Deijnschestraat 3 en Geerstraat 10b Winssen
Bestemmingsplan - Gemeente Beuningen
Vastgesteld op 20-10-2015 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
1.1 plan:
het bestemmingsplan 'Deijnschestraat 3 en Geerstraat 10b Winssen' met identificatienummer NL.IMRO.0209.BPdeijnschestr3Win-vadf van de gemeente Beuningen;
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels.
1.3 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolgde de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.4 aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.5 agrarisch bedrijf
een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of door middel van het houden van landbouwdieren; onder agrarische bedrijven worden tevens begrepen boomteeltbedrijven, sierteeltbedrijven en productiegerichte paardenhouderijen;
1.6 archeologische waarden
waarden van een terrein in verband met de zich mogelijk in de bodem bevindende oudheidkundige zaken die van belang zijn vanwege hun schoonheid, hun betekenis voor de wetenschap en/of hun cultuurhistorische waarde;
1.7 bebouwing
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
1.8 bed & breakfast:
een nevenactiviteit met als doel het verstrekken van logies en ontbijt aan steeds wisselend publiek, dat voor een korte periode, met een absoluut maximum van zeven overnachtingen, ter plaatse verblijft; onder bed & breakfast wordt niet verstaan overnachting, noodzakelijk in verband met het verrichten van tijdelijke of seizoensgebonden werkzaamheden en/of arbeid;
1.9 bedrijfsgebouw
een gebouw dat dient voor de uitoefening van één of meer bedrijfsactiviteiten;
1.10 bedrijfswoning
een woning, in of bij een bedrijf of instelling, bestemd voor (het gezin van) een persoon wiens huisvesting daar gelet op de bestemming noodzakelijk is;
1.11 begane grondbouwlaag
de onderste bouwlaag van een gebouw, niet zijnde een kelder.
1.12 begeleid wonen
een vorm van al dan niet zelfstandig wonen dat - in ieder geval functioneel - gekoppeld is aan een instelling van maatschappelijke zorgverlening en/of verpleging;
1.13 beperkt kwetsbaar object
de definitie als opgenomen in het Besluit externe veiligheid inrichtingen;
1.14 bestaand
- t.a.v. bebouwing: bebouwing, zoals aanwezig op het tijdstip dat het plan in werking is getreden dan wel die mag worden gebouwd krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde vergunning;
- t.a.v. gebruik: het gebruik van grond en opstallen, zoals aanwezig op het tijdstip dat het plan in werking is getreden;
1.15 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak;
1.16 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.17 bevoegd gezag
bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning;
1.18 bijbehorend bouwwerk
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak;
1.19 boerderij (gebouw)
een (voormalige) agrarische bedrijfswoning met in de bouwmassa opgenomen (voormalige) agrarische bedrijfsruimten, die samen een geïntegreerde eenheid (bouwkarakteristiek waarbij woon- en stalgedeelte van oudsher aan elkaar verbonden zijn) vormen;
1.20 bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;
1.21 bouwgrens
de grens van een bouwvlak;
1.22 bouwlaag
een begane grond of hoger gelegen verdieping, waarbij ruimten in de kap zonder zelfstandige functie niet worden meegerekend;
1.23 bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
1.24 bouwperceelsgrens
de grens van een bouwperceel;
1.25 bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee de gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;
1.26 bouwwerk
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
1.27 bouwwijze
de wijze van bouwen van een hoofdgebouw, te weten vrijstaand, twee-aaneen, aaneengebouwd of gestapeld, waarbij:
- a. onder 'vrijstaand' wordt verstaan dat het hoofdgebouw van een woning niet begrensd is door scheidsmuren van andere hoofdgebouwen;
1.28 detailhandel
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder de uitstalling ten verkoop, het verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die die goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
1.29 extensief recreatief medegebruik:
die vormen van natuurvriendelijke recreatie welke in hoofdzaak zijn gericht op natuur- en landschapsbeleving, zoals wandelen, fietsen, picknicken, kanoën, survivaltochten en natuurgerichte recreatie zoals vogelobservatie;
1.30 extensieve dag- en verblijfsrecreatieve voorzieningen:
dag- en verblijfsrecreatieve voorzieningen die aansluiten bij het agrarisch bedrijf of bij de natuur- en landschapsbeleving van het landelijk gebied;
1.31 galerie
een ruimte die door haar aard, indeling en inrichting kennelijk is bedoeld voor de expositie van en detailhandel in beeldende kunstwerken;
1.32 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.33 grondgebonden agrarisch bedrijf:
een agrarisch bedrijf waarvan de productie geheel of hoofdzakelijk afhankelijk is van het voortbrengend vermogen van onbebouwde grond in de directe omgeving van het bedrijf. Afhankelijkheid van de grond kent hierbij de volgende aspecten: voedervoorziening, mestafzet of het bieden van een natuurlijk substraat voor plantaardige teelten. Grondgebonden bedrijven zijn in ieder geval: akkerbouw-, fruitteelt- en vollegrondstuinbouwbedrijven en boomteeltbedrijven, waarvan de bomen rechtstreeks in de grond zijn geplant. Melkveebedrijven en productiegerichte paardenhouderijen worden ook aangemerkt als een grondgebonden agrarisch bedrijf;
1.34 hoofdgebouw
gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;
1.35 hooischelf:
bijgebouw of schuilstal bestaande uit twee delen, te weten een overdekte en geheel door wanden omsloten onderbouw met daarop een losse, langs een aantal geleiders, in hoogte beweegbare kap. De ruimte tussen de onderbouw en de beweegbare kap mag niet worden dichtgebouwd en dient enkel ten behoeve van de opslag van stro, hooi en vergelijkbare producten;
1.36 hoveniersbedrijf:
een bedrijf dat is gericht op het kweken en verkopen van planten en siergewassen en het aanleggen en onderhouden van tuinen en andere groenvoorzieningen;
1.37 inpandige statische opslag:
het in een gebouw bergen van goederen, die geen regelmatige verplaatsing behoeven, zoals (antieke) auto's, boten en caravans. De opslag mag niet bestemd zijn voor detailhandel ter plaatse van de opslag;
1.38 intensieve veehouderij:
een niet-grondgebonden agrarisch bedrijf waarin het houden van vee of pluimvee ten behoeve van de voedselvoorziening de hoofdzaak is;
1.39 kampeermiddel:
tent, tentwagen, kampeerauto of caravan dan wel enig ander onderkomen of enig ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelte daarvan; een en ander voor zover deze onderkomens of voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf;
1.40 kampeerplaats:
standplaats voor één of een aantal bij elkaar behorende kampeermiddelen;
1.41 kampeerseizoen:
de periode tussen 15 maart en 31 oktober;
1.42 kampeerterrein:
terrein of plaats, geheel of gedeeltelijk ingericht, en blijkens die inrichting bestemd, om daarop gelegenheid te geven tot het plaatsen of geplaatst houden van kampeermiddelen ten behoeve van recreatief verblijf;
1.43 kassen:
gebouwen waarvan de wanden en het dak voornamelijk bestaan uit glas of ander lichtdoorlatend materiaal en dienend voor de productie van gewassen onder geconditioneerde klimaatomstandigheden, zoals het kweken, trekken, vermeerderen, opkweken, of verzorgen van vruchten, bloemen, groenten, planten of bomen, alsmede in voorkomende gevallen tot bescherming van de omgeving tegen milieubelastende stoffen;
1.44 landschapstuin:
gronden, gelegen binnen een agrarische bestemming, en ingericht als tuin behorende bij een direct aangrenzende (bedrijfs)woning, met dien verstande dat op deze gronden uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen ten behoeve van de tuininrichting en erfafscheiding zijn toegestaan;
1.45 mantelzorg
het anders dan bedrijfsmatig bieden van zorg aan een of meer leden van een op dat perceel wonende huishouding, die hulpbehoevend is of zijn op fysiek, psychisch en/of sociaal vlak;
1.46 minicamping:
