Steeg 4 te Ewijk
Bestemmingsplan - gemeente Beuningen
Vastgesteld op 21-01-2014 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
1.1 plan
het bestemmingsplan 'Steeg 4 te Ewijk' met identificatienummer NL.IMRO.0209.BPsteeg4ewijk-vadf van de gemeente Beuningen;
1.2 bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.
1.3 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolgde deze regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.4 aanduidingsgrens
grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.5 archeologische waarden
waarden van een terrein in verband met de zich mogelijk in de bodem bevindende oudheidkundige zaken die van belang zijn vanwege hun schoonheid, hun betekenis voor de wetenschap en/of hun cultuurhistorische waarde;
1.6 bebouwing
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
1.7 bed & breakfast:
een nevenactiviteit met als doel het verstrekken van logies en ontbijt aan steeds wisselend publiek, dat voor een korte periode, met een absoluut maximum van zeven overnachtingen, ter plaatse verblijft; onder bed & breakfast wordt niet verstaan overnachting, noodzakelijk in verband met het verrichten van tijdelijke of seizoensgebonden werkzaamheden en/of arbeid;
1.8 begane grondbouwlaag
de onderste bouwlaag van een gebouw, niet zijnde een kelder;
1.9 begeleid wonen
een vorm van al dan niet zelfstandig wonen dat - in ieder geval functioneel - gekoppeld is aan een instelling van maatschappelijke zorgverlening en/of verpleging;
1.10 bestaand
- t.a.v. bebouwing: bebouwing, zoals aanwezig op het tijdstip dat het plan in werking is getreden dan wel die mag worden gebouwd krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde vergunning;
- t.a.v. gebruik: het gebruik van grond en opstallen, zoals aanwezig op het tijdstip dat het plan in werking is getreden;
1.11 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak;
1.12 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.13 bevoegd gezag
bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning;
1.14 bijbehorend bouwwerk
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak;
1.15 bijgebouw
een gebouw, behorende bij een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw, dat zich daarvan door zijn constructie of geringere afmetingen visueel onderscheid;
1.16 bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;
1.17 bouwgrens
de grens van een bouwvlak;
1.18 bouwlaag
een begane grond of hoger gelegen verdieping, waarbij ruimten in de kap zonder zelfstandige functie niet worden meegerekend;
1.19 bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
1.20 bouwperceelsgrens
de grens van een bouwperceel;
1.21 bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee de gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;
1.22 bouwwerk
een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;
1.23 bouwwijze
de wijze van bouwen van een hoofdgebouw, te weten vrijstaand, twee-aaneen, aaneengebouwd of gestapeld, waarbij:
- a. onder 'vrijstaand' wordt verstaan dat het hoofdgebouw van een woning niet begrensd is door scheidsmuren van andere hoofdgebouwen;
- b. onder 'twee-aaneen' wordt verstaan dat het hoofdgebouw van een woning naar één zijde door een scheidsmuur van een naastgelegen hoofdgebouw is begrensd;
- c. onder 'aaneengebouwd' wordt verstaan dat het hoofdgebouw deel uitmaakt van een blok van meer dan twee hoofdgebouwen, die naar twee zijden door scheidsmuren van naastgelegen hoofdgebouwen zijn begrensd, met uitzondering van de hoofdgebouwen die de aldus gevormde rij beëindigen;
- d. onder 'gestapeld' wordt verstaan een gebouw, dat uit meerdere naast elkaar en/of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen (appartementen) bestaat en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid beschouwd kan worden;
1.24 detailhandel
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder de uitstalling ten verkoop, het verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die die goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
1.25 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.26 hoofdgebouw
een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;
1.27 mantelzorg
het anders dan bedrijfsmatig bieden van zorg aan een of meer leden van een op dat perceel wonende huishouding, die hulpbehoevend is of zijn op fysiek, psychisch en/of sociaal vlak;
1.28 niet-publieksgerichte aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit
een beroeps- of bedrijfsactiviteit, waarvan de activiteiten niet specifiek publiekgericht zijn, en dat op kleine schaal in een woning en/of de daarbij behorende bijbehorende bouwwerken wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de desbetreffende activiteit een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie ter plaatse;
1.29 overig bouwwerk
een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.
1.30 pand
kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig- constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is.
1.31 praktijkruimte
een ruimte die door haar aard, indeling en inrichting kennelijk is bedoeld voor het verlenen van medische, therapeutische, kunstzinnige, ontwerptechnische of daarmee gelijk te stellen diensten;
1.32 publieksgerichte beroeps- of bedrijfsactiviteit aan huis
een publieksgerichte beroeps- of bedrijfsactiviteit, waarvan de activiteiten in hoofdzaak publieksaantrekkend zijn en waarvan de omvang en uitstraling zodanig is, dat de activiteit past binnen de desbetreffende woonomgeving en derhalve in een woning en/of de daarbij behorende bijbehorende bouwwerken, met behoud van de woonfunctie, kan worden toegestaan;
1.33 voorgevel
de naar de weg toegekeerde gevel van een gebouw, indien een gebouw met meerdere gevels naar de weg is toegekeerd wordt de naar architectuur, indeling en/of uitstraling meest gezichtsbepalende gevel van een hoofdgebouw aangemerkt als voorgevel;
1.34 woning
een complex van ruimten, inclusief aangebouwde bijbehorende bouwwerken, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 bebouwingspercentage:
een in de regels aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van het bouwperceel, bouwvlak of aanduidingsvlak aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd. De oppervlakte van zwembaden wordt niet meegerekend bij het bepalen van het bebouwingspercentage;
2.2 de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
2.3 de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.4 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.5 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.6 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein.
2.7 peil:
de hoogte gemeten vanaf het aansluitend afgewerkt terrein, waarbij plaatselijke, niet bij het verdere verloop van het terrein passende, ophogingen of verdiepingen aan de voet van het bouwwerk, anders dan noodzakelijk voor de bouw daarvan, buiten beschouwing blijven.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Wonen
3.1 Bestemmingsomschrijving
3.2 Bouwregels
3.3 Afwijken van de bouwregels
3.4 Specifieke gebruiksregels
3.5 Afwijken van de gebruiksregels
Artikel 4 Waarde - Archeologie 2
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Waarde - Archeologie 2 aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor behoud en bescherming van waardevolle verwachte archeologische informatie in de bodem.
4.2 Bouwregels
Ten aanzien van het oprichten van bebouwing gelden de volgende regels:
- a. Bij een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor bouwen voor het oprichten van een bouwwerk groter dan 120 m² dient de aanvrager een rapport te overleggen, waarin de archeologische waarden van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld.
- b. In afwijking van het gestelde onder a hoeft de aanvrager van een omgevingsvergunning voor bouwen geen rapport als bedoeld onder a te overleggen, indien één van de volgende situaties van toepassing is:
- 1. de aanvraag om omgevingsvergunning voor bouwen betrekking heeft op het vervangen van bestaande bebouwing (waaronder een bestaande ondergrondse kelder), waarbij de oppervlakte aan bebouwing niet wordt uitgebreid en de bestaande fundering wordt benut;
- 2. de aanvraag om omgevingsvergunning voor bouwen betrekking heeft op het uitbreiden van bestaande bebouwing tot maximaal 2,5 m uit de bestaande fundering;
- 3. de aanvraag om omgevingsvergunning voor bouwen betrekking heeft op het bouwen in de bodem tot een diepte van 0,30 m onder het bestaande maaiveld;
- 4. naar oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van de gronden in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld.
- c. Indien uit het onder a genoemde rapport of uit de beschikbare informatie als bedoeld in b onder 4, blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het oprichten van het vergunde bouwwerk zullen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorschriften verbinden aan de omgevingsvergunning voor bouwen:
- 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
- 2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
- 3. de verplichting de activiteit die tot een bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan bij die voorschriften te stellen kwalificaties;
- 4. de verplichting om na beëindiging van de werken en werkzaamheden een verslag uit te brengen waaruit blijkt op welke wijze met de archeologische waarden is omgegaan.
4.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
4.4 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen, teneinde:
- a. de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 2 geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, indien op basis van aanvullend en/of definitief archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken gronden geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn dan wel er niet langer archeologische begeleiding of zorg nodig is.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 5 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 6 Algemene Bouwregels
6.1 Ondergeschikte bouwdelen
6.2 Afwijkingenregeling
In afwijking van het voorgaande geldt voor bestaande gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, het volgende:
- a. indien en voorzover de bestaande maatvoering en/of oppervlaktes en/of situering van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, de genoemde maxima, dan wel minima overschrijden, geldt de bestaande maatvoering als maximum respectievelijk minimum.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 7 Overgangsrecht
7.1 Overgangsrecht bouwwerken
Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
7.2 Afwijken
Het bevoegd gezag kan eenmalig met een omgevingsvergunning afwijken van lid 7.1 voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in lid 7.1 met maximaal 10%.
