen en/of gebruik waarbij voor de begane grond moet worden gerekend met de oppervlakte van een bouwwerk en voor de eventuele verdiepingen met het vloeroppervlak;

1.69 volkstuin

een perceel grond dat niet tot het erf van een woning behoort, waarop de gebruiker gewassen teelt voor eigen gebruik;

1.70 volwaardig agrarisch bedrijf

een agrarisch bedrijf dat jaarrond een arbeidsbehoefte of -omvang heeft van ten minste één volledige arbeidskracht, en waarvan het behoud ook op langere termijn in voldoende mate en op duurzame wijze is verzekerd;

1.71 webwinkel

een specifieke vorm van detailhandel waarbij het aanbieden van producten en de transactie, volledig online geschiedt, waarbij de goederen via internet worden aangeboden en zowel per post worden geleverd als ter plaatse afgehaald worden;

1.72 werk

een constructie, geen bouwwerk zijnde;

1.73 wijnboerderij

een bedrijf gericht op het maken van wijn met daaraan gelieerde functies op het gebied van recreatie, cultuur, educatie, detailhandel in lokaal geproduceerde producten en ambachtelijke functies die een sterke link hebben met de wijngaard en de wijnmakerij;

1.74 wonen

activiteit inhoudende de bewoning van een woonruimte;

1.75 woning

een ruimte of complex van ruimten, bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;

1.76 zonnecollector

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, ten behoeve van de opvang van zonne-energie en het omzetten daarvan in warmte of elektriciteit.

1.77 zorgboerderij

een zorgfunctie als hoofdtaak waarbij de sociaal medische opvang van personen al dan niet in de vorm van het ter plaatse woonachtig zijn gecombineerd wordt met agrarische activiteiten in die zin dat de personen behulpzaam zijn bij de agrarische of natuurbeherende activiteiten;

1.78 zorgwoning

een gebouw of zelfstandig gedeelte van een gebouw dat bedoeld is voor de huisvesting van personen die niet zelfstandig kunnen wonen en die geestelijke en of lichamelijke verzorging behoeven verzorging kan voortdurend of nagenoeg voortdurend plaatsvinden en in het gebouw kan afzonderlijke ruimte ten behoeve van de verzorging aanwezig zijn.

Artikel 2 Meet- En Rekenbepalingen

In aanvulling of respectievelijk in afwijking van artikel 22.24 Ow van dit omgevingsplan gelden de volgende meetbepalingen:

2.1 Dakhelling

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.2 Goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, dan wel de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.3 Inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de bovenzijde van daken en dakkapellen;

2.4 De bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, luchtbehandelingskasten en naar aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.5 Oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.6 Oppervlakte van een overkapping

de loodrechte projectie van de overkapping op het maaiveld;

2.7 Vloeroppervlakte

boven de vloeren, tussen de binnenwerkse gevelvlakken en/of scheidingsmuren, waarbij de oppervlakte van delen van vloeren waarboven de netto-hoogte kleiner is dan 1,5 m en de oppervlakte van vloeren van onderbouwen buiten beschouwing blijft;

2.8 Maten

buitenwerks, waarbij uitstekende delen van ondergeschikte aard tot maximaal 0,5 m buiten beschouwing blijven;

2.9 Maatvoering

Alle maten zijn tenzij anders weergegeven:

  1. a. voor lengten in meters (m);
  2. b. voor oppervlakten in vierkante meters (m²);
  3. c. voor inhoudsmaten in kubieke meters (m³);
  4. d. voor verhoudingen in procenten (%);

2.10 Netto-hoogte

de loodrechte afstand tussen de bovenkant van een afgewerkte vloer of het aansluitende terrein en de onderkant van een daarboven aanwezig plafond, vloer of dak, waarbij incidentele constructiedelen buiten beschouwing blijven;

Artikel 3 Toepassingsbereik

3.1 Verhouding met ruimtelijke regels omgevingsplan tijdelijke deel

De besluiten als bedoeld in artikel 4.6, eerste lid, onder g, h, i, j, of m, van de Invoeringswet Omgevingswet op de locatie, bedoeld in artikel 3.3, zijn niet van toepassing.

3.2 Verhouding met regels in het tijdelijke deel van het omgevingsplan van rechtswege (bruidsschat)

De regels in afdeling 22.2, met uitzondering van paragraaf 22.2.7.3 en afdeling 22.3 zijn niet van toepassing op de locatie, bedoeld in artikel 3.3, voor zover die regels in strijd zijn met de regels in dit hoofdstuk.

3.3 Geometrische afbakening TAM-omgevingsplan Topperweg 18

De regels in dit hoofdstuk (Hoofdstuk 22e) zijn van toepassing op de locatie Topperweg 18 te Kootwijkerbroek, waarvan de geometrische bepaalde planobjecten zijn vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0203.TAMOP0005-0002 zoals vastgelegd op https://www.ruimtelijkeplannen.nl.

Artikel 4 Aanvraagvereisten

De aanvraagvereisten, bedoeld in paragraaf 22.5.2 van dit omgevingsplan, zijn van overeenkomstige toepassing op een omgevingsvergunning die is vereist op grond van dit hoofdstuk. Als de regels uit paragraaf 22.5.2 in de toekomst een andere plek in de structuur van het omgevingsplan krijgen, blijven die regels van overeenkomstige toepassing met inachtneming van de daarop doorgevoerde wijzigingen.

Artikel 5 Algemeen Gebruiksverbod

Met het oog op een evenwichtige toedeling van functies aan locaties is het verboden gronden of bouwwerken te gebruiken anders dan overeenkomstig de aan die locatie toebedeelde functies en activiteiten.

Hoofdstuk 2 Regels Over Functies En Activiteiten

Artikel 6 Agrarisch

6.1 Toepassingsbereik

De regels in dit artikel zijn van toepassing op de locaties die de functie Agrarisch hebben gekregen.

6.2 Functieomschrijving

Op de als 'Agrarisch' aangewezen locatie zijn de volgende functies en activiteiten toegestaan:

  1. a. agrarisch gebruik in de vorm van het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren;
  2. b. hobbymatig agrarisch gebruik;

met daaron ondergeschikt:

  1. c. extensief recreatief medegebruik;
  2. d. erfontsluitingswegen ook ten behoeve van andere functies;
  3. e. sloten, beken en daarmee gelijk te stellen waterlopen;
  4. f. waterhuishoudkundige voorzieningen;

met daarbij horende:

  1. g. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  2. h. werken, geen bouwwerken zijnde;
  3. i. tuinen en erven;
  4. j. parkeervoorzieningen;
  5. k. groenvoorzieningen en landschapselementen;
  6. l. paden.

6.3 Beoordelingsregels omgevingsplanactiviteit bouwen

6.4 Specifieke functieregels

  1. 1. De volgende gebruiksactiviteiten zijn tevens toegestaan binnen de functie Agrarisch:
  1. a. het gebruik van grond als paardrijbak bij overige functies, mits de paardrijbak wordt gebruikt ten dienste van bewoners van een woning, woongebouw, bedrijfswoning of 'kleine woning' die ligt in een bouwvlak of functievlak aansluitend aan de paardrijbak met een andere dan een agrarische functie, met inachtneming van de regels die in die betreffende andere functies zijn opgenomen voor de paardrijbak.
  2. b. het gebruik van grond als tuin, mits de tuin wordt gebruikt ten dienste van de bewoners van een woning die ligt op in een functievlak aansluitend aan de tuin met een andere dan agrarische functie en de tuin in zijn geheel binnen een afstand van 30 meter van de grens van het functievlak met die andere functie

6.5 Verbod

Onverlet latende hetgeen is bepaald in artikel 6.2 van dit plan, is het volgende gebruik van de gronden en de gebouwen en andere bouwwerken op de locatie[s] in de fuctieregels aangewezen, niet toegestaan:

  1. a. het verharden van onverharde paden;.
  2. b. het gebruik van gronden voor buitenopslag ten behoeve van de niet-agrarische nevenfunctie
  3. c. Het houden van dieren voor productie doeleinden.

6.6 Omgevingsplanactiviteiten met afwegingsruimte bouwregels

Artikel 7 Wonen - In Het Buitengebied

7.1 Toepassingsbereik

De regels van dit artikel zijn van toepassing op de locaties die zijn aangewezen als 'Wonen - in hetbuitengebied'.

7.2 Functieomschrijving

Op de als 'Wonen - in het buitengebied' aangewezen locatie zijn de volgende functies en activiteiten toegestaan:

  1. a. wonen anders dan in een bedrijfswoning;
  2. b. een aan-huis-verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit;

Met daarbij behorende:

  1. c. gebouwen;
  2. d. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  3. e. werken, geen bouwwerken zijnde;
  4. f. tuinen, landschappelijke beplanting, erven en parkeerplaatsen;

met daaraan ondergeschikt:

  1. g. een bed & breakfast.

7.3 Beoordelingsregels omgevingsplanactiviteit bouwen

7.4 Maatwerkvoorschriften

Voor de als Wonen - in het buitengebied aangewezen locatie kunnen burgemeester en wethouders maatwerkvoorschriften stellen voor de plaats en de afmetingen van de bebouwing ten behoeve van:

  1. a. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
  2. b. de verkeersveiligheid;
  3. c. een goede milieusituatie;
  4. d. de bereikbaarheid voor hulpdiensten;
  5. e. de gebruiksmogelijkheden van nabijgelegen gronden;
  6. f. de landschappelijke inpassing van de bebouwing;
  7. g. architectonische en/of cultuurhistorische waarde van andere bebouwing;
  8. h. een ongestoorde ligging van kabels en leidingen.

7.5 Omgevingsplanactiviteiten met afwegingsruimte bouwregels

7.6 Specifieke functieregels

7.7 Omgevingsplanactiviteit gebruik met afwegingsruimte

Artikel 8 Waarde - Archeologie 1

8.1 Toepassingsbereik

De regels van dit artikel zijn van toepassing op de locaties die zijn aangewezen als 'Waarde - Archeologie 1'

8.2 Functieomschrijving

Op een locatie die op de verbeelding is aangewezen als 'Waarde - Archeologie 1', geldt dat deze, naast de daar toegestane gebruiksactiviteiten, mede een functie heeft ten behoeve van het behoud en bescherming van archeologische waarden en van de gronden.

8.3 Beoordelingsregels voor omgevingsplanactiviteit bouwen

1. Op of in deze gronden mogen, in afwijking van hetgeen in overige functies is bepaald, geen bouwwerken worden gebouwd voor zover de oppervlakte van het (ondergrondse) bouwwerk meer dan 10.000 m2 en de ondergrondse bouwdiepte meer dan 0,3 m bedraagt.

2. Als artikel 8.3, eerste lid van toepassing is, dan mag desondanks worden gebouwd ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende functie(s) - met inachtneming van de voor de betrokken functie(s) geldende (bouw)regels - indien de archeologische waarden van het terrein naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld met een archeologisch onderzoeksrapport en/of advies van een archeologisch deskundige. In dat geval kan aan de omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen de voorwaarde worden verbonden dat technische maatregelen worden getroffen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden.

3. Indien uit de hiervoor bedoelde onderzoeksrapportage en/of advies blijkt dat de archeologische waarden zullen worden verstoord, kan het bevoegd gezag toch een omgevingsvergunning verlenen op voorwaarde dat:

a. opgravingen worden verricht en daarvan binnen twee jaar na inwerkingtreding van de omgevingsvergunning voor het bouwen rapportage wordt gedaan; en/of

b. een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg de werken of werkzaamheden die leiden tot bodemverstoring, begeleidt.

8.4 Omgevingsplanactiviteit uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

1. Het is binnen de functie 'Waarde - Archeologie 1' verboden zonder of in afwijking van een vergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren over een oppervlakte van meer dan 10.000 m2:

a. grondbewerkingen dieper dan 0,3 m onder het maaiveld, zoals afgraven, diepploegen, egaliseren, frezen, scheuren van grasland, aanleg of rooien van bos, boomgaard of diepwortelende beplanting, aanbrengen van oppervlakteverhardingen, aanleggen van drainage, verwijderen van funderingen;

b. het aanleggen van waterlopen en het vergraven, verruimen en dempen van bestaande waterlopen en kolken;

c. het aanleggen van leidingen dieper dan 0,3 m onder het maaiveld.

2. De vergunning kan worden verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de archeologische waarden van de gronden, hetgeen kan blijken uit een archeologische rapportage en/of advies van een archeologisch deskundige.

  1. 3. Het in artikel 8.4 lid 1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:

a. behoren bij het normale onderhoud, gebruik en beheer, dan wel archeologisch onderzoek betreffen;

b. reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende vergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan;

c. ten dienste van archeologisch onderzoek wordt uitgevoerd.

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 9 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 10 Algemene Beoordelingsregels

10.1 Omgevingsplanactiviteit ondergronds bouwen

  1. 1. Voor het bouwen van ondergrondse gebouwen gelden de volgende beoordelingsregels:
    1. a. ondergrondse bouwwerken zijn uitsluitend toegestaan in de vorm van een onderbouw, danwel een onoverdekte toegangsconstructie voor een onderbouw, tenzij het een mestbassin of daarmee samenhangend of vergelijkbaar bouwwerk betreft;
    2. b. het bouwen van een onderbouw en onoverdekte toegangsconstructie is uitsluitend toegestaan indien en voor zover dit in de regels uitdrukkelijk is bepaald;
    3. c. indien de onderzijde van de begane grondvloer niet gelijk is aan het maaiveld, telt de ruimte tussen de onderzijde van de begane grondvloer en het maaiveld mee voor de inhoud van het gebouw;
    4. d. de bouwdiepte van een onderbouw mag niet meer bedragen dan 3,5 m.
  2. 2. In afwijking van artikel 10.1, eerste lid en de functieregels (onder meer omtrent de oppervlakte van een bouwwerk) mag ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - ondergronds bouwwerk' een ondergronds bouwwerk worden gebouwd.

10.2 Omgevingsplanactiviiteit inpandige bijgebouwn

Indien een bijgebouw wordt gerealiseerd overeenkomstig het bepaalde in de tweede volzin van artikel

a. telt dit bijgebouw niet mee voor de bepaling van de inhoud van de woning;
b. telt de (vloer)oppervlakte van dit gebouw mee als oppervlakte aan bijgebouwen.

Artikel 11 Algemene Gebruiksregels

11.1 Gebruik overeenkomstig de functie

Als gebruik overeenkomstig de functie wordt aangemerkt:

  1. 1. het gebruiken van een woning voor particuliere vakantie-verhuur met dien verstande dat:
    1. a. dit niet meer dan 60 nachten per kalenderjaar is;
    2. b. geen onevenredige aantasting van de milieusituatie plaatsvindt;
    3. c. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden niet onevenredig wordt aangetast; en
    4. d. parkeren op eigen terrein plaatsvindt.
  2. 2. het gebruik van grond als paardrijbak, mits:
    1. a. de paardrijbak wordt gebruikt ten dienste van bewoners van de woning die ligt in het bouwvlak dan wel de functiegrens waartoe de paardrijbak behoort;
    2. b. de paardrijbak binnen een bouwvlak dan wel aansluitend aan het bouwvlak dan wel de functiegrens ligt waartoe de paardrijbak behoort;
    3. c. de paardrijbak achter de voorgevelrooilijn ligt;
    4. d. de oppervlakte van de paardrijbak niet meer dan 800 m2 bedraagt; en
    5. e. de afstand tot een woning van een derde niet minder dan 50 m bedraagt;

11.2 Gebruik strijdig met de functie

Het volgende gebruik van de gronden en de gebouwen en andere bouwwerken is verboden:

  1. a. het (laten) gebruiken van de gronden als stort- en/of opslagplaats van grond en/of afval, uitgezonderd het gebruik dat in Hoofdstuk 2 uitdrukkelijk is toegestaan;
  2. b. het (laten) gebruiken van gronden voor sport- en wedstrijdterreinen, uitgezonderd het gebruik dat in Hoofdstuk 2 uitdrukkelijk is toegestaan;
  3. c. het (laten) gebruiken van gronden voor motor- en modelvliegtuigsport;
  4. d. het (laten) gebruiken van gronden voor militair oefenterrein met motorvoertuigen, uitgezonderd het gebruik dat in Hoofdstuk 2 uitdrukkelijk is toegestaan;
  5. e. het (laten) gebruiken van gronden voor een seksinrichting dan wel coffeeshop;
  6. f. het (laten) gebruiken van gronden voor een landingsplaats voor vliegtuigen, helikopters en/of ultralighthelikopters, niet zijnde traumahelikopters.

