KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Groen
Artikel 4 Verkeer
Artikel 5 Wonen
Artikel 6 Waarde - Archeologie 2
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 7 Anti-dubbeltelregel
Artikel 8 Algemene Bouwregels
Artikel 9 Algemene Aanduidingsregels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 10 Overgangsrecht
Artikel 11 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Ligging Plangebied
1.3 Geldende Plannen
1.4 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Gebiedsvisie
2.1 Bestaande Situatie
2.2 Toekomstige Situatie
Hoofdstuk 3 Juridische Planbeschrijving
3.1 Algemeen
3.2 Bestemmingsplan
Hoofdstuk 4 Beleidskader
4.1 Nationaal Beleid
4.2 Provinciaal & Regionaal Beleid
4.3 Gemeentelijk Beleid
4.4 Conclusie
Hoofdstuk 5 Milieu- & Omgevingsaspecten
5.1 Bodem
5.2 Explosieven
5.3 Geluid
5.4 Bedrijven En Milieuzonering
5.5 Luchtkwaliteit
5.6 Geur
5.7 Externe Veiligheid
5.8 Waterhuishouding
5.9 Ecologie
5.10 Archeologie & Cultuurhistorie
5.11 Leidingen
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
6.1 Economische Uitvoerbaarheid
6.2 Overleg
6.3 Inspraak
6.4 Zienswijzen
Bijlage 1 Verkeerskundig Onderzoek
Bijlage 2 Beeldkwaliteitplan De Hutgraaf
Bijlage 3 Verkennend, Nader En Afperkend Bodemonderzoek
Bijlage 4 Evaluatieverslag Bodemsanering
Bijlage 5 Explosievenonderzoek
Bijlage 6 Akoestisch Onderzoek Wegverkeerslawaai
Bijlage 7 Onderzoek Luchtkwaliteit
Bijlage 8 Geuronderzoek
Bijlage 9 Geohydrologisch Onderzoek En Waterhuishoudkundig Plan
Bijlage 10 Ecologische Quickscan
Bijlage 11 Nader Onderzoek Vleermuizen
Bijlage 12 Verkennend Archeologisch Onderzoek
Bijlage 13 Nota Inspraak En Vooroverleg

Hutgraaf, Beuningen

Bestemmingsplan - Gemeente Beuningen

Vastgesteld op 14-07-2015 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 plan:

het bestemmingsplan Hutgraaf Beuningen met identificatienummer NL.IMRO.0209.BPHutgraafBeun-vadf van de gemeente Beuningen;

1.2 bestemmingsplan:

De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en bijlagen;

1.3 bestemmingsplan Kern Beuningen

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0209.BpKernBeuningen-vadf met de bijbehorende regels;

1.4 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolgde deze regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.5 aanduidingsgrens

grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.6 agrarisch bedrijf

een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of door middel van het houden van landbouwdieren; onder agrarische bedrijven worden tevens begrepen boomteeltbedrijven, sierteeltbedrijven en productiegerichte paardenhouderijen;

1.7 ambachtelijk bedrijf

een bedrijfsuitoefening waarbij het werk geheel of grotendeels met de hand wordt uitgevoerd (bijvoorbeeld timmerwerk, meubelmaken, schoenmaken, pottenbakken, zilversmeden e.d.) en veelal van beperkte omvang met eventueel als nevenactiviteit ondergeschikte detailhandel in ter plaatse be- en verwerkte goederen;

1.8 archeologische waarden

waarden van een terrein in verband met de zich mogelijk in de bodem bevindende oudheidkundige zaken die van belang zijn vanwege hun schoonheid, hun betekenis voor de wetenschap en/of hun cultuurhistorische waarde;

1.9 bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

1.10 bed & breakfast

een nevenactiviteit met als doel het verstrekken van logies en ontbijt aan steeds wisselend publiek, dat voor een korte periode, met een absoluut maximum van zeven overnachtingen, ter plaatse verblijft; onder bed & breakfast wordt niet verstaan overnachting, noodzakelijk in verband met het verrichten van tijdelijke of seizoensgebonden werkzaamheden en/of arbeid;

1.11 bedrijfswoning

een woning, in of bij een bedrijf of instelling, bestemd voor (het gezin van) een persoon wiens huisvesting daar gelet op de bestemming noodzakelijk is;

1.12 begane grondbouwlaag

de onderste bouwlaag van een gebouw, niet zijnde een kelder.

1.13 beperkt kwetsbaar object

de definitie als opgenomen in het Besluit externe veiligheid inrichtingen.

1.14 bestaand

  • t.a.v. bebouwing: bebouwing, zoals aanwezig op het tijdstip dat het plan in werking is getreden dan wel die mag worden gebouwd krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde vergunning;
  • t.a.v. gebruik: het gebruik van grond en opstallen, zoals aanwezig op het tijdstip dat het plan in werking is getreden;

1.15 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak;

1.16 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.17 bevoegd gezag

bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning;

1.18 bijgebouw

een gebouw, behorende bij een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw, dat zich daarvan door zijn constructie of geringere afmetingen visueel onderscheid;

1.19 bijbehorend bouwwerk

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak;

1.20 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;

1.21 bouwgrens

de grens van een bouwvlak;

1.22 bouwlaag

een begane grond of hoger gelegen verdieping, waarbij ruimten in de kap zonder zelfstandige functie niet worden meegerekend;

1.23 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.24 bouwperceelsgrens

de grens van een bouwperceel;

1.25 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee de gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.26 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.27 bouwwijze

de wijze van bouwen van een hoofdgebouw, te weten vrijstaand, twee-aaneen, aaneengebouwd of gestapeld, waarbij:

  1. a. onder 'vrijstaand' wordt verstaan dat het hoofdgebouw van een woning niet begrensd is door scheidsmuren van andere hoofdgebouwen;
  2. b. onder 'twee-aaneen' wordt verstaan dat het hoofdgebouw van een woning naar één zijde door een scheidsmuur van een naastgelegen hoofdgebouw is begrensd;
  3. c. onder 'aaneengebouwd' wordt verstaan dat het hoofdgebouw deel uitmaakt van een blok van meer dan twee hoofdgebouwen, die naar twee zijden door scheidsmuren van naastgelegen hoofdgebouwen zijn begrensd, met uitzondering van de hoofdgebouwen die de aldus gevormde rij beëindigen;
  4. d. onder 'gestapeld' wordt verstaan een gebouw, dat uit meerdere naast elkaar en/of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen (appartementen) bestaat en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid beschouwd kan worden;

1.28 coffeeshop

een bedrijf dat tot hoofdzaak heeft het verstrekken van verdovende en/of hallucinerende stoffen voor consumptie al dan niet ter plaatse, met eventueel als nevenactiviteit het verstrekken van al dan niet ter plaatse bereide kleine etenswaren en niet-alcoholische dranken;

1.29 detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder de uitstalling ten verkoop, het verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die die goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.30 dienstverlening

het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen;

1.31 extensief recreatief medegebruik

die vormen van natuurvriendelijke recreatie welke in hoofdzaak zijn gericht op natuur- en landschapsbeleving, zoals wandelen, fietsen, picknicken, kanoën, survivaltochten en natuurgerichte recreatie zoals vogelobservatie;

1.32 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.33 geluidzoneringsplichtige inrichtingen

bedrijven die op grond van de Wet geluidhinder zijn aangewezen als categorie van inrichtingen die in belangrijke mate geluidhinder kunnen veroorzaken;

1.34 hoofdgebouw

gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;

1.35 horeca

een bedrijf, waar bedrijfsmatig dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt en/of bedrijfsmatig logies wordt verstrekt;

Hierbij worden de volgende vormen van horeca onderscheiden:

horeca categorie 1:

een café, eetcafé, grand café, bar, pub, taverne dat wil zeggen een bedrijf dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van alcoholische en niet-alcoholische dranken voor gebruik ter plaatse en waar het verstrekken van maaltijden daaraan ondergeschikt is;

horeca categorie 2:

brasserie, bistro, lunchroom, ijssalon, broodjeszaak, koffiehuis (geen coffeeshop), theehuis, konditorei, café-restaurant, restaurant, detailhandel ondersteunende horeca, dat wil zeggen een bedrijf dat tot hoofddoel heeft het verstrekken c.q. snel serveren van kleine en/of grote maaltijden, broodjes, hapjes, ijs en gebak, waarbij het verstrekken van dranken, in de vorm van koffie, thee, frisdranken en zwak-alcoholische dranken, daaraan ondergeschikt is;

horeca categorie 3:

cafetaria, snackbar, afhaalrestaurant, fastfood, dat wil zeggen een horecabedrijf, dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van ter plaatse bereide kleinere etenswaren voor consumptie ter plaatse dan wel elders, met als nevenactiviteit het verstrekken van dranken, in de vorm van koffie, thee, frisdranken en zwak-alcoholische dranken;

horeca categorie 4:

hotel, motel, dat wil zeggen een bedrijf dat in hoofdzaak bestaat uit het verstrekken van nachtverblijf waarbij het verstrekken van voedsel en dranken (daaraan) ondergeschikt is;

horeca categorie 5:

zalencentrum, partycentrum, dat wil zeggen een bedrijf, dat in hoofdzaak bestaat uit het verstrekken van gelegenheid tot het houden van bruiloften en besloten partijen, alsmede tot het houden van congressen, conferenties en andere vergaderingen, en tot het houden van activiteiten in het kader van het verenigingsleven, waarbij het verstrekken van voedsel en dranken (daaraan) ondergeschikt is;

horeca categorie 6:

discotheek, bar-dancing, dat wil zeggen een bedrijf dat is gericht op het geven van gelegenheid tot de dansbeoefening, al dan niet met levende muziek en al dan niet met de verstrekking van dranken en kleine etenswaren en met een in het algemeen hoge bezoekersfrequentie, gedurende de avond en de nacht;

horeca categorie 7:

coffeeshop, dat wil zeggen een bedrijf dat tot hoofdzaak heeft het verstrekken van verdovende en/of hallucinerende stoffen voor consumptie al dan niet ter plaatse, met eventueel als nevenactiviteit het verstrekken van al dan niet ter plaatse bereide kleine etenswaren en niet-alcoholische dranken;

1.36 kantoor

het bedrijfsmatig houden van kantoor en het verlenen van administratieve diensten waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen, waaronder vergaderaccommodatie ten behoeve van de aanwezige kantoorfunctie;

1.37 kwetsbaar object

de definitie als opgenomen in het Besluit externe veiligheid inrichtingen.

1.38 landschappelijke waarde

de aan een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het waarneembare deel van het aardoppervlak, die wordt bepaald door de onderlinge samenhang en beïnvloeding van de levende en niet-levende natuur;

1.39 landschapstuin

gronden, gelegen binnen een agrarische bestemming, en ingericht als tuin behorende bij een direct aangrenzende (bedrijfs)woning, met dien verstande dat op deze gronden uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen ten behoeve van de tuininrichting en erfafscheiding zijn toegestaan;

1.40 langzaamverkeersroutes

routes voor ongemotoriseerd verkeer, scootmobielen, wandelaars, skeeleraars, en dergelijke, daarbij behorende bermen en straatmeubilair;

1.41 maatschappelijke voorziening

voorzieningen ten behoeve van openbaar bestuur, openbare dienstverlening, gezondheidszorg, religie, onderwijs, (sociaal)culturele activiteiten, (kinder)dagopvang, naschoolse opvang en opvoeding;

1.42 mantelzorg

het anders dan bedrijfsmatig bieden van zorg aan een of meer leden van een op dat perceel wonende huishouding, die hulpbehoevend is of zijn op fysiek, psychisch en/of sociaal vlak;

1.43 natuurwaarde

de aan een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door geologisch, geomorfologische, bodemkundige en biologische elementen, zowel afzonderlijk als in onderlinge samenhang;

1.44 niet-publieksgerichte aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit

een beroeps- of bedrijfsactiviteit, waarvan de activiteiten niet specifiek publiekgericht zijn, en dat op kleine schaal in een woning en/of de daarbij behorende bijbehorende bouwwerken wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de desbetreffende activiteit een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie ter plaatse;

1.45 ondersteunende horeca

een horecavoorziening binnen een bestemming waarvan de functie een andere dan horeca is maar waar men uitsluitend ten behoeve van de hoofdfunctie een ruimte specifiek heeft ingericht voor de consumptie van drank en etenswaren;

1.46 praktijkruimte

een ruimte die door haar aard, indeling en inrichting kennelijk is bedoeld voor het verlenen van medische, therapeutische, kunstzinnige, ontwerptechnische of daarmee gelijk te stellen diensten;

1.47 publieksgerichte beroeps- of bedrijfsactiviteit aan huis

een publieksgerichte beroeps- of bedrijfsactiviteit, waarvan de activiteiten in hoofdzaak publieksaantrekkend zijn en waarvan de omvang en uitstraling zodanig is, dat de activiteit past binnen de desbetreffende woonomgeving en derhalve in een woning en/of de daarbij behorende bijbehorende bouwwerken, met behoud van de woonfunctie, kan worden toegestaan;

1.48 risicovolle inrichting

een inrichting als bedoeld in artikel 2 lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen;

1.49 seksinrichting

een gelegenheid waarin beroepsmatig of bedrijfsmatig voorstellingen en/of vertoningen van hoofdzakelijk pornografische aard plaatsvinden, en/of verkoop en/of uitstalling van hoofdzakelijk goederen van pornografische en/of erotische aard plaats heeft, en/of tegen vergoeding seksuele diensten worden verricht dan wel bedrijfsmatig gelegenheid wordt gegeven tot seksuele handelingen;

1.50 voorgevel

de naar de weg toegekeerde gevel van een gebouw, indien een gebouw met meerdere gevels naar de weg is toegekeerd wordt de naar architectuur, indeling en/of uitstraling meest gezichtsbepalende gevel van een hoofdgebouw aangemerkt als voorgevel;

1.51 waterhuishoudkundige doeleinden

doeleinden die het waterhuishoudingsbelang dienen, zoals watergangen, waterstaatkundige kunstwerken, onderhoudsstroken ten behoeve van het beheer en onderhoud van een watergang e.d.;

1.52 woonwagen

een voor bewoning bestemd gebouw dat is geplaatst op een standplaats, en dat in z'n geheel of in delen kan worden verplaatst.

1.53 woning

een complex van ruimten, inclusief aangebouwde bijbehorende bouwwerken, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.

1.54 zorgwoning

een gebouw of zelfstandig gedeelte van een gebouw dat bedoeld is voor de huisvesting van personen die niet zelfstandig kunnen wonen en die geestelijke en/of lichamelijke verzorging behoeven; verzorging kan voortdurend of nagenoeg voortdurend plaatsvinden en in het gebouw kan afzonderlijke ruimte ten behoeve van de verzorging aanwezig zijn.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 bebouwingspercentage

een in de regels aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van het bouwperceel, bouwvlak of aanduidingsvlak aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd. De oppervlakte van zwembaden wordt niet meegerekend bij het bepalen van het bebouwingspercentage;

2.2 de dakhelling

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.3 de goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.4 de inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.5 de bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.6 de oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein.

2.7 peil

de hoogte gemeten vanaf het aansluitend afgewerkt terrein, waarbij plaatselijke, niet bij het verdere verloop van het terrein passende, ophogingen of verdiepingen aan de voet van het bouwwerk, anders dan noodzakelijk voor de bouw daarvan, buiten beschouwing blijven.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Groen

3.1 Bestemmingsomschrijving

3.2 Bouwregels

3.3 Specifieke gebruiksregels

3.4 Afwijken van de gebruiksregels

Artikel 4 Verkeer

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. fiets- en voetpaden;
  2. b. groenvoorzieningen, waaronder bermen en beplanting;
  3. c. kademuren;
  4. d. keerwanden;
  5. e. kunstwerken;
  6. f. nutsvoorzieningen;
  7. g. oeververbindingen (bruggen);
  8. h. parkeervoorzieningen;
  9. i. speelvoorzieningen;
  10. j. verblijfsgebied;
  11. k. verkeersvoorzieningen;
  12. l. waterlopen;
  13. m. wegen, straten en paden;
  14. n. wegverkeer;
  15. o. hondenuitlaatplaatsen;
  16. p. geluidwerende voorzieningen;

één en ander met bijbehorende voorzieningen.

4.2 Bouwregels

4.3 Specifieke gebruiksregels

4.4 Afwijken van de gebruiksregels

Artikel 5 Wonen

5.1 Bestemmingsomschrijving

5.2 Bouwregels

5.3 Afwijken van de bouwregels

5.4 Specifieke gebruiksregels

5.5 Afwijken van de gebruiksregels

Artikel 6 Waarde - Archeologie 2

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Waarde - Archeologie 2 aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor behoud en bescherming van waardevolle verwachte archeologische informatie in de bodem. Het gaat hierbij om gebieden met een hoge archeologische verwachting, bekende vindplaatsen, oude woongronden en historische boerderijlocaties en zonering van 50 m rondom monumenten.