7.3 Uitzondering op het overgangsrecht bouwwerken
Lid 7.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
7.4 Overgangsrecht gebruik
Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
7.5 Strijdig gebruik
Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 7.4, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
7.6 Verboden gebruik
Indien het gebruik, bedoeld in lid 7.4, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
7.7 Uitzondering op het overgangsrecht gebruik
Lid 7.4 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 8 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplanSteeg 4 te Ewijk.
Bijlage Bij Regels
Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten (Wonen)
Hoofdstuk 1 Inleiding
Dit hoofdstuk bevat informatie over het plangebied de aanleiding voor de voorgenomen ontwikkeling (nut en noodzaak), de ligging van het plangebied, de vigerende plannen, de planvorm en de leeswijzer.
1.1 Aanleiding
De initiatiefnemer is voornemens om het perceel aan de Steeg 4 te Ewijk te herontwikkelen. In de huidige situatie is het perceel in gebruik als woonperceel waarop één woonboerderij aanwezig is. Het voorliggend initiatief voorziet in de sloop van de bestaande woonboerderij ten behoeve van de realisatie van twee vrijstaande woningen met bijbehorende voorzieningen. Deze ontwikkeling past echter niet in de vigerende Beheersverordening Randzone Ewijk voor deze locatie.
Het planvoornemen is voorgelegd aan de gemeente Beuningen, welke zich positief over de voorgestelde ontwikkeling heeft uitgesproken, waarop besloten is medewerking te verlenen aan het initiatief ondanks de strijdigheid met het vigerende bestemmingsplan. Dit bestemmingsplan voorziet derhalve in een passende juridische en planologische regeling om de realisatie van de woningen mogelijk te maken.
1.2 Ligging Plangebied
Het voorliggend initiatief is gelegen in het buitengebied van Beuningen, direct ten zuidwesten van de kern Ewijk en ten noorden van het bedrijventerrein Schoenaker. Het plangebied is gesitueerd aan de Steeg, kadastraal bekend onder sectie E nummer 1616, en heeft een oppervlakte van circa 2.745 m2.
De begrenzing van het plangebied wordt aan de oostzijde gevormd door het historische lint van de Steeg, met als zuidelijke begrenzing het bestaande woonperceel aan de Steeg 4a. Tot slot wordt het plangebied aan de noord- en westzijde begrensd door de rondom liggende agrarische percelen.
De ligging en begrenzing van het plangebied is weergegeven op bijgevoegde afbeeldingen
1.3 Geldende Plannen
Voor het plangebied geldt de Beheersverordening Randzone Ewijk. Op 3 juni 2013 heeft de gemeenteraad van Beuningen deze beheersverordening vastgesteld. Het plangebied hiervan omvat de kernrandzone van Ewijk, exclusief de nieuwbouwgebieden Keizershoeve 1, Keizershoeve 2 en Keizershoeve 3.
Op grond van de beheersverordening zijn de gronden bestemd voor 'Wonen'. Er is maximaal 1 woning toegestaan. De voorgenomen ontwikkeling betreft twee woningen en is daardoor niet realiseerbaar binnen deze bestemming. Om deze reden is onderhavig bestemmingsplan opgesteld.
1.4 Leeswijzer
Na deze inleiding volgt een hoofdstuk waarin het voorliggend initiatief wordt beschreven. In hoofdstuk 3 volgt een uiteenzetting van de inhoud van de bestemmingsregeling, waarna in hoofdstuk 4 een korte samenvatting van de relevante beleidsstukken wordt behandeld. Hoofdstuk 5 gaat in op de milieuhygiënische en planologische aspecten met betrekking tot de ontwikkeling. Tot slot wordt in hoofdstuk 6 een toelichting op de gevolgde procedures gegeven.
Situatietekening planvoornemen (Bron: bobromijnders, 30-11-2012)
Straatbeeld planvoornemen (Bron: bobromijnders, 30-11-2012)
Hoofdstuk 2 Gebiedsvisie
Het voorliggend initiatief is gelegen in het buitengebied van de gemeente Beuningen, ten zuiden van de kern Ewijk. Het plangebied is gesitueerd aan de Steeg, kadastraal bekend onder sectie E nummer 1616. Het plangebied heeft een totale oppervlakte van circa 2.745 m2. Het gebied maakt onderdeel uit van een historische lintstructuur. Het plangebied zelf bestaat in de huidige situatie uit één woonboerderij met bijgebouw, een voortuin en achtertuin en een tweetal opritten. Ten behoeve van het onderhavige initiatief wordt alle bebouwing gesloopt en het perceel heringericht.
Ten behoeve van het voorliggend initiatief is voorafgaand aan de bestemmingsplanprocedure een beeldkwaliteitsplan opgesteld welke als basis dient voor de verdere uitwerking van het planvoornemen. Het beeldkwaliteitsplan vormt een bijlage bij deze toelichting.
In het plangebied is de realisatie van twee woningen voorzien, waarbij de verhouding tussen bebouwd en onbebouwd gebied in de directe omgeving voor een groot gedeelte de karakteristiek van het planvoornemen bepaalt. Op basis van de huidige en ruimtelijke analyse en karakteristiek van het gebied zijn de volgende uitgangspunten en randvoorwaarden geformuleerd:
- Behoud van het karakter van de historische lintstructuur;
- Sloop huidige woning en bijgebouw;
- Herbouw twee vrijstaande woningen met bijgebouwen;
- Woning(en) staan 'los' op de kavel/vrij van erfgrenzen;
- Behoud waardevolle beplanting en sloot;
- Behoud van doorzichten naar het buitengebied;
- Zorgvuldige landschappelijke inpassing
- Toolbox Dorps Bouwen (zie ook paragraaf 4.2.3.)
Als bebouwingstypologie is gekozen voor het bebouwingsmodel ‘Boerenhoeve’. Dit bebouwingsmodel voorziet in een clustering van bebouwing aan een gemeenschappelijk erf. Door deze compacte stedenbouwkundige opzet worden de doorzichten en transparantie naar het buitengebied behouden. Tevens biedt dit bebouwingsmodel de mogelijkheid om de aanwezige waardevolle beplanting te behouden. Derhalve past qua bebouwingstypologie, de realisatie van vrijstaande woningen het beste op de planlocatie. Dit betekent dat de beide woningen worden ingepast aan de hand van agrarische bebouwingstypen. Aan de hand van deze typering wordt de architectuur op een eigentijdse wijze ingevuld.
De twee bouwvolumes zijn geplaatst aan het erf. Het ene gebouw vormt de 'boerderij', waarbij de tweede woning iets is teruggeplaatst alszijnde een 'schuur'. De woningen zijn dus met een verspringende voorgevel gepositioneerd op het perceel.Hiervoor is gekozen om het principe van een 'Boerenhoeve' verder te benadrukken. Eveneens is het hierdoor mogelijk om het groene profiel van de Steeg voort te zetten middels de realisatie van een ruime voortuin.
Voor de woonbebouwing is uitgegaan van een basisvolume. Het volume is opgebouwd uit een grondvlak van ca. 10.00 x 15.00 m. De volumes zijn afgedekt met een zadeldak als basisvorm. De goothoogte is maximaal 4,00m hoog en en nokhoogte van maximaal 10,00 m hoog zijn. Voor de bijgebouwen is uitgegaan van een maximaal bebouwd oppervlakte van circa 100 m2 per woonperceel.
Hoofdstuk 3 Juridische Planbeschrijving
3.1 Inleiding
Het bestemmingsplan reguleert het gebruik van de gronden binnen het plangebied. Het plan biedt het gemeentebestuur een basis voor handhaving, indien op een bepaalde locatie activiteiten plaatsvinden die strijdig zijn met het bestemmingsplan en zodoende uit ruimtelijk oogpunt onwenselijk worden geacht.
Het bestemmingsplan vormt een belangrijk toetsingskader bij de verlening van een omgevingsvergunning voor het bouwen. Bouwaanvragen kunnen uitsluitend worden gehonoreerd indien voldaan wordt aan het bepaalde in de regels van dit bestemmingsplan. Overigens neemt het bevoegd gezag bij de beslissing omtrent het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen eveneens het Bouwbesluit en de bouwverordening in acht. Tenslotte wordt getoetst aan eisen van welstand.
In dit hoofdstuk volgt een toelichting op de juridische regeling. Het juridisch bindende gedeelte van dit bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding (plankaart) en de regels. De verbeelding en de regels dienen in samenhang met elkaar te worden begrepen.
Met ingang van 1 juli 2008 is de nieuwe Wet ruimtelijke ordening in werking getreden. Op basis van deze wet, is in het bestemmingsplan de benaming van enkele begrippen veranderd en geldt een aantal standaardbepalingen. In de regels zijn daarnaast wettelijk voorgeschreven bepalingen opgenomen inzake het overgangsrecht en een anti-dubbeltelbepaling.
Een algemene gebruiksbepaling en strafbepaling zijn niet meer in de regels opgenomen: in de op 1 oktober 2010 in werking getreden Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) is in artikel 2.1 een algemeen gebruiksverbod voor gebruik in strijd met de bestemming opgenomen, alsmede een strafbaarstelling voor overtreding van het verbod.