11.3 Voorwaardelijke verplichting

Artikel 12 Algemene Afwijkingsregels

12.1 Omgevingsplanactiviteiten

  1. 1. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het plan:
    1. a. indien en voor zover afwijkingen ten aanzien van de grens of de richting van wegen, parkeerstroken, paden, bermen en sloten en ligging van bebouwingsgrenzen noodzakelijk zijn ter aanpassing van het plan aan de werkelijke toestand van het terrein, die bij de uitmeting blijkt, mits die afwijkingen ten opzichte van hetgeen op de planlocatie is weergegeven niet meer dan 10 m zijn;
    2. b. ten behoeve van het bouwen in afwijking van de bepalingen ten aanzien van de afmetingen van de bebouwing met uitzondering van oppervlakte en inhoudsmaten, mits de afwijkingen beperkt blijven tot ten hoogste 10% van de in het plan weergegeven maten een geen onevenredige afbreuk doen aan:
      • het samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
      • de brandveiligheid;
      • de externe veiligheid;
      • de verkeersveiligheid;
      • de sociale veiligheid;
      • de milieusituatie; en
      • de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
    3. c. voor wat betreft de maximum inhoud van een inpandige (voormalige) bedrijfswoning in een (voormalig) agrarisch bedrijfsgebouw en toestaan dat een woning wordt gebouwd met een grotere inhoud, mits (indien aanwezig) de bestaande architectonische en/of cultuurhistorische waarde van het (voormalige) agrarische bedrijfsgebouw blijft gehandhaafd dan wel wordt versterkt;
    4. d. voor wat betreft het toestaan dat de gronden in afwijking van het bepaalde in artikel 11.3, op een andere gelijkwaardige wijze worden ingericht en in stand worden gehouden dan is bepaald in het inrichtingsplan en beheersplan, zoals opgenomen in Bijlage bij hfst. 22e Landschappelijkeinpassing, mits:
      • de belangen van gebruikers en/of eigenaren van nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;
      • geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de belangen van landschap en beeldkwaliteit;
      • de gemeentelijke landschapsadviseur akkoord gaat met de voorgestelde andere gelijkwaardige wijze van inrichting;
    5. e. ten behoeve van het realiseren van buitengevelisolatie (met nieuwe gevelbekleding) aan een bestaand gebouw of bouwwerk en toestaan dat de goot- en bouwhoogte, de grenzen van een bouwvlak en de inhoud worden overschreden, mits:
      • de overschrijding beperkt blijft tot een afstand van 0,5 m;
      • geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het straat- en bebouwingsbeeld
      • indien er sprake is van een gemeentelijk of rijksmonument, na advies van de daartoe aangewezen adviescommissie.
    6. f. ten behoeve van het gebruik van grond voor het plaatsen van zonnecollectoren, mits:
      • de zonnecollectoren ten dienste staan van een woning, bedrijfswoning, kleine woning, woongebouw of bedrijfsgebouwen binnen het bouwvlak of functiegrens;
      • de grond waarop de zonnecollectoren geplaatst worden direct grenst aan functiegrens of bouwvlak waartoe de zonnecollectoren behoren;
      • de geschatte opbrengst in kilowattuur mag niet meer zijn dan ten hoogste het eigen geschatte verbruik van de woning, bedrijfswoning, kleine woning, woongebouw of bedrijfsgebouwen;
      • de aanwezige daken van woning(en) en (bedrijfs)gebouwen onvoldoende geschikt zijn door draagconstructie, vorm, monumentale waarde, afmeting of oriëntatie om de collectoren op te bevestigen;
      • de totale oppervlakte die gebruikt wordt voor het plaatsen van zonnecollectoren maximaal 250 m² bedraagt;
      • de belangen van gebruikers en/of eigenaren van nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;
      • geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de milieusituatie;
      • geen significante aantasting plaatsvindt van ecologische waarden;
      • het terrein waarop de zonnecollectoren staan wordt voorzien van een goede landschappelijke inpassing;
  1. 2. Een omgevingsvergunning, als bedoeld in het eerste lid, kan niet worden verleend indien enig aangrenzend terrein of enige aangrenzende bebouwing in een toestand wordt gebracht, die strijdig is met het plan en/of indien op enig aangrenzend terrein de verwerkelijking van het plan wordt belemmerd en dit niet door het verbinden van voorschriften aan de omgevingsvergunning kan worden voorkomen.

12.2 Omgevingsplanactiviteit camperterrein / -plaats

  1. 1. Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een camperterrein / - plaats te realiseren;
  2. 2. De omgevingsvergunning als bedoeld in het eerste lid wordt uitsluitend onder de volgende voorwaarden verleend:
    1. a. er ruimte mag worden geboden aan maximaal 8 camperplaatsen per terrein voor camperplaatsen;
    2. b. maximaal 5 nieuwe camperterreinen buiten reguliere terreinen binnen de gemeente Barneveld zijn toegestaan;
    3. c. een camperterrein niet binnen 500 meter van een verblijfsrecreatieterrein (inclusief kleinschalig kampeerterrein) mag worden gerealiseerd;
    4. d. het camperterrein alleen wordt voorzien van een water- en/of elektra-aansluiting;
    5. e. de camperplaatsen alleen mogen worden gebruikt voor wisselend en kortdurend verblijf (maximaal 2 nachten);
    6. f. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
      • het straat- en bebouwingsbeeld;
      • de woonsituatie;
      • de verkeersveiligheid;
      • de milieusituatie; en
      • de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

12.3 Omgevingsplanactiviteit gebruik paardrijbak

  1. 1. Het is verboden om zonder omgevingsvergunning gronden voor de voorgevelrooilijn te gebruiken als paardrijbak;
  2. 2. De omgevingsvergunning als bedoeld in het eerste lid wordt uitsluitend onder de volgende voorwaarden verleend:
    1. a. de belangen van gebruikers en/of eigenaren van nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;
    2. b. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de milieusituatie;
    3. c. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de aanwezige landschapswaarden, tenzij hieraan door het nemen van maatregelen voldoende tegemoet kan worden gekomen.

12.4 Omgevingsplanactiviteit gebruik paddock

  1. 1. Het is verboden om zonder omgevingsvergunning gronden te gebruiken als paddock;
  2. 2. De omgevingsvergunning als bedoeld in het eerste lid wordt uitsluitend onder de volgende voorwaarden verleend:
    1. a. de paddock wordt hobbymatig gebruikt ten dienste van bewoners van de woning of een woongebouw;
    2. b. de paddock ligt binnen het bouwvlak of aansluitend aan het bouwvlak;
    3. c. de paddock ligt achter de voorgevelrooilijn;
    4. d. de oppervlakte niet meer bedraagt dan 360 m2;
    5. e. de afstand tot een woning van een derde niet minder dan 30 m bedraagt;
    6. f. niet gelegen in gronden met de aanduiding 'overig - kernrandzone';
    7. g. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de belangen van landschap en beeldkwaliteit.

Artikel 13 Overige Regels

13.1 Parkeren

13.2 overige zone - ontplofbare oorlogsresten

  1. 1. Het is verboden op of in de gronden ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - ontplofbareoorlogsresten' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning bouwactiviteiten dan wel een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden uit te voeren.
  2. 2. De omgevingsvergunning als bedoeld in het eerste lid wordt verleend, mits uit een door de gemeente goedgekeurd onderzoek van een deskundige blijkt dat in het gebied met de aanduiding 'overige zone -ontplofbare oorlogsresten' geen ontplofbare oorlogsresten meer aanwezig zijn.
  3. 3. In de volgende gevallen is een vergunning als bedoeld in het eerste lid is niet noodzakelijk:
    1. a. het naoorlogs geroerde grond betreft, waaronder:
      • grond direct rond een naoorlogs bouwwerk tot onderkant fundering inclusief eventuele kelder(s);
      • grond tot 40 cm diepte op (voormalig)agrarische grond, vanwege agrarisch gebruik (ploegen);
      • naoorlogs opgehoogde grondlagen;
      • naoorlogs vergraven grond (zoals weg-, rioleringscunet en kabeltracés);
    2. b. ingeval via aanvullend historisch vooronderzoek en/of analyse aangetoond wordt dat een eerder verdacht gebied als onverdacht wordt gezien;
    3. c. ingeval via (detectie)onderzoek uitgevoerd door een gecertificeerd opsporingsbedrijf wordt aangetoond dat er geen ontplofbare oorlogsresten in de bodem liggen;
    4. d. ingeval via een Proces-Verbaal van Oplevering wordt aangetoond dat eventuele ontplofbare oorlogsresten door een gecertificeerd opsporingsbedrijf zijn opgespoord en geruimd.

Hoofdstuk 4 Overgangsregels

Artikel 14 Overgangsrecht Bouwwerken

  1. 1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan aanwezig of in uitvoering is, danwel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan mag, mits;
    1. a. deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot, gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk teniet is gegaan;
  2. 2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  3. 3. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar niet zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 15 Overgangsrecht Gebruik

  1. 1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. 2. Het is verboden het met het plan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. 3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. 4. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Bijlagen Bij De Regels

Bijlage 1 Bij Hfst. 22e Nota Parkeernormen (2020)

Bijlage 2 Bij Hfst. 22e Landschappelijke Inpassing

Bijlage 3 Bij Hfst. 22e Lijst Kleinschalige Bedrijfsactiviteiten

Hoofdstuk 1 Inleiding

Voor de locatie Topperweg 18 te Kootwijkerbroek is een verzoek ingediend om de agrarische activiteiten te stoppen. De eigenaren hebben besloten deel te nemen aan de Landelijke beëindigingsregeling Veehouderijen Plus (Lbv-plus). Een van de voorwaarden is dat het planologisch onmogelijk moet worden gemaakt om bedrijfsmatig landbouwhuisdieren te houden. Daarom is een verzoek ingediend om de agrarische functie en daarbij behorende bouwmogelijkheden te verwijderen. Hiervoor in de plaats wordt de voormalige bedrijfswoning gesplitst en worden er twee vrijstaande woningen toegevoegd.

De uitvoering van dit plan is niet mogelijk binnen het geldende "Omgevingsplan gemeente Barneveld" (hierna: omgevingsplan). Met deze reden is het voorliggende TAM-Omgevingsplan Hoofdstuk 22e Topperweg 18 opgesteld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.TAMOP0005-0002_0001.png"

Afbeelding 1: planlocatie Topperweg 18, globale ligging

Het TAM-omgevingsplan bestaat uit regels, een verbeelding en een toelichting (inclusief bijlagen). Na de inleiding wordt in hoofdstuk 2 een beschrijving gegeven van de huidige en toekomstige situatie. In hoofdstuk 3 wordt de toekomstige situatie beschreven, waarbij al kort wordt aangehaakt op de verschillende ruimtelijke aspecten. In hoofdstuk 4 wordt het relevante beleid dat ten grondslag ligt aan het TAM-omgevingsplan geformuleerd. De fysieke en milieukundige omgevingsaspecten die van invloed kunnen zijn op de ruimtelijke ontwikkeling komen aan bod in hoofdstuk 5. Hoofdstuk 6 richt zich op de juridische aspecten van dit TAM-omgevingsplan. In hoofdstuk 7 wordt de economische uitvoerbaarheid van het plan besproken en tot slot wordt in hoofdstuk 8 de focus gelegd op de participatie en de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.

Hoofdstuk 2 Huidige Situatie En Toekomstambitie

2.1 Beschrijving Huidige Situatie

Het plangebied ligt aan de Topperweg 18 te Kootwijkerbroek. Op deze locatie is een intensieve veehouderij in bedrijf. Het plangebied wordt gekenmerkt door veelal agrarische gronden die worden gebruikt voor de voedselvoorziening ten diensten van de veehouderijen in de directe omgeving. In de omgeving komen ook meerdere reguliere woningen voor, waaronder ook enkele voormalige bedrijfswoningen van eerder gestopte boerenbedrijven. Het plangebied wordt aan de noordzijde begrensd door de Topperweg 20. Aan de oostkant ligt een intensief agrarisch bedrijf. Aan de zuidzijde van het perceel komen zowel agrarische-, woon- en niet-agrarische functies voor. Ten westen van het plan gebied ligt, aan dezelfde kant van de Topperweg een woning (Topperweg 16). Aan de overzijde van de Topperweg is een agrarisch bouwvlak aanwezig (Topperweg 15). Onderstaande afbeelding geeft de begrenzing van het plangebied weer.

Afbeelding 2.1: begrenzing plangebied

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.TAMOP0005-0002_0002.png"

2.2 Toetsing Aan Omgevingsplan

2.2.1 Huidige bouw- en gebruiksmogelijkheden

Het plangebied ligt in tijdelijke omgevingsplan van rechtswege (hierna: het omgevingsplan). Het tijdelijke deel van het omgevingsplan bestaat uit de geldende bestemmingsplannen, de verordeningen tijdelijk deel omgevingsplan en de bruidsschat.

Op dit moment geldt binnen dit tijdelijke omgevingsplan het bestemmingsplan "Buitengebied 2012". Op grond van het tijdelijk omgevingsplan heeft het plangebied de functies 'Agrarisch' en een daarvoor bedoeld bouwvlak. Er is een aanduiding 'intensieve veehouderij', evenals een aanduiding reconstructiewetzone verwevingsgebied GV'.


Daarnaast geldt binnen dit tijdelijke omgevingsplan voor de locatie het bestemmingsplan "Parapluherziening Cultuurhistorie-Archeologie". De locatie heeft hierin de bestemming 'Waarde - Archeologie 1'. Hiermee is de dubbelbestemming 'Waarde Archeologie - 'uit het bestemmingsplan "Buitengebied 2012" komen te vervallen.

Tevens is het functieveranderingsbeleid van toepassing

2.2.2 Strijdigheden initiatief in relatie tot omgevingsplan

Het plan past niet binnen het omgevingsplan omdat de realisatie van woningen binnen deze functie niet is toegestaan. Binnen deze functie is het oprichten van woningen die geen binding hebben met het agrarisch bedrijf niet toegestaan.

In het omgevingsplan zijn geen mogelijkheden opgenomen die uitvoering van voorliggend plan mogelijk maken door een omgevingsvergunning voor omgevingsplanactiviteit (OPA) of een BOPA. Daarom is een wijziging van het omgevingsplan noodzakelijk. De wijziging van het omgevingsplan is ook nodig om te voldoen aan de voorwaarden van de Lbv-plus regeling. Hiervoor moet namelijk verzekerd zijn dat de het bedrijfsmatig houden van landbouwhuisdieren in de toekomst wordt uitgesloten. Rechten beperken kan alleen met een wijziging van het omgevingsplan.

2.3 Visie En Beleid Op Locatie

Het tijdelijk omgevingsplan, dat onder andere bestaat uit de voormalige bestemmingsplannen, bevat wel een wijzigingsbevoegdheid om een agrarische 'bestemming/functie' te wijzigen in de 'bestemming' wonen en het toevoegen van twee woningen. Ook bestaat de mogelijkheid om een woning te splitsen (wanneer het de woonbestemming heeft. Hierbij gelden de volgende voorwaarden:

Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming Agrarisch ter plaatse van een bouwvlak wijzigen in de bestemming Wonen om de bouw van maximaal twee extra woningen (ten opzichte van het bestaande aantal bedrijfswoningen en/of kleine woningen) mogelijk te maken en daarbij de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - woongebouw', de aanduiding 'aantal woningen' en/of aanduidingen over de inhoud van woningen en de oppervlakte aan bijgebouwen opnemen, de bestemming wijzigen in Groen en voorwaardelijke verplichtingen in de regels opnemen, met inachtneming van het volgende:

a. de inhoud van een woning die geen deel uitmaakt van een woongebouw mag niet minder dan 350 m3 en niet meer dan 1.000 m3 bedragen;

b. per woning geldt een basisrecht van 80 m2 bijgebouw. Voor een groter oppervlakte aan bijgebouw zijn inzetbare sloopmeters vereist overeenkomstig het bepaalde in artikel 20.4, lid 6;

c. het nieuwe bestemmingsvlak kan kleiner zijn dan het agrarische bouwvlak, dat geheel wordt verwijderd;

d. waar wordt gesproken over een nieuw bestemmingsvlak kan in plaats daarvan ook gekozen worden voor meerdere bestemmingsvlakken met de bestemming Wonen, die voor de toepassing van de regels in dit lid, samen gelden als het nieuwe bestemmingsvlak;

e. het terrein dient te worden voorzien van een goede landschappelijke inpassing;

f. er moet sprake zijn van een clustering van gebouwen, waarbij de vorm van het nieuwe bestemmingsvlak is afgestemd op zowel het omringende landschap als de belangen van derden;

g. de belangen van gebruikers en/of eigenaren van nabijgelegen gronden mogen niet onevenredig worden geschaad;

h. er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de milieusituatie;

i. er dient sprake te zijn van sloop (en hergebruik) van gebouwen, waarbij de volgende eisen gelden:

Per woning Benodigde inzetbare sloopmeters

Woningrecht 300 m2

Per m3 woninginhoud 1,5 m2

met dien verstande dat:

1. alle bedrijfsbebouwing dient te worden gesloopt, met uitzondering van de bedrijfswoning(en) en de daaraan toe te rekenen bijgebouwen, tenzij het (een) gebouw(en) betreft welke met toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid word(t)(en) ingezet voor hergebruik;

2. de inhoud van een woongebouw mag niet meer dan 1.500 m3 bedragen;

3. indien op het betreffende perceel per bestaande woning een daarbij behorende oppervlakte van meer dan 400 m2 aan al dan niet onder het overgangsrecht gebrachte of te brengen bijgebouwen aanwezig is, de sloopmogelijkheden boven die oppervlakte op het betreffende perceel volledig moeten zijn benut voordat de sloopoppervlakte van meerdere locaties mag worden meegerekend om aan de vereiste oppervlakte te komen;

4. bij de berekening van de sloopoppervlakte de bestaande bedrijfswoning (inclusief minimaal 80 m2 aan daaraan toe te rekenen bijgebouwen) en indien aanwezig de kleine woning (inclusief minimaal de daaraan toe te rekenen bijgebouwen als aangegeven in artikel 3.2.6) buiten beschouwing wordt gelaten;

5. monumentale gebouwen niet mogen worden gesloopt en niet meetellen in de bepaling van de sloopoppervlakte;

6. de inzetbare sloopmeters afkomstig moeten zijn uit het buitengebied van de gemeente Barneveld, dan wel uit het buitengebied van een andere gemeente die het Functieveranderingsbeleid Regio Food Valley 2016 heeft vastgesteld;

7. verzekerd is dat herbouw van de gesloopte gebouwen niet mogelijk is.