6.2 Bouwregels

Ten aanzien van het oprichten van bebouwing gelden de volgende regels:

  1. a. Bij een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor bouwen voor het oprichten van een bouwwerk groter dan 100 m² dient de aanvrager een rapport te overleggen, waarin de archeologische waarden van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld.
  2. b. In afwijking van het gestelde onder a hoeft de aanvrager van een omgevingsvergunning voor bouwen geen rapport als bedoeld onder a te overleggen, indien één van de volgende situaties van toepassing is:
    1. 1. de aanvraag om omgevingsvergunning voor bouwen betrekking heeft op het vervangen van bestaande bebouwing (waaronder een bestaande ondergrondse kelder), waarbij de oppervlakte aan bebouwing niet wordt uitgebreid en de bestaande fundering wordt benut;
    2. 2. de aanvraag om omgevingsvergunning voor bouwen betrekking heeft op het uitbreiden van bestaande bebouwing tot maximaal 2,5 m uit de bestaande fundering;
    3. 3. de aanvraag om omgevingsvergunning voor bouwen betrekking heeft op het bouwen in de bodem tot een diepte van 0,3 m onder het bestaande maaiveld;
    4. 4. naar oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van de gronden in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld.
  3. c. Indien uit het onder a genoemde rapport of uit de beschikbare informatie als bedoeld in b onder 4, blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het oprichten van het vergunde bouwwerk zullen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorschriften verbinden aan de omgevingsvergunning voor bouwen:
    1. 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
    2. 2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
    3. 3. de verplichting de activiteit die tot een bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan bij die voorschriften te stellen kwalificaties;
    4. 4. de verplichting om na beëindiging van de werken en werkzaamheden een verslag uit te brengen waaruit blijkt op welke wijze met de archeologische waarden is omgegaan.

6.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

6.4 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen, teneinde:

  1. a. de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 2 geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, indien op basis van aanvullend en/of definitief archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken gronden geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn dan wel er niet langer archeologische begeleiding of zorg nodig is;
  2. b. de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 1 overeenkomstig het bestemmingsplan Kern Beuningen op te nemen, indien uit nader onderzoek blijkt, dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn.

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 7 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 8 Algemene Bouwregels

8.1 Ondergeschikte bouwdelen

8.2 Ondergronds bouwen

Voor het bouwen van ondergrondse gebouwen gelden de volgende regels:

  1. a. ondergrondse gebouwen (kelders) zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak';
  2. b. ondergrondse gebouwen zijn uitsluitend toegestaan in één bouwlaag ondergronds tot maximaal 4 m onder de verdiepingsvloer van de begane grondbouwlaag.

Artikel 9 Algemene Aanduidingsregels

Ter plaatse van de aanduiding "vrijwaringszone - molenbiotoop 400 m" geldt, aanvullend op de voor deze gronden aangegeven bestemmingen, dat die gronden tevens bestemd zijn voor de bescherming en instandhouding van de molenbiotoop.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 10 Overgangsrecht

10.1 Overgangsrecht bouwwerken

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

  1. a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  2. b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.

10.2 Afwijken

Het bevoegd gezag kan eenmalig met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 10.1 voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in 10.1 met maximaal 10 %.

10.3 Uitzondering op het overgangsrecht bouwwerken

Het bepaalde in 10.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

10.4 Overgangsrecht gebruik

Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

10.5 Strijdig gebruik

Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, als bedoeld in 10.4, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

10.6 Verboden gebruik

Indien het gebruik, als bedoeld in 10.4, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

10.7 Uitzondering op het overgangsrecht gebruik

Het bepaalde in 10.4 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 11 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan 'Hutgraaf Beuningen'.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Met de verplaatsing van de Beuningse Boys naar sportpark de Ooijgraaf is voormalig sportcomplex de Hutgraaf vrijgekomen voor herontwikkeling. De gemeente heeft nadrukkelijk gekozen voor de herontwikkeling van de Hutgraaf als vitale wijk. Een vitale wijk is een krachtige wijk waar mensen van verschillende generaties sámen wonen en waar sociale verbanden belangrijk zijn. In een vitale wijk is ruimte voor verschillende doelgroepen, van starters tot ouderen. In een vitale wijk kan iedereen zelfstandig wonen, ook als zij zorg of ondersteuning nodig hebben. Hiertoe heeft Hendriks Bouw & Ontwikkeling, in samenwerking met buro Waalbrug, een plan ontwikkeld dat past binnen deze visie. Dit bestemmingsplan vormt de planologisch-juridische borging van dit plan.

1.2 Ligging Plangebied

De Hutgraaf is gelegen tussen de Burgemeester Geradtslaan, de Houtduiflaan, de Burgemeester van Suchtelenstraat en de Lindenstraat. Onderstaande afbeelding toont de ligging van het plangebied in de omgeving. Voor de exacte begrenzing van het plangebied wordt verwezen naar de verbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.0209.BPHutgraafBeun-vadf_0001.jpg"

Bestemmingsgrens de Hutgraaf

1.3 Geldende Plannen

Voor het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Kern Beuningen', zoals op 3 juni 2013 is vastgesteld door de gemeenteraad. Ter plaatse van het plangebied geldt de bestemming 'Sport', conform het (voormalige) gebruik en het daarvoor geldende bestemmingsplan. Voorts geldt in het plangebied de dubbelbestemming 'Waarde - archeologie 2'. Om de woningbouw mogelijk te maken is het noodzakelijk een nieuw bestemmingsplan vast te stellen.

1.4 Leeswijzer

Het bestemmingsplan bestaat uit meerdere onderdelen: een verbeelding waarop de bestemmingen in het plangebied zijn aangegeven en regels waarin de bepalingen voor de op de verbeelding vermelde bestemmingen zijn opgenomen. Het bestemmingsplan gaat vergezeld van een toelichting waarin de achtergronden van het bestemmingsplan zijn beschreven. De verbeelding vormt samen met de regels het juridische bindende deel van het bestemmingsplan. In de toelichting worden de keuzes die in het bestemmingsplan worden gemaakt nader gemotiveerd en verantwoord. De toelichting kan globaal opgedeeld worden in vier delen.

Inleiding en gebiedsvisie
In hoofdstuk 1 zijn de aanleidingen en het kader voor de planherziening beschreven. Hoofdstuk 2 geeft een beschrijving van de huidige en toekomstige situatie van het plangebied.

Juridische planbeschrijving
In hoofdstuk 3 wordt de juridische planopzet beschreven. Doel is een nadere onderbouwing te geven wat met het plan wordt beoogd en hoe de instrumenten regels en verbeelding hierbij worden gehanteerd.


Verantwoording
Hoofdstukken 4 en 5 geven de achtergronden, toelichting en motivatie op de gemaakte keuzen weer die uiteindelijk hebben geleid tot de uitgewerkte planopzet. In dit planonderdeel worden onder meer het (beleids)kader en de milieuaspecten uiteengezet.


Uitvoerbaarheid
Het laatste deel (hoofdstuk 6) gaat in op de financieel-economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.

Hoofdstuk 2 Gebiedsvisie

2.1 Bestaande Situatie

Het plangebied was tot en met 2010 voor een groot deel in gebruik door de Beuningse Boys. Het terrein is ingericht met sportvelden, (club)gebouwen en bijbehorende (groen)voorzieningen. Ten noorden van het zwembad zijn op dit moment nog speelvoorzieningen aanwezig, zoals een skatebaan en kunstgrasveld.

2.2 Toekomstige Situatie

2.2.1 Visie

2.2.2 Stedenbouwkundig plan

Hoofdstuk 3 Juridische Planbeschrijving

3.1 Algemeen

Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding en regels en is voorzien van een toelichting. De regels en verbeelding vormen het juridisch bindende deel, terwijl de toelichting geen juridische binding heeft, maar moet worden beschouwd als handvat voor de uitleg en de onderbouwing van de opgenomen bestemmingen. De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De verbeelding heeft een rol voor toepassing van de regels, alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen.

In deze paragraaf wordt de systematiek van de regels en de wijze waarop de regels gehanteerd dienen te worden, uiteengezet. De regels van het plan bestaan uit vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de inleidende regels, de bestemmingsregels, de algemene regels en de overgangs- en slotregels aan de orde komen. Voor de systematiek is aangesloten op de SVBP2012, de Wabo en het bestemmingsplan Kern Beuningen. Voor het bouwen is verder het Besluit omgevingsrecht (Bor) van belang. In de Bor zijn onder andere regels voor bouwvergunningvrije bouwwerken opgenomen.

Hieronder wordt de opbouw en dergelijke van de regels kort toegelicht.

3.1.1 Inleidende regels

Begrippen
In deze bepaling zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.

Wijze van meten
Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakten en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden.

Bestemmingsregels
In het tweede hoofdstuk komen de bestemmingen aan de orde.

3.1.2 Opbouw bestemmingen

Bestemmingsomschrijving
Bevat de omschrijving van de doeleinden die met de bestemming aan de grond worden toegekend. Hierbij gaat het in beginsel om een beschrijving van de aan de grond toegekende functies zoals bedrijven, wonen, centrum etc. De aard van de toegelaten inrichtingen van gronden (bouwwerken en werken, geen bouwwerken zijnde) vloeit dan voort uit de toegelaten functies.

Bouwregels
In de bouwregels worden voor alle hoofdgebouwen, bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, de van toepassing zijnde bouwregels gesteld. Waar en met welke maatvoering mag worden gebouwd, wordt hier vastgelegd. Indien mogelijk wordt verwezen naar bouwvlakken en aanduidingen op de verbeelding.

Specifieke gebruiksregels
In dit onderdeel kan worden aangegeven welke vormen van gebruik men in ieder geval strijdig acht met de bestemming. Het is niet de bedoeling alle mogelijke strijdig gebruiksvormen te noemen, maar alleen die, waarvan het niet op voorhand duidelijk is dat deze in strijd zijn met de bestemming. Het gaat hierbij in feite om een aanvulling op de doeleindenomschrijving.

Afwijken van de gebruiksregels
Een omgevingsvergunning om af te wijken van een gebruiksregel mag niet leiden tot een feitelijke wijziging van de bestemming. Dat wil zeggen, dat afwijken wel kan worden toegestaan ten behoeve van functies, die inherent zijn aan de in de bestemmingsomschrijving opgenomen functies. Via de omgevingsvergunning kunnen geen 'nieuwe' functies worden toegestaan. Met andere woorden: de regeling kan worden opgenomen voor kleinere, planologisch minder ingrijpende, onderwerpen. Functiewijzigingen en grotere, ingrijpende ruimtelijke ingrepen dienen geregeld te worden via een wijzigingsbevoegdheid.

3.1.3 Algemene regels

Anti-dubbeltelbepaling
Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.

Algemene bouwregels
Deze bepaling bevat algemene regels omtrent ondergronds bouwen en ondergeschikte bouwdelen.

3.1.4 Overgangs- en slotregels

Overgangsrecht
Bouwwerken welke op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaan (of waarvoor een bouwvergunning is aangevraagd) mogen blijven bestaan, ook al is er strijd met de bebouwingsregels. De overgangsbepaling houdt niet in dat het bestaand, illegaal opgerichte, bouwwerk legaal wordt, noch brengt het met zich mee dat voor een dergelijk bouwwerk alsnog een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen kan worden verleend. Burgemeester en wethouders kunnen in beginsel dus nog gewoon gebruik maken van hun handhavingbevoegdheid. Het gebruik van de grond en opstallen, dat afwijkt van de regels op het moment van inwerkingtreding van het plan mag eveneens worden voortgezet.

Slotregel
Dit artikel geeft aan op welke manier de regels kunnen worden aangehaald.

3.2 Bestemmingsplan

Het bestemmingsplan kent 3 bestemmingen, 1 dubbelbestemming en een algemene aanduiding. Hieronder volgt in het kort een beschrijving van de bestemmingen.

Planopzet

De Hutgraaf betreft een woningbouwontwikkeling, die gefaseerd wordt ontwikkeld en gerealiseerd. Doordat marktomstandigheden en/of inzichten kunnen veranderen en de architectonische ontwerpen en het inrichtingsplan nog nader uitgewerkt moeten worden, is een bepaalde mate van flexibiliteit gedurende het ontwikkelingstraject gewenst. Bovendien kan zo beter ingespeeld worden op specifieke wensen vanuit de toekomstige bewoners of eventuele doelgroepen.

De basis van het bestemmingsplan wordt gevormd door het stedenbouwkundig plan. Onderdelen van de hoofdstructuur zijn op de verbeelding herkenbaar. De ontsluiting en de parkzone zijn vastgelegd via de bestemmingen 'Verkeer' en 'Groen'. Binnen dit raamwerk is de bestemming 'Wonen' van toepassing, de plek waar de woningen worden gebouwd. Omdat het een nog te realiseren woongebied betreft en de exacte situering en vorm van de woningen nog niet bekend is, zijn ruimere bouwvlakken opgenomen dan voor een bestemmingsplan voor een bestaande situatie het geval zal zijn. Door deze opzet wordt de gewenste flexibiliteit gedurende het ontwikkelingstraject gecreëerd. Zodra voor een bepaalde fase de bouw- en inrichtingsplannen zodanig concreet zijn dat tot realisatie overgegaan kan worden, zal voor dat betreffende deelplan een gedetailleerder bestemmingsplan opgesteld worden.

Groen

Deze bestemming is bestemd voor groen en bijbehorende voorzieningen, zoals speelvoorzieningen, nutsvoorzieningen, kunstwerken, voet- en fietspaden e.d. Voor het buitenactiviteitencentrum bij de tennisbanen is de aanduiding 'maatschappelijk' opgenomen. Aansluitend op de parkeerplaatsen bij het zwembad is de realisatie van een jongerenontmoetingsplaats voorzien, deze is aangeduid op de verbeelding.

Binnen de bestemming mogen uitsluitend gebouwen binnen het bouwvlak worden gerealiseerd. Omdat de inrichting van het buitenactiviteitencentrum en daarmee de situering van het geprojecteerde gebouw nog niet bekend is, is gekozen voor een ruimer bouwvlak met daarbij een maximum bebouwingspercentage. Andere bouwwerken zoals speeltoestellen, prullenbakken, wegwijzers, banken e.d. mogen overal binnen de bestemming.

Verkeer

De gronden met een verkeersfunctie, zoals wegen en parkeerplaatsen, zijn bestemd als “Verkeer”. Daarnaast valt ook het groen langs de wegen en parkeerplaatsen onder deze bestemming.

Wonen
De gronden binnen “Wonen” zijn bestemd voor de woningen binnen het plangebied. Naast wonen zijn in de noordwesthoek van het plangebied ook maatschappelijke voorzieningen toegestaan, hiervoor is een aanduiding op de verbeelding opgenomen en voorwaarden in de regels. Om flexibiliteit te creëren in de verdere planuitwerkingen is ervoor gekozen om fasen 2 en 3, inclusief de hier aanwezige openbare ruimte conform het stedenbouwkundig plan, in de bestemming 'Wonen' mee te nemen. Derhalve zijn in de woonbestemming ook wegen, parkeerplaatsen e.d. toegestaan. Daarnaast zijn ter plaatse van de aanduiding 'maatschappelijk' ook maatschappelijke voorzieningen toegestaan. Per aanduidingsvlak is tevens het maximale bruto vloeroppervlak weergegeven.

Bouwwijze
Op de verbeelding is aangeduid of binnen het bouwvlak vrijstaande woningen, een halfvrijstaande woning (twee-aaneen), aaneengebouwde woningen of gestapelde woningen (appartementen) zijn toegestaan. Grondgebonden woningen zijn in alle bestemmingsvlakken toegestaan, gestapelde woningen alleen in het noordwestelijke bestemmingsvlak.

Maximum aantal wooneenheden
Per bestemmingsvlak is een maximum aantal wooneenheden opgenomen op de verbeelding. De gekozen aantallen bieden zo enige flexibiliteit ten aanzien van de te realiseren woningtypen (ten opzichte van het stedenbouwkundig plan), zodat de deelplannen vraaggericht ontwikkeld kunnen worden. In de regels is opgenomen dat het totaal aantal woningen niet meer dan 145 mag bedragen.

Goot- en bouwhoogte
De maximale goot- en bouwhoogte voor woningen is aangegeven in het bouwvlak door middel van de aanduiding 'maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)' .

Situering gebouwen
Omdat het bestemmingsplan ontwikkelingsgericht is, is gekozen voor globale situeringsvereisten. Per bestemmingsvlak is een bouwvlak opgenomen. Deze omvat een groot deel van de bestemmingsvlakken, waardoor bij de nadere planuitwerkingen nog flexibileit aanwezig is voor het bepalen van de exacte situering van de woningen. Zo kan optimaal op specifieke wensen of marktomstandigheden worden aangesloten. Aangezien de nieuwe percelen aan de oostzijde van het plangebied aansluiten op achtertuinen van bestaande woningen, is in het kader van de rechtszekerheid van omwonenden ervoor gekozen om middels een aanduiding, aansluitend aan de achtertuinen, te reguleren dat hier geen hoofdgebouwen gerealiseerd mogen worden. Bijbehorende bouwwerken zijn hier uiteraard wel toegestaan.

Bijbehorende bouwwerken (aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen) zijn binnen het bouwvlak toegestaan. De oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken is gemaximeerd op 50 m2. Erkers e.d. zijn ook buiten het bouwvlak toegestaan.

