KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Maatschappelijk
Artikel 4 Waarde - Archeologie 3
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 5 Anti-dubbeltelregel
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 6 Overgangsrecht
Artikel 7 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Ligging Plangebied
1.3 Geldende Plannen
1.4 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Gebiedsvisie
2.1 Bestaande Situatie
2.2 Toekomstige Situatie
Hoofdstuk 3 Juridische Planbeschrijving
3.1 Inleiding
3.2 Opbouw Van De Regels
3.3 Bestemmingen
Hoofdstuk 4 Beleidskader
4.1 Nationaal Beleid
4.2 Provinciaal & Regionaal Beleid
4.3 Gemeentelijk Beleid
4.4 Conclusie
Hoofdstuk 5 Milieu- & Omgevingsaspecten
5.1 Bodem
5.2 Wegverkeerslawaai
5.3 Luchtkwaliteit
5.4 Externe Veiligheid
5.5 Geur
5.6 Milieuzonering
5.7 Waterhuishouding
5.8 Ecologie
5.9 Cultuurhistorie & Archeologie
5.10 Leidingen
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
6.1 Economische Uitvoerbaarheid
6.2 Overleg
6.3 Zienswijzen
Bijlage
Bijlage 1 Zienswijzenota

Ambulancepost Elsenpas Beuningen

Bestemmingsplan - Gemeente Beuningen

Vastgesteld op 19-11-2013 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 plan

het bestemmingsplan 'Ambulancepost Elsenpas Beuningen' met identificatienummer NL.IMRO.0209.BPambulancepostbeu-vadf van de gemeente Beuningen;

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels;

1.3 archeologische waarden

waarden van een terrein in verband met de zich mogelijk in de bodem bevindende oudheidkundige zaken die van belang zijn vanwege hun schoonheid, hun betekenis voor de wetenschap en/of hun cultuurhistorische waarde;

1.4 bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

1.5 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.6 bevoegd gezag

bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning;

1.7 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;

1.8 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.9 bouwwerk

een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.10 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.2 de bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.3 de oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein.

2.4 peil:

  • voor bouwwerken, waarvan de hoofdtoegang van het perceel onmiddellijk aan de weg grenst: de hoogte van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang van het perceel;
  • in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Maatschappelijk

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. een ambulancepost;
  2. b. water, waterberging en waterhuishoudkundige voorzieningen;

één en ander met bijbehorende voorzieningen, zoals paden, inritten, parkeer- en parkeervoorzieningen.

3.2 Bouwregels

Artikel 4 Waarde - Archeologie 3

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor behoud en bescherming van waardevolle verwachte archeologische informatie in de bodem. Het gaat hierbij om gebieden met een middelhoge en lage archeologische verwachting.

4.2 Bouwregels

Ten aanzien van het oprichten van bebouwing gelden de volgende regels:

  1. a. Bij een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor bouwen voor het oprichten van een bouwwerk groter dan 2000 m² dient de aanvrager een rapport te overleggen, waarin de archeologische waarden van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld.
  2. b. In afwijking van het gestelde onder a hoeft de aanvrager van een omgevingsvergunning voor bouwen geen rapport als bedoeld onder a te overleggen, indien één van de volgende situaties van toepassing is:
    1. 1. de aanvraag om omgevingsvergunning voor bouwen betrekking heeft op het vervangen van bestaande bebouwing (waaronder een bestaande ondergrondse kelder), waarbij de oppervlakte aan bebouwing niet wordt uitgebreid en de bestaande fundering wordt benut;
    2. 2. de aanvraag om omgevingsvergunning voor bouwen betrekking heeft op het uitbreiden van bestaande bebouwing tot maximaal 2,5 m uit de bestaande fundering;
    3. 3. de aanvraag om omgevingsvergunning voor bouwen betrekking heeft op het bouwen in de bodem tot een diepte van 0,3 m onder het bestaande maaiveld;
    4. 4. naar oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van de gronden in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld.
  3. c. Indien uit het onder a genoemde rapport of uit de beschikbare informatie als bedoeld in b onder 4, blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het oprichten van het vergunde bouwwerk zullen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorschriften verbinden aan de omgevingsvergunning voor bouwen:
    1. 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
    2. 2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
    3. 3. de verplichting de activiteit die tot een bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan bij die voorschriften te stellen kwalificaties;
    4. 4. de verplichting om na beëindiging van de werken en werkzaamheden een verslag uit te brengen waaruit blijkt op welke wijze met de archeologische waarden is omgegaan.

4.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

4.4 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen, teneinde:

  1. a. de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 3 geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, indien op basis van aanvullend en/of definitief archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken gronden geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn dan wel er niet langer archeologische begeleiding of zorg nodig is.

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 5 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 6 Overgangsrecht

6.1 Overgangsrecht bouwwerken

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

  1. a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  2. b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.

6.2 Afwijken

Het bevoegd gezag kan eenmalig met een omgevingsvergunning afwijken van lid 6.1 voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in lid 6.1 met maximaal 10 %.

6.3 Uitzondering op het overgangsrecht bouwwerken

Lid 6.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

6.4 Overgangsrecht gebruik

Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

6.5 Strijdig gebruik

Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 6.4, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

6.6 Verboden gebruik

Indien het gebruik, bedoeld in lid 6.4, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

6.7 Uitzondering op het overgangsrecht gebruik

Lid 6.4 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 7 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplanAmbulancepost Elsenpas Beuningen

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De Regionale Ambulancevoorziening (RAV) Gelderland-zuid dient er volgens de eisen van de Wet Ambulancezorg voor te zorgen dat 97 % van de inwoners van de regio Gelderland zuid binnen 15 minuten responstijd bereikt kan worden. Daarnaast moet een ambulance na een melding in ten minste 95 % van de gevallen binnen 15 minuten na aanname van de melding ter plaatse zijn.

Op dit moment heeft de RAV Gelderland-zuid 2 opkomstlocaties: 1 in Wijchen en 1 in Druten. Beide locaties voldoen niet aan de huidige eisen en hebben geen optimale ligging om te kunnen voldoen aan de wettelijke eisen uit de Wet Ambulancezorg. De ligging van een standplaats op de as van de regio is daarom gewenst. Berekeningen wijzen uit dat de omgeving van de kern Beuningen de meest gewenste locatie is voor deze regio.

Meer specifiek gaat het om een locatie aan de Elsenpas gelegen tussen de Schoenaker (N847) en de (Verlengde) Wilhelminalaan. Ter plaatse wil de RAV Gelderland-zuid een nieuwe opkomstlocatie realiseren in de vorm van een ambulancepost.

De gemeente is bereid hier medewerking aan te verlenen door voor de gronden in het plangebied het geldende bestemmingsplan te herzien.

1.2 Ligging Plangebied

Het plangebied is gelegen aan de Elsenpas, die aan de oostzijde aansluit op de Wilhelminalaan en vervolgens uitkomt op de Verlengde Wilhelminalaan; de onlangs geopende zuidelijke ontsluitingsweg van Beuningen. Deze zorgt via de Schoenaker voor een snelle verbinding met de A73.

afbeelding "i_NL.IMRO.0209.BPambulancepostbeu-vadf_0001.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0209.BPambulancepostbeu-vadf_0002.png"

Voor de exacte begrenzing van het plangebied wordt verwezen naar de verbeelding van dit bestemmingsplan.

1.3 Geldende Plannen

De gronden binnen het plangebied maken deel uit van het bestemmingsplan 'Buitengebied', vastgesteld door de gemeenteraad van Beuningen op 14 juni 2011 en onherroepelijk geworden op 1 augustus 2012.

Het grootste deel van de gronden in het plangebied, daar waar de nieuwe bebouwing is geprojecteerd, heeft de bestemming 'Recreatie' (artikel 11) met de nadere functieaanduiding 'specifieke vorm van recreatie - hondenactiviteitencentrum'. De gronden ter hoogte van de inrit hebben de bestemming 'Agrarisch' (artikel 3). De bouw van een ambulancepost is niet toegestaan binnen deze bestemmingen.

Daarnaast ligt over het hele plangebied de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3'.

Gezien de voorgenomen bouw van een ambulancepost is het nodig om het geldende bestemmingsplan voor de gronden in het plangebied te herzien ex artikel 3.1 Wet ruimtelijke ordening (Wro).