Ook bestaat de mogelijkheid om een woning te wijzigen naar een woongebouw en de functie wonen. Hierbij gelden de volgende voorwaarden:

Burgemeester en wethouders kunnen de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - woongebouw' en 'maximum volume' opnemen ten behoeve van de bouw van twee woningen in één gebouw, de bestemming wijzigen in Groen en voorwaardelijke verplichtingen opnemen in de regels, met inachtneming van het volgende:

a. het realiseren van een tweede woning in één gebouw mag uitsluitend plaatsvinden wanneer in het verlengde van eerder verleende gemeentelijke medewerking voor inwoning feitelijk een situatie is ontstaan die in belangrijke mate vergelijkbaar is met twee (nagenoeg) zelfstandige woningen;

b. er moet sprake zijn van de sloop van gebouwen met een oppervlakte van ten minste 300 m2 inzetbare sloopmeters ten behoeve van het recht op de tweede woning, vermeerderd met 1,5 m2 per 1 m3 waarmee de inhoud van het woongebouw mag worden vergroot ten opzichte van de op grond van dit plan toegestane inhoud van de bestaande woning, tot een maximum inhoud van 1.500 m3;

met dien verstande dat er geen sloopverplichting van 300 m2 geldt ten behoeve van het recht op een tweede woning, wanneer:

a. in het verlengde van eerder verleende gemeentelijke medewerking voor inwoning feitelijk voor 1 januari 1988 een situatie is ontstaan die in belangrijke mate vergelijkbaar is met twee (nagenoeg) zelfstandige woningen;

b. de inwoning aantoonbaar onafgebroken heeft plaatsgevonden sinds 1 januari 1988;

c. de belangen van gebruikers en/of eigenaren van nabijgelegen gronden mogen niet onevenredig worden geschaad.

De wijzigingsbevoegdheid is met de ingang van de omgevingswet niet meer zodanig te gebruiken. De voorwaarden geven wel een leidraad om te toetsen of de ontwikkeling aanvaardbaar is.

Hoofdstuk 3 Toekomstige Situatie

3.1 Voorgenomen Ontwikkeling

Het voorliggende plan betreft het stoppen van de agrarische activiteiten op de locatie Topperweg 18. Hier zat een agrarisch bedrijf waar intensief vee werd gehouden. De stallen waar het vee in staat worden gesloopt. Het plan voorziet in functieverandering van Agrarisch naar Wonen waarbij twee nieuwe vrijstaande woningen worden toegevoegd (inhoud 350 m3). De bestaande bedrijfswoning, waar sprake was van inwoning, wordt een woongebouw met twee eenheden binnen de bestaande inhoud. Tevens blijft de bestaande paardenbak behouden voor het hobbymatig berijden van paarden.

Na de sloop en afroming is 2607 m2 inzetbaar voor functieverandering. Hiervan wordt 900 m2 ingezet voor de nieuwe woonrechten. De resterende sloopmeters worden ingezet voor het vergroten van het recht op bijgebouwen. Zo krijgt het woongebouw een duiding 400 m2 aan bijgebouwen, woning W geen duiding en woning X 190 m2 en 381 m3. Een uitgebreide berekening is te vinden in paragraaf 4.4.2.2

De ontwikkeling leidt niet tot beperking van andere functies aangezien het dichtst bijgelegen agrarische bedrijf op meer dan 50 meter is gelegen.

Vanuit stedenbouwkundig en landschappelijk oogpunt is de functieverandering aanvaardbaar als de ontwikkeling wordt uitgevoerd zoals op de tekening hieronder is uitgewerkt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.TAMOP0005-0002_0003.png"

De ontwikkeling voorziet in functieverandering van Agrarisch naar wonen, waar tevens woningen worden toegevoegd. De activiteiten na de wijziging van het omgevingsplan hebben duidelijk minder impact en uitstraling op de omgeving dan voor de wijziging. Er is voldaan aan de voorwaarden uit de voormalige wijzigingsbevoegdheid. De woonfunctie wordt niet gehinderd door derden en derden ondervinden geen hinder van de woonfunctie.

Hoofdstuk 4 Toetsing Aan Beleid

4.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt een toelichting gegeven op het relevante beleidskader voor de activiteit en wordt de activiteit hieraan getoetst. Het gaat om beleid en beleidsnota's die direct dan wel indirect doorwerken in het omgevingsplan of invloed hebben op de regels. Van deze nota's is hierna per bestuursniveau een beknopte samenvatting gegeven.

Er wordt onderscheid gemaakt tussen aan de ene kant beleid van hogere overheden waar lagere overheden rekening mee moeten houden, maar waar gemotiveerd van afgeweken kan worden; en aan de andere kant instructieregels van hogere overheden in omgevingsverordeningen en het Besluit kwaliteit leefomgeving (hierna: Bkl). De regels uit het Bkl worden in hoofdstukken 4 en 5 van dit plan gemotiveerd getoetst aan de activiteit.

4.2 Rijk

4.2.1 Nationale Omgevingsvisie

Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) 'Duurzaam perspectief voor onze leefomgeving' in werking getreden. Deze visie bevat de hoofdzaken van het strategisch rijksbeleid voor de fysieke leefomgeving. Dit is een combinatie van beleid uit de bestaande beleidsdocumenten, met en zonder wettelijke grondslag, en nieuw strategisch beleid. De grote en complexe opgaven, zoals klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw, zullen Nederland gaan veranderen. De NOVI bevat een toekomstperspectief met de ambities van het Rijk. In de NOVI zijn 21 nationale belangen met bijbehorende opgaven geformuleerd. Deze nationale belangen komen samen in vier prioriteiten:

  1. 1. ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  2. 2. duurzaam economisch groeipotentieel;
  3. 3. sterke en gezonde steden en regio's;
  4. 4. toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

Voor de vier NOVI-prioriteiten geldt steeds dat zowel voor de lange als de korte termijn maatregelen nodig zijn. Deze maatregelen dienen in de praktijk voortdurend op elkaar in te spelen. Bij de afweging van de belangen staat een evenwichtig gebruik van de fysieke leefomgeving centraal voor zowel de boven- als de ondergrond.

Doorwerking in plangebied

Alhoewel de NOVI zich niet specifiek uit laat over dergelijke kleinschalige initiatieven betreft het een initiatief waarbij geen nationale belangen in het geding zijn en waarbij er geen sprake is van enige belemmering met betrekking tot de prioriteiten zoals verwoord in de NOVI. Geconcludeerd wordt dat met het initiatief wordt ingespeeld op de geformuleerde nationale belangen.

4.2.2 Nationaal Waterplan 2016-2021

Het nationaal waterprogramma geeft een overzicht van de ontwikkelingen binnen het waterdomein en legt nieuw ontwikkeld beleid vast. We werken aan schoon, veilig en voldoende water dat klimaatadaptief en toekomstbestendig is. Er liggen grote opgaven voor het waterdomein:

  • Nederland moet zich aanpassen aan de gevolgen van klimaatverandering.
  • We moeten blijven werken aan een goede bescherming tegen overstromingen en klimaatrobuuste zoetwatervoorzieningen tegen toenemende droogte.
  • Ook de zorg voor goede waterkwaliteit en duurzame drinkwatervoorziening verdient aandacht.

De gevolgen van klimaatverandering vergroten de huidige opgaven voor waterveiligheid, wateroverlast, zoetwater- en drinkwatervoorziening, waterkwaliteit, naerfgoed en de scheepvaart. Nederland moet zich aanpassen en klimaatadaptatie is daarbij noodzakelijk. Voor een integrale aanpak van de opgaven wordt het water- en bodemsysteem meegenomen als leidend principe. Daarmee zetten we, nog meer dan voorheen, in op een ruimtelijke ordening die rekening houdt met de natuurlijke eigenschappen van het bodem- en watersysteem. En met de mogelijkheden en beperkingen die dit systeem met zich meebrengt.

Doorwerking in plangebied
De bevindingen en resultaten van de afweging van de waterbelangen zijn beschreven in paragraaf §5.18 (Weging van het waterbelang)

4.2.3 Instructieregels Rijk (AMvB's)

In het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) zijn de instructieregels van het rijk opgenomen voor het omgevingsplan. Het Bkl bevat instructieregels die zien op;

  • algemene bepalingen (paragraaf 5.1.1);
  • waarborgen van de veiligheid (paragraaf 5.1.2);
  • beschermen van de waterbelangen (paragraaf 5.1.3);
  • beschermen van de gezondheid en van het milieu (paragraaf 5.1.4), waaronder instructieregels voor de kwaliteit van de buitenlucht, trillingen, geluid en geur en bodemkwaliteit;
  • beschermen van landschappelijke of stedenbouwkundige waarden en cultureel erfgoed (paragraaf 5.1.5), waaronder de ladder voor duurzame verstedelijking;
  • behoud van ruimte voor toekomstige functies (paragraaf 5.1.6) voor autowegen, buisleidingen, natuur- en recreatiegebieden;
  • behoeden van de straat en werking van infrastructuur of voorzieningen voor nadelige gevolgen van activiteiten (paragraaf 5.1.7), waaronder landsverdediging en nationale veiligheid, elektriciteitsvoorziening, rijksvaarwegen en luchtvaart, fiets- en wandelroutes, aanwijzing van woningbouwcategorieën;
  • bevorderen van de toegankelijkheid van de openbare buitenruimte voor personen (paragraaf 5.1.8).

Daarnaast gaat Afdeling 5.2 bevat instructieregels over de uitoefening van taken voor de fysieke leefomgeving. Deze instructieregels gaan over;

  • voorkomen belemmeringen gebruik en beheer hoofdspoorweginfrastructuur en rijkswegen;
  • lokale spoorwegen binnen vervoerregio's;
  • lozen industrieel afvalwater in openbaar vuilwaterriool;
  • bebouwingcontour jacht;
  • bebouwingcontour houtkap.

Afdeling 5.3 bevat regels over ontheffing van instructieregels voor het omgevingsplan.

Doorwerking in plangebied
In Hoofdstuk 5 wordt ingegaan op voor deze locatie van toepassing zijnde instructieregels.

4.3 Provincie

4.3.1 Omgevingsvisie en Omgevingsverordening

Algemeen
De provincie Gelderland heeft een Omgevingsvisie en -verordening. Deze plannen gaan over verkeer, water, natuur, milieu en ruimtelijke ordening. De Omgevingsvisie beschrijft de lange termijn ambities en beleidsdoelen voor de fysiek leefomgeving. In de Omgevingsverordening zijn regels en bepalingen over de inrichting en beheer van de ruimtelijke omgeving vastgelegd. De Omgevingswet biedt meer ruimte voor initiatieven en ontwikkelingen in het fysieke domein, in gesprek met de omgeving. Wanneer het nodig is, actualiseert de provincie onderdelen van de Omgevingsvisie en -verordening.

4.3.2 Omgevingswaarde(n)

Een omgevingswaarde is één van de instrumenten om beleid door te laten werken vanuit het Rijk en provincie.

In dit geval heeft de provincie de volgende omgevingswaarde vastgesteld:

  • Wateroverlast in het beheergebied van waterschap Vallei en Veluwe.

Voor de wateroverlast in het beheergebied van waterschap Vallei en Veluwe geldt binnen het stedelijk gebied een gemiddelde kans op overstroming van:

      1. a. 1:100 per jaar voor locaties waar feitelijk bebouwing, hoofdinfrastructuur en spoorwegen aanwezig zijn; en
      2. b. 1 :10 per jaar voor het overige gebied.

Buiten het stedelijk gebied geldt een gemiddelde kans op overstroming van 1:10 per jaar. Er geldt buiten het stedelijk gebied geen norm voor Natura 2000-gebieden (a); gebieden aangewezen op grond van artikel 2.44, tweede lid, van de Omgevingswet en gebieden (b), voor zover niet behorend tot deze onder a of b bedoelde gebieden, aangeduid als natuurtype in het Natuurbeheerplan Provincie Gelderland.

Aan de omgevingswaarden wateroverlast regionale wateren wordt voldaan met ingang van 1 januari 2024. De omgevingswaarden wateroverlast regionale wateren zijn inspanningsverplichtingen voor het waterschap. De gemeente mag daar niet van afwijken of deze aanvullen. Dit is alleen mogelijk als de provincie dat mogelijk maakt.

Doorwerking in het plangebied
De gemeente wijkt hier niet van af en vult deze ook niet aan. Er is geen strijdigheid met deze omgevingswaarde.

4.4 Regio

4.4.1 Regionaal Adaptatie Plan Vallei en Veluwe

Op 4 december 2020 is het Regionaal Adaptatie Plan Vallei en Veluwe (RAP) ondertekend door de Manifestregio. In de regio werken 28 gemeenten, waterschap Vallei en Veluwe, provincies Utrecht en Gelderland, Vitens, Veiligheidsregio's en Rijkswaterstaat samen op het gebied van klimaatadaptatie.

Met het RAP geeft de regio invulling aan de landelijke opgave voor overheden om vanaf eind 2020 klimaatadaptief te werken om in 2050 klimaatbestendig te zijn. Deze opgave komt voort uit het Deltaprogramma Ruimtelijke Adaptatie.

Het klimaat verandert namelijk snel en merkbaar. Klimaatadaptatie is omgaan met het nieuwe klimaat met extremer weer: heftige buien of juist lange periodes van hitte en droogte. De omgeving waarin we leven, werken en ontspannen, maar ook de manier van leven moeten we daarop aanpassen.

In het RAP zijn de regionale aandachtsgebieden voor de komende jaren bepaald, aanvullend op wat elke partij zelf moet of kan doen. Vooraf zijn voor het hele gebied de kwetsbaarheden van wateroverlast, droogte en hitte in kaart gebracht in een klimaateffectatlas. Tevens zijn risicodialogen met elkaar gevoerd over de gevolgen van klimaatverandering en de opgaven voor de regio.

Het RAP is een strategische agenda rondom 4 thema's: Prettig wonen en werken, Aangenaam recreëren, Basisfuncties (elektriciteit, hoofdwegennet, verpleeghuizen, etc.) veilig stellen en Natuurlijk bodem- en watersysteem. Per thema zijn (hoofd)ambities, speerpunten en maatregelen geformuleerd.

  • Het thema prettig wonen ambieert een klimaatbestendige, veilige en gezond ingerichte stedelijke omgeving. Speerpunten zijn Ketenafspraken klimaatbestendig bouwen, Ontwikkelafspraken met woningcoöperaties, Instrumentenmix voor bestaand stedelijk gebied, Stimuleringsregeling klimaatbestendige maatregelen en Hitteplan.
  • Het thema Aangenaam recreëren ambieert een klimaatbestendige, veilige en gezond ingericht recreatief buitengebied. Het speerpunt is Groen-blauwe recreatie.
  • Het thema Basisfuncties ambieert een veilig en robuust ontworpen nutsvoorzieningen en infrastructuur. Speerpunten zijn Natuurbranden preventieplan, Overstromingsbestendige gebieden en gebouwen, (Hoofd)verdeelstations beoordelen en Doorgaande wegen klimaatrobuust.
  • Het thema Natuurlijk bodem- en watersysteem ambieert een klimaatbestendig, robuust en veerkrachtig natuurlijk bodem- en watersysteembeheer. Speerpunten zijn Loofbomen advies, Waterbeschikbaarheidsstrategie, Duurzaam grondwatersysteem en Verkenning regio Vallei en Veluwe – 2120.

In Werkplannen wordt concreet aangegeven hoe de ambities in het RAP voor telkens een periode van 2 jaar worden uitgewerkt. De opgaven worden regionaal verdeeld en er worden verbindingen gelegd. Van belang is dat ook inwoners, bedrijven en maatschappelijke organisaties worden betrokken.

Doorwerking in plangebied
De bevindingen en resultaten zijn beschreven in de waterparagraaf (5.18).

4.4.2 Regionaal functieveranderingsbeleid regio Foodvalley

4.5 Waterschap

4.5.1 Blauwe Omgevingsvisie 2050

De driedimensionale Blauwe Omgevingsvisie 2050 (BOVI) is de langetermijnvisie van Waterschap Vallei en Veluwe. Met deze BOVI zet Waterschap Vallei en Veluwe op een geheel nieuwe wijze koers naar een duurzame en waterinclusieve leefomgeving. Daarbij kijkt Waterschap Vallei en Veluwe integraal, grensontkennend, over de grenzen van taken en gebieden heen en werkt vanuit de drie zogenoemde waterprincipes:

  1. 1. Water is een ordenend principe in de ruimtelijke ordening.
  2. 2. Maximaal vasthouden en schoonhouden van water.
  3. 3. Partnerschap als watermerk.

Deze principes leiden tot één samenhangende weergave van water in het landschap van Vallei en Veluwe: één kringloop van bron tot monding, door stedelijk en landelijk gebied en van boven- en ondergrond.

Doorwerking in plangebied
De bevindingen en resultaten van de BOVI 2050 zijn beschreven in de waterparagraaf (§ 5.18).

4.5.2 Blauw Omgevingsprogramma 2022-2027 Waterschap Vallei en Veluwe

Het Blauw Omgevingsprogramma (BOP) is het waterbeheerprogramma van Waterschap Vallei en Veluwe voor de planperiode 2022-2027. Het gebied, de maatschappelijke thema's en samenwerking met partners zijn meer centraal gezet dan in voorgaande waterbeheerprogramma's. Het waterbeheerprogramma is een kerninstrument onder de Omgevingswet en bevat naast de verplichte onderdelen van het programma (zoals Kader Richtlijn Water (KRW), Richtlijn Overstromings Risico's (ROR), zwemwaterrichtlijn) ook een niet verplicht deel. Het BOP is daarmee het wettelijk instrument van het waterschap om de doelen voor de middellange termijn vast te leggen. In het BOP worden doelen uit de Blauwe Omgevingsvisie 2050 (BOVI2050) doorvertaald naar gebiedsgerichte doelen. De hoofddoelen van het BOP zijn hieronder kort beschreven.