De verbeelding en de regels zijn voorts opgesteld conform de landelijke Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2008 (SVBP 2008) en de digitale eisen die vanaf 1 januari 2010 aan bestemmingsplannen gesteld worden. In deze standaard is de opzet van de regels en de benaming en verbeelding van bestemmingen en diverse functieaanduidingen, bouwaanduidingen en maatvoeringsaanduidingen bindend voorgeschreven.
3.2 Opbouw Van De Regels
In deze paragraaf wordt uiteengezet welke gedachten aan de juridische regeling ten grondslag hebben gelegen en hoe deze uiteindelijk is vormgegeven.
Het betreft hier de volgende aspecten:
- verantwoording;
- planvorm;
- systematiek;
- bestemmingen;
- specifieke elementen;
- overig.
De regels zijn onderverdeeld in 4 hoofdstukken.
Hoofdstuk 1: “Inleidende regels”bevat een artikel met begripsbepalingen. Daarnaast zijn in een apart artikel enkele bepalingen opgenomen omtrent de “wijze van meten”. Die bepalingen zijn van belang voor een juiste interpretatie van de bouwregels.
Hoofdstuk 2: “Bestemmingsregels”. In dit hoofdstuk zijn artikelsgewijs de regels behorende bij de specifieke bestemming neergelegd. De artikelen zijn opgezet volgens een vast stramien (conform de SVBP 2008), voor zover deze relevant zijn voor het betreffende artikel:
- Bestemmingsomschrijving
Hierin is bepaald voor welke doeleinden de gronden bestemd zijn (met andere woorden: voor welk gebruik de gronden zijn gereserveerd);
- Bouwregels
In deze bepaling is aangegeven aan welke maatvoeringseisen de bebouwing binnen de betreffende bestemming moet voldoen;
- Afwijken van de bouwregels
In deze bepaling zijn afwijkingsbevoegdheden toegekend aan het bevoegd gezag ten aanzien van bepaalde bouwregels;
- Specifieke gebruiksregels
In de bestemmingsregelingen is in bepaalde situaties expliciet aangegeven welk gebruik in ieder geval in strijd wordt geacht met de aan de gronden gegeven bestemming. Een dergelijk gebruiksverbod is een nadere invulling van het algemeen gebruiksverbod, zoals opgenomen in artikel 2.1 van de Wabo;
- Afwijken van de gebruiksregels
Deze bepaling bevat afwijkingsbevoegdheden van gebruiksregels;
- Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden
In deze bepaling is opgenomen voor welke werken en werkzaamheden een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden vereist is.
Hoofdstuk 3: “Algemene regels” bevat bepalingen die van toepassing zijn op het gehele plangebied. Naast de anti-dubbeltelregel zijn de volgende bepalingen opgenomen:
- Algemene bouwregels
In dit artikel is een regeling opgenomen voor ondergeschikte bouwdelen die de bouwhoogte, dan wel het bouw- of bestemmingsvlak overschrijden. In de 'Algemene bouwregels' is tevens een regeling opgenomen voor gebouwen en bouwwerken die legaal zijn (of kunnen worden) gebouwd maar afwijken van de bouwregels van het bestemmingsplan. Deze zijn in de bestaande maatvoering toegestaan.
Hoofdstuk 4:“Overgangs- en slotregel” bevat bepalingen die min of meer los staan van de bestemmingsplanbepalingen, en worden om die reden in een apart hoofdstuk opgenomen. Hierin staan opgenomen:
- Overgangsrecht:
In dit artikel is onder meer aangegeven dat de bestaande bouwwerken dan wel vergunde rechten tot het oprichten van een bouwwerk worden gerespecteerd, ook al wijken deze af van het onderhavige bestemmingsplan. Deze bouwwerken mogen gedeeltelijk worden vernieuwd en veranderd. Het is dus niet toegestaan om een bouwwerk af te breken en geheel te vernieuwen. Evenmin is het toegestaan om het bouwwerk geleidelijk aan helemaal te vernieuwen. In geval het bouwwerk door een calamiteit verloren is gegaan, mag wel tot gehele nieuwbouw worden overgegaan, mits de omgevingsvergunning voor het bouwen binnen een termijn van twee jaren na de calamiteit is aangevraagd. Het bevoegd gezag kan middels een omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels en bepalen dat bestaande afwijkingen mogen worden vergroot voor een uitbreiding van de bebouwing met maximaal 10%. Illegale bouwwerken zijn expliciet uitgesloten van het overgangsrecht.
Voor gebruik van gronden en opstallen is eveneens bepaald dat het gebruik dat strijdig is met het onderhavige plan, mag worden gecontinueerd.
Verandering van het gebruik is niet toegestaan, tenzij de afwijking naar haar aard en omvang wordt verkleind. Indien gebruik voor een periode van langer dan 1 jaar wordt onderbroken, mag dit gebruik niet meer worden hervat. Een uitzondering wordt gemaakt voor het gebruik dat reeds strijdig was met het voor het onderhavige bestemmingsplan ter plekke van kracht zijnde plan. Het overgangsrecht is op deze situaties niet van toepassing.
- Slotregel:
In deze bepaling is de officiële benaming van het plan vastgelegd.
3.3 Bestemmingen
Op de verbeelding is de grens van het bestemmingsplangebied aangegeven. Binnen die grens is de bestemming van de gronden weergegeven. Voorts zijn diverse aanduidingen opgenomen, waarnaar in de regels wordt verwezen.
Wonen
De gronden binnen “Wonen” zijn bestemd voor de woningen binnen het plangebied. Voor de situering en maatvoering van de woningen zijn er bepalingen opgenomen met betrekking tot:
Bouwwijze
Op de verbeelding is aangeduid dat binnen de bouwvlakken vrijstaande woningen zijn toegestaan.
Goot- en bouwhoogte
De maximale goot- en bouwhoogte voor woningen is aangegeven in het bouwvlak door middel van de aanduiding “maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)”.
Situering gebouwen
Teneinde de toekomstige situatie eenduidig te kunnen reguleren, is de bebouwing “gezoneerd”. Voor woningen is op de verbeelding en in de regels onderscheid gemaakt in een bouwvlak, een aanduiding bijgebouwen en een onbenoemd deel, meestal de voor- en zijtuinen. Deze zonering biedt de belangrijkste vorm van rechtszekerheid tussen de eigenaren van bouwpercelen onderling. Het hoofdgebouw is uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding “bouwvlak”.
Bijbehorende bouwwerken (aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen) zijn zowel binnen het bouwvlak als ter plaatse van de aanduiding “bijgebouwen” toegestaan.
Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Ten aanzien van bouwwerken, geen gebouwen zijnde is als uitgangspunt gehanteerd dat deze op het gehele bouwperceel zijn toegestaan. De maatvoering van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, is gerelateerd aan de ligging.
Aan huis verbonden beroep/ bedrijf
Binnen de woonfunctie worden onder voorwaarden bedrijvigheid toegestaan in de categorieen 1, 2 en 3.1 van Staat van bedrijfsactiviteiten (Wonen), die qua functie ondergeschikt zijn aan de woonfunctie. In het verleden werd hiervoor het onderscheid gemaakt tussen aan huis verbonden beroepen en aan huis verbonden bedrijven.
In dit plan is ervoor gekozen om de mate van publieksaantrekkende werking van de activiteiten als relevant onderscheid te hanteren tussen activiteiten die wel gewenst zijn in een woonomgeving en activiteiten die onder omstandigheden gewenst kunnen zijn in een woonomgeving. De 'niet-publieksgerichte bedrijfsactiviteiten' zijn rechtstreeks mogelijk en benoemd in de bij de regels gevoegde Staat van bedrijfsactiviteiten.
Het onderscheid richt zich zoals vermeld op het al dan niet publieksaantrekkend zijn van de activiteit. Hierbij is ervan uitgegaan dat een niet-publieksaantrekkende activiteit (geen verkeersaantrekkende werking/ geen parkeerdruk) doorgaans zonder problemen in een woning zal kunnen plaatsvinden. Het betreft activiteiten met een introvert karakter, die inherent zijn aan de woonfunctie, zoals kantoorfuncties en ateliers.
Om de beperkte omvang van bedrijfsactiviteit te waarborgen is deze gemaximeerd op een vloeroppervlakte tot een maximum van 80 m². Tevens is in de regels opgenomen dat de bewoner bedrijfsactiviteiten zelf dient uit te oefenen.
Uitgangspunt is dat geen milieuvergunningplichtige bedrijven worden toegestaan. Dit is van belang om te voorkomen dat activiteiten kunnen plaatsvinden, die weliswaar geen publieksaantrekkend karakter hebben, maar die in verband met milieuaspecten niet bij de woonfunctie passen. De bedrijfsactiviteiten zijn toegestaan in de woning en de bijbehorende bouwwerken.
Waarde – Archeologie 2/3 (dubbelbestemming)
De gemeente Beuningen heeft een archeologische verwachtingenkaart laten vervaardigen, deze is samen met de beleidsnota archeologie vastgesteld door de gemeenteraad op 9 november 2010.