1.4 Leeswijzer

Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en deze toelichting. De regels en de verbeelding vormen de juridisch bindende elementen van het bestemmingsplan. De toelichting is als volgt opgebouwd:

  • In hoofdstuk 2 wordt de gebiedsvisie beschreven. Eerst komen de ruimtelijke opzet en de aanwezige functies in de bestaande situatie in het plangebied en de directe omgeving ervan aan bod. Daarna volgt de ruimtelijke en functionele beschrijving van de nieuwe ontwikkelingen en de onderbouwing hiervan;
  • In hoofdstuk 3 volgt de juridische planbeschrijving. In dit hoofdstuk wordt uiteengezet hoe de juridische regeling is vormgegeven;
  • In hoofdstuk 4 wordt het ruimtelijk relevante beleidskader van de verschillende overheidslagen weergegeven dat op het plangebied van toepassing is;
  • In hoofdstuk 5 komen de uitkomsten van de onderzoeken met betrekking tot milieu- en omgevingsaspecten als geluid, bodem en archeologie en leidingen;
  • In hoofdstuk 6 tenslotte komen de economische uitvoerbaarheid en de redenen waarom wordt afgezien van inspraak en overleg aan de orde.

Hoofdstuk 2 Gebiedsvisie

2.1 Bestaande Situatie

Het plangebied is in eigendom van de gemeente en op dit moment in gebruik bij een hondenactiviteitencentrum. Het plangebied aan de zuidzijde van de Elsenpas is omzoomd door een bosstrook en bereikbaar via een bestaande inrit. Het plangebied zelf bestaat uit laag kortgemaaid gras. Ten oosten van het plangebied ligt een tweetal autosloperij en ten noordwesten van het plangebied (aan de overzijde van de Verlengde Wilhelminalaan, bevindt zich een agrarisch bedrijf.

afbeelding "i_NL.IMRO.0209.BPambulancepostbeu-vadf_0003.png"

2.2 Toekomstige Situatie

Het nieuwe gebouw aan de Elsenpas doet dienst als een standplaats voor de RAV Gelderland-zuid. Naar schatting betreft het 60 verkeersbewegingen en 20 uitrukken per etmaal.

In het gebouw, met een voetprint van circa 9,0 x 27,0 m en bestaande uit 2 bouwlagen, bevinden zich een stallingsruimte voor 3 ambulances, een omkleedruimte, een pantry en een huiskamer voor het personeel, een kantoor en een magazijn ten behoeve van de voorraad. Het gebouw is 24 uur per dag in gebruik.

Hieronder een impressie (d.d. 16 januari 2013) van de terreininrichting en de voetprint van het gebouw:

afbeelding "i_NL.IMRO.0209.BPambulancepostbeu-vadf_0004.jpg"

Maximaal zullen 10 personen tegelijk aanwezig zijn. De 10 parkeerplaatsen buiten op het terrein worden gebruikt voor het stallen van de auto's van het personeel. Daarmee wordt voldaan aan de parkeerbehoefte. Aan de oostzijde van het terrein komt ruimte om fietsen te stallen. Aan de westzijde komt een wasplaats voor de ambulances.

Hoofdstuk 3 Juridische Planbeschrijving

3.1 Inleiding

Het bestemmingsplan reguleert het gebruik van de gronden binnen het plangebied. Het plan biedt het gemeentebestuur een basis voor handhaving, indien op een bepaalde locatie activiteiten plaatsvinden die strijdig zijn met het bestemmingsplan en uit ruimtelijk oogpunt onwenselijk worden geacht.

Het bestemmingsplan vormt een belangrijk toetsingskader bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen. Bouwaanvragen kunnen rechtstreeks worden gehonoreerd indien voldaan wordt aan het bepaalde in de regels van dit bestemmingsplan. Overigens neemt het bevoegd gezag bij de beslissing omtrent het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen eveneens het Bouwbesluit en de bouwverordening in acht. Tenslotte wordt getoetst aan eisen van welstand.

In dit hoofdstuk volgt een toelichting op de juridische regeling. Het juridisch bindende gedeelte van dit bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding (plankaart) en de regels. De verbeelding en de regels dienen in samenhang met elkaar te worden begrepen.

De verbeelding en de regels zijn opgesteld conform de landelijke Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP 2012) en de digitale eisen die vanaf 1 januari 2010 aan bestemmingsplannen gesteld worden. In deze standaard is de opzet van de regels en de benaming en verbeelding van bestemmingen en diverse functieaanduidingen, bouwaanduidingen en maatvoeringsaanduidingen bindend voorgeschreven.

3.2 Opbouw Van De Regels

In deze paragraaf wordt uiteengezet welke gedachten aan de juridische regeling ten grondslag hebben gelegen en hoe deze uiteindelijk is vormgegeven. Het betreft hier de volgende aspecten:

  • verantwoording;
  • planvorm;
  • systematiek;
  • bestemmingen;
  • specifieke elementen;
  • overig.

De regels zijn onderverdeeld in 4 hoofdstukken:

Hoofdstuk 1: “Inleidende regels”bevat een artikel met begripsbepalingen. Daarnaast zijn in een apart artikel enkele bepalingen opgenomen omtrent de “wijze van meten”. Die bepalingen zijn van belang voor een juiste interpretatie van de bouwregels.

Hoofdstuk 2: “Bestemmingsregels”. In dit hoofdstuk zijn artikelsgewijs de regels behorende bij de specifieke bestemming neergelegd. De artikelen zijn opgezet volgens een vast stramien (conform de SVBP 2012), voor zover deze relevant zijn voor het betreffende artikel:

  • Bestemmingsomschrijving

Hierin is bepaald voor welke doeleinden de gronden bestemd zijn (met andere woorden: voor welk gebruik de gronden zijn gereserveerd);

  • Bouwregels

In deze bepaling is aangegeven aan welke maatvoeringseisen de bebouwing binnen de betreffende bestemming moet voldoen. In algemene zin geldt dat gebouwen uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' mogen worden gebouwd.

Hoofdstuk 3: “Algemene regels” bevat de anti-dubbeltelregel.

Hoofdstuk 4:“Overgangs- en slotregel” bevat bepalingen die min of meer losstaan van de bestemmingsplanbepalingen, en worden om die reden in een apart hoofdstuk opgenomen. Hierin staan opgenomen:

  • Overgangsrecht:

In dit artikel is onder meer aangegeven dat de bestaande bouwwerken dan wel vergunde rechten tot het oprichten van een bouwwerk worden gerespecteerd, ook al wijken deze af van het onderhavige bestemmingsplan. Deze bouwwerken mogen gedeeltelijk worden vernieuwd en veranderd. Het is dus niet toegestaan om een bouwwerk af te breken en geheel te vernieuwen. Evenmin is het toegestaan om het bouwwerk geleidelijk aan helemaal te vernieuwen. In geval het bouwwerk door een calamiteit verloren is gegaan, mag wel tot gehele nieuwbouw worden overgegaan, mits de omgevingsvergunning voor het bouwen binnen een termijn van 2 jaren na de calamiteit is aangevraagd. Het bevoegd gezag kan middels een omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels en bepalen dat bestaande afwijkingen mogen worden vergroot voor een uitbreiding van de bebouwing met maximaal 10 %. Illegale bouwwerken zijn expliciet uitgesloten van het overgangsrecht.

Voor gebruik van gronden en opstallen is eveneens bepaald dat het gebruik dat strijdig is met het onderhavige plan, mag worden gecontinueerd.

Verandering van het gebruik is niet toegestaan, tenzij de afwijking naar haar aard en omvang wordt verkleind. Indien gebruik voor een periode van langer dan 1 jaar wordt onderbroken, mag dit gebruik niet meer worden hervat. Een uitzondering wordt gemaakt voor het gebruik dat reeds strijdig was met het voor het onderhavige bestemmingsplan ter plekke van kracht zijnde plan. Het overgangsrecht is op deze situaties niet van toepassing.

  • Slotregel:

In deze bepaling is de officiële benaming van het plan vastgelegd.

3.3 Bestemmingen

Op de verbeelding is de grens van het bestemmingsplangebied aangegeven. Binnen die grens zijn de verschillende bestemmingen met verschillende kleuren weergegeven. Voorts zijn diverse aanduidingen opgenomen, waarnaar in de regels wordt verwezen.

Maatschappelijk
Voor de ambulancepost is een specifieke bestemmingsregeling opgenomen. Binnen het bestemmingsvlak is maximaal 300 m² aan gebouwen toegestaan, met een maximale bouwhoogte van 7 m.