Waterveiligheid
Een zo goed mogelijke bescherming tegen overstromingen volgens de wettelijke normen.

Watersysteem
Een toekomstbestendig en klimaatrobuust grond- en oppervlaktewatersysteem, dat passend is ingericht naar de veranderende gebiedswensen.

Wonen en zuiveren
Een robuust proces voor het verwerken van extreme neerslag en inzameling van stedelijk en industrieel afvalwater in bebouwd gebied, tot aan het lozen van effluent in het watersysteem.

Circulaire economie
Volledig circulair opereren in 2050 door anders om te gaan met grondstoffen en goed samen te werken met partners en de omgeving.

Energietransitie
Het eerste energieneutrale waterschap van Nederland worden om een voorbeeld te zijn op het gebied van de energietransitie.

Doorwerking in plangebied
De bevindingen en resultaten van het BOP zijn beschreven in de waterparagraaf (§ 5.18).

4.6 Gemeente

4.6.1 Structuurvisie Buitengebied Barneveld

De structuurvisie Buitengebied Barneveld is op 21 september 2011 door de gemeenteraad vastgesteld. De vastgestelde versie is gepubliceerd op 29 december 2011 (Staatscourant, nr. 23938).

De gemeente Barneveld heeft op 28 september 2016 de Strategische Visie Barneveld 2030 vastgesteld. De Strategische Visie geeft aan welke doelen het gemeentebestuur nastreeft voor de periode tot 2030. Daaraan voorafgaand heeft de raad in januari 2009 de Structuurvisie 2009 vastgesteld waarin de stedelijke ontwikkelingen voor de komende 10 jaar zijn weergegeven. Mede op basis van de Strategische Visie is de Structuurvisie 2009 geactualiseerd door de vaststelling van de Structuurvisie Kernen 2022. De Structuurvisie Buitengebied is het derde en laatste onderdeel van deze beleidstrilogie. In de op 21 september 2011 vastgestelde Structuurvisie Buitengebied wordt specifiek ingegaan op onderwerpen als landbouw, recreatie en landschap in de periode tot 2020. De twee structuurvisies vullen elkaar hierbij inhoudelijk aan. De strategische visie geeft aan wat de overkoepelende doelen zijn.

Met deze Structuurvisie Buitengebied biedt de gemeente Barneveld ruimte voor economische ontwikkeling in samenhang met behoud en ontwikkeling van de omgevingskwaliteiten landschap, natuur, woon - en leefmilieu. Ontwikkelingen in de landbouw en bij recreatieve bedrijven zijn van grote invloed op de omgevingskwaliteiten natuur, landschap en woon- en leefomgeving. Deze omgevingskwaliteiten zijn ook de belangrijkste vestigingsfactoren voor het buitengebied. Initiatieven beoordeelt de gemeente daarom mede op de mate waarin ze bijdragen aan behoud en ontwikkeling van de omgevingskwaliteit, bijvoorbeeld effecten op landschap (beeldkwaliteit), woon en leefmilieu, verkeer en natuur. Dit moet leiden tot een landschappelijk fraai buitengebied met goed ingepaste ontwikkelingen. Een buitengebied dat op die manier wordt ingericht is een aangename plek om te werken en te recreëren. De structuurvisie beoogt daarbij ontwikkelingsruimte te bieden aan goede initiatieven en wil een basis zijn voor samenwerking om die te realiseren.

Bovenstaande aanpak geldt voor het hele buitengebied. Daarnaast worden deelgebieden onderscheiden met beleidsaccenten op grond van landschappelijke kenmerken en zones op grond van een specifieke functie (zie bijlage 8 Structuurvisie). Onderstaand is per deelgebied en zone een ontwikkelingsrichting met kwaliteitsbeeld beschreven. Het kwaliteitsbeeld vormt het ruimtelijk toetsingskader. Het stelt eisen die richtinggevend zijn voor ruimtelijke ontwikkeling. Deze (minimum) eisen zijn kaderstellend voor het bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.TAMOP0005-0002_0008.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.TAMOP0005-0002_0009.png"

Agrarisch Bedrijvenlandschap
De locatie ligt in het Agrarisch bedrijvenlandschap
Intensieve landbouw is de belangrijkste gebruiksvorm van dit deelgebied. Het beleid is gericht op herstructurering en passende schaalvergroting, waarbij productieruimte beschikbaar komt voor de toekomstgerichte bedrijven die in staat zijn om te groeien en daarin te investeren.

Karakteristiek

Het deelgebied wordt gekarakteriseerd door afwisselend kleinschalig landschap met diverse cultuurhistorische landschapstypes (kampenlandschap, heideontginningslandschap et cetera). Deze verschillende landschapstypen zijn op veel plekken niet langer direct herkenbaar. De agrarische bedrijven zijn op de voorgrond aanwezig in dit gebied. Sommige delen van het gebied zijn dichter dan andere delen door kleinschalige landschapselementen als houtsingels en door erfbeplanting. Daarbij vormen lanen en beken belangrijke landschappelijke elementen. De lanen zijn echter niet altijd consequent doorgezet en daardoor worden routes niet geaccentueerd. De beken vallen in de kleinschaligheid van het landschap nauwelijks op. In het groeiseizoen draagt de maïsteelt bij aan het kleinschalige karakter van het gebied.

Gebruik

Intensieve landbouw is de belangrijkste gebruiksvorm van dit deelgebied. Het beleid is gericht op herstructurering en passende schaalvergroting, waarbij productieruimte beschikbaar komt voor bedrijven die in staat zijn om te investeren. Andere bedrijven zullen stoppen met hun agrarische activiteiten. In het kader van het functieveranderingsbeleid worden, in gevallen van vrijkomende en leegstaande agrarische bebouwing, planologische mogelijkheden geboden voor functiewijziging naar niet-agrarische bedrijvigheid. Voor al aanwezige niet-agrarische bedrijven is het uitgangspunt dat eventuele uitbreiding alleen onder strenge voorwaarden wordt toegestaan.

Behoudens de mogelijkheden van functieverandering van stoppende agrarische bedrijven, worden in dit agrarische productiegebied geen nieuwe woningen of niet-agrarische bedrijven toegelaten. Deze functies horen thuis in de kernen. Het streefbeeld voor dit landschap is gericht op vernieuwing.

Bestaande waardevolle natuur- en landschappelijke waarden worden beschermd en zijn nevengeschikt aan de hoofdfunctie landbouw.

Ontwikkelingsfonds Platteland
De structuurvisie beschrijft het type projecten die tot doel hebben de beschreven ruimtelijke kwaliteiten te realiseren. Investeringen voor die projecten kunnen, al dan niet gedeeltelijk, worden gefinancieerd uit het Ontwikkelingsfonds. Dit fonds wordt gevuld door bijdragen uit ruimtelijke ontwikkelingen in het buitengebied, namelijk functieverandering, nieuwe landgoederen en stedelijke uitbreidingen. De werking van dit fonds beoogt hiermee samenhangende ruimtelijke ontwikkeling van het buitengebied met ruimtelijke en maatschappelijke winst.

Doorwerking in het plangebied
Dit plan is in lijn met de Structuurvisie.

4.6.2 Energiebeleid gemeente Barneveld 2015-2020

De raad heeft in 2015 de Energievisie gemeente Barneveld 2015-2020 ('investeren in Barneveldse bronnen') vastgesteld. Het energievraagstuk staat de laatste jaren landelijk stevig op de (politieke) agenda. Naast het milieumotief en betaalbaarheid zijn ook maatschappelijke verantwoordelijkheid en energie-onafhankelijkheid steeds meer een argument om actie te ondernemen. De gemeente Barneveld voelt de urgentie om een bijdrage te leveren aan een schone, betrouwbare en betaalbare energievoorziening en heeft een doelstelling vastgesteld die hoger ligt dan de landelijke energiedoelstellingen.

Woningen en bedrijfspanden moeten de komende jaren fors energiezuiniger worden. Eind 2021 heeft de gemeenteraad "De warmtevisie Barneveld" vastgesteld, dat de basis vormt voor het verminderen van het gebruik (isoleren) en het uitfaseren van het gebruik van aardgas. Vooruitlopend op de nieuwe energiewetgeving en energieneutraliteit in 2050, ziet de gemeente graag dat de woningen en bedrijven aardgasloos en energieneutraal worden gebouwd.


Wettelijke eisen Bijna Energie Neutrale Gebouwen (BENG)

Voor alle nieuwbouw, zowel woningbouw als utiliteitsbouw, geldt dat aanvragen om een omgevingsvergunning sinds 1 juli 2021 moeten voldoen aan de eisen voor bijna energieneutrale gebouwen (BENG).

Warmtepompen

Er zijn voorbeelden van geluidsoverlast veroorzaakt door warmtepompen, omdat er bij de plaatsing geen rekening gehouden is met het geluidsaspect of de warmtepomp verouderd is. Een zorgvuldige ruimtelijke inpassing van de warmtepomp is noodzakelijk en er moet voldaan worden aan een acceptabel geluidsniveau. Als het geluidniveau op 5 meter van warmtepomp hoger is dan 30 dB(A) of als dit het geval is bij een kortere afstand tot de buurwoning dan is het toepassen van een geluiddempende omkasting nodig. Hiervoor komen steeds meer innovaties op de markt (bijvoorbeeld in een dummy schoorsteen).

Sinds 1 april 2021 worden geluidseisen gesteld aan (nieuw te plaatsen) buiten opgestelde installaties voor warmte- of koude opwekking. Het gaat hierbij om warmtepompen en airco's die worden toegepast bij woningen en woongebouwen. Deze installaties mogen niet meer dan 40 dB geluid veroorzaken bij de buren.


Materialen

In het ontwerp van een woning of gebouw kan door een slim ontwerp daglicht optimaal worden benut en zodat de benodigde energie voor verlichting zo laag mogelijk is en de binnen temperatuur zo min mogelijk fluctueert. Ook kunnen groendaken aangelegd worden.


Duurzaamheid in het openbaar gebied of op eigen terrein

Er moet aandacht zijn voor energiezuinige openbare verlichting. Daarbij denken we aan een verlichtingsplan, waarbij zo weinig mogelijk lantaarnpalen worden toegepast, uitgevoerd met (dimbare) LED-lampen.


Daarnaast is het vanuit duurzaamheidsoogpunt van belang om de hoeveelheid materiaalgebruik voor wegen en de verharde oppervlakte in het plangebied zo laag mogelijk te houden. Dat kan worden bereikt door de weglengte en -breedte zoveel mogelijk te beperken en doorlatende verharding toe te passen. Bij de keuze voor het materiaalgebruik heeft de gemeente ook hier de voorkeur voor het gebruik van duurzame materialen, bij zowel productie en gebruik en die bij sloop hergebruikt kunnen worden.


Klimaat

Het klimaat verandert met extremer weer als gevolg. We zullen vaker te maken krijgen met hoosbuien / wateroverlast, langere perioden van droogte en hitte. Het veranderende klimaat vraagt om maatregelen op alle schaalniveaus om de gevolgen voor gezondheid, veiligheid, productiviteit en natuur te beperken. Klimaatbestendig handelen en waterrobuust inrichten wordt vanzelfsprekend in het gemeentebrede beleid en handelen vóór 2020. Zodat in 2050 de fysieke ruimte in 2050 waterrobuust en klimaatbestendig is. Eén van de maatregelen is het anders omgaan met het inzamelen van en verwerken van hemelwater dat op verhard oppervlak valt, bijvoorbeeld door het aanleggen van groene daken. Zie voor een verdere beschrijving de waterparagraaf (§ 5.15).

Door op een slimme manier om te gaan met (robuust) groen in de openbare ruimte in relatie tot de positionering van de woningen en de productie van zonne-energie op daken van woningen kan het microklimaat in de woningen en in een gebied op een positieve manier beïnvloed worden.

4.6.3 Waterplan Barneveld (2005) en Hemelwaterplan 2017-2020 'Klimaatactief!'

Het Waterplan geeft een integrale watervisie op het verhogen van de gebruikswaarde en belevingswaarde van water. Door een verantwoord gebruik en duurzame ontwikkeling van het water kan ook in de toekomst gebruik worden gemaakt van een gezond watersysteem. De volgende ambities worden genoemd:

  • Vasthouden en/of vertraagd afvoeren van hemelwater.
  • Het scheiden van vuil en schoon water. Bij nieuwbouw het hemelwater van schone oppervlakken niet op de riolering lozen en bij voorkeur lokaal gebruiken, infiltreren of lozen op oppervlaktewater. In bestaand gebied hemelwater afkoppelen van het gemengd riool indien technisch en financieel haalbaar.
  • De afvoer van schoon hemelwater vindt bovengronds plaats.
  • Rioolwateroverstorten beperken om de doelstellingen voor waterkwaliteit te bereiken.

In het plan is een concrete doelstelling opgenomen: in 2025 is 10% van het verharde oppervlak afgekoppeld van de gemengde riolering (referentiejaar 2005). Dit betreft 18 ha. afkoppelen. In het Hemelwaterbeleidsplan is deze doelstelling uitgewerkt in concrete maatregelen.

Het Hemelwaterplan 2017-2020 'Klimaatactief!' richt zich op een duurzame omgang met hemelwater. Het geeft aan wat het gemeentelijk beleid is ten aanzien van afstromend hemelwater in bestaande situaties en bij nieuwe ontwikkelingen. Het plan zet in op een integrale benadering en meervoudige inrichting van totale openbare ruimte. Barneveld gaat aan de slag met het waterbestendig inrichten van de openbare ruimte om bestand te zijn tegen klimaatverandering.

Doorwerking in plangebied
De bevindingen en resultaten van de watertoets zijn beschreven in de waterparagraaf (§ 5.18).

4.6.4 Woonvisie Barneveld 2021-2025, Woondeal regio Foodvalley, voortgangsrapportage woningbouw en Verordening doelgroepen sociale woningbouw en middenhuur gemeente Barneveld 2021

In maart 2021 heeft de raad de Woonvisie 2021-2025 'Wonen voor jong en oud' met doorkijk tot 2030/2040, vastgesteld. In de woonvisie is een streefprogramma woningbouw opgenomen om te voorzien in de woningbehoefte van de hier woonachtige en werkzame bevolking. Er is een nieuwbouwprogramma van gemiddeld 500 woningen per jaar (als uitbreiding) opgenomen. In verband met de grote woningbouwopgaven in Nederland is in de Woondeal met het Rijk voor Barneveld tot en met 2030 een programma van circa 5.400 woningen voor Barneveld overeengekomen. Daarmee komt de programmering op gemiddeld 600 woningen per jaar. In oktober 2022 zijn de prijsklassen aangepast naar de huidige marktomstandigheden.

Dit betekent dat gemiddeld 40% ten behoeve van sociale huur- en koopwoningen (sociale huur 20%, sociale koop laag tot € 260.000,- (prijspeil 2023) en sociale koop hoog van € 260.000 tot € 320.000 (prijspeil 2023), 20% middeldure woningen (midden dure huur tot € 1.096,- en koop van € 320.000 tot NHG-grens, thans € 405.000) en 30% duurdere woningen vanaf de NHG-grens en 10% vrij in te delen. Binnen de categorie middeldure woningen onderscheiden we ook de betaalbaarheidsgrens, die door BZK in de Woondeal is geïntroduceerd. Deze grens ligt in 2023 bij € 355.000,- en in 2024 op € 390.000,-. Samen met sociale huur en middenhuur moet worden gekomen tot tweederde betaalbaarheid binnen de totale nieuwbouwprogrammering.

In regio FoodValley zijn in verband met deze Woondeal onderlinge woningbouwafspraken gemaakt, waarbij gemeente Barneveld voor de periode 2022 t/m 2030 zo'n 5.400 woningen mag groeien, mede vanwege een zekere overloop vanuit regio Amersfoort. Er loopt verder een Verstedelijkingsstrategie Arnhem, Nijmegen, FoodValley, waarbij er in de periode 2020-2040 in FoodValley zo'n 40.000 woningen aan de voorraad moeten worden toegevoegd. Voor gemeente Barneveld zal dit een opgave van tenminste 8.000 woningen betekenen. Provincie Gelderland streeft in het Aktieplan Wonen naar versnelling van woningbouwontwikkelingen, gezien de woningtekorten op de woningmarkt. Daarbij wordt ook naar gemeente Barneveld gekeken.

In regio Amersfoort loopt een soortgelijke studie, namelijk het 'Ontwikkelbeeld regio Amersfoort' en wordt een woninguitbreiding met 36.000 in 2020-2040 als opgave gezien. De woningbouw in Barneveld is hier mede input voor.

Door middel van de 'voortgangsrapportage woningbouw gemeente Barneveld' wordt jaarlijks een actueel beeld van het planaanbod voor de komende vier jaar gegeven, waarbij ook een beeld wordt geschetst van de aantallen op te leveren woningen per kern, alsmede de differentiatie van deze nieuwbouw in termen van prijsklassen, eigendomsverhouding en bouwvorm (gestapeld of grondgebonden). Ook wordt een beeld geschetst van de mate waarin voor bepaalde doelgroepen wordt gebouwd (zoals starters, ouderen of mensen met een beperking) om zo vraag en aanbod meer met elkaar in overeenstemming te brengen.