een kleinschalig kampeerterrein als nevenactiviteit bij een agrarisch bedrijf;
1.47 nevenactiviteit:
activiteiten die in ruimtelijke en bedrijfseconomische zin een ondergeschikt bestanddeel vormen van de totale bedrijfsactiviteiten op een bouwperceel;
1.48 niet-agrarische nevenactiviteit:
activiteiten, niet vallende onder de activiteiten als opgenomen onder het begrip agrarische bedrijf, die in ruimtelijke en bedrijfseconomische zin een ondergeschikt bestanddeel vormen van de totale bedrijfsactiviteiten op een bouwperceel;
1.49 niet-grondgebonden agrarisch bedrijf:
een agrarisch bedrijf waarvan de productie niet in overwegende mate afhankelijk is van het voortbrengend vermogen van onbebouwde grond in de directe omgeving van het bedrijf. Niet-grondgebonden bedrijven zijn in ieder geval: intensieve veehouderijen en overige intensieve veehouderijen, glastuinbouwbedrijven en gebouwgebonden teeltbedrijven en kwekerijen, zoals champignonteeltbedrijven, witlofkwekerijen, nertsenfokkerijen, viskwekerijen en wormenkwekerijen;
1.50 niet-publieksgerichte aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit
een beroeps- of bedrijfsactiviteit, waarvan de activiteiten niet specifiek publiekgericht zijn, en dat op kleine schaal in een woning en/of de daarbij behorende bijbehorende bouwwerken wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de desbetreffende activiteit een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie ter plaatse;
1.51 ondergeschikte functie:
een functie die in ruimtelijke en bedrijfseconomische zin ondergeschikt zijn aan de hoofdfunctie binnen een bestemming;
1.52 overige intensieve veehouderijen:
een intensieve veehouderij waarin het houden van vee of pluimvee niet in hoofdzaak gericht is op de voedselvoorziening;
1.53 permanente teeltondersteunende voorzieningen:
teeltondersteunende voorzieningen, geen tijdelijke teeltondersteunende voorziening zijnde;
1.54 publieksgerichte beroeps- of bedrijfsactiviteit aan huis
een publieksgerichte beroeps- of bedrijfsactiviteit, waarvan de activiteiten in hoofdzaak publieksaantrekkend zijn en waarvan de omvang en uitstraling zodanig is, dat de activiteit past binnen de desbetreffende woonomgeving en derhalve in een woning en/of de daarbij behorende bijbehorende bouwwerken, met behoud van de woonfunctie, kan worden toegestaan;
1.55 recreatief medegebruik:
die vormen van openluchtrecreatie, die plaats hebben in een omgeving met een niet-recreatieve hoofdfunctie, waarbij het medegebruik ondergeschikt is aan de hoofdfunctie en het hoofdgebruik;
1.56 schuilstal:
gebouw ten behoeve van het bieden van schuilgelegenheid aan hobbymatig gehouden dieren welke noodzakelijk is in het kader van dierenwelzijn;
1.57 seksinrichting
een gelegenheid waarin beroepsmatig of bedrijfsmatig voorstellingen en/of vertoningen van hoofdzakelijk pornografische aard plaatsvinden, en/of verkoop en/of uitstalling van hoofdzakelijk goederen van pornografische en/of erotische aard plaatsheeft, en/of tegen vergoeding seksuele diensten worden verricht dan wel bedrijfsmatig gelegenheid wordt gegeven tot seksuele handelingen;
1.58 streekgebonden producten:
producten, gemaakt met grondstoffen die als streekeigen worden beschouwd en/of volgens streektraditie geteelde producten, en/of producten die volgens een specifieke bereidingswijze of receptuur van een bepaalde regio worden geproduceerd;
1.59 teeltondersteunende kassen:
teeltondersteunende voorziening, in de vorm van (tunnel)kassen waarin (half)producten worden opgekweekt/geteeld en deel uitmakend van een vollegrondstuinbouwbedrijf en/of boomkwekerij;
1.60 teeltondersteunende voorzieningen:
voorzieningen in, op of boven de grond die door agrarische bedrijven met plantaardige teelten worden gebruikt om de volgende doelen na te streven:
- a. verbetering van de productie, onder meer door teeltvervroeging en -verlating, terugdringing van onkruidgroei en beperking van vraatschade;
- b. verbetering van de arbeidsomstandigheden, onder meer door gewassen verhoogd te telen of
- c. het bereiken van positieve effecten op milieu en water (bodembescherming, terugdringing onkruidbestrijding, effectief omgaan met water);
- d. het voorkomen van schade door vorst, regen en hagel;
1.61 tijdelijke huisvesting van tijdelijke werknemers:
het huisvesten van werknemers, die in een periode van grote arbeidsbehoefte gedurende enkele maanden op een agrarisch bedrijf werkzaam zijn om naar de aard kortdurend werk te verrichten, voorzover noodzakelijk voor een doelmatige bedrijfsvoering;
1.62 tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen:
teeltondersteunende voorzieningen die uitsluitend zijn toegestaan zolang de teelt het vereist met een maximum van zes maanden;
1.63 tijdelijke werknemer
seizoenwerker die gedurende een beperkt aantal maanden in verband met tijdelijk toegenomen werkdruk bij een bedrijf zijn werkzaamheden verricht en zijn hoofdverblijf elders heeft.
1.64 trekkershut:
een klein vrijstaand gebouw, zonder eigen sanitaire voorzieningen, bestemd voor verhuur voor recreatievedoeleinden in de vorm van verblijfsrecreatie aan steeds wisselende wandelaars, fietsers, ruiters, kanoërsof autogebruikers, waarbij verhuur aan dezelfde personen maximaal 3 dagen/nachten mag zijn;
1.65 verblijfsrecreatie
recreatie in ruimten welke zijn bestemd of opgericht voor recreatief nachtverblijf, zoals een kampeermiddel of bed & breakfast door personen die hun hoofdwoonverblijf elders hebben;
1.66 voorgevel
de naar de weg toegekeerde gevel van een gebouw, indien een gebouw met meerdere gevels naar de weg is toegekeerd wordt de naar architectuur, indeling en/of uitstraling meest gezichtsbepalende gevel van een hoofdgebouw aangemerkt als voorgevel;
1.67 watergang:
een voor de oppervlaktewaterkwantiteit van overwegend belang zijnde watergang;
1.68 waterhuishoudkundige doeleinden
doeleinden die het waterhuishoudingsbelang dienen, zoals watergangen, waterstaatkundige kunstwerken, onderhoudsstroken ten behoeve van het beheer en onderhoud van een watergang e.d.;
1.69 woning
een complex van ruimten, inclusief aangebouwde bijbehorende bouwwerken, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;
1.70 (woon)boerderij:
een (voormalige) agrarische bedrijfswoning met in de bouwmassa opgenomen (voormalige) agrarische bedrijfsruimten, die samen een geïntegreerde eenheid (bouwkarakteristiek waarbij woon- en bedrijfsgedeelte van oudsher aan elkaar verbonden zijn) vormen;
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 bebouwingspercentage:
een in de regels aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van het bouwperceel, bouwvlak of aanduidingsvlak aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd. De oppervlakte van zwembaden wordt niet meegerekend bij het bepalen van het bebouwingspercentage;
2.2 de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
2.3 de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.4 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.5 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.6 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein.
2.7 peil:
de hoogte gemeten vanaf het aansluitend afgewerkt terrein, waarbij plaatselijke, niet bij het verdere verloop van het terrein passende, ophogingen of verdiepingen aan de voet van het bouwwerk, anders dan noodzakelijk voor de bouw daarvan, buiten beschouwing blijven.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch
3.1 Bestemmingsomschrijving
3.2 Bouwregels
3.3 Nadere eisen
3.4 Afwijken van de bouwregels
3.5 Specifieke gebruiksregels
3.6 Afwijken van de gebruiksregels
3.7 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
3.8 Wijzigingsbevoegdheid
Artikel 4 Verkeer
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. fiets- en voetpaden;
- b. groenvoorzieningen, waaronder bermen en beplanting;
- c. kademuren;
- d. keerwanden;
- e. kunstwerken;
- f. oeververbindingen (bruggen);
- g. parkeervoorzieningen;
- h. verblijfsgebied;
- i. verkeersvoorzieningen;
- j. waterlopen;
- k. wegen, straten en paden;
- l. wegverkeer;
- m. hondenuitlaatplaatsen;
één en ander met de bijbehorende voorzieningen.