Waarde - Archeologie 3 (dubbelbestemming)

De gemeente Beuningen heeft een archeologische verwachtingenkaart laten vervaardigen, deze is samen met de beleidsnota archeologie vastgesteld door de gemeenteraad op 9 november 2010.

Het archeologisch beleid is voor de bestemmingsplannen vertaald in 4 dubbelbestemmingen, 'Waarde - Archeologie 1, 2 en 3' en 'Waarde - Archeologisch rijksmonument'. In tegenstelling tot de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 1 t/m 3' is er in de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologisch Rijksmonument' geen inhoudelijke bestemmingsregeling opgenomen. Voor archeologische rijksmonumenten geldt namelijk op grond van de Monumentenwet dat de Minister het bevoegd gezag is, en dat voor werkzaamheden binnen het rijksmonument bij de Minister een vergunning aangevraagd dient te worden. Een regeling in het bestemmingsplan zou derhalve dubbelop zijn.

Voor bodemingrepen in een gebied met een middelhoge of lage archeologische verwachtingswaarde ('Waarde-archeologie 3') wordt pas een nader archeologisch onderzoek vereist bij bodemingrepen dieper dan 30 cm en een omvang van meer dan 2.000 m2.

De keuze voor 30 cm is gebaseerd op de gemiddelde verstoringsdiepte in Nederland, ook wel de bouwvoor genoemd. Deze keuze wordt onderbouwd door een uitspraak van de Raad van State van 23 mei 2007: 'Voorts is aannemelijk dat bij het vergraven en het afgraven van de bodem dieper dan 30 cm de in de bodem archeologische waarden onherstelbaar kunnen worden beschadigd'.

In sommige gevallen is het vanuit praktisch oogpunt niet gewenst om een archeologisch onderzoek te eisen. Dit levert slechts administratieve lasten voor zowel de verstoorder als het bevoegd gezag op, terwijl de archeologische winst minimaal is. Dit geldt in situaties waarvan het zeer aannemelijk is dat de bodem geroerd is en de kans op archeologische vondsten minimaal. Dit betreft:

  • voortzetting van normaal agrarisch gebruik zoals ploegen, zaai- en oogstklaar maken, vervangen van bestaande drainage, aanbrengen van teeltondersteunende voorzieningen en vervangen van boomgaarden;
  • omgevingsvergunningen voor het bouwen waarbij het nieuw te bouwen bouwwerk zich bevindt op de bestaande fundering of ten hoogste 2,5 m hierbuiten;
  • vervangen of beheren van riolering, kabels, leidingen of bestratingen.

Voor gronden aangeduid met de dubbelbestemming 'Waarde - archeologie 3' geldt in geval van bovenstaande situaties een vrijstelling voor archeologisch onderzoek.

Hoofdstuk 4 Beleidskader

In dit hoofdstuk wordt het actuele algemene ruimtelijke beleidskader behandeld met conclusies over de betekenis van het beleidskader voor het plangebied. Het specifieke sectorale beleid gericht op bepaalde thema's komt in Hoofdstuk 5 Milieu- &omgevingsaspecten aan bod.

4.1 Nationaal Beleid

4.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 vastgesteld en in werking getreden. De SVIR vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving en vervangt enkele ruimtelijke doelen en uitspraken uit andere documenten. In deze visie schetst het Rijk de ambities tot 2040 en de doelen, belangen en opgaven tot 2028. Daarmee moet Nederland concurrerend, bereikbaar en veilig worden. Anders dan in de Nota Ruimte gaat de structuurvisie uit van het adagium 'decentraal, tenzij'. Het rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

Afspraken over verstedelijking, groene ruimte en landschap laat het Rijk over aan de provincies en gemeenten. Gemeenten krijgen ruimte voor kleinschalige natuurlijke groei en voor het bouwen van huizen die aansluiten bij de woonwensen van mensen.

4.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

De wetgever heeft in de Wro, ter waarborging van nationale en provinciale belangen, de besluitmogelijkheden van lagere overheden begrensd. Indien nationale of provinciale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, kunnen bij of krachtens Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) respectievelijk provinciale verordening regels worden gesteld omtrent de inhoud van bestemmingsplannen.

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), ook wel bekend als de AMvB Ruimte, zijn 13 nationale belangen opgenomen die juridische borging vereisen.

Het Barro is op 30 december 2011 deels in werking getreden en met enkele onderwerpen aangevuld per 1 oktober 2012. Het besluit is gericht op doorwerking van de nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen.

In het plangebied zijn geen nationale belangen in het geding.

4.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

In de structuurvisie Infrastructuur en Ruimte wordt de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. De ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening opgenomen en vervangt de SER-ladder die vooral was toegespitst op bedrijventerreinen. De ladder kent 3 treden die achter elkaar worden doorlopen. De toelichting dient te voldoen aan de volgende voorwaarden:

  1. 1. er wordt beschreven dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte;
  2. 2. als uit a. blijkt dat sprake is van een actuele regionale behoefte, wordt beschreven in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins, en;
  3. 3. als uit b, blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld.

Om te kunnen voldoen aan de wettelijke eisen uit de Wet Ambulancezorg is het gewenst een nieuwe ambulancepost te realiseren. Uit onderstaande afbeelding blijkt dat het plangebied aan de Elsenpas (08127: blauwe lijn) beter voldoet qua ligging dan de alternatieve locatie (08121: bruine lijn) op de hoek Van Heemstraweg/ Kloosterstraat (Asdonckterrein). Vanuit de locatie Asdonck valt de helt van Druten weg. Maar ook voor het meer oostelijk gebied heeft deze optie gevolgen. Er is veel meer overlap met de standplaats in Nijmegen west. De locatie Elsenpas zorgt voor een veel efficiëntere verdeling/ bereik.

afbeelding "i_NL.IMRO.0209.BPambulancepostbeu-vadf_0005.png"

Vervolgens is ook de bereikbaarheid beschouwd indien de ambulancepost zich op bedrijventerrein Schoenaker zou vestigen.

Onderstaand het dekkingsgebied vanaf de Goudwerf:

afbeelding "i_NL.IMRO.0209.BPambulancepostbeu-vadf_0006.jpg"

Onderstaand het dekkingsgebied vanaf de Platinawerf:

afbeelding "i_NL.IMRO.0209.BPambulancepostbeu-vadf_0007.jpg"

Voor de locaties op bedrijventerrein Schoenaker geldt dat deze minder gunstig zijn ten opzichte van de locatie Elsenpas. Er ontstaat een overlap van dekking in oostelijke richting en (in ieder geval voor de locatie Platinawerf) geen dekking van een groot deel van Druten. Hierbij moet bovendien opgemerkt worden dat in voorgaande geen rekening is gehouden met de drukke momenten op de rotonde Goudwerf-Schoenaker, waardoor de bereikbaarheid nog minder gunstig uitpakt.

Uit voorgaande kan geconcludeerd worden dat de locatie Elsenpas vanwege de snelle ontsluiting en het bereik de beste locatie betreft.

4.2 Provinciaal & Regionaal Beleid

4.2.1 Structuurvisie: Streekplan Gelderland 2005

Het Streekplan Gelderland 2005 is door Provinciale Staten van Gelderland op 29 juni 2005 vastgesteld. Op grond van de Invoeringswet Wet ruimtelijke ordening wordt een streekplan, dat onder de oude Wet op de Ruimtelijke Ordening tot stand is gekomen, gelijkgesteld aan een structuurvisie onder de nieuwe Wro. In de Wro-agenda 2008 - 2009 geeft de provincie aan hoe zij toepassing geeft aan de verschillende Wro-instrumenten om haar beleid te realiseren.

De provincie beschrijft in het Streekplan Gelderland 2005 ruimtelijke kenmerken en kwaliteiten van Gelderland in nationaal perspectief en van de samenstellende regio's. De provincie onderkent in haar plan de landschappelijke diversiteit en de regionale verscheidenheid, die hebben geleid tot een structureel verschillende, ruimtelijke opbouw. De structuurvisie geeft – in provinciaal perspectief – op hoofdlijnen aan waar welke ontwikkelingen gewenst zijn. De ruimtelijke kenmerken en kwaliteiten spelen daarbij een bepalende rol. Daarbij zijn kwetsbare kwaliteiten aan de orde, die bescherming behoeven of een specifieke ontwikkeling, maar het gaat ook om het geleiden van hoogdynamische ontwikkelingen om de kansen op maatschappelijke meerwaarde te vergroten en nieuwe kwaliteiten toe te voegen.

