Sportpark Schoenaker
Bestemmingsplan - Beuningen
Onherroepelijk op 09-03-2010 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
1.1 plan
het bestemmingsplan 'Sportpark Schoenaker' van de gemeente Beuningen;
1.2 bestemmingsplan
het bestemmingsplan ‘Sportpark Schoenaker’ van de gemeente Beuningen, bestaande uit de verbeelding en deze regels;
1.3 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.4 aanduidingsgrens
grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.5 bebouwing
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
1.6 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak;
1.7 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.8 bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
1.9 bouwgrens
de grens van een bouwvlak;
1.10 bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
1.11 bouwperceelsgrens
de grens van een bouwperceel;
1.12 bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee de gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;
1.13 bouwwerk
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct, hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
1.14 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.15 hoofdgebouw
een gebouw dat op een bouwperceel door zijn functie, constructie of afmetingen als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken;
1.16 horeca
het bedrijfsmatig verstrekken van ter plaatse te nuttigen voedsel en dranken, het bedrijfsmatig exploiteren van zaalaccomodatie en/of het bedrijfsmatig verstrekken van nachtverblijf;
1.17 ondergeschikte horeca
beperkte op de eindgebruiker gerichte horeca, die functioneel rechtstreeks verband houdt met de bestemming;
1.18 overkapping
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, omsloten door maximaal één wand en voorzien van een gesloten dak;
1.19 peil
- voor gebouwen waarvan de toegang onmiddellijk aan de weg grenst: de hoogte van de kruin van de weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
- in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het bestaande aansluitende afgewerkte maaiveld;
1.20 voorzieningen van algemeen nut
voorzieningen ten behoeve van het op het openbare net aangesloten nutsvoorziening, het telecommunicatieverkeer, het openbaar vervoer en/of het wegverkeer;
1.21 wet/wettelijke regelingen
indien en voorzover in deze regels wordt verwezen naar wettelijke regelingen c.q. verordeningen e.d., dienen deze regelingen te worden gelezen zoals deze luiden op het tijdstip van de tervisielegging van het ontwerpplan, tenzij anders bepaald;
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 de goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
2.2 de bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van onderschikte bouwdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
2.3 de oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
2.4 afstand tot de bouwperceelsgrens
tussen de grens van het bouwperceel en een bepaald punt van het bouwwerk, waar die afstand het kortst is;
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Sport
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Sport' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. sportvoorzieningen;
- b. sportterreinen;
met daarbij behorende:
- c. ondergeschikte horeca;
- d. water, waterafvoer en waterbeheer;
- e. parkeervoorzieningen;
- f. voorzieningen van algemeen nut;
- g. groenvoorzieningen.
3.2 Bouwregels
3.3 Specifieke gebruiksregels
Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in elk geval gerekend het gebruik voor horeca met uitzondering van ondergeschikte horeca als bedoeld in 3.1 sub c.
3.4 Ontheffing van de gebruiksregels
3.4.1 wro-zone - ontheffingsgebied 1
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ter plaatse van de zone 'wro-zone - ontheffingsgebied 1' ontheffing te verlenen van het bepaalde in 3.1 voor het gebruik van een deel van het hoofdgebouw als:
- a. praktijkruimte voor aan sport gerelateerde functies waaronder fysiotherapie;
- b. naschoolse opvang;
met dien verstande dat:
- c. maximaal 200 m² van hoofdgebouw mag worden gebruikt ten behoeve van praktijkruimte;
- d. maximaal 400 m² van hoofdgebouw mag worden gebruikt ten behoeve van naschoolse opvang;
- e. er voorzien wordt in voldoende parkeergelegenheid;
- f. er voor wat betreft de verkeer geen onevenredige aantasting plaatsvindt van in het geding zijnde belangen waaronder die van omwonenden en bedrijven.
Bij de beoordeling van de aard en invloed van de milieubelasting van een praktijkruimte dienen de volgende milieubelastingcomponenten mede in de beoordeling te worden betrokken: geluid, bedrijven en milieuzonering, luchtkwaliteit en externe veiligheid.
3.4.2 wro-zone - ontheffingsgebied 2
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ter plaatse van de 'wro-zone - ontheffingsgebied 2' ontheffing te verlenen van het bepaalde in 3.1 voor het gebruik van een deel van het hoofdgebouw als naschoolse opvang, met dien verstande dat:
- a. maximaal 400 m² van hoofdgebouw mag worden gebruikt ten behoeve van naschoolse opvang;
- b. er voorzien wordt in voldoende parkeergelegenheid;
- c. er voor wat betreft de verkeer geen onevenredige aantasting plaatsvindt van in het geding zijnde belangen waaronder die van omwonenden en bedrijven.
Bij de beoordeling van de aard en invloed van de milieubelasting van een naschoolse opvang dienen de volgende milieubelastingcomponenten mede in de beoordeling te worden betrokken: geluid, bedrijven en milieuzonering, luchtkwaliteit en externe veiligheid.
Artikel 4 Verkeer - Verblijfsgebied
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer - Verblijfsgebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. verkeers- en groenvoorzieningen, met inbegrip van fiets- en voetpaden, bermen en openbare parkeerplaatsen;
- b. speeltoestellen en kunstwerken;
- c. water, waterafvoer en waterbeheer;
- d. voorzieningen van algemeen nut.
4.2 Bouwregels
Binnen de als "Verkeer - Verblijfsgebied" aangewezen gronden mogen alleen worden opgericht gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en voorzieningen die voldoen aan de volgende
eisen:
- a. gebouwen als bedoeld in 4.1 sub d zijn toegestaan met dien verstande dat de bouwhoogte maximaal 3 meter en de bebouwde oppervlakte maximaal 15 m² mag bedragen;
- b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde zoals, banken, bloembakken, nutskasten, verkeersinstallaties, bruggen, kademuren, keerwanden en voorzieningen van waterbeheer mag maximaal 3,5 meter bedragen;
- c. de bouwhoogte van speelvoorzieningen en kunstwerken mag maximaal 5 meter bedragen;
- d. de bouwhoogte van lichtmasten mag maximaal 9 meter bedragen.
4.3 Specifieke gebruiksregels
Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken, wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:
- a. het opslaan van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
- b. het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond.
Artikel 5 Water
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Water aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. waterberging;
- b. waterhuishouding;
- c. waterlopen en waterpartijen;
- d. groenvoorzieningen;
- e. infiltratievoorzieningen;
- f. kruisingen en overbruggingen ten behoeve van verkeersdoeleinden.
5.2 Bouwregels
Voor het bouwen van bouwwerken gelden de volgende bepalingen:
- a. op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd;
- b. de maximale bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt 5 meter.
5.3 Ontheffing van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in 5.2, mits:
- a. het belang van de waterhuishouding met betrekking tot de waterkwantiteit en waterkwaliteit niet onevenredig wordt aangetast en;
- b. vooraf schriftelijk advies is ingewonnen bij de waterbeheerder over de vraag of door de voorgenomen activiteit het belang van de waterhuishouding niet onevenredig wordt aangetast en welke voorwaarden aan de ontheffing moeten worden gesteld.
5.4 Specifieke gebruiksregels
Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:
- a. het opslaan van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
- b. het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond.
5.5 Aanlegvergunning
- a. het is verboden op gronden, welke bestemd zijn als Water, zonder of in afwijking van een schriftelijke aanlegvergunning van burgemeester en wethouders de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren, te doen of te laten uitvoeren:
- het aanleggen of aanbrengen van beschoeiingen en puinstortingen;
- het graven of dempen van waterpartijen en het afdammen van waterpartijen;
- boringen te verrichten, seismisch of ander bodemonderzoek te doen;
- het wijzigen van het waterpeil.
- 1. het onder a genoemde verbod is niet van toepassing op:
- werken en werkzaamheden binnen het kader van het op de bestemming gerichte normale onderhoud en beheer;
- werken en werkzaamheden die ten tijde van de ter visie legging van het ontwerp van het plan in uitvoering waren.
- 2. de hiervoor onder a genoemde werken of werkzaamheden zijn slechts toelaatbaar, indien het waterstaatsbelang niet onevenredig wordt geschaad en vooraf advies is ingewonnen bij de waterbeheerder.
Artikel 6 Leiding - Gas
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Leiding - Gas aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor de aanleg en instandhouding van ondergrondse hoge druk aardgastransportleidingen.
6.2 Bouwregels
6.3 Ontheffing van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in 6.2 en toestaan dat in de andere bestemming gebouwen worden gebouwd, mits:
- a. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het doelmatig functioneren van de leiding;
- b. vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de betreffende leidingbeheerder.
6.4 Aanlegvergunning
Artikel 7 Waarde - Archeologie
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde – Archeologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming en het behoud van de op en/of in deze gronden voorkomende archeologische waarden.
7.2 Bouwregels
7.3 Ontheffing van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in 7.2 en toestaan dat in de andere bestemming gebouwen worden gebouwd, mits vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de betreffende provinciaal archeoloog.
7.4 Aanlegvergunning
7.5 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen in die zin, dat de bestemming 'Waarde - Archeologie' (geheel of gedeeltelijk) van de kaart wordt verwijderd, als op basis van archeologisch onderzoek, dat voldoet aan de normen van de archeologische beroepsgroep, geen archeologische waarden zijn vastgesteld. Alvorens een wijziging wordt uitgevoerd wordt advies ingewonnen bij de provinciaal archeoloog van de provincie Gelderland.
Artikel 8 Waterstaat - Beschermingszone Watergang
8.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waterstaat - Beschermingszone watergang' aangewezen gronden zijn, naast de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen, tevens bestemd voor de aanleg, instandhouding en bescherming van ondergrondse en bovengrondse watergangen (beschermingszone watergang).
8.2 Bouwregels
8.3 Ontheffing van de bouwregels
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van het bepaalde in 8.2 voor de bouw van bouwwerken ten behoeve van onderliggende bestemmingen met dien verstande dat geen onevenredige aantasting ontstaat of kan ontstaan van de belangen van de waterhuishouding. Daartoe wordt vooraf advies ingewonnen bij de beheerder van de watergang.
8.4 Aanlegvergunning
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 9 Anti-dubbeltelbepaling
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 10 Algemene Bouwregels
10.1 Ondergeschikte bouwdelen
Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, liftschachten, gevel- en kroonlijsten, luifels, uitbouwen, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw-, c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 meter bedraagt.
Artikel 11 Algemene Ontheffingsregels
Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van:
- a. het afwijken van de in de regels voorgeschreven maatvoering met ten hoogste 10%;
- b. de bestemmingsbepalingen en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of –intensiteit daartoe aanleiding geeft;
- c. de bestemmingsbepalingen en toestaan dat bouwgrenzen worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
Artikel 12 Algemene Procedureregels
12.1 Ontheffing
Bij toepassing van een ontheffing, die onderdeel uitmaakt van dit plan, is op de voorbereiding van het besluit de onderstaande procedure van toepassing:
- a. iedere belanghebbende wordt in de gelegenheid gesteld om zijn zienswijzen ten aanzien van de voorgenomen ontheffing kenbaar te maken;
- b. het voornemen om ontheffing te verlenen ligt hiertoe gedurende twee weken de nederlegging wordt bekend gemaakt op de in de gemeente gebruikelijke wijze in één of meer dag- of nieuwsbladen die in de gemeente verspreid worden;
- c. gedurende de termijn van tervisielegging kunnen belanghebbenden hun zienswijzen ten aanzien van de voorgenomen ontheffing schriftelijk kenbaar maken bij burgemeester en wethouders. Ten aanzien van de beslissing op de zienswijzen wordt een motivering opgenomen in het besluit omtrent verlening van de ontheffing;
- d. binnen vier weken na het nemen van de beslissing wordt deze medegedeeld aan degene die de zienswijzen kenbaar gemaakt heeft en aan de aanvrager.
12.2 Aanlegvergunning
Bij het verlenen van een aanlegvergunning, die onderdeel uitmaakt van dit plan, is de procedure als vervat in artikel 3.18 van de Wet ruimtelijke ordening van toepassing.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 13 Overgangsrecht
13.1 Overgangsrecht bouwwerken
- a. Een bouwwerk, dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, danwel gebouwd kan worden krachtens een bouwvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- b. Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig ontheffing verlenen van het bepaalde onder a voor het vergroten van de inhoud van het bouwwerk als bedoeld in het bepaalde onder a met maximaal 10%.
- c. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken, die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
13.2 Overgangsrecht gebruik
- a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het bepaalde in sub a te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- c. Indien het gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- d. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik, dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 14 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan 'Sportpark Schoenaker'.
Aldus vastgesteld in de raadsvergadering van 09 maart 2010.
De voorzitter, De griffier,
……..... …….....
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
De Beuningse Korfbalvereniging NAS is gehuisvest op Sportpark d'n Alst en maakt nu medegebruik van een kunstgrashockeyveld. De korfbalvereniging is de afgelopen jaren enorm gegroeid. Hierdoor is een gebruiksknelpunt ontstaan. Als oplossing is er voor gekozen een 'stand-alone' accommodatie te realiseren voor de korfbalsport. Het college heeft in zijn vergadering van 9 september 2008 ingestemd met het ontwikkelen van een nieuwe locatie voor de Beuningse korfbalvereniging. De gemeenteraad heeft zich aan dit besluit geconformeerd. De insteek is om de vereniging te huisvesten tussen het sportpark voor voetbalvereniging Beuningse Boys en de bestaande hockeyvelden. In het gebied ten zuiden van de aan te leggen nieuwe Ooigraaf is voldoende ruimte beschikbaar.
Om het een en ander te kunnen realiseren dient het huidige bestemmingsplan Buitengebied aangepast te worden. In het (recente) verleden zijn, voor het realiseren van het huidige sportpark (waaronder de velden en accommodatie voor de hockey- en de voetbalclub), vrijstellingsprocedures als bedoeld in artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) gevoerd. Om ook voor deze 'beheergebieden' een op het huidige en toekomstige gebruik (waarbij rekening gehouden wordt met incidentele bouwaanvragen) toegesneden regeling voorhanden te hebben, zijn deze 'beheergebieden' meegenomen in onderhavige bestemmingsplanherziening.
Onderhavig bestemmingsplan regelt:
- 1. het planologisch bestemmen van een ruimteclaim voor de uitbreiding van het huidige sportpark (voor de korfbalvereniging, maar wellicht ook voor bijvoorbeeld de hockeyclub);
- 2. bestendiging van de huidige sportvelden (hockey en voetbal) die met vrijstellingen mogelijk zijn gemaakt;
- 3. een goede regeling voor bebouwing op het sportpark (kleedruimten, kantine, tribune etc.).