4.2 Bouwregels
4.3 Specifieke gebruiksregels
Artikel 5 Wonen
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wonen;
- b. een niet-publieksgerichte aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit, met inachtneming van het bepaalde in lid 5.4.2;
- c. water, waterberging en waterhuishoudkundige voorzieningen;
één en ander met de bijbehorende voorzieningen.
5.2 Bouwregels
5.3 Afwijken van de bouwregels
5.4 Specifieke gebruiksregels
5.5 Afwijken van de gebruiksregels
Artikel 6 Waarde - Archeologie 2a
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Waarde - Archeologie 2A aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor behoud en bescherming van waardevolle verwachte archeologische informatie in de bodem. Het gaat hierbij om gebieden met een hoge archeologische verwachting, bekende vindplaatsen, oude woongronden en historische boerderijlocaties en zonering van 50 m rondom monumenten.
6.2 Bouwregels
Ten aanzien van het oprichten van bebouwing gelden de volgende regels:
- a. Bij een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor bouwen voor het oprichten van een bouwwerk groter dan 100 m² dient de aanvrager een rapport te overleggen, waarin de archeologische waarden van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld.
- b. In afwijking van het gestelde onder a hoeft de aanvrager van een omgevingsvergunning voor bouwen geen rapport als bedoeld onder a te overleggen, indien één van de volgende situaties van toepassing is:
- 1. de aanvraag om omgevingsvergunning voor bouwen betrekking heeft op het vervangen van bestaande bebouwing (waaronder een bestaande ondergrondse kelder), waarbij de oppervlakte aan bebouwing niet wordt uitgebreid en de bestaande fundering wordt benut;
- 2. de aanvraag om omgevingsvergunning voor bouwen betrekking heeft op het uitbreiden van bestaande bebouwing tot maximaal 2,5 m uit de bestaande fundering;
- 3. de aanvraag om omgevingsvergunning voor bouwen betrekking heeft op het bouwen in de bodem tot een diepte van 0,3 m onder het bestaande maaiveld;
- 4. naar oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van de gronden in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld.
- c. Indien uit het onder a genoemde rapport of uit de beschikbare informatie als bedoeld in b onder 4, blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het oprichten van het vergunde bouwwerk zullen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorschriften verbinden aan de omgevingsvergunning voor bouwen:
- 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
- 2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
- 3. de verplichting de activiteit die tot een bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan bij die voorschriften te stellen kwalificaties;
- 4. de verplichting om na beëindiging van de werken en werkzaamheden een verslag uit te brengen waaruit blijkt op welke wijze met de archeologische waarden is omgegaan.
6.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
6.4 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen, teneinde:
- a. de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 2A geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, indien op basis van aanvullend en/of definitief archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken gronden geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn dan wel er niet langer archeologische begeleiding of zorg nodig is;
- b. de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 1 op te nemen, indien uit nader onderzoek blijkt, dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn.
Artikel 7 Waarde - Archeologie 2b
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie 2B' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor behoud en bescherming van waardevolle verwachte archeologische informatie in de bodem. Het gaat hierbij om gebieden met een hoge archeologische verwachting, bekende vindplaatsen, oude woongronden en historische boerderijlocaties en zonering van 50 m rondom monumenten.
7.2 Bouwregels
- a. Bij een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor bouwen voor het oprichten van een bouwwerk groter dan 120 m² dient de aanvrager een rapport te overleggen, waarin de archeologische waarden van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld.
- b. In afwijking van het gestelde onder a hoeft de aanvrager van een omgevingsvergunning voor bouwen geen rapport als bedoeld onder a te overleggen, indien één van de volgende situaties van toepassing is:
- 1. de aanvraag om omgevingsvergunning voor bouwen betrekking heeft op het vervangen van bestaande bebouwing (waaronder een bestaande ondergrondse kelder), waarbij de oppervlakte aan bebouwing niet wordt uitgebreid en de bestaande fundering wordt benut;
- 2. de aanvraag om omgevingsvergunning voor bouwen betrekking heeft op het uitbreiden van bestaande bebouwing tot maximaal 2,5 m uit de bestaande fundering;
- 3. de aanvraag om omgevingsvergunning voor bouwen betrekking heeft op het bouwen in de bodem tot een diepte van 0,30 m onder het bestaande maaiveld;
- 4. naar oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van de gronden in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld.
- c. Indien uit het onder a genoemde rapport of uit de beschikbare informatie als bedoeld in b onder 4, blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het oprichten van het vergunde bouwwerk zullen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorschriften verbinden aan de omgevingsvergunning voor bouwen:
- 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
- 2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
- 3. de verplichting de activiteit die tot een bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan bij die voorschriften te stellen kwalificaties;
- 4. de verplichting om na beëindiging van de werken en werkzaamheden een verslag uit te brengen waaruit blijkt op welke wijze met de archeologische waarden is omgegaan.
7.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
7.4 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen, teneinde:
- a. de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 2B geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, indien op basis van aanvullend en/of definitief archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken gronden geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn dan wel er niet langer archeologische begeleiding of zorg nodig is;
- b. de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 1 op te nemen, indien uit nader onderzoek blijkt, dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn.
Artikel 8 Waterstaat - Waterlopen
8.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waterstaat - Waterlopen' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor een waterhuishoudkundige en waterstaatkundige functie.
8.2 Bouwregels
Op de als 'Waterstaat - Waterlopen' aangeduide gronden mogen uitsluitend worden opgericht andere bouwwerken ten behoeve van de doeleinden omschreven in 8.1, met dien verstande dat het bouwen van aanlegsteigers niet is toegestaan.
8.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 8.2 teneinde het oprichten van bouwwerken ten behoeve van de op deze gronden liggende hoofdbestemming toe te staan, mits hierbij uit hoofde van de bescherming van de waterhuishoudkundige en waterstaatkundige functie en waterkering geen bezwaar bestaat; dienaangaande wordt door het bevoegd gezag, alvorens een vergunning te verlenen, advies ingewonnen bij de beheerder van de watergang.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 9 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 10 Algemene Gebruiksregels
10.1 Parkeren
Voorzien dient te worden in voldoende parkeergelegenheid, hierbij gelden de volgende voorwaarden:
- a. Parkeren dient geheel op eigen terrein plaats te vinden, met dien verstande dat bij het bepalen van het aantal benodigde parkeerplaatsen de navolgende parkeernormen worden gehanteerd:
Functie | Minimale parkeernorm (incl. bezoekersparkeren) |
Woning (vrijstaand) | 2 parkeerplaatsen / woning |
Hoveniers- en groenvoorzieningsbedrijf | 10 parkeerplaatsen |
Artikel 11 Algemene Bouwregels
11.1 Ondergeschikte bouwdelen
11.2 Afwijkingenregeling
In afwijking van het voorgaande geldt voor bestaande gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, het volgende:
- a. indien en voorzover de bestaande maatvoering en/of oppervlaktes en/of situering van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, de genoemde maxima, danwel minima overschrijden, geldt de bestaande maatvoering als maximum respectievelijk minimum.
Artikel 12 Algemene Aanduidingsregels
12.1 Vrijwaringszone molenbiotoop
Ter plaatse van de aanduidingen "vrijwaringszone - molenbiotoop 100 m" en "vrijwaringszone - molenbiotoop 400 m"gelden, aanvullend op de voor deze gronden aangegeven bestemmingen, nadere regels voor het beschermen van de functie van de in dit gebied voorkomende molen als werktuig en van de waarde als landschapsbepalend element.
Artikel 13 Algemene Procedureregels
13.1 Nadere eisen
Bij toepassing van de nadere eisen regeling, die onderdeel uitmaakt van dit plan, is op de voorbereiding van het besluit de procedure als bedoeld in de afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 14 Overgangsrecht
14.1 Overgangsrecht bouwwerken
Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
14.2 Afwijken
Het bevoegd gezag kan eenmalig met een omgevingsvergunning afwijken van lid 14.1 voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in lid 14.1 met maximaal 10%.