Voor de periode 2024 t/m 2027 is een programma van gemiddeld bruto 785 woningen per voorzien. Dit is 130% ten opzichte van de gewenste uitbreiding met zo'n 600 woningen per jaar. Rekening houdend met planuitval, vertraging en dergelijke wordt deze 130% programmering als wenselijk beschouwd. Dit is geheel in lijn met de vastgestelde woonvisie en gemaakte woningbouwafspraken.

Sinds 1 januari 2018 is de Verordening doelgroepen sociale woningbouw en middenhuur gemeente Barneveld van kracht. Deze verordening is in 2022 geactualiseerd, met als werktitel Doelgroepenverordening gemeente Barneveld 2021. Deze verordening ziet toe op sturing van de totale woningvoorraad en het bereikbaar houden van een deel van de woningvoorraad voor lage en midden inkomensgroepen. Het gaat daarbij om drie categorieën: sociale huurwoningen, sociale koopwoningen (opgesplitst in sociale koop laag tot € 260.000 en sociale koop hoog € 260.000 - € 320.000) en middeldure huurwoningen (prijsgrens van € 1.080,- in 2021).

In een omgevingsplan en overeenkomsten met marktpartijen kan voor een bepaalde minimale tijdsduur de ingebruikname van sociale huurwoningen (25 jaar), goedkope koop (1 jaar met boetebeding tot 10 jaar) en middeldure huurwoningen (15 jaar) worden vastgelegd evenals de maximale hoogte van de huur- en koopprijs. Verder is een zekere prijs-/kwaliteitsverhouding geformuleerd om in relatie tot de hoogte van de huur- of koopprijs toch een minimale woning grootte te garanderen. Daarbij is ook aangegeven dat deze drie woningcategorieën met voorrang aan bepaalde lage en middeninkomensgroepen moeten worden aangeboden om zo tot een rechtvaardige verdeling van de woningvoorraad te komen. Voor middendure huurwoningen en sociale koop hoog ligt deze inkomensgrens voor huishoudens op €70.000, voor sociale koop laag op € 60.000 en voor sociale huurwoningen is de grens vanuit de Woningwet van belang. Prijs- en inkomensgrenzen worden geïndexeerd conform de bepalingen in de verordening.

Doorwerking in plangebied

Op verschillende locaties in gemeente Barneveld worden de komende jaren woningbouwontwikkelingen gerealiseerd. Er wordt met dit plan (de bouw van twee vrijstaande woningen en het splitsen van een woning) voldaan aan de Woonvisie.

4.6.5 Toetsingskader landelijk gebied

Op 17 april 2024 is het Toetsingskader landelijk gebied vastgesteld. Dit toetsingskader ziet vooral toe op functieverandering van agrarische bedrijven en nieuwe niet-agrarische activiteiten in het buitengebied van de gemeente Barneveld. Het toetsingskader loopt vooruit op de vaststelling van de Omgevingsvisie Barneveld 2040. Het beleid ten aanzien van het landelijk gebied zal in deze Omgevingsvisie worden bepaald. Vanwege de druk op het landelijk gebied is dit toetsingskader voorafgaand aan de vaststelling van de Omgevingsvisie vastgesteld en geldt voor alle nieuwe initiatieven vanaf 29 augustus 2023.

Het toetsingskader is gebaseerd op vier deelgebieden die logischerwijs voortkomen uit de natuurlijke en cultuurlandschappelijk opbouw van de gemeente. Ieder gebied heeft zijn eigen karakter en dat is bepalend voor wat er in welk gebied kan. De deelgebieden zijn gebaseerd op de gebiedsindeling uit de Structuurvisie Buitengebied 2011:

  1. 1. Agrarisch kampen- en slagenlandschap en landgoederen;
  2. 2. Stedelijke zone en groene bufferzones;
  3. 3. Agrarisch bedrijvenlandschap;
  4. 4. Veluws natuurgebied, agrarische enclaves en overgangszone.

Naast specifieke uitgangspunten per deelgebied, gelden voor alle deelgebieden de volgende algemene uitgangspunten:

  1. 1. Bestaande situaties en rechten worden door gemeente gerespecteerd op basis van wat bij recht is toegestaan in het Omgevingsplan.
  2. 2. Toetsing nieuwe ontwikkelingen altijd in samenhang met de ontwikkelingsrichting per deelgebied.
  3. 3. Alle nieuwe ontwikkelingen moeten bijdragen aan het versterken van het natuurlijk systeem en het cultuurlandschap.
  4. 4. De beoordeling van een ontwikkeling wordt altijd integraal per locatie afgewogen. Naast het toetsingskader zijn alle andere beleidsstukken, programma's en verordeningen van toepassing.
  5. 5. Agrarische bedrijven worden niet gehinderd in de doorontwikkeling door gevoelige functies.
  6. 6. Er vindt geen aantasting van de milieu- en gezondheidssituatie plaats.
  7. 7. Toetsingskader is bedoeld voor zowel hoofdactiviteiten als nevenactiviteiten.

Doorwerking plangebied

De locatie Topperweg 18 ligt in het deelgebied Agrarisch bedrijvenlandschap, maar het eerste verzoek is kenbaar gemaakt aan de gemeente voor 29 augustus 2023. Daarom hoeft er niet getoetst te worden aan het toetsingskader.

Hoofdstuk 5 Aspecten Fysieke Leefomgeving En Milieu

5.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt beschreven op welke wijze bij de activiteit rekening is gehouden met diverse aspecten van de fysieke leefomgeving en de evenwichtige toedeling van functies aan locaties. De aspecten sluiten aan op en dekken de onderdelen zoals genoemd in artikel 1.2 Omgevingswet.De beschrijving wordt per aspect in een apparte paragraaf opgenomen en kan vervolgens in subparagrafen worden onderverdeeld.

5.2 Bodem

In het kader van de procedure is beoordeeld of de milieuhygiënische bodemkwaliteit ter plaatse van het plangebied voldoet aan de eis van financiële uitvoerbaarheid en uit oogpunt van volksgezondheid en milieu aanvaardbaar mag worden geacht voor het beoogde gebruik. De locatie van uw plan is namelijk een bodemgevoelige locatie, zoals is aangegeven in paragraaf 5.1.4.5.1 van het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl).

Beoordeling van de milieuhygiënische bodemkwaliteit vindt onder andere plaats op basis van de 'Bodemkwaliteitskaart regio De Vallei 2018' en de bijbehorende 'Nota bodembeheer 2022'. Met dit instrumentarium kan de bodemkwaliteit binnen het plangebied met een bepaalde statistische zekerheid worden bepaald voor zover blijkens historisch onderzoek geen sprake is van verdachte locaties.

In dit geval is er sprake van een mogelijk verdachte locatie.

Het uitgevoerde verkennend bodem- en asbestonderzoek is correct uitgevoerd en geeft een globaal beeld van de bodemkwaliteit ter plaatse van de onderzoekslocatie. Uit de onderzoeksresultaten blijkt dat in de plaatselijk zwak puinhoudende bovengrond plaatselijk licht verhoogde gehalten aan zink zijn aangetoond. In de zintuiglijk schone ondergrond zijn geen verhoogde gehalten aan de onderzochte parameters gemeten. Het grondwater bevat licht verhoogde concentraties aan arseen, barium, chroom, nikkel en/of xylenen. Ter plaatse van/in de directe nabijheid van de bovengrondse dieseltank is analytisch in de grond en het grondwater een licht verhoogd(e) gehalte / concentratie aan tolueen aangetoond. Op het maaiveld van de onderzoekslocatie en in de opgegraven/opgeboorde grond is zintuiglijk geen asbestverdacht (plaat)materiaal aangetroffen. Dit geldt ook voor de aangetroffen volledig puinhoudende laag binnen RE-05 (bovengrond asbestinspectiegaten 19, 22, 37 en 38). In de samengestelde (meng)monsters, voor analyse op asbest, ter plaatse van de onderzochte druppelzones en het overig terrein is geen tot maximaal 33 mg/kg d.s. aan gewogen asbest gemeten. In het samengestelde mengmonster, voor analyse op asbest, van de aangetroffen volledig puinhoudende laag binnen RE-05 is analytisch geen asbest aangetoond. Van de volledig puinhoudende laag binnen RE-05 is geen kwaliteitsdocument beschikbaar. Uitgezonderd asbest zijn de overige milieuhygiënische parameters niet bepaald. Voor de eventuele afvoer van deze puinhoudende laag dient dit alsnog te gebeuren.

De onderzoeksresultaten geven geen aanleiding tot het uitvoeren van een nader bodemonderzoek of -sanering en zijn voldoende voor de voorgenomen bestemmings-/functiewijziging van de locatie. Ondanks dat het verkennend bodem- en asbestonderzoek is uitgevoerd conform de geldende protocollen/richtlijnen betreft het een steekproefsgewijze benadering van de bodemkwaliteit. Bij de voorgenomen herontwikkeling en de daarbij behorende sloop- en grondroerende werkzaamheden dient rekening te worden gehouden met het plaatselijk aantreffen van onvoorziene bodemverontreiniging. Aan-/afvoer van grond, bouwstoffen etc. naar/van de locatie dient te voldoen aan de algemene rijksregels in het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal) en het handelingskader voor hergebruik van PFAS-houdende grond en baggerspecie.

De beoordeling is op basis van het bodemonderzoek dat is ingediend. Een bodemonderzoek kan echter nooit volledige zekerheid geven over de kwaliteit van de onderzochte bodem of het grondwater en is een momentopname. De gemeente is daarom niet aansprakelijk voor een eventuele toekomstige bodemvervuiling op de locatie. Als tijdens de aanleg of bouw alsnog verdachte stoffen in de bodem worden aangertokken, moet dit zo snel mogelijk worden gemeld bij de Omgevingsdienst de Vallei of de gemeente. Daarnaast dient de aan-/afvoer van grond, bouwstoffen etc van en naar de onderzoekslocatie te voldoen aan de regels van het Besluit bodemkwaliteit en het handelingskader voor hergebruik van PFAS- houdende grond en baggerspecie.


Conclusie
Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

5.3 Cultuurhistorie

De essentie van het Europees beleid is dat voorafgaand aan de uitvoering van plannen onderzoek moet worden gedaan naar de aanwezigheid van waarden en daar in de ontwikkeling van plannen zoveel mogelijk rekening mee te houden. De essentie hiervan is het behoud van archeologische resten zoveel mogelijk in de bodem en de bescherming van het cultureel erfgoed en landschap.

In het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) staat dat in een omgevingsplan rekening moet worden gehouden met het belang van het behoud van cultureel erfgoed, met in begrip van bekende of aantoonbaar te verwachten archeologische monumenten.

Rekening houden met cultuurhistorie impliceert dat bekend moet zijn wat er voor waarden aanwezig zijn. De gemeente beschikt over de volgende vastgestelde kaarten:

  • Archeologische waarden- en verwachtingenkaart;
  • Cultuurlandschappelijke waardenkaart;
  • Historische stedenbouwkundige waardenkaarten.

Bij cultureel erfgoed kan het ook gaan om monumenten. Door cultuurhistorie een plek te geven in procedures op het gebied van de fysieke leefomgeving wordt ook bereikt dat de aandacht niet uitsluitend uitgaat naar individuele objecten (de aangewezen monumenten), maar juist de samenhang tussen gebouwen en hun omgeving.

5.3.1 Archeologie

Bij een planontwikkeling moet rekening worden gehouden met de in de grond bekende of aantoonbaar te verwachten archeologische monumenten. De gemeenteraad heeft op 25 april 2018 ingestemd met de 'Archeologische waarden- en verwachtingenkaart' als archeologisch toetsingskader bij ontwikkelingen.

5.3.2 Historische stedenbouwkundige waarden

De gemeenteraad heeft op 25 april 2018 ingestemd met de 'stedebouwkundige waardevolle gebieden' als weergegeven in de 'Historische stedebouwkundige waardenkaart' en de aangegeven 'vast te leggen kenmerken' in de bijbehorende Tabel, en deze te hanteren als toetsingskader bij ontwikkelingen. Het plangebied heeft volgens deze kaart geen bijzondere waarde(n).

Conclusie
De historische stedenbouwkundige waarden vormen geen belemmering voor dit plan.

5.3.3 Cultuurlandschappelijke waarden

De gemeenteraad heeft op 25 april 2018 ingestemd met de 'Cultuurlandschappelijke waardenkaart' als toetsingskader bij ontwikkelingen. Het plan ligt in een gebied dat wordt aangeduid als 1 met een 2-5 waardering.

Het plangebied ligt volgens de cultuurhistorische waardenkaart in een jonge vochtige landbouwontginning (waarde 1). Het betreft lage cultuurhistorische waarden waarmee geen rekening hoeft te worden gehouden binnen de huidige planaanvragen.

Conclusie
Het aspect cultuurlandschappelijke waarden vormt geen belemmering voor dit plan.

5.3.4 Monumenten

In artikel 5.130 van het Bkl staat waar de regels met betrekking tot monumenten over moeten gaan. Hierin is onder andere opgenomen dat (de omgeving van) monumenten beschermd moet worden door regels in het omgevingsplan.

Op het perceel of in de omgeving zijn geen monumenten aanwezig.

Conclusie
Het aspect monumenten vormt geen belemmering voor dit plan.

5.4 Duurzaamheid En Gezondheid

Duurzaamheid
In de Omgevingswet worden de aspecten duurzaamheid en natuur specifiek benoemd. De oorzaak hiervan is de klimaatveranderingen en de verslechterde staat van de natuur. Vanwege deze veranderingen zijn aanpassingen van de fysieke leefomgeving nodig. Denk hierbij aan maatregelen tegen wateroverlast (meer waterbergingsmogelijkheden), hittestres (meer groen en bomen), waterveiligheid (dijken) en droogte (beter en langer vasthouden van water).

In de omgevingsvisie kan de gemeente omgevingswaarden met betrekking tot duurzaamheid vaststellen en doorvertalen in het omgevingsplan. Bij de vaststelling moet de gemeente dan onderbouwen welke taken en bevoegdheden zij gaat inzetten om te gaan voldoen aan de opgenomen omgevingswaarde.

In het tijdelijke omgevingsplan van rechtswege (Omgevingsplan gemeente Barneveld) zijn in artikel 22.52 energiebetreffende maatregelen opgenomen. Dit geldt voor milieubelastende activiteiten. In lid 4 van dit artikel is bepaald dat dit artikel van toepassing is. Echter is dit artikel per 1 december 2023 komen te vervallen en overgegaan naar het Bal.

Verder zijn er vooralsnog geen specieke omgevingswaarden vastgesteld met betrekking tot duurzaamheid in de omgevingsvisie van de gemeente Barneveld. Wel is het gemeentelijk energiebeleid van toepassing, zie paragraaf Energiebeleid gemeente Barneveld 2015-2020.

Gezondheid
De aanwezigheid van een intensieve veehouderij kan invloed hebben op de gezondheid van omwonenden. Uit het onderzoek Veehouderij Gezondheid Omwonenden (VGO) van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu is gebleken dat longontsteking vaker voorkomt bij mensen die in veedicht gebied wonen. Een deel van de longontstekingen is geassocieerd met het wonen in de buurt van een geitenhouderij. De oorzaak is niet duidelijk. Met andere woorden: het wonen in de buurt van een geitenhouderij verhoogt de kans op een longontsteking, maar we tasten nog in het duister wat deze verhoogde kans veroorzaakt.

Eind oktober 2020 kwam de GGD met de richtlijn 'Veehouderij en gezondheid'. De richtlijn gebruikt de GGD bij de advisering over ruimtelijke plannen. De GGD heeft twee uitgangspunten bij zijn adviezen.

De eerste is voorzorg: wees terughoudend met het plaatsen van gevoelige bestemmingen/functies (bijvoorbeeld wonen, scholen en ziekenhuizen) en veehouderijen binnen 250 meter van elkaar (bij geitenhouderijen binnen 2 kilometer).

Het tweede uitgangspunt is het streven om de uitstoot van geur, stof, endotoxinen (kleine stukjes bacteriën) en ammoniak van veehouderijen te verminderen.

De GGD-richtlijn betreft een niet-bindende aanbeveling en deze bevat geen harde normen. De richtlijn heeft geen bindende status. De GGD heeft niet willen uitsluiten dat er nieuwe woningen komen in de omgeving van geitenhouderijen. De GGD adviseert doorgaans aan gemeenten om in hun besluitvorming het risico van longontsteking zorgvuldig mee te wegen.

Volgens de GGD is het risico op longontsteking het hoogst binnen een straal van 500 meter. Buiten die straal loopt het verhoogde risico af. Omdat we niet weten waardoor de longontstekingen rondom geitenhouderijen wordt veroorzaakt, ontbreekt het inzicht in effectieve bronmaatregelen om gezondheidsrisico's te voorkomen.

Conclusie

Het plangebied bevindt zich niet in de invloedssfeer van (noemenswaardige) geitenhouderijen.
Het aspect duurzaamheid en gezondheid vormt geen belemmering voor dit plan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.TAMOP0005-0002_0010.png"

Kaart geitenhouderijen Barneveld.

5.5 Ecologie

Ter bescherming van de natuur zijn in het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) diverse regels opgenomen. Het gaat hierbij om regels voor de gebiedsbescherming van aangewezen Natura 2000-gebieden, regels voor de soortenbescherming van te beschermen planten en diersoorten (waaronder vogels) en regels ter bescherming van houtopstanden.

Daarnaast is qua ecologie ook het Gelders Natuurnetwerk en de Gelderse Ontwikkelingszone van belang.