1.2 Ligging En Begrenzing Plangebied
Het plangebied ligt tussen de kernen Beuningen en Ewijk, direct aan de westzijde van de kern Beuningen. Het plangebied bestaat momenteel uit agrarische gronden. Het plangebied wordt aan de oostzijde begrensd door de weg Schoenaker, aan de zuid- en westzijde door aangrenzende agrarische percelen en aan de noordzijde ligt een watergang.
1.3 Geldende Plannen
Het nieuwe bestemmingsplan betekent een (gedeeltelijke) herziening van de volgende bestemmingsplannen:
Bestemmingsplan | Vastgesteld | Goedgekeurd |
Bestemmingsplan Buitengebied gemeente Ewijk | 19-02-1974 | 22-01-1975 |
Buitengebied Westelijk deel | 21-09-1976 | 22-05-1978 |
1.4 Leeswijzer
In de toelichting van het bestemmingsplan wordt ingegaan op de visie en verantwoording van het plan. In de visie op het gebied wordt de ruimtelijk-functionele en juridische vormgeving in woord en beeld beschreven. Anders gezegd, wordt antwoord gegeven op de vraag 'wat gaat er gebeuren in het plangebied' (hoofdstuk 2. Ruimtelijke en functionele visie) en 'hoe gaat dat gebeuren' (hoofdstuk 3. Juridische planopzet). Tevens worden de achtergronden, toelichting en motivatie op de gemaakte keuzen weergegeven die uiteindelijk hebben geleid tot de uitgewerkte planopzet. Hierbij worden onder meer het (beleids)kader, de huidige situatie, de milieu-, water en bodemaspecten en de financieel-economische haalbaarheid uiteengezet.
Hoofdstuk 2 Ruimtelijke En Functionele Visie
2.1 Inleiding
Onderhavig bestemmingsplan is deels een beheerplan en deels een ontwikkelingsgericht bestemmingsplan. De visie op het ontwikkelingsgebied (korfbalvelden en ruimtereservering nieuw sportveld) gaat in op de gewenste ruimtelijk-stedenbouwkundige en functionele ontwikkelingsrichting voor dit deel van het sportpark. De visie op het beheergebied gaat niet zo zeer in op de gewenste inrichting van deze terreinen, maar geeft aan op welke wijze ruimte wordt geboden aan relatief kleine bouwopgaven en verandering in gebruiksmogelijkheden (bijvoorbeeld bouw en gebruik van kantinefaciliteiten, bouw van kleedruimten, plaatsen van ballenvangers e.d.).
De visie op het plangebied bepaalt de vorm en inhoud van de juridische regeling van dit bestemmingsplan. De visie (hoofdstuk 2) geeft antwoord op de wat-vraag, de juridische regeling (hoofdstuk 3) op de hoe-vraag.
2.2 Visie Ontwikkelingsgebied
Korfbal accommodatie
Er zal een zelfstandige buitenkorfbalaccommodatie bestaande uit een speelveld, een kleed- en kantineruimte en een parkeervoorziening gerealiseerd worden.
In verband met de zonnestand is het gewenst het hoofdveld van de korfbalvereniging met de lengteas NNW-ZO aan te leggen. Het standaard wedstrijdveld bestaat uit een rechthoek van 60 x 30 meter. Om het speelveld dient een strook ter breedte van ten minste 2 meter obstakelvrij te worden gehouden. Voor het speelveld is zodoende een ruimtebeslag van minimaal 2.176 m² noodzakelijk.
Naast het speelveld wordt voorzien in een kleed- en kantineruimte. Er zullen kleedkamers, een scheidsrechterruimte, een bestuurskamer, een bergruimte en een horecaruimte aanwezig zijn. Voor deze accommodatie wordt circa 600 m² voor deze ruimten gereserveerd.
De korfbalvereniging kan gebruik maken van de omliggende parkeervoorzieningen bij de hockey- en de voetbalaccommodatie. Toch is een aantal directe parkeerplaatsen bij de clubaccommodatie nodig. Er zullen circa 6 parkeerplaatsen gerealiseerd worden. Dit betekent dat er circa 150 m² gereserveerd dient te worden voor parkeerruimte.
De totale ruimteclaim voor de korfbalaccommodatie bedraagt minimaal 3.700 m² (inclusief wandelpaden en toeschouwersmogelijkheden).
Rondom het gehele terrein wordt een groenvoorziening gerealiseerd.
Extra ruimtereservering
Naast de realisatie van de buitenkorfbal accommodatie wordt er rekening gehouden met de realisatie van een extra sportveld (wellicht voor de uitbreiding van de hockeyvelden met een vierde hockeyveld of een extra korfbalveld).
Indien er sprake is van de aanleg van een extra korfbalveld of hockeyveld dient er rekening te worden gehouden met een ruimtebeslag van circa 5.900 m². Daarnaast dienen er in de toekomst wellicht kleedkamers en een opslagruimte gerealiseerd te worden. In dat geval moet rekening worden gehouden met een ruimtebeslag van circa 200 m² voor deze ruimten. In onderhavig bestemmingsplan is dit aspect meegenomen.
Ontsluiting
De te ontwikkelen uitbreiding van het sportpark wordt direct op de Ooigraaf ontsloten. Er wordt aangesloten op de langzaamverkeerroute die reeds aanwezig is voor het bestaande sportpark.
2.3 Visie Beheergebied
In de jaren '90 van de vorige eeuw zijn aan de westzijde van de Schoenaker sportvelden en een clubgebouw ten behoeve van de hockeyclub aangelegd. Deze sportaccommodatie is met vrijstelling als bedoeld in artikel 19 WRO mogelijk gemaakt. In 2008/2009 is het sportcomplex aan de Schoenaker uitgebreid met de komst van de voetbalvereniging de Beuningse Boys. Ook deze velden en ondersteunende bebouwing is middels een vrijstelling mogelijk gemaakt. De bestaande inrichting en het huidige gebruik van de sportterreinen vormen het uitgangspunt voor de juridische regeling. Echter is de sport een dynamische functie waarbij eisen en normen van NOC*NSF / ISA-sport en de desbetreffende bonden alsook technologische ontwikkelingen en de wensen van de verenigingen ten aanzien van het gebruik en de inrichting van hun accommodatie continue aan verandering onderhevig zijn. In een bestemmingsplan voor een sportaccommodatie moet op een flexibele wijze met deze zaken kunnen worden omgegaan, zodat zo min mogelijk vertraging door procedures zal optreden wanneer er zich een concrete vraag aandient. Uiteraard is het bij het bepalen van de flexibiliteit van belang dat gebiedswaarden en de ruimtelijk-stedenbouwkundige hoofdstructuur niet wordt aangetast. Onderhavig bestemmingsplan legt de bestaande ruimtelijk-stedenbouwkundige hoofdstructuur vast en biedt mogelijkheden om binnen de sportterreinen op een flexibele wijze met aanvragen voor bouwwerken en ondergeschikte gebouwtjes om te gaan.
Ruimtelijk-stedenbouwkundige hoofdstructuur
In hoofdlijnen bestaat het terrein van Voetbalvereniging Beuningse Boys uit de volgende onderdelen:
- 1 natuurgras hoofdveld;
- 1 natuurgras veld (WeTra constructie);
- 3 kunstgrasvelden;
- kleed- annex clubaccommodatie;
- infrastructuur (boven- en ondergronds) op het sportpark;
- veldverlichting;
- groenvoorzieningen rondom het sportpark;
- ecologisch ingerichte watergang aan de westzijde van het sportpark;
- terreinafscheiding rondom het sportpark.
Het WeTraveld is het meest noordelijk in het plangebied gesitueerd. Aansluitend naar het zuiden zijn drie kunstgrasvelden en een natuurgras hoofdveld gelegen. De kleed- annex clubaccommodatie is tussen het kunstgrasveld en het natuurgras hoofdveld gelegen. De clubaccommodatie is ingericht met onder meer een keuken en kantine, waar de sportbezoekers na het sporten kunnen verblijven. De kleed- annex clubaccommodatie heeft een lengte en breedte van 55 meter respectievelijk 15 meter en is maximaal 9 meter hoog. In het zuidelijk gedeelte van het plangebied zijn parkeervoorzieningen (211 parkeerplaatsen) aangelegd. Verder zijn op het terrein lichtmasten van circa 18 meter hoog geplaatst voor de verlichting van de vijf velden.
Het terrein van de hockeyclub bestaat in hoofdlijnen uit de volgende onderdelen:
- 2 kunstgrasvelden;
- 1 semi-waterveld;
- kleed- annex clubaccommodatie;
- veldverlichting;
- infrastructuur (boven- en ondergronds) op het sportpark;
- groenvoorzieningen rondom het sportpark;
- terreinafscheiding rondom het sportpark.
De kleed- annex clubaccommodatie is in het noorden van het terrein van de hockeyclub gesitueerd. De clubaccommodatie is ingericht met onder meer een keuken en kantine, waar de sportbezoekers na het sporten kunnen verblijven. De kleed- annex clubaccommodatie heeft een lengte en breedte van circa 15 meter respectievelijk circa 35 meter en is maximaal 5 meter hoog. Ten noorden van het terrein van de hockeyclub zijn parkeervoorzieningen aanwezig. Verder zijn op het terrein lichtmasten van circa 18 meter hoog geplaatst voor de verlichting van de velden.
Verkeer
Het sportpark wordt direct op de Ooigraaf ontsloten. De Ooigraaf zal worden doorgetrokken waar, langs de ecologisch ingerichte watergang aan de westzijde van het plangebied, een langzaamverkeerroute op aangesloten zal worden. De langzaamverkeerroute zal worden aangesloten op de geplande voet-/fietsroute naar onder meer Ewijk conform het Masterplan Ewijk van de gemeente Beuningen. De verkeersstructuur en de parkeerterreinen hebben in het bestemmingsplan een verkeersbestemming gekregen.
Bouwmogelijkheden op de sportterreinen
Er wordt ruimte geboden aan relatief kleine bouwopgaven en gebruiksmogelijkheden (bijvoorbeeld bouw en gebruik van kantinefaciliteiten, bouw van kleedruimten, plaatsen van ballenvangers e.d.). De bouwvlakken rondom de bestaande gebouwde voorzieningen zijn ruim gelegd op logische plekken om een uitbreiding van bebouwing in de toekomst mogelijk te maken. Daarnaast wordt de hockeyvereniging de mogelijkheid gegeven om een eventuele nieuwe accommodatie in twee bouwlagen te kunnen realiseren (net als de Beuningse Boys) door een maximale bouwhoogte van 9 meter op te nemen.
Ten slotte wordt het middels een ontheffing mogelijk gemaakt binnen de clubaccommodatie van de voetbalvereniging een praktijkruimte voor aan sport gerelateerde functies, zoals fysiotherapie, van maximaal 200 m² te realiseren. Eveneens wordt het middels een ontheffing mogelijk gemaakt maximaal 400 m² van het clubgebouw van de Beuningse Boys in te richten voor naschoolse opvang. Ook binnen het clubgebouw van de hockeyvereniging is het middels een ontheffing mogelijk een naschoolse opvang van maximaal 400 m² te realiseren.
Hoofdstuk 3 Juridische Planopzet
De in deze toelichting beschreven planuitgangspunten zijn juridisch-planologisch vertaald in een bestemmingsregeling, die bindend is voor overheid en burgers. Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding (plankaart) en regels en is voorzien van een toelichting. De regels en verbeelding (plankaart) vormen het juridisch bindende deel, terwijl de toelichting geen juridische binding heeft, maar moet worden beschouwd als handvat voor de uitleg en de onderbouwing van de opgenomen bestemmingen.
De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De verbeelding (plankaart) heeft een rol voor toepassing van de regels, alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen.
3.1 Systematiek
In deze paragraaf wordt de systematiek van de regels en de wijze waarop de regels gehanteerd dienen te worden, uiteengezet.
De regels van het plan bestaan uit vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de inleidende regels, de bestemmingsregels, de algemene regels en de overgangs- en slotregels aan de orde komen. Voor de systematiek is aangesloten op de SVBP2008.
Hieronder wordt de systematiek, opbouw en indeling van de regels kort toegelicht.
3.1.1 Inleidende regels
Begrippen
In deze bepaling zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.
Wijze van meten
Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakten en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de plankaart geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden.
3.1.2 Bestemmingsregels
In het tweede hoofdstuk komen de bestemmingen aan de orde. Het onderhavige bestemmingsplan kent drie bestemmingen (Sport, Verkeer-Verblijfsgebied en Water) en drie dubbelbestemmingen (Leiding, Waterstaat - Beschermingszone watergang en Waarde-Archeologie).
De opbouw van de bestemmingen ziet er als volgt uit:
Bestemmingsomschrijving
De omschrijving van de doeleinden. Hierbij gaat het in beginsel om een beschrijving van de aan de grond toegekende functies.
Bouwregels
In de bouwregels worden voor alle hoofdgebouwen, bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, de van toepassing zijnde bouwregels gesteld. Waar en met welke maatvoering mag worden gebouwd, wordt hier vastgelegd. Indien mogelijk wordt verwezen naar bouwvlakken en aanduidingen op de verbeelding (plankaart).
Ontheffing van de bouwregels
In deze bepaling wordt een opsomming gegeven van de bouwregels waarvan burgemeester en wethouders ontheffing kunnen verlenen. Een ontheffingsbevoegdheid wordt alleen opgenomen als dit noodzakelijk wordt geacht in verband met het gewenst ruimtelijk beleid. Dat wil zeggen dat een ontheffingsbevoegdheid alleen in het bestemmingsplan wordt opgenomen als de gemeente vanuit beleidsmatige overwegingen een zekere flexibiliteit in het plan wil houden. De bevoegdheid tot het verlenen van de ontheffing wordt objectief begrensd en bevat duidelijke criteria.
Specifieke gebruiksregels
In dit onderdeel is aangegeven welke vormen van gebruik in ieder geval strijdig zijn met de bestemming. Daarbij zijn niet alle mogelijke strijdige gebruiksvormen genoemd, maar alleen die, waarvan het niet op voorhand duidelijk is dat deze in strijd zijn met de bestemming. Het gaat hierbij in feite om een aanvulling op de in de bestemmingsomschrijving genoemde doeleinden.
Aanlegvergunning
Een aanlegvergunningstelsel is opgenomen voor de gronden met een hoge archeologische verwachtingswaarde. Een aanlegvergunning dient om te voorkomen dat een in het bestemmingsplan gegeven bestemming niet kan worden verwezenlijkt dan wel om een al verwezenlijkte bestemming te handhaven of te beschermen.