14.3 Uitzondering op het overgangsrecht bouwwerken
Lid 14.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
14.4 Overgangsrecht gebruik
Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
14.5 Strijdig gebruik
Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 14.4, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
14.6 Verboden gebruik
Indien het gebruik, bedoeld in lid 14.4, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
14.7 Uitzondering op het overgangsrecht gebruik
Lid 14.4 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 15 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplanDeijnschestraat 3 en Geerstraat 10b Winssen.
Hoofdstuk 1 Inleiding
Dit hoofdstuk bevat informatie over het plangebied de aanleiding voor de voorgenomen ontwikkeling (nut en noodzaak), de ligging van het plangebied, de vigerende plannen, de planvorm en de leeswijzer.
1.1 Aanleiding
Op het perceel aan de Geerstraat 10b in Winssen rust een bedrijfsbestemming met functieaanduiding hoveniers- en groenvoorzieningsbedrijf. Initiatiefnemers exploiteren een bedrijf op het gebied van aanleg en onderhoud van groenvoorzieningen met aanverwante werkzaamheden. Initiatiefnemers hebben een verzoek om planologische medewerking ingediend voor de bedrijfsverplaatsing van de locatie aan de Geerstraat naar een nieuwe locatie aan de Deijnschestraat 3 in Winssen. Op de locatie Deijnschestraat 3 rust een agrarische bestemming. Na de bedrijfsverplaatsing zal de locatie Geerstraat een woonbestemming krijgen.
Het college van burgemeester en wethouders heeft op 24 maart 2015 hun medewerking verleend aan dit verzoek. Om deze ontwikkeling planologisch mogelijk te maken dienen de huidige geldende bestemmingsplannen voor beide locaties te worden herzien.
1.2 Ligging Plangebied
Het plangebied van de nieuwe locatie ligt ten westen van het dorp Winssen aan de Deijnschestraat, in het buitengebied. In de omgeving van deze locatie staan enkele woonhuizen en is er een agrarisch bedrijf gevestigd. Daarnaast is het perceel omgeven door agrarische gronden en aan de achterzijde van het perceel ligt een bossage met de bestemming bos.
De huidige locatie van het bedrijf ligt in het zuiden van het dorp Winssen aan de Geerstraat. De locatie is omgeven door woonhuizen en enkele bedrijfsbestemmingen. Daarnaast ligt op korte afstand de Beatrixmolen. Aan de westzijde van het perceel bevinden zich agrarische percelen.
Globale ligging plangebied. Links locatie Deijnschestraat en rechts locatie Geerstraat (Bron Google)
1.3 Geldende Plannen
Voor de locatie Geerstraat 10b geldt het bestemmingsplan Kern Winssen, vastgesteld op 3 juni 2013. In dit bestemmingsplan heeft de locatie een bedrijfsbestemming met functieaanduiding hoveniers- en groenvoorzieningsbedrijf toegestaan. Binnen deze bestemming is een bedrijfswoning toegestaan. Het overige deel van het perceel heeft een agrarische bestemming zonder bouwvlak. Daarnaast rust er op beide bestemmingen een dubbelbestemming Waarde - Archeologie 2 en de gebiedsaanduidingen in het kader van de molenbiotoop. Ter plaatse is geen burgerwoning toegestaan. De bestemming agrarisch op de locatie Geerstraat blijft buiten het plangebied van dit bestemmingsplan.
Voor de locatie Deijnschestraat 3 geldt het bestemmingsplan Buitengebied, vastgesteld 14 juni 2011. De locatie kent een agrarische bestemming met bouwvlak en bedrijfswoning. Daarnaast geldt er een dubbelbestemming Waarde - Archeologie 2. Ter plaatse zijn agrarische bedrijven toegestaan. Een hoveniers- en groenvoorzieningsbedrijf is binnen de bestemming niet toegestaan.
Om deze bedrijfsverplaatsing mogelijk te maken dienen de bestemmingsplannen voor beide locaties te worden herzien.
Uitsnede bestemmingsplan BuitengebiedUitsnede bestemmingsplan Kern Winssen
1.4 Leeswijzer
Dit bestemmingsplan bestaat uit de regels, de verbeelding en deze toelichting. De regels en de verbeelding vormen de juridisch bindende elementen van het bestemmingsplan. De toelichting is als volgt opgebouwd:
- In hoofdstuk 2 wordt de gebiedsvisie beschreven. Eerst komt de ruimtelijke structuur van de huidige situatie aan de orde en daarna de ruimtelijke en functionele beschrijving van de nieuwe ontwikkelingen
- In hoofdstuk 3 is het ruimtelijk relevante beleidskader van de verschillende overheidslagen weergegeven voor zover dat op het plangebied van toepassing is
- In hoofdstuk 4 komen de milieu- en omgevingsaspecten als geluid, bodem en archeologie aanbod
- In hoofdstuk 5 volgt de juridische planbeschrijving. In dit hoofdstuk wordt uiteengezet hoe de juridische regeling is vormgegeven
- In hoofdstuk 6 komt de economische uitvoerbaarheid en het gevoerde overleg aan de orde
Hoofdstuk 2 Gebiedsvisie
2.1 Bestaande Situatie
De locatie Geerstraat 10b is gelegen aan de zuid- westzijde van de kern Winssen. In het zuiden ligt de Van Heemstraweg. De Geerstraat kenmerkt zich door de afwisseling van lintbebouwing, enkele bedrijven en agrarische percelen. Aan de noordzijde van het perceel ligt de Beatrixmolen. Het perceel Geerstraat 10b betreft een bedrijfswoning met tuin en het bedrijfsgedeelte met een bedrijfsgebouw. Het bedrijfsgebouw is ongeveer 315 vierkante meter groot. Om het bedrijfsgebouw ligt een verhard buitenterrein wat gebruikt wordt voor stalling van machines en materiaalopslag. De rest van het perceel heeft een hoofdzakelijk open karakter.
Luchtfoto en zicht vanuit de Geerstraat
De Deijschestraat 3 ligt ten westen van de kern Winssen in het buitengebied. De omgeving van de Deijnschestraat heeft een opener en duidelijk agrarisch karakter. Aan de noordzijde, liggen woonhuizen op circa 80 meter afstand. Schuin tegenover het perceel ligt een agrarisch bedrijf. Om het perceel aan de oost- en zuidzijde ligt een A-watergang. Op het perceel staat een bedrijfswoning met bijgebouw. Op het perceel zelf is momenteel een boomgaard aanwezig. Het bestaande bouwvlak van 1 ha is, afgezien van de bedrijfswoning met bijgebouw, nog niet bebouwd.
Luchtfoto Deijnschestraat
Zicht vanaf de Deijnschestraat
2.2 Toekomstige Situatie
De huidige bedrijfslocatie aan de Geerstraat 10b krijgt een woonbestemming. De bestaande bebouwing blijft behouden. Door het verplaatsen van het bedrijf verdwijnt de terreinverharding, de buitenopslag en machinestalling. Door het verdwijnen van deze activiteiten zal het perceel een uitstraling krijgen van een woonperceel.
De locatie Deijnschestraat heeft een bestaand bouwvlak welke in de lengte richting van het perceel zal worden aangepast. Zo ontstaat er een logischere indeling voor de bedrijfsbebouwing en blijven de randen van het perceel gevrijwaard van bebouwing. Binnen het bouwvlak zullen de bouwregels conform het geldende bestemmingsplan Buitengebied van toepassing blijven.
Aanpassing bouwvlak (rood=geldend bestemmingsplan, blauw is nieuw bestemmingsplan)
Aan de voorzijde van het perceel blijven zo mogelijk enkele fruitbomen staan die het geheel een landelijke allure geven. Daarnaast zorgt een rij fruitbomen/ of andere beplanting rondom het perceel voor een landelijke omheining en inpassing van de bebouwing in de omgeving. De bestaande bedrijfswoning blijft bestaan en behoudt zijn eigen inrit. Het bedrijfsgebouw zal worden ontsloten via een nieuwe inrit centraler op het perceel. Parkeren vindt geheel op eigen terrein plaats.