5.5.1 Gebiedsbescherming

5.5.2 Soortenbescherming

Het Besluit activiteiten leefomgeving regelt de bescherming van bepaalde plant- en diersoorten. Er gelden drie beschermingsregimes, te weten voor:

1. vogels (Vogelrichtlijn);

2. strikt beschermde soorten onder de Habitatrichtlijn (bijlage IV, onderdeel a Habitatrichtlijn, dan wel bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn;

3. en andere (nationale) soorten / overige soorten.

De volgende soorten zijn door de provincie vrijgesteld: aardmuis, bastaartkikker, bosmuis, bruine kikker, dwergmuis, dwergspitsmuis, egel, gewone bosspritsmuis, gewone pad, haas, huisspitsmuis, kleine watersalamander, konijn, meerkikker, ondergrondse woelmuis, ree, rosse woelmuis, tweekleurige bosspitsmuis, veldmuis, vos.

In het Bal (art. 11.37, 11.45 en 11.54) staat dat het verboden is om exemplaren (en eieren) van soorten (onder 1, 2 en 3 hierboven genoemd) opzettelijk te doden, vangen of te verstoren. Tevens zijn vaste rust- en verblijfplaatsen ook beschermd en mogen deze niet worden verstoord, beschadigd of vernield worden.

Om te beoordelen of er potentieel beschermde soorten in of rondom het plangebied aanwezig zijn en zij negatieve effecten van de geplande ontwikkeling en werkzaamheden ondervinden, is een Flora en Faunarapport een aangeleverd.

5.5.3 Houtopstanden

Onder de Omgevingswet is er een bebouwingscontour houtkap. Uiterlijk in 2032 moet deze contour in het omgevingsplan staan.

De bescherming van houtopstanden heeft als doel om het aanwezige areaal bossen en beplanting in Nederland te behouden. Daarmee wordt de functie van bossen en beplantingen gegarandeerd als habitat voor dieren en planten, als recreatiegebied en als groene long.
Onder houtopstanden vallen alle zelfstandige eenheden van bomen, boomvormers, struiken, hakhout of griend, van een oppervlakte van tien are of meer of een bomenrij die twintig (of meer) bomen omvat. Wanneer een houtopstand buiten de vastgestelde bebouwingscontour houtkap ligt en niet onder de uitzonderingen valt (zie artikel 11.111 lid 2 van het Bal) is deze beschermd. Voor het kappen of rooien van een beschermde houtopstand geldt een meld- en herplantplicht (bij de provincie Gelderland).

Op de planlocatie worden geen bomen gekapt zoals bedoeld in het onderdeel houtopstanden van de Omgevingswet. Een meld- en herplantplicht is daarom niet aan de orde.

5.5.4 Algemene en specifieke zorgplichten

Er gelden algemene en specifieke zorgplichten onder de Omgevingswet. De algemene zorgplichten staan in de artikelen 1.6 en 1.7 van de Omgevingswet.
In het Bal staan specifieke zorgplichten in de artikelen 11.6 (voor Natura 2000-gebieden), artikel 11.27 en 11.28 (voor alle in het wild levende dieren en planten én ook rode lijstsoorten) en artikel 11.116 (voor houtopstanden).

Gebiedsbescherming zorgplicht (enigszins vrij vertaald), artikel 11.6 Bal
Degene die een activiteit verricht en weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat die activiteit nadelige gevolgen kan hebben voor het belang van Natura 2000 gebieden is verplicht:

  • allle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van diegene kunnen worden gevraagd om die gevolgen te voorkomen;
  • voor zover die gevolgen niet kunnen worden voorkomen: die gevolgen zoveel mogelijk te beperken of ongedaan te maken; en
  • als die gevolgen onvoldoende kunnen worden beperkt: die activiteit achterwege te laten voor zover dat redelijkerwijs van diegene kan worden gevraagd.

Dit betekent dat de initiatiefnemer voorafgaand aan het verrichten van de activiteiten in of nabij een Natura 2000-gebied (of bijzonder gebied) nagaat welke natuurwaarden aanwezig zijn en wat de effecten van de activiteit kan hebben op beschermd gebied. Wanneer er mogelijk effecten worden verwacht dient men maatregelen te nemen om negatieve effecten te voorkomen. Tijdens en na het verrichten van de activiteit dient men na te gaan of de maatrelen effect hebben. Als blijkt dat er alsnog negatieve effecten zijn dan moeten de werkzaamheden worden gestaakt en moeten herstelmaatregelen worden getroffen.

Soortbescherming specifieke zorgplicht , artikel 11.27 Bal
Degene die een activiteit verricht en weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat die activiteit nadelige gevolgen kan hebben voor het belang van beschermde soorten is verplicht:

  • alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van diegene kunnen worden gevraagd om die gevolgen te voorkomen;
  • voor zover die gevolgen niet kunnen worden voorkomen: die gevolgen zoveel mogelijk te beperken of ongedaan te maken; en
  • als die gevolgen onvoldoende kunnen worden beperkt: die activiteit achterwege te laten voor zover dat redelijkerwijs van diegene kan worden gevraagd.

Dit betekent dat de initiatiefnemer voorafgaand aan het verrichten van de activiteiten nagaat welke beschermde soorten (vogels, vogelrichtlijnsoorten, habitatrichtlijn soorten, nationaal beschermde soorten, rode lijst soorten) aanwezig zijn en wat de effecten van de activiteit kan hebben op de soort, hun vaste rust-of verblijfplaats en/of essentieel functioneel leefgebied. Wanneer er mogelijk effecten worden verwacht dient men maatregelen te nemen om negatieve effecten te voorkomen. Tijdens en na het verrichten van de activiteit dient men na te gaan of de maatrelen effect hebben. Als blijkt dat er alsnog negatieve effecten zijn dan moeten de werkzaamheden worden gestaakt en moeten herstelmaatregelen worden getroffen.

Houtopstanden zorgplicht, artikel 11.116 Bal
Degene die een activiteit verricht en weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat die activiteit nadelige gevolgen kan hebben voor het belang van beschermde houtopstand is verplicht:

  • alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van diegene kunnen worden gevraagd om die gevolgen te voorkomen;
  • voor zover die gevolgen niet kunnen worden voorkomen: die gevolgen zoveel mogelijk te beperken of ongedaan te maken; en
  • als die gevolgen onvoldoende kunnen worden beperkt: die activiteit achterwege te laten voor zover dat redelijkerwijs van diegene kan worden gevraagd.

Dit betekent dat de initatiefnemer voorafgaand aan het verrichten van de activiteit nagaat of er een beschermde houtopstand aanwezig is en of die activiteit een negatief effect heeft op de beschermde houtopstand.

Zorgplicht
Alle in het wild levende (inheemse) dieren zijn beschermd. De werkzaamheden mogen daarom geen verstoring met zich meebrengen aan beschermde flora- en fauna. Door direct voorafgaand aan de werkzaamheden het plangebied en de directe omgeving te controleren op de aanwezigheid van dieren en hun de kans te bieden zich in veiligheid te brengen (of het dier in veiligheid te brengen) kunnen slachtoffers worden voorkomen.

Tevens kan invulling worden gegeven aan de zorgplicht door zorgvuldig en deskundig om te gaan met materieel, zodat geen onnodige schade wordt veroorzaakt of onnodige verstoring van flora en fauna optreedt.

Vleermuizen
Vleermuizen, hun verblijfplaatsen, foerageergebied en vliegroutes zijn beschermd. Het gebruik van (bouw- of bewakings)verlichting gedurende de schemer en nacht kan verstoring voor vleermuizen veroorzaken. Verstoring kan worden voorkomen door geen verlichting te gebruiken gedurende de schemer en nacht. Als dit toch nodig is dan dient te verlichting zo spaarzaam mogelijk te zijn. De verlichting mag geen uitstraling buiten het plangebied op groen/bomen/water hebben en moet gebundeld naar beneden gericht zijn. Bij voorkeur wordt amberkleurig licht gebruikt.

5.5.5 Conclusie

Voor de onderdelen waar nader onderzoek nodig was is die uitgevoerd en akkoord bevonden. De adviezen die daaruit volgde zullen worden overgenomen. Vanuit het aspect natuur is er sprake van een evenwichtige toedeling van functies aan de locatie.

5.6 Geluid

Het rijk stelt voor een aantal gebouwen specifieke regels. Deze instructieregels van het Bkl voor geluid zijn gericht op aangewezen geluidgevoelige gebouwen (artikel 3.20 Bkl) en stiltegebieden (artikel 7.11 Bkl). In de aanwijzing van geluidgevoelige gebouwen is de functie (zoals wonen, onderwijs of zorg) bepalend (artikel 3.20 Bkl). Voor andere gebouwen of locaties bepaalt de gemeente zelf de mate van bescherming tegen geluid. Dat doet de gemeente vanuit haar taak 'evenwichtige toedeling van functies aan locaties'.

Binnen het plan worden woningen mogelijk gemaakt. Dit zijn geluidgevoelige gebouwen. Er wordt geen onderscheid meer gemaakt in binnen en buiten de bebouwde kom. Het onderscheid is nu bronsoort te weten: gemeentewegen, provinciale wegen, rijkswegen, spoorwegen en geluidgezoneerde industrieterreinen.

De woningen komen op een dusdanige afstand van de Topperweg te liggen dat hierdoor de standaardwaarde voor verkeer niet wordt overschreden. Daarnaast zijn de woningen niet voorzien binnen de afstand van geluidzone 1 die je mag veronderstellen te behoren bij het agrarisch bedrijf aan de Breihutterweg 8. Daarom is geen onderzoek nodig.

Conclusie
Het aspect geluid vormt geen belemmering.

5.7 Geur

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan toetst het bevoegde gezag enerzijds of in het plangebied een qua geur acceptabel woon- en leefklimaat gegarandeerd is. Anderzijds is het uitgangspunt dat met het plan de omliggende bedrijven niet vergaand in hun ontwikkelingsmogelijkheden mogen worden beperkt.

Uitgangspunt voor de toetsing zijn de normen zoals die in of op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) zijn vastgelegd. De Wgv maakt het mogelijk om bij verordening af te wijken van de wettelijke geurnormen. De gemeente Barneveld heeft van die mogelijkheid gebruik gemaakt (bij besluit van 7 oktober 2008). Op 8 oktober 2008 is de Verordening geurhinder en veehouderij in werking getreden, waarbij voor een aantal aangegeven delen van het grondgebied van Barneveld andere normen dan de wettelijke zijn vastgesteld. Op 15 december 2021 is er een nieuwe Verordening door de raad vastgesteld en is de Verordening geur en veehouderij (vastgesteld op 7 oktober 2008) ingetrokken. Deze nieuwe Verordening geurhinder en veehouderij is in werking getreden op 24 december 2021, waarbij opnieuw voor een aantal aangegeven delen van het grondgebied van Barneveld andere normen dan de wettelijke zijn vastgesteld. Het plan is getoetst aan de normen die zijn vastgesteld in deze verordening, voor zover deze normen van toepassing zijn in of rond het plangebied.

Veel bedrijven hebben geen omgevingsvergunning milieu meer nodig, maar vallen onder algemene milieuregels zoals vastgelegd in het Activiteitenbesluit milieubeheer. Aangezien de geurnormen uit de Wgv vrijwel één op één zijn overgenomen in het Activiteitenbesluit, kunnen bedrijven die onder dit besluit vallen ook gewoon worden meegenomen in de Wgv-toets.

Onder een 'geurgevoelig object' wordt verstaan: een gebouw, bestemd voor en blijkens aard, indeling en inrichting geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf en die daarvoor permanent of een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik, wordt gebruikt.

In de omgeving van het plangebied liggen de volgende veehouderijen:

  1. 4. Topperweg 15
  2. 5. Breihutterweg 8

Belemmeringen ontwikkelingsmogelijkheden omliggende veehouderijen

Er geldt een afstand van 50 meter tot woningen bij voormalige veehouderijen en ruimte-voor-ruimte woningen. Ook geldt een norm voor de voorgrondbelasting van 14,0 OuE/m3.

Er is aangegeven dat de nieuwe woonbestemming ten oosten van de bestaande woning aan de Topperweg 18 op 50 meter afstand van de stallen van de Breihutterweg 8 komt te liggen. Om de ontwikkelingsmogelijkheden van de veehouderij op de Breihutterweg 8 niet te belemmeren moet rekening worden gehouden met 50 meter afstand gemeten vanuit de grens van het bouwvlak van de veehouderij tot aan de nieuwe woonbestemming.

Hieronder is op kaart met rood gearceerd aangegeven welk deel van de huidige agrarische bestemming binnen de 50 meter contour valt. Daarbinnen is een woonbestemming niet mogelijk (tuin kan wel, dat maakt geen gevoelige objecten mogelijk).

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.TAMOP0005-0002_0011.png"

Kaart geurhinder behorend bij paragraaf 5.7

Conclusie

Wanneer aan de vereiste afstand wordt voldaan vormt dit plan geen belemmering voor de ontwikkelingsmogelijkheden van deze veehouderij.

Beoordeling woon- en leefklimaat

Voor het woon- en leefklimaat nabij een veehouderij is de geurbelasting veelal bepalend. Zowel de voorgrondbelasting (vanwege een nabijgelegen veehouderij) als de achtergrondbelasting (vanwege alle veehouderijen in de omgeving samen) kan een rol spelen. Als vuistregel wordt aangehouden; de voorgrondbelasting is bepalend voor de hinder als de voorgrondbelasting tenminste de helft bedraagt van de achtergrondbelasting.

In dit geval is de voorgrondbelasting vanuit de Breihutterweg 8 het meest bepalend voor het woon-en leefklimaat ter plaatse.

De voorgrondbelasting is berekend op de hoekpunten van de nieuwe woningen. Voor de berekening is gebruik gemaakt van het programma V-stacks vergunning (V-2020) met de vergunde stalgegevens van de Breihutterweg 8

Resultaten

De berekende voorgrondbelasting van geur is weergegeven in onderstaande tabel.

Resultaten V-stacks berekening voorgrondbelasting Breihutterweg 8

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.TAMOP0005-0002_0012.png"

Resultaten V-stacks berekening voorgrondbelasting Breihutterweg 8

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.TAMOP0005-0002_0013.png"

Beoordeling

In 2002 heeft de GGD een richtlijn Geurhinder opgesteld waarin een tabel is opgenomen met een beoordeling welke milieukwaliteit hoort bij een bepaald percentage geurgehinderden. Eerder al was in een ruim opgezet onderzoek door PRA Odournet onder 2000 respondenten bepaald welke percentage geurgehinderden te verwachten is bij een bepaalde geurbelasting. Deze twee gegevens samen leveren de volgende tabel op:

Tabel: Referentiewaarden

Voorgrondbelasting
geur
Mogelijke kans
op geurhinder
Beoordeling
leefklimaat
ouE/m³ %
1 < 5 Zeer goed
1,5 – 3,5 5 – 10 Goed
4 – 6,5 10 - 15 Redelijk goed
7 - 10 15 – 20 Matig
11 – 14 20 – 25 Tamelijk slecht
15 – 18tot 18 Ou/m³ 25 – 30 Slecht
19 – 25 30 – 35 Zeer slecht

Het woon- en leefklimaat ter plaatse wordt beoordeeld als tamelijk slecht tot slecht. In dit gebied, het buitengebied van Kootwijkerbroek, wordt een geurbelasting tot aan 20,0 Ou/m³ als aanvaardbaar beschouwd. Ter plaatse van de beoogde woning is daarom sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

5.8 Ladder Voor Duurzame Verstedelijking

De ladder voor duurzame verstedelijking is een instructieregel voor zorgvuldig ruimtegebruik en tegengaan van leegstand. Deze is opgenomen in artikel 5.129g van het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl). In het artikel is primair bepaald dat bij een wijziging van het omgevingsplan voor een nieuwe stedelijke ontwikkeling rekening moet worden gehouden met de behoefte aan die stedelijke ontwikkeling. In artikel 8.0b Bkl is bepaald dat deze instructieregel ook geldt voor een omgevingsvergunning buitenplanse omgevingsplanactiviteit.

De nieuwe ladder onder de Omgevingswet verschilt inhoudelijk niet van de ladder zoals deze onder het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, tweede lid) luidde. Nieuw is dat 'rekening gehouden moet worden met' de ladderplicht in het omgevingsplan en bij een buitenplanse omgevingsplanactiviteit.

Bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen wordt beoordeeld of er echt behoefte aan is en of de ontwikkeling binnen het stedelijk gebied kan.

Een stedelijke ontwikkeling is de ontwikkeling of uitbreiding van een bedrijventerrein, een zeehaventerrein, een woningbouwlocatie, kantoren, een detailhandelsvoorziening of een andere stedelijke voorziening die voldoende substantieel is.


De ontwikkeling van 3 woningen valt niet onder 'nieuwe stedelijke ontwikkeling'. Daarom is geen verdere toelichting vereist.

Conclusie
Geconcludeerd wordt dat in deze situatie sprake is van een duurzame stedelijke ontwikkeling.

5.9 Leidingen En Laagvliegroutes

Binnen of in de directe nabijheid van het plangebied komen geen leidingen of beschermingszones van leidingen voor die in het kader van dit bestemmingsplan bescherming behoeven. Eveneens zijn er geen laagvliegroutes die beperkingen stellen aan de bouwhoogten.

Conclusie
Het aspect leidingen en laagvliegroutes vormt geen belemmering voor de ontwikkeling van dit plan.