Wijzigingsbevoegdheid
Het gaat hier om een wijzigingsbevoegdheid die betrekking heeft op de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie'. Door de wijzigingsbevoegdheid hebben burgemeester en wethouders de mogelijk de dubbelbestemming geheel of gedeeltelijk te verwijderen, voor zover wordt voldaan aan de in het artikel genoemde criteria. De gestelde criteria moeten voldoende duidelijk en objectief zijn.
3.1.3 Algemene regels
Anti-dubbeltelbepaling
Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.
Algemene bouwregels
Deze bepaling bevat algemene regels omtrent ondergeschikte bouwdelen, zoals plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, liftschachten, gevel- en kroonlijsten, luifels, uitbouwen, balkons en overstekende daken.
Algemene ontheffingsbevoegdheid
In dit artikel wordt een opsomming gegeven van de regels waarvan ontheffing kan worden verleend. Het gaat hierbij om de bevoegdheid om ontheffing te verlenen van de regels die gelden voor het gehele plangebied. De criteria, die bij toepassing van de ontheffingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven.
Algemene procedureregels
In deze bepaling staat aangegeven welke procedure dient te worden gevolgd bij de voorbereiding van het toepassen van een ontheffingsbevoegdheid.
3.1.4 Overgangs- en slotregels
Overgangsrecht
Bouwwerken welke op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaan (of waarvoor een bouwvergunning is aangevraagd) mogen blijven bestaan, ook al is er strijd met de bebouwingsregels. De overgangsbepaling houdt niet in dat het bestaand, illegaal opgerichte, bouwwerk legaal wordt, noch brengt het met zich mee dat voor een dergelijk bouwwerk alsnog een bouwvergunning kan worden verleend. Burgemeester en wethouders kunnen in beginsel dus nog gewoon gebruik maken van hun handhavingsbevoegdheid;
Het gebruik van de grond en opstallen, dat afwijkt van de regels op het moment van inwerkingtreding van het plan mag eveneens worden voortgezet;
Slotregel
Deze bepaling geeft aan op welke manier de regels kunnen worden aangehaald.
3.2 Systematiek Per Bestemming
Sport
De gronden aangewezen voor 'Sport' zijn bedoeld voor sportterreinen en sportvoorzieningen met daarbij behorende ondergeschikte horeca.
De gebouwen mogen uitsluitend binnen het op de verbeelding aangegeven bouwvlak worden gebouwd. De bouwvlakken mogen volledig worden bebouwd, met uitzondering van het bouwvlak waar een maximum oppervlakte van 600 m² op de verbeelding staat aangegeven. Voor de maximaal toegestane bouwhoogte wordt verwezen naar de verbeelding. Buiten het bouwvlak zijn kleine gebouwtjes zoals dug-outs en entreegebouwtjes toegestaan binnen het bestemmingsvlak met een maximaal oppervlakte van 15 m² per gebouwtje. Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, kunnen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd. De maximaal toegestane maten staan in de regels vermeld. Middels een ontheffing wordt mogelijk gemaakt binnen de clubaccommodatie van de voetbalvereniging een praktijkruimte voor aan sport gerelateerde functies, zoals fysiotherapie, van maximaal 200 m² te realiseren. Eveneens wordt het middels een ontheffing mogelijk gemaakt maximaal 400 m² van het clubgebouw van de Beuningse Boys in te richten voor naschoolse opvang. Ook binnen het clubgebouw van de hockeyvereniging is het middels een ontheffing mogelijk een naschoolse opvang van maximaal 400 m² te realiseren.
Verkeer - Verblijfsgebied
De in het plangebied aanwezige wegen zijn bestemd tot 'Verkeer - Verblijfsgebied'. Binnen deze bestemming zijn wegen toegestaan met een hoofdzakelijke verblijfsfunctie, alsmede bijbehorende voorzieningen, zoals parkeervoorzieningen, straatmeubilair en bruggen.
Water
De in het plangebied aanwezige A-watergangen zijn bestemd tot 'Water'. Binnen deze bestemming zijn waterberging, waterhuishouding, waterlopen en waterpartijen, groenvoorzieningen, infiltratievoorzieningen en kruisingen en overbruggingen ten behoeve van verkeersdoeleinden toegestaan.
Dubbelbestemmingen
In het plan is een aantal dubbelbestemmingen opgenomen, ten behoeve van archeologische waarden, watergangen en leidingen in het plangebied. Naast de betreffende dubbelbestemming hebben de betrokken gronden altijd nog een hoofdbestemming, zoals ‘Sport’. De bepalingen van de hoofdbestemming en de dubbelbestemming zijn dan beide van toepassing. Bij strijd tussen deze bepalingen prevaleren de bepalingen van de dubbelbestemming. De reden hiervoor is dat de belangen van de dubbelbestemming zwaarder wegen dan die van de hoofdbestemming. Bebouwing (anders dan ten dienste van de dubbelbestemming zelf) is op deze gronden alleen toegestaan na ontheffing. Voor bouwwerken die al aanwezig zijn ten tijde van tervisielegging van het ontwerp-bestemmingsplan wordt de ontheffing geacht te zijn verleend. Ontheffing wordt overigens alleen verleend na advisering door de beheerder. Ten slotte zijn in de artikelen een aanlegvergunningenstelsel opgenomen voor het verrichten van werkzaamheden die van invloed kunnen zijn op de functie van de waterkering of de leiding.
Leiding - Gas (dubbelbestemming)
De voor Leiding - Gas aangewezen gronden zijn mede bestemd voor de aanleg en instandhouding van een ondergrondse hoge druk aardgastransportleiding.
Waarde - Archeologie (dubbelbestemming)
Voor de bescherming van de aanwezige archeologische waarden, is expliciet deze dubbelbestemming opgenomen.
Binnen deze dubbelbestemming zijn uitsluitend gebouwen toegestaan indien het betreft, ver-/nieuwbouw van bestaande gebouwen, waarbij de oppervlakte van het gebouw niet wordt vergroot, en de bouw van een bijgebouw, de uitbreiding van een bestaand hoofdgebouw of het oprichten van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, waarvan de toename van de bebouwde oppervlakte niet meer bedraagt dan 100 m².
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van de bouwregels.
Voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde of werkzaamheden is een aanlegvergunningstelsel opgenomen.
Waterstaat - Beschermingszone watergang (dubbelbestemming)
De voor 'Waterstaat - Beschermingszone watergang' aangewezen gronden zijn tevens bestemd voor de aanleg, instandhouding en bescherming van ondergrondse en bovengrondse watergangen (beschermingszone watergang).
Hoofdstuk 4 Beleidskader
4.1 Inleiding
In dit hoofdstuk wordt kort ingegaan op het relevante beleid ten aanzien van het plangebied. Allereerst wordt ingegaan op het rijksbeleid, vervolgens komen relevante aspecten uit het provinciale beleid en het regionale beleid aan de orde; dit vormen de kaders voor het gemeentelijke beleid dat in de laatste paragraaf wordt behandeld.
4.2 Rijksbeleid
Nota Ruimte
De Nota Ruimte geeft de visie van het kabinet weer op de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland en de belangrijkste bijbehorende doelstellingen. De nota bevat de ruimtelijke bijdrage aan een sterke economie, een veilige en leefbare samenleving en een aantrekkelijk land. In de Nota Ruimte wordt het nationaal ruimtelijk beleid vastgelegd tot 2020, waarbij de periode 2020-2030 geldt als doorkijk naar de lange termijn.
In de Nota Ruimte wordt onderscheid gemaakt in verantwoordelijkheden. Het rijk concentreert zich op die aspecten die van nationaal belang zijn, de nationale ruimtelijke hoofdstructuur. Voor het gebied dat niet tot de nationale ruimtelijke hoofdstructuur behoort, beperkt het rijk zich tot het stellen van enkele (algemene) beleidsregels. Hiermee legt het kabinet een grotere verantwoordelijkheid bij decentrale overheden. De uitvoering van het beleid ligt primair bij de gemeenten, terwijl voor de provincies een belangrijke kaderstellende, coördinerende en controlerende taak is weggelegd.
Hoofddoel van het nationaal ruimtelijk beleid is ruimte te scheppen voor de verschillende ruimtevragende functies op het beperkte oppervlak dat in Nederland beschikbaar is. Meer specifiek richt het kabinet zich hierbij op vier algemene doelen:
- versterking van de internationale concurrentiepositie van Nederland;
- bevordering van krachtige steden en een vitaal platteland;
- borging en ontwikkeling van belangrijke (inter)nationale ruimtelijke waarden; en
- borging van de veiligheid.
Om deze doelen te bereiken wil het rijk verstedelijking en infrastructuur zoveel mogelijk bundelen in nationale stedelijke netwerken, economische kerngebieden en hoofdverbindingsassen. 'Bundeling van verstedelijking en infrastructuur' en 'organiseren in stedelijke netwerken' zijn de beleidsstrategieën die gehanteerd worden voor economie, infrastructuur en verstedelijking. De daaruit afgeleide beleidsdoelen zijn:
- ontwikkeling van nationale stedelijke netwerken en stedelijke centra;
- versterking van de economische kerngebieden;
- verbetering van de bereikbaarheid;
- verbetering van de leefbaarheid en sociaal-economische positie van steden;
- bereikbare en toegankelijke recreatievoorzieningen in en rond de steden;
- behoud en versterking van de variatie tussen stad en land;
- afstemming van verstedelijking en economie met de waterhuishouding; en
- waarborging van milieukwaliteit en veiligheid.
Het plangebied ligt binnen het nationaal stedelijk netwerk 'Arnhem-Nijmegen'. Er wordt gestreefd naar een balans tussen rood en groen/blauw in het kader van bundeling van verstedelijking en economische activiteiten. Een goede balans tussen rood en groen/blauw komt de kwaliteit van de steden en dorpen ten goede. De kwaliteit van steden en dorpen wordt mede bepaald door de landschappelijke en recreatieve mogelijkheden in de directe omgeving. Aanbod van voldoende 'rode' én 'groen/blauwe' mogelijkheden voor ontspanning is belangrijk voor de leefbaarheid, het welzijn en de gezondheid van bewoners en zelfs voor de economie. Er zal voldoende ruimte moeten worden geboden voor parken, groengebieden en sportterreinen en het reserveren van 'groene' en 'blauwe' recreatiemogelijkheden in en om de stad.
4.3 Provinciaal Beleid
Streekplan Gelderland 2005, Kansen voor de regio's
Op 1 juli 2008 is de Wet ruimtelijke ordening (Wro) in werking getreden. Het provinciale streekplan is vervangen door de provinciale structuurvisie. De provincie Gelderland heeft geen nieuwe provinciale structuurvisie gemaakt, maar het streekplan van rechtswege, beleidsneutraal, omgezet. Hierdoor is het beleid, zoals opgenomen in het streekplan, nog steeds van toepassing.
De uitgangspunten van het Streekplan Gelderland 2005 zijn:
- regionale inzet;
- versterking ruimtelijke kwaliteit;
- 1. water en ruimtegebruik;
- 2. bundeling infrastructuur en ruimtegebruik;
- 3. bundeling stedelijke functies - stedelijke netwerken.
De provincie stuurt in het streekplan meer op hoofdlijnen, waarbij ruimtelijke kwaliteit voorop staat. Ruimtelijke kwaliteit wordt vertaald in de begrippen gebruikswaarde, belevingswaarde en toekomstwaarde. Met een plan dient ingespeeld te worden op de specifieke omstandigheden van de plek, waardoor de ruimtelijke identiteit versterkt wordt. Ruimtelijke plannen dienen aan basiskwaliteitsnormen te voldoen. Hiermee wordt gedoeld op de condities van de ruimte die voor de gezondheid en veiligheid van alle burgers van belang zijn.
De algemene doelstelling van de provincie Gelderland voor de planperiode 2005 – 2015 is om de ruimtebehoefte zorgvuldig in regionaal verband te accommoderen en te bevorderen dat het rijk, de provincie, gemeenten, waterschappen en private partijen de benodigde ruimte vinden, op een wijze die meervoudig ruimtegebruik stimuleert, duurzaam is en de regionale verscheidenheid versterkt, gebruik makend van de aanwezige identiteiten en ruimtelijke kenmerken.
De provincie wil bijdragen aan de versterking van de ecologische, economische en sociaal-culturele positie van Gelderland als een van de Europese regio's. De volgende doelen als uitwerking van de hoofddoelstelling zijn hierbij gesteld:
- sterke stedelijke netwerken en regionale centra bevorderen;
- de vitaliteit van het landelijk gebied en de leefbaarheid van daarin aanwezige kernen versterken;
- de waardevolle landschappen verbeteren en de economische hoofdstructuur versterken;
- de watersystemen veilig en duurzaam afstemmen op de veranderende water aan- en afvoer en de benodigde waterkwaliteit;
- een gezonde en veilige milieu(basis)kwaliteit bewerkstelligen;
- met ruimtelijk beleid bijdragen aan de verbetering van de bereikbaarheid van en in de provincie;
- bijdragen aan een evenwichtige regionaal gedifferentieerde ruimtelijke ontwikkeling.
De verschillen in regionale identiteit en diversiteit zijn kenmerkend voor de ruimtelijke structuur van Gelderland, evenals het ruimtelijk contrast tussen stad en platteland. Het landelijk gebied van Gelderland bevat vele kwaliteiten die gevrijwaard dienen te blijven van verstedelijking. In regionale structuurvisies kunnen (samenwerkende) gemeenten voorstellen doen voor het behoud van deze kwaliteiten en het versterken van de ruimtelijke kwaliteit. Deze regionale visies zullen het kader vormen voor de lokale ontwikkelingen.
De gemeente Beuningen is in het Streekplan onderdeel van de Stadsregio Arnhem-Nijmegen. Voor deze Stadsregio geldt als hoofdopgave 'regionale transformatie' met als doel de Stadsregio verder te ontwikkelen als een aantrekkelijke regio voor huishoudens, bedrijven en bezoekers. Een regio die de concurrentie aan kan met vergelijkbare stedelijke netwerken in binnen- en buitenland. Voor ruimtelijke ontwikkelingen betekent dit:
- externe profilering Stadsregio als (inter)nationaal stedelijk netwerk;
- versterken van vitaliteit van (dorpen in) het landelijk gebied;
- regiorail als ruggengraat voor stedelijke ontwikkeling;
- water sturend voor de ontwikkeling van de regio;
- kwaliteitsimpuls voor de bestaande steden.