In de regels is een afwijkingsmogelijkheid opgenomen om op percelen bij vrijstaande en twee-aaneengebouwde woningen met een oppervlakte van meer dan 500 m² een maximale oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken van 80 m² toe te staan.

Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Ten aanzien van bouwwerken, geen gebouwen zijnde is als uitgangspunt gehanteerd dat deze op het gehele bouwperceel zijn toegestaan. De maatvoering van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, is gerelateerd aan de ligging. Binnen het bouwvlak mag deze niet meer bedragen dan 2,0 m, hierbuiten maximaal 1,0 m. In afwijking van het voorgaande geldt dat de bouwhoogte van pergola's maximaal 2,75 m mag bedragen.

Aan huis verbonden beroep/ bedrijf
Binnen de woonfunctie worden onder voorwaarden nevenactiviteiten toegelaten, die qua functie ondergeschikt zijn aan de woonfunctie. In het verleden werd hiervoor het onderscheid gemaakt tussen aan huis verbonden beroepen en aan huis verbonden bedrijven.

In dit plan is ervoor gekozen om de mate van publieksaantrekkende werking van de activiteiten als relevant onderscheid te hanteren tussen activiteiten die wel gewenst zijn in een woonomgeving en activiteiten die onder omstandigheden gewenst kunnen zijn in een woonomgeving. De 'niet-publieksgerichte aan huis verbonden beroeps- en bedrijfsactiviteit' is rechtstreeks mogelijk, mits wordt voldaan aan een aantal voorwaarden. De 'publieksaantrekkende beroeps- en bedrijfsactiviteit aan huis' is mogelijk indien hiervoor een omgevingsvergunning is verleend.

Het onderscheid richt zich zoals vermeld op het al dan niet publieksaantrekkend zijn van de activiteit. Hierbij is ervan uitgegaan dat een niet-publieksaantrekkende activiteit (geen verkeersaantrekkende werking/ geen parkeerdruk) doorgaans zonder problemen in een woning zal kunnen plaatsvinden. Het betreft activiteiten met een introvert karakter, die inherent zijn aan de woonfunctie, zoals kantoorfuncties en ateliers.

Om de beperkte omvang van het aan huis verbonden beroep/ bedrijf te waarborgen is deze gemaximeerd op 45 % van de vloeroppervlakte van de woning, tot een maximum van 45 m². Tevens is in de regels opgenomen dat de bewoner het beroep of bedrijf aan huis zelf dient uit te oefenen.

Uitgangspunt is dat geen milieuvergunningplichtige bedrijven worden toegestaan. Dit is van belang om te voorkomen dat activiteiten kunnen plaatsvinden, die weliswaar geen publieksaantrekkend karakter hebben, maar die in verband met milieuaspecten niet bij de woonfunctie passen. De aan huis verbonden functies zijn toegestaan in de woning en de bijbehorende bouwwerken.

De publieksaantrekkende beroeps- of bedrijfsactiviteiten aan huis kunnen wel verkeersaantrekkend zijn en zijn daarom enkel toegestaan indien hiervoor door burgemeester en wethouders een omgevingsvergunning is verleend. De activiteiten dienen kleinschalig te zijn en in te passen in de woonomgeving. Voorbeelden zijn persoonlijke dienstverlening (kapper/ pedicure), medische/ therapeutische dienstverlening en ambachtelijke bedrijvigheid.

Waarde - Archeologie 2 (dubbelbestemming)
In het plangebied is 1 dubbelbestemming opgenomen, te weten 'Waarde - Archeologie 2'. Deze dubbelbestemming heeft tot doel om de archeologisch te verwachten waarden in de bodem te beschermen. Bij (bouw)werkzaamheden met een in de dubbelbestemming weergegeven omvang dient de initiatiefnemer te onderzoeken of er bijzondere archeologische waarden voorkomen. Daarbij is een regeling voor de omgevingsvergunning opgenomen: hierin worden bepaalde werken en/of werkzaamheden omgevingsvergunningsplichtig gesteld (inclusief enkele uitzonderingen). Bij de beoordeling van de vraag of en in welke mate bepaalde werken en/of werkzaamheden toelaatbaar worden geacht, gelden enkele maatstaven. Werken en werkzaamheden die geen verband houden met de beoogde doeleinden, of die onevenredig afbreuk doen aan de beoogde waarden en kwaliteiten zijn ontoelaatbaar. De aanvaardbaarheid van werken of werkzaamheden, die wel verband houden met (één van) de beoogde doeleinden, is afhankelijk van de mate waarin deze werken en/of werkzaamheden afbreuk doen aan de overige doeleinden binnen de desbetreffende bestemming.

Vrijwaringszone - Molenbiotoop (algemene aanduiding)

In de algemene aanduidingsregels is een bepaling opgenomen voor de molenbiotoop van molen 'De Haag'. Zoals in 4.2.2 is weergegeven vormt de realisatie van de Hutgraaf geen belemmering van de windvang van de molen. De aanduiding 'vrijwaringszone - molenbiotoop 400 m ' heeft in voorliggend bestemmingsplan dan ook alleen een indicatieve functie.

Hoofdstuk 4 Beleidskader

4.1 Nationaal Beleid

4.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Per 1 juli 2008 is de nieuwe Wet ruimtelijke ordening (Wro) in werking getreden. Een van de centrale uitgangspunten is de scheiding tussen beleid en normstelling. Het beleid wordt in eerste aanzet vormgegeven in een structuurvisie en is juridisch alleen nog bindend voor de rijksoverheid. Naast integraal planologisch beleid, kunnen bij Algemene Maatregel van Bestuur regels worden gesteld omtrent bestemmingsplannen. De algemene regels bewerkstelligen dat nationale ruimtelijke belangen doorwerken tot op lokaal niveau, in die zin dat respectievelijk provinciale inpassingsplannen en gemeentelijke bestemmingsplannen daarop moeten worden afgestemd.

De kaders van het nieuwe rijksbeleid zijn opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) die op 13 maart 2012 door de Minister van I&M is vastgesteld. In de SVIR schetst het Rijk de ambities tot 2040 en de doelen, belangen en opgaven tot 2028. Daarmee moet Nederland concurrerend, bereikbaar en veilig worden. De structuurvisie gaat uit van het adagium 'decentraal, tenzij'. Het rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Dit betekent dat de verantwoordelijkheid voor het ruimtelijk beleid meer bij provincies en gemeenten komen te liggen. Het Rijk zal zich alleen bezig houden met de zaken die prioriteit hebben. Afspraken over verstedelijking, groene ruimte en landschap laat het Rijk over aan de provincies en gemeenten. Bij het beheren en ontwikkelen van natuur krijgen boeren en particulieren in het landelijk gebied een grotere rol. De structuurvisie is juridisch vertaald in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro).

In het plangebied zijn geen nationale belangen in het geding.

4.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Kern van de Wro is dat alle overheden hun ruimtelijke belangen vóóraf kenbaar maken en aangeven langs welke weg zij die belangen denken te realiseren. Het rijk en provincies bemoeien zich voortaan uitsluitend met wat daadwerkelijk van nationaal respectievelijk van provinciaal belang is. Ook moeten rijk en provincies duidelijk maken of de borging van een belang gevolgen heeft voor ruimtelijke besluitvorming door provincies en gemeenten.

Indien nationale of provinciale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, kunnen bij of krachtens Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) respectievelijk provinciale verordening regels worden gesteld omtrent de inhoud van bestemmingsplannen. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is op 30 december 2011 deels in werking getreden en met enkele onderwerpen aangevuld per 1 oktober 2012. In het Barro, ook wel bekend als de AMvB Ruimte, zijn 13 nationale belangen opgenomen die juridische borging vereisen. Het besluit is gericht op doorwerking van de nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Inhoudelijk gaat het om nationale belangen die samenhangen met het beschermen van ruimtelijke functies, zoals natuur in de Ecologische Hoofdstructuur (EHS), of met het vrijwaren van functies. Dat betekent dat de AMvB regels geeft over bestemmingen en het gebruik van gronden. Daarnaast kan zij aan de gemeente opdragen in de toelichting bij een bestemmingsplan bepaalde zaken uitdrukkelijk te motiveren.

Ladder voor duurzame verstedelijking

Het rijk heeft 'de ladder voor duurzame verstedelijking' geïntroduceerd. De ladder is per 1 oktober 2012 ook als procesvereiste opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6 lid 2). De 'ladder voor duurzame verstedelijking' heeft als doel om zorgvuldig ruimtegebruik te stimuleren en overprogrammering op regionaal niveau te voorkomen. De ladder bestaat uit drie treden (de 3 B's):

  1. 1. Behoefte: voorziet de voorgenomen stedelijke ontwikkeling in een actuele regionale behoefte waarin nog niet elders in de regio is voorzien? Het kan zowel om een kwantitatieve als een kwalitatieve behoefte gaan.
  2. 2. Binnen- of buitenstedelijk: indien er sprake is van een actuele regionale behoefte, dan moet worden beoordeeld of deze in bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden gerealiseerd, eventueel door benutting van beschikbare gronden, herontwikkeling of transformatie van bestaande locaties.
  3. 3. Bereikbaarheid met meerdere modaliteiten: indien gekozen moet worden voor een locatie buiten het stedelijke gebied, dan gaat de voorkeur uit naar een plek die (in de toekomst) bereikbaar is via verschillende vervoerswijzen.

In het kader van de duurzame ladder wordt ten aanzien van de definitie van bestaand stedelijk gebied de definitie uit de Bro gehanteerd: “bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal-culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur.”

De toepassing van de ladder betekent voor de woningen in het plangebied:

  1. 1. In regionaal verband is een bovengrens voor het aantal te bouwen woningen bepaald en heeft de gemeente een keuze gemaakt voor te realiseren projecten. De oorspronkelijke taakstelling voor gemeente Beuningen (vastgelegd in het Regionaal Plan) betrof de bouw van circa 2000 woningen tot 2020. In het licht van de afnemende bevolkingsgroei, de veranderende economie, een dreigend eenzijdig aanbod en overaanbod van woningen voor gezinnen en een sterke regionale concurrentie, is deze taakstelling opnieuw vastgesteld. Door de bouw van circa 800 woningen tot 2020 kan de huishoudenstoename in de gemeente opvangen worden. Jaarlijks worden dus gemiddeld 80 woningen (netto) gerealiseerd. Het accent ligt op Beuningen en Ewijk. Alleen bij ontwikkelingen die anders lopen dan verwacht (vertraging) of bij bijzonder goede initiatieven zal een andere afweging gemaakt kunnen worden. Deze herijking is in regionaal verband afgestemd en ook vertaald in de regionale Verstedelijkingsvisie 'Van Koers naar Keuze'. Als gevolg van deze herijking heeft de gemeente de beoogde woningbouwlocaties opnieuw tegen het licht gehouden en heeft er een prioritering plaatsgevonden. De Hutgraaf is één van de te ontwikkelen woningbouwlocaties. Conform de gemeentelijke Structuurvisie worden hier 180 woningen gerealiseerd, dit bestemmingsplan gaat uit van maximaal 145 woningen.
  2. 2. De locatie de Hutgraaf betreft de voormalige sportvelden, die voor herontwikkeling vrij zijn gekomen na de realisatie van sportpark De Ooigraaf. Het sportpark is gelegen in bestaand stedelijk gebied.
  3. 3. Aangezien de Hutgraaf een inbreidingslocatie betreft is deze trede niet meer aan de orde.

Op grond van artikel 2.2.1.1. van de Omgevingsverordening zijn nieuwe kwantitatieve woningbouwafspraken nodig. Deze zijn in april 2015 gemaakt en op 14 april 2015 door het college onderschreven. In deze nieuwe afspraken is voor de gemeente Beuningen opgenomen dat jaarlijks gemiddeld 70 woningen tot 2025 gerealiseerd mogen worden. In deze actuele afspraken is de Hutgraaf ook als woningbouwlocatie opgenomen. Deze afspraken zijn in juni 2015 bekrachtigd door Gedeputeerde Staten van de provincie.

Naast de woningen wordt in het plan op een paar plekken kleinschalige maatschappelijke voorzieningen mogelijk gemaakt. Met deze functies wordt mede invulling gegeven aan de 'Vitale wijk gedachte' van de gemeente, zoals ook opgenomen in de gemeentelijke Structuurvisie. Een vitale wijk is een krachtige wijk waar mensen van verschillende generaties samen wonen en waar sociale verbanden belangrijk zijn. In een vitale wijk is ruimte voor verschillende doelgroepen, van starters tot ouderen. In een vitale wijk kan iedereen zelfstandig wonen, ook als zij zorg of ondersteuning nodig hebben. De aard en schaal van deze voorzieningen zijn echter zodanig dat zij slechts op wijkniveau of hooguit op lokaal niveau binding hebben. Bovendien is het planopzet ten aanzien van deze voorzieningen flexibel van aard. Voor 2 van de 3 locaties waar maatschappelijke voorzieningen mogelijk zijn, zijn deze 'inwisselbaar' met woonruimte. De 3e locatie, gelegen aan de oostzijde (ten zuiden van de tennisbanen), wordt nader ingevuld met de wijkbewoners, zodat optimaal kan worden ingespeeld op de specifieke behoefte.

De ontwikkeling van de Hutgraaf is passend binnen de 'Ladder voor duurzame verstedelijking'.

4.1.3 Conclusie

In het plangebied zijn geen nationale belangen in het geding.

4.2 Provinciaal & Regionaal Beleid

4.2.1 Omgevingsvisie

Op 14 januari 2014 stelde het college van Gedeputeerde Staten de Omgevingsvisie en de bijbehorende Omgevingsverordening vast. In de Omgevingsvisie staan de hoofdlijnen van het beleid en in de Omgevingsverordening de regels. Het Waterplan, het Provinciaal Verkeer en Vervoer Plan, het Streekplan, het Milieuplan en de Reconstructieplannen zijn herzien en samengebracht in de nieuwe Omgevingsvisie. Provinciale Staten hebben de Omgevingsvisie in hun vergadering van 9 juli 2014 vastgesteld. De Omgevingsverordening is op 24 september vastgesteld. De Omgevingsvisie en -verordening zijn beiden op 18 oktober 2014 in werking getreden.

De provincie kiest er in deze Omgevingsvisie voor om vanuit twee hoofddoelen bij te dragen aan gemeenschappelijke maatschappelijke opgaven. Deze zijn:

  1. 1. een duurzame economische structuur;
  2. 2. het borgen van de kwaliteit en veiligheid van onze leefomgeving.

Ruimte in kleinere kernen en vrijgekomen bebouwing in het landelijk gebied kan worden benut voor wonen en nieuwe economische dragers en als versterking van de vitaliteit van het landelijk gebied. Bij de nadere invulling van de uitgangspunten wordt ruimte gelaten voor lokale of regionale initiatieven door gemeenten of regionale samenwerkingsverbanden. Bouwprogramma's voor nieuwe woningen zijn daarbij in regionaal verband afgestemd. Waar mogelijk kan lokaal maatwerk worden geleverd.

De strategie van de provincie om de doelen van 'duurzame economische structuurversterking' en 'een gezonde en veilige leefomgeving' te bereiken wordt gevoed door het besef dat stad en land elkaar nodig hebben. De provincie gaat voor:

  • sterke steden, van belang voor toekomstige aantrekkingskracht, waar kennis zich samenbalt en waar veel jongeren naar toe trekken, waar ook nu al de meeste mensen wonen en werken;
  • een vitaal platteland, waar mensen inspelen op grote veranderingen, waar inwoners zich actief inzetten voor hun gezamenlijke toekomst, een platteland met een eigen economische kracht en een grote natuurlijke en landschappelijke waarde, waar kwaliteit en vitaliteit samen op gaan.

Als leidend principe hanteert de provincie de Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik. Dit houdt in dat in bestemmingsplannen die voorzien in een stedelijke ontwikkeling moet worden aangegeven hoe met de ladder is omgegaan, zie ook 4.1.2. De provincie hanteert voor de bepaling van bestaand stedelijk gebied de definitie uit het Bro.

4.2.2 Omgevingsverordening

De omgevingsverordening vormt de juridische doorwerking van het beleid uit de Omgevingsvisie in regels. van. De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen. De Omgevingsverordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de Provincie Gelderland. Dit betekent dat vrijwel alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening. Het gaat hierbij om regels op het gebied van ruimtelijke ordening, milieu, water, verkeer en bodem.

Wonen

In tegenstelling tot de hiervoor geldende RVG zijn in de Omgevingsverordening geen (woningbouw)contouren en zoekzones opgenomen. Dit verstedelijkingsbeleid is vervangen door de toepassing van de Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik. In lijn met de Omgevingsvisie is het derhalve mogelijk lokaal maatwerk te leveren.

Ten aanzien van 'Wonen' is in artikel 2.2.1.1 opgenomen dat in een bestemmingsplan nieuwe woonlocaties en de daar te bouwen woningen slechts worden toegestaan wanneer dit past in het vigerende door Gedeputeerde Staten vastgestelde Kwalitatief Woonprogramma voor de betreffende regio successievelijk het door Gedeputeerde Staten vastgestelde Regionaal Programma Wonen. Zoals ook is weergegeven in 4.1.2 is de ontwikkeling van de Hutgraaf onderdeel van de regionaal afgestemde woningbouwopgave.