Het archeologisch beleid is voor de bestemmingsplannen vertaald in 4 dubbelbestemmingen, 'Waarde - Archeologie 1, 2 en 3' en 'Waarde - Archeologisch rijksmonument'.
De gebieden met de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1' liggen tegen de gebieden met de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologisch Rijksmonument' aan.
De gebieden met hoge archeologische verwachtingswaarde, bekende vindplaatsen, oude woongronden en historische boerderijlocaties evenals een zonering van 50 m rondom de monumenten zijn op de verbeelding opgenomen middels de dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie 2'.
De gebieden met een middelhoge of lage archeologische verwachtingswaarde worden opgenomen met de dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie 3'. De samenvoeging van de middelhoge en lage archeologische verwachting in één dubbelbestemming is het gevolg van de meanderende rivieren in het verleden en het daarbij behorende patroon van leefgebieden rond deze rivieren.
Voor de gronden binnen dit plangebied geldt een hoge archeologische verwachtingswaarde en zijn om die reden voorzien van een dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2'. Voor bodemingrepen met een diepte van meer dan 30 cm beneden maaiveld in gebieden die vallen binnen de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2' (hoge archeologische verwachtingswaarde) wordt bij een omvang van meer dan 120 m2 nader archeologisch onderzoek verplicht gesteld.
De keuze voor 30 cm is gebaseerd op de gemiddelde verstoringsdiepte in Nederland, ook wel de bouwvoor genoemd. Deze keuze wordt onderbouwd door een uitspraak van de Raad van State van 23 mei 2007: 'Voorts is aannemelijk dat bij het vergraven en het afgraven van de bodem dieper dan 30 cm de in de bodem archeologische waarden onherstelbaar kunnen worden beschadigd'.
In sommige gevallen is het vanuit praktisch oogpunt niet gewenst om een archeologisch onderzoek te eisen. Dit levert slechts administratieve lasten voor zowel de verstoorder als het bevoegd gezag op, terwijl de archeologische winst minimaal is. Dit geldt in situaties waarvan het zeer aannemelijk is dat de bodem geroerd is en de kans op archeologische vondsten minimaal. Dit betreft:
- voortzetting van normaal agrarisch gebruik zoals ploegen, zaai- en oogstklaar maken, vervangen van bestaande drainage, aanbrengen van teeltondersteunende voorzieningen en vervangen van boomgaarden;
- omgevingsvergunningen voor het bouwen waarbij het nieuw te bouwen bouwwerk zich bevindt op de bestaande fundering of ten hoogste 2,5 m hierbuiten;
- vervangen of beheren van riolering, kabels, leidingen of bestratingen.
Voor gronden aangeduid met de dubbelbestemming 'Waarde - archeologie 2' geldt in geval van bovenstaande situaties een vrijstelling voor archeologisch onderzoek
Hoofdstuk 4 Beleidskader
In dit hoofdstuk wordt het actuele algemene ruimtelijke beleidskader behandeld met conclusies over de betekenis van het beleidskader voor het plangebied. Het specifieke sectorale beleid gericht op bepaalde thema's komt in Hoofdstuk 5 Milieu- & omgevingsaspecten aan bod.
4.1 Provinciaal & Regionaal Beleid
4.1.1 Streekplan Gelderland
Het Streekplan 'Gelderland 2005 - kansen voor de regio's' is op 29 juni 2005 vastgesteld door Provinciale Staten en bevat de hoofdlijnen van het provinciale ruimtelijke beleid voor de periode tot 2015. Met de inwerkingtreding van de Wet ruimtelijke ordening per 1 juli 2008 heeft het streekplan de status van structuurvisie gekregen. De inhoud van het streekplan blijft daardoor ook na de inwerkingtreding van de Wet ruimtelijke ordening de basis voor het provinciale optreden op het gebied van de ruimtelijke ordening.
Het provinciale beleid ten aanzien van bestaand bebouwd gebied is gericht op enerzijds beheer en onderhoud en anderzijds inbreiding en herstructurering. Hierbij dient rekening gehouden te worden met de volgende aspecten:
- een verhoging van de kwaliteit van de leefomgeving en openbare ruimte door fysieke aanpassingen;
- het oplossen en voorkomen van milieuproblemen en -knelpunten door een duurzame planontwikkeling;
- door kwalitatief woonbeleid bevorderen dat woonmilieus en de kwaliteit van de woningen aansluiten op de vraag van de inwoners van Gelderland;
- intensivering van het stedelijk grondgebruik, maar wel met behoud van karakteristieke elementen en zorgvuldig omgaan met open ruimten daarbinnen;
- optimalisering van het gebruik van het bestaand bebouwd gebied: meer gebruik van de verticale dimensie (hoogte, diepte) en van de tijdsdimensie (meervoudig gebruik van dezelfde gebouwde ruimte).
Het provinciaal beleid is erop gericht om de bouwopgave voor wonen en werken zoveel mogelijk binnen het bestaand stedelijk gebied te realiseren. Zowel in de stedelijke als de landelijke regio's moet het accent liggen op inbreiden en herstructureren. Locaties voor stedelijke uitbreiding dienen te passen in het bundelingsbeleid en te zijn afgestemd op de uitgangspunten van infrastructuur, water en milieu. Stedelijke uitbreidingen moeten aansluiten bij de ruimtelijke structuur/kenmerken van de regio, met aandacht voor de actuele marktvraag.
Onderhavig bestemmingsplan betreft de bouw van twee woningen ten zuiden van de kern Ewijk, in het buitengebied van de gemeente Beuningen. Het gebied maakt onderdeel uit van een historische lintstructuur. Het planvoornemen vormt hierbij, tezamem met de naastgelegen bebouwing aan de Steeg 3 en 4a een landelijk bebouwingsensemble. Het planvoornemen sluit aan op de uitgangspunten uit het Streekplan Gelderland.
4.1.2 Ruimtelijke Verordening Gelderland
De provinciale Ruimtelijke Verordening is een gevolg van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die in juli 2008 in werking trad. Deze wet geeft de provincie de bevoegdheid algemene regels vast te leggen in een provinciale verordening. Met een ruimtelijke verordening stelt de provincie regels aan bestemmingsplannen van gemeenten. De provincie richt zich hierbij op onderwerpen die van provinciaal belang zijn, zoals verstedelijking, natuur, nationale landschappen, water en glastuinbouw. Gemeenten krijgen op sommige terreinen meer beleidsvrijheid, terwijl ze op andere gebieden te maken krijgen met strikte provinciale richtlijnen. Gedeputeerde Staten hebben op 15 december 2010 de Ruimtelijke Verordening Gelderland vastgesteld. De Verordening is in werking getreden op 22 januari 2011.
Voor de provincie betekent de Wet ruimtelijke ordening dat het goedkeuringsvereiste voor gemeentelijke bestemmingsplannen vervalt. De Ruimtelijke Verordening is gebaseerd op reeds vastgesteld ruimtelijk beleid, zoals het 'Streekplan Gelderland 2005'. De Verordening vormt derhalve een beleidsneutrale vertaling van reeds vastgesteld ruimtelijk beleid. Dit betekent dat de Verordening geen beleidswijzigingen bevat.
Het plangebied van voorliggend bestemmingsplan is op de kaarten behorende bij de Verordening opgenomen in de woningbouwcontour Stadsregio Arnhem-Nijmegen. Deze contour geeft de uitbreidingsrichting voor wonen uit het Regionaal Plan van de stadsregio Arnhem-Nijmegen weer. Binnen deze contour zijn ontwikkelingen ten behoeve van woningbouw toegestaan.
Kwalitatief goede afwegingen bij keuzes voor nieuwbouw en prioritering bij overcapaciteit in landelijk en stedelijk gebied zijn belangrijk. De provincie heeft daarom in haar Verordening de Gelderse ladder van duurzaam ruimtegebruik opgenomen. Het doel is dat een zorgvuldige en transparante afweging wordt gemaakt. Een goede motivering van locatieskeuzes wordt mogelijk met de Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik. De Gelderse ladder bevat een processchema dat stap voor stap de mogelijke ruimtelijke ontwikkelingen of initiatieven, stedelijke functies, via beleidskaders begeleidt om te komen tot een optimale afweging voor een locatiekeuze. Doelen van de Gelderse ladder zijn als volgt.
- Begeleiden van de verstedelijking in Gelderland en op gepaste wijze ruimte geven aan spreiding van stedelijke functies in landelijk gebied. De provincie faciliteert het actuele veranderingsproces van nieuwbouw naar beheer en vernieuwing van het stedelijk gebied. Daarbij is aandacht voor de stads- en dorpsrandzones.
- Bij verstedelijking in eerste instantie de focus leggen op de bestaande voorraad aan gebouwen (denk aan hergebruik en transformatie) en in tweede instantie op de beschikbare voorraad aan gronden (denk aan nieuwbouw), beide in stedelijk gebied.
- Bevorderen van vraaggerichte programmering waarbij de behoefte aan de betreffende stedelijke functie centraal staat en aangetoond moet worden.