2.3 Conclusie
Het perceel aan de Deijnschestraat heeft in het bestemmingsplan Buitengebied een agrarische bestemming met een bouwvlak van 1 ha. Op het perceel mogen agrarische bedrijven zich vestigen en voor hun bedrijfvoering het gehele bouwvlak bebouwen. Een hoveniers- en groenvoorzieningsbedrijf past niet direct in een agrarische bestemming. Vandaar dat in dit bestemmingsplan binnen de agrarische bestemming de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - hoveniers- en groenvoorzieningsbedrijf' is opgenomen, waardoor ter plaatse tevens een hoveniers- en groenvoorzieningsbedrijf is toegestaan. Deze functieaanduiding is gelijk aan die op dit moment op de locatie Geerstraat van toepassing is. Naast het bedrijf 'verhuist' dus ook de planologische regeling mee naar de Deijnschestraat. Door op dit perceel niet een algemene bedrijfsbestemming op te nemen wordt voorkomen dat elk niet-agrarisch bedrijf zich daar zou kunnen vestigen. Omdat er nu al 1 ha aan bebouwing opgericht kan worden wordt dit bestemmingsplan kort en bondig ingestoken om de nadere aanduiding juridisch te borgen. De regels van het vigerende bestemmingsplan Buitengebied worden voor het perceel aan de Deijnschestraat overgenomen. Zo sluit dit plan aan op de rest van de percelen in het bestemmingsplan Buitengebied.
Er ontstaat door deze bedrijfsverplaatsing een kwaliteitsverbetering voor de kern Winssen. De huidige locatie krijgt een woonbestemming. Dit betekent ook dat de landschappelijke en cultuurhistorische waarde voor de molenbiotoop van de Beatrixmolen waarbinnen het bedrijf nu is gelegen versterkt wordt. Daarnaast wordt de stalling van het materieel op twee andere locaties gestaakt waardoor het aantal verkeersbewegingen door de kern Winssen sterk afneemt. Voor de locatie Geerstraat worden de regels uit het vigerende bestemmingsplan Kern Winssen overgenomen. Zodoende sluit de woonbestemming aan op de rest van de kern.
De bedrijfsverplaatsing voldoet aan de relevante beleidskaders zoals beschreven in hoofdstuk 4. Er zijn geen milieu- en/of omgevingsaspecten die de verplaatsing hinderen. De omliggende percelen en bestemmingen behouden hun uitbreidingsmogelijkheden en gebruiksmogelijkheden. Er is sprake van een goede ruimtelijke ordening.
Hoofdstuk 3 Juridische Planbeschrijving
3.1 Inleiding
Het bestemmingsplan reguleert het gebruik van de gronden binnen het plangebied. Het plan biedt het gemeentebestuur een basis voor handhaving, indien op een bepaalde locatie activiteiten plaatsvinden die strijdig zijn met het bestemmingsplan en zodoende uit ruimtelijk oogpunt onwenselijk worden geacht.
Het bestemmingsplan vormt een belangrijk toetsingskader bij de verlening van een omgevingsvergunning voor het bouwen. Bouwaanvragen kunnen uitsluitend worden gehonoreerd indien voldaan wordt aan het bepaalde in de regels van dit bestemmingsplan. Overigens neemt het bevoegd gezag bij de beslissing omtrent het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen eveneens het Bouwbesluit en de bouwverordening in acht. Tenslotte wordt getoetst aan eisen van welstand.
In dit hoofdstuk volgt een toelichting op de juridische regeling. Het juridisch bindende gedeelte van dit bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding (plankaart) en de regels. De verbeelding en de regels dienen in samenhang met elkaar te worden begrepen.
Met ingang van 1 juli 2008 is de nieuwe Wet ruimtelijke ordening in werking getreden. Op basis van deze wet, is in het bestemmingsplan de benaming van enkele begrippen veranderd en geldt een aantal standaardbepalingen. In de regels zijn daarnaast wettelijk voorgeschreven bepalingen opgenomen inzake het overgangsrecht en een anti-dubbeltelbepaling.
Een algemene gebruiksbepaling en strafbepaling zijn niet meer in de regels opgenomen: in de op 1 oktober 2010 in werking getreden Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) is in artikel 2.1 een algemeen gebruiksverbod voor gebruik in strijd met de bestemming opgenomen, alsmede een strafbaarstelling voor overtreding van het verbod.
De verbeelding en de regels zijn voorts opgesteld conform de landelijke Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP 2012) en de digitale eisen die vanaf 1 januari 2010 aan bestemmingsplannen gesteld worden. In deze standaard is de opzet van de regels en de benaming en verbeelding van bestemmingen en diverse functieaanduidingen, bouwaanduidingen en maatvoeringsaanduidingen bindend voorgeschreven.
3.2 Opbouw Van De Regels
In deze paragraaf wordt uiteengezet welke gedachten aan de juridische regeling ten grondslag hebben gelegen en hoe deze uiteindelijk is vormgegeven.
De regels zijn onderverdeeld in 4 hoofdstukken.
Hoofdstuk 1: “Inleidende regels”bevat een artikel met begripsbepalingen. Daarnaast zijn in een apart artikel enkele bepalingen opgenomen omtrent de “wijze van meten”. Die bepalingen zijn van belang voor een juiste interpretatie van de bouwregels.
Hoofdstuk 2: “Bestemmingsregels”. In dit hoofdstuk zijn artikelsgewijs de regels behorende bij de specifieke bestemming neergelegd. De artikelen zijn opgezet volgens een vast stramien (conform de SVBP 2012), voor zover deze relevant zijn voor het betreffende artikel:
- Bestemmingsomschrijving
Hierin is bepaald voor welke doeleinden de gronden bestemd zijn (met andere woorden: voor welk gebruik de gronden zijn gereserveerd);
- Bouwregels
In deze bepaling is aangegeven aan welke maatvoeringseisen de bebouwing binnen de betreffende bestemming moet voldoen;
- Afwijken van de bouwregels
In deze bepaling zijn afwijkingsbevoegdheden toegekend aan het bevoegd gezag ten aanzien van bepaalde bouwregels;
- Specifieke gebruiksregels
In de bestemmingsregelingen is in bepaalde situaties expliciet aangegeven welk gebruik in ieder geval in strijd wordt geacht met de aan de gronden gegeven bestemming. Een dergelijk gebruiksverbod is een nadere invulling van het algemeen gebruiksverbod, zoals opgenomen in artikel 2.1 van de Wabo;
- Afwijken van de gebruiksregels
Deze bepaling bevat afwijkingsbevoegdheden van gebruiksregels;
- Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden
In deze bepaling is opgenomen voor welke werken en werkzaamheden een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden vereist is.
Hoofdstuk 3: “Algemene regels” bevat bepalingen die van toepassing zijn op het gehele plangebied. Naast de anti-dubbeltelbepaling zijn de volgende bepalingen opgenomen:
- Algemene bouwregels
In dit artikel is een regeling opgenomen voor ondergeschikte bouwdelen die de bouwhoogte, danwel het bouw- of bestemmingsvlak overschrijden. In de 'Algemene bouwregels' is tevens een regeling opgenomen voor gebouwen en bouwwerken die legaal zijn (of kunnen worden) gebouwd maar afwijken van de bouwregels van het bestemmingsplan. Deze zijn in de bestaande maatvoering toegestaan.
Hoofdstuk 4:“Overgangs- en slotregel” bevat bepalingen die min of meer losstaan van de bestemmingsplanbepalingen, en worden om die reden in een apart hoofdstuk opgenomen. Hierin staan opgenomen:
- Overgangsrecht:
In dit artikel is onder meer aangegeven dat de bestaande bouwwerken dan wel vergunde rechten tot het oprichten van een bouwwerk worden gerespecteerd, ook al wijken deze af van het onderhavige bestemmingsplan. Deze bouwwerken mogen gedeeltelijk worden vernieuwd en veranderd. Het is dus niet toegestaan om een bouwwerk af te breken en geheel te vernieuwen. Evenmin is het toegestaan om het bouwwerk geleidelijk aan helemaal te vernieuwen. In geval het bouwwerk door een calamiteit verloren is gegaan, mag wel tot gehele nieuwbouw worden overgegaan, mits de omgevingsvergunning voor het bouwen binnen een termijn van twee jaren na de calamiteit is aangevraagd. Het bevoegd gezag kan middels een omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels en bepalen dat bestaande afwijkingen mogen worden vergroot voor een uitbreiding van de bebouwing met maximaal 10%. Illegale bouwwerken zijn expliciet uitgesloten van het overgangsrecht.