Molenbiotoop

Binnen de kern Beuningen is de standerdmolen 'De Haag' gelegen. Ten behoeve van het waarborgen van de windvang van deze molen is in het bestemmingsplan Kern Beuningen een beschermingsregeling opgenomen, die is afgestemd op de bepalingen uit de (ingetrokken) Molenverordening Gelderland en de bijbehorende Uitvoeringsregeling. Met het regelen van de molenbiotoop wordt tevens voldaan aan het bepaalde in de Omgevingsverordening. In artikel 2.8.2.1 onder 1 is opgenomen dat in bestemmingsplannen die betrekking hebben op gronden gelegen binnen een molenbiotoop geen nieuwe bebouwing danwel beplanting is toegestaan, tenzij in de toelichting bij het bestemmingsplan wordt aangetoond dat het functioneren van de molen door middel van windvang niet wordt beperkt. Hierbij is het begrip 'molenbiotoop' gedefinieerd als de 'omgeving van een molen gelegen binnen een straal van 400 m, gerekend vanaf het middelpunt van de molen'.

De bouwregels met betrekking tot de maximaal toegestane bouwhoogte van bouwwerken zijn in bestemmingsplan Kern Beuningen afgestemd op de algemeen gangbare molenbiotoopformule (www.molenbiotoop.nl), die voorheen opgenomen was in de ingetrokken Gelderse Molenverordening. Deze luidt als volgt:

H(x) = X/n + c * z

waarin:

H(x) = maximale toelaatbare hoogte van een obstakel op afstand x (in meters). De toelaatbare hoogte wordt gemeten vanaf het waterpasniveau van de begane grond of het maaiveld van de molen;

X = afstand van een obstakel tot de molen (in meters), het dichtsbijzijnde bouwvlak in de Hutgraaf is op 274 meter van de molen gelegen.

n = een constante, afhankelijk van de ruwheid van de omgeving en de maximaal toelaatbare windreductie. Hiervoor worden de volgende waarden gebruikt: 140 voor open, 75 voor ruw en 50 voor gesloten gebied.

c = een constante, afhankelijk van de maximaal toelaatbare windreductie, gewoonlijk met de waarde 0,2, zijnde de constante behorend bij een algemeen aanvaardbaar geachte windsnelheidsreductie tot 95 %;

z = askophoogte (helft van lengte gevlucht + eventueel de hoogte van de belt, berg of stelling)

Op basis van de informatie op basis van de Molenbiotoopinventarisatie Gelderland 2009 leidt het bovenstaande tot de volgende uitkomsten:

n: het gebied rondom de molen is aan te merken als een gesloten gebied, dus de ruwheidscoëfficiënt is 50;

c: constante = 0,2;

z: de vlucht van de molen is 22,5 m, dus de halve lengte is 11,25 m. De molen is op een molenberg gelegen, met een hoogte van 2,75 m. Dit betekent dat de askophoogte 11,25+2,75 m=14 m bedraagt.

Binnen een afstand van 100 m vanaf het middelpunt van de molen mogen er zich geen obstakels bevinden met een bouwhoogte die hoger is dan het onderste punt van de verticaal staande wiek (= 2,75 m boven maaiveld). De maximale bouwhoogte wordt gerelateerd aan de begane grond van de molen. Voor zover ter plaatse van een op te richten bouwwerk het maaiveld hoger respectievelijk lager is gelegen, dient de afstand van het maaiveld tot het onderste punt van de verticaal staande wiek in de maximale hoogte te worden verdisconteerd. Het maaiveld ter plaatse van de molen is 10,9 m +NAP.

afbeelding "i_NL.IMRO.0209.BPHutgraafBeun-vadf_0014.png"

Schematische weergave molenformule

In de praktijk resulteert de biotoopformule in open gebied ongeveer in de 1 op 100 regel. Dit betekent dat elke 100 meter verder van de molen het obstakel 1 meter hoger mag zijn. Slechts in een open polderlandschap is dit werkelijk haalbaar. Een te bouwen boerderij met een nokhoogte van 10 meter zou echter dan op ongeveer 1 kilometer van de molen moeten staan. De toepassing van de formule is een eerste benadering, die gevolgd moet worden door een preciezere beoordeling. In een stedelijk, gesloten gebied is een omrekening naar een dergelijke vuistregel bovendien niet mogelijk, doordat reeds sprake is van meerdere belemmerende factoren als aanwezige bebouwing, bomen e.d.

Indien sprake was geweest van een volledig vrij veld rondom, dan betrof de maximale bouwhoogte ter plaatse van het dichtsbijzijnde bouwvlak in de Hutgraaf conform de de molenformule 274/50 + 0,2*14 = 5,5 + 2,8 = 8,3 m. In de bestaande situatie is echter rondom de molen een woonbuurt aanwezig met een bouwhoogte van maximaal 10 m. Uitgaande dat vanwege de ruwheid van het gebied hier in basis de 1 op 50 regel van toepassing is, kan de maximale bouwhoogte (na 100 meter) iedere 50 m met 1 m worden verhoogd. Dit betekent dat op een afstand van 274 m vanaf de molen de bouwhoogte in principe 10+((274-100)/50)= 13,48 m mag bedragen. Dit betekent dat de ontwikkeling van de Hutgraaf geen invloed heeft op de windvang van de molen:

  • voor het dichtsbijzijnde bouwvlak is een maximale goot- respectievelijk bouwhoogte opgenomen van 10 en 14 m. De goothoogte voldoet ruimschoots, voor de bouwhoogte is sprake van een beperkte overschrijding van de berekende hoogtemaat. Deze is echter minimaal. Bovendien betreft dit de bouwhoogte die (overwegend) op grotere afstand dan de berekende 274 m vanaf de molen bereikt zal worden.
  • de Hutgraaf is ten zuiden van de molen gelegen, het nieuwe woongebied is derhalve niet gelegen in de overheersende windrichting.
  • Bovendien is op en direct om de Hutgraaf reeds sprake van hoog opgaande beplanting (hoger dan de maximale bouwhoogte), waardoor reeds sprake is van belemmering van de windvang. De nieuwbouw zal geen extra belemmering opwerpen.

De ontwikkeling van de Hutgraaf is niet van invloed op de windvang van de molen. Ook in de provinciale biotoopinventarisatie wordt de molenbiotoop van De Haagh beoordeeld als matig en dat verandert nauwelijks door de ontwikkeling van de Hutgraaf. De provincie heeft in haar reactie dan ook aangegeven dat in de praktijk de invloed op de windvang van de molen zo marginaal is, dat de molen voldoende kan blijven functioneren. De aanduiding 'vrijwaringszone - molenbiotoop 400 m ' heeft in voorliggend bestemmingsplan dan ook alleen een indicatieve functie (geeft aan dat de molenbiotoop over het plangebied ligt).

Het bestemmingsplan is daarmee tevens passend in de Omgevingsvisie en -verordening van de provincie.

4.2.3 Regionaal Plan 2005 - 2020

De Stadsregio Arnhem – Nijmegen heeft in het Regionaal Plan de gemeenschappelijke beleidsambities vastgelegd tot 2020. Gestreefd wordt naar een hoogwaardige regionale ontwikkeling van de Stadsregio als geheel. De Stadsregio wil zich verder ontwikkelen als een aantrekkelijke regio voor huishoudens, bedrijven en bezoekers. Het Regionaal Plan (alsmede de herijking hiervan: 'Van koers naar keuze: Integrale visie op de gebundelde kracht van stad en land', juni 2011) zet hiervoor de hoofdlijnen uit en biedt andere partijen aanknopingspunten om de komende jaren hieraan samen te werken.

De oorspronkelijke taakstelling voor gemeente Beuningen (vastgelegd in het Regionaal Plan) betrof de bouw van circa 2000 woningen tot 2020. In het licht van de afnemende bevolkingsgroei en de veranderende economie is deze taakstelling opnieuw vastgesteld. Door de bouw van circa 800 woningen tot 2020 kan de huishoudenstoename in de gemeente worden opvangen. Deze herijking, waarin ook de woningbouw op de locatie de Hutgraaf is opgenomen, is in regionaal verband afgestemd en ook vertaald in de regionale Verstedelijkingsvisie ‘Van Koers naar Keuze’. Zoals onder andere in 4.1.2 is beschreven is deze ontwikkeling passend in de regionale afspraken.

4.2.4 Conclusie

Dit bestemmingsplan is passend binnen het provinciale en regionale beleid.

4.3 Gemeentelijk Beleid

4.3.1 Strategische visie

In 2008 – 2009 is onderzoek gedaan naar de gewenste toekomst van de gemeente. Uit dit onderzoek is de strategische visie voorgekomen. In overleg met bewoners, ondernemers, ambtenaren en deskundigen heeft de gemeenteraad zes strategische hoofdlijnen bepaald:

  1. 1. De vier verschillende kernen en gemeenschappen zijn uitgangspunt;
  2. 2. De gemeente Beuningen wil een compacte, servicegerichte en ondersteunende organisatie zijn;
  3. 3. In de gemeente Beuningen kun je duurzaam wonen en leven;
  4. 4. De gemeente Beuningen is zuinig op het buitengebied;
  5. 5. De economische ontwikkeling van de gemeente Beuningen past binnen het landschappelijke karakter;
  6. 6. De gemeente Beuningen is sterk verbonden met de regio en biedt goede leef- en recreatieruimte.

Een belangrijke troef van de gemeente Beuningen in de regio is het zeer uiteenlopende aanbod aan woningen met een tuin. De gemeente stuurt al meer dan 20 jaar op de kwaliteit van leven die in deze regio zo hoog is. Wonen is dan ook de belangrijkste bijdrage aan de omringende regio. De sferen in de gemeente lopen uiteen van uitgesproken dorps in Winssen en Weurt, via het suburbaan en groeiend Ewijk tot het netwerkgewijze, meer kleinstedelijke klimaat van Beuningen.

De gemeente heeft steeds welwillend een bijdrage geleverd aan de uitbreiding van de woningvoorraad in de regio. Maar de gemeenschap hecht ook veel waarde aan zorgvuldige inpassing, organische groei en een behoedzame verandering die past bij de gemeenschappen. De vergrijzing en de ontgroening vragen om slimme toekomstbestendige investeringen in voorzieningen, door flexibele oplossingen en clustering van activiteiten. De kracht van de gemeenschap zal in sterke mate afhangen van het vermogen om de inwoners als vrijwilligers en mantelzorgers te betrekken bij het in stand houden van de voorzieningen, die fijnmaziger en kleinschaliger zullen worden.

De klimaatverandering vereist dat de uitstoot van CO2 drastisch wordt teruggebracht en dat de inrichting klimaatbestendig wordt gemaakt. De gemeente wil de kwaliteit van de gemeente en de opgaven rondom duurzaamheid, met name op het gebied van wonen, een centrale rol geven. Dat betekent dat de gemeente meer wil doen dan wettelijk nodig is en haar eigen visie op kwaliteit van leven binnen de gemeente actief bewaakt en uitbouwt.

De gemeente Beuningen is en blijft vooral een woongemeente. Een belangrijke ontwikkeling is het verdwijnen van de scheiding tussen wonen en werken voor steeds meer mensen. De hoeveelheid bedrijven aan huis neemt gestaag toe; mensen werken meer thuis en recreëren meer op en rond hun werk. De provincie voorziet bovendien op termijn een forse afname van de beroepsbevolking; tot 2040 zelfs met meer dan 25 %. Grootschalig, industrieel ondernemen past niet meer in de gewenste identiteit van gemeente. Wel worden karakteristieken als (kleinschalig) initiatief, durf en toekomstgerichtheid genoemd.

4.3.2 Structuurvisie

De gemeenteraad heeft de Structuurvisie Gemeente Beuningen vastgesteld op 8 mei 2012. De gemeente wil een groene en dynamische gemeente zijn. In essentie is het ruimtelijk beleid er op gericht om ruimte te geven aan dynamiek, waarbij de groene kwaliteiten van het gebied worden gerespecteerd en deze waar dat kan versterkt. Het motto ‘Groen en dynamisch’ wordt via zes kernambities verder uitgewerkt.

Ambitie II Beuningen woongemeente: gedoseerde groei, oog voor kwaliteit

Beuningen wil zich, binnen de regio, onderscheiden als woongemeente in een sterke groene setting. Het streven is tweeledig. Enerzijds gaat de gemeente voor een gedoseerde groei van het aantal woningen, waarbij gedifferentieerd wordt gebouwd voor de juiste doelgroepen (senioren, starters, kleine huishoudens). De gemeente biedt een gevarieerd aanbod aan woonmilieus: landelijk, dorps en centrum-dorps wonen. Elke kern heeft een eigen karakter en de sociale structuur binnen de kern is een groot goed. Hiermee voegt Beuningen echt iets toe aan het regionale woningaanbod (vooral grootstedelijke milieus) en wordt geanticipeerd op de vraag uit de markt naar deze woonmilieus. De gemeente bouwt woningen om invulling te geven aan de eigen woningbehoefte. Anderzijds zet de gemeente in op de versterking van de kwaliteit van de bestaande bebouwing en omgeving. Binnen de grote plancapaciteit die Beuningen nu heeft, maakt de gemeente keuzes op basis van kwaliteit en geld. Sommige ontwikkelingen worden in tijd naar achteren geschoven.

De gemeente vindt het belangrijk dat er de komende jaren in iedere kern gebouwd wordt en dat daarbij sprake is van organische groei, passend bij de ontwikkeling van de kern. Geen grootschalige uitbreidingen, maar kleinschalige impulsen, passend bij de bestaande sfeer en identiteit. Daar waar mogelijk geeft de gemeente voorkeur aan inbreidingslocaties boven uitbreidingslocaties.

Prioritering beoogde woningbouwlocaties

In regionaal verband is een bovengrens voor het aantal te bouwen woningen bepaald en heeft de gemeente een keuze gemaakt voor te realiseren projecten. De oorspronkelijke taakstelling voor gemeente Beuningen (vastgelegd in het Regionaal Plan) betrof de bouw van circa 2000 woningen tot 2020. In het licht van de afnemende bevolkingsgroei, de veranderende economie, een dreigend eenzijdig aanbod en overaanbod van woningen voor gezinnen en een sterke regionale concurrentie, is deze taakstelling opnieuw vastgesteld. Door de bouw van circa 800 woningen tot 2020 kan de huishoudenstoename in de gemeente opvangen worden. Jaarlijks worden dus gemiddeld 80 woningen (netto) gerealiseerd. Er wordt gebouwd in iedere kern, maar niet jaarlijks. Het accent ligt op Beuningen en Ewijk. Alleen bij ontwikkelingen die anders lopen dan verwacht (vertraging) of bij bijzonder goede initiatieven zal een andere afweging gemaakt kunnen worden. Deze herijking is in regionaal verband afgestemd en ook vertaald in de regionale Verstedelijkingsvisie 'Van Koers naar Keuze'. Als gevolg van deze herijking heeft de gemeente de beoogde woningbouwlocaties opnieuw tegen het licht gehouden en heeft er een prioritering plaatsgevonden. De Hutgraaf is één van de te ontwikkelen woningbouwlocaties.

Hoofdopgaven Beuningen

In de kern Beuningen is de laatste jaren al veel geïnvesteerd. Daardoor kent de kern Beuningen op structuurniveau momenteel een beperkt aantal opgaven. De hoofdopgaven voor Beuningen zijn:

  1. 1. Aandacht voor cultuurhistorie
  2. 2. Versterken van de relatie met het omliggende landschap
  3. 3. Gebiedsopgave Asdonck
  4. 4. Herontwikkeling Hutgraaf, de vitale wijk
  5. 5. Afronding van het centrum
  6. 6. Evenemententerrein Beuningen

afbeelding "i_NL.IMRO.0209.BPHutgraafBeun-vadf_0015.jpg"

Uitsnede verbeelding Structuurvisie

Keuzes hoofdopgaven

Herontwikkeling Hutgraaf (vitale wijk)
Door de verplaatsing van de sportvelden liggen er kansen om de Hutgraaf met woningbouw her in te vullen. Net als bij locatie Asdonck wordt ingezet op de herontwikkeling naar een ‘vitale wijk’. De ligging van de tennisbanen en de wens om een goede overgang naar het open gebied te krijgen, is eveneens onderdeel van de integrale opgave. Ook op Hutgraaf is er de mogelijkheid om een gemeentebrede accommodatie te vestigen. Met de nieuwe ontwikkeling wordt ook de rol en functie van de wegen Lindentraat, Houtduiflaan en Burg. Gerardtslaan betrokken.

Om aan de toenemende behoefte aan verschillende typen van zorg- en woonzorgvormen te voldoen, is het streven om voor elke kern in Beuningen een woonzorgcomplex en een woonservicegebied te kunnen (blijven) aanbieden. In de kern Beuningen wordt het zorgcentrum Alde Steeg vernieuwd en uitgebreid met groepswoningen, een zorghotel en zorgappartementen, waar mensen met behoefte aan verschillende vormen van zorg, verpleging en behandeling permanent of tijdelijk kunnen wonen. Daarnaast wordt nagedacht over de realisatie van een woonservicegebied op locatie De Hutgraaf.