De provincie hanteert voor het ruimtelijke beleid in het Streekplan Gelderland 2005 de volgende uitgangspunten:

  • regionale inzet:
    ontwikkelingsgerichtheid en afstemming op regionale schaal staan hierbij centraal. Het Regionaal Structuurplan vormt als het ware grotendeels de uitwerking van het provinciale beleid op regionaal niveau;
  • versterking ruimtelijke kwaliteit:
    ruimtelijke kwaliteit werkt op alle schaalniveaus door en heeft betrekking op de betekenissen die aan de kenmerken van de ruimte kunnen worden ontleend. Die betekenis kan worden uitgedrukt in de gebruikswaarde, belevingswaarde en toekomstwaarde. Ruimtelijke plannen moeten dan ook een minimale basiskwaliteit hebben, zoals vastligt in diverse wetten, regelgeving en beleid.

Multifunctioneel gebied
Het plangebied is gelegen buiten het bestaand bebouwd gebied en valt op grond van de Beleidskaart ruimtelijke structuur in het multifunctionele gebied. In het provinciaal planologisch beleid wordt op deze gebieden geen expliciete provinciale sturing verricht. De vitaliteit van het multifunctionele platteland wordt bevorderd door planologische beleidsvrijheid te geven aan gemeenten.

4.2.2 Ruimtelijke Verordening Gelderland

Op basis van de Wro kunnen middels een provinciale verordening regels gesteld worden omtrent de inhoud en de toelichting van bestemmingsplannen, voor zover provinciale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken. Provinciale staten van Gelderland hebben op 15 december 2010 de Ruimtelijke Verordening Gelderland (RVG) vastgesteld. Op 27 juni 2012 hebben Provinciale Staten de RVG deels herzien. Deze herziening is per 5 juli 2012 in werking getreden en verwerkt in de geconsolideerde versie.

Met de inwerkingtreding van de RVG zijn de woningbouwcontouren uit het regionaal plan hierin overgenomen. Het RVG is het beleidskader waaraan de provincie bestemmingsplannen toetst.

Voor het plangebied zijn de volgende thema's van toepassing:

Verstedelijking
In artikel 2.2 van de RVG is opgenomen dat nieuwe bebouwing ten behoeve van wonen en werken in een bestemmingsplan slechts is toegestaan:

  • binnen bestaand bebouwd gebied;
  • binnen de woningbouwcontour van de Stadsregio Arnhem - Nijmegen;
  • binnen de zoekrichting woningbouw van de Stadsregio Arnhem-Nijmegen, mits 90 % van de woningen wordt gebouwd in de betaalbare huur en/of koopsector;
  • binnen de zoekzones bedrijventerreinen van de Stadsregio Arnhem-Nijmegen.

Daarnaast is conform artikel 2.3 van de RVG nieuwe bebouwing toegestaan in het buitengebied mits deze bebouwing functioneel gebonden is aan het buitengebied, het functieverandering naar niet-agrarische functies betreft (vervangende nieuwbouw), het de oprichting van nieuwe landgoederen betreft of het om de uitbreiding van een bestaand niet-agrarisch bedrijf gaat.

Blijkens de toelichting op artikel 2.3 van de RVG wordt bebouwing voor veiligheid en hulpdiensten ook gezien als 'functioneel aan het buitengebied gebonden' bebouwing. Hiermee is de realisatie van een ambulancepost passend binnen het provinciale beleid uit de RVG.

4.2.3 Regionaal Plan 2005 - 2020

De Stadsregio Arnhem – Nijmegen heeft in het Regionaal Plan de gemeenschappelijke beleidsambities vastgelegd tot 2020. Gestreefd wordt naar een hoogwaardige regionale ontwikkeling van de Stadsregio als geheel.

Met de inwerkingtreding van de RVG is dat het beleidskader waaraan de provincie bestemmingsplannen toetst.

4.3 Gemeentelijk Beleid

4.3.1 Strategische visie

In 2008 – 2009 is onderzoek gedaan naar de gewenste toekomst van de gemeente. Uit dit onderzoek is de strategische visie voorgekomen. In overleg met bewoners, ondernemers, ambtenaren en deskundigen heeft de gemeenteraad zes strategische hoofdlijnen bepaald:

  1. 1. De vier verschillende kernen en gemeenschappen zijn uitgangspunt;
  2. 2. De gemeente Beuningen wil een compacte, servicegerichte en ondersteunende organisatie zijn;
  3. 3. In de gemeente Beuningen kun je duurzaam wonen en leven;
  4. 4. De gemeente Beuningen is zuinig op het buitengebied;
  5. 5. De economische ontwikkeling van de gemeente Beuningen past binnen het landschappelijke karakter;
  6. 6. De gemeente Beuningen is sterk verbonden met de regio en biedt goede leef- en recreatieruimte.

Een belangrijke troef van de gemeente Beuningen in de regio is het zeer uiteenlopende aanbod aan woningen met een tuin. De gemeente stuurt al meer dan 20 jaar op de kwaliteit van leven die in deze regio zo hoog is. Wonen is dan ook de belangrijkste bijdrage aan de omringende regio. De sferen in de gemeente lopen uiteen van uitgesproken dorps in Winssen en Weurt, via het suburbaan en groeiend Ewijk tot het netwerkgewijze, meer kleinstedelijke klimaat van Beuningen.

De gemeente heeft steeds welwillend een bijdrage geleverd aan de uitbreiding van de woningvoorraad in de regio. Maar de gemeenschap hecht ook veel waarde aan zorgvuldige inpassing, organische groei en een behoedzame verandering die past bij de gemeenschappen. De vergrijzing en de ontgroening vragen om slimme toekomstbestendige investeringen in voorzieningen, door flexibele oplossingen en clustering van activiteiten. De kracht van de gemeenschap zal in sterke mate afhangen van het vermogen om de inwoners als vrijwilligers en mantelzorgers te betrekken bij het in stand houden van de voorzieningen, die fijnmaziger en kleinschaliger zullen worden.

De klimaatverandering vereist dat de uitstoot van CO2 drastisch wordt teruggebracht en dat de inrichting klimaatbestendig wordt gemaakt. De gemeente wil de kwaliteit van de gemeente en de opgaven rondom duurzaamheid, met name op het gebied van wonen, een centrale rol geven. Dat betekent dat de gemeente meer wil doen dan wettelijk nodig is en haar eigen visie op kwaliteit van leven binnen de gemeente actief bewaakt en uitbouwt.

De gemeente Beuningen is en blijft vooral een woongemeente. Een belangrijke ontwikkeling is het verdwijnen van de scheiding tussen wonen en werken voor steeds meer mensen. De hoeveelheid bedrijven aan huis neemt gestaag toe; mensen werken meer thuis en recreëren meer op en rond hun werk. De provincie voorziet bovendien op termijn een forse afname van de beroepsbevolking; tot 2040 zelfs met meer dan 25 %. Grootschalig, industrieel ondernemen past niet meer in de gewenste identiteit van de gemeente. Wel worden karakteristieken als (kleinschalig) initiatief, durf en toekomstgerichtheid genoemd.

4.3.2 Structuurvisie Gemeente Beuningen

De gemeenteraad heeft de Structuurvisie Gemeente Beuningen vastgesteld op 8 mei 2012.

Hoofdopgaven

Het plangebied maakt onderdeel uit van het Beuningse Veld. De hoofdopgaven voor dit gebied zijn:

  1. 1. Ruimte voor een duurzame landbouw. De agrarische sector vormt de primaire functie in het Beuningse Veld. Om de sector richting de toekomst duurzaam in stand te houden moeten er voldoende mogelijkheden zijn bedrijven qua schaalgrootte en verbreding te laten ontwikkelen.
  2. 2. Behoud en versterking karakteristieke openheid kommenlandschap. De openheid van het Beuningse Veld wordt hoog gewaardeerd. De opgave is om deze openheid te behouden en waar mogelijk ook de beleving van het Beuningse Veld te versterken.
  3. 3. Versterken recreatieve aantrekkelijkheid en toegankelijkheid. Het open landschap, de bijzondere elementen zoals het Personnenbos, de weteringen en de Groene Heuvels maken het gebied recreatief interessant. De opgave is dit soort elementen verder te versterken en recreatieve verbindingen te leggen onderling en vanuit de kernen.