- Bijdragen aan duurzaam ruimtegebruik. Dat betekent onder andere dat het stedelijk gebied niet bij voorbaat volgebouwd moet worden. Er zijn redenen van stedenbouwkundige, ecologische en sociaal-culturele aard om open plekken in het stedelijk weefsel te handhaven en te versterken.
- Betere benutting van multimodale knooppunten en meer aandacht voor passende ontsluiting.
- Bijdragen aan kwaliteitsborging door aan de gealloceerde ruimtelijke - stedelijke - ontwikkelingen of initiatieven, zowel in stedelijk als in landelijk gebied, bij te laten dragen aan de bestaande of potentieel te ontwikkelen kwaliteiten van de betreffende plek of het omringende gebied.
- Stimuleren van overtuigende motivering in ruimtelijke plannen.
De Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik ziet er op hoofdlijnen als volgt uit.
- 1. Voorziet de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling (= initiatief) in een actuele lokale of regionale behoefte en hoe verhoudt het initiatief zich met beleidskaders en -programma's?
- 2. Kan de aangetoonde behoefte in redelijkheid binnen bestaand stedelijk gebied worden opgevangen door hergebruik dan wel transformatie van gebouwen?
- 3. Zo niet, kan de behoefte dan worden opgevangen door benutten van beschikbare gronden binnen het stedelijk gebied, rekening houdend met o.a. stedenbouwkundige, ecologische en sociaal-culturele kwaliteiten?
- 4. Zo niet, kan de behoefte dan worden opgevangen door hergebruik of transformatie van gebouwen buiten het stedelijk gebied en zijn deze locaties passend ontsloten? Houd rekening met de ter plekke geldende gebiedskwaliteiten.
- 5. Zo niet, kunnen passend ontsloten nieuwbouwlocaties die aansluiten op het stedelijk gebied in de behoefte voorzien? Houd rekening met de ter plekke geldende gebiedskwaliteiten.
- 6. Zo niet, kunnen passend ontsloten nieuwbouwlocaties die niet aansluiten op het stedelijk gebied in de behoefte voorzien? Houd rekening met de ter plekke geldende gebiedskwaliteiten.
Voorliggend initiatief betreft een kleinschalige ontwikkeling dat voorziet in de sloop van de bestaande woonboerderij ten behoeve van de realisatie van twee vrijstaande woningen met bijbehorende voorzieningen op een locatie gelegen binnen de woningbouwcontour Stadsregio Arnhem- Nijmegen. Het initiatief vindt plaats op een (voormalige agrarische) locatie waar reeds bebouwing en verharding aanwezig is. Er is daarbij sprake van hergebruik van een locatie waarbij rekening is gehouden met stedebouwkundige, landschappelijke en ecologische kwaliteiten van de locatie en omgeving (zie ook hoofdstuk 2 en 5 van deze toelichting).
Het voorliggend initiatief past binnen het beleid zoals opgenomen in de Ruimtelijke Verordening.
4.1.3 Kwalitatief Woonprogramma 2010-2019
De Stadsregio Arnhem – Nijmegen heeft in het Regionaal Plan de gemeenschappelijke beleidsambities vastgelegd tot 2020. Gestreefd wordt naar een hoogwaardige regionale ontwikkeling van de Stadsregio als geheel.
Met de inwerkingtreding van de RVG zijn de woningbouwcontouren uit het regionaal plan hierin overgenomen. Het RVG is het beleidskader waaraan de provincie bestemmingsplannen toetst.
4.1.4 Notitie functieverandering buitengebied
Op 18 oktober is de notitie functieverandering buitengebied vastgesteld door de KAN-raad. Het doel van deze notitie is invulling geven aan de mogelijkheid die het Streekplan biedt voor regionaal maatwerk voor functieverandering in het buitengebied. Uitgangspunt bij functieverandering is conform het Streekplan verbetering van de ruimtelijke kwaliteit door vrijgekomen gebouwen te hergebruiken en door per bouwperceel waar functieverandering plaatsvindt de resterende gebouwen te slopen. De vrijkomende gronden komen weer in agrarisch gebruik of worden zo ingericht dat zij op andere wijze bijdragen aan de ruimtelijke kwaliteit.
Functieverandering naar wonen kan plaatsvinden bij een volledige beëindiging van de bedrijfsmatige activiteiten of door de sloop van alle voormalige bedrijfsgebouwen. In veel gevallen is het goed mogelijk op de plaats van vrijkomende bebouwing, nieuwe woonfuncties toe te voegen. Zowel in het Streekplan Gelderland 2005 als in het Regionaal plan is opgenomen dat hiermee voor een belangrijk deel aan de behoefte aan landelijk wonen kan worden tegemoet gekomen.
Het voorliggend initiatief sluit aan op deze doelstellingen door te voorzien in de sloop van alle bestaande bebouwing in het plangebied. Vervolgens is in november 2010 middels een beeldkwaliteitsplan bepaalt welke stedenbouwkundige opzet het beste aansluit op de aanwezige landschappelijke en cultuurhistorische waarden in het plangebied en de directe omgeving. Het beeldkwaliteitsplan vormt de onderlegger voor het voorliggend bestemmingsplan.
4.2 Gemeentelijk Beleid
4.2.1 Strategische visie 2030
In 2009 is de strategische visie gemeente Beuningen 2030 'Eigenzinnig maatwerk aan de Waal' opgesteld. In de kaderstellende, sturende document staan strategische hoofdkeuzes die betrekking hebben op de periode tot 2030. De strategische visie benoemt zes strategische thema's als hoofdlijnen van het beleid:
- De kernen centraal, werken aan vitale gemeenschappen
- Servicegerichte, ondersteunende en kaderstellende overheid
- In de gemeente Beuningen is het duurzaam wonen en leven
- Zuinig op het buitengebied
- Economische ontwikkeling passend binnen landschappelijke karakter
- Wij zijn sterk verbonden met de regio, wij bieden goede leef- en recreatieruimte.
Het gebruik van het buitengebied gaat in de toekomst veranderen. Met betrekking tot ontwikkelingen in het buitengebied is het van belang dat het karakter van het buitengebied niet verloren gaat. In het oeverwallengebied staat landschappelijke kwaliteit centraal en wordt recreatief medegebruik de norm. In het kommengebied wordt ingezet op landbouw. In het algemeen gaat het in het buitengebied om behoedzame organische groei met oog voor historie.
Het voorliggend initiatief voorziet in de herinrichting van een bestaand perceel ten behoeve van de realisatie van woningbouw. Op basis van een beeldkwaliteitsplan zijn de ruimtelijke mogelijkheden onderzocht, waaruit is geconcludeerd dat de realisatie van twee vrijstaande woningen in een 'Boerenhoeve' aansluit op de schaal en karakter van het rondomliggend agrarisch gebied.
4.2.2 Structuurvisie Beuningen
Door de gemeente Beuningen is een structuurvisie gemaakt voor het hele grondgebied van Beuningen en geeft nader richting en invulling aan de koers die Beuningen heeft in gezet met de Strategische visie. De structuurvisie beschrijft de hoofdlijnen van de gewenste ruimtelijke ontwikkeling voor de komende 10 tot 20 jaar en biedt een kader voor toekomstige initiatieven. In de visie staan het behoud van de bestaande kwaliteit en vitaliteit van de kernen, het zuinig omgaan met het buitengebied en de verbondenheid met de regio centraal.
Voor de kern Ewijk bestaan de hoofdopgaven uit centrumontwikkeling, de relatie met het landschap en historie en de ontwikkeling van woningbouw. Voor de gehele ontwikkeling van Ewijk geldt dat respect voor het onderliggende landschap, verbinding met het omringende landschap en aandacht voor cultuurhistorie als belangrijke keuze. Hierbij wordt aangesloten op de uitgangspunten uit het voormalige structuurplan voor Ewijk:
- Het landschap wordt gebruikt als onderlegger
- Linten vormen de dragers van Ewijk
- Het Groene Hart en historie vormen het hart van de kern
- Ewijk wordt door groen omarmd.
- Woningbouw rondom de bestaande kern.
Op de bijbehorende structuurvisiekaart valt het plangebied binnen het gebied 'Dorpslandschap groene hart'. Dit gebied bezit een hoge cultuurhistorische en vooral ook ruimtelijke waarde. Voor de historische linten binnen het Groene Hart geldt een behoud gerichte strategie, waarbij de randen een belangrijke rol spelen. De lintgebieden worden fysiek krachtig begrensd door landschappelijke elementen, zoals sloten, houtwallen, erfbeplanting en dergelijke.
De voorgenomen ontwikkeling voorziet derhalve in een kwalitatief hoogwaardige uitwerking van het bebouwingsmodel 'Boerenhoeve', ten behoeve van de realisatie van twee vrijstaande woningen. Landschappelijke inpassing van het geheel is hier een onderdeel van. Het planvoornemen sluit hiermee aan op de uitgangspunten uit de structuurvisie Beuningen.