Specifiek voor de Hutgraaf ziet de gemeente een kans om met de herontwikkeling naar een woongebied en eventuele gemeentebrede accommodatie, ook de omliggende woonwijk een positieve impuls te geven waarmee hier een vitale wijk kan ontstaan. Voor de ontwikkeling van de Hutgraaf zijn stedenbouwkundige uitgangspunten vastgelegd in een notitie. De gemeente streeft naar een kwaliteit op de Hutgraaf die recht doet aan de locatie en de context. De volgende uitgangspunten gelden voor de gebiedsontwikkeling:

  • De Hutgraaf vertoont in ruimtelijke opzet, bebouwingsbeeld, architectonische uitwerking en inrichting van de openbare ruimte een duidelijke samenhang;
  • Het beeld van de Hutgraaf reageert in lijn en structuur op de aangrenzende woonbuurten waarbij maat en schaal in harmonie zijn met de omgeving;
  • Waar mogelijk openhouden van doorzichten van en naar het buitengebied en het laten binnendringen van het landschap;
  • De oorspronkelijke kenmerken van de oude landwegen zo veel mogelijk versterken waarbij de lintbebouwing langs de Lindenstraat duidelijk verschilt ten opzichte van overige bebouwing op de Hutgraaf, waarbij er wel een samenhang is;
  • Bebouwing langs de oude linten is geïnspireerd op de traditionele bebouwing met zadeldaken;
  • Duurzaamheid als uitgangspunt voor zowel de gebouwde voorziening als het openbaar gebied.

Conform het indicatieve woningbouwprogramma worden in de Hutgraaf 180 woningen gerealiseerd. Dit bestemmingsplan gaat overigens uit van maximaal 145 woningen.

4.3.3 Woonvisie

De gemeenteraad heeft de woonvisie op 27 september 2011 vastgesteld. De woonvisie vormt een leidraad voor het toekomstige woningbouwprogramma van Beuningen. In de woonvisie is aangegeven voor wie wordt gebouwd, aan welke woonmilieus wordt gedacht en globaal is aangegeven welke plekken voor woningbouw in aanmerking komen. Belangrijke items in de woonvisie zijn:

  • kwaliteit voor kwantiteit;
  • betaalbaarheid van de woningen;
  • duurzaamheid van de woningen;
  • sociale kwaliteit van het wonen en de woonomgeving;
  • aantrekkelijkheid van de fysieke woonomgeving;
  • wensen van de woonconsument centraal.

De kracht van de gemeente is het eigen karakter en de vitaliteit van de vier kernen. De bewoners waarderen het groen en dorps wonen nabij de grote stad. De gemeente is van mening dat zij met de schakering van landelijke, dorpse en centrum-dorpse woonmilieus een belangrijke functie in regionaal verband heeft, onder meer in aanvulling op de grootstedelijker milieus. De gemeente Beuningen wil de komende jaren met een actief woonbeleid haar kwaliteiten als woongemeente versterken. De gemeente werkt aan aantrekkelijke woonmilieus en vitale kernen en wijken en zet in op wonen voor verschillende doelgroepen. Uitgangspunt voor de aanpak per kern is een gedifferentieerde bevolkingsopbouw die de vitaliteit van de kern of de wijk ten goede komt. De gemeente biedt een gevarieerd woningaanbod, zodat iedereen (oud en jong) die in Beuningen in de eigen wijk of kern wil (blijven) wonen een passend huis kan vinden, zowel economisch als qua leefstijl en levensfase.

Het toevoegen van nieuwe woningen is aanvullend op de bestaande voorraad en afgestemd op de demografische ontwikkeling van het dorp of de wijk. Woningbouw sluit aan bij de behoefte per kern. De gemeente vindt het belangrijk dat er de komende jaren in iedere kern gebouwd wordt en dat daarbij sprake is van organische groei. Geen grootschalige uitbreidingen, maar kleinschaliger impulsen, passend bij de bestaande sfeer en identiteit van de kern. Waar mogelijk geeft de gemeente de voorkeur aan een inbreidingslocatie boven een uitbreidingslocatie, maar woonmilieu en doelgroep bepalen mede de keuze. Gemiddeld worden per jaar 80 woningen gerealiseerd, waarbij de nadruk op Beuningen en Ewijk wordt gelegd. De herijking van het woningbouwprogramma is in regionaal verband afgestemd en ook vertaald in de regionale Verstedelijkingsvisie 'Van Koers naar Keuze'.

Er moeten dus voldoende woningen zijn, van de juiste kwaliteit en prijs. De gemeente heeft een indicatief woningbouwprogramma dat uitgangspunt is voor de nieuwbouw. Dit programma is dynamisch, zodat het bijgesteld kan worden als er nieuwe kansen, ontwikkelingen of tegenvallers zich voordien. In het programma legt de gemeente het accent op die groepen die binnen haar verantwoordelijkheid valt, namelijk senioren, zorgvragers, starters, lage inkomens en bijzondere doelgroepen. Daarnaast zit er in het programma nog voldoende ruimte (55-65%) waarbinnen ontwikkelaars de vrijheid hebben om plannen te ontwikkelen die aansluiten op andere woonvragen. Binnen het programma is ook ruimte voor de woningcorporatie voor het maken van de gewenste kwaliteitsslag van haar huurwoningenvoorraad. De gemeente gaat uit van de bouw van 30-35% sociale huurwoningen.

Beuningen is vanwege haar voorzieningenniveau aantrekkelijk voor senioren en zorgvragers. In het kader Wonen Welzijn en Zorg is aangegeven dat Beuningen gezien haar omvang 2 woonservicezones zou kunnen bevatten. Het is daarom wenselijk dat in en rondom het centrum van Beuningen woningen toegevoegd worden die geschikt zijn voor deze beide doelgroepen. Met name de inbreidingslocatie Hutgraaf en het Asdonckterrein zijn gezien hun ligging geschikt voor deze doelgroepen, al dan niet in combinatie met een zorgpunt.

4.3.4 Gemeentelijk Verkeers- en Vervoerplan

Eind 2011 heeft de gemeenteraad het Gemeentelijk Verkeer- en Vervoerplan (GVVP) vastgesteld. In dit plan staat hoe de gemeente omgaat met verkeersveiligheid, openbaar vervoer, bereikbaarheid en duurzaamheid.

Het doel van dit plan is een verkeersveilig, leefbaar en bereikbaar Beuningen tot 2020. Het plan beschrijft eerst de knelpunten en visies voor de verschillende thema's. Daarna komen de gewenste verkeersmaatregelen aan bod in combinatie met een uitvoeringsplan.

De gemeente streeft er naar de verkeersveiligheid verder te verbeteren en het verkeer in goede banen te leiden. Dit wil de gemeente bereiken door het creëren van een robuuste verkeersstructuur. De belangrijkste maatregel, het realiseren van de zuidelijke structuurweg is inmiddels gerealiseerd. Ook de reconstructie van de Leigraaf is in voorbereiding.

Daarnaast wordt, door de Burgemeester Geradtslaan en de Houtduiflaan ook aan het netwerk van gebiedsontsluitingswegen toe te voegen en aan de volledige Van Heemstraweg de functie van gebiedsontsluitingsweg toe te kennen, een logische en herkenbare ontsluitingsstructuur voor Beuningen gecreëerd. Wel heeft de gemeente de wens om de Van Heemstraweg in het centrum van Beuningen af te waarderen zodat deze weg veel minder een barrière vormt in het dorp.

De snelfietsroute vormt een comfortabele verbinding vanaf de wijk Keizershoeve in Ewijk via de Koningstraat, de Burgemeester van Suchtelenstraat en de Nieuwe Pieckelaan in Beuningen naar Nijmegen.

Op lokaal niveau zijn infrastructurele aanpassingen gewenst op kruispunten en wegvakken. Met name het kruispunt Burgemeester Geradtslaan - Houtduiflaan en enkele kruispunten in het buitengebied verdienen hierbij de aandacht.

4.3.5 Groenbeleidsplan

De gemeenteraad van Beuningen heeft eind 2012 het groenbeleidsplan vastgesteld. Met de ontwikkeling van de groenstructuurkaart is het groene netwerk van de gemeente vastgelegd. De elementen en structuren op de groenstructuur:

  • hebben een hogere status dan overig groen;
  • hebben een streefbeeld en kwaliteit waar de gemeente actief aan werkt;
  • krijgen een hogere prioriteit bij beheer en onderhoud;
  • worden beschermd tegen kap of andere vormen van beschadiging of vernietiging.

De Burgemeester Gerardtslaan (deel ten noorden van plangebied) en de Lindenstraat zijn op de groenstructuurkaart aangewezen als historisch lint. Op deze plekken is niet de hoeveelheid of de uniformiteit van het groen belangrijk. Het gaat erom dat sortiment en compilatie bijdragen aan het historisch besef. De gemeente streeft niet naar het terugbrengen van een authentieke situatie want dat is in de meeste gevallen onmogelijk. De inrichting moet wel een duidelijke relatie leggen met de historie en het omringende landschap. De historische linten vormen de enige structuren die doorlopen in het buitengebied. Daarmee vormen zij ook een uitgelezen kans om die relatie te versterken. In de linten streeft de gemeente naar beelden zoals:

  • enkele solitaire oude bomen of bomen in groepen of rijtjes;
  • inheemse bomen die kunnen uitgroeien tot volle wasdom (bijvoorbeeld eiken, essen, elzen, berken, wilgen). Dit kan in rijverband, maar ook als natuurlijk gestrooide elementen;
  • knotwilgen in (berm-)gras, bij voorkeur langs een sloot of greppel;
  • plukken struweel;
  • hagen van liguster, haagbeuk of beuk;
  • fruitbomen;
  • elzenhagen op plekken waar afscherming gewenst is. Dit refereert aan de
  • singels rond fruitboomgaarden;
  • sloten of greppels met een begroeiing van riet en andere waterplanten.

Binnen één lint kunnen verschillende beelden voorkomen.

Bij nieuwe ontwikkelingen werkt de gemeente met een richtgetal groen dat aangeeft welke hoeveelheid openbaar groen de gemeente minimaal wil inbrengen bij een nieuwe ontwikkeling van woongebieden. Het richtgetal bedraagt 100 m2 per woning. Dit betreft een minimum oppervlak per woning, meer is altijd mogelijk. Afhankelijk van de stedenbouwkundige opzet is afwijking van de richtmaat mogelijk.

Het plan voor de Hutgraaf is zodanig ruim en groen opgezet dat voldaan wordt aan de richtmaat ten aanzien van groenoppervlak in de wijk. Door de bundeling van het groen langs de randen en de realisatie van de centrale parkzone wordt dit groene beeld versterkt en snippergroen voorkomen.

Vanuit de wens tot een duurzame samenleving wil de gemeente graag dat alle burgers de beschikking hebben over voldoende groen in hun woonomgeving dat uitnodigt tot buitenzijn en recreëren. Bij herontwikkeling en nieuwe ontwikkeling probeert de gemeente daarom groene zones aan te leggen: groene gebieden die door hun omvang en inrichting recreatieve waarden vertegenwoordigen. Deze parkachtige gebieden moeten minimaal de gelegenheid geven om er doorheen te wandelen, kinderen te laten spelen en even uit te rusten.

Deze groene zones vormen aanvullingen op het groen in het buitengebied. De groene zones in de kernen zijn meer ingericht op de stedelijke recreatie. Denk aan kinderspel, samenkomst, buurtfeesten, sportactiviteiten en parkbeleving. Deze zones dienen daardoor de burgers in hun dagelijkse woon-, werk-, en recreatiebehoeften. Een voordeel van de groene zones is dat ze binnen zichtafstand van woningen liggen en het gevoel van sociale veiligheid daardoor versterkt kan worden.

De gemeente streeft naar minimaal één groene zone per dorpskern. In de grotere kernen wordt gestreefd naar één groene zone per 500 woningen. Groene zones moeten gelijkmatig worden gespreid over de kern, zodat voor elke inwoner een groene zone binnen loopafstand ligt. De omvang van een nieuwe groene zone dient minimaal 10.000 m2 te bedragen.

Hoewel voor de Hutgraaf het geen vereiste was een groene zone te realiseren, is deze wel opgenomen in het stedenbouwkundig plan. Centraal in het woongebied is een parkzone opgenomen met een omvang van circa 10.870 m2. Deze groene zone biedt ruime mogelijkheid aan groen,spelen en ontmoeten en is een belangrijk onderdeel van de vitale wijk.

4.3.6 Handboek Kwaliteit Openbare Ruimte

De gemeente Beuningen heeft het Handboek Kwaliteit Openbare Ruimte vastgesteld. Dit handboek beschrijft per ruimtelijke eenheid (invalswegen, dijklint, entrees, woonerven e.d.) de ambities voor het beeld, belang en beheer van de openbare ruimte. Hierbij is onderscheid gemaakt in een kwaliteitsambitie voor de korte termijn 2012 - 2015 en een kwaliteitsambitie voor de lange termijn 2015 - 2030. Het handboek maakt gebruik van 4 kwaliteitsambities: 'sober', 'basis', 'bijzonder' en 'maatwerk'. Voor het plangebied geldt de kwaliteitsambitie 'basis'. Daarbij zijn in de aanbestedingsprocedure diverse documenten opgesteld, waarin de gemeente de eisen ten aanzien van de inrichting openbare ruimte voor de Hutgraaf nader heeft gespecificeerd.

4.3.7 Bomenverordening

De gemeenteraad van Beuningen heeft eind 2012 de Bomenverordening 2012 vastgesteld. De Bomenverordening is gekoppeld aan een 'Groene Kaart' (inclusief administratieve lijst). Hierop staan monumentale en waardevolle particuliere en gemeentelijke houtopstanden. Bomen op de Groene Kaart vallen onder het kapverbod. Voor de monumentale en waardevolle bomen geldt een ontheffingsstelsel. Voor gemeentelijke bomen zonder monumentale of waardevolle status geldt een vergunningsstelsel. Op de 'Groene Kaart' zijn in het plangebied voor de Hutgraaf geen bomen aangeduid.

4.3.8 Speelruimteplan

In het Speelruimteplan (vastgesteld 25 februari 2003) is het kind het uitgangspunt. De behoefte aan spelend ontdekken, - bewegen en - ontmoeten vormt de basis voor de toekomstige verdeling van de speelplaatsen. Speelruimte wordt gevonden in de hele openbare ruimte, informele, en op specifieke speelplaatsen, formeel. Het speelruimteplan richt zich op 4 facetten:

  • verbeteren van informele speelruimte;
  • een goed verdeling van de formele speellocaties;
  • het onderhoud en beheer;
  • de richtlijnen voor speelruimte in nieuwe wijken.

Met betrekking tot het groen en recreatieve voorzieningen gelden de volgende uitgangspunten:

  • het scheppen van voorwaarden voor het behouden en/ of versterken van die groenelementen die van belang zijn als functie en/ of vormgevend element; uitgeven is ongewenst;
  • bij herinrichting van straatprofielen wordt zoveel mogelijk rekening gehouden met een sterke groenstructuur en groen karakter;
  • speelvoorzieningen worden ingericht volgens het bestaande speelruimteplan.

In de Hutgraaf worden ruime mogelijkheden voor spelen gecreëerd. In het plan zijn diverse plekken opgenomen, waar speelvoorzieningen voor de verschillende leefstijdsgroepen wordt gerealiseerd. Daarnaast biedt het plan door de aanleg van de parkzone, ruime mogelijkheden voor informeel spelen.

4.3.9 Conclusie

Dit bestemmingsplan is passend binnen het gemeentelijke beleid.

4.4 Conclusie

Dit bestemmingsplan is passend binnen het beleid van de verschillende overheden.

Hoofdstuk 5 Milieu- & Omgevingsaspecten

5.1 Bodem

5.1.1 Regelgeving

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dient in verband met de uitvoerbaarheid van een project rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). De Wet bodembescherming heeft betrekking op landbodems; waterbodems vallen onder de Waterwet. Op grond van de Woningwet en de Bouwverordening dient voor elke individuele bouwlocatie aangetoond te worden dat de bodem geschikt is voor de beoogde bebouwing, alvorens een bouwvergunning verleend kan worden.

Bij het opstellen van een bestemmingsplan is de vraag of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het huidige of toekomstige gebruik van die bodem en of deze optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Het uitgangspunt hierbij is dat eventueel aanwezige bodemverontreiniging geen onaanvaardbaar risico oplevert voor de gebruikers van de bodem en dat de bodemkwaliteit niet verslechtert door grondverzet. Dit is het zogenaamde stand still-beginsel. Het vaststellen van de bodemkwaliteit wordt bij het opstellen/wijzigen van een bestemmingsplan alleen van belang geacht voor de locaties waar ontwikkelingen gepland zijn (zoals functiewijzigingen, bouwen, graven/ophogen). Bij nieuwe ontwikkelingen dient bekeken te worden of de bodemkwaliteit een belemmering op kan leveren voor de realisatie hiervan. Bijna altijd is het mogelijk om bodem geschikt te maken voor het gewenste gebruik. Het is echter mogelijk dat een plan financieel onuitvoerbaar wordt, bijvoorbeeld omdat de kosten van de sanering te hoog zijn. Bij een wijziging van de bestemming of van de functie wordt een bodemonderzoek alleen noodzakelijk geacht wanneer deze wijziging tevens een gevoeligere bodemgebruiksvorm inhoudt (bijvoorbeeld van bedrijvigheid naar wonen).