Omdat het plangebied is omzoomd door een bestaande bosstrook vindt er geen aantasting van de karakteristieke openheid van het landschap plaats. Daarnaast is het plangebied op dit moment al in gebruik als recreatieterrein (hondenactiviteitencentrum) zodat de ruimte voor duurzame landbouw niet afneemt.

Voor het overige worden in de structuurvisie geen uitspraken gedaan over het plangebied en de voorgenomen ontwikkeling.

4.3.3 Gemeentelijk Verkeers- en Vervoerplan

Eind 2011 heeft de gemeenteraad het Gemeentelijk Verkeer- en Vervoerplan (GVVP) vastgesteld. In dit plan staat hoe de gemeente omgaat met verkeersveiligheid, openbaar vervoer, bereikbaarheid en duurzaamheid.

Het doel van dit plan is een verkeersveilig, leefbaar en bereikbaar Beuningen tot 2020. Het plan beschrijft eerst de knelpunten en visies voor de verschillende thema's. Daarna komen de gewenste verkeersmaatregelen aan bod in combinatie met een uitvoeringsplan.

De gemeente streeft er naar de verkeersveiligheid verder te verbeteren en het verkeer in goede banen te leiden. Dit wil de gemeente bereiken door het creëren van een robuuste verkeersstructuur. De belangrijkste maatregel, het realiseren van de zuidelijke structuurweg, is inmiddels uitgevoerd in de vorm van de Verlengde Wilhelminalaan. Deze weg loopt direct ten noorden van het plangebied en zorgt ervoor dat de locatie waar de ambulancepost geprojecteerd is, optimaal bereikbaar is c.q. er bestaat een snelle verbinding naar de omgeving (dekkingsgebied).

4.3.4 Milieubeleidsplan 2010 - 2014

In het Milieubeleidsplan zijn diverse kaders opgenomen met betrekking tot ontwikkelingen binnen verschillende milieubeleidsvelden. In het hoofdstuk 'Milieu & Ruimtelijke Ordening' is het volgende ten aanzien van nieuwbouwprojecten (woningen) opgenomen:

Duurzaamheid is een gezamenlijke verantwoordelijkheid van de gemeente en haar partners (projectontwikkelaars, aannemers, architecten, makelaars etcetera). Samenwerking en partnerschap is daarom cruciaal. Duurzame ruimtelijke ontwikkeling wordt: leren in de praktijk, het uitwisselen van ervaringen, een multidisciplinaire aanpak, partnerschappen en netwerken, inspraak en participatie, innovatieve voorlichtingsmethoden en bewustmaking.

De gemeente Beuningen streeft naar:

  • het toepassen van duurzaamheid als sturend principe bij ruimtelijke inrichting;
  • het verankeren van duurzame ontwikkeling bij ruimtelijke processen.

Bij de ontwikkeling van ruimtelijke plannen / nieuwbouwprojecten worden onder andere de volgende randvoorwaarden gehanteerd:

  • energieprestaties (EPC-norm) nieuwbouwwoningen minimaal 10 % lager dan de geldende eis in het Bouwbesluit (uit de Kadernota Duurzaam Beuningen);
  • optimale woning-oriëntatie op de zon (maakt verlichtingsbehoefte geringer);
  • optimale dakvlak-oriëntatie op de zon (maakt latere plaatsing van zonnepanelen mogelijk);
  • een laag temperatuur-afgiftesysteem in de vloeren en wanden (voor latere aansluiting op warmtepomp of collectief systeem).

Realisering van deze randvoorwaarden biedt toekomstwaarde, want energietarieven stijgen en duurzame energietechnieken worden goedkoper.

Om bovenstaande visie te realiseren gaat de gemeente Beuningen onder andere:

  • duurzaamheidsambities van de gemeente (zie: Kadernota Duurzaam Beuningen) verankeren in de structuurvisie (wettelijke verankering), bestemmingsplannen, de woonvisie, bouwplannen, de nota Ruimtelijke kwaliteit en bij ruimtelijke ontwikkelingen/ - projecten;
  • energievisies vereisen bij aanbestedingen van woningbouw en utiliteitsbouw;
  • duurzaam bouwen verder stimuleren;
  • toetsen van bouwplannen op energieprestaties.

4.3.5 Landschapsontwikkelingsplan

De gemeente Beuningen heeft in 2006 samen met de gemeente Wijchen en Druten een Landschapsontwikkelingsplan (LOP) opgesteld. De visie zet in op de versterking en ontwikkeling van de verschillende landschapstypen die het landschap in deze gemeenten karakteriseren.

Het plangebied is gelegen binnen het gebied 'Waalkommen'. De doelstelling in de Waalkommen is het behouden van een grootschalig samenhangend open gebied met rationele verkaveling en groene erven in een strak ritme en het ontwikkelen van lange wegbeplantingen. De belangrijkste kwaliteiten van dit gebied zijn:

  • Grootschalig, open, rationele verkaveling, recht en ritmisch;
  • Lange weteringen en lange rechte wegen met strakke wegbeplantingen;
  • Vooral veehouderij, grote erven als groene eilanden in het open gebied;
  • Rendabel landbouwgebied;
  • Bovenregionale infrastructuur met beplante noord-zuidoversteken.

Ruimtelijk streefbeeld
De openheid van de kom is de belangrijkste kwaliteit die overeind moet worden gehouden. Het duidelijke ritme van sloten, wegen en erven en incidentele bossen benadrukt het rationele karakter en biedt mogelijkheden voor versterking. Er wordt ingezet op het behoud van een vitale veeteeltsector in de kommen. Nieuwe landgoederen en buitenplaatsen worden hier niet toegestaan.

De verhouding tussen groen en bebouwing in de linten moet zodanig blijven dat er sprake is van een groen en ook open lint. Er wordt ingezet op het kleinschalig houden van het patchwork door de aanwezigheid van hagen, bosjes, wegbeplantingen en solitaire bomen.

4.3.6 Kadernota Duurzaam Beuningen 2009 - 2012

Deze kadernota (vastgesteld door de gemeenteraad op 14 april 2009) biedt inzicht in de maatschappelijke verantwoordelijkheid die Beuningen neemt met betrekking tot de onderwerpen:

  • Klimaat & Energie;
  • Duurzaam inkopen;
  • Millenniumdoelstellingen.

De kaderstellende nota biedt een overkoepelend kader ten behoeve van diverse deelprojecten. Het biedt inzicht in de mate waarin huidige en nieuwe projecten een bijdrage kunnen leveren aan de overkoepelende doelen.

De gemeenteraad heeft op 14 april 2009 de volgende Duurzaamheidsdoelstelling vastgelegd:

  • Beuningen in 2020: 20 % CO2-reductie in 2020 (ten opzichte van 2005) en 20 % duurzame energie (Rijksdoelen CO2 beleid);

De ambitie sluit aan op de Rijksdoelen voor 2020 voor CO2-reductie en duurzame energie, het VNG Klimaatakkoord uit 2007 en de MARN klimaatdoelen.

De gemeente Beuningen is in de periode 2009 – 2012 pragmatisch aan de slag gegaan met een groot aantal Duurzaamheids-, Energie- en Klimaatprojecten, zoals:

  • Energiezuinige woningbouw;
  • Energieafspraken met woningcorporatie over nieuwbouw en bestaande bouw;
  • Liefst alle woningen in Beuningen over 10 jaar gemiddeld een energielabel B;
  • Groene welkomstbox voor nieuwe en verhuizende bewoners;
  • Stimuleren van duurzame energiebronnen, zoals warmte-/ koudeopslag (WKO, warmteterugwinning uit grond- of oppervlaktewater) voor nieuwbouw;
  • Subsidie voor isolatie in de bestaande bouw;
  • Collectieve inkoop zonnepanelen;
  • Energiebesparing bij kantoren, scholen, zorginstellingen en supermarkten;
  • Stimulering elektrisch vervoer door realisatie E-netwerk met oplaadpunten;

De kansen in grote nieuwbouwprojecten en de bestaande woningbouw en bedrijven moeten benut worden. Voor de andere thema's zoals verkeer worden kansen op natuurlijke momenten benut, zoals bij nieuwe ontwikkelingen.

4.4 Conclusie

Het voorgenomen plan past binnen de beleidskaders van de verschillende overheidslagen.