5.10 Luchtkwaliteit

In de Wet milieubeheer zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen. Hierin is opgenomen dat bij een ruimtelijk besluit de gevolgen voor de luchtkwaliteit getoetst moet worden. Om te bepalen of de kwaliteit van de lucht ter plaatse voldoet aan de eisen uit de Wet milieubeheer en de daarop gebaseerde regelgeving, dient bij nieuwe ontwikkelingen onderzoek gedaan te worden naar de luchtkwaliteit. De volgende grenswaarden gelden voor fijn stof:

• 40 µg/m³ als jaargemiddelde concentratie;

• 50 µg/m³ als vierentwintig-uurgemiddelde concentratie, waarbij geldt dat deze maximaal 35 etmalen per kalenderjaar mag worden overschreden.

Er is beoordeeld of de luchtkwaliteit ter plaatse aanvaardbaar is. Hierbij is gekeken naar de invloed van de fijn stof uitstoot van de omliggende veehouderijen.

Resultaten & beoordeling

In de omgeving liggen geen veehouderijen met een relevante fijn stof emissie (>500 kg per jaar). Er is daarom geen berekening gemaakt van de luchtkwaliteit. De verwachting is dat aan de grenswaarden wordt voldaan.

5.11 Milieueffectrapportage

Een milieueffectenrapportage (hierna: mer) brengt het effect van een project op het milieu in beeld. In afdeling 16.4 van de Omgevingswet (Ow) en in hoofdstuk 11 en Bijlage V van het Omgevingsbesluit (Ob) is de regelgeving rondom de mer opgenomen. In afdeling 16.4 van de Ow wordt onderscheid gemaakt in de plan-mer(beoordeling) (paragraaf 16.4.1) en de project-mer(beoordeling) (paragraaf 16.4.2). Uit Bijlage V van het Ob kan worden bepaald of een project mer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig is. In deze bijlage is een tabel opgenomen met vier kolommen:

  • in kolom 1 staan de projecten opgesomd;
  • in kolom 2 zijn de gevallen genoemd waarin een project-mer verplicht is;
  • in kolom 3 staan de gevallen waarin de project-beoordelingsplicht geldt;
  • in kolom 4 staan besluiten waarvoor de mer-verplichtingen gelden. Het gaat dan om besluiten waarmee de toestemming voor het project wordt verleend.

Er zijn drie sporen waarlangs de plan-mer aan de orde is:

    1. 1. een plan wordt opgesteld dat een kader vormt voor een mer-(beoordelings)plichtige project genoemd in Bijlage V van het Ob (artikel 16.36, lid 1 Ow);
    2. 2. er is voor het plan/programma een passende beoordeling voor natuur nodig zoals bedoeld in artikel 16.53c Ow (artikel 16.36, lid 2 Ow);
    3. 3. een plan of programma anders dan genoemd onder punt 1, heeft mogelijk toch aanzienlijke milieueffecten (artikel 16.36, lid 4 Ow). Dit artikel is een vangnet voor activiteiten die niet genoemd zijn in Bijlage V van het Omgevingsbesluit.

Wanneer een plan wordt gemaakt voor een klein gebied op lokaal niveau of een plan maakt een kleine wijziging mogelijk, dan kan worden volstaan met een plan-mer-beoordeling (artikel 16.36, lid 3 Ow) als uit de beoordeling blijkt dat het plan geen aanzienlijke milieueffecten heeft.

Bij een mer-beoordeling oordeelt het bevoegd gezag of er sprake is van aanzienlijke milieugevolgen aan de hand van de criteria van bijlage III bij de EU-richtlijn Milieueffectbeoordeling.

Ad 1 en 3: Bijlage V van het Omgevingsbesluit
Wettelijk kader
Voor de project-mer geldt dat als de activiteit voorkomt in kolom 1 en boven de drempelwaarden uitkomt in kolom 2, een mer-plicht geldt. Als de activiteit voorkomt in kolom 1 en betrekking heeft op een geval zoals omschreven in kolom 3, geldt een mer-beoordelingsplicht. In het geval van een beoordelingsplicht is de centrale vraag die daarbij beantwoord moet worden is of er omstandigheden zijn die (waarschijnlijk) leiden tot belangrijke nadelige milieugevolgen. Daarbij moet in ieder geval worden getoetst aan de criteria die opgenomen zijn in bijlage III van de EU-richtlijn Milieueffectbeoordeling. Als dergelijke milieugevolgen kunnen optreden, geldt alsnog een mer-plicht.

Toetsing

De activiteit wordt niet genoemd in Bijlage V van het Omgevingsbesluit. Hierdoor is geen sprake van een project-mer-(beoordelings)-plicht. De omvang van het project en de milieueffecten zijn dermate gering dat geen sprake is van een plan-mer-plicht op basis van artikel 16.36 lid 4 van het Omgevingsbesluit.

Conclusie
Het aspect milieueffectrapportage vormt geen belemmering voor dit plan.

5.12 Milieuzonering

Om milieubelasting bij woningen door bedrijven te voorkomen is een goede afstemming onder de Omgevingswet noodzakelijk. Ten aanzien van bedrijvigheid geldt als uitgangspunt dat toekomstige woningen niet onevenredig worden belast op gebied van milieu (geur, geluid etc.) door nabijgelegen bedrijvigheid.

Om dit te borgen zijn in hoofdstuk 3 van het Bal rijksregels voor milieubelastende activiteiten opgenomen. Een 'milieubelastende activiteit' is een activiteit die nadelige gevolgen voor het milieu kan veroorzaken. De algemene zorgplicht (artikel 1.7) en het algemene verbod (artikel 1.7a) uit de Omgevingswet zijn altijd van toepassing.

In de publicatie ´Bedrijven en milieuzonering´ van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, editie 2009, worden in verband met de aanwezigheid van milieubelastende functies indicatieve afstandsnormen voorgeschreven tot milieugevoelige functies, vooral wonen. Van die richtafstanden kan, mits voldoende onderbouwd, worden afgeweken. Dit is alleen toegestaan indien ondanks de afwijking alsnog een goed woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd.

In dit kader zijn voor dit plan de volgende bedrijven en aspecten van belang:

  • Agrarische bedrijfsfunctie ter plaatse van de Breihutterweg 8
  • Agrarische bedrijfsfunctie ter plaatse van de Topperweg 15

Al deze functies liggen buiten de standaarfafstanden. De nieuwe woningen hinderen de bestaande bedrijven niet. De woningen worden niet gehinderd door de bestaande bedrijven.

Veiligheidszone - Bal

Binnen de grenzen van het plan is geen gasdrukmeet- en regelstation aanwezig. In het Bal (paragraaf 3.4.2 en 4.29) zijn veiligheidsafstanden opgenomen die moeten worden aangehouden tussen kwetsbare respectievelijk beperkt kwetsbare objecten en (onder andere) een gasdrukmeet- en regelstation (4-6 meter). Kwetsbare en beperkt kwetsbare gebouwen staan beschreven in bijlage VI van het Bkl. Het gaat dan om onder andere woningen, ziekenhuizen en bedrijven. Tussen een woning en een gasdrukmeet- en regelstation moet een veiligheidsafstand van 6 meter worden aangehouden. Het plan voldoet aan de voorgeschreven afstand.

Conclusie
Vanuit milieuzonering zijn er geen belemmeringen voor het plan.

5.13 Natuur En Landschap

De planlocatie ligt in het gebied de Valei. Op de locatie staan nabij de woning en langs de zuidoostgrens van het perceel diverse bomenrijen. In de nieuwe situatie wordt het perceel langs de grenzen voorzien van een voorzetting/koppeling van de bestaande bomenrijen. De erven worden gescheiden door hagen, en er komt een enkele solitaire boom op een woonperceel.

Conclusie
Het aspect 'Natuur en landschap' vormt geen belemmering voor het plan.

5.14 Omgevingsveiligheid

In deze paragraaf komt aan de orde op welke wijze bij de nieuwe woningen en bestaande woning, de veiligheid ter voorkoming van branden, rampen of crises wordt gewaarborgd. Daarbij gaat het over het beperken en beheersen van risico's en effecten van calamiteiten, en over het bevorderen van de veiligheid van personen in de omgeving van activiteiten (bedrijven en transport) met gevaarlijke stoffen. Dat gebeurt onder andere door te voorkomen dat te dicht bij gevoelige functies (risicovolle) activiteiten met gevaarlijke stoffen plaatsvinden, door de zelfredzaamheid te bevorderen en door de calamiteitenbestrijding te optimaliseren.

5.14.1 Wettelijk kader

De hoofdlijnen van het wettelijk kader over externe veiligheid zijn opgenomen in afdeling 5.1.2 Bkl. In bijlage VII van het Bkl zijn activiteiten aangewezen als risicobronnen, die van belang zijn voor de regels over het plaatsgebonden risico en aandachtsgebieden. Het betreft de (uit het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal) verschillende milieubelastende) activiteiten: activiteiten met gevaarlijke stoffen bij bedrijven, het basisnet vervoer gevaarlijke stoffen (weg, water en spoor) en buisleidingen met gevaarlijke stoffen én windturbines.

Onder de Omgevingswet wordt gewerkt met aandachtsgebieden voor externe veiligheidsrisico’s bij risicovolle activiteiten uit het Bal om rekening te houden met het groepsrisico (artikel 5.12 t/m 5.15 Bkl). Deze aandachtsgebieden worden vastgelegd in het Register Externe Veiligheid. Binnen de aandachtsgebieden moet bij de vergunningverlening rekening worden gehouden met het groepsrisico (aanvullende bouwkundige eisen uit het Besluit bouwwerken leefomgeving (Bbl) kunnen gelden bij het risico van brand, explosies of gifwolken). Hier wordt aan voldaan door in het aandachtsgebied geen gebouwen en locaties toe te laten. Deze zijn wel toelaatbaar als er daarvoor extra maatregelen worden genomen. Dat dient te geschieden met voorschriftengebieden. In een planontwikkeling dient in principe een aandachtsgebied als voorschriftengebied te worden aangewezen als er met het plan kwetsbare gebouwen zijn/worden toegestaan. In een voorschriftengebied gelden de extra bouweisen van paragraaf 4.2.14 Bbl.

Daarnaast staan in het Bkl ook instructieregels voor de volgende risicobronnen die zijn aangewezen als milieubelastende activiteit in het Bal:

  • Opslaan, bewerken en herverpakken van vuurwerk (afdeling 5.1.2.4 Bkl).
  • Opslaan en bewerken van ontplofbare stoffen voor civiel gebruik (afdeling 5.1.2.5 Bkl).
  • Exploiteren van een IPPC-installatie voor het maken van explosieven (afdeling 5.1.2.5 Bkl).
  • Opslaan en bewerken van ontplofbare stoffen voor militair gebruik (afdeling 5.1.2.5 Bkl).

Plaatsgebonden Risico (PR) en Groepsrisico (GR)
Het plaatsgebonden risico is een maat voor de kans dat iemand dodelijk getroffen kan worden door een calamiteit met een gevaarlijke stof. De gestelde norm is een ten minste in acht te nemen grenswaarde (PR 10-6/jaar) die niet mag worden overschreden ten aanzien van 'kwetsbare objecten', alsmede een zoveel mogelijk te bereiken richtwaarde (PR 10-6/jaar) ten aanzien van 'beperkt kwetsbare objecten'. Het Groepsrisico is een maat voor de kans dat een grotere groep tegelijkertijd dodelijk getroffen kan worden door een calamiteit. Voor een ontwikkeling binnen een aandachtsgebied moet ingegaan worden op het groepsrisico en dient het groepsrisico te worden verantwoord. Hierbij dient ingegaan te worden op de effectscenario's en dienen maatregelen te worden afgewogen. Een hulpmiddel hierbij is het handboek omgevingsveiligheid.

Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen en Plasbrandaandachtsgebied (PAG)
Het basisnet vervoer gevaarlijke stoffen geeft aan over welke routes (spoor, water en weg) gevaarlijke stoffen worden vervoerd. Het Basisnet spoor heeft betrekking op het vervoer van gevaarlijke stoffen over het hoofdspoorwegennet. Op basis van de wet- en regelgeving omtrent het Basisnet worden, rekening houdend met te verwachten groei van vervoer van gevaarlijke stoffen door Nederland en verdichting van de ruimte naast het spoor (binnen een afstand van 200 m van het spoor) in met name stedelijke kernen, afspraken gemaakt over de risicoruimte.

Voor bepaalde trajecten binnen het basisnet dient niet alleen gekeken te worden naar risicoplafonds, maar ook naar zogeheten plasbrandaandachtsgebieden (PAG). Hiermee wordt het effectgebied weergegeven van het scenario met de grootste kans van voorkomen: de plasbrand. In deze gebieden moet er in samenhang met mogelijkheden van plasbrandbestrijding en bouwtechnische maatregelen beargumenteerd worden waarom er gebouwd wordt.

Beleidsvisie externe veiligheid
In 2009 heeft de gemeente Barneveld de 'Beleidsvisie externe veiligheid vastgesteld. In deze visie is onder meer vastgelegd hoe in Barneveld nabij risicobronnen zal worden omgegaan met het veiligstellen van een acceptabel niveau van risico's externe veiligheid en beheersbaarheid.

5.14.2 Beoordeling risicobronnen

Ten aanzien van het aspect externe veiligheid geldt dat er geen risicobronnen in de directe nabijheid aanwezig zijn. Externe veiligheid is derhalve geen relevant milieuaspect.

5.14.3 Conclusie

Vanuit het aspect externe veiligheid is er sprake van een evenwichtige toedeling van functies.

5.15 Ontplofbare Oorlogsresten

Gemeente Barneveld heeft voor haar gehele grondgebied een historisch vooronderzoek uit laten voeren naar de aanwezigheid van Ontplofbare Oorlogsresten uit de Tweede Wereldoorlog.

Volgens dit vooronderzoek van Expload met kenmerk RN-14037-2.0 van 27 oktober 2015 blijkt dat de Topperweg 18 niet verdacht is van Ontplofbare Oorlogsresten. De onderstaande afbeelding is een kaartuitsnede van de OO-belastingkaart van gemeente Barneveld, waarop het plangebied blauw omkaderd is te zien.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.TAMOP0005-0002_0014.png"

Afbeelding 5.14 Uitsnede OO-belastingkaart

Conclusie
Het aspect 'Ontplofbare Oorlogsresten' vormt geen belemmering voor het plan.

5.16 Trilling

Het onderdeel trillingen is geregeld in paragraaf 22.3.5 van de Bruidsschat. Daarin worden regels gesteld aan trillingen in een frequentie van 1 tot 80 Hz door een activiteit in een trillinggevoelige ruimte van een trillinggevoelig gebouw, die op een locatie is toegelaten op grond van een omgevingsplan of een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit. Er gelden maximale waarden voor continue trillingen en voor herhaald voorkomende trillingen. De maximale waarden zijn opgenomen in de tabellen in artikel 22.88 en 5.87a van de Bruidsschat.

Er is geen sprake van een plan dat een activiteit mogelijk maakt dat trillingen veroorzaakt.

Conclusie
Het aspect trillingen vormt geen belemmering voor de ontwikkeling van dit plan.

5.17 Verkeer

Bij een evenwichtige toedeling van functies aan locaties hoort ook ook het goed omgaan met verkeer en parkeren. Ten aanzien van verkeer is het van belang dat de nieuwe functie aantoonbaar geen onevenredige verkeersaantrekkende werking heeft en dat er sprake is van een acceptabele verkeerssituatie. Daarnaast moeten er voldoende parkeerplaatsen voor de functie van de beoogde ontwikkeling aanwezig zijn.

Het plan ontsluit op de openbare weg en maakt daarbij gebruik van bestaande opritten. Voor alle woningen is parkeren op eigen terrein geregeld.

Conclusie
Het aspect verkeer vormt geen belemmering voor dit plan.

5.18 Weging Van Het Waterbelang

Nederland is een waterrijk land. Bouwen in die gebieden kan niet zomaar. Bij de vaststelling van een wijziging van het omgevingsplan moet de gemeente voor het waterbelang de opvattingen van de waterbeheerder betrekken. Dit volgt uit instructieregels opgenomen in paragraaf 5.1.3 van het Bkl. Artikel 5.37 van het Bkl stelt dat in een omgevingsplan rekening wordt gehouden met de gevolgen voor het beheer van watersystemen.

De gemeente moet de opvattingen van de waterbeheerder betrekken bij het omgevingsplan. Dit geldt in het algemeen voor alle waterbelangen. Er gelden geen regels voor hoe de gemeente de waterbeheerder hierbij betrekt. De gemeente is vrij om hier zelf invulling aan te geven.

De gemeente heeft regels voor het bouwen van nieuwe verharde oppervlakte in het buitengebied. Per vierkante meter moet

Conclusie

In het plan verdwijnt bebouwing. Er wordt nieuwe bebouwing toegevoegd, maar voor die bebouwing wordt waterberging geregeld conform het beleid van de gemeente. Tevens verdwijnt er per slado verharding op de locatie. Daarom mag worden aangenomen dat de algehele infiltratie verbeterd op locatie.

Hoofdstuk 6 Juridische Aspecten

6.1 Wijziging Omgevingsplan

6.1.1 Omgevingsplan van rechtswege

Op 1 januari 2024 is het omgevingsplan van gemeente Barneveld van rechtswege ontstaan. Dit omgevingsplan bestaat uit alle ruimtelijke plannen, waaronder bestemmingsplannen en wijzigingsplannen, en uit de Bruidsschat die de gemeente van het Rijk heeft ontvangen. In de Bruidsschat zitten onder andere regels voor milieubelastende activiteiten en bouwactiviteiten. Ook twee bodemkaarten en de hogere waarde besluiten maken deel uit van het omgevingsplan van rechtswege. Gemeenten krijgen tot 1 januari 2032 de tijd om het omgevingsplan van rechtswege en andere regels over de fysieke leefomgeving om te zetten naar een nieuw omgevingsplan. Op grond van artikel 2.4 en 22.6 van de Omgevingswet kan de gemeenteraad het omgevingsplan van rechtswege (laten) wijzigen.