Specifiek voor groei- en opvangkernen waartoe ook de gemeente Beuningen behoort, geeft de regiovisie in het streekplan aan dat een kwaliteitsimpuls nodig is om sociaaleconomisch vitaal te blijven. Wat betreft sociale aspecten gaat het om leefbare wijken, dorpen en steden en een adequaat voorzieningenniveau op het gebied van werk, inkomen, onderwijs, zorg, welzijn, kunst, cultuur en sport en de bereikbaarheid hiervan. Om kwaliteit van de samenleving te garanderen is de sociaal-culturele infrastructuur van belang. Uitgangspunt hierbij is om bij ruimtelijke inrichtingsplannen ook voorzieningen te realiseren die nodig zijn om een goede sociaalculturele infrastructuur in stand te houden of op te bouwen. Door een gunstige situering van functies ten opzichte van aanwezige voorzieningen kan er een goede bereikbaarheid worden gerealiseerd en voldoende draagvlak blijven bestaan.
Regionaal Plan 2005 - 2015
Het Regionaal Plan 2005-2015, vastgesteld door de KAN-raad en goedgekeurd door de provincie Gelderland wordt een tiental speerpunten vastgesteld. Deze speerpunten zijn:
- verbetering aansluiting Europese infrastructuurnetwerken;
- een samenhangend regionaal OV-netwerk;
- stedelijke ontwikkeling rondom enkele multimodale knooppunten;
- herstructurering van bestaande bedrijventerreinen en hoofdwegennet;
- ruimte voor innovatie;
- versterken grootstedelijk klimaat van Arnhem en Nijmegen;
- ontwikkeling van de eigenheid en identiteit van de dorpen;
- ontwikkeling van een recreatief routenetwerk;
- kwaliteitsverbetering van de natuur;
- zichtbaar maken van cultuurhistorische relicten en monumenten.
De leefbaarheid en ruimtelijke kwaliteit van de dorpen zijn een belangrijk aandachtspunt binnen het plan. Demografische ontwikkelingen zoals vergrijzing en ontgroening hebben een grote invloed op de sociaal-economische vitaliteit van de dorpen. De regio zet eveneens in op een 'gezonde regio', waar sport en educatie, verblijfsrecreatie, studie- en congresfaciliteiten, ontspanning en gezondheidsprogramma's in een groene omgeving onderdeel van uitmaakt. De voorgestane ontwikkeling is zodoende functioneel gezien passend binnen de doelstellingen van het Regionaal Plan.
De sportvelden liggen in de zone 'Zoekzone landschapsversterking' van het Regionaal Plan, niet binnen de woningbouwcontour. Binnen de zoekzone landschapsversterking kan het toevoegen van een beperkt aantal woningen mogelijkheden bieden voor een versterking van het landschap. Het landelijk wonen kan zorgen voor een kwaliteitsimpuls in de vorm van functiecombinaties van water, natuur en wonen. Landelijk wonen is het meest kansrijk op goed bereikbare plekken in een aantrekkelijke landschappelijke omgeving.
Naar analogie van het Regionaal Plan - waarbij in de zone 'Zoekzone landschapsversterking' op beperkte schaal woningbouw wordt toegelaten - kan gesteld worden dat ook minder intensieve stedelijke functies, zoals sport, in deze zone voorstelbaar/afweegbaar zijn. Onderstaand is aangegeven op welke wijze dit kan plaatsvinden.
Het vastgestelde Regionaal Plan, goedgekeurd door de provincie en daardoor materieel gezien geldend als uitwerking van het Streekplan Gelderland 2005, bepaalt in beleidsregel 8.3 dat de programmering van de woningbouw plaats dient te vinden met inachtneming van de per gemeente vastgestelde kwalitatieve afspraken en inspanningsverplichtingen in de Concessie Wonen. De Concessie Wonen 2004 - 2009 voor de gemeente Beuningen regelt dat het gebied tussen Beuningen en Ewijk, gelegen buiten de bebouwingscontouren van beide kernen, in aanmerking komt voor maatwerk. In dit gebied is de bouw van maximaal 150 woningen mogelijk. Planontwikkeling in dit gebied was gebaseerd op de Structuurschets voor uitbreiding van Ewijk, uit 2001.
Door voortschrijdend inzicht heeft de gemeente Beuningen geconcludeerd dat de bouw van 150 woningen buiten de contour stedenbouwkundig en landschappelijk minder eenvoudig is in te passen in het beschikbare gebied. Bovendien is de bouw van 150 woningen in deze 'open zone met een landschappelijk inrichting' niet meer noodzakelijk, aangezien binnenstedelijk een nieuwe locatie gevonden is. Het gaat hierbij om het voetbalcomplex van de Beuningse Boys in het centrum van Beuningen. Op deze locatie is de bouw van eveneens 150 woningen mogelijk. Realisatie van woningen op deze locatie betekent wel dat het voetbalcomplex verplaatst moet worden naar de 'open zone met landschappelijke inrichting' tussen Beuningen en Ewijk.
De provincie Gelderland en de Stadsregio Arnhem Nijmegen hebben inhoudelijk geen problemen met de wijziging van de plannen. Voor het gebied tussen Ewijk en Beuningen was immers een maatwerkoplossing vastgelegd in de concessieafspraken. Het wijzigen van de plannen voor dit gebied, waarbij woningbouw wordt ingeruild voor een sportcomplex past volgens de Stadsregio binnen deze vigerende afspraken.
4.4 Gemeentelijk Beleid
De gemeente Beuningen heeft een gebiedsvisie1 laten opstellen met als doel een kwalitatieve visie te geven op het tussengebied van Beuningen en Ewijk. De mogelijkheden tot extra woningbouw staan in de visie als vraagstelling centraal. Het doel is om een nieuwe betekenisvolle gebiedskwaliteit te ontwikkelen die recht doet aan de wens de kern Ewijk herkenbaar te laten blijven als solitaire kern naast Beuningen. Als hoofdkeuze wordt gesteld 'een robuust landschap waarin landelijk gewoond wordt'. Op basis van de hoofdkeuze worden de volgende voorstellen gedaan:
- een bosachtige zone maakt afstand;
- de bestaande linten worden versterkt als dragers van Ewijk;
- het groene hart wordt opgerekt;
- nieuwe linten dragen het landelijke wonen;
- een grote differentiatie in woonvormen;
- het landschap in het noordelijke lint wordt sterk bepaald door weiden en boomgaarden;
- het landschap van de zuidelijke is waterrijk;
- de beeldkwaliteit van de woningen is Ewijks;
- de verkeersafwikkeling is evenwichtig;
- de oude linten worden zoveel mogelijk ontlast.
Op basis van de gebiedsvisie heeft de gemeente Beuningen een stedenbouwkundig Masterplan2 laten opstellen met spelregels voor de verdere uitwerking van het gebied. In dit document zijn vier hoofdkeuzen onderscheiden die als kader dienen voor het masterplan:
- het landschap wordt gebruikt als onderlegger;
- linten vormen de dragers van Ewijk;
- Groene Hart en historie vormen het hart van de kern;
- Ewijk wordt door groen omarmd.
Op basis van de ruimtelijke structureringselementen van het gebied is het gebied opgedeeld in deelgebieden. Op onderstaande afbeelding zijn de verschillende deelgebieden af te lezen.
Uit de afbeelding is op te maken dat onderhavige plangebied voor het overgrote deel binnen het deelgebied 'Bosmantel' is gelegen. Gesteld wordt dat in de Bosmantel ruimte is voor recreëren. Voor het sportpark geldt dat deze niet aan te merken is als bosmantel. Wel zal het sportpark door groen omzoomd worden (aan de oostzijde van het plangebied langs de Schoenaker en langs de westzijde van het plangebied tussen het sportpark en de toekomstige uitbreiding van Ewijk).
Conclusies
Met onderhavige ontwikkeling wordt binnen de 'open zone met landschappelijke inrichting' een uitbreiding van het sportpark ontwikkeld.
In het gemeentelijke beleid was het voornemen opgenomen om in de landschappelijke zone circa 150 woningen te bouwen. Echter door de verplaatsing van het sportpark in het centrum van Beuningen naar de zone tussen Ewijk en Beuningen, is een geschiktere mogelijkheid ontstaan om in het centrum van Beuningen de voorgestelde nieuwbouw van circa 150 woningen in te passen. Hierdoor blijft de landschappelijke zone tussen Ewijk en Beuningen gevrijwaard van woningbouw en kan het open karakter van het gebied beter behouden blijven.
De zone tussen Ewijk en Beuningen is uitermate geschikt om een groen sportpark landschappelijk in te passen, waarbij de velden zo compact mogelijk ten opzichte van elkaar worden gesitueerd zodat er maximale ruimte wordt gecreëerd voor de inrichting van een groene (ecologische) zone. Het gebied wordt geheel omringd door groenvoorzieningen wat het groene karakter van het gebied versterkt. Op deze manier kunnen de sportvelden in Beuningen geclusterd worden.
Bovendien is sprake van een vergroting van het aanbod van sportvoorzieningen in Beuningen, wat positief bijdraagt aan een adequaat voorzieningenaanbod van Beuningen. Dit komt de vitaliteit en leefbaarheid van het dorp ten goede. De voorgenomen ontwikkeling past hiermee binnen de door de gemeente gestelde kaders.
Hoofdstuk 5 Programmatische, Milieu- En Waardentoets
In dit hoofdstuk worden de relevante milieu-aspecten alsmede programmatische aspecten aan de orde gesteld. Er bestaat een duidelijke relatie tussen milieubeleid, landschap en ruimtelijke ordening. De milieu- en landschapskwaliteit vormen een belangrijke afweging bij de ontwikkeling van ruimtelijke functies. Bij de afweging van het al dan niet toelaten van ruimtelijke functies dient te worden onderzocht welke milieuhygiënische en waterhuishoudkundige aspecten daarbij een rol spelen.
In dit bestemmingsplan is sprake van een bestendiging van de huidige sportvelden (hockey en voetbal) en het planologisch mogelijk maken van een ruimteclaim voor de uitbreiding van het huidige sportpark (voor de korfbalvereniging, maar wellicht ook voor bijvoorbeeld de hockeyclub). De bestendiging van de huidige sportvelden hoeft niet meer onderbouwd te worden. In dit hoofdstuk zal dan ook alleen ingegaan worden op het planonderdeel van de uitbreiding van de sportaccommodatie.
5.1 Sportvoorzieningen
Sport maakt meer en meer onderdeel uit van onze samenleving, sport leeft onder de mensen. De gebruikers zijn steeds kritischer wat betreft de gebruiksmogelijkheden en inrichting van hun accommodatie. Technologische ontwikkelingen en normen van NOC*NSF / ISA-sport en de desbetreffende bonden volgen elkaar in snel tempo op. Daarom sluit een flexibel bestemmingsplan goed aan op de dynamische wereld van de sport.
Bij de bepaling van de bestemmings- en bouwvlakken is rekening gehouden met de normen van NOC*NSF / ISA-sport en de desbetreffende bonden ten aanzien van maatvoering en terreinontwerp. De ruimtereservering op het uit te breiden gedeelte van het sportpark is gebaseerd op minimaal de afmetingen van een hockeyveld: 99,4 bij 59 meter en een korfbalveld: een rechthoek van 64 x 34 meter (inclusief obstakelvrije zone).
Op het uit te breiden gedeelte is rekening gehouden met de bouw van gebouwde voorzieningen. In totaal mag op dit gedeelte 800 m² bebouwd worden. De positionering van de gebouwen is gebonden aan het op de plankaart aangeduide bouwvlak. Dit bouwvlak is gelegd over vrijwel het gehele uit te breiden gedeelte. Dit komt de flexibiliteit ten goede en geeft vrijheid aan de inrichting van het terrein. Er zijn op dit terrein geen stedenbouwkundige of gebiedswaarden die persé gevrijwaard moeten blijven van bebouwing.
De bestaande gebouwde voorzieningen (zoals kleedruimten, opslagruimte voor materiaal en sportkantine) voor de voetbalclub en de hockeyvereniging krijgen enige uitbreidingsruimte van circa 10 - 15%. De bouwvlakken rondom deze bestaande gebouwde voorzieningen zijn ruim gelegd op logische plekken om een uitbreiding van bebouwing in de toekomst mogelijk te maken. Daarnaast is de maximale bouwhoogte 9 meter, waardoor de hockeyvereniging de mogelijkheid gegeven wordt om een eventuele nieuwe accommodatie in twee bouwlagen te kunnen realiseren. Ten slotte is het middels een ontheffing mogelijk om binnen de clubaccommodatie van de voetbalvereniging een praktijkruimte voor aan sport gerelateerde functies zoals een fysiotherapeut en een naschoolse opvang te realiseren. Binnen de accommodatie van het hockeyvereniging is het middels een ontheffing mogelijk een naschoolse opvang te vestigen.
Daarmee speelt dit bestemmingsplan adequaat in op programmatische eisen en wensen vanuit de sportwereld.
5.2 Verkeer En Parkeren
Verkeer
De uitbreiding van het sportpark wordt direct op de Ooigraaf ontsloten. De Ooigraaf zal worden doorgetrokken waar, langs de ecologische ingerichte watergang aan de westzijde van het plangebied, een langzaamverkeerroute op aangesloten zal worden. De langzaamverkeerroute zal worden aangesloten op de geplande voet-/fietsroute naar onder meer Ewijk conform het Masterplan Ewijk van de gemeente Beuningen.
Parkeren
Voor de berekening van het aantal benodigde parkeerplaatsen is uitgegaan van de parkeerkentallen zoals deze door het CROW3 zijn opgesteld. Beuningen wordt gerekend tot de weinig stedelijke gemeenten. Het plangebied ligt binnen een overloopgebied. De volgende parkeerkentallen worden voor sportvelden (buiten) gehanteerd:
Sportveld buiten | Minimaal | Maximaal |
Norm pp ha. netto terrein | 13 | 27 |
Bij de voetbalvereniging Beuningse Boys is een parkeervoorziening met 211 parkeerplaatsen aanwezig. Ten noorden van de hockeyvelden is een parkeervoorziening met 112 parkeerplaatsen gesitueerd.
Het uitbreidingsgebied (korfbal en ruimtereservering voor extra sportveld) heeft een totale oppervlakte van circa 8.000 m² speelveld. Indien uitgegaan wordt van een maximale norm van 27 parkeerplaatsen per hectare netto terrein, betekent dit dat er voor de uitbreiding circa 22 parkeerplaatsen benodigd zijn.
De voetbalvereniging Beuningse Boys heeft een totale oppervlakte van circa 39.000 m² speelveld. De hockeyvereniging heeft een totale oppervlakte van circa 17.000 m² speelveld. Indien uitgegaan wordt van een maximale norm van 27 parkeerplaatsen per hectare netto terrein, betekent dit dat er circa 152 parkeerplaatsen nodig zijn voor deze twee verenigingen samen.
Binnen het plangebied zijn (211 + 112) 323 parkeerplaatsen aanwezig. De maximale norm geeft aan dat er (152 + 22) 174 parkeerplaatsen benodigd zijn voor de sportvelden.