Voor gebruik van gronden en opstallen is eveneens bepaald dat het gebruik dat strijdig is met het onderhavige plan, mag worden gecontinueerd.
Verandering van het gebruik is niet toegestaan, tenzij de afwijking naar haar aard en omvang wordt verkleind. Indien gebruik voor een periode van langer dan 1 jaar wordt onderbroken, mag dit gebruik niet meer worden hervat. Een uitzondering wordt gemaakt voor het gebruik dat reeds strijdig was met het voor het onderhavige bestemmingsplan ter plekke van kracht zijnde plan. Het overgangsrecht is op deze situaties niet van toepassing.
- Slotregel:
In deze bepaling is de officiële benaming van het plan vastgelegd.
3.3 Bestemmingen
Op de verbeelding is de grens van het bestemmingsplangebied aangegeven. Binnen die grens zijn de verschillende bestemmingen met verschillende kleuren weergegeven. Voorts zijn diverse aanduidingen opgenomen, waarnaar in de regels wordt verwezen.
Agrarisch
Deze bestemming geldt ter plaatse van de locatie Deijnschestraat en is gelijk aan de bestemming 'Agrarisch' in het geldende bestemmingsplan Buitengebied, vastgesteld 14 juni 2011. De regels zijn 1 op 1 overgenomen. Met als toevoeging de 'specifieke vorm van agrarisch - hoveniers- en groenvoorzieningsbedrijf', waardoor ter plaatse tevens een hoveniers- en groenvoorzieningsbedrijf is toegestaan. Deze functieaanduiding is gelijk aan die op dit moment op de locatie Geerstraat van toepassing is. Naast het bedrijf 'verhuist' dus ook de planologische regeling mee naar de Deijnschestraat.
Wonen
Deze bestemming is opgenomen voor de locatie Geerstraat en is gelijk aan de bestemming 'Wonen' in het geldende bestemmingsplan Kern Winssen, vastgesteld 3 juni 2013. De regels zijn 1 op 1 overgenomen. In het bestemmingsplan is één bouwvlak opgenomen waarbinnen één vrijstaande woning (bestaande woning) is toegestaan.
Waarde - Archeologie 2A en 2B (dubbelbestemmingen)
In het plangebied zijn twee dubbelbestemmingen opgenomen. Deze hebben tot doel om de archeologisch te verwachten waarden in de bodem te behoudeen en te beschermen. In de geldende bestemmingsplannen geldt voor beide deellocaties de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 2. Het verschil tussen beide dubbelbestemmingen zit in de ontheffingsplicht voor het uitvoeren van een archeologisch onderzoek. Voor het buitengebied geldt dat voor bouwwerken groter dan 120 m2 een onderzoek noodzakelijk is en voor in de kern is dit 100 m2. Om dit verschil in dit bestemmingsplan terug te laten komen, waarbij ten anazien van de naamstelling aangesloten blijft op de gemeentelijke systematiek, is er voor gekozen om voor de locatie Geerstraat de dubbelbestemming als Waarde - Archeologie 2A en voor de locatie Deijnschestraat als Waarde - Archeologie 2B te bestemmen. De (inhoudelijke) regeling van deze dubbelbestemmingen zijn 1 op 1 overgenomen uit de geldende bestemmingsplannen.
Waterstaat - Waterlopen (dubbelbestemming)
Ter bescherming van de A-watergang langs de Geerstraat is gelijk aan de systematiek van het bestemmingsplan 'Kern Winssen' de dubbelbestemming “Waterstaat – Waterlopen” opgenomen in het bestemmingsplan. Naast het aanvragen van een omgevingsvergunning kan het ook noodzakelijk zijn om voor bepaalde werken en werkzaamheden in de beschermingszone van een waterstaatswerk een watervergunning aan te vragen, zoals voor het aanbrengen of verwijderen van (hout)beplantingen. Op dergelijke werken en werkzaamheden is de Keur van het waterschap Rivierenland van toepassing.
Vijwaringszone molenbiotoop (algemene aanduidingsregel)
Ter plaatse van de molenbiottop rondom de Beatrixmolen is in het geldende bestemmingsplan Kern Winssen een beschermingsregeling opgenomen. Deze is in dit plan 1 op 1 overgenomen.
Hoofdstuk 4 Beleidskader
Voor een groot deel wordt aangesloten op de actuele bestemmingsplannen Buitengebied en Kern Winssen. In dit hoofdstuk wordt dan ook kort de nieuwe actuele algemene ruimtelijke beleidskaders behandeld met conclusies over de betekenis van het beleidskader voor het plangebied. Het specifieke sectorale beleid gericht op bepaalde thema's komt in Hoofdstuk 5 Milieu- & omgevingsaspecten aan bod.
4.1 Nationaal Beleid
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 vastgesteld. In deze visie schetst het Rijk de ambities tot 2040 en de doelen, belangen en opgaven tot 2028. Daarmee moet Nederland concurrerend, bereikbaar en veilig worden. Anders dan in de Nota Ruimte gaat de structuurvisie uit van het adagium 'decentraal, tenzij'. Het rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Afspraken over verstedelijking, groene ruimte en landschap laat het Rijk over aan provincies en gemeenten. Voorliggend initiatief tot bedrijfsverplaatsing past binnen de SVIR.
Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
De wetgever heeft in de Wro, ter waarborging van nationale en provinciale belangen, de besluitmogelijkheden van lagere overheden begrensd. Indien nationale of provinciale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, kunnen bij of krachtens Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) respectievelijk provinciale verordening regels worden gesteld omtrent de inhoud van bestemmingsplannen.
In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), ook wel bekend als de AMvB Ruimte, zijn 13 nationale belangen opgenomen die juridische borging vereisen.
Het Barro is op 30 december 2011 deels in werking getreden en met enkele onderwerpen aangevuld per 1 oktober 2012. Het besluit is gericht op doorwerking van de nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. In het plangebied zijn geen nationale belangen in het geding.
Ladder voor duurzame verstedelijking
In de structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. De ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening opgenomen en vervangt de SER-ladder die vooral was toegespitst op bedrijventerreinen. De ladder heeft als doel om zorgvuldig ruimtegebruik te stimuleren en overprogrammering op regionaal niveau te voorkomen. De ladder kent 3 treden die achter elkaar worden doorlopen.
Trede 1: is er een regionale behoefte?
In de eerste trede draait het om de onderbouwing van de (regionale) ruimtebehoefte.
Trede 2: Is de regionale behoefte op te vangen binnen het bestaand stedelijk gebied?
Indien er sprake is van een regionale behoefte, dan moet worden beoordeeld of deze in bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden gerealiseerd.
Trede 3 – Zoek een locatie die multimodaal ontsloten is of kan worden.
Indien er gekozen moet worden voor een locatie buiten het bestaande stedelijke gebied dan zal deze locatie bereikbaar moeten zijn via verschillende vervoerswijzen.
Omdat het bestemmingsplan nu al bebouwing mogelijk maakt op de locatie Deijnschestraat 3 is er geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Ook het planologisch opnemen van een woonbestemming voor de Geerstraat wordt gezien actuele jurisprudentie niet gezien als stedelijke ontwikkeling. Toepassing van de ladder is niet noodzakelijk.
4.2 Provinciaal & Regionaal Beleid
Omgevingsvisie en omgevingsverordening
De omgevingsvisie en de omgevingsverordening zijn beide op 18 oktober 2014 in werking getreden. De provincie heeft in deze Omgevingsvisie er voor gekozen om vanuit twee hoofddoelen bij te dragen aan gemeenschappelijke maatschappelijke opgaven. Namelijk een duurzame economische structuur en het borgen van de kwaliteit en veiligheid van onze leefomgeving. Ruimte in kleinere kernen en vrijgekomen bebouwing in het landelijk gebied kan worden benut voor wonen en nieuwe economische dragers en als versterking van de vitaliteit van het landelijk gebied. Bij de nadere invulling van de uitgangspunten wordt ruimte gelaten voor lokale of regionale initiatieven door gemeenten of regionale samenwerkingsverbanden. Bouwprogramma's voor nieuwe woningen dienen in regionaal verband afgestemd te worden. Als principe hanteert de provincie de Ladder voor duurzame verstedelijking, zie nationaal beleid. Dit houdt in dat in een bestemmingsplan die voorziet in een stedelijke ontwikkeling moet worden aangegeven hoe met de ladder is omgegaan. De omgevingsverordening vormt de juridische doorwerking van de gestelde punten uit de Omgevingsvisie. In de omgevingsverordening staan regels die betrekking hebben op het gebied van ruimtelijke ordening, milieu, water, verkeer en bodem.