4.2.3 Toolbox dorps bouwen
Het doel van de toolbox dorps bouwen is te sturen en inspireren op die aspecten die de sfeer en identiteit van de nieuwe woonomgeving te bepalen. De toolbox wil ruimtelijke ingrediënten benoemen, bouwstenen, voor het nieuwe Ewijkse dorps bouwen. Met het dorps bouwen beoogd de gemeente Beuningen woningbouw te realiseren die een eigen identiteit heeft. Vanuit deze middelen hoopt Beuningen, vanuit ruimtelijk optiek, een basis te kunnen leggen voor een leefbare samenleving, waarin het plezierig samenwonen en samenleven is. De volgende algemeen geldende (basis)regels zijn van toepassing op het planvoornemen:
- Woonomgeving en landschap zijn verweven;
- Materiaal en beplanting zijn afkomstig uit en verbonden met het omringende landschap (regio);
- Afwisseling is de regel;
- Voor iedere regel geldt dat de uitzondering de regel bevestigt;
- In de regel heeft de bebouwing een lage goothoogte.
Het voorliggend initiatief sluit aan op de doelstellingen en uitgangspunten uit de Toolbox dorps bouwen.
4.2.4 Nota Ruimtelijke Kwaliteit
In de Nota Ruimtelijke Kwaliteit is vastgelegd hoe het welstandstoezicht in de gemeente Beuningen inhoudelijk en procedureel is geregeld. Tevens geeft deze nota uitgangspunten en criteria voor het welstandsoordeel door burgemeester en wethouders, op advies van de welstandscommisie.
Het planvoornemen is gesitueerd in het buitengebied van de gemeente Beuningen, ten zuiden van de kern Ewijk. Het behoud van het karakter van de verschillende landschapstypen is van belang voor de identiteit van het landelijk gebied van de gemeente Beuningen. Nieuwe bebouwing zal wat betreft maat en schaal en ook wat kleur- en materiaalgebruik betreft in harmonie met de bestaande bebouwing ontworpen moeten worden. Verdichting en schaalvergroting zijn slechts met zeer grote uitzondering mogelijk en zullen met aandacht voor de specifieke ruimtelijke kenmerken van het landelijk gebied benaderd worden.
Tot dit doel geldt voor het plangebied welstandsniveau 1 (zware toetsing). Dit welstandsniveau wordt door Beuningen toegekend aan structuren, gebieden en objecten, die van cruciale betekenis zijn voor de identitet van de dorpen en het landschap. Het welstandsbeleid is gericht op het handhaven, herstellen en versterken van gewaardeerde of gewenste ruimtelijke karakteristieken en de samenhang binnen het gebied of object.
Ten behoeve van het voorliggend initiatief is voorafgaand aan de bestemmingsplanprocedure een beeldkwaliteitsplan opgesteld welke als basis dient voor de verdere uitwerking van het planvoornemen. In het beeldkwaliteitsplan is aangesloten op de eisen en uitgangspunten van de Nota Ruimtelijke Kwaliteit. Het beeldkwaliteitsplan vormt een onderdeel van het voorliggende bestemmingsplan. De omgevingsvergunning zal aan het beeldkwaliteitplan worden getoetst.
4.3 Conclusie
De voorgenomen ontwikkeling betreft de realisatie van twee woningen aan de Steeg 4 te Ewijk. Het initiatief past binnen de nationale, provinciale en gemeentelijke uitgangspunten. Geconcludeerd kan worden dat de voorgenomen ontwikkeling past binnen het geldend beleidskader.
Hoofdstuk 5 Milieu- & Omgevingsaspecten
Dit hoofdstuk bevat de uitkomsten van technische onderzoeken met conclusies. Alleen de voor het plangebied relevante milieuaspecten hoeven beschreven te worden.
Aan het eind van elke paragraaf volgt een conclusie met betrekking tot het aspect.
5.1 Bodem
Voor elke functiewijziging, al dan niet naar een gevoelige functie, dient een onderzoek te worden verricht naar de bodem- en grondwaterkwaliteit. De bodem moet geschikt zijn voor het voorgenomen gebruik. Door Enviroplan is hiertoe een verkennend bodemonderzoek verricht. De rapportage, d.d. 23 december 2009, is als bijlage opgenomen, hierna zijn de conclusies vermeld.
Bij uitvoering van het veldwerk zijn geen asbestverdachte materialen op het maaiveld of in de opgeboorde grond waargenomen. In de bodemlaag tot 0,6 à 1,0 m-mv zijn bodemvreemde stoffen aangetroffen in de vorm van puin- en kooldeeltjes en incidenteel slakken en stukjes metaal. Over het algemeen betreft het een lichte tot zeer lichte bijmenging van deze bodemvreemde stoffen.
Bij de boringen uitgevoerd ter plaatse van de oprit en de grindverharding is echter een matige tot sterke bijmenging met puindeeltjes aangetroffen. Uit laboratoriumonderzoek blijken voor de kleiige bovengrond met een matige tot sterke bijmenging van puindeeltjes, lichte verontreinigingen (overschrijdingen achtergrondwaarden) voor cadmium, kwik en lood. Voor de geroerde kleiige bovengrond met een lichte tot zeer lichte bijmenging van bodemvreemde stoffen, blijkt een lichte verontreiniging voor lood. In de ongeroerde kleiige ondergrond zijn geen verontreinigingen aangetroffen. Het grondwater blijkt licht verontreinigd met barium (overschrijding streefwaarde).
Omdat in de bovengrond en het grondwater een aantal van de onderzochte stoffen is aangetroffen in gehalten boven de streef- of achtergrondwaarden, dient de in aanvang opgestelde hypothese 'onverdachte locatie' te worden verworpen. De mate van verhoging van de gehalten is niet dusdanig dat een nader onderzoek noodzakelijk moet worden geacht. Voor asbest kan op basis van de huidige bevindingen als hypothese de locatie als "niet verdacht" worden beschouwd.
Conclusie
Vanuit het oogpunt van bodemkwaliteit bestaan geen belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkeling van het plangebied.
5.2 Wegverkeerslawaai
Conform de Wet geluidhinder (Wgh) dient een akoestisch onderzoek te worden verricht indien er sprake is van het projecteren van nieuwe geluidsgevoelige bebouwing binnen een geluidzone wegverkeerslawaai en/of spoorweglawaai.
Op de locatie Steeg 4 te Ewijk wordt de bouw van twee woningen mogelijk gemaakt, die gelegen zijn in de onderzoekszone van de Steeg en de Koningstraat. De onderzoekszone van de genoemde wegen is 250 meter aan weerszijde van de weg. Derhalve is door Croonen Adviseurs een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai verricht. De rapportage, d.d. 20-12-2012, is als bijlage opgenomen, hierna zijn de conclusies vermeld.
Het akoestisch onderzoek heeft tot doel de geluidbelasting op de gevels van de te projecteren geluidgevoelige bebouwing te bepalen en te toetsen aan de grenswaarden die in de Wet geluidhinder (artikel 76 en 77 Wgh) zijn gesteld. Uit de resultaten van de berekeningen blijkt dat de woningen vanwege beide wegen voldoet aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. Derhalve zijn er, in het kader van de Wet geluidhinder, geen akoestische belemmeringen voor de realisatie van de woningen.
Tot slot is, in het kader van de Wet ruimtelijke ordering, middels een cumulatieberekening aangetoond dat er sprake is van een goed woon- en leefklimaat.
5.3 Luchtkwaliteit
Hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer (titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen, ook wel bekend als de 'Wet luchtkwaliteit') bevat de regelgeving op het gebied van luchtkwaliteit. In de Wet milieubeheer zijn luchtkwaliteitseisen opgenomen voor diverse verontreinigende stoffen, waaronder stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). In artikel 5.16 van de Wet milieubeheer is vastgelegd in welke gevallen de luchtkwaliteitseisen geen belemmering vormen voor een nieuwe ontwikkeling. Dit is het geval wanneer:
- een ontwikkeling niet leidt tot overschrijding van de grenswaarden voor luchtkwaliteit;
- ten gevolge van een ontwikkeling de concentraties van de betreffende stoffen verbeteren of ten minste gelijk blijven;
- een ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentraties van de betreffende stoffen in de buitenlucht;
- een ontwikkeling past binnen een vastgesteld programma (zoals het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit).
Een nadere uitwerking van de regelgeving met betrekking tot het begrip 'niet in betekenende mate' is vastgelegd in het 'Besluit niet in betekende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' en de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)'. In de Regeling zijn categorieën van gevallen benoemd die in ieder geval als 'niet in betekenende mate' worden aangemerkt en waarvoor toetsing aan de grenswaarden dus zonder meer achterwege kan blijven.
Er is blijkens deze regeling geen onderzoek nodig voor 'woningbouwlocaties, indien een dergelijke locatie, in geval van één ontsluitingsweg, netto niet meer dan 1.500 nieuwe woningen omvat, dan wel, in geval van twee ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling, netto niet meer dan 3.000 woningen omvat'. De voorgenomen ontwikkeling heeft betrekking op de realisatie van 2 woningen. Hiermee wordt ruimschoots onder de aantallen gebleven zoals genoemd in de 'Regeling niet in betekende mate bijdragen'.