Bij de hockeyvereniging kan, na het verlenen van een ontheffing door burgemeester en wethouders, maximaal 400 m² van de accommodatie gebruikt worden voor naschoolse opvang. Bij de voetbalvereniging kan , eveneens na het verlenen van een ontheffing door burgemeester en wethouders, maximaal 400 m² van de accommodatie gebruikt worden voor naschoolse opvang en 200 m² voor praktijkruimte van een fysiotherapeut. Deze functies zorgen naast de sportvelden voor een parkeerbehoefte. Aangezien de oppervlakte voor deze functies slechts een beperkte omvang heeft en de parkeerbehoefte dus niet groot is, de parkeerbehoefte voor deze functies zich op andere tijden manifesteert dan de parkeerbehoefte vanuit de sportvelden en het aantal aanwezige parkeerplaatsen veel groter is dan de behoefte vanuit de sportvelden is, kan gesteld worden dat er voldoende parkeerplaatsen aanwezig zijn.
Concluderend kan worden gesteld dat ruim voldaan wordt aan de parkeerbehoefte en dat er in theorie geen extra parkeerplaatsen bij de nieuwe uitbreiding hoeven worden aangelegd. In dit bestemmingsplan is echter de mogelijkheid opgenomen om ook bij de uitbreidingslocatie parkeerplaatsen te realiseren. In het bestemmingsplan is voldoende ruimte gereserveerd voor de aanleg van parkeerplaatsen binnen de bestemmingen 'Verkeer - Verblijfsgebied' en 'Sport'.
- 3. CROW, Parkeerkencijfers - Basis voor parkeernormering, 2004.
5.3 Geluid
In de Wet geluidhinder (Wgh) is vastgelegd dat bij vaststelling van een bestemmingsplan akoestisch onderzoek dient te worden verricht, indien in het plangebied geluidgevoelige functies (zoals woningen) zijn voorzien binnen de invloedssfeer van (weg)verkeerslawaai. De sportaccommodatie is geen geluidgevoelige bestemming waardoor een onderzoek naar weg- en railverkeerslawaai niet noodzakelijk is. De geluidsproductie van de sportaccommodatie wordt behandeld in de paragraaf bedrijven en milieuzonering.
5.4 Bedrijven En Milieuzoneringen
Om te komen tot een ruimtelijk relevante toetsing van bedrijfsvestigingen op milieuhygiënische aspecten wordt het begrip milieuzonering gehanteerd. Onder milieuzonering wordt verstaan een voldoende ruimtelijke scheiding tussen enerzijds milieubelastende bedrijven of inrichtingen en anderzijds milieugevoelige gebieden zoals woonwijken. Om het begrip hanteerbaar te maken, is gebruik gemaakt van de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' van de VNG.4 Bedrijven zijn opgenomen in een tabel die is ingedeeld in milieucategorieën, waarbij per bedrijf is aangegeven wat de afstand tot een rustige woonwijk dient te zijn (de zogenoemde afstandentabel). Deze afstanden kunnen als basis worden gehanteerd, maar zijn indicatief. In het algemeen wordt door het aanbrengen van een zonering tussen bedrijvigheid en woonbebouwing de overlast ten gevolge van de bedrijfsactiviteiten zo laag mogelijk gehouden.
Conclusies
De voorgestane ontwikkeling betreft de aanleg van een korfbalaccommodatie en een ruimtereservering voor een sportvoorziening (bijvoorbeeld een extra korfbal- of hockeyveld). Dit zijn geen gevoelige functies in het kader van bedrijven en milieuzonering, waardoor bedrijven in de omgeving geen belemmering vormen voor de voorgestane ontwikkeling.
Wat echter wel van belang is, is de invloed die de korfbalaccommodatie heeft op de woningen die in de omgeving aanwezig zijn. Op basis van de door VNG opgestelde lijst kan de accommodatie gelijk gesteld worden met 'Veldsportcomplex (met verlichting)'. Daarmee valt het bedrijf onder de categorie 3.1 en moet in principe een afstand van 50 meter in acht worden genomen. De meest nabij gelegen woning is op een afstand van circa 120 meter van de toekomstige korfbalaccommodatie gelegen. De voorgestane ontwikkeling levert dus geen belemmeringen op voor in de omgeving aanwezige woningen.
- 4. Bedrijven en milieuzonering, VNG, 2009.
5.5 Luchtkwaliteit
Bij de start van een project moet onderzocht worden of het effect relevant is voor de luchtkwaliteit. Hierbij moet aannemelijk gemaakt worden, dat luchtkwaliteit "niet in betekenende mate" aangetast wordt. Daartoe is een algemene maatregel van bestuur 'Niet in betekenende mate' (Besluit NIBM) en een ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM) vastgesteld waarin de uitvoeringsregels vastgelegd zijn die betrekking hebben op het begrip NIBM.
In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen opgenomen die niet in betekende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden.
In de Regeling NIBM is opgenomen dat een plan van 500 woningen niet in betekende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit. Conform het DHV-rapport "Bepaling van IBM planomvang op basis van herziene uitgangspunten", Ministerie van VROM (december 2006) heeft een woning een verkeersaantrekkende werking van 2,6 motorvoertuigbewegingen per etmaal. Dit betekent dat een plan met minder dan 1.300 motorvoertuigbewegingen (500 woningen * 2,6 motorvoertuigbewegingen) niet in betekende mate aan de luchtkwaliteit bijdraagt. Onderliggend initiatief houdt de realisatie van een sportaccommodatie in.
In 2008 is in het kader van de realisatie van Sportpark Schoenaker een luchtkwaliteitonderzoek uitgevoerd.5 In dat onderzoek is berekend wat de ontwikkeling van vijf sportvelden, een kantine en een parkeerplaats voor gevolgen heeft voor de luchtkwaliteit. In het onderzoek is uitgegaan van een worst case scenario, namelijk dat dit sportpark in totaal 1.212 extra verkeersbewegingen per etmaal met zich mee zal brengen. Uit het onderzoek blijkt dat zowel in 2008, 2010 als in 2015 aan alle grenswaarden wordt voldaan. Er wordt geen enkele grenswaarde overschreden.
Zoals gesteld wordt er in bovengenoemd onderzoek uitgegaan van vijf sportvelden die 1.212 extra verkeersbewegingen per etmaal met zich meebrengen. Een voetbalveld is circa 6.500 m² groot. Dit betekent dat er in totaal 32.500 m² netto terrein werd toegevoegd. In onderhavig bestemmingsplan wordt circa 8.000 m² speelveld mogelijk gemaakt. Uitgaande van het worst case scenario dat in bovengenoemd onderzoek is toegepast, zou dit verhoudingsgewijs betekenen dat deze ontwikkeling in het worst case scenario (8.000 / 32.500 = 0.25 * 1.212 = ) circa 300 extra verkeersbewegingen per etmaal met zich meebrengt. Naast de sportvelden die gerealiseerd worden, kan bij de hockeyvereniging, na het verlenen van een ontheffing door burgemeester en wethouders, maximaal 400 m² van de accommodatie gebruikt worden voor naschoolse opvang. Bij de voetbalvereniging kan, eveneens na het verlenen van een ontheffing door burgemeester en wethouders, maximaal 400 m² van de accommodatie gebruikt worden voor naschoolse opvang en 200 m² voor praktijkruimte van een fysiotherapeut. Deze functies zorgen naast de sportvelden voor een verkeersgeneratie. Aangezien de oppervlakte voor deze functies een beperkte omvang heeft en het ondergeschikte functies betreft, is de verkeersgeneratie zeer gering. De sportvelden genereren circa 300 verkeersbewegingen, inclusief de zeer beperkte verkeersgeneratie voor de ondergeschikte functies blijft de verkeersgeneratie door de voorgestane ontwikkelingen onder de 1.300 motorvoertuigbewegingen. Zodoende kan gesteld worden dat de ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Er is derhalve uit het oogpunt van luchtkwaliteit geen belemmering voor de realisatie van de voorgestane ontwikkeling.
- 5. Luchtkwaliteitsonderzoek Sportpark Schoenaker Beuningen (rapport AV.0230-1). AV Consulting b.v., 12 maart 2008.
5.6 Lichthinder
De afstand tussen de nieuwe ontwikkelingslocatie en de meest nabijgelegen woning is circa 120 meter. Zoals in de paragraaf 'Bedrijven en milieuzonering' is opgenomen, dient een afstand van 50 meter tussen veldsportcomplexen met verlichting en woningen aangehouden te worden. Zodoende kan verondersteld worden dat er bij de voorgestane ontwikkeling geen sprake zal zijn van lichthinder voor omwonenden.
5.7 Externe Veiligheid
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving vanwege handelingen met gevaarlijke stoffen. De handelingen kunnen zowel betrekking hebben op het gebruik, de opslag en de productie, als op het transport van gevaarlijke stoffen. Uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en de richtlijnen voor vervoer gevaarlijke stoffen vloeit de verplichting voort om in ruimtelijke plannen in te gaan op de risico's in het plangebied ten gevolge van handelingen met gevaarlijke stoffen. De risico's dienen te worden beoordeeld op twee maatstaven, te weten het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.
Plaatsgebonden risico
Het plaatsgebonden risico beschrijft de kans per jaar dat een onbeschermd individu komt te overlijden door een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in risicocontouren rondom de risicobron (bedrijf, weg, spoorlijn etc.), waarbij de 10-6 contour (kans van 1 op 1 miljoen op overlijden) de maatgevende grenswaarde is.
Groepsrisico
Het groepsrisico beschrijft de kans dat een groep van 10 of meer personen gelijktijdig komt te overlijden ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico geeft een indicatie van de maatschappelijke ontwrichting in geval van een ramp. Het groepsrisico wordt uitgedrukt in een grafiek, waarin de kans op overlijden wordt afgezet tegen het aantal slachtoffers. Voor het groepsrisico geldt de oriëntatiewaarde als ijkpunt in de verantwoording (géén norm).
Voor elke verandering van het groepsrisico (af- of toename) in het invloedsgebied moet verantwoording worden afgelegd, over de wijze waarop de toelaatbaarheid van deze verandering in de besluitvorming is betrokken. Samen met de hoogte van het groepsrisico moeten andere kwalitatieve aspecten worden meegewogen in de beoordeling van het groepsrisico. Onder deze aspecten vallen zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid. Onderdeel van deze verantwoording is overleg met (advies vragen aan) de regionale brandweer.
(Beperkt) kwetsbare objecten
Er moet getoetst worden aan het Bevi en de richtlijnen voor vervoer gevaarlijke stoffen wanneer bij een ontwikkeling (beperkt) kwetsbare objecten worden toegestaan. (Beperkt) kwetsbare objecten zijn o.a. woningen, scholen, ziekenhuizen, hotels, restaurants.
Plangebied
De ontwikkeling van een sportveldaccommodatie is een beperkt kwetsbaar object en dient zodoende getoetst te worden aan het Bevi en de wet- en regelgeving voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.
De gemeente Beuningen heeft de rapportage 'Inventarisatie nulsituatie externe veiligheid Beuningen' op 25 maart 2008 voor kennisgeving aangenomen, die de onderlegger vormt van de signaleringskaart Beuningen. Op de signaleringskaart zijn locaties, risicocontouren en veiligheidsafstanden van zowel stationaire als mobiele risico's van externe veiligheid voor de gemeente Beuningen aangegeven. Tevens zijn huidige woon-, industrie- en buitengebieden binnen de gemeente Beuningen zichtbaar, alsmede geprojecteerde en geplande woningbouwprojecten.
In en in de directe omgeving van het plangebied bevinden zich de volgende inrichtingen/leidingen:
- InterCheM;
- benzineservicestation met LPG;
- gasdistributieleidingen.
Vanwege de ligging van het plangebied binnen het invloedsgebied van het LPG-tankstation, InterChem en hogedruk aardgastransportleidingen, is een onderzoek uitgevoerd naar externe veiligheid waarin deze twee bedrijven en de gasleidingen zijn onderzocht.6 Hieronder volgen de conclusies van dit onderzoek, het gehele rapport is een separate bijlage bij dit bestemmingsplan. Naast dit onderzoek vormt ook de notitie 'Externe veiligheid beschouwing uitbreiding Sportpark Schoenaker te Beuningen' een separate bijlage bij dit bestemmingsplan.
InterCheM - plaatsgebonden risico
Het sportpark ligt met een afstand van ongeveer 1.300 meter ver buiten de plaatsgebonden risicocontour van InterCheM en daarmee legt het plaatsgebonden risico geen beperkingen op aan de gewenste ruimtelijke ontwikkeling. De vereiste basisveiligheid wordt daarmee geboden.
InterCheM - groepsrisico
De berekende toename van het groepsrisico kan in dit geval verwaarloosbaar klein worden geacht, gezien de aard van de ontwikkeling, de ligging van het plangebied op grote afstand van InterCheM en de geringe verblijftijd van personen binnen het plangebied.
LPG-tankstation - plaatsgebonden risico
Aangezien de grens van het plangebied op ongeveer 65 meter van het LPG-tankstation (gemeten vanuit het vulpunt) gelegen is, legt het plaatsgebonden risico geen beperkingen op aan de ontwikkeling van het plangebied.
LPG-tankstation - groepsrisico
Het groepsrisico komt in de huidige en toekomstige situatie (na ontwikkeling van het plangebied) niet boven de oriëntatiewaarde uit. De ontwikkeling van het plangebied heeft een geringe toename van het groepsrisico tot gevolg.
Hogedruk aardgasleidingen - plaatsgebonden risico
De Nederlandse Gasunie heeft in het kader van de planontwikkeling plaatsgebonden risicoberekeningen uitgevoerd. Uit deze berekeningen blijkt dat de 10-6/jaar plaatsgebonden risicocontour op de leidingen ligt. Hieruit blijkt tevens dat zich geen kwetsbare objecten bevinden binnen deze contour. Daarmee legt het plaatsgebonden risico geen belemmering op voor de ontwikkeling van het plangebied.
Hogedruk aardgasleidingen - groepsrisico
Binnen een gebied van 490 meter rondom de leiding is het groepsrisico voor het deel van de leidingen ter hoogte van het plangebied berekend.Het groepsrisico is berekend voor enkel de toekomstige situatie (na ontwikkeling van het plangebied). Uit deze berekeningen van de Nederlandse Gasunie blijkt dat het groepsrisico van deze leidingen onder de oriëntatiewaarde blijft.