Voorgenomen bedrijfsverplaatsing is geen stedelijke ontwikkeling. Het zijn bestaande locaties met bestaande planologische mogelijkheden en bestaande bebouwing. Voor de locatie Deijnschestraat wordt er enkel de mogelijkheid van het uitoefenen van een hoveniers- en groenvoorzieningsbedrijf toegevoegd aan de bestaande agrarische bestemming. Op de locatie Geerstraat krijgt de bestaande woning een woonbestemming in plaats van een bedrijfsbestemming. De provincie heeft positief gereageerd op deze verplaatsing en aangegeven dat er geen provinciale belangen aan de orde zijn.
4.3 Gemeentelijk Beleid
De voorgenomen bedrijfsverplaatsing voorziet in een kleine planologische wijziging. Voor de relevante beleidskaders wordt verwezen naar de actuele bestemmingsplan Buitengebied en bestemmingsplan Kern Winssen. Het opnemen van een specifieke functieaanduiding binnen de bestemming agrarisch, en het opnemen van een woonbestemming ter plaatse van de bedrijfsbestemming levert geen strijdigheid met gemeentelijke beleidskaders op.
Hoofdstuk 5 Milieu- & Omgevingsaspecten
Dit hoofdstuk bevat de uitkomsten van technische onderzoeken met conclusies. Alleen de voor het plangebied relevane milieuaspecten hoeven beschreven te worden.
Aan het eind van elke paragraaf volgt een conclusie met betrekking tot het aspect.
5.1 Bodem
In het kader van de aanvraag omgevingsvergunning zal bodemonderzoek worden uitgevoerd.
5.2 Wegverkeerslawaai
De voorgenomen ontwikkeling voorziet niet in het realiseren van een geluidsgevoelige bestemming. Een kantoor wordt volgens de Wet geluidhinder namelijk niet gezien als geluidsgevoelig. De omzetting van de bedrijfswoning naar een burgerwoning behoeft geen onderzoek in het kader van wegverkeerslawaai omdat de gevoeligheid gelijk blijft. Daarnaast is de maximale snelheid op de Geerstraat 30 km/u. Volgens de Wgh bevindt zich geen zonering langs wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 km/u geldt.
5.3 Luchtkwaliteit
Met dit bestemmingsplan wordt geen nieuwe bebouwing mogelijk gemaakt ten opzichte van de huidige mogelijkheden in de vigerende plannen. Onderzoek naar het aspect luchtkwaliteit is derhalve niet noodzakelijk.
5.4 Externe Veiligheid
Beide locatie liggen niet binnen risicocontouren of veiligheidsafstanden van risicovolle inrichtingen, leidingen en/of vervoer via weg of water. Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor dit bestemmingsplan.
5.5 Milieuzonering
Dit bestemmingsplan maakt geen nieuwe hindergevoelige activiteiten mogelijk. In die zin dat het een bestaand agrarisch bouwvlak is waarbinnen zich dus agrarische bedrijven mogen vestigen. Daarnaast is er al een bedrijfswoning aanwezig. Met dit bestemmingsplan wordt de vestiging van een agrarisch verwant bedrijf -een hoveniers- en groenvoorzieningsbedrijf- mogelijk gemaakt. Deze nieuwe mogelijkheid levert geen extra hindergevende activiteit op. Tegenover het perceel ligt een agrarisch bedrijf. Aangezien de bedrijfswoning maatgevend is voor de activiteiten van dit bedrijf levert de vestiging van het hoveniers- en groenvoorzieningsbedrijf geen nadeligere situatie op. De bedrijfswoning ligt namelijk tussen het bouwvlak en het bestaande bedrijf in. De omzetting van de bedrijfswoning op de Geerstraat naar een burgerwoning vormt geen belemmering voor bedrijven in de omgeving. De activiteit wonen blijft namelijk intact. Hiermee vormt het aspect milieuzonering geen belemmering voor het vaststellen van dit bestemmingsplan.
5.6 Waterhuishouding
In de loop van de tijd hebben maatschappelijke ontwikkelingen veel ruimte aan het water onttrokken. Door de klimaatverandering komen er steeds meer extreem natte en extreem droge periodes, met de nodige gevolgen. Stijging van de zeespiegel, en een verhoogde afvoer van de rivieren. Daarnaast blijft in laag-Nederland ook de bodem dalen. Dat alles vraagt om ruimtelijke plannen die rekening houden met deze ontwikkelingen.
Een van de instrumenten om het nieuwe waterbeleid voor de 21e eeuw vorm te geven is het watertoetsproces. Het watertoetsproces moet ervoor zorgen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing worden genomen bij alle ruimtelijke plannen en besluiten die relevant zijn voor de waterhuishouding.
5.6.1 Ligging
Het plangebied bestaat uit 2 locaties, te weten Geerstraat 10b in de kern Winssen en de Deijnschestraat 3 in het buitengebied ten westen van Winssen.
5.6.2 Uitgangspunten
5.6.3 Huidige situatie
De locatie Geerstraat 10b is,m afgezien het erf bij de bestaande bedrijfswoning, grotendeels verhard (circa 2.350 m2). Langs de entree tot deze locatie is een A-watergang aanwezig.
Op de locatie Deijnschestraat 3 is, afgezien van de bestaande (bedrijfs)woning met bijgebouwen en erfverharding, geen overige verharding aanwezig. Ten zuiden en oosten van deze locatie is een A-watergang aanwezig. Langs de westzijde loopt een B-watergang. Beheer van zowel de A- als B-watergang vindt niet plaats vanaf het plangebied, maar vanaf de omliggende percelen.
5.6.4 Toekomstige situatie
Met dit bestemmingsplan zullen de bouwmogelijkheden ter plaatse van de Geerstraat, vanwege de nieuwe bestemming 'Wonen' afnemen ten opzichte van de planologische mogelijkheden in het geldende bestemmingsplan Kern Winssen. Voor de locatie Deijnschestraat 3 vindt een vormverandering plaats van het bouwvlak, de omvang blijft gelijk aan het geldende bestemmingsplan Buitengebied.
In het onderhavige plan vindt op de locatie Deijnschestraat, gebaseerd op de eerste schetsplannen, een toename van het verhard oppervlak plaats van circa 8.450 m2. Op de locatie Geerstraat 10b zal door de herbestemming naar Wonen het verharde oppervlak naar verwachting met 1.450 m2 afnemen. Daarnaast is het toegestaan rekening te houden met een vrijstelling van 1.500 m2 extra verhard oppervlak in het buitengebied.
Doordat de 2 deellocaties in verschillende peilvakken gelegen zijn, is het niet toegestaan om de toename van verhard oppervlak op een deellocatie deels te laten compenseren door de andere deellocatie. Voor de locatie Geerstraat 10b geldt dat geen sprake is van toename van verhard oppervlak, dit oppervlak zal zelfs afnemen. Voor de locatie Deijschestraat resteert een toename van het verharde oppervlak van: 8.450 - 1.500 = 6.950 m2.
Door het hanteren van de vuistregels van het waterschap, betekent dit dat:
Type waterberging | Toename verhard oppervlak per ha. (5.500 / 10.000) | Vuistregel (m3 waterberging per ha. verharding) | benodigde m3 waterberging |
Open water | 0,695 | 436 | 303 m3 |
In de huidige situatie staat de B-watergang aan de westzijde in verbinding met de A-watergang aan de zuidzijde van het plandeel Deijschestraat en is de andere kant op doodlopend. De B-watergang aan de westzijde is in de loop der jaren uitgediept naar 1,50 m diepte. De bodem van deze watergang is ca 1,00 m breed. De bovenzijde van deze watergang is ca 2,00 m breed. In deze watergang stroomt alleen water als de A-watergang aan de zuidzijde water levert. Dit is een minimale hoeveelheid en voor de rest van het jaar staat de B-watergang nagenoeg droog. Het perceel aan de Deijnschestraat 3 is gedraineerd en de drains wateren af op de A-watergang aan de zuidzijde. In navolgende afbeelding zijn de betreffende A- en B-watergang aangegeven.