5.1.2 Doorvertaling bestemmingsplan

Vooruitlopend op de ontwikkeling van de Hutgraaf is een verkennend, nader en afperkend bodemonderzoek uitgevoerd (Oranjewoud, projectnr. 189020, 19 mei 2009). Tijdens het verkennende bodemonderzoek bleek op het noordelijke deel van de onderzoekslocatie sprake te zijn van een sterke verontreiniging aan zware metalen. Om de omvang van de verontreiniging met sterk verhoogde gehalten aan zware metalen te bepalen is een nader en afperkend bodemonderzoek uitgevoerd. Voor de overige delen van de onderzoekslocatie gaven de resultaten van het verkennend onderzoek geen aanleiding tot een dergelijke onderzoek.

Uit het nadere en afperkende onderzoek bleek dat sprake is van circa 2.250 m3 sterk verontreinigde grond, waarmee sprake was van een ernstig geval van bodemverontreiniging. Uit de zogenaamde Sanscrit berekening bleek dat sprake was van een onaanvaardbare risico's voor het ecosysteem en was de sanering spoedeisend. Deze sanering heeft inmiddels plaatsgevonden en weergegeven in een evaluatieverslag (Grontmij Nederland B.V., 13 juni 2013, GE-0103563, revisie DO). Op basis van het ingediende evaluatieverslag heeft de Omgevinsgdienst Regio Arnhem een "Besluit instemming evaluatieverslag" genomen (zaaknr. besluit 2013-011577, 17 oktober 2013). De Omgevingsdienst heeft ingestemd met het ingediende evaluatieverslag. Dit betekent dat de saneringslocatie na saneren geschikt is voor het gebruik wonen.

Vanwege de aanwezige asfaltverharding is het parkeerterrein bij de Plons nog niet onderzocht. Hier zijn echter verhardingen en groenvoorzieningen gepland, in het kader van deze functies is bodemonderzoek niet noodzakelijk.

Het aspect 'bodem' vormt geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.

5.2 Explosieven

In het plangebied heeft een explosievenonderzoek plaatsgevonden (Monshouwer, documentcode 72477-PVO-01, 7 juni 2011). Het onderzoeksgebied is afgezocht tot een diepte van 4,5 meter -MV. Dit gebied is afgezocht om de in de toekomst geplande werkzaamheden veilig uit te kunnen voeren. De aangetroffen significante objecten zijn allen geïdentificeerd en verwijderd. Resumerend kan gesteld worden dat er, met de gebruikte zoekmethodiek, verder geen significante objecten zijn gesignaleerd in het onderzochte gebied. Derhalve wordt het onderzochte gebied vrijgegeven in munitietechnische zin voor het uitvoeren van vervolgwerkzaamheden.

Het aspect 'explosieven' vormt geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.

5.3 Geluid

5.3.1 Regelgeving

De basis voor de ruimtelijke afweging van geluid is de Wet geluidhinder (Wgh) en het daaraan hangende Besluit geluidhinder (Bgh). Overeenkomstig de Wgh zijn (spoor-)wegen en industrieterreinen waar zich grote lawaaimakers kunnen vestigen voorzien van zones. Het gebied binnen deze zones geldt als akoestisch aandachtsgebied waar een toetsing uitgevoerd dient te worden. Daarbij beperkt de Wgh zich tot een toetsing ter plaatse van zogenaamde geluidsgevoelige objecten. Dit zijn onder andere woningen, onderwijsgebouwen, gezondheidszorggebouwen, kinderdagverblijven, woonwagenstandplaatsen en ligplaatsen voor woonboten.

In het geval er nieuwe geluidgevoelige objecten worden gerealiseerd, mag de geluidsbelasting niet meer bedragen dan de voorkeursgrenswaarde. Indien de geluidsbelasting hoger is dan de voorkeursgrenswaarde moeten maatregelen getroffen worden, om hieraan alsnog te kunnen voldoen. Blijkt dat niet mogelijk of op zwaarwegende bezwaren te stuiten van stedenbouwkundige, verkeerskundige, landschappelijke of financiële aard dan is het college van burgemeester en wethouders van de gemeente bevoegd tot het vaststellen van hogere waarden. Wanneer ook de maximaal te verlenen ontheffingswaarde wordt overschreden is in principe geen bouw van woningen of andere geluidgevoelige gebouwen mogelijk tenzij deze worden voorzien van dove gevels. De voorkeursgrenswaarde en maximaal toegestane geluidsbelasting voor nieuwe of bestaande geluidgevoelige bestemmingen verschillen per locatie en per geluidssoort.

In de Wgh en het Bgh is de zonering van wegen en het daarbij horende normenstelsel geregeld. Een zone is het akoestisch aandachtsgebied. Bij vaststelling van een bestemmingsplan dient voor alle wegen waarvan de zone een overlap met het plangebied kent, een akoestisch onderzoek te worden verricht (art.76 lid 1 Wgh). De breedte van deze zone is afhankelijk van het aantal rijstroken en de aard van de omgeving (stedelijk of buitenstedelijk). De definities van het buitenstedelijk en stedelijk gebied zijn opgenomen in artikel 1 van de Wgh. Als buitenstedelijk gebied wordt aangemerkt het gebied buiten de bebouwde kom en het gebied binnen de zone van een autoweg of autosnelweg, die binnen de bebouwde kom ligt. Conform artikel 74 lid 2 bevindt zich geen zone langs wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 km/uur geldt. Voor nieuwe woningen bedraagt de wettelijke voorkeursgrenswaarde 48 dB.

Naast de Wet geluidhinder is in het Bouwbesluit 2012 aangegeven dat de karakteristieke geluidswering van gevels zodanig moet zijn, dat bij nieuwe woningen de binnenwaarde (bij gesloten ramen) voor verblijfsgebieden niet hoger is dan 33 dB.

5.3.2 Doorvertaling bestemmingsplan

In het kader van de planontwikkeling is onderzoek uitgevoerd (De Roever omgevingsadvies, Akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai bestemmingsplan Hutgraaf gemeente Beuningen, documentnr. 20141116/C01/SB, 9 juli 2014). Uit de onderzoeksresultaten volgt dat de voorkeursgrenswaarde van 48 dB binnen het plangebied niet wordt overschreden door het wegverkeer op de Haagstraat en de Burgemeester van Suchtelenstraat. Vanwege de wegen Burgemeester Geradtslaan en de Houtduiflaan moet wel een hogere waarde procedure worden gevolgd, aangezien deze een geluidbelasting van meer dan 48 dB tot gevolg hebben in een gedeelte van het plangebied. De maximaal te ontheffen grenswaarde van 63 dB wordt niet overschreden.

Doordat de geluidbelasting vanwege wegverkeerslawaai in hoofdzaak plaatsvindt vanuit het noorden en westen zullen de woningen vanwege eigen en onderlinge afscherming beschikken over geluidluwe zijden zodat een goed woon- en leefklimaat mogelijk is. Om binnen de woning een acceptabel woon- en leefklimaat te hebben zal de geluidwering van de gevel moeten voldoen aan de in het Bouwbesluit opgenomen minimale waarde voor de Ga;k waarbij voor het noordelijke en westelijke woonvlak ook de gecumuleerde geluidbelasting dient te worden betrokken.

Het aspect 'geluid' vormt geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.

5.4 Bedrijven En Milieuzonering

5.4.1 Regelgeving

Om te voorkomen dat bedrijven milieubelastend zijn ten opzichte van gevoelige functies en daarmee de leefbaarheid en woonkwaliteit verslechteren, wordt gebruik gemaakt van een milieuzonering. Door het hanteren van afstandsmaten wordt de overlast ten gevolge van de bedrijfsactiviteiten zo laag mogelijk gehouden. De afstandsmaten volgen onder andere uit de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' van de VNG (editie 2009). Hierbij wordt onderscheid gemaakt in type bedrijvigheid en soort overlast (geluid, geur, stof en gevaar). De hierin weergegeven maten zijn richtinggevend. Een afwijking is in beginsel mogelijk met dien verstande dat de afwijking dient te worden gemotiveerd. Indien gevoelige objecten binnen de contouren gelegen zijn, betekent dit dat overlast kan ontstaan vanuit de bestaande bedrijvigheid op die gevoelige functie of dat het betreffende bedrijf kan worden beperkt in de bedrijfsvoering door die gevoelige functie. Daarbij kan onderscheid worden gemaakt tussen een rustige woonomgeving, een gemengd gebied en een gebied met functiemenging.

In bepaalde gebieden kan, vanwege het karakter van die gebieden, volstaan worden met een minder grote richtafstand ten opzichte van een rustige woonomgeving. Dit betreft de zogenaamde 'gemengde gebieden'. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. In deze gebieden kan de (algemene) richtafstand volgens bijlage 1 van de brochure met één afstandsstap worden verkleind.

Naast bovengenoemde typen gebieden waarbij in het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt uitgegaan van functiescheiding, kan het voor bepaalde gebieden in het kader van een goede ruimtelijke ordening juist wenselijk zijn om uit te gaan van functiemenging i.p.v. functiescheiding. 'Gebieden met functiemenging' zijn (volgens de brochure pag. 25) geïntroduceerd om in bepaalde situaties te voorkomen dat een vergaande scheiding van functies leidt tot een inefficiënt ruimtegebruik en een verlies aan ruimtelijke kwaliteit.

Gebied met functiemenging: dit begrip wordt gebruikt om aan te geven welke functies binnen een gebied met functiemenging onder welke voorwaarden acceptabel zijn.

-> het begrip 'gebied met functiemenging' heeft geen betrekking op de typering van een gebied maar op de toelaatbaarheid van hinderveroorzakende functies.

-> voor functiemenging wordt niet gewerkt met de richtafstandenlijst (bijlage 1 van de brochure) maar met een toelaatbaarheidslijst (bijlage 4 van de brochure). Deze toelaatbaarheidslijst gaat uit van de volgende categorieën:

  • A. Activiteiten die zodanig weinig milieubelastend voor hun omgeving zijn, dat deze aanpandig aan woningen kunnen worden uitgevoerd. De eisen uit het Bouwbesluit voor scheiding tussen wonen en bedrijven zijn daarbij toereikend;
  • B. Activiteiten die in een gemengd gebied kunnen worden uitgeoefend, echter met een zodanige milieubelasting voor hun omgeving dat zij bouwkundig afgescheiden van woningen en andere gevoelige functies dienen plaats te vinden;
  • C. Vergelijkbaar met B maar alleen toelaatbaar indien gesitueerd langs een hoofdweg.

Bij functiemengingsgebieden kan volgens de brochure gedacht worden aan stadscentra, dorpskernen, winkelcentra, horecaconcentratiegebieden, zones met functiemenging langs stedelijke toegangswegen en (delen van) woongebieden met kleinschalige dan wel ambachtelijke bedrijvigheid.

Naast bovengenoemde zijn de milieunormen (onder andere geluid) volgens het Activiteitenbesluit van toepassing.

5.4.2 Doorvertaling bestemmingsplan

Voor zowel het zwembad als de tennisbanen geldt een richtafstand van 50 m. Het aspect 'geluid' is hierbij maatgevend. In onderstaande afbeelding zijn deze contouren geprojecteerd over het stedenbouwkundig plan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0209.BPHutgraafBeun-vadf_0016.jpg"

Hindercontouren rondom zwembad en tennisbanen

De hindercontour rondom het zwembad is niet over de nieuwe woningen geprojecteerd. De hindercontour rondom de tennisbaan is (beperkt) over enkele woningen gelegen ten westen en zuiden van de tennisbanen. De akoestisch relevante geluidbronnen zijn stemgeluid, het slaan van de ballen en voertuigbewegingen op de parkeerplaats. In deze situatie:

  • betreft het een zeer beperkt overschrijding aan de voorzijde van de woningen, er is sprake van meerdere geluidsluwe zijden;
  • het relevante geluid hoofdzakelijk afkomstig zal zijn van de parkeerplaats en de kantine/terras, deze zijn op ruimere afstand gelegen;
  • de richtafstand is weergegeven vanaf de perceelsgrens, direct rondom de tennisbanen is echter sprake van een groene inrichting, de werkelijke afstand van de tennisbanen tot de woningen is dan ook groter dan in bovenstaande richtafstand is weergegeven;
  • tussen de woningen en de tennisbanen wordt daarnaast in de Hutgraaf een ruime parkzone en de maatschappelijke voorziening gerealiseerd;
  • conform het Bouwbesluit geldt voor nieuwe woningen al een eis van minimaal 20 dB voor de karakteristieke geluidwering van de gevel. Een gevel met een goede kierdichting en ongedempte ventilatieroosters voldoet daaraan, er zijn dus geen aanvullende gevelmaatregelen nodig.

Gezien de specifieke locatieomstandigheden en specifieke opzet van de Hutgraaf zullen de woningen ook geen hinder ondervinden van de tennisbanen.

Het aspect 'bedrijven en milieuzonering' vormt geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.

5.5 Luchtkwaliteit

5.5.1 Regelgeving

Op 15 november 2007 is de wijziging van de 'Wet milieubeheer' in werking getreden. Deze wet vervangt het 'Besluit luchtkwaliteit 2005' en is één van de maatregelen die de overheid heeft getroffen om:

  • negatieve effecten op de volksgezondheid als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging aan te pakken,
  • mogelijkheden voor ruimtelijke ontwikkeling te creëren ondanks de overschrijdingen van de Europese grenswaarden voor luchtkwaliteit,

De paragraaf luchtkwaliteit in de 'Wet milieubeheer' voorziet ondermeer in een gebiedgerichte aanpak van de luchtkwaliteit via het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). De programma-aanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen. Van bepaalde projecten met getalsmatige grenzen is vastgesteld dat deze 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze mogen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Luchtkwaliteitseisen vormen onder de nieuwe 'Wet luchtkwaliteit' geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkeling als:

  • er geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde.
  • een project, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit leidt.
  • een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging (meer dan 3% ten opzichte van de grenswaarde).
  • een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het NSL, dat in werking is getreden nadat de EU in april 2009 derogatie heeft verleend.

Als aannnemelijk kan worden gemaakt dat aan één of meerdere van de bovengenoemde criteria wordt voldaan, kan het project zonder toetsing aan de gestelde grenswaarden voor luchtkwaliteit worden uitgevoerd.

In de Ministriële regeling 'niet in betekenende mate bijdragen' zijn voor verschillende categorieën van projecten grenzen gesteld aan de projectomvang waaronder een project met zekerheid Nibm bijdraagt aan de concentraties luchtverontreinigende stoffen in de buitenlucht. Ook in gevallen waar op basis van berekeningen aannemelijk is gemaakt dat een ontwikkeling Nibm bijdraagt aan de concentraties hoeft geen toetsing aan de grenswaarden plaats te vinden. Voor deze berekeningen wordt de zogenaamde Nibm-tool gehanteerd. Deze rekentool is zodanig opgezet dat slechts op basis van een beperkt aantal invoergegevens een beoordeling kan worden uitgewerkt van een worst-case benadering. Op basis van de toename van het aantal verkeersbewegingen en de toename van het vrachtverkeer wordt middels een uitgevoerde berekening een inschatting gemaakt of de voorgenomen plannen in betekenende mate bijdragen aan de concentratie van stof in de lucht.

5.5.2 Doorvertaling bestemmingsplan

De NIBM-grens voor woningbouwlocatie betreft:

  • < 1.500 woningen (netto) bij minimaal 1 ontsluitingsweg met een gelijkmatige verkeersverdeling;
  • < 3.000 woningen bij minimaal 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling.

Met dit bestemmingsplan wordt de realisatie van maximaal 145 woningen mogelijk gemaakt. Deze ontwikkeling valt ruim binnen de NIBM-grens, onderzoek naar dit aspect is niet noodzakelijk.

Hoewel het aspect 'luchtkwaliteit' gezien bovenstaande geen belemmering vormt, is voor de volledigheid toch een onderzoek uitgevoerd (De Roever omgevingsadvies, Onderzoek luchtkwaliteit, projectnr. 20141117/C01/RK, 17 juli 2014). Ook uit de resultaten van dit onderzoek blijkt dat aan de in de Wet milieubeheer opgenomen grenswaarden voor de luchtkwaliteit kan worden voldaan.

Het aspect 'luchtkwaliteit' vormt geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.