Conform bestaande jurisprudentie dient middels een zogenaamde 'dubbelbestemming' een belemmerende strook van 5 meter aan weerszijden van de hartlijn van de leidingen aangehouden te worden ten behoeve van het waarborgen van een veilig en bedrijfszeker gastransport en ter beperking van gevaar voor personen en goederen in de directe omgeving van de leidingen. Deze strook dient in principe obstakelvrij te blijven.
Verantwoording groepsrisico
Gelet op de ligging van het plangebied binnen het invloedsgebied van bovengenoemde risicobronnen dient aandacht te worden besteed aan de verantwoording van het groepsrisico.
Ten aanzien van de bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid is naar aanleiding van de maatscenario's door de regionale brandweer een advies opgesteld. In de brief van 25 september 2009 van de regionale brandweer Gelderland-Zuid (IN09.04609) wordt aangegeven dat er geen aanleiding is het eerder uitgebrachte advies d.d. 4 augustus 2008 (IN08.03914) te herzien. Dit advies is verwerkt in onderstaande verantwoording van het groepsrisico.
Op basis van de maatscenario's kan worden gesteld dat er voldoende randvoorwaarden aanwezig zijn voor het bestrijden van incidenten bij het LPG-tankstation en de hogedruk aardgastransportleiding. Het aantal te verwachten slachtoffers bij het optreden van de maatscenario's gaat echter de mogelijkheden van de rampbestrijdingsorganisaties te boven. Tevens zijn de mogelijkheden voor de zelfredzaamheid niet optimaal. Indien wordt besloten om het plangebied te ontwikkelen kunnen aanvullende maatregelen worden getroffen om de risico's te verkleinen. Daarbij kan onderscheid worden gemaakt in maatregelen ter beperking van de kans op een incident en maatregelen ter beperking van de omvang van een incident. Veel van deze maatregelen zijn echter niet te treffen in het ruimtelijk besluit, maar kunnen de veiligheid wel degelijk bevorderen.
Maatregelen ter beperking van de kans op een incident
- Het aanbrengen van een sprinklerinstallatie boven de losplaats van de LPG-tankwagen, of alleen LPG lossen op tijden, dat het sportpark niet in gebruik is.
- Ondergrondse en bovengrondse waarschuweingen plaatsen (bijvoorbeeld in de vorm van waarschuwingsborden) waarmee grondroerders geattendeerd kunnen worden op de aanwezigheid van een aardgasleiding.
Maatregelen ter beperking van de omvang van een incident
- Een vluchtmogelijkheid creëren, tevens extra aanrijdroute voor hulpverleningsdiensten, aan de noordzijde van het sportpark, die personen direct uit het effectgebied van het LPG-tanstation leiden.
- De clubgebouwen (kantine/kleedkamers) op het sportpark op een afstand van in ieder geval 150 meter (buiten 100% letaliteitsgebied LPG-tankstation) van het LPG-tankstation realiseren.
- Gebruikers en bezoekers van het plangebied voorlichten over de risico's van de verschillende risicobronnen en over hoe te handelen bij een incident (calamiteitenplan opstellen).
- 6. Onderzoek externe veiligheid, Realisatie sportpark te Beuningen, Oranjewoud, Oosterhout, 17 november 2009.
5.8 Geurhinder
Het sportcomplex valt onder de werkingssfeer van het Activiteitenbesluit (inrichting type B). Ten aanzien van het aspect geurhinder worden hierin geen afstandseisen gesteld. Wel moet voldaan worden aan het geurbeleid (1) en de ten aanzien van de te verrichten activiteit gestelde voorschriften (2).
- 1. Het geurbeleid is gebaseerd op de brief van de minister van VROM van 30 juni 1995. In die brief informeert de minister de bevoegde gezaginstanties over het stankbeleid dat is geformuleerd in de Herziene Nota Stankbeleid in samenhang met de aanpassingen daarop in de brieven van 31 januari 1995 en 21 maart 1995, die zijn geaccodeerd door de Tweede Kamer. De beleidslijn die uit die brief volgt is:
- a. als er geen hinder is, zijn maatregelen niet nodig;
- b. als er wel hinder is, worden maatregelen gebaseerd op toepassing van de BBT;
- c. de mate van hinder kan onder andere worden bepaald via een belevingsonderzoek, hinderenquête of klachtenregistratie. In bijzondere regelingen wordt het hinderniveau voor specifieke bedrijfstakken vastgelegd;
- d. de mate van hinder die nog acceptabel is, wordt vastgesteld door het bevoegd bestuursorgaan.
- 2. Bij de activiteit 'het bieden van gelegenheid voor het beoefenen van sport' zijn eisen gesteld met betrekking tot het bereiden van voedingsmiddelen. Ten behoeve van het voorkomen, dan wel voor zover dat niet mogelijk is het tot een aanvaardbaar niveau beperken van geurhinder moeten afgezogen dampen van het bereiden van voedingsmiddelen ten minste 2 meter boven de hoogste daklijn van de binnen 25 meter van de uitmonding gelegen bebouwing afgevoerd worden of worden geleid door een doelmatige ontgeuringsinstallatie.
Gezien het bovenstaande en het feit dat de dichtstbijzijnde woning gelegen is op een afstand van circa 120 meter van de ontwikkelingslocatie, zijn er voor wat betreft geurhinder vanuit het sportcomplex op de omgeving geen belemmeringen voor de voorgestane ontwikkeling.
In de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) is in artikel 1 de volgende definitie opgenomen voor een geurgevoelig object: Gebouw, bestemd voor en blijkens aard, indeling en inrichting geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf en die daarvoor permanent of een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik, wordt gebruikt.
De voorgestane ontwikkeling, een veldsportcomplex, betreft gezien bovenstaande begripsbepaling geen geurgevoelig object. Er is voor wat betreft geurhinder vanuit agrarische bedrijven in de omgeving op het sportcomplex dan ook geen sprake van belemmeringen voor de voorgestane ontwikkeling.
5.9 Bodemkwaliteit
Op grond van artikel 9 van het Besluit op de ruimtelijke ordening is een beoordeling van de haalbaarheid verplicht. Het bodemonderzoek, en dan met name onderzoek naar de bodemkwaliteit, maakt onderdeel uit van deze afweging.
Onderzoek 2003
Op het terrein en de omliggende gronden gelegen aan het Alst 3 te Ewijk is een verkennend onderzoek verricht volgens de NEN 5740 richtlijnen7. Binnen dit gebied is ook de te ontwikkelen locatie gesitueerd.
Op basis van de onderzoeksresultaten kan worden gesteld dat de bovengrond op de onderhavige locatie plaatselijk licht is verontreinigd met nikkel en minerale olie. De ondergrond bevat geen vervuiling voor wat betreft de onderzochte stoffen, terwijl het grondwater plaatselijk licht is verontreinigd met arseen, chroom en xylenen. Ter plaatse van boring B68 is het grondwater matig verontreinigd met arseen.
Met betrekking tot het matig verhoogd aangetroffen arseengehalte in het grondwater ter plaatse van B68 kan worden gesteld dat formeel een nader bodemonderzoek in het kader van de saneringsparagraaf van de wet bodembescherming dient te worden verricht. Dit ter vaststelling of er sprake is van een geval van ernstige verontreiniging (hiervan is sprake indien voor een grondwatervolume van ten minste 100 m³ de gemiddelde concentratie van ten minste één verontreinigde stof de interventie waarde overschrijdt), of er sprake is van saneringsnoodzaak en of er sprake is van saneringsurgentie. Vooruitlopend hierop is het raadzaam om het grondwater opnieuw te analyseren om na te gaan of er sprake is van een storing tijdens de analyse. Afhankelijk van de uitkomst van de heranalyse op arseen is nader afperkend onderzoek rond peilbuis B68 noodzakelijk.
Voor het overige geldt dat het niet aannemelijk is dat de geconstateerde verontreinigingen van de bodem risico's voor de volksgezondheid met zich meebrengen. Uit milieuhygiënisch oogpunt is de aanwezigheid van verontreinigde stoffen ongewenst. Indien het geheel aan onderzoeksresultaten echter wordt beoordeeld in het licht van de geplande terreinbestemming c.q. -inrichting, lijkt hier sprake van een aanvaardbare situatie.
De overwegingen hierbij zijn onder andere de slechts licht verhoogde gehaltes, de min of meer diffusie verspreiding, de te verrichten inspanning om te komen tot een strikt multifunctioneel bodemkwaliteitsniveau en een zienswijze vanuit een risicobenadering (ontbreken blootstellings- of verspreidingsroutes in de toekomstige situatie).
Afhankelijk van de uitkomst van de herbemonstering van peilbuis W68 is er gelet op het bovenstaande vanuit milieuhygiënisch oogpunt geen bezwaar tegen het gebruik van de locatie inzake de geprojecteerde nieuwbouw.
Onderzoek 2008
Er is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd op de locatie toekomstig Sportpark Schoenaker te Beuningen8.
Van de bodemkwaliteit op de onderzoekslocatie is het volgende beeld verkregen:
- zintuiglijk zijn er geen verontreinigingen waargenomen;
- analytisch zijn in de bovengrond geen verhoogde gehalten geconstateerd;
- analytisch zijn in de ondergrond geen verhoogde gehalten geconstateerd;
- analytisch zijn in het grondwater licht verhoogde gehalten aan xylenen geconstateerd.
Gezien de resultaten van het onderzoek wordt geconcludeerd dat de voor de onderzoekslocatie opgestelde hypothese 'niet verdachte locatie', formeel gezien niet juist is. Er zijn immers op de locatie enkele licht verhoogde gehalten aangetroffen.
De geconstateerde verhoogde gehalten liggen onder het 'criterium voor nader onderzoek' en vormen geen aanleiding tot het instellen van een nader bodemonderzoek.
Op basis van de onderzoeksresultaten bestaan er, vanuit milieuhygiënisch oogpunt gezien, geen belemmeringen ten aanzien van het gebruik van het terrein en de geplande realisatie van een sportpark met parkeerterrein ter plaatse.
Conclusie
In het onderzoek uit 2008 zijn eveneens de gronden rond peilbuis W68 van het onderzoek uit 2003 onderzocht. De conclusie van het onderzoek uit 2008 is dat er geen belemmeringen bestaan voor de voorgestane ontwikkeling. Aangezien het onderzoek uit 2008 recenter is, is herbemonstering van de peilbuis W68 niet nodig.
Niet het gehele plangebied is onderzocht in bovenstaande twee onderzoeken. Het terrein ten zuiden van de Ooigraaf (de bestaande hockeyvelden met accommodatie en de bestaande parkeerplaats bij deze hockeyvelden) is niet meegenomen in de onderzoeken. Gezien deze omstandigheden dient bij een eventuele bouwvergunningsprocedure actueel bodemonderzoek ter plaatse van de bebouwing te worden uitgevoerd.
- 7. Verkennend bodemonderzoek conform de NEN 5740, projectlocatie Alst 3 (omliggende gronden) Ewijk (projectnummer 13346). Ecopart milieu-adviseurs, 22 oktober 2003.
- 8. Verkennend bodemonderzoek Toekomstig Sportpark Schoenaker te Beuningen (projectnummer 812048). Klijn Bodemonderzoek B.V., 3 maart 2008.
5.10 Waterhuishouding
Beleidskader
Relevante beleidsstukken op het gebied van water zijn het Provinciaal Waterhuishoudingsplan van de provincie Gelderland, het Waterbeheersplan van Waterschap Rivierenland, de Vierde Nota Waterhuishouding, WB21, Nationaal Bestuursakkoord Water en de Europese Kaderrichtlijn Water. Belangrijkste gezamenlijke punt uit deze beleidsstukken is dat water een belangrijk sturend element is in de ruimtelijke ordening. Water legt een ruimteclaim op het (stads)landschap waaraan voldaan moet worden.
De bekende driestapsstrategieën zijn leidend:
- Vasthouden-bergen-afvoeren (waterkwantiteit);
- Voorkomen-scheiden-zuiveren (waterkwaliteit).
Daarnaast is de Beleidsbrief regenwater en riolering nog relevant. Hierin staat hoe het best omgegaan kan worden met het hemelwater en het afkoppelen daarvan.
Het waterschap Rivierenland heeft, naast het Integraal Waterbeheersplan Gelders Rivierengebied 2002-2006, de nota's 'Rioleringsbeleid 2005' en 'Waterbeheer in stedelijk gebied' vastgesteld. Hierin staan normen en ambities opgenomen voor de waterkwantiteit- en kwaliteit. Een aantal belangrijke uitgangspunten zijn de volgende:
- Streven naar afkoppelen van 100% van het verhard schoon oppervlak in woongebied en minimaal 60% van het verhard oppervlak in industriegebied;
- Streven naar een verantwoorde esthetische inrichting van het terrein (belevingswaarden belangrijk, voor de bewustwording en betrokkenheid van de bewoners);
- Het watersysteem dient aan te sluiten op de gebiedskenmerken. Sommige gebieden zijn door bijvoorbeeld sterk wisselende of erg diepe waterstanden minder geschikt om (permanent) oppervlaktewater te maken. In deze gebieden kan beter voor andere vormen van waterberging gekozen worden;
- Het oppervlaktewater en de waterbodem in het gebied moeten voldoen aan de MTR-waarden uit de 4e nota waterhuishouding;
- Streven naar oppervlaktewater van voldoende omvang. Liever enkele grote waterpartijen dan veel kleine slootjes. Hiermee wordt de kans op een goede waterkwaliteit vergroot;
- Zorgen voor circulatie. Doodlopende watergangen veroorzaken stagnant water waardoor de waterkwaliteit in met name de zomerperiode slecht zal zijn;
- Oever minimaal eenzijdig natuurvriendelijk inrichten;
- Voldoende diepte van watergangen (minimaal 1 meter bij laagste zomerpeil) of juist echt droogvallend (dus bijna altijd droogstaand, modderpoelen voorkomend);
- Natuurlijk peilbeheer;
- Voorkomen van aanleg van lange duikers; beduikeringen zijn alleen aanwezig ten behoeve van de infrastructuur (wegkruisingen en dammen) en niet uit ruimteoverwegingen;
- Een toename van verharding leidt tot compensatieplicht (het terugbrengen van water in of in de directe nabijheid van het plangebied).
De gemeente Beuningen en Waterschap Rivierenland hebben de handen ineengeslagen om een waterplan voor Beuningen te maken. De ambities op het gebied van water in Beuningen zijn onder te verdelen in vijf categorieën, welke in het Waterplan verder uitgewerkt zijn:
- 1. Afkoppelen: het afkoppelen van 25% van het verhard oppervlak van het gemengde stelsel in 2010.
- 2. Waterkwaliteit: verbeteren van de oppervlaktewaterkwaliteit in Beuningen conform de functietoekenning aan het oppervlaktewater.