Hoofdstuk 5 Milieu- & Omgevingsaspecten

5.1 Bodem

5.1.1 Beleid

Er is een verkennend bodemonderzoek (Econsultancy bv, nr. 08053204, d.d. 23 juli 2008) uitgevoerd in het plangebied in het kader van de aankoop van het plangebied.

De conclusie van het onderzoek luidt:

De vooraf gestelde hypothese, dat de onderzoekslocatie als "onverdacht" kan worden beschouwd wordt, op basis van de lichte verontreinigingen, verworpen. Echter, gelet op de aard en mate van verontreiniging, bestaat er géén reden voor een nader onderzoek.

In het kader van de aankoop kan gesteld worden dat de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem bij ongewijzigd gebruik niet tot gebruiksbeperkingen of gezondheidsrisico's zal leiden. Ook bij het aanvragen van een omgevingsvergunning voor bouwen in de nabije toekomst zullen, met het huidige beleid en de huidige normen, de aangetoonde verontreinigingen geen bezwaar vormen. Derhalve bestaan er geen milieuhygiënische belemmeringen voor de aankoop van de onderzoekslocatie.

5.1.2 Conclusie

Vorenstaande houdt in dat het aspect bodem geen belemmering vormt voor de vaststelling van onderhavig bestemmingsplan.

5.2 Wegverkeerslawaai

5.2.1 Plangebied

In de Wet geluidhinder (Wgh) zijn ter beperking van verkeerslawaai, zones langs wegen aangegeven die beschouwd worden als aandachtsgebieden voor geluidhinder. De breedte van de zone is afhankelijk van de capaciteit van de weg en de aard van de omgeving. De breedte van de zone dient daarom voor iedere situatie bepaald te worden. Het streven is erop gericht dat er buiten de zone in het algemeen geen geluidniveaus voorkomen van meer dan de voorkeursgrenswaarde 48 dB.

De ambulancepost is conform de Wet geluidhinder (Wgh) geen geluidsgevoelig object. Een toetsing aan de Wgh is dus niet nodig. Omdat er mogelijk geslapen wordt in de post is een indicatieve geluidsberekening gemaakt. Uit de geluidsberekening blijkt dat de geluidbelasting op de voorgevel van de ambulancepost 56 dB bedraagt. Om een binnenwaarde van 33 dB te bereiken dient de geluidwerendheid van de gevel minimaal 23 dB te bedragen.

5.2.2 Conclusie

Vorenstaande houdt in dat het aspect wegverkeerslawaai geen belemmering vormt voor de vaststelling van onderhavig bestemmingsplan.

5.3 Luchtkwaliteit

5.3.1 Beleid

Op 15 november 2007 is de wijziging van de 'Wet milieubeheer' in werking getreden. Deze wet vervangt het 'Besluit luchtkwaliteit 2005' en is één van de maatregelen die de overheid heeft getroffen om:

  • negatieve effecten op de volksgezondheid als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging aan te pakken;
  • mogelijkheden voor ruimtelijke ontwikkeling te creëren ondanks de overschrijdingen van de Europese grenswaarden voor luchtkwaliteit.

De paragraaf luchtkwaliteit in de 'Wet milieubeheer' voorziet onder meer in een gebiedsgerichte aanpak van de luchtkwaliteit via het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). De programma-aanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen. Van bepaalde projecten met getalsmatige grenzen is vastgesteld dat deze 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze mogen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden.

Luchtkwaliteitseisen vormen onder de nieuwe 'Wet luchtkwaliteit' geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkeling als:

  • er geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
  • een project, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit leidt, wat wil zeggen dat een project 'Niet in betekenende mate (Nibm)' bijdraagt aan de luchtverontreiniging (meer dan 3 % ten opzichte van de grenswaarde);
  • een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het NSL, dat op 1 augustus 2009 in werking is getreden, nadat de EU op 7 april 2009 ontheffing heeft verleend.

Onderhavig bestemmingsplan voorziet in de realisatie van een maatschappelijke voorziening. Degelijke voorzienigen vallen niet onder de NIBM-regeling.

Met behulp van het web-based programma Car II is een berekening gemaakt van de bijdrage aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat om 60 extra verkeersbewegingen van personenauto's en 20 uitrukken (40 verkeersbewegingen) van ambulances.

Uit de berekeningen blijkt dat er geen overschrijding van de Nibm-norm (1,2 µg/m3) optreedt. Daarnaast zijn direct aangrenzend aan het plangebied geen grote luchtkwaliteitsbronnen (zoals autosnelwegen) aanwezig.

5.3.2 Conclusie

Vorenstaande houdt in dat het aspect luchtkwaliteit geen belemmering vormt voor de vaststelling van onderhavig bestemmingsplan.

5.4 Externe Veiligheid

5.4.1 Wetgeving

Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's die ontstaan voor de omgeving bij het gebruik, de opslag en het vervoer van gevaarlijke stoffen als vuurwerk, lpg en munitie over weg, water en spoor en door buisleidingen. Het beleid rondom externe veiligheid is vastgelegd in circulaires, regelingen, AMvB's en wetten. Daarnaast heeft de gemeente aanvullend een eigen externe veiligheidsbeleid vastgesteld (d.d. 26 mei 2009).

In Nederland worden twee maten gehanteerd voor externe veiligheidsrisico's, namelijk het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Bij het plaatsgebonden risico (PR) gaat het om de kans per jaar dat een denkbeeldig persoon overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen als deze persoon zich onafgebroken en onbeschermd in de nabijheid van een risicovolle inrichting of transportas bevindt. Het plaatsgebonden risico wordt weergegeven als een contour rondom de risicovolle inrichting of de transportas.

Het groepsrisico (GR) is de cumulatieve kans dat een (werkelijk) aanwezige groep van 10, 100 of 1.000 personen overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico moet verantwoord worden voor het gebied waarbinnen zich de gevolgen van een incident met gevaarlijke stoffen voordoen. Dit is de zogenaamde 1 %-letaliteitsgrens; de afstand vanaf een risicobedrijf waarop nog slechts 1 % van de blootgestelde mensen in de omgeving overlijdt bij een ongeval op het risicobedrijf (invloedsgebied).

Voor de beoordeling van risico's van transport van gevaarlijke stoffen is de circulaire 'Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen' (RNVGS) van 4 augustus 2004 richtinggevend. In deze circulaire wordt zoveel mogelijk aangesloten bij het beleid zoals verwoord in het Besluit externe veiligheid inrichtingen.

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor personen buiten het bedrijfsterrein, bijvoorbeeld rondom chemische fabrieken, LPG-tankstations en spoorwegemplacementen waar goederentreinen met gevaarlijke stoffen rangeren. Deze bedrijven verrichten soms risicovolle activiteiten dichtbij woningen, kantoren, ziekenhuizen, scholen of winkels. Het besluit verplicht gemeenten en provincies wettelijk vanaf de inwerkingtreding van het besluit bij het verlenen van milieuvergunningen en het maken van bestemmingsplannen met externe veiligheid rekening te houden. Het besluit is op 27 oktober 2004 in werking getreden. Bij het besluit is eveneens de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi) inwerking getreden.

Op 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) inwerking getreden. Hierdoor is de circulaire “Zonering langs hogedruk aardgastransportleidingen” uit 1984 komen te vervallen. Het Bevb sluit aan bij het Bevi.

5.4.2 Plangebied

Aan de hand van de provinciale risicokaart zijn de risicobronnen in de nabijheid van het plangebied geïdentificeerd:

  • hogedruk aardgastransportleidingen (L1 t/m L6);
  • autosnelweg A73.

afbeelding "i_NL.IMRO.0209.BPambulancepostbeu-vadf_0008.jpg"

5.4.3 Hogedruk aardgastransportleiding

Ten oosten, ten zuiden en ten oosten van het plangebied liggen 6 hogedruk aardgastransportleidingen van de NV Nederlandse Gasunie. In onderstaand overzicht zijn de karakteristieken van deze leidingen weergegeven:

Leidingnr. Max. werkdruk diameter invloedsgebied
(L1) N-576-70 40 bar 324 mm 140 m
(L2) A-663 80 bar 1219 mm 580 m
(L3) A-533 66,2 bar 1219 mm 540 m
(L4) A-524 66,2 bar 1219 mm 540 m
(L5) A-505 66,2 bar 914 mm 430 m
(L6) A-507 66,2 bar 1067 mm 490 m

Het invloedsgebied is gelegen aan weerszijden van de leiding, gemeten uit het hart van de leiding.