5.6 Geur

5.6.1 Regelgeving

Op 1 januari 2007 is de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) in werking getreden. Deze wet vormt het toetsingskader voor vergunningen op grond van de Wet milieubeheer, waar het gaat om stank veroorzaakt door het houden van dieren. Daarnaast is de wet van belang in verband met de zogenoemde 'omgekeerde werking' in het kader van de ruimtelijke ordening. De Wgv kent een aantal standaardnormen. Daarnaast hebben gemeenten de mogelijkheid gekregen om binnen een wettelijk bepaalde bandbreedte van deze standaardnormen af te wijken. Op deze wijze kan de gemeente een geurhinderbeleid vaststellen, dat is afgestemd op de plaatselijke situatie.

5.6.2 Doorvertaling bestemmingsplan

Voor dit aspect zijn de ARN en de RWZI van belang. Voor het overige zijn geen (agrarische) bedrijven in de omgeving van het plangebied gelegen. De richtafstanden voor de ARN en RWZI bedragen conform de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' voor beide bedrijfsactiviteiten maximaal 500 m. Het plangebied is op ruim 700 m vanaf de perceelsgrens van de ARN gelegen, aan de richtafstanden wordt derhalve voldaan. Daarnaast dient rekening gehouden te worden met de vergunde situatie. De locatie van De Hutgraaf bevindt zich tussen de streef- en richtwaardecontour van de ARN. Hieruit volgt dat er op deze locatie geurgevoelige objecten “categorie wonen” kunnen worden gerealiseerd mits voldoende onderbouwd (Adviesrapport Omgevingsdienst Regio Nijmegen, zaaknr. Z13.030709, 6 januari 2014).

Bij het plan Hutgraaf is sprake van inbreiding van nieuwe woningen in een bestaande woonwijk. Dit betekent dat er geen sprake is van nieuwe geurgevoelige objecten die maatgevend zijn voor de geurruimte van de ARN of RWZI. Er is wel sprake van een toename van geurgevoelige objecten binnen de richtwaarde-contour van de ARN. Deze toename is echter marginaal, in verhouding tot het totaal aantal aanwezige geurgevoelige objecten binnen deze contour. De belangen van beide bedrijven worden hiermee niet onevenredig geschaad.

Op basis van de revisieaanvraag, behorende bij de revisievergunning d.d. 24 januari 2011 van de ARN is overwogen dat de veroorzaakte geuremissie ten gevolge van de aangevraagde activiteiten leidt tot een aanvaardbaar geurhinderniveau in de omgeving van het bedrijf. In de afgelopen vier jaar is het beperkte aantal van 7 geurklachten ten gevolge van de ARN bij het bevoegd gezag binnengekomen. Daarbij waren geen klachten uit het gebied rond het nieuwe plan Hutgraaf. Op grond van deze gegevens is er geen reden om aan te nemen dat er geen sprake is van een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van het plan Hutgraaf.

Bovenstaande vormt voldoende onderbouwing voor het realiseren van geurgevoelige objecten “categorie wonen” ter plaatse van het plan Hutgraaf. Het aspect geurhinder ten gevolge van de omliggende geurrelevante industriële bedrijven RWZI en ARN vormt daarmee geen belemmering voor de ontwikkeling van het plan Hutgraaf. Voor de aspecten luchtkwaliteit, geluid en externe veiligheid voldoen de RWZI en ARN aan de wettelijke eisen ter plaatse van de dichtbijgelegen gevoelige objecten aan de Reek- en Jonkerstraat. Dat betekent dat deze aspecten geen belemmering vormen voor de ontwikkeling van het verder weg gelegen plan Hutgraaf.

Het aspect 'geurhinder' vormt geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.

5.7 Externe Veiligheid

5.7.1 Regelgeving

Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's die ontstaan voor de omgeving bij het gebruik, de opslag en het vervoer van gevaarlijke stoffen als vuurwerk, lpg en munitie over weg, water en spoor en door buisleidingen. Het beleid rondom externe veiligheid is vastgelegd in circulaires, regelingen, AMvB's en wetten.

In Nederland worden twee maten gehanteerd voor externe veiligheidsrisico's, namelijk het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Bij het plaatsgebonden risico (PR) gaat het om de kans per jaar dat een denkbeeldig persoon overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen als deze persoon zich onafgebroken en onbeschermd in de nabijheid van een risicovolle inrichting of transportas bevindt. Het plaatsgebonden risico wordt weergegeven als een contour rondom de risicovolle inrichting of de transportas.

Het groepsrisico (GR) is de cumulatieve kans dat een (werkelijk) aanwezige groep van 10, 100 of 1.000 personen overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico moet verantwoord worden voor het gebied waarbinnen zich de gevolgen van een incident met gevaarlijke stoffen voordoen. Dit is de zogenaamde 1 %-letaliteitsgrens; de afstand vanaf een risicobedrijf waarop nog slechts 1 % van de blootgestelde mensen in de omgeving overlijdt bij een ongeval op het risicobedrijf (invloedsgebied).

Voor de beoordeling van risico's van transport van gevaarlijke stoffen is de circulaire 'Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen' (RNVGS) van 4 augustus 2004 richtinggevend. In deze circulaire wordt zoveel mogelijk aangesloten bij het beleid zoals verwoord in het Besluit externe veiligheid inrichtingen.

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor personen buiten het bedrijfsterrein, bijvoorbeeld rondom chemische fabrieken, LPG-tankstations en spoorwegemplacementen waar goederentreinen met gevaarlijke stoffen rangeren. Deze bedrijven verrichten soms risicovolle activiteiten dichtbij woningen, kantoren, ziekenhuizen, scholen of winkels. Het besluit verplicht gemeenten en provincies wettelijk vanaf de inwerkingtreding van het besluit bij het verlenen van milieuvergunningen en het maken van ruimtelijke plannen met externe veiligheid rekening te houden. Het gaat daarbij niet alleen om het oprichten van of veranderen van inrichtingen of projecteren van nieuwe bestemmingen. Ook bij het vaststellen of herzien van een bestemmingsplan dient de externe veiligheid te worden beoordeeld. Het besluit is op 27 oktober 2004 in werking getreden.

5.7.2 Doorvertaling bestemmingsplan

Provinciale risicokaart

De provinciale risicokaart informeert onder andere de inwoners van Gelderland over de risico's waarmee zij in hun leefomgeving kunnen worden geconfronteerd en hoe te handelen. Op navolgend kaartfragment van de risicokaart is te zien dat in en rondom Beuningen enkele risicovolle inrichtingen, transportassen en buisleidingen aanwezig zijn.

afbeelding "i_NL.IMRO.0209.BPHutgraafBeun-vadf_0017.jpg"

Uitsnede provinciale risicokaart

Inventarisatie nulsituatie externe veiligheid gemeente Beuningen

De gemeente heeft een inventarisatie gemaakt van de aanwezige risicobronnen in de gemeente Beuningen met bijbehorende veiligheidsafstanden (Inventarisatie nulsituatie externe veiligheid Beuningen, 25 maart 2008). Ook op navolgend kaartfragment van de inventarisatiekaart is te zien dat in en rondom Beuningen enkele risicovolle inrichtingen, transportassen en buisleidingen aanwezig zijn.

afbeelding "i_NL.IMRO.0209.BPHutgraafBeun-vadf_0018.jpg"

Uitsnede Inventarisatiekaart Nulsituatie externe veiligheid Beuningen

Inrichtingen c.q. bedrijven
Uit de zowel de gegevens vanuit de provinciale risicokaart als de gemeentelijke signaleringskaart blijkt dat het plangebied niet is gelegen binnen het invloedsgebied van een inrichting.

Vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg
Het plangebied is niet gelegen binnen het invloedsgebied van een rijks- of provinciale weg. Het vervoer van gevaarlijke stoffen is dan ook niet van invloed op deze ontwikkeling.

Vervoer van gevaarlijke stoffen over het water
Het plangebied is op ruim 2.000 m van de Waal en op ruim 2.800 m van het Maas-Waalkanaal gelegen. Conform de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen, bijlage 3, Basisnet Water, zijn de Waal en het Maas-Waalkanaal zwarte vaarwegen (belangrijke vaarwegen). Voor een dergelijke vaarweg geldt dat de 10-6/jr plaatsgebonden risicocontour niet verder dan de oever komt. Daarnaast zijn deze vaarwegen op zeer ruime afstand gelegen en vindt geen significante toename van het groepsrisico plaats.

Vervoer van gevaarlijke stoffen door een buisleiding
Ten oosten van het plangebied ligt een aantal (hogedruk) aardgastransportleidingen. Het betreft een drietal hoofdtransportleidingen en een regionale leiding. Voor de leidingen gelden de volgende kenmerken:

Naam Druk Diameter 10-6/jr PR contour Invloedsgebied
N-576-01 40 bar 6,6 inch Nihil 45 m
A-524 66 bar 48 inch Nihil 540 m
A-533 66 bar 48 inch Nihil 540 m
A-663 80 bar 48 inch Nihil 580 m

De uiterste zuidelijke grens van het plangebied is op een afstand van minimaal 480 m gelegen van de dichtsbijzijnde gasleiding. Dit betekent dat slechts enkele woningen binnen de inventarisatiecontour zijn gelegen. Bovendien is de Hutgraaf gelegen in een bevolkingskern en zal het groepsrisico door een beperkt aantal woningen in de inventarisatieafstand niet significant toenemen. In de Hutgraaf worden bovendien meerdere ontsluitingspunten gecreëerd. De 3 ontsluitingen op de Houtduiflaan en de Burgemeester Gerardtslaan zijn bovendien van de gasleiding af geprojecteerd ten opzichte van deze woningen. Derhalve is sprake van meer dan voldoende en veilige vluchtroutes.

Het aspect 'externe veiligheid' vormt geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.

5.8 Waterhuishouding

5.8.1 Regelgeving

Algemeen

Het plangebied ligt in het beheersgebied van het Waterschap Rivierenland. Voor het plangebied is het volgende waterhuishoudkundige beleid van toepassing:

  • Rijksbeleid: Waterwet, Nationaal Waterplan 2009 - 2015, Vierde Nota Waterhuishouding, Waterbeleid in de 21e eeuw en Nationaal Bestuursakkoord Water;
  • Provinciaal beleid: Waterplan Gelderland 2010 - 2015, Waterhuishoudingsplan Gelderland (WHP3) en Gelders Milieuplan;
  • Waterschapsbeleid: Waterbeheerplan 2010 - 2015, Nota rioleringsbeleid (2005), Waterbeheersplan Gelders Rivierengebied II (2002-2006), Stroomgebiedsvisie Rivierenland en Strategienota 2006-2009;
  • Gemeente: Waterplan Beuningen en Gemeentelijk RioleringsPlan 2013 - 2017.

Voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen, waaronder ver- en nieuwbouwplannen, wordt door de overheid het volgende criterium met betrekking tot het duurzaam omgaan met water gehanteerd. Doordat een toename van het verhard oppervlak ertoe leidt dat het afvoerverloop niet meer natuurlijk is, is het beleid erop gericht het regenwater zoveel mogelijk te infiltreren naar het freatisch grondwater, waardoor een meer natuurlijk afvoerverloop ontstaat. Dit vertaalt zich in de volgende richtlijnen:

  1. 1. Nieuwe plannen dienen te voldoen aan het principe van het “hydrologisch neutraal” bouwen. Hierbij moet de hydrologische situatie, voor wat betreft de afvoer van hemelwater, minimaal gelijk blijven aan de oorspronkelijke situatie. De oorspronkelijke landelijke afvoer (naar het oppervlaktewater) mag niet overschreden worden.
  2. 2. In aansluiting op het landelijk beleid hanteert het waterschap het beleid dat bij nieuwe plannen altijd onderzocht dient te worden hoe met het schone hemelwater omgegaan kan worden.
  3. 3. Bij alle nieuwbouwplannen moet (vuil) afvalwater en (schoon) hemelwater gescheiden worden behandeld. Het schone en vuile water worden daarbij apart aangeleverd aan de riolering of, indien mogelijk, wordt het schone water aan de natuur teruggegeven. Dit is ook het geval als in openbaar gebied nog steeds een gemengd rioolstelsel aanwezig is.

Bij de inrichting, het bouwen en het beheer dienen zo min mogelijk vervuilende stoffen aan het bodem- en oppervlaktewatersysteem te worden toegevoegd. Hierbij verdient het materiaalgebruik speciale aandacht: uitloogbare of uitspoelbare bouwmaterialen dienen te worden vermeden teneinde watervervuiling te voorkomen.

Uitgangspunten Waterschap Rivierenland

De uitgangspunten die door het waterschap worden gehanteerd in het kader van de watertoets kunnen worden verwoord als:

  1. a. Waterneutraal inrichten. Om te voorkomen dat door de aanleg van nieuw verhard oppervlak wateroverlast ontstaat, is de aanleg van extra waterberging van belang om het verlies aan waterberging in de bodem te compenseren.
  2. b. Schoon inrichten, om te voorkomen dat de waterkwaliteit van het oppervlaktewater negatief wordt beïnvloed. Binnen het stedelijk gebied zal daarom schoon hemelwater van nieuwbouwprojecten gescheiden van het vuilwater dienen te worden afgevoerd: afkoppelen. Het waterschap streeft naar 100% afkoppeling van schoon hemelwater van verharde oppervlakken (gebouwen, wegen en ander terreinverharding).
  3. c. Veilig inrichten. Door nieuwbouwplannen mag de veiligheid van een (primaire) waterkering, het waterkerend vermogen, niet worden aangetast. Dit geldt niet alleen voor de dijk zelf, maar tevens voor de beschermingszones ter weerszijden van de dijk.

Voor het lozen van overtollig hemelwater op het oppervlaktewater, hetzij rechtstreeks, hetzij via een bestaande of een nieuwe inrichting (zoals een regenwaterriool), is een ontheffing van de Keur noodzakelijk. Daarnaast moeten in die gebieden die onderhevig zijn aan rivierkwel de effecten van de voorgenomen plannen op de kwel in beeld worden gebracht. Indien compensatie vereist is hanteert Waterschap Rivierenland de volgende twee ontwerpbuien ten aanzien van de benodigde bergingscapaciteit :

  • De T=10+10% neerslag. Hierbij mag het peil (van het oppervlaktewater) niet meer dan 20 of 30 cm stijgen, afhankelijk van het deelgebied waarin de ontwikkeling plaats vindt. Vuistregel hierbij is 436 m3 berging per ha verhard oppervlak, overeenkomend met een neerslag van 43,6 mm.
  • De T=100+10%-neerslag. Hierbij is een peilstijging toegestaan tot laagste putdekselhoogte op wijkniveau. Vuistregel hierbij is 664 m3 berging per ha verhard oppervlak, overeenkomend met een neerslag van 66,4 mm.

Indien de waterberging wordt gerealiseerd in de vorm van droogvallende retentie, wordt onderscheid gemaakt tussen systemen waarbij infiltratie naar de ondergrond wel en niet mogelijk is. In dat laatste geval dient de bodem van de voorziening zich gelijk of hoger dan de GHG te bevinden en mag bij een ontwerpbui T=100+10% het systeem tot aan maaiveld gevuld zijn. De ledigingstijd van het systeem dient 48 tot 96 uur te bedragen.

Volgens de Beleidsregels Keur Waterschap Rivierenland geldt vanaf nieuw verhard oppervlak een vrijstelling van de compensatieplicht voor toename tot 500 m² voor stedelijk gebied en 1.500 m2 voor het buitengebied.

Uitgangspunten gemeente Beuningen

Waterplan

In het Waterplan Beuningen wordt het gemeentelijk waterbeleid verwoord. In het waterplan worden de ambities op het gebied van water in Beuningen onderverdeeld in 5 categorieën:

  1. 1. Afkoppelen: het afkoppelen van 25 % van het verhard oppervlak van het gemengd stelsel in 2010; 100 % afkoppelen bij uitbreidingsplannen.
  2. 2. Waterkwaliteit: verbeteren van de oppervlaktewaterkwaliteit in Beuningen conform de functie toekenning van het oppervlaktewater.
  3. 3. Het toekennen van functies aan het oppervlaktewater: Hierdoor zijn functietypen gedefinieerd die bestaan uit een onderling samenhangend geheel van doelstellingen met betrekking tot waterkwaliteit, waterkwantiteit, natuurwaarden, inrichting en onderhoud. Er wordt onderscheid gemaakt in de volgende functietypen:
  1. a. natuurlijk water
  2. b. belevingswater
  3. c. kijkwater

Het beheer en onderhoud wordt hierop aangepast.

  1. 4. Veiligheid: Bij de aanleg en inrichting van waterlopen wordt bewust rekening gehouden met de kindveiligheid van het water. Dit betekent dat flauwe en/of plasdras zones aangelegd moeten worden om verdrinking te voorkomen.
  2. 5. Waterbeleving: Water meer zichtbaar maken en elementen toevoegen, zodat het water meer beleefd wordt.

Gemeentelijk rioleringsplan 2013 - 2017

De gemeenteraad heeft het Gemeentelijk RioleringsPlan 2013 - 2017 (GRP) in november 2012 vastgesteld. Hierin is het beleid voor de zorgplicht voor het afvalwater, het afvloeiend hemelwater en het grondwater vastgelegd. Samengevat hieruit het volgende:

Wateroverlast

De gemeente streeft ernaar wateroverlast te voorkomen, maar kan dit niet uitsluiten. Dit houdt in dat de gemeente er voor kiest op basis van theoretische benadering, middels rioolberekeningen, water op straat te accepteren voor een minimale periode (de norm is gesteld op 1 keer per 2 jaar). Indien in de praktijk schade ontstaat aan eigendommen, wordt door de gemeente onderzocht of adequate maatregelen te treffen zijn.