- 3. Het toekennen van functies aan het oppervlaktewater: hiervoor zijn functietypen gedefinieerd die bestaan uit een onderling samenhangend geheel van doelstellingen met betrekking tot waterkwaliteit, waterkwantiteit, natuurwaarden, inrichting en onderhoud. Er wordt onderscheid gemaakt in de volgende functietypen: natuurlijk water; belevingswater; kijkwater. Het beheer en onderhoud wordt hierop aangepast.
- 4. Veiligheid: bij de aanleg en inrichting van waterlopen bewust rekening houden met de kindveiligheid van het water.
- 5. Waterbeleving: water meer zichtbaar maken in Beuningen en elementen toevoegen, zodat het water meer beleefd wordt.
Kenmerken watersysteem
De oorspronkelijke bodem in het gebied bestaat uit moerige grond. Volgens de bodemkaart van Nederland komt in het plangebied grondwatertrap VI voor. Grondwaterstand VI heeft een gemiddeld hoogste grondwaterstand (GHG) tussen de 40 cm en 80 cm beneden maaiveld en de gemiddeld laagste grondwaterstand (GLG) ligt dieper dan 120 cm beneden maaiveld. Het peilgebied van het plangebied heeft een zomerpeil van NAP +6.60 meter en een winterpeil van NAP +6.30 meter.
Aan de zuidzijde van de Ooigraaf ligt een bermsloot. Deze sloot vormt de verbinding tussen de A-watergang aan de oostzijde van het plangebied en de B-watergang aan de westzijde van het plangebied.
Het huishoudelijk afvalwater afkomstig van het bestaande pand is in de huidige situatie aangesloten op het gemeentelijk rioleringsstelsel. Dit blijft ongewijzigd.
Water in relatie tot de ruimtelijke ontwikkelingen
Met het project wordt een sportaccommodatie voor de korfbalvereniging gerealiseerd. Daarnaast wordt er rekening gehouden met een ruimtereservering voor een extra sportveld. Door deze ontwikkeling is er sprake van een beperkte toename van het verhard oppervlak. De toename zal circa 600 m² voor bebouwing betreffen en een beperkt aantal m² verharding in de vorm van paden e.d. Daarnaast neemt het verhard oppervlak toe door de aanleg van drie kunstgrasvelden (deze dienen voor 50% als verhard oppervlak beschouwd te worden).
De toename van het verhard oppervlak dient gecompenseerd te worden door de aanleg van compenserende waterberging.
Gezien de beperkte ruimte op eigen terrein en de bodemgesteldheid kan het hemelwater niet op eigen terrein geïnfiltreerd worden. Ten westen en oosten van het plangebied zijn sloten gesitueerd, daar zal het hemelwater middels de aanwezige bermsloot ten zuiden van de Ooigraaf op aangesloten worden. De verbindingssloot wordt opgedikt om voldoende bergend vermogen te kunnen herbergen om de compensatie van de toename van het verhard oppervlak van het nieuwe hockey- en korfbaldveld en de mogelijke uitbreiding van de huidige clubaccommodatie van het hockeycomplex op te kunnen vangen. De gedetailleerde invulling van de hoeveelheid te bergen water zal in overleg met het Waterschap Rivierenland worden vastgesteld.
Het afgekoppelde hemelwater dient aan de kwaliteitseisen te voldoen. Om verontreinigen te voorkomen mogen geen uitlogende bouwmaterialen gebruikt worden. Er zullen bouwmaterialen toegepast moeten worden die geen uitlogende of uitspoelbare stoffen bevatten.
Het vuilwater zal gescheiden van het hemelwater ingezameld en aangeleverd worden en vanuit het clubgebouw aangesloten worden op het pompgemaal bij Beuningse Boys.
Samenwerking met de waterbeheerder
Bovenstaande paragraaf is in overleg met het Waterschap Rivierenland tot stand gekomen. De opmerkingen van het waterschap zijn in de paragraaf verwerkt. De primaire A-watergangen zijn conform de wens van het Waterschap als Water bestemd. Daarbij is een beschermingszone van 'Waterstaat - Beschermingszone watergang' opgenomen ten behoeve van machinaal onderhoud. Deze beschermingszone dient obstakelvrij te blijven.
5.11 Natuur
Natuurwetgeving
De bescherming van de natuur is in Nederland vastgelegd in respectievelijk de Natuurbeschermingswet en de Flora- en faunawet. Deze wetten vormen een uitwerking van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. Daarnaast vindt beleidsmatig gebiedsbescherming plaats door middel van de ecologische hoofdstructuur (EHS), die is geïntroduceerd in het 'Natuurbeleidsplan' (1990) van het Rijk en op provinciaal niveau in structuurvisies en verordeningen wordt uitgewerkt.
De Natuurbeschermingswet heeft betrekking op de Europees beschermde Natura-2000-gebieden en de Beschermde natuurmonumenten. Ruimtelijke ontwikkelingen die effecten hebben op de vastgestelde natuurwaarden van deze gebieden, zijn in beginsel niet toegestaan. Indien er een kans bestaat dat effecten zullen optreden, dienen deze vooraf in kaart gebracht en beoordeeld te worden.
De Flora- en faunawet heeft betrekking op alle in Nederland in het wild voorkomende zoogdieren, (trek) vogels, reptielen en amfibieën, op een aantal vissen, libellen en vlinders, op enkele bijzondere en min of meer zeldzame ongewervelde diersoorten (uit de groepen kevers, mieren, schelp- en schaaldieren) en op een honderdtal vaatplanten. Bij ruimtelijke ontwikkelingen hoeft echter alleen rekening gehouden te worden met de juridisch zwaarder beschermde soorten uit 'tabel 2' en 'tabel 3' van de Flora- en faunawet, en met vogels. Voor deze soorten moet een ontheffing worden aangevraagd wanneer een ruimtelijke ontwikkeling leidt tot schade aan de soort of verstoring van leefgebied. Voor soorten van 'tabel 3' en vogels geldt hierbij een strenger afwegingskader dan voor soorten van 'tabel 2'. Voor soorten van 'tabel 2' en vogels geldt bovendien dat een ontheffing niet nodig is wanneer gewerkt wordt conform een door LNV goedgekeurde gedragscode.
In het kader van het Structuurplan Ewijk is een natuuronderzoek uitgevoerd.9 In dat onderzoek is ook het plangebied van onderhavig bestemmingsplan onderzocht. Deze gegevens zijn gebruikt als basis voor de toetsing van onderhavig plan aan de Flora- en faunawet. De conclusies uit het natuuronderzoek voor het Structuurplan zijn niet één op één over te nemen voor het bestemmingsplan, omdat het structuurplangebied een veel grotere omvang en reikwijdte heeft dan het bestemmingsplangebied. Bovendien is de invulling van het structuurplan op een aantal punten gewijzigd (bijv. de 'bosmantel'). De inventarisatiegegevens op zich zijn nog steeds bruikbaar.
Volgens de inventarisatiegegevens is het plangebied niet van waarde voor beschermde of bijzondere plantensoorten. Het plangebied bestaat uit een bestaand sportpark en een open akkergebied, dat intensief beheerd wordt. In het plangebied zijn ook geen biotopen voor beschermde vissen, amfibieën of reptielen aanwezig.
Voor strenger beschermde grondgebonden zoogdieren is het plangebied niet interessant. Wel zijn volgens de inventarisatiegegevens waarnemingen gedaan van vleermuizen. In het plangebied zijn geen vaste rust- en verblijfplaatsen van vleermuizen (kolonieplaatsen) aanwezig. Wel wordt het plangebied door Gewone dwergvleermuis gebruikt als baltsplaats. De betreffende vleermuizen zullen naar alle verwachting kolonies hebben in de kern Beuningen. Uit de inventarisatiegegevens blijkt dat rondom de Schoenaker diverse baltsplaatsen bekend zijn. De geplande ruimtelijke ontwikkeling zal weliswaar leiden tot verstoring van deze baltsplaats, maar aangezien slechts sprake is van een ruimtelijk zeer beperkte ontwikkeling, zal dit geen noemenswaardig effect hebben op de functionaliteit van het leefgebied van Gewone dwergvleermuis.
Ten slotte is het plangebied niet van waarde voor vogelsoorten. In de verdere omgeving van het plangebied is een vaste nestplaats van een Steenuil aangetroffen. Het plangebied ligt op circa 800 meter van deze nestplaats. Gezien deze afstand is het plangebied niet te beschouwen als onderdeel van het territorium van deze jaarrond beschermde vogelsoort. Gemiddeld strekt een territorium van een Steenuil zich zo'n 400 meter uit rondom de nestplaats.
Conclusie
Als gevolg van de ontwikkelingen vanuit het onderhavig bestemmingsplan zal geen overtreding van de natuurwetgeving plaatsvinden.
- 9. Natuuronderzoek Structuurplan Ewijk (rapportnr. 210x00129). BRO, 16 december 2008.
5.12 Archeologie
Op de archeologische monumentenkaart (AMK) zijn in de omgeving van het plangebied enkele terreinen van archeologische waarde en archeologische vindplaatsen aangegeven die bescherming genieten middels de Monumentenwet 1988 of waarvoor bescherming in voorbereiding is.
Op de indicatieve kaart archeologische waarden (IKAW, 2e generatie) is de kans op het aantreffen van archeologische resten aangegeven. Het plangebied heeft op deze kaart een hoge indicatieve archeologische waarde. Om deze verwachtingen te vertalen naar archeologische waarde, moet inzicht worden verkregen in de gaafheid (mate van intactheid) van de bodem. Aangezien het bodemarchief nog niet is aangetast (door bijvoorbeeld eerdere ontgrondingen of bebouwing), hebben de voorgestane ingrepen in dit gebied een kans op het aantreffen van archeologische vondsten. Zodoende dient een inventariserend veldonderzoek plaats te vinden. In het plangebied zijn verschillende onderzoeken uitgevoerd. Onderstaand zijn de conclusies van deze onderzoeken weergegeven. De volledige rapportages zijn separate bijlagen bij onderhavig bestemmingsplan.
Onderzoek 2004
In opdracht van de Klok Druten Ontwikkeling BV heeft het onderzoeks- en adviesbureau BAAC BV een archeologisch inventariserend onderzoek uitgevoerd in het plangebied 'Den Alst' te Ewijk.10 Binnen het plangebied van dit onderzoek is het grootste gedeelte van de ontwikkelingslocatie van onderhavig bestemmingsplan gelegen.
Conclusies
De doelstelling van dit onderzoek is het toetsen van de hoge archeologische verwachting en de inventarisatie van eventueel aanwezige archeologische resten en/of vindplaatsen in het plangebied 'Den Alst' te Ewijk.
Uit het bureauonderzoek blijkt dat uit de directe omgeving vondsten bekend zijn vanaf het Neolithicum tot Late Middeleeuwen. Op basis van het bureauonderzoek is aan het plangebied een hoge specifieke archeologische verwachtingswaarde toegekend. Deze verwachtingswaarde is vervolgens door middel van het uitvoeren van veldonderzoek getoetst.
Het veldonderzoek heeft de hoge archeologische verwachtingswaarde van het plangebied bevestigd. De bodem in het plangebied is bijna geheel onverstoord. Op diverse locaties binnen het plangebied zijn archeologische indicatoren aangetroffen. Deze indicatoren zijn gegroepeerd tot een in omvang geringe vindplaats. Daarnaast zijn er verspreid over het plangebied in een aantal boringen spikkels houtskool en baksteenkruimels aangetroffen.
De vindplaats dateert uit de IJzertijd en wordt gekenmerkt door losse vondsten. Op basis van de resultaten van het onderzoek worden aanbevelingen gedaan voor de vindplaats.
Er wordt een vervolgonderzoek in de vorm van proefsleuven aanbevolen op een klein gedeelte van het onderzochte terrein om nader informatie over het voorkomen van grondsporen te verkrijgen. Met name paalsporen van huisplattegronden zullen slecht in boringen herkend worden.
In het overige gedeelte van het plangebied hoeft geen vervolgonderzoek plaats te vinden. Het is echter niet volledig uit te sluiten dat er toch archeologische resten in de bodem aanwezig zijn, zoals paalsporen of zaken van geringe omvang die tussen de mazen van het boorgrid geglipt zijn.
Onderzoek 2008
Voor het terrein van voetbalvereniging Beuningse Boys is een bureauonderzoek en inventariserend veldonderzoek (karterende fase) uitgevoerd.11
Conclusies
Hoe is de bodemopbouw en is deze nog intact?
Over het algemeen ziet de bodem er in het onderzoeksgebied als volgt uit: op een diepte van circa 1,35 tot 1,60 m -mv een pakket zand- en leemrijke kleiige en zandige oever- en beddingafzettingen behorende bij de Winssen stroomgordel afgedekt door een pakket komkleien dat is afgezet tijdens latere overstromingen. In het zuidelijke deel van het onderzoeksgebied (boringen 1 en 5) kan de bovenste meter worden betiteld als oude woongrond, die mogelijk (gefaseerd) is opgebracht of vermengd is met de kleiige komafzettingen. In het zuidelijke deel is de bovenste 30 cm recentelijk verstoord bij de aanleg van het plantsoen. Daar waar de bodem intact is komen voornamelijk ooivaaggronden voor.
Zijn er in het gebied archeologische waarden aanwezig?
Binnen het plangebied bevinden zich twee gekarteerde vindplaatsen en in de directe omgeving één gewaardeerde vindplaats uit de IJzertijd, de Romeinse Tijd en de Late Middeleeuwen (Bijlage 3). Binnen het onderzoeksgebied is een fragment Romeins aardewerk aangetroffen in een oude woongrond op ongeveer dezelfde diepte als de gewaardeerde vindplaats daterende uit de IJzertijd circa 100 m ten westen van het onderzoeksgebied. Het vermoeden bestaat dat er binnen het onderzoeksgebied een vindplaats aanwezig is afkomstig uit de IJzertijd tot en met de Romeinse Tijd (complextype: huisplaats, nederzetting). In de top van de oeverafzettingen zijn in het zuidelijke deel van het onderzoeksgebied daarnaast diverse fragmenten baksteen aangetroffen, die op basis van de bovenliggende woongrond met Romeins aardewerk moet dateren van voor de Romeinse Tijd.Ten noorden van het onderzoeksgebied zijn binnen het plangebied door RAAP twee vindplaatsen gekarteerd uit de IJzertijd, de Romeinse Tijd en de Late Middeleeuwen. In het noordelijke deel van het onderzoeksgebied is een fragment zacht baksteen aangetroffen in een molshoop. Op basis van de omringende vindplaatsen en de mogelijke vindplaats in het zuidelijke deel van het onderzoeksgebied is het goed mogelijk dat het fragment baksteen dateert uit de Romeinse Tijd en of de Late Middeleeuwen (complextype: nederzetting, huisplaats).