Conclusie
De voorgenomen ontwikkeling is niet in strijd met het bepaalde in de Wet milieubeheer. Er bestaan voor wat betreft het aspect luchtkwaliteit geen belemmeringen.
5.4 Externe Veiligheid
Externe veiligheid betreft het risico dat aan bepaalde activiteiten verbonden is voor niet bij de activiteit betrokken personen. Het externe veiligheidsbeleid richt zich op het voorkomen en beheersen van risicovolle bedrijfsactiviteiten en van risicovol transport (o.a. van gevaarlijke stoffen). Het gaat daarbij om de bescherming van individuele burgers en groepen tegen ongevallen met gevaarlijke stoffen of omstandigheden. Risicobronnen kunnen onderscheiden worden in risicovolle inrichtingen (o.a. l.p.g.-tankstations), vervoer van gevaarlijke stoffen (via wegen, spoor-wegen, waterwegen) en leidingen (o.a. aardgas, vloeibare brandstof en elektriciteit).
Om voldoende ruimte te scheppen tussen risicobron en de personen of objecten die risico lopen (kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten) moeten vaak afstanden in acht worden genomen. Ook ontwikkelingsmogelijkheden die ingrijpen in de personendichtheid kunnen om onderzoek vragen. Bij externe veiligheid wordt onderscheid gemaakt in het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans dat een persoon die (onafgebroken aanwezig en onbeschermd) op een bepaalde plaats overlijdt als gevolg van een calamiteit met een inrichting of een transportmodaliteit. Het GR bestaat uit de cumulatieve kans per jaar dat een groep van een bepaalde omvang overlijdt als gevolg van een calamiteit met een inrichting of een transportmodaliteit.
Uit een inventarisatie van de nationale risicokaart blijkt dat het plangebied binnen een straal van 500 meter niet in het invloedsgebied van risicovolle inrichtingen, van transportroutes en van leidingen ligt.
Conclusie
Vanuit het oogpunt van externe veiligheid bestaan geen belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkeling van het plangebied.
5.5 Waterhuishouding
In de loop van de tijd hebben maatschappelijke ontwikkelingen veel ruimte aan het water onttrokken. Door de klimaatverandering komen er steeds meer extreem natte en extreem droge periodes, met de nodige gevolgen. Stijging van de zeespiegel, en een verhoogde afvoer van de rivieren. Daarnaast blijft in laag-Nederland ook de bodem dalen. Dat alles vraagt om ruimtelijke plannen die rekening houden met deze ontwikkelingen. Een van de instrumenten om het nieuwe waterbeleid voor de 21e eeuw vorm te geven is het watertoetsproces. Het watertoetsproces moet ervoor zorgen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing worden genomen bij alle ruimtelijke plannen en besluiten die relevant zijn voor de waterhuishouding. In het kader hiervan is door Croonen Adviseurs navolgende watertoets opgesteld.
5.5.1 Randvoorwaarden
5.5.2 Huidige situatie
De locatie aan de Steeg ligt op een maaiveldniveau van circa 8,1 m + NAP (www.ahn.nl), waarbij de gemiddelde hoogste grondwaterstand zich bevindt op een diepte van 60 cm onder maaiveld en de gemiddelde laagste grondwaterstand 155 cm onder maaiveld (wateratlas Gelderland). De bodemsamenstelling van het terrein bestaat globaal uit zware zavel en lichte klei., derhalve is uitgegaan van een theoretische k-waarde van 0,1 m/dag. Deze gronden zijn geclassificeerd als een kalkloze poldervaaggrond (www.bodemdata.nl). Tot slot is, op basis van de Wateratlas van de Gelderland, (de omgeving van) het plangebied te kenmerken als een gebied dat matig geschikt is voor infiltratie in de bodem. Om een indicatie te geven van de benodigde berging is de verhouding tussen het verhard oppervlak in de huidige en de toekomstige situatie weergegeven. Hierbij dient het te projecteren watersysteem de neerslag adequaat op te kunnen vangen in een situatie, die naar verwachting éénmaal per 10 jaar voorkomt. Eveneens dient bij een neerslagsituatie van éénmaal per 100 jaar geen wateroverlast te ontstaan op eigen terrein of bij derden.
Op basis van de bovenstaande gegevens is de toename van het verhard oppervlak bepaald. Het betreft hierbij een globale inschatting met betrekking tot de toename van het verhard oppervlak, voor zowel de bebouwing als de bijbehorende verharding. Voor plannen met meer dan 500 m² toename verharding in stedelijk gebied en meer dan 1.500 m² toename verharding in landelijk gebied is compenserende waterberging nodig. De voorgestane ontwikkeling van het plangebied zal naar verwachting een toename van het verhard oppervlak van circa 390 m² tot gevolg hebben, de realisatie van compenserende waterberging is derhalve niet vereist.
Ten behoeve van de waterkwaliteit zal de voorgestelde ontwikkeling bij de aanleg gebruik maken van milieuvriendelijke bouwmaterialen en worden uitloogbare materialen, zoals lood, koper, zink en zacht OVC niet gebruikt, waardoor de uitspoeling van vervuilende stoffen via de bodem naar het oppervlaktewater voorkomen wordt. Deze stoffen kunnen zich namelijk ophopen in het water (bodem)systeem en hebben hierdoor een zeer nadelige invloed op de water(bodem)kwaliteit en ecologie. De aansluiting op het gemeentelijk rioolsysteem zal gerealiseerd worden met een gescheiden rioleringsysteem voor hemel- en vuilwater. Aan de hand van de bovenstaande maatregelen wordt voldaan aan de benodigde waterberging binnen het plangebied, zonder afwenteling naar het omliggend gebied te creëren.
Middels de Digitale Watertoets is het voorliggend initiatief reeds bekend bij het Waterschap Rivierenland. De bevindingen uit deze watertoets zijn hiermee reeds voorgelegd aan de desbetreffende accountmanager van het Waterschap. Hierbij is geconcludeerd dat deze ontwikkeling, vanwege de relatief kleine omvang buiten de invloedszones, naar verwachting geen of nauwelijks invloed heeft op de waterhuishouding. Op deze ontwikkeling is daarom de verkorte watertoetsprocedure van toepassing. Het initiatief hoeft derhalve in het kader van de watertoets niet meer voorgelegd te worden aan Waterschap Rivierenland.
5.6 Ecologie
Ruimtelijke plannen dienen te worden beoordeeld op de uitvoerbaarheid in relatie tot actuele natuurwetgeving, met name de Natuurbeschermingswet 1998 en de Flora- en faunawet. Er mogen geen ontwikkelingen plaatsvinden die op onoverkomelijke bezwaren stuiten door effecten op beschermde natuurgebieden en/of flora en fauna. Door Croonen Adviseurs is daarom een quickscan flora en fauna in het plangebied uitgevoerd. De rapportage, d.d. 27 mei 2011, is als bijlage opgenomen, hierna zijn de conclusies beschreven.
5.6.1 Beschermde natuurgebieden
Er zijn geen natuurgebieden in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 (Natura 2000-gebieden) in de directe omgeving van het plangebied aanwezig. In de nabijheid (2 km) van het plangebied liggende uiterwaarden van de Waal, die deel uitmaken van de EHS. Indien alle werkzaamheden in het plangebied hydrologisch neutraal worden uitgevoerd blijft de waterhuishouding onveranderd. In dat geval zal er naar verwachting geen sprake zijn van een significant negatief effect op de nabijgelegen EHS.
Er is daarom geen noodzaak voor een compensatieplan of een voortoets.
5.6.2 Beschermde soorten
Op basis van de beschikbare literatuurgegevens en het veldbezoek kan worden vastgesteld dat het terrein een potentiële habitat biedt voor enkele licht beschermde soorten (tabel 1-soorten) en voor strikter beschermde broedvogels en vleermuizen.
De ingreep zal naar verwachting leiden tot een beperkt verlies van leefgebied van enkele soorten van tabel 1 van de Flora- en faunawet. Dit heeft geen invloed op de gunstige staat van instandhouding van deze soorten, omdat er voldoende leefgebied aanwezig blijft en het relatief algemene soorten betreft. Voor deze soorten geldt dan ook een vrijstelling. Een ontheffing Flora- en faunawet is derhalve niet noodzakelijk.
5.6.3 Conclusie
De woning zou geschikt kunnen zijn voor vleermuizen aangezien het om een oudere woning gaat. Vleermuizen kunnen verblijven achter de luiken en onder de dakpannen, deze zijn niet aanwezig. Daarnaast is er rondom het pand in ruime mate 's nachts verlichting aanwezig (in verband met inbraakgevoeligheid). Hierdoor valt een aantal mogelijk voorkomende soorten af. Verlichte locaties verdienen namelijk niet hun voorkeur. Er blijven dan een beperkt aantal soorten vleermuizen over die voor zouden kunnen komen. De te slopen woning heeft een rieten dak waarvan het dek niet meer heel dicht is. Er zijn geen dakramen of luiken aanwezig. Het dak is van binnenuit niet geïsoleerd. De schuur bevat een asbestplaten dak, de schuur is niet geïsoleerd. In zowel de woning als schuur lijkt het klimaat daardoor ongeschikt voor vleermuizen. Beide zijn te tochtig met teveel temperatuurschommelingen.