Geen van de leidingen kent wat de PR 10-6 contour betreft een overlap met het plangebied. Alleen van leiding L2 (A-663) overlapt het invloedsgebied met het plangebied. De leiding ligt op 390 m afstand van het plangebied. Formeel dient bij het toevoegen van aanwezigen door middel van een ruimtelijk plan, in een invloedsgebied het groepsrisico bepaald te worden. Dit gebeurd door het toepassen van onderstaande principe:

afbeelding "i_NL.IMRO.0209.BPambulancepostbeu-vadf_0009.jpg"

Dit gebied is weergegeven in onderstaande afbeelding:

afbeelding "i_NL.IMRO.0209.BPambulancepostbeu-vadf_0010.jpg"

Uit de afbeelding blijkt dat de leiding voor ¾ deel door het buitengebied (zeer dun bevolkt gebied) en ¼ deel, noordoostelijk, langs de kern Beuningen loopt. De personendichtheid in een buitengebied bedraagt 1 persoon per hectare en voor een rustige woonwijk 25 personen per hectare. Verwacht wordt dat er in de dagperiode maximaal 10 personen aanwezig zullen zijn en in de nachtperiode 5 personen. De toename per hectare is beperkt, de toename per aandachtskilometer is dus zeer beperkt. Aan de hand van voorgaande kan geconcludeerd dat het groepsrisico ter plaatse van het plangebied minder is dan 0,1 maal de oriënterende waarde (OW) en er dus geen overschrijding zal plaatsvinden.

Bij een eventuele calamiteit aan de buisleiding kan het volgende overwogen worden. Het personeel en eventuele bezoekers van de ambulancepost kunnen in 3 richtingen evacueren, te weten naar het noorden, oosten en naar het westen. Verder is het personeel ervaren met betrekking tot calamiteiten en het handelen hierin.

Hierdoor kan geconcludeerd worden dat er geen belemmeringen zijn voor dit onderdeel.

5.4.4 Autosnelweg A73

Het plangebied ligt op meer 500 m van de autosnelweg A73. De veiligheidszone bedraagt 13 m uit de as van de weg, het plasbrandaandachtsgebied bedraagt 30 m uit de zijkant van de weg en de zone waarbinnen een groepsrisicoberekening moet worden verricht bedraagt 200 m. Er bestaat geen overlap met één van deze afstanden.

Hierdoor kan geconcludeerd worden dat er geen belemmeringen zijn voor dit onderdeel.

5.4.5 Hoogspanningsverbinding

Ten noorden van het plangebied ligt de 150 kV hoogspanningsverbinding Druten – knooppunt Druten. De zakelijk rechtstrook (belemmeringenstrook) van deze verbinding bedraagt 22,5 m aan weerszijden van de hart van de verbinding.

afbeelding "i_NL.IMRO.0209.BPambulancepostbeu-vadf_0011.jpg"

Het plangebied ligt op meer dan 400 m van het hart van de leiding. Geconcludeerd kan worden dat er geen belemmeringen zijn voor dit onderdeel.

5.4.6 Conclusie

Vorenstaande houdt in dat het aspect externe veiligheid geen belemmering vormt voor de vaststelling van onderhavig bestemmingsplan.

5.5 Geur

Vanwege de ligging in agrarisch gebied is ook gekeken naar de aanwezigheid van agrarische bedrijven in de directe omgeving van de nieuwe woningen. Hierbij wordt getoetst aan de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv).

De gemeente Beuningen ligt niet binnen een concentratiegebied conform Bijlage 1 van de Meststoffenwet. Het plangebied is buiten de bebouwde kom gelegen. Conform de Wgv mag ten gevolge van een veehouderijbedrijf de geurbelasting 8,0 ouE/m3 bedragen. Voor veehouderijbedrijven met diercategorieën waarvoor geen geuremissie is vastgesteld, geldt een afstandsnorm van 50 m. Door middel van een Gebiedsvisie geur kan van de genoemde normen afgeweken worden. De gemeente Beuningen heeft geen Gebiedsvisie geur, zodat niet van de normen afgeweken kan worden.

In onderstaande afbeelding is een uitsnede gemaakt van de WEB-BVB van de provincie Gelderland. In deze internet applicatie is informatie opgenomen over veehouderijbedrijven in Gelderland:

afbeelding "i_NL.IMRO.0209.BPambulancepostbeu-vadf_0012.jpg"

Uit de afbeelding blijkt dat in de omgeving diverse veehouderijen zijn gelegen. Uit een scan van de bedrijven die in een straal van 2 km om het plangebied gelegen zijn, wordt geconcludeerd dat er 3 bedrijven zijn die een relevante vergunde geuremissie hebben. In onderstaande tabel zijn deze bedrijven weergegeven:

Idnr Adres Vergunde
geuremissie
Voorgrond- belasting Minimale afstand
79410 Bijsterhuizenstraat 12 34.886 ouE/s 0,6 ouE/m3 1.460 m
79420 Elzenpas 3 Beuningen 64.214 ouE/s 2,5 ouE/m3 771 m
79468 Elzenpas 3 Ewijk 32.538 ouE/s 0,6 ouE/m3 1.615 m

Uit de berekening (zie bovenstaande tabel) blijkt dat de voorgrondbelasting de geurnorm van 8,0 ouE/m3 niet overschrijdt.

Op korte afstand bevindt zich een veehouderijbedrijf (Elzenpas 6, Beuningen) met diercategorieën waarvan geen geuremissie is vastgesteld. Tot een dergelijk bedrijf dient een afstand van 50 m in acht te worden gehouden. Het bouwvlak van het bedrijf ligt op circa 120 m, zodat aan de vereiste afstand voldaan wordt.

5.5.1 Conclusie

Het aspect geurhinder vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

5.6 Milieuzonering

5.6.1 Algemeen

Om te voorkomen dat bedrijven milieubelastend zijn ten opzichte van gevoelige functies en daarmee de leefbaarheid en woonkwaliteit verslechteren, wordt gebruik gemaakt van milieuzonering. Door het hanteren van afstandsmaten wordt de overlast ten gevolge van bedrijfsactiviteiten zo laag mogelijk gehouden. De afstandsmaten volgen onder andere uit de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' van de VNG (editie 2009). Hierbij wordt onderscheid gemaakt in type bedrijvigheid en soort overlast (geluid, stank). De hierin weergegeven maten zijn richtinggevend. Een afwijking is in beginsel mogelijk met dien verstande dat de afwijking dient te worden gemotiveerd. Indien gevoelige objecten binnen de contouren gelegen zijn, betekent dit dat overlast kan ontstaan vanuit de bestaande bedrijvigheid op die gevoelige functie of dat het betreffende bedrijf kan worden beperkt in de bedrijfsvoering door die gevoelige functie. Daarbij kan onderscheid worden gemaakt tussen een rustige woonomgeving en een gemengd gebied. Het plangebied is gelegen in een rustig buitengebied.

5.6.2 Plangebied

Formeel is een ambulancepost geen geluidsgevoelig object. Toch is het aspect milieuzonering nader beschouwd. Direct ten oosten van de ambulancepost zijn namelijk 2 autodemontagebedrijven gevestigd.

Conform de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering, editie 2009, zijn autosloperijen met een bedrijfsoppervlakte groter dan 1.000 m2 bedrijven in milieucategorie 3.2, met een richtafstand van 100 m voor geluid. De kleinste afstand tussen het meest westelijke bedrijf (het andere bedrijf ligt buiten de 100 m contour) en de oostelijke gevel van de ambulancepost bedraagt circa 98 m. In het oostelijke deel van de ambulancepost is bovendien alleen de stalling van de ambulances geprojecteerd. De gevoelige functies bevinden zich juist aan de westzijde, buiten de 100 m contour. Omdat er geen gevoelige functies gelegen zijn binnen de 100 m contour acht de gemeente deze afstand acceptabel. Bovendien ligt er een brede bosstrook direct ten oosten van de ambulancepost die zorgt voor afscherming van het plangebied.

In dezelfde publicatie zijn geen ambulanceposten opgenomen, maar wel brandweerkazernes die vallen in milieucategorie 3.1, met een hinderafstand van 50 m voor geluid. Een ambulancepost is vergelijkbaar met een brandweerkazerne. Binnen de afstand van 50 m zijn geen geluidgevoelige objecten aanwezig.

5.6.3 Conclusie

Vorenstaande houdt in dat het aspect milieuzonering geen belemmering vormt voor de vaststelling van onderhavig bestemmingsplan.