Klimaatverandering

De gemeente maakt per typegebied verschillende acceptatieniveaus. Het betekent een verbreding ten opzichte van de traditionele aanpak: niet alleen het ondergrondse afvoersysteem beschouwen, maar ook het bovengrondse. De gemeente laat dit een rol spelen bij inrichting van de openbare ruimte.

Van een perceelseigenaar wordt heden ten dage meer verwacht. Het nieuwe uitgangspunt is dat de perceelseigenaar zelf het regenwater moet verwerken. Hierdoor komt er minder regenwater in het riool terecht, hetgeen ten goede komt aan de werking van de zuiveringsinstallatie. Als verwerking op eigen terrein in redelijkheid niet mogelijk is, dan kan het overtollige regenwater afgevoerd worden naar het openbare terrein, al waar het afvoeren de verantwoordelijkheid van de gemeente is.

5.8.2 Geohydrologisch onderzoek en waterhuishoudkundig plan

In overleg met de gemeente en het waterschap is een geohydrologisch onderzoek en waterhuishoudkundig plan opgesteld (Ecopart bv., projectnr. 15919 versie 3.0, 2 februari 2015). Vanuit het plangebied wordt enkel afvalwater gescheiden aangeleverd naar de gemeentelijke riolering. Dit wordt geloosd op de reeds aanwezige vuilwaterriolering in de directe omgeving van het plangebied. Een en ander in overleg met de gemeente. Het beleid van de gemeente Beuningen is er op gericht om geen hemelwater in te nemen. Daar waar mogelijk dient dit te worden geïnfiltreerd binnen het plangebied. dan wel te worden afgevoerd naar oppervlaktewater buiten het plangebied.

Voor de nieuw aan te brengen dakoppervlakken zal gebruik gemaakt moeten worden van niet-uitloogbare materialen. Dit in overeenstemming met het gestelde in het Bouwbesluit. Het af te voeren dak- en wegwater wordt bij voorkeur bovengronds afgevoerd naar een aan te leggen voorziening in het plangebied. Verder wordt in het onderzoek geconcludeerd:

  • Het vrijkomende hemelwater afkomstig van de te realiseren nieuwbouw en verhardingen binnen het plangebied bij een bui T=10+10% kan worden geborgen in een aan te leggen wadi's met een bergend vermogen van circa 1.275 m3 bij een aanlegdiepte op of boven het gemiddeld hoogste grondwaterpeil (7.40 m +NAP); uitgaande van een aansluitende maaiveldhoogte van 8,10 m +NAP dient het bergend vermogen te worden bepaald vanaf 0,30 meter onder het maaiveld.
  • Bij een extreme bui T=100+10% dient conform de uitgewerkte berekeningen aanvullend nog 560 m3 vrijkomende hemelwater binnen het plangebied in de wadi's moeten worden geborgen; de maximale opslagcapaciteit in de wadi's bedraagt 2.632 m3; deze zal dan tot het maaiveld toe zijn gevuld..
  • Uit de berekeningen in de rapportage blijkt dat in de parkzone voldoende ruimte aanwezig is om deze retentievijver aan te leggen.
  • De voorkeur voor de afvoer vanuit de aan te leggen wadi's gaat uit naar het op een natuurlijke wijze afvoeren van het overtollige hemelwater vanuit het plangebied naar een in de Kromme Dissel aanwezige watergang welke via een duiker rond 400 mm loost op een meer zuidelijk gelegen A-watergang. Tevens zou een noodoverloop kunnen worden aangelegd door een verbinding te maken met een in de directe omgeving van het lozingpunt gelegen IT-riool rond 315 mm in de Houtduiflaan. Door het treffen van deze beide voorzieningen, is een gecontroleerde afvoer van het vrijkomende hemelwater vanuit het plangebied de Hutgraaf geborgd.

5.8.3 Conclusie

Zoals uit het geohydrologische onderzoek en waterhuishoudkundig plan blijkt, kan worden voldaan aan de vereisten ten aanzien van de waterhuishouding. In de inrichting van de parkzone kan ruimschoots worden voorzien in de behoefte aan waterberging.

5.9 Ecologie

5.9.1 Regelgeving

In Nederland is de bescherming van natuurwaarden in twee wetten geregeld, namelijk in de Flora- en faunawet (2002) en in de Natuurbeschermingswet (1998). De Natuurbeschermingswet is gericht op de bescherming van leefgebieden. Deze wet bepaald wat er wel en niet mag in de beschermde natuurgebieden. Activiteiten die mogelijk negatieve gevolgen kunnen hebben voor de natuurwaarden mogen niet plaats vinden zonder vergunning. Verder is iedereen verplicht zorgvuldig om te gaan met natuurgebieden, de zogenaamde zorgplicht.

De Flora- en faunawet is gericht op de bescherming van soorten. Deze wet beschermt een groot aantal in het wild levende planten- en diersoorten, ook buiten beschermde natuurgebieden. Op grond van de Flora en faunawet is het verboden beschermde planten te vernielen of te beschadigen, beschermde dieren te verstoren, verwonden of te doden. Daarnaast is het verboden rust- en verblijfplaatsen van beschermde diersoorten te beschadigen, weg te nemen of te vernielen. Ontheffing van deze regels is onder voorwaarde mogelijk. Ontheffingen worden verleend door de Minister van Economische zaken, Landbouw en Innovatie (EL&I). Met ingang van de Wabo per 1 oktober 2010 is de Flora en faunawet ook “aangehaakt” bij de Wabo-procedure. In plaats van een ontheffing Ff-wet wordt er dan een zogenaamde “verklaring van geen bedenkingen” (VVGB) afgegeven. Het afgeven van een VVGB vormt dan een onderdeel van de omgevingsvergunning. Het is echter nog steeds mogelijk om een aparte ontheffing aan te vragen bij het Ministerie van ELI, met als voordeel dat de doorlooptijd van de procedure korter kan zijn.

Naast de wettelijke verbodsbepalingen is er altijd sprake van een algemene zorgplicht. Iedereen dient voldoende zorg in acht te nemen voor dieren, planten en hun leefomgeving. Dit houdt onder andere in dat handelingen worden nagelaten die negatieve gevolgen hebben voor soorten of dat maatregelen worden genomen om negatieve gevolgen te voorkomen.

5.9.2 Doorvertaling bestemmingsplan

Ecologische quickscan

In 2008 is een ecologische quickscan uitgevoerd (Oranjewoud, Natuurtoets sportpark de Hutgraaf, Beuningen, 2008). De juridische houdbaarheid van deze ecologische quickscan is inmiddels verlopen. Vandaar dat in het kader van het bestemmingsplan een actualiserend onderzoek heeft plaatsgevonden (Regelink Ecologie & Landschap, Update ecologische quickscan de Hutgraaf Beuningen, rapportnr. NOPR14196-01, 18 juli 2014). Uit de onderzoeksresultaten blijkt dat in algemene zin redelijkerwijs kan worden gesteld dat op grond van de mogelijke effecten de uitvoering van de ingreep niet door de Flora- en faunawet wordt verhinderd, mits tijdig aanvullend onderzoek wordt uitgevoerd naar vleermuizen en rekening wordt gehouden met het broedseizoen van vogels. Afhankelijk van de resultaten van dit aanvullende onderzoek kan een aanvraag van een ontheffing en/of het maken en uitvoeren van een mitigatieplan noodzakelijk zijn. Eventuele significant negatieve effecten op nabijgelegen beschermde gebieden zijn in dit geval niet aan de orde. Het verdient aanbeveling dit aanvullende onderzoek uit te voeren volgens het Vleermuisprotocol 2013 van de Gegevensautoriteit Natuur. Bij gebruikmaking van dit protocol is er een grote mate van zekerheid dat een eventuele ontheffingsaanvraag zonder aanvullende informatie in behandeling wordt genomen. Tevens geeft het Vleermuisprotocol invulling aan de onderzoekinspanning voortkomend uit de Flora- en faunawet.

Vleermuisonderzoek

Naar aanleiding van de quickscan is nader onderzoek verricht (Staro, 14-0184, 16 oktober 2015). Uit de verrichte veldbezoeken blijkt dat vleermuizen de omgeving van het clubhuis gebruiken als foerageergebied. De foeragerende vleermuizen zijn met name waargenomen rond bomen die behouden blijven. Hierdoor blijft voldoende geschikt foerageergebied bestaan. Zodoende zal de voorgenomen ontwikkeling geen negatief effect tot gevolg hebben op het foerageergebied van vleermuizen.

Er zijn in de omgeving van het te slopen pand en bij de groenstrook langs het sportveld overvliegende vleermuizen waargenomen. Er is geen belangrijke vliegroute aangetoond. Er zal zodoende geen negatief effect optreden op vliegroutes.

Er zijn binnen het plangebied geen kraamkolonies, zomerverblijfplaatsen en/of paarverblijfplaatsen vastgesteld. Ook is geen zwermgedrag waargenomen dat een winterverblijfplaats indiceert. De voorgenomen ontwikkeling zal zodoende geen negatief effect tot gevolg hebben ten aanzien van verblijfplaatsen van vleermuizen.

De voorgenomen ontwikkeling heeft geen negatief effect op de in de omgeving aanwezige vleermuizen en de functies die het plangebied en de omgeving daarvan, voor deze dieren vervult. De ontwikkeling heeft ten aanzien van vleermuizen geen overtreding van de Flora- en faunawet tot gevolg.

Rekening houdende met bovenstaande vormt het aspect 'ecologie' geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.

5.10 Archeologie & Cultuurhistorie

5.10.1 Regelgeving

Archeologie

Het archeologisch bodemarchief is de belangrijkste bron voor onze oudste geschiedenis. Sinds 1 oktober 2007 regelt de Wet op de archeologische monumentenzorg als onderdeel van de Monumentenwet 1988 de bescherming en het behoud van archeologische waarden in de bodem. Het belangrijkste doel van de wet is de bescherming van archeologische waarden op de oorspronkelijke plek, dus in de bodem zelf (in situ). De gemeente is verplicht om in nieuwe bestemmingsplannen rekening te houden met de mogelijke aanwezigheid van archeologische waarden. Bij van rijkswege beschermde archeologische terreinen is een vergunning nodig van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE).

Cultuurhistorie

Vanaf 1 januari 2012 dient in bestemmingsplannen rekening te worden gehouden met cultuurhistorie. Dit is een wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening en maakt onderdeel uit van de modernisering van de monumentenzorg.

5.10.2 Doorvertaling bestemmingsplan

Archeologie

Vooruitlopend op de ontwikkeling van de Hutgraaf heeft een verkennend archeologisch onderzoek plaatsgevonden (Oranjewoud, projectnr. 189020, 23 december 2008). In het onderzoeksgebied zijn geen archeologische indicatoren aangetroffen. Verder is in geen van de boringen een archeologische vondst of woonlaag aangetroffen. Daarmee is zo goed als zeker dat binnen het plangebied geen nederzettingsterrein is gelegen, ondanks dat oeverwalafzettingen zijn aangetoond. Naar alle waarschijnlijkheid betreft het hier een relatief lege zone tussen twee (of meer) nedrezettingen in. Er wordt dan ook geadviseerd geen archeologisch vervolgonderzoek uit te laten voeren.

afbeelding "i_NL.IMRO.0209.BPHutgraafBeun-vadf_0019.jpg"

Uitsnede Archeologische beleidsadvieskaart

De gemeente Beuningen heeft een archeologische beleidsadvieskaart laten vervaardigen (RAAP Archeologisch Adviesbureau, RAAP-rapport 2170, kaartbijlage 3). Deze is samen met de beleidsnota archeologie vastgesteld door de gemeenteraad op 9 november 2010. Het grondgebied van de gemeente Beuningen is op de beleidsadvieskaart ingedeeld in beleidszones. Het advies van het bovengenoemde onderzoek is opgenomen in de gemeentelijke beleidsadvieskaart. Conform het gemeentelijke beleid geldt geen verwachtingswaarde voor de Hutgraaf. De niet onderzochte delen langs de randen van het plangebied hebben, overeenkomend met de verwachtingswaarde conform de archeologische beleidsadvieskaart, in dit bestemmingsplan een archeologische dubbelbestemming gekregen. Eventueel aanwezige waarden zijn op deze wijze geborgd.

Cultuurhistorie

De gemeente heeft tevens een Cultuurhistorische waardenkaart. Een uitsnede hiervan is navolgend opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0209.BPHutgraafBeun-vadf_0020.jpg"

Uitsnede Cultuurhistorische waardenkaart

Op deze is het plangebied aangeduid als 'oud cultuurland'. Aan de westzijde, ter plaatse van de bestaande woonpercelen aan de Lindenstraat is sprake van 'oude woongrond'. De Lindenstraat is aangeduid als 'weg of pad (situatie 1832)' en 'veedrift'. Achter de bebouwing langs de Lindenstraat is ter plaatse van de bestaande woonpercelen sprake geweest van een overloopgeul. Langs de Lindenstraat zijn diverse 'historische huislocaties (1932)' opgenomen. In het plangebied zelf zijn geen cultuurhistorische structuren aangeduid.

Conclusie

De aspecten 'archeologie' en 'cultuurhistorie' vormen geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.

5.11 Leidingen

In of in de directe omgeving van het plangebied zijn geen hoofdtransportleidingen of persleidingen van water, olie, gas, brandstof en/of hoogspanningsleidingen gelegen, die in het kader van het bestemmingsplan op de verbeelding met bijbehorende bebouwingsvrije zones dienen te worden opgenomen.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische Uitvoerbaarheid

Alle kosten die gemaakt moet worden het opstellen van een bestemmingplan zijn voor rekening van de ontwikkelaar (Hendriks Bouw & Ontwikkeling). Hiervoor is een overeenkomst afgesloten, waarin ook de afwikkeling van eventuele verzoeken tot tegemoetkoming in planschade is geregeld. Hiermee is de financiële haalbaarheid voor de gemeente afdoende geregeld.

6.2 Overleg

In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) staat dat de gemeente bij de voorbereiding van een ruimtelijke ontwikkeling overleg moet plegen met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en rijk die betrokken zijn bij de zorg voor ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

In het kader van het vooroverleg is het plan voorgelegd aan de provincie Gelderland. De reactie met beantwoording door de gemeente is weergegeven in de Reactienota. Naar aanleiding van de reactie van de provincie is de toelichting op een aantal onderdelen aangevuld.

6.3 Inspraak

Het voorontwerpbestemmingsplan Hutgraaf heeft vanaf 27 oktober tot en met 24 november ter inzage gelegen. Gedurende deze periode is 1 inspraakreactie ingediend. In de Reactienota wordt dit van antwoord voorzien door de gemeente. De inspraakreactie heeft overigens niet geleid tot aanpassing van het plan.

6.4 Zienswijzen

Gelet op het bepaalde in de Wet ruimtelijke ordening, heeft het ontwerpbestemmingsplan van 12 maart 2015 tot en met 22 april 2015 ter inzage gelegen. Gedurende deze periode kan een ieder zienswijzen indienen. Er is op 7 april jl. een zienswijze ingekomen van de provincie, deze adviseert het plan niet vast te stellen voordat er (sub)regionale woningbouw afspraken zijn gemaakt. Deze zijn in april 2015 gemaakt en op 14 april 2015 door het college onderschreven. Hiermee is aan de zienswijze voldaan.

Bijlage 1 Verkeerskundig Onderzoek

Bijlage 1 Verkeerskundig onderzoek

Bijlage 2 Beeldkwaliteitplan De Hutgraaf

Bijlage 2 Beeldkwaliteitplan de Hutgraaf

Bijlage 3 Verkennend, Nader En Afperkend Bodemonderzoek

Bijlage 3 Verkennend, nader en afperkend bodemonderzoek

Bijlage 4 Evaluatieverslag Bodemsanering

Bijlage 4 Evaluatieverslag bodemsanering

Bijlage 5 Explosievenonderzoek

Bijlage 5 Explosievenonderzoek

Bijlage 6 Akoestisch Onderzoek Wegverkeerslawaai

Bijlage 6 Akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai

Bijlage 7 Onderzoek Luchtkwaliteit

Bijlage 7 Onderzoek luchtkwaliteit

Bijlage 8 Geuronderzoek

Bijlage 8 Geuronderzoek

Bijlage 9 Geohydrologisch Onderzoek En Waterhuishoudkundig Plan

Bijlage 9 Geohydrologisch onderzoek en waterhuishoudkundig plan

Bijlage 10 Ecologische Quickscan

Bijlage 10 Ecologische quickscan

Bijlage 11 Nader Onderzoek Vleermuizen

Bijlage 11 Nader onderzoek vleermuizen

Bijlage 12 Verkennend Archeologisch Onderzoek

Bijlage 12 Verkennend archeologisch onderzoek

Bijlage 13 Nota Inspraak En Vooroverleg

Bijlage 13 Nota inspraak en vooroverleg