5.7 Cultuurhistorie & Archeologie
Op grond van de Wet op de archeologische monumentenzorg is de gemeente Beuningen verplicht om bij het vaststellen van nieuwe bestemmingsplannen of aanpassing(en) van oude plannen, rekening te houden met archeologie. Tevens is op 1 januari 2012 de wet Modernisering monumentenzorg (Momo) in werking getreden. In het kader van de Momo dient in de toelichting van elk bestemmingsplan of ruimtelijke onderbouwing beschreven te worden op welke wijze met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden.
Tot dit doel is door de gemeente Beuningen in oktober 2010 de beleidsnota archeologie opgesteld. In deze beleidsnota is het gemeentelijk beleid op het gebied van de archeologische monumentenzorg opgenomen. Als onderdeel van de beleidsnota is een archeologische beleidskaart opgenomen. Op deze kaart zijn de archeologisch waardevolle gebieden in 5 categorieën verdeeld, variërend van beschermde archeologische monumenten tot gebieden zonder archeologische verwachting.
Binnen het plangebied komt de volgende archeologische verwachting voor, 'terrein met een hoge archeologische waarde' (beleidszone 3). In deze gebieden geldt dat op basis van de landschappelijke, cultuurhistorische en bodemkundige situatie de trefkans op archeologische relicten in deze gebieden hoog is.Bij deze categorie is de vrijstellingsgrens van de oppervlakte van het totaal te vergraven gebied, vastgesteld op 100 m2 in de bebouwde kom en 120 m2 in gebieden buiten de bebouwde kom. De vrijstellingsdiepte bedraagt hierbij 30 cm onder maaiveld.
Het voorliggend initiatief voorziet in de realisatie van twee vrijstaande woningen met bijgebouwen. Een groot deel van de gronden waarop deze worden gesitueerd is reeds geroerd door de aanwezige verharding en bebouwing van het huidige woonhuis en bijgebouw. De nieuwe woningen met bijgebouwen overlappen voor een groot deel de bestaande woning of de zone van 2,5 m rondom de bestaande fundering. De meest noordelijke woning heeft een oppervlakte van ca. 125 m2 en valt hier vrijwel geheel net buiten. Per woonhuis mag een bijgebouw van 120 m2 worden gebouwd.
De noordelijke woning ligt in een onverstoord gebied. De ingreep is groter dan de vastgestelde ondergrens in gebieden met hoge archeologische verwachting in het buitengebied. Deze is 120 m2 .
Daarbij is in de regels van het bestemmingsplan opgenomen dat er per woonhuis een bijgebouw van 50 m2 mag worden opgericht.
Om deze reden is een verkennend archeologisch onderzoek noodzakelijk. Dit onderzoek moet uitgevoerd worden op het terrein dat aangemerkt is voor bijgebouwen en daar waar het noordelijke woonhuis wordt opgericht.
Ten behoeve van het initiatief is een palenplan opgesteld. Om voldoende buffer tussen de archeologische vondstlaag en de onderkant van de funderingsbalk te houden moet het maaiveld tenminste met 40 cm opgehoogd worden. De gemeente heeft ingestemd met het palenplan waarmee het aspect archeologie geen belemmering vormt voor het initiatief.
5.8 Leidingen
In en in de directe omgeving van het plangebied zijn geen planologisch relevante kabels en leidingen aanwezig die een belemmering vormen voor de voorgenomen ontwikkeling.
5.9 Verkeer En Parkeren
Het plangebied wordt, conform de rondomliggende woningen, direct ontsloten op de Steeg. Dit heeft verkeerskundig de voorkeur, aangezien de bestaande situatie hiermee wordt gerespecteerd en gehandhaafd. De wegenstructuur in de omgeving van het plangebied zal hierdoor niet wijzigen en eveneens zal deze ontwikkeling geen noemenswaardige toename van het aantal verkeersbewegingen tot gevolg hebben.
De oprit zal in de toekomst tevens fungeren als parkeervoorziening voor de bewoners, waarmee de parkeerbehoefte volledig op eigen terrein wordt opgevangen. De gemeente gaat uit van een parkeernorm van 2 voertuigen per woning, in totaal kan worden voorzien in 4 parkeerplaatsen op eigen terrein.
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
In dit hoofdstuk wordt verslag gedaan van de economische haalbaarheid van de nieuwe ontwikkelingen en de uitkomsten van overleg en inspraak.
6.1 Economische Uitvoerbaarheid
6.1.1 Uitvoerbaarheid
De kosten die gemaakt worden bij de uitvoering van de ontwikkeling zijn voor rekening van de initiatiefnemer. De ontwikkeling heeft voor de gemeente Beuningen geen negatieve financiële gevolgen. Het bestemmingsplan is hiermee financieel uitvoerbaar.
6.1.2 Kostenverhaal
Wanneer met een bestemmingsplan een bouwplan, zoals gedefinieerd in artikel 6.2.1 Besluit ruimtelijke ordening, mogelijk wordt gemaakt, dient conform artikel 6.12 Wet ruimtelijke ordening een exploitatieplan te worden opgesteld. Deze eis geldt niet indien het kostenverhaal anderszins is verzekerd.
Aangezien in voorliggend geval het kostenverhaal is vastgelegd door middel van een anterieure overeenkomst tussen gemeente en initiatiefnemer, kan de vaststelling van een exploitatieplan achterwege blijven.
6.2 Vooroverleg
Het concept-ontwerpbestemmingsplan 'Steeg 4, te Ewijk' is conform artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening in vooroverleg gezonden naar de betreffende personen en instanties. In het kader van het vooroverleg heeft de provincie Gelderland geen reactie ingediend. Het Waterschap Rivierenland heeft aangegeven akkoord te zijn met het plan.
Na vooroverleg doorloopt het plan de procedure van artikel 3.8 en verder van de Wet ruimtelijke ordening.
6.3 Zienswijzen
Het ontwerpbestemmingsplan 'Steeg 4, te Ewijk' heeft met ingang van 4 september 2013 voor een periode van zes weken voor eenieder ter visie gelegd. Gedurende deze periode is iedereen in de gelegenheid om zijn of haar zienswijze kenbaar te maken. Tijdens deze periode zijn er geen zienswijzen ingediend.
6.4 Handhaving
Het ontwikkelen van beleid en de vertaling daarvan in een bestemmingsplan heeft weinig waarde, als na de vaststelling van het bestemmingsplan geen toezicht en, indien nodig, handhaving plaatsvindt. Daarom is het belangrijk om reeds ten tijde van het opstellen van een bestemmingsplan aandacht te besteden aan de handhaafbaarheid van de voorgeschreven regels. Voor een goed handhavingsbeleid zijn 4 factoren van wezenlijk belang:
a. Voldoende kenbaarheid van het plan.
Een goed handhavingsbeleid begint bij de kenbaarheid van het bestemmingsplan bij degenen die het moeten naleven. De wet bevat enkele waarborgen ten aanzien van de te volgen procedure: deze heeft in de bestemmingsplanprocedure een aantal inspraakmomenten ingebouwd.
b. Voldoende draagvlak voor het beleid en de regeling in het plan.
De inhoud van het plan kan slechts gehandhaafd worden indien het beleid en de regeling in grote kring ondersteund wordt door de gebruikers van het plangebied. Uiteraard kan niet iedereen zich vinden in elk onderdeel van het plan. Een algemene positieve benadering van het bestemmingsplan is echter wel wenselijk.
c. Realistische en inzichtelijke regeling.
Een juridische regeling dient inzichtelijk en realistisch te zijn; dat wil zeggen niet onnodig beperkend of inflexibel. Bovendien moeten de bepalingen goed controleerbaar zijn. De voorschriften moeten derhalve niet meer regelen dan noodzakelijk is.
d. Actief handhavingsbeleid.
Het sluitstuk van een goed handhavingsbeleid is voldoende controle van de feitelijke situatie in het plangebied. Daarnaast moeten adequate maatregelen worden getroffen indien de voorschriften worden overtreden. Indien dit wordt nagelaten, ontstaat een grote mate van rechtsonzekerheid. De gemeente Beuningen voert een actief handhavingsbeleid. De toezichthouders van het team Vergunningen en Handhaving (afdeling VROM) voeren het toezicht uit op de naleving van de Wabo, de Woningwet en de Wro. Daartoe is de gemeente Beuningen verdeeld in 21 rayons die periodiek worden bezocht, met als hoofddoel de controle van de naleving van de bestemmingsplanregels, de verleende vergunningen en het opsporen van illegale bouw. Ook wordt door de gemeentelijke afdeling Openbare werken mogelijk illegale bouw en gebruik in kaart gebracht en gemeld aan het team Vergunningen en Handhaving. Tevens is een nota integraal handhavingsbeleid opgesteld. De gemeenteraad heeft op 13 juli 2010 de nota vastgesteld. In de nota staat beschreven op welke wijze uitvoering wordt gegeven aan de toezicht- en handhavingstaken.