5.7 Waterhuishouding

In de loop van de tijd hebben maatschappelijke ontwikkelingen veel ruimte aan het water onttrokken. Door de klimaatverandering komen er steeds meer extreem natte en extreem droge periodes, met de nodige gevolgen. Stijging van de zeespiegel, en een verhoogde afvoer van de rivieren. Daarnaast blijft in laag-Nederland ook de bodem dalen. Dat alles vraagt om ruimtelijke plannen die rekening houden met deze ontwikkelingen.

Een van de instrumenten om het nieuwe waterbeleid voor de 21e eeuw vorm te geven is het watertoetsproces. Het watertoetsproces moet ervoor zorgen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing worden genomen bij alle ruimtelijke plannen en besluiten die relevant zijn voor de waterhuishouding.

5.7.1 Ligging

Het plangebied is gelegen ten zuiden van de Waal, op enige afstand van de Waaldijk.

5.7.2 Randvoorwaarden

5.7.3 Huidige situatie

Oppervlaktewater
In het plangebied komen geen A-watergangen voor. Wel wordt ter hoogte van de (bestaande) inrit een C-watergang gekruist.

Hemelwater
Het hemelwater infiltreert vrij in de bodem omdat het terrein op dit moment onverhard is.

5.7.4 Toekomstige situatie

Nieuwe ontwikkeling
De planvorming bestaat uit het oprichten van een nieuwe ambulancepost inclusief het verharden van (een deel van) het terrein. In totaal wordt een oppervlak van circa 243 m² aan gebouwen opgericht. De erfverharding zal ten opzichte van de bestaande situatie toenemen met maximaal (1.148 (terreinoppervlakte) minus 243 (bebouwing)) circa 905 m2.

Omdat het plangebied is gelegen in het buitengebied hoeft volgens het beleid van Waterschap Rivierenland pas bij een oppervlakte van 1.500 m2 te worden voorzien in extra waterberging. Gezien de grootte van het plangebied is dit niet aan de orde.

De verharding wordt, behalve ter hoogte van de wasplaats, zo uitgevoerd dat hemelwater direct in de bodem kan infiltreren. Tevens zal de afvoer van hemelwater van het dakoppervlak worden afgekoppeld van het riool.

Watertoets
Het bestemmingsplan heeft geen nadelige gevolgen voor en door (grond)water in de omgeving.

Hemelwater van de nieuwe bebouwing zal niet worden aangesloten op het gemengde riool, maar wordt afgekoppeld op het oppervlaktewater.

Deze waterparagraaf zal in het kader van het vooroverleg worden voorgelegd aan het waterschap. De reactie van het waterschap zal vervolgens worden verwerkt.

5.7.5 Conclusie

Vorenstaande houdt in dat de waterhuishouding geen belemmering vormt voor de vaststelling van onderhavig bestemmingsplan.

5.8 Ecologie

5.8.1 Algemeen

In het kader van de Flora- en faunawet dient bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening te worden gehouden met de eventuele aanwezigheid van beschermde planten en dieren in het deelgebied. Het plangebied bestaat in dit geval uit een weide met kort gras zonder bijzondere landschapselementen. Het plangebied herbergt geen bijzondere beschermde soorten en er hoeft geen beplanting te wijken voor de ontwikkeling. Het verrichten van een specifiek onderzoek naar de flora en fauna wordt niet noodzakelijk geacht.

Wel geldt altijd het algemene zorgplichtartikel. Dat wil zeggen dat bij nieuwbouw altijd zorgvuldig gehandeld moet worden, er bij de bouw geen wezenlijke invloed is op beschermde diersoorten en dat schade aan soorten zoveel mogelijk moet worden voorkomen.

5.8.2 Conclusie

Vorenstaande houdt in dat het aspect ecologie geen belemmering vormt voor de vaststelling van onderhavig bestemmingsplan.

5.9 Cultuurhistorie & Archeologie

5.9.1 Cultuurhistorie

De gemeente heeft een zogenaamde cultuurhistorische kenmerkenkaart opgesteld (RAAP-rapport 1603, kaartbijlage 3). Het plangebied behoort tot de gebiedscategorie "jong cultuurland, de velden (Volle Middeleeuwen)".

afbeelding "i_NL.IMRO.0209.BPambulancepostbeu-vadf_0013.png"

5.9.2 Archeologie

In 1992 is op Malta een Europees Verdrag gesloten over het cultureel erfgoed in de bodem, het Verdrag van Valletta (kortweg: Malta). Doel van Malta is om bij ruimtelijke plannen meer en beter rekening te houden met de archeologische waarden die zich in de bodem bevinden en deze, waar mogelijk, beter te beschermen. Het Verdrag van Valletta is in 1998 geratificeerd en inmiddels als wijziging van de Monumentenwet (1988) geïmplementeerd via de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz) die per 1 september 2007 van kracht is geworden. Dit betekent dat er niet meer in de “geest” van de wet moet worden gewerkt maar dat bij elke schop die de grond in gaat, gekeken moet worden of er sprake is van archeologische waarden en/of verwachtingen. Bij van rijkswege beschermde archeologische terreinen is een vergunning nodig van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE).

De gemeente Beuningen heeft een archeologische beleidsadvieskaart laten vervaardigen (RAAP Archeologisch Adviesbureau, RAAP-rapport 2170, kaartbijlage 3). Deze is samen met de beleidsnota archeologie vastgesteld door de gemeenteraad op 9 november 2010. Het grondgebied van de gemeente Beuningen is op de beleidsadvieskaart ingedeeld in beleidszones. Volgens deze kaart heeft het plangebied een middelhoge of lage archeologische verwachtingswaarde en valt binnen beleidszone 4.

afbeelding "i_NL.IMRO.0209.BPambulancepostbeu-vadf_0014.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0209.BPambulancepostbeu-vadf_0015.png"

In beleidszone 4 moet bij bodemingrepen groter dan 2.000 m2 en dieper dan 30 cm eveneens een onderzoek overlegd worden. Aangezien de oppervlakte van het plangebied ruim onder deze grens blijft, acht de gemeente het overleggen van een onderzoek niet noodzakelijk.

Uiteraard bestaat de mogelijkheid dat bij de uitvoering van de (ver)bouwplannen toch nog archeologische vondsten worden gedaan. In dat geval geldt de verplichting conform de Monumentenwet om dit te melden bij het bevoegd gezag (de Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed namens de minister). Vervolgens zal dan worden onderzocht of er archeologische waarden in het geding zijn en, indien nodig, op welke wijze de waarden zo veel mogelijk gespaard kunnen worden.

5.9.3 Conclusie

Vorenstaande houdt in dat het aspect cultuurhistorie geen belemmering vormt voor de vaststelling van onderhavig bestemmingsplan.

Om de archeologische verwachtingswaarden in het bestemmingsplan te borgen worden hiervoor dubbelbestemmingen opgenomen in de regels en op de verbeelding.

5.10 Leidingen

In of in de directe omgeving van het plangebied zijn geen hoofdtransportleidingen of persleidingen van water, olie, gas of brandstof gelegen, die in het kader van het bestemmingsplan op de verbeelding met bijbehorende bebouwingsvrije zones dienen te worden opgenomen.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

In dit hoofdstuk wordt verslag gedaan van de economische haalbaarheid van de nieuwe ontwikkelingen en de uitkomsten van overleg en inspraak.

6.1 Economische Uitvoerbaarheid

De realisatie van de ambulancepost en de daarmee samenhangende procedurele kosten zijn geheel en al voor risico van de initiatiefnemer. Financiële afspraken zijn vastgelegd in een overeenkomst met de gemeente, waardoor de vergoeding van de kosten is verzekerd. Tevens is een planschaderisico-overeenkomst afgesloten met de initiatiefnemer.

6.2 Overleg

Conform het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) heeft de gemeente bij de voorbereiding van deze ruimtelijke ontwikkeling overleg gepleegd met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en rijk die betrokken zijn bij de zorg voor ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding (kunnen) zijn.

6.3 Zienswijzen

Het ontwerp-bestemmingsplan wordt op grond van de Algemene wet bestuursrecht gedurende 6 weken voor een ieder ter visie gelegd.

Te zijner tijd zullen de ingediende zienswijzen in overweging worden genomen en van een gemeentelijke reactie worden voorzien.

Bijlage

Bijlage 1 Zienswijzenota