Afwateringsysteem rondom perceel Deijnschestraat (A-watergang= donkerblauw, B-watergang=lichtblauw)
De benodigde m3 waterberging is 303 m3 in open water. In de toekomstige situatie vervalt de drainage op de A-watergang en zal de afwatering van het perceel Deijnschestraat 3 worden gedaan op de B-watergang aan de westzijde. Aangezien deze nu als zodanig niet fungeert (droogvallende sloot, geen voeding vanuit perceel), kan het volledig worden benut ten behoeve van waterberging. De bergingscapaciteit van deze watergang is; lengte 160m x gemiddelde breedte 1,50m x diepte 1,50m = 360 m3, waarmee wordt voldaan aan de benodigde waterberging.
Indien wenselijk en wordt toegestaan, zal een stuw worden geplaatst tussen de B-watergang aan de westzijde en de A-watergang aan de zuidzijde. Door het aanbrengen van een stuw is het mogelijk het water langer te bergen in de B-watergang en bij droogte (lage waterstand in de rivieren), in het achterland (A-watergang) te lozen. Immers met de klimaatverandering zullen er kortere periodes van hevige neerslag maar ook periodes van droogte voorkomen.
In uiterste situatie zou uitbreiding van de bestaande B-watergang aan de westzijde van het perceel aan de Deijnschestraat aan de orde zijn. Bij de berekening van het wateroppervlak op zomerpeil wordt vervolgens uitgegaan van een peilstijging van 0,3 m. Dit betekent dat 303 / 0,3 = 1.010 m2 open water op zomerpeil aangelegd dient te worden. De B-watergang heeft een lengte van 160 meter langs het plangebied. Door een verbreding van 6,31 m kan hier 1.010 m2 water geborgen worden.
Gezien de werkelijke situatie (de B-watergang is een droogvallende sloot, voeding vindt niet plaats vanuit het perceel, maar alleen vanuit de A-watergang bij hoge waterstanden, drains wateren af op A-watergang), heeft verbreding van de B-watergang echter niet de voorkeur. In overleg met het waterschap worden de maatregelen nader uitgewerkt in het kader van de vergunningverlening.
5.7 Ecologie
Dit bestemmingsplan maakt geen nieuwe bouwmogelijkheden mogelijk ten opzichte van de vigerende plannen. De toevoeging dat de activiteit hoveniers- en groenvoorzieningsbedrijf is toegestaan levert geen negatieve gevolgen voor eventueel aanwezig natuurwaarden of beschermde soorten ten opzichte van de huidige mogelijkheden in de vigerende plannen. Een onderzoek naar de effecten aan de Flora- en faunawet of Natuurbeschermingswet zijn dan ook niet noodzakelijk.
5.8 Cultuurhistorie & Archeologie
Op de gemeentelijke Cultuurhistorische waardenkaart zijn beide locaties aangeduid als 'oud cultuurland (Vroege Middeleeuwen)'. Er zijn op beide locaties geen specifieke cultuurhistorische waarden aanwezig. Wel is er naast het perceel aan de Geerstraat een molen aanwezig. Dit bestemmingsplan maakt echter geen nieuwe ontwikkeling mogelijk op dit perceel. Het betreft alleen het omzetten van de bestemming Bedrijf naar Wonen, de regeling ten aanzien van de molenbiotoop, zoals ook opgenomen in het geldende bestemmingsplan Kern Winssen, wordt ook in dit bestemmingsplan overgenomen. Het vaststellen van dit bestemmingsplan vormt geen belemmering voor het aspect cultuurhistorie.
Volgens de gemeentelijke archeologische beleidsadvieskaart hebben beide locaties een hoge verwachtingswaarde. Voor de locatie Deijnschestraat geldt dat bij bodemingrepen dieper dan 30 cm en groter dan 120 m2 er een onderzoek gedaan moet worden. Voor de locatie Geerstraat is dit 100 m2. In dit bestemmingsplan is dit geborgd door het opnemen van een tweetal archeologische dubbelbestemmingen.
Op het moment dat de bouwplannen concreter worden zal door de initiatiefnemer aan de gemeente een archeologisch onderzoek worden voorgelegd, tenzij kan worden aangetoond dat de grond door de agrarische activiteiten (boomgaard, drainage) reeds dusdanig verstoord is dat naar verwachting geen sprake kan zijn van archeologische waarden. Uiteraard blijft hierbij ten alle tijden de Monumentenwet van toepassing. Indien toch archeologische waarden worden aangetroffen tijdens de werkzaamheden, dient dit direct bij het bevoegde gezag te worden gemeld.
5.9 Leidingen
Op of in de nabijheid van beide locaties zijn geen leidingen gelegen die van invloed zijn op dit bestemmingsplan.
5.10 Verkeer En Parkeren
Op beide locaties zijn voldoende parkeerplekken aanwezig. De verkeersituatie wordt met het vaststellen van dit bestemmingplan verbeterd doordat het bedrijf vanuit de kern verplaatst wordt naar het buitengebied. De Deijnschestraat sluit direct aan op de Van Heemstraweg. Tussen de Van Heemstraweg en de nieuwe locatie van het bedrijf zijn geen woningen of andere gevoelige bestemmingen gelegen. Extra verkeer over de Deijnschestraat zal dan ook geen hinder veroorzaken. Het parkeren vindt geheel op eigen terrein plaats.Hiervoor worden minimaal 12 en maximaal 16 parkeerplaatsen aangelegd.
De aspecten verkeer en parkeren vormen geen belemmeringen voor het vaststellen van dit bestemmingsplan.
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
In dit hoofdstuk wordt verslag gedaan van de economische haalbaarheid van de nieuwe ontwikkelingen en de uitkomsten van overleg en inspraak.
6.1 Economische Uitvoerbaarheid
Alle kosten die gemaakt moeten worden voor het opstellen van dit bestemmingsplan zijn voor rekening van de initiatiefnemers. Hier is een anterieure grondexploitatieovereenkomst voor afgesloten. Daarnaast is een planschadeverhaalsovereenkomst afgesloten. Hiermee is de financiele haalbaarheid voor de gemeente geregeld.
6.2 Overleg
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) staat dat de gemeente bij de voorbereiding van een ruimtelijke ontwikkeling overleg moet plegen met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk, die betrokken zijn bij de zorg voor ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
In het kader van het vooroverleg is/zal het plan onder andere besproken worden met de volgende partijen:
- Provincie Gelderland;
- Waterschap Rivierenland.
Zoals weergegeven in 4.2 heeft de provincie aangegeven dat met de vaststelling van dit bestemmingsplan geen provinciale belangen in het geding zijn.
Daarnaast heeft op 9 juli 2015 het waterschap per mail gereageerd. In haar reactie geeft het waterschap aan dat de 2 deellocaties in verschillende peilvakken zijn gelegen. Aangezien compensatie ten aanzien van verhard oppervlak alleen kan binnen hetzelfde peilgebied, moeten de 2 deellocaties afzonderlijk worden behandeld. Voor de Deijnschestraat wenst het waterschap dat de realisatie van de waterbergingscompensatie in de bestaande B-watergang plaatsvindt. Gevraagd wordt de wijze van compenseren nader uit te werken en de betreffende watergang waarin gecompenseerd wordt, op kaart weer te geven. In de waterparagraaf is e.e.a. nader toegelicht, tevens is een afbeelding opgenomen. Met het waterschap wordt in het kader van de vergunningverlening nader in overleg getreden over de te realiseren maatregelen.
6.3 Zienswijzen
Gelet op het bepaalde in de Wet ruimtelijke ordening, wordt het ontwerpbestemmingsplan gedurende een periode van zes weken ter inzage gelegd. Gedurende deze periode kan een ieder zienswijzen indienen. De eventueel ingebrachte zienswijzen worden vervolgens van een gemeentelijke reactie voorzien.