6.1.2 Toepassing TAM-IMRO

De Omgevingswet integreert wetgeving en regels voor ruimte, wonen, infrastructuur, milieu, natuur en water. Het DSO ondersteunt bij de uitvoering van de wet en bestaat uit lokale systemen van overheden en de landelijke voorziening (DSO-LV), zoals Regels op de kaart en het Omgevingsloket. Er zijn tijdelijke alternatieve maatregelen (TAMs) ontwikkeld voor organisaties die nog geen gebruik kunnen maken van lokale of landelijke onderdelen van het DSO. Een van deze TAMs is TAM-IMRO. Bij TAM-IMRO wordt het omgevingsplan gewijzigd via de - onder de Wet ruimtelijke ordening gebruikte - IMRO-standaard (Informatiemodel Ruimtelijke Ordening) en de voorziening ruimtelijkeplannen.nl.

Het gebruik van TAM-IMRO is toegestaan tot en met 31 december 2025. Als het ontwerp van een TAM-IMRO omgevingsplan uiterlijk 31 december 2025 ter inzage is gelegd, mag het ook na 1 januari 2026 worden afgemaakt met TAM-IMRO. Het ministerie van Binnenlandse Zaken en Klimaat geeft aan dat TAM-IMRO plannen uiterlijk voor 1 januari 2032 moeten worden omgezet naar de nieuwe Standaard officiële publicaties (STOP) met de bijbehorende Toepassingsprofielen omgevingsdocumenten (TPOD).

6.1.3 Werkingsgebied

Dit TAM-omgevingsplan maakt onderdeel uit van het omgevingsplan van de gemeente Barneveld. Dat betekent dat alle regels uit het omgevingsplan ook van toepassing zijn op onderhavige ontwikkeling aan de Topperweg 18 (tenzij ze daarmee strijdig zijn). Daarom worden in de regels alleen maar bepalingen opgenomen welke specifiek relevant zijn voor onderhavige ontwikkeling van dit plan. Zo is er voor dit plan ook gekozen om niet de specifieke bepaling over de het afwijken van bepalingen uit de bruidsschat op te nemen, aangezien er bij dit TAM-omgevingsplan nauwelijks wordt afgeweken van de bruidsschat. Op de onderdelen waar dit wel gebeurt (bijvoorbeeld reken- en meetbepalingen) zijn specifieke voorrangsbepalingen opgenomen.

De regels in dit TAM-IMRO omgevingsplan zijn van toepassing op de Topperweg 18 te Kootwijkerbroek, waarvan de geometrische bepaalde planobjecten zijn vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0203.TAMOP0005-0001 zoals vastgelegd op https://www.ruimtelijkeplannen.nl.

6.2 Artikelgewijze Toelichting Functies

6.2.1 Terugkerende thema's

6.2.2 functie wonen in de kernen/ in het buitengebied

Algemeen

De functie 'wonen in de kernen/ in het buitengeibied' is toegekend aan de bestaande, legale woningen. Binnen een functiegebied is maximaal één woning toegestaan. Een uitzondering geldt op de locatie die in de functieregels is aangewezen voor een maximaal aantal woningen, want daar geldt als maximaal aantal woningen het aantal genoemd in de functieregels. Ook geldt een uitzondering ter plaatse van de regel waar een woongebouw is toegestaan, want daar geldt dat in plaats van één woning er één woongebouw is toegestaan dat twee wooneenheden omvat of dat meerdere wooneenheden omvat indien de functieregels een maximum aantal wooneenheden aangeven. Een woning is bedoeld voor de huisvesting van één huishouden. Dit betekent dat kamerverhuur niet zondermeer is toegestaan behalve als dit specifiek is aangeduid.

Binnen de functie 'wonen in de kernen/ in het buitengebied' is het mogelijk om kamerverhuur toe te staan, daar waar de functieregels aangeven dat dit passend is. Volgens de Verordening doelgroepen sociale woningbouw en middenhuur Gemeente Barneveld is de minimale maatvoering hiervoor 18 m2.

Binnen de functie zijn het hoofdgebouw en eventueel aangebouwde en/of vrijstaande bijgebouwen opgenomen.

De inhoud van een woning bedraagt maximaal 660 m3, inclusief de onderbouw voor zover deze boven het maaiveld uitkomt. Onder een woning is een onderbouw toegestaan, waarbij geldt dat bij vergunningsvrije aanbouwen en bijbehorende bouwwerken van woningen niet vergunningsvrij mogen worden voorzien van een onderbouw. De maximale goot- en nokhoogte bedragen respectievelijk 3,5 en 10 meter. Op sommige plekken komen andere maten of afmetingen voor, deze zijn op de verbeelding weergegeven. Via een afwijking van de bouwregels kan de toegestane goothoogte worden verhoogd naar 6 meter.

Voor een woongebouw is de inhoud per woning niet vastgelegd, maar samen mogen de woningen niet groter zijn dan 800 m3.

In het buitengebied komen ook kleine woningen voor. Dit zijn woningen met een maximale toegestane inhoud van 350 m3. Voor deze kleine woningen zijn specifieke regels opgenomen.

Bijgebouwen bij woningen

De maximale oppervlakte aan bijgebouwen bij een woning bedraagt maximaal 80 m2. De maximale goot- en nokhoogte bedragen respectievelijk 3 en 6 meter. Voor kleine woningen geldt dat deze maximaal 40 m2 aan bijgebouwen mogen hebben.

Agrarische nevenactiviteiten

Bij een aantal woningen is via de regels opgenomen dat er op deze percelen agrarische nevenactiviteiten zijn toegestaan.

Deze regel is opgenomen voor locaties die:

  • in het voorgaande bestemmingsplan bestemd waren als 'wonen met een agrarische activiteit' en een bedrijfsomvang tussen de 5 en de 20 NGE hebben;
  • een agrarisch bouwvlak hadden in het voorgaande bestemmingsplan en nu een bedrijfsomvang tussen de 5 en de 20 NGE hebben.

Op dit soort percelen is vaak meer ruimte nodig voor het stallen van dieren en de opslag van hooi en materieel. Bij de percelen met deze regel is daarom een grotere oppervlakte bijgebouwen toegestaan. De oppervlakte die is toegestaan, is de oppervlakte die aanwezig was op de dag van de terinzagelegging van het ontwerpplan en die op die datum legaal (bouwvergunning, melding milieu) in gebruik was voor de agrarische activiteiten. De oppervlakte bedrijfsgebouwen mag niet worden vergroot.

Vervangende nieuwbouw van de woning

Bij een eventuele vervangende nieuwbouw dient de woning op dezelfde plek terug te worden gebouwd. Soms is dezelfde plek niet de beste. De afstand tot een naastgelegen (agrarisch) bedrijf kan zo bijvoorbeeld worden vergroot. In het plan is hiervoor een mogelijkheid opgenomen om af te wijken van de bouwregels. Voorwaarde is dat de belangen van gebruikers/eigenaars van aanliggende gronden niet onevenredig worden geschaad en dat er geen onevenredige aantasting van de milieusituatie plaatsvindt. Hieronder wordt in ieder geval verstaan dat het woon- en leefklimaat (geur, geluid, stof en dergelijke) niet verslechtert en dat wordt voldaan aan de geldende milieuregels.

Vergroten van de woning

De woning kan via het afwijken van de bouwregels worden vergroot. In ruil daarvoor wordt bebouwing (bijgebouwen) gesloopt. Het kan hierbij gaan om bijgebouwen bij de woning zelf, maar ook om sloop elders. In de planregels is hiervoor een staffeling opgenomen, hoe meer vierkante meters worden gesloopt, hoe meer er terug mag worden gebouwd. Ook is in de regels omschreven welke voorwaarden er gelden voor sloop elders. Het herbouwplan mag geen onevenredige afbreuk doen aan de belangen van landschap en beeldkwaliteit.

Omzetting van een monumentaal gebouw in een woning

Om monumentale gebouwen in stand te kunnen houden (denk aan de hoge onderhoudskosten) is het mogelijk om het gebouw om te zetten in een woongebouw. Binnen dat woongebouw kunnen twee of meer woningen worden toegestaan. Voorwaarde voor de splitsing is dat de cultuurhistorische waarde behouden blijft. Dit zal via de omgevingsvergunning op basis van de gemeentelijke Erfgoedverordening Barneveld (zowel gemeentelijke monumenten als rijksmonumenten) worden gegarandeerd. Andere vormen van woningsplitsing (anders dan via functieverandering of mantelzorg) worden niet toegestaan.

Hobbymatig houden van vee

In de gebruiksregels is bepaald dat het hobbymatig houden van vee is toegestaan, zowel binnen de functie wonen als binnen de functie agrarische bedrijven. Steeds meer burgers in het buitengebied houden op hobbymatige wijze dieren. Het gaat vaak om schapen, geiten, kippen en paarden. Bij het houden van paarden speelt daarnaast mee dat een paardrijbak gewenst is om te kunnen paardrijden. Het beweiden van vee en het aanleggen van een paardrijbak zijn mogelijk op gronden met de functie agrarische bedrijven, waarbij geldt dat een paardrijbak direct moet grenzen aan het betreffende bestemmingsvlak met de functie wonen of een andere functie waarin een woning of een bedrijfswoning is toegestaan.

6.2.3 Dubbelbestemmingen en dubbelbestemmingen gebiedswaarden

Hoofdstuk 7 Financiële Uitvoerbaarheid

7.1 Kostenverhaal

Ook onder de Omgevingswet (Ow) is kostenverhaal in beginsel verplicht bij (bouw)activiteiten die mogelijk worden op grond van een nieuw toegedeelde functie (artikel 13.11 Ow). Net zoals onder de vorige wet (Wet ruimtelijke ordening). Het is verboden een kostenverhaalsplichtige activiteit te verrichten voordat de te verhalen kosten zijn betaald (artikel 13.12 Ow), op straffe van bestuursrechtelijke handhaving. Er geldt tot die tijd dus een bouwverbod.

Onder de Ow geldt kostenverhaal langs privaatrechtelijke weg, door een anterieure overeenkomst te sluiten met de initiatiefnemer, als uitgangspunt. Daarin kunnen ook afspraken worden opgenomen die zien op een betaalregeling. Als partijen er niet in slagen om afspraken te maken in een anterieure overeenkomst over het gemeentelijk kostenverhaal, zal de gemeente het kostenverhaal publiekrechtelijk moeten regelen. Dat doet zij door kostenverhaalregels toe te voegen aan een omgevingsplan of kostenverhaalvoorschriften op te nemen in een omgevingsvergunning voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit (BOPA). Het verhalen van de kosten loopt dan via een kostenverhaalbeschikking. Zodra een initiatiefnemer aan de slag wil, vraagt deze bij de gemeente om die beschikking. Zolang de kostenverhaalbijdrage niet is betaald, is het verboden om de bouwactiviteiten uit te voeren. Dit geldt voor zowel het privaat- als publiekrechtelijke kostenverhaal.

Voor dit initiatief worden de kosten voor het opstellen van het plan gedekt door het heffen van leges. Voor de mogelijke kosten van een tegemoetkoming in schade, zoals bedoeld in artikel 15.1, lid 1 Ow (nadeelcompensatie), is een afzonderlijke overeenkomst gesloten. De inhoud voldoet aan die van een overeenkomst in de zin van artikel 13.13, lid 3 Ow. Er zijn bij dit plan geen andere kosten die in een exploitatieplan of exploitatieovereenkomst opgenomen moeten worden. Het opnemen van kostenverhaalregels in de omgevingsvergunning is daarom niet nodig.

Hoofdstuk 8 Overleg En Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

De procedures voor vaststelling van een bestemmingsplan zijn door de wetgever geregeld. Conform artikel 10.2 Omgevingswet en artikel 16.29 Omgevingswet heeft het college op 2 mei 2024 en 12 december 2024 in de Barneveldse Krant en Barneveld Huis-aan-Huis en langs elektronische weg kennisgegeven van de manier waarop burgers, bedrijven, maatschappelijke organisaties en bestuursorganen bij de voorbereiden worden betrokken en is het voornemen om het voorliggende TAM-omgevingsplan voor te bereiden aangekondigd. Aangegeven is verder dat tussen gemeente en verschillende instanties waar nodig overleg over het plan moet worden gevoerd alvorens een ontwerpplan ter visie gelegd kan worden. Daarnaast is er de gelegenheid om in het voortraject belanghebbenden te laten inspreken conform de gemeentelijke verordening. Pas daarna wordt de wettelijke procedure met betrekking tot vaststelling van het omgevingsplan opgestart (artikel 16.30 Ow).

8.1 Participatie

Bij het opstellen van een (wijziging)omgevingsplan moet onder de Omgevingswet aangetoond worden hoe burgers, bedrijven, maatschappelijke organisaties en bestuursorganen bij het plan zijn betrokken (artikel 10.2 Ow). Het is de bedoeling om elkaar zo vroeg mogelijk te betrekken in het proces ter voorbereiding van een besluit, zodat vroegtijdig de knelpunten, belangen en verbeterpunten worden gesignaleerd.


Participatie met bestuursorganen en ketenpartners
Bij de voorbereiding van het plan is het in het kader van participatie voorgelegd aan:

  • Omgevingsdienst De Vallei (OddV)
  • Veiligheids- en gezondheidsregio Gelderland-Midden (bijvoorbeeld onderdeel Brandweer Gelderland-Midden)


Er is in het gebied van de voorgenomen ontwikkeling geen sprake van bijzondere waarden of andere situaties waardoor deze ontwikkeling zou raken aan enig nationaal belang.

Dit plan is gebaseerd op de Regionale beleidsinvulling functieverandering en nevenactiviteiten en voldoet daar ook aan.


Het Waterschap Vallei & Veluwe heeft aangegeven dat geen vooroverleg nodig is indien de toename van de verharding kleiner is dan 1500 m2 en de waterhuishoudkundige doelen van het waterschap niet in het geding komen. Hier is sprake van zo een geval. Om die reden heeft er participatie met het waterschap plaatsgevonden.

Er kan worden afgezien van overleg in door de provincie en het Rijk aangegeven gevallen. Ook belangen van omliggende gemeenten zijn bij dit plan niet in het geding.
Gelet op de brief van het ministerie van Infrastructuur en Milieu heeft geen vooroverleg plaatsgevonden, aangezien de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) geen adviserende en coördinerende rol meer heeft met betrekking tot de advisering over de voorbereiding van een gemeentelijke ruimtelijke plannen. Nu er sprake is van een gemeentelijk ruimtelijk plan, waarbij er geen nationale rijksbelangen aan de orde zijn en de betrokken rijksdiensten niet als direct belanghebbende zijn aan te merken, behoeft het plan niet voor vooroverleg naar de ILT opgestuurd te worden.


Aangezien er geen sprake is van een provinciaal belang, heeft er geen participatie plaatsgevonden met de provincie.


Participatie met burgers, bedrijven en maatschappelijke organisaties
De participatie met burgers, bedrijven en maatschappelijke organisaties voor plannen binnen de gemeente Barneveld is verankerd in beleid dat moet leiden tot plannen met een hogere kwaliteit en een breder draagvlak. Op 20 april 2022 heeft de raad het "Participatiebeleid Gemeente Barneveld" vastgesteld en is in werking getreden.

Het beleid onderscheidt drie sporen:

  • Participatie bij ruimtelijke initiatieven;
  • Participatie bij initiatieven van de overheid;
  • Participatie bij initiatieven vanuit de gemeenschap.

In het beleid is de participatieladder opgenomen. Die ladder gaat over verschillende gradaties van meedoen en is er om de rol van de deelnemers duidelijk te communiceren. Er zijn vier treden op de ladder:

  1. 1. Meeweten | informeren
  2. 2. Meedenken | raadplegen
  3. 3. Meewerken | adviseren
  4. 4. Meebepalen | co-creatie

In dit geval is spoor 1 Participatie bij ruimtelijk initiatieven van het beleid relevant en trede 1 van de participatieladder. De initiatiefnemer heeft aangegeven dat er overleg is geweest met de direct omwonende. Er is een participatieverslag toegevoegd.

8.2 Inspraak

De Omgevingswet bevat geen procedurevoorschriften met betrekking tot de inspraak, en is in Omgevingswet zelf niet verplicht gesteld. Dat neemt niet weg dat het de gemeente vrij staat toch inspraak te verlenen bijvoorbeeld op grond van de gemeentelijke inspraakverordening. In relatie daarmee bepaalt artikel 150 van de Gemeentewet onder meer dat in een gemeentelijke inspraakverordening moet worden geregeld op welke wijze bovenbedoelde personen en rechtspersonen hun mening kenbaar kunnen maken.


Op 15 december 2009 heeft het college besloten dat bij bestemmingsplannen alleen inspraak wordt gevoerd bij plannen waarbij maatschappelijke belangen een rol spelen, die politiek gevoelig liggen of waarbij inspraak een bijdrage kan leveren aan de kwaliteit en/of snellere doorlooptijd van het plan.

8.3 Zienswijzen

Het TAM-omgevingsplan heeft – tezamen met de overige ontwerpstukken – van 3 januari tot en met 13 februari 2025 ter inzage gelegen. Gedurende deze periode heeft een ieder de mogelijkheid gehad om een zienswijze naar voren te brengen. Tijdens deze zes weken zijn geen reacties ingediend.

Bijlagen Bij De Motivering

Bijlage 1 Verkennend Bodem- En Asbestonderzoek

Bijlage 2 Stikstof Onderzoek

Bijlage 3 Flora En Fauna Rapport