Wat is de vermoedelijke diepteligging van de archeologische resten?
Er kunnen bij een intacte bodem archeologische resten worden aangetroffen tussen 55 en 90 cm -mv. Daarnaast kunnen er archeologische resten worden aangetroffen in de top van de oeverafzettingen van de Winssen stroomgordel op een diepte van ca. 1,35 tot 1, 65 m -mv.
Wat is de vermoedelijke aard, omvang en datering van eventuele vindplaatsen?
In de top van de oeverafzettingen is er mogelijk sprake van een kleine tot middelgrote huisplaats of nederzetting van voor de Romeinse Tijd. In de oude woongrond en in de aanwezige laklaag is er op een diepte van ca. 50 tot 90 cm - mv mogelijke sprake van een kleine tot middelgrote huisplaats of nederzetting daterende uit de IJzertijd, de Romeinse tijd of de Late Middeleeuwen. In de top van de oeverafzettingen is er mogelijk sprake van een huisplaats uit de Romeinse Tijd.
In hoeverre worden eventuele archeologische waarden bedreigd door de voorgenomen diepte van bodemverstoring?
Gezien de middelhoge tot hoge verwachting op het aantreffen van archeologische resten uit de perioden vanaf het Laat Neolithicum tot en met de Late Middeleeuwen op een diepte tussen de 0,55 en 0,90 en tussen 1,35 tot 1,65 m -mv en de geplande verstoringsdiepte tot 1,5 m -mv zullen eventueel aanwezige archeologische resten bedreigd worden door de voorgenomen bodemverstoring.
Aanbevelingen
Op grond van bovenstaande conclusies adviseert BAAC BV dat voor het onderzoeksgebied met een oppervlak van ca. 0,5, ha een archeologisch vervolgonderzoek in de vorm van een proefsleuvenonderzoek noodzakelijk is om zodoende mogelijk aanwezige grondsporen en eventueel aanwezige archeologische resten te waarderen. Het overige deel van het plangebied is al in een eerder stadium gekarteerd en eventueel gewaardeerd. De twee vindplaatsen in het noordelijke deel van het plangebied zijn door RAAP (1999) als niet behoudenswaardig gecategoriseerd. Een nader archeologisch vervolgonderzoek voor dit deel van het plangebied (9,5 ha) wordt derhalve door BAAC BV niet als noodzakelijk geacht.
Inventariserend veldonderzoek in de vorm van proefsleuven
Er is een Inventariserend Veldonderzoek (IVO) in de vorm van proefsleuven uitgevoerd12.
Vindplaats 1
Gezien de resultaten op vindplaats 1 (direct ten zuiden van de rotonde) is het onderzochte deel van de vindplaats niet behoudenswaardig. Nader archeologisch onderzoek in de vorm van proefsleuven of opgraven is niet nodig. Wel behoeft het aanbeveling dat degene die anders dan bij het doen van opgravingen een zaak vindt waarvan hij weet dan wel redelijkerwijs moet vermoeden dat het een monument is (in roerende of onroerende zin), die zaak zo spoedig mogelijk bij Onze Minister meldt. Deze aangifte dient te gebeuren bij de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed.
Vindplaats 2
Om een waardestelling te geven voor vindplaats 2 (midden in een akker ten oosten van de Ooigraaf) zijn de onderzoeksresultaten van onderhavig onderzoek te summier. Het is geen uitputtend onderzoek geweest en de aangelegde put is klein van omvang. Er is geen begrenzing van de vindplaats aangetroffen en ook de exacte datering is onbekend. De aangetroffen archeologische indicatoren (de vegetatiehorizonten) bieden een hoge kans op de aanwezigheid van sporen uit de IJzertijd en/of Bronstijd.
Het verdient ten zeerste aanbeveling om de exacte aard, omvang en datering van deze vindplaats vast te stellen middels een aanvullend proefsleuvenonderzoek alvorens de definitieve waarde van de vindplaats te bepalen.
Doorvertaling conclusies onderzoeken in het bestemmingsplan
In onderhavig bestemmingsplan worden de gronden die niet vrijgegeven zijn, voorzien van een dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie'. Dit betreft de bovengenoemde gronden die door BAAC BV zijn onderzocht in 2004, maar ook de gronden die door BAAC BV zijn onderzocht in 2008 en gelegen zijn in het 'beheergebied' van dit bestemmingsplan.
Ten slotte is het zuidelijke deel van het plangebied waarvoor een verhoogde indicatieve verwachtingswaarde geldt nog niet onderzocht. Aangezien het gronden met een hoge archeologische verwachtingswaarde betreft, worden ook deze gronden voorzien van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' (dit met uitzondering van de gronden die in het proefsleuvenonderzoek als 'niet behoudenswaardig' zijn aangeduid. Dit betreft de gronden ter plaatse van de beoogde uitbreiding van de parkeervoorziening). Op deze gronden mag niet worden gebouwd. Uitzondering daarop vormen bouwprojecten met een grondbeslag van niet meer dan 100 m², de ver-/nieuwbouw van bestaande gebouwen dan wel bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waarbij de bestaande oppervlakte van het gebouw niet wordt vergroot of veranderd en bouwprojecten waarvoor vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de betreffende provinciaal archeoloog. Daarnaast is er aan deze dubbelbestemming een aanlegvergunningenstelsel verbonden waarin is opgenomen dat voor gebieden groter dan 100 m² en bij een verstoring dieper dan 40 cm vooraf schriftelijk advies dient te worden ingewonnen bij de betreffende provinciaal archeoloog.
- 10. Inventariserend archeologisch veldonderzoek (karterende fase) Ewijk Den Alst (rapport 04.092). BAAC bv, juni 2004.
- 11. Beuningen, plangebied Sportpark Schoenaker, bureauonderzoek en inventariserend veldonderzoek (karterende fase). BAAC rapport V-08.0062, maart 2008.
- 12. Een Inventatiserend Veldonderzoek in de vorm van proefsleuven Beuningen rotonde Leigraaf-Schoenaker (rapport 2082). ADC ArcheoProjecten, oktober 2009.
Hoofdstuk 6 Financieel-economische Uitvoerbaarheid
Ingevolge artikel 3.1.6 Bro dient bij de voorbereiding van een bestemmingsplan een onderzoek te worden ingesteld naar de uitvoerbaarheid van het plan.
Een groot deel van het plan is beheersmatig van opzet. Dit betekent dat er voor dit deel voor de gemeente geen kosten te verwachten zijn. De gemeente Beuningen heeft de realisatie ten behoeve van Voetbalvereniging Beuningse Boys aan de Schoenaker te Beuningen uitbesteed aan Heijmans Sport en Groen BV. Hierbij is de verantwoordelijkheid voor ontwerp, engineering en uitvoering bij deze partij ondergebracht. De gemeente Beuningen en Heijmans Sport en Groen BV hebben een overeenkomst voor de ontwikkeling en aanleg van de Sportaccommodatie Schoenaker getekend.
De realisatie van de korfbalclub en een eventueel vierde hockeyveld worden uitgevoerd in opdracht van de gemeente Beuningen. De grond is in eigendom van de gemeente. De gemeente heeft voldoende budget uitgetrokken voor de aanleg van de korfbalclub. Voor de eventuele realisatie van extra velden is nog geen krediet beschikbaar gesteld. Zodra het mogelijk is, zal worden aangetoond dat de groei van het aantal leden van de hockeyvereniging of korfbalvereniging permanent is en zal voor de aanleg krediet bij de raad worden gevraagd.
Hoofdstuk 7 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
7.1 Inleiding
De procedures voor vaststelling van een bestemmingsplan zijn door de wetgever geregeld. Aangegeven is dat tussen gemeente en verschillende instanties waar nodig overleg over het plan moet worden gevoerd alvorens een ontwerpplan ter visie gelegd kan worden. Pas daarna wordt de wettelijke procedure met betrekking tot vaststelling van het bestemmingsplan opgestart (artikel 3.8 Wro).
7.2 Inspraak
De Wro bevat geen procedurevoorschriften met betrekking tot de inspraak, en is in Wro zelf niet verplicht gesteld. Dat neemt niet weg dat het de gemeente vrij staat toch inspraak te verlenen bijvoorbeeld op grond van de gemeentelijke inspraakverordening. In relatie daarmee bepaalt artikel 150 van de Gemeentewet onder meer dat in een gemeentelijke inspraakverordening moet worden geregeld op welke wijze bovenbedoelde personen en rechtspersonen hun mening kenbaar kunnen maken. De gemeente Beuningen verleent in het kader van onderhavig bestemmingsplan geen inspraak.
7.3 Overleg
Het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.1) geeft aan dat burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg voeren met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Er is bij de totstandkoming van het plan reeds uitvoerig met verschillende instanties gecommuniceerd. De reacties van deze instanties hebben mede de input gevormd voor de met dit bestemmingsplan mogelijk gemaakte ontwikkelingen.
7.4 Vaststellingsprocedure
De vaststellingsprocedure van het bestemmingsplan zal plaatsvinden volgens de artikelen 3.7 t/m 3.9 van de Wet ruimtelijke ordening. Het bestemmingsplan is in dit kader ter visie gelegd gedurende een periode van zes weken, van 17 september 2009 t/m 28 oktober 2009. Gedurende deze periode kon een ieder zijn zienswijzen kenbaar maken tegen het plan. Tijdens deze periode zijn er vier zienswijzen ingediend. Voorts zijn er reacties ontvangen van het waterschap en de regionale brandweer. De zienswijzen en reacties zijn beantwoord, en daar waar deze aanleiding waren tot aanpassing van het bestemmingsplan zijn deze aanpassingen verwerkt. De verantwoording hiervan is terug te vinden in de Nota Zienswijzen, opgenomen als separate bijlage. Het plan is gewijzigd ter vaststelling aangeboden aan de gemeenteraad.
Hoofdstuk 8 Bijlagen Bij Toelichting
Bijlage 1 Eindnoten
- 1. Gebiedsvisie Ewijk, BRO, Boxtel, april 2005.
- 2. Masterplan Ewijk, BRO, Boxtel, februari 2007.
- 3. CROW, Parkeerkencijfers - Basis voor parkeernormering, 2004.
- 4. Bedrijven en milieuzonering, VNG, 2009.
- 5. Luchtkwaliteitsonderzoek Sportpark Schoenaker Beuningen (rapport AV.0230-1). AV Consulting b.v., 12 maart 2008.
- 6. Onderzoek externe veiligheid, Realisatie sportpark te Beuningen, Oranjewoud, Oosterhout, 17 november 2009.
- 7. Verkennend bodemonderzoek conform de NEN 5740, projectlocatie Alst 3 (omliggende gronden) Ewijk (projectnummer 13346). Ecopart milieu-adviseurs, 22 oktober 2003.
- 8. Verkennend bodemonderzoek Toekomstig Sportpark Schoenaker te Beuningen (projectnummer 812048). Klijn Bodemonderzoek B.V., 3 maart 2008.
- 9. Natuuronderzoek Structuurplan Ewijk (rapportnr. 210x00129). BRO, 16 december 2008.
- 10. Inventariserend archeologisch veldonderzoek (karterende fase) Ewijk Den Alst (rapport 04.092). BAAC bv, juni 2004.
- 11. Beuningen, plangebied Sportpark Schoenaker, bureauonderzoek en inventariserend veldonderzoek (karterende fase). BAAC rapport V-08.0062, maart 2008.
- 12. Een Inventatiserend Veldonderzoek in de vorm van proefsleuven Beuningen rotonde Leigraaf-Schoenaker (rapport 2082). ADC ArcheoProjecten, oktober 2009.
bIjlage 2 Overzicht van rapporten in separaat bijlagenboek
- 1. Luchtkwaliteitsonderzoek Sportpark Schoenaker Beuningen (rapport AV.0230-1). AV Consulting b.v., 12 maart 2008.
- 2. Onderzoek externe veiligheid, Realisatie sportpark te Beuningen, Oranjewoud, Oosterhout, 17 november 2009.
- 3. Verkennend bodemonderzoek conform de NEN 5740, projectlocatie Alst 3 (omliggende gronden) Ewijk (projectnummer 13346). Ecopart milieu-adviseurs, 22 oktober 2003.
- 4. Verkennend bodemonderzoek Toekomstig Sportpark Schoenaker te Beuningen (projectnummer 812048). Klijn Bodemonderzoek B.V., 3 maart 2008.
- 5. Natuuronderzoek Structuurplan Ewijk (rapportnr. 210x00129). BRO, 16 december 2008.
- 6. Inventariserend archeologisch veldonderzoek (karterende fase) Ewijk Den Alst (rapport 04.092). BAAC bv, juni 2004.
- 7. Beuningen, plangebied Sportpark Schoenaker, bureauonderzoek en inventariserend veldonderzoek (karterende fase). BAAC rapport V-08.0062, maart 2008.
- 8. Een Inventatiserend Veldonderzoek in de vorm van proefsleuven Beuningen rotonde Leigraaf-Schoenaker (rapport 2082). ADC ArcheoProjecten, oktober 2009.
Bijlage 3 Overzicht van inhoud separate bijlage Nota Zienswijzen
- 1. Nota Zienswijzen
- 2. Reactie regionale brandweer Gelderland-Zuid (d.d. 25 september 2009 en 4 augustus 2008)
- 3. Reactie Waterschap Rivierenland (d.d. 19 november 2009)
XXXXXXXXXXXXXXXXX
Bijlage 1 Luchtkwaliteitsonderzoek Av Consulting Bv
Bijlage 1 Luchtkwaliteitsonderzoek AV Consulting bv
Bijlage 2 Onderzoek Externe Veiligheid Oranjewoud
Bijlage 2 Onderzoek externe veiligheid Oranjewoud
Bijlage 3 Bodemonderzoek Ecopart Milieu
Bijlage 3 Bodemonderzoek Ecopart milieu
Bijlage 4 Bodemonderzoek Klijn Bodemonderzoek Bv
Bijlage 4 Bodemonderzoek Klijn Bodemonderzoek BV
Bijlage 5 Natuuronderzoek Bro
Bijlage 6 Archeologisch Onderzoek Baac, Rapport 04.092
Bijlage 6 Archeologisch onderzoek BAAC, rapport 04.092
Bijlage 7 Archeologisch Onderzoek Baac V-08 0062
Bijlage 7 Archeologisch onderzoek BAAC V-08 0062
Bijlage 8 Archeologisch Proefsleuvenonderzoek Adc Archeoprojecten
Bijlage 8 Archeologisch proefsleuvenonderzoek ADC ArcheoProjecten